Tweede Voortgangsrapportage. Agenda voor de Toekomst



Vergelijkbare documenten
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA DEN HAAG

Derde Voortgangsrapportage. Agenda voor de Toekomst

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1A 2513 AA s-gravenhage

Eerste vervolgmeting indicatoren AvdT

Tweede vervolgmeting indicatoren Agenda voor de Toekomst

Wijziging Regeling uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden

IN EERSTE HALFJAAR Paula van der Brug en Robert Selten. April Het aantal gestarte trajecten in het eerste halfjaar van 2002.

VOORLOPIGE UITKOMSTEN VOOR HET GEMEENTEDOMEIN. Dennis Lanjouw, Osman Baydar, Mariëtte Goedhuys en Frank van der Linden. Maart 2006

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage. Kamervraag van het lid De Wit

Absoluut verzuim. Absoluut verzuim totaal verzuim. > 3 maanden. Opgelost in schooljaar

Bijlage verzuimcijfers

Wijziging Uitvoeringsregeling inkoop arbeidsvoorziening door gemeenten

Raadsbijlage Voorstel inzake de Agenda voor de toekomst

De leden van de raad van de gemeente Groningen te GRONINGEN

inkoop dienstverlening Arbeidsvoorzieningsorganisatie

Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer PDTJ/07/1069. Onderwerp Datum Contactpersoon

./. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Bussemaker (PvdA) over doorstroming bij gesubsidieerde arbeid.

Aan het College van Burgemeester en Wethouders Postbus LV Den Haag Parnassusplein 5 T

van Werkplein naar Arbeidsmarkt naar 4 Transities Werkgever en Werkzoekende

Klantprofilering. Objectieve meting voortgang en resultaten trajecten

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Onderzoek Voortijdig Schoolverlaters

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid T.a.v. staatssecretaris H. van Hoof Postbus LV Den Haag (070) SEZ/U

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum 6 november 2015 Bekostigingssystematiek gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid

PARTICULIERE WOONZORGKAART

Aan de Gemeenteraad van Nijmegen. Geachte leden van de Raad,

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Geachte Voorzitter, Voorzitter van de Tweede Kamer. der Staten Generaal Interne postcode 270 Postbus EA Den Haag Telefoon

Onderwerp: Aanvraag ESF-subsidie Actieve Inclusie Reg.nummer: 2014/379169

De staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport, Mevrouw drs. C.I.J.M Ross-van Dorp, Postbus EJ DEN HAAG

Tijdens het begrotingsonderzoek heb ik toegezegd u nog aanvullende informatie toe te zenden.

Quick scan re-integratiebeleid. Een oriënterend onderzoek door de rekenkamercommissie

Den Haag, 17 mei 2000

Aan de gemeenteraad van Nijmegen. Geachte leden van de raad,

Convenant Gesubsidieerde Arbeid 2003

Evaluatie Pilot Sprintbemiddeling Gemeente Houten Alexander Calder UW Reïntegratie

Mathilda Copinga, Dennis Lanjouw en May Hua Oei. Augustus 2005

Oss. Datum. G rtneente. Antwoord gemeente: Ja, ook in Oss worden ontheffingen van de leerplichtwet verstrekt.

Regeling loonkostensubsidie ondersteunend personeel basisscholen

Woningen Provincie/Gemeenten Marktgegevens en prognoses Prijzen en transacties. Prijs per m² GBO in mediaan 2017

Woningen. Prijzen en transacties. Provincie / Steden. Marktgegevens en prognoses. Transactieprijzen koopwoningen in mediaan 2016

Afdeling Sociaal Beleid Participatie en Onderwijs. Aan de leden van de gemeenteraad. Onderwerp: Afronding project economische crisis

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Siderius (SP) over de huishoudelijke hulp toelage (2015Z01571).

Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen Statistiek

2. Het beleid ten aanzien van ontheffing van de arbeidsverplichting wijzigen en aan

INFORMATIEPAKKET. voor dienstverleners met betrekking tot de marktverkenning van de gemeente Leeuwarden binnen het Sociaal Domein

Primair Onderwijs Onze referentie Bijlagen Resultaten

Jaarverslag. schulddienstverlening Een goede start

Vergelijking discriminatiemeldingen 2012 binnen de G32

Landelijke Cliënten Raad

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Regeling specifieke uitkering voor gemeenten voor de stimulering van de zwemvaardigheid

HET APOLLO MODEL. Figuur 1: Ontwikkeling aantal studenten HBO en WO, Nederland,

Voorlopige uitkomsten Sluitende Aanpak 2003

Aan de raad AGENDAPUNT 3. Doetinchem, 10 december Beleidsplan Re-integratiebeleid

HET APOLLO MODEL. Figuur 1: Ontwikkeling aantal studenten HBO en WO, Nederland,

Toelichting gegevens waarstaatjegemeente.nl bij de thema s:

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage

3 e Voortgangsrapportage dienst

Artikelsgewijze. toelichting. Reïntegratieverordening. werk en bijstand

RAPPORT AD/2005/ Inzake de negende voortgangsrapportage Structuur Uitvoering Werk en Inkomen. Auditdienst

ESF doelstelling 3 MEER PERSPECTIEF MET ESF!

Onbenut arbeidsaanbod aandachtswijken

31322 Kinderopvang Aanpak onderwijsachterstanden. Brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Leren van de monitor Participatiewet

Vragen en antwoorden. Antwoord: Leeftijdsopbouw WWB-bestand: 27 tot 45 jaar 67 personen 45 tot 60 jaar 82 personen 60 tot 65 jaar 22 personen

UWV Klantgerichtheidsmonitor Landelijk - 1e tertiaal 2013

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tijdelijke stimuleringsregeling bevordering activering en uitstroom

Convenant omzetten gesubsidieerde arbeid naar reguliere banen in de kinderopvang

Met bijgevoegde brief informeren wij de raad over de bijstandsontwikkelingen in 2014 en over de regionale ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.

NOTA. nota voor burgemeester en wethouders. datum: 14 oktober 2010 registratienummer: I/

Bijstand en werk in 2016 De WWB doelgroep in cijfers. Tekst Marlijn Migchels April 2016

Leren van de monitor Participatiewet

Gelet op artikel 21b, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van

Vragenlijst Ketensamenwerking Sociaal Kwetsbaren

Bijlage II Overzicht afspraken Plan van Aanpak re-integratie, bijbehorende data en stand van zaken in juni 2009 en juni 2010

Deelplan Participatiewet Beleidsplan sociaal domein

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Werkend leren in de jeugdhulpverlening

Totaaloverzicht beoordeling gemeenten en politieke partijen. Gemiddelde per. Gemiddelde per. Totaal aantal gemeenten. (percentage)

09UIT

RE-INTEGRATIEVERORDENING WWB, IOAW EN IOAZ 2012

Toeristisch bezoek aan Dordrecht

MANAGEMENTSAMENVATTING GEMEENTE ISD DRECHTSTEDEN

Beste HRM Dienstverlener voor de Overheid

Inventarisatie medewerkers met een arbeidsbeperking in openbare bibliotheken

Beleidsverslag afdeling. Werk en Inkomen. gemeente Hoogeveen

Evaluatierapport Groenproject gemeente Boxmeer

Openbaar. Bijstandsontwikkeling 1e helft Alleen ter besluitvorming door het College Actief informeren van de Raad. Collegevoorstel.

Hoofdstuk 1 Inleiding 2

BAWI/U Lbr. 08/22

Tevredenheidsonderzoek VO Periode januari- oktober 2010

Evaluatie Van Werk Naar Werk beleid bij de Rijksoverheid

Aanpak: Gezinscoaching. Beschrijving

Samenvatting van het onderzoek naar De Voorspellende Waarde van Fasering

KLeintje begroting 2010

Transcriptie:

Tweede Voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst 1

Inhoudsopgave Pagina 0. Samenvatting 3 1. Inleiding 6 2. Regiefunctie gemeenten 8 3. Realisatie prestatieafspraken 14 4. Sluitende keten 23 5. Fraude en preventie 29 6. Minimabeleid 31 7. Kwaliteit van dienstverlening 32 8. Deregulering 34 9. Vernieuwende projecten 37 10. Financieel overzicht 40 Bijlagen Eerste vervolgmeting Publicatie Klantmanagement, de eerste ervaringen Bestandsanalyse G26 2

0. SAMENVATTING Op 24 april 2001 hebben de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) bestuurlijke afspraken gemaakt in het kader van de Agenda voor de Toekomst. De bestuurlijke afspraken omvatten extra maatregelen die ertoe moeten leiden dat bijstandsgerechtigden sneller aan het werk gaan of maatschappelijk actief worden. Als vervolg op de afspraken met de VNG heeft SZW individuele bestuurlijke afspraken gemaakt met de dertig grootste gemeenten (de G4 en de G26) en voor de middelgrote en kleine gemeenten een stimuleringsregeling opgesteld. SZW stelt hierbij subsidie beschikbaar en gemeenten gaan een resultaatsverplichting aan. Landelijk zijn er afspraken gemaakt over de realisatie van bijna 300.000 trajecten tot en met 2004 en over 40 procent uitstroom uit deze trajecten naar werk in 2006. In de eerste voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst, die op 16 oktober 2002 aan de Tweede Kamer is aangeboden, is gerapporteerd over het jaar 2001. Daarin heeft SZW geconcludeerd dat 2001 een overgangsjaar is omdat de bestuurlijke afspraken veelal in 2002 werden ondertekend. Niettemin is in 2001 veel in gang gezet en waren de eerste resultaten positief. In 2001 hebben gemeenten 90% van de overeengekomen prestatieafspraken gerealiseerd. Deze tweede voortgangsrapportage heeft betrekking op het jaar 2002 en geeft waar mogelijk actuele informatie over het jaar 2003. Uit de rapportage blijkt dat in 2002 veel resultaten zijn geboekt. Gemeenten geven, mede onder impuls van de afspraken Agenda voor de Toekomst, steeds meer invulling aan hun regiefunctie. Gemeenten werken steeds meer resultaatgericht, zowel intern (naar de klantmanagers) als extern (naar de reïntegratiebedrijven). Ook werken de gemeentelijke sociale diensten mede als gevolg van de bestuurlijke afspraken steeds meer samen met andere sectoren binnen de gemeente. Voorbeelden hiervan zijn samenwerking met inburgering (om trajecten gericht op inburgering en op activering beter op elkaar af te stemmen), zorg en welzijn (om klanten met een meervoudige problematiek goed te benaderen) en economie (vanwege de relatie met werkgevers). Zowel het proces van meer resultaatgericht werken als meer samenwerken met andere sectoren is bij veel gemeenten nog niet afgerond, maar nog in ontwikkeling. De informatievoorziening is bij een aantal gemeenten nog een knelpunt. Niet alle gemeenten beschikken over adequate managementinformatie over bijvoorbeeld de prestaties Agenda voor de Toekomst en kunnen zo niet tijdig bijsturen. Met de (verdere) invoering van klantmanagement binnen gemeenten is voortgang geboekt. Zowel de G30 als de middelgrote en kleine gemeenten zijn actief aan de slag met klantmanagement. De klantmanager is aanspreekpunt voor de klant én regisseur van de trajecten van klanten. Overigens is klantmanagement nog niet volledig uitontwikkeld bij gemeenten. De prestaties over 2002 zijn gematigd positief. Uit voorlopige cijfers blijkt dat in 2002 meer dan 64.000 bijstandsgerechtigden zijn geactiveerd door middel van een traject Agenda voor de Toekomst. Hiermee hebben gemeenten gemiddeld 69 procent van de afspraken gerealiseerd. In 2002 zijn meer dan 8500 personen die hebben deelgenomen aan een traject in het kader van de Agenda voor de Toekomst uitgestroomd naar werk. Gemeenten hebben 89 procent van de uitstroomafspraken gerealiseerd. 3

realisatie 2002 trajecten en uitstroom (percentage) 120% 100% 110% 103% 89% 80% 60% 76% 77% 56% 56% 69% Trajecten Uitstroom 40% 20% 0% G4 G26 Middelgrote en kleine gemeenten Landelijk De rapportage bevat tevens een tussenstand in 2003. Daaruit blijkt dat gemeenten moeite hebben met de realisatie van de afgesproken prestaties over uitstroom naar werk. Vanwege de invoering van de WWB en de huidige conjunctuur is in overleg met de VNG besloten om de looptijd van de trajecten met een jaar te verlengen tot en met 2005 en om gemeenten die eind 2004 op schema liggen (80 procent van de prestaties tot en met 2004 gerealiseerd) zich niet langer te laten verantwoorden en de volledige subsidie toe te kennen. In 2004 zal een evaluatie worden uitgevoerd om te bepalen of de gemaakte afspraken over 2003 zijn gerealiseerd en of er, gelet op de conjuncturele situatie, aanleiding kan ontstaan om de afspraken bij te stellen. Met deze rapportage wordt ook invulling gegeven aan motie Bruls van december 2002. Hierin werd verzocht om in te rapporteren over de uitstroom uit de bijstand naar (regulier) werk. Uit de gegevens blijkt dat de uitstroom naar werk uit de bijstand in 2001 en 2002 varieert tussen de 41 en 30 procent van de totale uitstroom uit de bijstand. Van alle personen die naar werk uitstromen krijgt het merendeel een reguliere baan (circa 83 procent). Overigens zijn ook op andere onderdelen resultaten geboekt in 2002. Zo hebben de G26 de mogelijkheden van de huidige klanten opnieuw beoordeeld door middel van een zogeheten bestandsanalyse. Ook blijkt dat gemeenten steeds meer aandacht hebben voor hoogwaardig handhaven. Verder zijn diverse vernieuwende projecten gestart die moeten leiden tot nieuwe methodieken. Een van deze projecten betreft het project Kansen zien en benutten, dat door de G26-gemeenten gezamenlijk wordt uitgevoerd. Met dit project willen de G26 de uitstroom vanuit gesubsidieerde arbeid naar reguliere arbeid versterken en de functie van gesubsidieerde arbeid als instrument om de instroom van nieuwe of specifieke doelgroepen op de reguliere arbeidsmarkt bevorderen. Het streven van de G26 is dat uiterlijk in de loop van 2005 30% van de deelnemers een reguliere baan heeft met een duurzaam karakter. 4

Overigens zien gemeenten de relatie tussen de Agenda voor de Toekomst en de Wet Werk en Bijstand (WWB) positief. Gemeenten beschouwen de Agenda voor de Toekomst als een belangrijke opmaat naar de nieuwe wet. Door de uitvoering van de afspraken Agenda voor de Toekomst is onder meer een impuls gegeven aan het resultaatgerichte werken door gemeenten, aan het (verder) invoeren van klantmanageme nt waardoor klanten goed worden begeleid en aan het doorlichten van het huidige bestand van gemeenten, zodat gemeenten de mogelijkheden en belemmeringen van deze groep beter in beeld hebben. 5

1. INLEIDING Op 25 september 2000 hebben de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) de Intentieverklaring Een gezamenlijke Agenda voor de Toekomst ondertekend. Deze intenties zijn op 24 april 2001 geconcretiseerd in bestuurlijke afspraken tussen SZW en VNG. De afspraken omvatten extra maatregelen die ertoe moeten leiden dat bijstandsgerechtigden sneller aan het werk gaan of maatschappelijk actief worden. Bij de bestuurlijke afspraken gaat het om een integrale benadering, waarbij verschillende aspecten (sluitende aanpak, handhaving, minimabeleid, cliëntenparticipatie, vernieuwende projecten en deregulering) in onderlinge samenhang worden bezien. Nadat met de VNG bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, is SZW als vervolgstap in overleg getreden met de grootste steden (G4) en met de grote en middelgrote steden (de G26). Dit heeft geleid tot individuele bestuurlijke afspraken met de gemeenten Den Haag, Utrecht, Amsterdam en Rotterdam. Met de G26 is eerst een raamovereenkomst gesloten. Vervolgens is deze overeenkomst uitgewerkt tot individuele bestuurlijke afspraken met de G26-gemeenten. Voor de overige gemeenten is een subsidieregeling opgesteld. Op 16 oktober 2002 is de eerste voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst aan de Tweede Kamer aangeboden 1. In deze rapportage is geconstateerd dat het jaar 2001, waarop een belangrijk deel van de eerste rapportage betrekking had, beschouwd kan worden als een overgangsjaar. De ondertekening van de afspraken met het merendeel van de gemeenten heeft in 2002 plaatsgevonden. Deze tweede voortgangsrapportage heeft betrekking op de resultaten die zijn geboekt in het jaar 2002 en geeft waar mogelijk ook de actuele stand van zaken in 2003 weer. Hierbij worden diverse bronnen gebruikt. In de eerste plaats heeft SZW van gemeenten de jaaropgave ontvangen met de prestaties op het terrein van trajecten en uitstroom in 2002. Voorts hebben de dertig grootste gemeenten een kwalitatieve tussenrapportage ingediend. Een derde belangrijke bron van informatie zijn de individuele evaluatiegesprekken die de leden van het project Agenda voor de Toekomst van het Ministerie van SZW in de zomerperiode met de dertig grootste gemeenten hebben gevoerd. In deze gesprekken is de voortgang op de verschillende thema s uitvoerig besproken. Een vierde bron is een onderzoek dat is uitgevoerd bij de gemeenten die niet behoren tot de G30 naar de wijze waarop gemeenten klantmanagement invullen en de wijze van sturen op resultaten. Zowel gemeenten uit de G30 als de overige gemeenten hebben hierbij openhartig hebben verteld over de geboekte resultaten én over knelpunten die gemeenten tegenkomen, zodat andere gemeenten hiervan kunnen leren. Tijdens de contacten met gemeenten stonden thema s als invulling regiefunctie, sluitende aanpak en de prestatieafspraken centraal. Daarom zijn de hoofdstukken in deze voortgangsrapportage over deze onderwerpen het meest omvangrijk. In de bovengenoemde gesprekken met gemeenten is uiteraard ook de relatie tussen de afspraken in het kader van de Agenda voor de Toekomst met de Wet werk en bijstand (WWB) aan de orde geweest. Daaruit blijkt dat gemeenten de Agenda voor de Toekomst als een belangrijke opmaat naar de nieuwe wet beschouwen. Door de uitvoering van de 1 SOZA-02-706 6

afspraken Agenda voor de Toekomst is onder meer een impuls gegeven aan het resultaatgerichte werken door gemeenten, aan het (verder) invoeren van klantmanagement waardoor klanten goed worden begeleid en aan het doorlichten van huidige bestand van gemeenten, zodat gemeenten de mogelijkheden en belemmeringen van deze groep beter in beeld hebben. Vanuit de afspraken Agenda voor de Toekomst wordt waar mogelijk de verbinding met de WWB gemaakt. Zo is er vanuit het budget voor vernieuwende projecten door de G26 een project gestart gericht op het bevorderen van doorstroom uit gesubsidieerde arbeid, een van de speerpunten van het kabinetsbeleid. Ook zullen de resultaten van de vernieuwende projecten voor andere gemeenten toegankelijk worden gemaakt, zodat gemeenten hier in de nieuwe werkwijze onder de WWB hun voordeel mee kunnen doen. Deze tweede voortgangsrapportage gaat meer dan de vorige rapportage in op de stand van zaken bij de gemeenten die niet behoren tot de G30. In 2002 en 2003 is een aanzet gemaakt om meer aandacht te geven aan en rekening te houden met kleine gemeenten. Hiertoe heeft een aantal oriënterende gesprekken met de commissie Kleine Steden van Divosa plaatsgevonden. De rapportage geeft aan welke prestaties deze gemeenten in 2002 hebben gerealiseerd en geeft op basis van een evaluatie aan hoe deze gemeenten klantmanagement invullen. De opzet van deze tweede voortgangsrapportage is als volgt. Hoofdstuk 2 gaat in op de invulling van de regiefunctie door gemeenten. In hoofdstuk 3 volgen de realisatiecijfers van de prestatieafspraken. Vervolgens komen de inhoudelijke thema s sluitende keten, fraude en preventie, minimabeleid, deregulering, vernieuwende projecten en de kwaliteit van dienstverlening aan de orde. Ter afsluiting is een financieel overzicht opgenomen. Als bijlage bij deze rapportage is de eerste vervolgmeting opgenomen. Deze meting is het vervolg op de nulmeting die op 27 mei 2002 naar de Tweede Kamer is verzonden en bevat een belangrijk deel indicatoren waarvan SZW en VNG bij ondertekening van de gezamenlijke afspraken zijn overeengekomen om deze jaarlijks te volgen. Enkele indicatoren ontbreken. De reden hiervoor is dat voor enkele indicatoren geen nieuwe gegevens beschikbaar zijn (bijvoorbeeld de indicator over cliëntenparticipatie) en dat enkele indicatoren niet goed bruikbaar bleken om conclusies te trekken (bijvoorbeeld de afgesproken indicatoren over fraude). De vervolgmeting bevat onder meer informatie over uitstroom uit de bijstand naar werk, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar uitstroom naar regulier en naar gesubsidieerd werk. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie Bruls van december 2002 2. In hoofdstuk 3 is een korte samenvatting van de uitstroomcijfers naar werk opgenomen. Voor de uitvoering van de motie Bruls is tevens relevant dat in hoofdstuk 3 eveneens cijfers zijn opgenomen over de uitstroom uit trajecten Agenda voor de Toekomst naar werk. Naast de eerste vervolgmeting zijn twee andere bijlagen bij deze rapportage gevoegd. Het betreft de kernpunten van een bestandsanalyse die de G26 hebben uitgevoerd (zie ook hoofdstuk 4) en de publicatie Klantmanagement, de eerste ervaringen, die vooral ingaat op ervaringen van middelgrote en kleine gemeenten (zie ook hoofdstuk 2). 2 28600 XV, nr. 58 en nr. 83 7

2. REGIEFUNCTIE GEMEENTEN Bestuurlijke afspraak SZW- VNG Versterking van de gemeentelijke regiefunctie. De zorg voor bijstandsgerechtigden vormt voor gemeenten integraal onderdeel van de gemeentelijke zorgplicht. SZW en VNG willen verder stimuleren dat gemeenten hun regiefunctie nader uitbouwen. Verschillende aspecten zijn daarbij aan de orde. Kernpunten eerste voortgangsrapportage Gemeenten maken omslag naar sturen op resultaten Als gevolg van afspraken Agenda voor de Toekomst komen beleid, uitvoering en informatievoorziening binnen gemeenten dichter bij elkaar In 2001 en 2002 hebben kleinschalige sessies met gemeenten plaatsgevonden over o.a. SUWI en de Agenda voor de Toekomst SZW en VNG bezien welke mogelijkheden er zijn om samenwerking tussen sociale diensten te faciliteren SZW heeft een financiële impuls voor klantmanagement beschikbaar gesteld en ondersteunt de implementatie van klantmanagement Invulling regiefunctie door gemeenten Uit de evaluatiegesprekken Agenda voor de Toekomst die jaarlijks in de zomerperiode met gemeenten worden gevoerd en uit een evaluatie van de regeling klantmanagement (gericht op gemeenten die niet tot de G30 behoren), blijkt dat gemeenten hun regiefunctie steeds meer invullen. Meer resultaatgerichte werkwijze In de eerste plaats heeft de Agenda voor de Toekomst bijgedragen aan een meer resultaatgericht werkwijze van gemeenten, gericht op activering en uitstroom. Mede als gevolg van de prestatieafspraken die in het kader van de Agenda voor de Toekomst zijn gemaakt (zie hoofdstuk 3) is er meer aandacht gekomen voor het sturen op resultaat. Een deel van de gemeenten werkte al resultaatgericht en heeft dit als gevolg van de Agenda voor de Toekomst versterkt; terwijl voor een deel van de gemeenten de omslag naar deze werkwijze nieuw is. De trend van de cultuuromslag naar werk boven inkomen en naar resultaatgerichtheid is reeds in de eerste voortgangsrapportage gesignaleerd, maar heeft zich de afgelopen periode verder voortgezet. De meer resultaatgerichte houding blijkt onder meer uit scherpere en concretere afspraken die gemeenten maken met reïntegratiebedrijven. Gemeenten leggen hierbij steeds meer het accent op resultaatfinanciering. De gemeentelijke sociale diensten maken ook steeds meer outputafspraken met gemeentelijke of door de gemeente gesubsidieerde instellingen (zoals instellingen voor gesubsidieerde arbeid en welzijnsinstellingen). De omslag voor deze instellingen blijkt echter moeilijk in vergelijking met de reïntegratiebedrijven. Op dit punt kunnen gemeenten nog winst boeken. Gemeentelijke sociale diensten geven ook intern steeds meer vorm aan het sturen op resultaat. Een toenemend aantal gemeenten heeft de prestatieafspraken Agenda voor de Toekomst doorvertaald naar de teams in de uitvoering of zelfs naar individuele klantmanager. Zo weet elke klantmanager vooraf welke prestatie hij moet leveren in de vorm van aantallen trajecten en uitstroom uit deze trajecten naar werk. Voorbeelden hiervan zijn onder meer gemeenten Breda, Groningen, Tilburg en Zwolle. In Zwolle worden resultaatafspraken gemaakt per 8

afdeling. Op basis hiervan worden ook weer afspraken per uitvoerend team gemaakt. Wekelijks wordt over de voortgang gerapporteerd. De medewerkers in Zwolle ervaren deze omslag naar resultaatgericht werken als positief. Het ziekteverzuim daalt. Ook andere gemeenten proberen de medewerkers bij de voortgang te betrekken en te belonen voor prestaties, bijvoorbeeld door medewerkers via een nieuwsbrief Agenda voor de Toekomst op de hoogte te houden van de resultaten (Groningen), door medewerkers te belonen voor de goede resultaten met een dagje uit (Breda) of door een beloning te betalen per duurzame plaatsing (Tilburg). Meer samenwerking met andere sectoren binnen de gemeente Gemeenten versterken hun regiefunctie ook door steeds meer sectoroverstijgend te werken. In gesprekken geven gemeentelijke sociale diensten aan dat zij steeds meer samenwerken met andere gemeentelijke diensten. Daarbij worden vooral de sectoren Educatie/Inburgering, Zorg & Welzijn en Economie genoemd. De samenwerking met de sector Educatie en Inburgering richt zich op een meer integrale benadering van inburgering van nieuwkomers en oudkomers. Gemeenten proberen inburgering en activering van bijstandsgerechtigde en niet-uitkeringsgerechtigde nieuw- en oudkomers steeds meer te combineren. Overigens vindt met de sector Educatie ook samenwerking plaats als het gaat om de integrale benadering van jongeren. In hoofdstuk 4 wordt hierop nader ingegaan. Mede als gevolg van de afspraken in het kader van de Agenda voor de Toekomst hebben gemeenten ook steeds meer aandacht voor het zittend bestand. Onder de huidige klanten bevinden zich veel fase 4-klanten met meervoudige problematiek. Dat verstevigt de noodzaak voor sociale diensten om meer samen te werken met de sector Zorg en Welzijn. De samenwerking blijkt niet alleen noodzakelijk, maar is ook complex. Op dit terrein zijn diverse gemeenten met projecten gestart (zie ook hoofdstuk 4 en 9). De samenwerking met de sector Economie is erop gericht om de vraag van werkgevers en het aanbod van bijstandsgerechtigden dichter bij elkaar te brengen. Een aantal gemeenten dat goed samenwerkt met deze sector en met werkgevers boeken ook goede resultaten op het terrein van de Agenda voor de Toekomst. Voorbeelden zijn Venlo en Tilburg. In Venlo geeft de gemeente samen met het bedrijfsleven het arbeidsmarktbeleid vorm. Daarbij wil de gemeente een aanbodgerichte benadering zoveel mogelijk verknopen met een sectorale benadering vanuit de vacatureproblematiek. Deze gemeenten hebben in 2002 een uitstekende uitstroomprestatie Agenda voor de Toekomst gerealiseerd. Meer integrale benadering (met informatievoorziening als knelpunt) Een derde winstpunt als gevolg van de afspraken Agenda voor de Toekomst is de meer integrale benadering van beleid, uitvoering en informatievoorziening binnen de sociale dienst. Het beleid is gericht op uitvoering van de afspraken in het kader van de Agenda voor de Toekomst, waarbij de afhankelijkheid van de prestaties die door de klantmanagers wordt geboekt van belang is. Om te kunnen sturen is tevens een goede informatievoorziening van belang. Hierdoor komen beleid, uitvoering en informatievoorziening dichter bij elkaar. Overigens geldt bij een deel van de gemeenten dat de informatievoorziening een knelpunt blijft: niet alle gemeenten beschikken nog over actuele en tijdige managementinformatie om goed te kunnen sturen. Klantmanagement Bij de versterking van de regiefunctie van gemeenten is het op sterkte brengen van klantmanagement van belang. De klantmanager is bij gemeenten immers zowel aanspreekpunt voor de klant als regisseur van het gehele traject, waarbij zowel werk-, reïntegratie als 9

inkomensaspecten in onderlinge samenhang worden bezien. Voortgangsbewaking maakt hiervan een centraal onderdeel uit. Klantmanagement bij de dertig grootste gemeenten (de G4 en de G26) In de bestuurlijke afspraken die met gemeenten uit de G30 zijn gemaakt, stelt SZW subsidie beschikbaar voor de invoering van klantmanagement bij gemeenten. De gemeenten worden door SZW afgerekend op prestaties (in de vorm van trajecten en uitstroom, zie hoofdstuk 3). Het onderwerp klantmanagement is regelmatig onderwerp van gesprek met gemeenten uit de G30. In maart hebben twee gemeenten (Groningen en Maastricht) in het zogeheten G26- overleg over de Agenda voor de Toekomst (onder voorzitterschap van SZW) een presentatie gehouden over hun werkwijze met klantmanagement. Ook tijdens de jaarlijkse evaluatiegesprekken is klantmanagement een van de vaste agendapunten. De belangrijkste trends die hierbij zijn gesignaleerd: Alle gemeenten zijn aan de slag met klantmanagement. Gemeenten hebben de nieuwe werkwijze ingevoerd of zijn hiermee bezig. De vorm van klantmanagement die gemeenten kiezen verschilt sterk per gemeente. Bij een deel van de gemeenten zijn taken op het gebied van activering en inkomen gescheiden, terwijl bij andere gemeenten de klantmanager beide taken uitvoert. Daarnaast zijn er verschillen in de invulling van de regiefunctie van de klantmanager. Een aantal gemeenten kiest ervoor om de klantmanager zelf de diagnose te laten uitvoeren, terwijl andere gemeenten de diagnose door een reïntegratiebedrijf laten uitvoeren. Gemeenten zijn nog zoekende naar de vorm van klantmanagement die het beste past bij de eigen organisatie. Nadat een model is gekozen en ingevoerd, vinden regelmatig nog bijstellingen plaats. Gemeenten die hebben gekozen voor een model waarbij de klantmanager taken op het terrein van activering én inkomen uitvoert doen soms een stap terug naar een minder integraal model (omdat het niet haalbaar of efficiënt bleek om alle taken en deskundigheden bij één persoon te leggen) terwijl gemeenten die met afzonderlijke werk- en inkomensconsulenten werken juist stappen zetten naar een meer integraal model (omdat meer samenhang te brengen in het proces van werk en inkomen). In het overleg met de G26 is geconcludeerd dat het proces van invoering van klantmanagement nog niet is afgerond. Het thema klantmanagement is bovendien van groot belang omdat het aangeeft hoe gemeenten de regie op klantniveau invullen. Het thema zal daarom op de agenda van het overleg met G26 en met andere gemeenten blijven staan. Op deze wijze kunnen gemeenten inzicht krijgen in elkaars werkwijze en ervaringen en daarvan leren. Klantmanagement bij middelgrote en kleine gemeenten Het Ministerie van SZW stimuleert de (verdere) invoering van klantmanagement ook bij de gemeenten die tot niet de G30 behoren. Voor deze gemeenten is er een tijdelijke stimuleringsregeling klantmanagement, beschikbaar waarbij gemeenten subsidie ontvangen voor klantmanagement, indien gemeenten vooraf overeengekomen prestaties (trajecten en uitstroom) realiseren. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de prestaties van deze middelgrote en kleine gemeenten. In opdracht van SZW heeft StimulanSZ in beeld gebracht hoe deze gemeenten klantmanagement invullen en sturen op prestaties. Hiertoe zijn er met tien gemeenten intensieve gesprekken gevoerd en zijn veertig gemeenten telefonisch benaderd. Bovendien zijn de uitkomsten getoetst in een bijeenkomst met gemeenten. De werkzaamheden hebben 10

geleid tot de publicatie Klantmanagement, de eerste ervaringen. Deze dient als handreiking voor gemeenten en fungeert tevens als belangrijke informatiebron voor de evaluatie van de stimuleringsregeling. De publicatie beschrijft welke factoren van belang zijn bij klantmanagement. De publicatie wordt verspreid onder gemeenten en is als bijlage bij deze voortgangsrapportage gevoegd. Hieronder worden de belangrijkste bevindingen uit de publicatie weergegeven. Invoering en typen klantmanagement Klantmanagement heeft bij gemeenten een brede ingang gevonden. Vrijwel alle gemeenten zijn met klantmanagement bezig of starten binnen enkele maanden hiermee. Invoering van klantmanagement blijkt veel tijd te kosten. Het heeft immers grote gevolgen voor de organisatie. voor de visie van de organisatie: de klant komt meer centraal te staan en er is meer aandacht voor activering en creativiteit voor de inrichting van de organisatie: werkprocessen, formulieren, functiebeschrijvingen, etc. moeten worden aangepast. Voor de samenwerkingsrelatie met externe leveranciers (zoals reïntegratiebedrijven en opleidingsinstellingen): het inkopen van trajecten die passen bij de behoefte van de doelgroep De vorm van klantmanagement die gemeenten kiezen verschilt sterk. StimulanSZ heeft vier typen onderscheiden, die elk voorkomen bij de vijftig geïnterviewde gemeenten: De superspecialist (voert inkomengerelateerde taken en arbeidsmarkttoeleiding uit) De werkconsulent (uitkeringsgerelateerde taken worden uitbesteed) De inkomensconsulent (werkgerelateerde taken worden uitbesteed) De generalist (voert de regie, voert niet uit) 19x 11x 9x 8x Twee gemeenten hebben de definitieve keuze nog niet bepaald en één gemeente past in geen van de typen. Elke variant heeft de eigen voor- en nadelen. Specialisatie door het werken met afzonderlijke werkconsulenten en inkomensconsulenten heeft als voordeel dat er aandacht is voor de kwaliteit op beide aspecten. De aandacht voor activering is niet afhankelijk van de druk op de rechtmatigheid. Aandachtspunt bij deze werkwijze is de samenwerking tussen inkomen en arbiedsmarkttoeleiding omdat de klant meerdere aanspreekpunten heeft. In de praktijk vinden gemeenten hier oplossingen voor (bijvoorbeeld door de consulenten in één team te laten samenwerken). Voordeel van de meer integrale werkwijze is dat de klantmanager alles kan overzien. Nadeel kan zijn dat één van beide aspecten (werk of inkomen) kan ondersneeuwen indien het andere aspect meer aandacht vraagt. Resultaten van klantmanagement Over het algemeen zijn gemeenten positief over de effecten van klantmanagement. Dit komt vooral omdat zij meer grip hebben op de dagelijkse praktijk. Zij kennen de klanten, zijn op de hoogte van hun mogelijkheden en de activiteiten waar klanten mee bezig zijn. Gemeenten hebben meer inzicht in de klantgroepen en behoeften en kunnen gerichter inkopen. Klantmanagers hebben ook zelf het gevoel dat zij meer voor de klant kunnen betekenen. Er worden gerichte trajecten aangeboden die een kans van slagen hebben, gebaseerd op een goede diagnose. Klantmanagers hebben uit hun contacten met klanten de indruk dat de klant zich serieuzer genomen voelt en merkt dat er echt iets 11

voor hem wordt gedaan. Er worden duidelijke afspraken gemaakt die ook meer worden gecontroleerd. De helft van de klantmanagers zegt nu meer tijd voor de begeleiding van klanten te hebben dan voorheen. De Landelijke Cliëntenraad (LCR) geeft aan dat er nog onvoldoende beeld is om harde uitspraken te doen over de invoering van klantmanagement. Als eerste indruk geeft de LCR aan dat de klant niet echt profiteert van klantmanagement. De LCR vindt onder meer dat er onvoldoende sprake is van gezamenlijk overleg tussen de klantmanager en de klant. Het is nog te vroeg om een definitieve uitspraak te doen of klantmanagement ook bijdraagt aan duurzame uitstroom van klanten. Trajecten hebben een langere doorlooptijd en de veranderingen in de economische situatie bemoeilijken een vergelijking op deze korte termijn. De eerste indicaties zijn, zoals hieronder omschreven, positief. Een meerderheid van de gemeenten merkt dat zij door de invoering van klantmanagement beter kan sturen op de prestaties van de medewerkers (25 keer van de 40) en dat de medewerkers ook betere resultaten leveren (23 keer). Gemeenten geven als verklaringen voor deze betere resultaten onder meer dat de werkprocessen beter zijn ingericht, dat er meer managementinformatie beschikbaar komt en dat meer inzicht in resultaten de sturingsmogelijkheden verbetert. De stimuleringsregeling blijkt een belangrijke reden om beter te sturen op de prestaties van de sociale dienst. Meer dan de helft van de gemeenten uit de telefonische enquête is van mening dat zij meer sturing kan geven aan de prestaties van de samenwerkingspartners (26 keer). De andere veertien gemeenten vinden dat de mogelijkheden voor sturing hebben gekozen voor de antwoordcategorie gelijk zijn gebleven of zijn verminderd of vinden het nog te vroeg een oordeel te geven. Uit de telefonische enquête onder de gemeenten blijkt dat de helft van de gemeente erin slaagt betere resultaatsafspraken te maken met reïntegratiebedrijven. De rest van de gemeenten maakte al resultaatsafspraken of slaagt er nog niet in dergelijke afspraken te maken. Met maken van resultaatsafspraken met overige partners zoals opleidingsinstellingen, gaat 12 gemeenten beter af dan in het verleden. Het merendeel van de gemeenten slaagt er nog niet in om goede resultaatsafspraken met hen te maken. De toegenomen prestatiesturing naar de klantmanagers en reïntegratiebedrijven en de nog moeizame afspraken met andere organisaties bevestigen de trends die bij de G30 zijn gesignaleerd in het begin van dit hoofdstuk t.a.v. prestatiesturing. Samenwerking Op 28 mei 2002 is de Tijdelijke Stimuleringsregeling Samenwerkingsverband Abw gepubliceerd in de Staatscourant. De regeling is samen met de VNG en Divosa tot stand gekomen. Tevens is samen met gemeenten gezocht naar de meest werkbare en effectieve vorm voor de regeling. Dit heeft geleid tot een stimuleringsregeling in fasen. Een subsidie van 20.000,- per (potentieel) samenwerkingsverband Abw om een verkenning te verrichten, de eerste fase. En een subsidie hoogte variërend naar aantal deelnemende gemeenten en aantal cliënten voor het implementeren en tot stand komen van een samenwerkingsverband waarin de Abw gezamenlijk uitgevoerd wordt. Deze laatste fase moet uiterlijk 1 april 2007 verantwoord worden. Voor deze lange looptijd is gekozen omdat een proces van samenwerking in de praktijk gemiddeld 3 ½ jaar in beslag neemt. De regeling is positief ontvangen bij gemeenten. In augustus en september zijn regionale bijeenkomsten georganiseerd die zeer goed bezocht zijn. Onder andere uit deze bijeenkomsten blijkt dat gemeenten op dit moment volop bezig zijn met samenwerking, mede in het licht van 12

de WWB. Gemeenten hebben tot 1 mei 2004 de tijd om een aanvraag voor de eerste fase in te dienen en tot 1 november 2005 om een aanvraag voor de tweede fase in te dienen. Bestaande samenwerkingsverbanden kunnen geen aanspraak maken op de stimuleringsregeling. Zij hebben wel de mogelijkheid om projectaanvragen (voor 1 november 2003) in te dienen die een innovatief karakter hebben en van nut kunnen zijn voor samenwerkingsverbanden in oprichting. Trends tweede voortgangsrapportage De regiefunctie van gemeenten wordt verder ingevuld: o Meer sturing op prestaties: zowel intern (binnen de gemeente) als extern (naar reïntegratiebedrijven) o Meer samenwerking met andere sectoren (zoals inburgering, onderwijs, economie en zorg/welzijn) o Meer integrale benadering van beleid, uitvoering en informatievoorziening o Niet alle gemeenten beschikken over tijdige en betrouwbare managementinformatie Gemeenten zijn aan de slag met klantmanagement. Dit is nog niet volledig uitontwikkeld. Bovendien blijft dit een dynamisch proces. Gemeenten zijn, mede in het licht van de WWB, volop bezig met samenwerking met andere gemeenten 13

3. REALISATIE PRESTATIEAFSPRAKEN Bestuurlijke afspraak SZW VNG Een sterker accent op het overeenkomen van resultaten SZW stelt een financiële impuls voor klantmanagement beschikbaar, onder de voorwaarde dat gemeenten een resultaatsverplichting willen afspreken Kernpunten eerste voortgangsrapportage SZW heeft afspraken gemaakt met gemeenten om in de looptijd van de Agenda voor de Toekomst bijna 300.000 trajecten te realiseren met een uitstroomrealisatie van 40 procent tot 2006 In 2001 hebben gemeenten circa 90 procent van de overeengekomen prestaties gerealiseerd De voortgang per 1 juli 2002 is zeer divers Prestatieafspraken Zoals ook in de eerste voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst is gemeld, zijn met gemeenten uit de G30 prestatieafspraken gemaakt in ruil voor subsidie voor klantmanagement. Ook voor de middelgrote en kleine gemeenten is een subsidieregeling beschikbaar, waarbij eveneens op prestaties wordt afgerekend. In totaal zijn er hierbij afspraken gemaakt over de realisatie van circa 300.000 trajecten tot en met 2004 met een uitstroom naar (regulier of gesubsidieerd) werk van 40 procent in 2006. Bij het maken van de bestuurlijke afspraken is als uitgangspunt genomen dat de uitvoering van de Abw door gemeenten op orde moet zijn. In een aantal gevallen is op basis van bevindingen van de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) geconcludeerd dat dit nog niet het geval is. Dit heeft ertoe geleid dat met enkele gemeenten uit de G30 afspraken zijn gemaakt onder specifieke voorwaarden. Het betreft de gemeenten Amsterdam 3, Rotterdam 4, Almelo 5 en Leeuwarden. Met de gemeente Almelo heb ik recent (op 18 november 2003) bestuurlijk overleg gevoerd. Op basis daarvan heb ik geconcludeerd dat ik tweederde deel van de middelen klantmanagement over 2002 beschikbaar stel. Bovendien ben ik voornemens om over de jaren 2003 en 2004 bestuurlijke afspraken te maken. Met de gemeente Haarlem zijn tot op heden geen bestuurlijke afspraken gemaakt. De Tweede Kamer is hierover op 5 februari 2003 geïnformeerd 6. Thans ben ik voornemens om over de jaren 2003 en 2004 bestuurlijke afspraken te maken. Flexibilisering bestuurlijke afspraken Agenda voor de Toekomst In 2003 is besloten om de bestuurlijke afspraken Agenda voor de Toekomst te vereenvoudigen en te flexibiliseren. Gemeenten gaven in de tweede helft van 2002 aan dat de prestatieafspraken voor in ieder geval 2003 onder druk kwamen te staan door de maatregelen rond de WIW en ID-banen. Niettemin werd het door gemeenten wenselijk geacht om - ook 3 De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd op 27 mei 2002 (SOZA-02-383), 19 december 2002 (28600 XV / 17050, nr. 86), 21 mei 2003 (SOZA-03-300) en 12 november 2003 (SOZA-03-795) 4 De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd op 19 mei 2003 (SOZA-03-294) 5 De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd op 3 februari 2003 (28600 XV, nr. 191) 6 SOZA-03-064 14

vanuit politiek-bestuurlijk oogpunt- de afgesproken taakstelling te handhaven. SZW werd verzocht hiertoe instrumenten aan te reiken. Na overleg met gemeenten is besloten dat de binding van de prestaties aan elk afzonderlijk jaar wordt losgelaten. De afrekening van de subsidie op basis van de prestaties vindt niet per jaar plaats maar pas aan het einde van de subsidieperiode. Dit schept flexibilisering om de overeengekomen afspraken te halen. Gemeenten hebben daarmee de vrijheid om de trajecten naar eigen inzicht te verdelen over de jaren 2002 t/m 2004 en de uitstroom over de jaren 2002 t/m 2006. Prestaties 2002 Onderstaand is een overzicht opgenomen met de prestaties van de G4, de G26 en de middelgrote en kleine gemeenten. Deze aantallen zijn vooral gebaseerd op de jaaropgaven 2002 van gemeenten, die gemeenten in 2003 bij het Ministerie van SZW hebben ingediend. Bij deze cijfers past nog op twee punten een belangrijk voorbehoud. In de eerste plaats zijn de jaaropgaven nog in beoordeling. Een aantal jaaropgaven is voorzien van bevindingen van de accountant. Deze kunnen nog aanleiding geven tot neerwaartse bijstelling van de prestaties in 2002. In de tweede plaats zijn gemeenten in de gelegenheid gesteld om een aanvullende jaaropgave over 2002 in te dienen, die uiterlijk 31 december 2003 moet zijn ontvangen. Diverse gemeenten hebben aangekondigd gebruik te maken van deze mogelijkheid. Dit zal vermoedelijk leiden tot opwaartse bijstelling van de prestaties in 2002. Bovenstaand voorbehoud bij de cijfers geldt voor alle gemeenten. De grootste gemeenten (de G4) In onderstaande tabel wordt aangegeven welke aantallen trajecten en uitstroom uit trajecten naar werk voor 2002 zijn afgesproken met de vier grootste steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht), welke prestaties zijn geleverd en hoe de realisatie procentueel is 7. Trajecten Uitstroom Gemeente Realisatie Afspraak 2002 Voortgang in % Realisatie Afspraak 2002 voortgang in % Amsterdam 14.326 18.825 76% 2.926 2.824 104% 's-gravenhage 4.301 5.000 86% 729 375 194% Rotterdam 7.166 10.000 72% 556 580 96% Utrecht 1.144 1.700 67% 110 161 68% G4 26.937 35.525 76% 4.321 3.940 110% Uit bovenstaande tabel blijkt dat in 2002 in de vier grootste steden 26.937 nieuwe trajecten zijn gestart om bijstandsgerechtigden te activeren. Hiermee realiseren de G4-steden 76 procent van de afgesproken aantallen trajecten. In 2002 zijn 4.321 personen die hebben deelgenomen aan een traject Agenda voor de Toekomst naar werk zijn uitgestroomd. Dit is een goed resultaat. Gemiddeld halen de G4 hiermee 110 procent van de afgesproken aantallen. 7 De prestaties die boven de geplande aantallen uitgaan (de percentages boven de 100) die door een aantal gemeenten (G4, G26 en middelgrote en kleine gemeenten) in 2002 zijn gerealiseerd zullen door de flexibilisering meetellen bij de subsidievaststelling (voor trajecten na 2004 en voor uitstroom na 2006). 15

De grote en middelgrote steden (de G26) De prestaties van de steden uit de G26 over het jaar 2002 zien er als volgt uit: Trajecten Uitstroom Gemeente Realisatie Afspraak 2002 Voortgang in % Realisatie Afspraak 2002 voortgang in % Alkmaar 203 569 36% 18 57 32% Almelo 674 726 93% 20 73 27% Amersfoort 460 500 92% 81 80 101% Arnhem 913 1.486 61% 118 149 79% Breda 1.112 1.250 89% 53 30 175% Deventer 346 489 71% 32 49 65% Dordrecht 801 1.194 67% 118 119 99% Eindhoven 1.265 1.405 90% 121 140 86% Emmen 488 570 86% 23 57 40% Enschede 1.535 1.522 101% 207 152 136% Groningen 2.206 2.250 98% 481 200 241% Heerlen 795 950 84% 97 95 102% Helmond 273 542 50% 37 54 69% Hengelo 129 570 23% 40 57 69% Leeuwarden 923 950 97% 61 95 64% Leiden 207 946 22% 43 95 45% Lelystad 184 428 43% 9 43 21% Maastricht 891 936 95% 94 94 100% Nijmegen 1.045 1.534 68% 140 153 91% s Hertogenbosch 326 950 34% 26 95 27% Schiedam 450 746 60% 41 75 55% Tilburg 1.965 2.182 90% 363 218 166% Venlo 379 357 106% 81 36 225% Zaanstad 489 548 89% 72 64 113% Zwolle 474 525 90% 24 53 45% G26 18.533 24.125 77% 2.397 2.333 103% Uit bovenstaande gegevens blijkt dat de G26 in 2002 door middel van trajecten 18.533 personen hebben geactiveerd. Hiermee hebben de G26 77 procent van de overeengekomen aantallen trajecten over 2002 gerealiseerd. De uitstroomgegevens zijn positief: uit de trajecten Agenda voor de Toekomst is een uitstroom van 2397 gerealiseerd. Dat is meer dan afgesproken (realisatie van 103 procent). De G4 en de G26 hebben in 2002 gezamenlijk 76 procent van de trajecten en 107 procent van de uitstroom gerealiseerd. De gemeenten uit de G4 en de G26 die relatief slecht hebben gepresteerd hebben tijdens de evaluatiegesprekken een aantal verklaringen hiervoor gegeven. De belangrijkste en meest genoemde verklaringen zijn de volgende: Werkwijze en organisatie Agenda voor de Toekomst binnen de gemeente. Deze verklaring is sterk verbonden aan de regiefunctie van gemeenten (zie hoofdstuk 2). Gemeenten die niet duidelijk sturen op resultaat en waar het ontbreekt aan heldere managementinformatie presteren in de meeste gevallen slechter dan gemeenten die deze zaken wel op orde hebben. Een expliciet door een aantal gemeenten genoemd probleem op het gebied van de regiefunctie is dat de aansturing van reïntegratiebedrijven soms nog moeizaam verloopt. Ook ervaart een deel van de gemeenten problemen met de aanbestedingsvereisten 16

bij de reïntegratie. Overigens zal het WWB Implementatie Steunpunt van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een groot aantal gemeenten geeft aan dat reorganisaties en problemen met de informatievoorziening ertoe hebben geleid dat prioriteit is gegeven aan andere zaken. Omslag naar klantmanagement voor personeel Bij een aantal gemeenten heeft de omslag naar klantmanagement in 2002 pas echt goed vorm gekregen. Een probleem bij deze omslag naar klantmanagement vormt de kwaliteit van het personeel. Niet iedere bijstandmedewerker is geschikt om klantmanager te worden en gemeenten investeren dan ook in omscholing van hun medewerkers en werving en selectie van nieuwe medewerkers. Dit heeft tijd gevergd in 2002. Bovendien blijkt dat niet alle medewerkers de omslag naar werk boven inkomen kunnen maken. Poortwachtersfunctie Een deel van de gemeenten geeft aan dat zij fors investeren in de samenwerking met het CWI en daar goede resultaten mee boeken. Hierdoor is de instroom van nieuwe klanten lager dan voorzien, waardoor de groep cliënten die in aanmerking komt voor een traject en uitstroom uit een traject kleiner wordt. Andere gemeenten, waar de samenwerking me t CWI moeizamer verloopt, geven juist aan dat de prestaties soms achterblijven omdat de overdracht van klanten van CWI naar gemeente veel tijd in beslag neemt. Ook is de kwaliteit van de overdracht volgens gemeente soms onvoldoende. Gestuurd op instroom in langlopende trajecten Als een verklaring voor het achterblijven van uitstroomcijfers wordt door gemeenten die laag scoren op uitstroom genoemd dat zij, aangezien het vaak gaat om mensen die moeilijke bemiddelbaar zijn, vooral hebben gestuurd op instroom in trajecten. Deze trajecten hebben bovendien vaak een langere doorlooptijd. Dit betekent dat in 2002 veel trajecten nog lopen en dat uitstroom uit deze trajecten pas in latere jaren zichtbaar zal worden. Afroming bestand Bij de totstandkoming van de bestuurlijke afspraken was het bekend dat veel van de huidige klanten een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. In 2002 hebben gemeenten een bestandsanalyse uitgevoerd (zie ook hoofdstuk 4). Dit heeft het beeld dat de klanten meervoudige problematiek hebben versterkt. Gemeenten die laag scoren op uitstroom geven aan dat het voor deze groep moeilijk is om uitstroom naar werk te realiseren. De kleine en middelgrote gemeenten Voor de middelgrote en kleine gemeenten (de gemeenten die niet behoren tot de G4 en de G26) is de tijdelijke stimuleringsregeling klantmanagement beschikbaar. Deze regeling is op 27 december 2001 in de Staatscourant gepubliceerd. De subsidiëring vindt plaats op basis van het aantal trajecten dat gemeenten realiseren in de periode 2002 tot en met 2004 en op de uitstroom uit deze trajecten (die kan doorlopen tot 2006). Er wordt uitgegaan van een uitstroom uit de ingezette trajecten naar werk van 40 procent in 2006. In het kader van deze stimuleringsregeling is over de periode tot en met 2006 een bedrag van 126 miljoen euro beschikbaar. Gemeenten maken op grote schaal gebruik van deze subsidiemogelijkheid. Meer dan 90% van de gemeenten heeft tijdig een aanvraag ingediend en toegekend gekregen. De prestaties die gemeenten moeten leveren (en in samenhang daarmee de hoogte van het subsidiebedrag) verschillen overigens zeer sterk binnen deze regeling. De aantallen trajecten die gemeenten in 2002 dienen te realiseren variëren bijvoorbeeld van 1 tot 728. Het aantal 17

bijstandsgerechtigden binnen de kleine en middelgrote gemeenten loopt immers zeer sterk uiteen. In juli 2003 hebben gemeenten de jaaropgave ingediend waarin de prestaties (trajecten en uitstroom) zijn opgenomen. Gelet op het feit dat liefst 420 gemeenten aan de regeling deelnemen, worden de prestatiegegevens hieronder vanwege deze omvang niet per gemeente weergegeven. De gemiddelde realisatie van de kleine en middelgrote gemeenten is als volgt: In 2002 zijn 19.011 personen door middel van een traject Agenda voor de Toekomst geactiveerd. Er waren 33.701 trajecten afgesproken. Het realisatiepercentage is 56. In 2002 zijn 1881 personen uit bovenstaande trajecten uitgestroomd naar werk. Er was een uitstroom van 3.354 afgesproken. Het realisatiepercentage is 56 procent. Bij bovenstaande percentages past de kanttekening dat er zeer grote verschillen zijn bij de realisatiepercentages tussen gemeenten. Zo heeft meer dan 70 gemeenten meer trajecten gestart dan afgesproken, terwijl andere gemeenten minder dan de helft van de afgesproken aantallen realiseren. Bij de laatste categorie heeft SZW contact opgenomen met de betrokken gemeenten om te informeren naar de oorzaak van de achterblijvende prestaties. De belangrijkste verklaringen voor de lagere realisatie bij trajecten en uitstroom: Verklaring achterblijvende prestaties t.a.v. trajecten t.a.v. uitstroom Vertraging/late opstart klantmanagement 57 % 53 % Vooraf geen onderzoek naar haalbaarheid prestaties 12 % 8 % Prestaties voldoen niet aan eisen regelgeving 10 % 10 % Foutieve inschatting van prestaties 10 % n.v.t. Opzet traject voor fase 4-klanten moeilijk 5 % 6 % Langdurige trajecten voor fase 4-klanten leiden pas op termijn naar uitstroom n.v.t. 14 % Uit bovenstaand overzicht blijkt dat vertraging van invoering van klantmanagement de belangrijkste verklaring is voor het achterblijven van prestaties. Meer dan de helft van de gemeenten geeft deze verklaring als antwoord op de vraag van SZW waarom de gemeente de prestaties niet heeft gerealiseerd. De andere verklaringen worden veel minder genoemd. Er is tevens informatie beschikbaar over de verwachtingen van gemeenten voor de realisatie vanaf 2003. Deze geven aanleiding voor een voorzichtig optimisme: 67 procent van de gemeenten verwacht de gevraagde prestaties vanaf 2003 te realiseren. In hoofdstuk 2 is reeds ingegaan op de ervaringen van kleine gemeenten met klantmanagement en het sturen op prestaties. Deze ervaringen, het aantal aanvragen en de prestaties 2002 vormen gezamenlijk de informatiebronnen voor de evaluatie van de tijdelijke stimuleringsregeling. Op basis van deze ervaringen en het grote aantal gemeenten dat een aanvraag heeft ingediend is de conclusie dat de tijdelijke stimuleringsregeling een positieve bijdrage levert aan het bevorderen van activering en uitstroom. Meer dan 90 procent van de middelgrote en kleine gemeenten heeft het aangedurfd om een resultaatsverplichting aan te gaan met het Ministerie van SZW. De prestatieverplichting die deze regeling oplegt blijkt voor meer dan de helft van de gemeenten een belangrijke reden om beter te sturen op prestaties. De realisatie van de prestaties in 2002 blijft gemiddeld nog achter bij de afspraken, al zijn de verschillen tussen gemeenten groot. Het merendeel van de gemeenten die achterliggen op schema verwachten nog een belangrijke inhaalslag te kunnen maken. 18

Totaal De prestaties van de G4, G26 en de middelgrote en kleine gemeenten zien er als volgt uit: Gemeente Trajecten Realisatie Afspraak 2002 Uitstroom Voortgang in % Realisatie Afspraak 2002 voortgang in % G4 26.937 35.525 76% 4.321 3.940 110% G26 18.533 24.125 77% 2.397 2.333 103% Middelgrote en kleine gemeenten 19.011 33.701 56% 1.881 3.354 56% Landelijk 64.481 93.351 69% 8.599 9.627 89% Uit het overzicht blijkt dat in 2002 meer dan 64.000 bijstandsgerechtigden zijn geactiveerd door middel van een traject in het kader van de Agenda voor de Toekomst. Hiermee hebben gemeenten 69 procent van de afspraken gerealiseerd. De uitstroomprestatie is positief. Gemeenten hebben 89 procent van de afgesproken aantallen gerealiseerd. Er zijn in 2002 meer dan 8500 personen uit een traject Agenda voor de Toekomst naar werk uitgestroomd. Bij de uitstroomaantallen geldt overigens dat de afgesproken uitstroomaantallen voor 2002 lager liggen dan voor 2003. Omdat trajecten vooral voor personen met een meervoudige problematiek tijd vergen, is bij de start van afspraken Agenda voor de Toekomst met gemeente overeengekomen dat de uitstroomaantallen in 2003 aanzienlijk hoger zijn dan in 2002. Uit het overzicht blijkt ook dat de realisatiepercentages bij de middelgrote en kleine gemeenten lager liggen dan de G4 en de G26. Een verklaring hiervoor is dat 2002 voor deze gemeenten het eerste jaar is dat zij deelnemen aan en rapporteren over de Agenda voor de Toekomst, terwijl veel gemeenten uit de G30 al in 2001 zijn gestart. Positief is de prognose van diverse middelgrote en kleine gemeenten dat zij een inhaalslag hebben gemaakt of zullen maken. De actuele stand in 2003 Aan de gemeenten uit de G4 en de G26 heeft SZW ook gevraagd naar de tussenstand in 2003. Deze cijfers zijn gebaseerd op een opgave van de gemeente en voorlopig. Voor de G4 zien de cijfers er per 1 oktober 2003 (voor Den Haag en Utrecht per 1 september 2003) als volgt uit: Trajecten Uitstroom Gemeente Realisatie Afspraak 2003 Voortgang in % Realisatie Afspraak 2003 voortgang in % Amsterdam 5.592 11.643 48% 1.214 4.145 29% 's-gravenhage 2.275 5.000 46% 477 1.550 31% Rotterdam 4.621 10.000 46% 725 2.420 30% Utrecht 1.100 1.825 60% 20 555 4% G4 13.588 28.468 48% 2.436 8.670 28% De prestaties blijven vooral op de uitstroom uit trajecten naar werk aanzienlijk achter bij de overeengekomen aantallen. De huidige conjunctuur blijkt volgens gemeenten een zeer belangrijke verklaring voor de lage realisatiepercentages. Ook op het punt van de trajecten moeten gemeenten nog een belangrijke slag maken. Gemeenten verwachten via strakke 19

sturing nog een inhaalslag te kunnen maken, maar vooral op de uitstroomaantallen zullen de G4 de afspraken niet volledig realiseren. Bij de G26 is de stand per 1 juli 2003 bekend 8 : Gemeente Trajecten Realisatie Afspraak 2003 Uitstroom Voortgang in % Realisatie Afspraak 2003 voortgang in % Alkmaar 250 569 44% 15 159 9% Almelo 241 726 33% 38 12 30% Amersfoort 153 500 31% 30 164 18% Arnhem 672 1.486 45% 48 416 12% Breda 277 750 37% 22 274 8% Deventer 221 489 45% 20 137 14% Dordrecht 580 1.194 49% 192 334 57% Eindhoven 587 1.405 42% 75 393 19% Emmen 296 570 52% 84 160 53% Enschede 568 1.522 37% 111 426 26% Groningen 1.090 2.000 55% 80 610 13% Heerlen 422 950 44% 27 266 10% Helmond Hengelo 434 570 76% 25 160 16% Leeuwarden 413 950 43% 97 266 36% Leiden 514 946 54% 64 265 24% Lelystad 141 428 33% 14 120 12% Maastricht 405 936 43% 31 262 12% Nijmegen 127 1.534 8% 55 429 13% s Hertogenbosch 371 950 39% 46 266 17% Schiedam 181 746 24% 98 209 47% Tilburg 720 2.182 33% 103 611 17% Venlo 141 357 39% 14 100 14% Zaanstad 279 728 38% 30 160 19% Zwolle 207 525 39% 16 147 11% G26 9.290 23.013 40% 1.335 6.459 21% Halverwege 2003 zijn de G26 redelijk op koers met de realisatie van de aantallen trajecten, zo blijkt uit de voorlopige gegevens die gemeenten hebben verstrekt. Voor de uitstroom geldt hetzelfde als bij de G4: de prestaties blijven aanzienlijk achter bij de afspraken. Tekenend is dat ook gemeenten die in 2002 zeer goed presteerden nu achterblijven bij de afspraken. De VNG en meerdere individuele G30 gemeenten hebben aangegeven met betrekking tot het realiseren van de uitstroom afspraken problemen te zien. De afspraken Agenda voor de Toekomst met VNG en gemeenten zijn gemaakt over de periode van 2001 tot en met 2004. Voor de uitstroom uit trajecten is een uitloopmogelijkheid afgesproken tot en met 2006. SZW wil vasthouden aan het eindigende karakter van deze afspraken. De bestuurlijke afspraken en de daarbij behorende financiële middelen zijn bedoeld als een tijdelijke impuls om gemeenten in staat te stellen klantmanagement in te 8 De gemeente Helmond bleek niet in staat om tijdig de prestaties per 1 juli 2003 door te geven. De uitstroomcijfers van Dordrecht betreffen de cijfers per 1 oktober 2003. 20