Altenburg & Wymenga ECOLOGISCH ONDERZOEK

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Altenburg & Wymenga ECOLOGISCH ONDERZOEK"

Transcriptie

1 Altenburg & Wymenga ECOLOGISCH ONDERZOEK A&W rapport 835 INRICHTINGSPLANNEN MIEDENGEBIEDEN W. Bijkerk M. Brongers m.m.v. J. van der Vaart Altenburg & Wymenga ECOLOGISCH ONDERZOEK Veenwouden 2006

2 Projectnummer Projectleider Status 626MIE W. Bijkerk Conceptrapport Autorisatie Paraaf Datum Goedgekeurd W. Altenburg 5 september 2006 Bijkerk, W. & M. Brongers 2006 Inrichtingsplannen miedengebieden. A&W rapport 835. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Veenwouden Opdrachtgever Staatsbosbeheer Noord Postbus 333, 9700 AH Groningen Tel Foto Voorplaat Blauwgrasland in de Drogehamstermieden, Marion Brongers Uitvoerder Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek bv Postbus 32, 9269 ZR Veenwouden Telefoon (0511) , Fax (0511) e mail: info@altwym.nl web: Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek bv Overname van gegevens uit dit rapport is toegestaan met bronvermelding.

3 Inrichtingsplannen miedengebieden INHOUD I. VOORWOORD I II. UITGANGSPUNTEN VOOR DE INRICHTING DEEL 1. INRICHTINGSPLAN ZWAGERMIEDEN 1. INLEIDING 3 2. HUIDIGE ABIOTISCHE SITUATIE Geologie, bodem en hoogteligging Grondwater Oppervlaktewater en waterhuishouding KENMERKENDE WAARDEN Landschap en beleving Cultuurhistorie Natuur WENSEN, KNELPUNTEN EN RANDVOORWAARDEN Wensen Knelpunten Uitgangspunten en Randvoorwaarden KEUZEN EN DOELEN Hoofdkeuze Cultuurhistorie Ontsluiting en recreatie Natuurdoelen Natte As Waterhuishouding Overige zaken 28 DEEL 2. INRICHTINGSPLAN CENTRALE MIEDEN 1. INLEIDING HUIDIGE ABIOTISCHE SITUATIE Geologie, bodem en hoogteligging Grondwater Oppervlaktewater en waterhuishouding KENMERKENDE WAARDEN Landschap en beleving Historie (vnl. door J. van der Vaart) Natuur WENSEN, KNELPUNTEN EN RANDVOORWAARDEN Wensen Knelpunten Uitgangspunten en randvoorwaarden 49 I

4 A&W rapport KEUZEN EN DOELEN Hoofdkeuze Cultuurhistorie Ontsluiting en recreatie Natuurdoelen Maatregelen en kosten 59 DEEL 3. INRICHTINGSPLAN DROGEHAMSTERMIEDEN EN SURHUIZUMERMIEDEN 1. INLEIDING HUIDIGE ABIOTISCHE SITUATIE Geologie, bodem en hoogteligging Grondwater Oppervlaktewater en waterhuishouding KENMERKENDE WAARDEN Landschap en beleving Historie Natuur WENSEN, KNELPUNTEN EN RANDVOORWAARDEN Wensen Knelpunten Uitgangspunten en randvoorwaarden KEUZEN EN DOELEN Drogehamstermieden Surhuizumermieden 94 BIJLAGEN Bijlage 1. Uitwerking maatregelen Zwagermieden Bijlage 2. Peilgebieden en hoofdafwatering centrale mieden

5 Inrichtingsplannen miedengebieden i I. VOORWOORD Het Miedenproject In het kader van enkele landinrichtingsprojecten in Noordoost Friesland wordt in de komende jaren een grote oppervlakte gronden in eigendom en beheer gegeven aan Staatsbosbeheer. Het gaat hier om de zogenaamde miedengebieden, ruwweg gelegen tussen Zwaagwesteinde, Surhuisterveen en Buitenpost. Deze gebieden liggen op de overgang van het hoger gelegen elzensingellandschap naar de lager gelegen veen en kleigebieden van Noord Friesland. In deze miedengebieden heeft Staatsbosbeheer al verschillende eigendommen en wordt al langere tijd natuurbeheer gevoerd. Met de overdracht van de gronden uit de landinrichtingen worden de bestaande reservaten gecomplementeerd en ontstaan goed beheerbare, landschapsecologisch en waterhuishoudkundige logische eenheden. De miedengebieden waar het hier om gaat zijn: Zwagermieden (390 ha) Twijzelermieden (109 ha) Polder Rohel (265) IJzermieden (110 ha) Buitenpostermieden (25 ha) Drogehamstermieden (176 ha) Surhuizumermieden (97 ha) Voor deze verschillende miedengebieden moeten inrichtingsplannen gemaakt worden, om de nieuw te verwerven gronden integraal te betrekken bij de bestaande eigendommen. Daarbij dient de hydrologie geoptimaliseerd te worden en dienen bovendien de functies natuur, landschap, cultuurhistorie en recreatie in samenhang een plaats te krijgen. Projectorganisatie Om deze uitgangspunten vorm te geven zijn zowel de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (voor de archeologie), de Fryske Akademy (voor de cultuurhistorie) als Altenburg & Wymenga (voor de ecologie en de recreatie) bij het project betrokken; de algehele projectleiding was in handen van de Dienst Landelijk Gebied. Om de lokale bevolking en relevante organisaties te betrekken bij het planvormingsproces, en daarmee ook meer draagvlak te creëren is een algemene informatieavond georganiseerd. Op deze avond, waar informatie is gegeven over de terreinen en het project, zijn mensen uitgenodigd om per cluster van terreinen gedurende drie avonden mee te praten over de toekomstige inrichting. Het ging daarbij om de clusters Zwagermieden, Twijzelermieden/polder Rohel/ IJzermieden/Buitenpostermieden en Drogehamstermieden/Surhuizumermieden. Op deze avonden is informatie over de historie en over actuele en potentiële waarden gepresenteerd en is met omwonenden van gedachten gewisseld over ideeën en wensen voor de inrichting aan te dragen. Positie van dit document binnen het Miedenproject Het project is opgebouwd uit enkele onderdelen en dat geldt ook voor de resultaten. De basis vormt de Biografie van de Mieden, waarin de informatie over het gebied met betrekking tot archeologie, cultuurhistorie en ecologie is samengebracht. Dit vormt een zelfstandig document (Brinkkemper et al. 2006). Het tweede onderdeel wordt gevormd door de verslaglegging van de gespreksrondes die gehouden zijn met de omwonenden.

6 ii Figuur i.1. Ligging van de miedengebieden

7 Inrichtingsplannen miedengebieden iii Hierin is weergegeven hoe deze sessies verliepen en hoe de gepresenteerde inrichtingsvisies en de sessies door de omwonenden zijn gewaardeerd. Verslagen van de brainstormsessies met de omwonenden zijn ook te vinden op de website van dit project ( Met de kennis uit de biografie en op basis van de gespreksrondes met de streek heeft Altenburg & Wymenga voor elk van de gebiedsclusters een inrichtingsvisie opgesteld, die zijn gepresenteerd aan de streek. De globale inrichtingsvisies zijn vervolgens nader uitgewerkt tot inrichtingsplannen op hoofdlijnen, die als drie afzonderlijke delen in dit rapport zijn opgenomen. Het inrichtingsplan op hoofdlijnen dient om de keuzes bij de inrichting van de Mieden vast te leggen, zowel wat betreft de na te streven doelen als de uitwerking hiervan in maatregelen. Deze inrichtingsplannen vormen het derde onderdeel binnen het Miedenproject. Voor de Zwagermieden zal dit inrichtingsplan op hoofdlijnen de basis vormen voor de uitwerking tot op besteksniveau. Voor de andere gebieden geldt dat de complete verwerving nog geruime tijd op zich zal laten wachten, zodat een plan tot op besteksniveau nog niet zinvol is. Leeswijzer Dit inrichtingsplan op hoofdlijnen is opgedeeld in drie afzonderlijke delen: deel 1 richt zich op de Zwagermieden, deel 2 op de centrale miedengebieden (Twijzelermieden, polder Rohel, IJzermieden, Buitenpostermieden) en deel 3 op de Drogehamster en Surhuizumermieden. Elk deel is afzonderlijk te lezen en heeft zijn eigen indeling in hoofdstukken. Daardoor is er tussen de verschillende delen soms enige overlap, voornamelijk met betrekking tot de ontstaansgeschiedenis. Per deel wordt eerst een korte kenschets gegeven van het gebied waarop het betrekking heeft (hoofdstuk 1). Hoofdstuk 2 beschrijft de abiotische kenmerken van het deelgebied (geologie, bodem, grond en oppervlaktewater). In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden. Voor uitgebreidere achtergrondinformatie wordt verwezen naar de Biografie van de Mieden. In hoofdstuk 4 worden de wensen van de streek ten aanzien van de inrichting van de gebieden aangegeven, gevolgd door de knelpunten die aan de orde (kunnen) zijn bij de verwezenlijking van de natuurdoelen. Ook de randvoorwaarden die vanuit het project of anderszins gesteld worden aan de inrichting worden in dit hoofdstuk behandeld. In hoofdstuk 5 zijn op basis van deze informatie de hoofddoelstellingen voor het desbetreffende cluster geformuleerd en is dit uitgewerkt in een aantal doelen per thema. Per thema is dit uitgewerkt in te nemen maatregelen.

8

9 Inrichtingsplannen miedengebieden i Figuur ii 1. Ecologische verbindingszones en natte natuur in en rond de miedengebieden.

10

11 Inrichtingsplannen miedengebieden i II. UITGANGSPUNTEN VOOR DE INRICHTING Bij het opstellen van de inrichtingsplannen van de miedengebieden is een aantal uitgangspunten gehanteerd. Het gaat daarbij enerzijds om harde randvoorwaarden, die in de plannen zijn meegenomen en uitgewerkt. Anderzijds gaat het om zaken die in zekere mate het niveau van de afzonderlijke deelgebieden overstijgen en daarom in samenhang met de omgeving (binnen dan wel buiten het Miedengebied) beschouwd moeten worden. Het gaat om onderstaande randvoorwaarden en aandachtspunten: Betrokkenheid van de streek Staatsbosbeheer wil de bevolking en relevante organisaties uit (de omgeving van) de miedengebieden betrekken in het zoeken naar de optimale inrichting van de miedengebieden. Uitgaande van onderstaande uitgangspunten en randvoorwaarden zijn wensen en ideeën van de mensen uit de streek, waar mogelijk en zinvol, zo goed mogelijk verwerkt in de inrichtingsplannen. Bij conflicterende wensen heeft Staatsbosbeheer, als (toekomstig) eigenaar en beheerder, de uiteindelijke keuzes bepaald. Cultuurhistorie, archeologie en natuur in samenhang Bij de start van het project is gesteld dat archeologie en cultuurhistorie bij de inrichting van de miedengebieden een volwaardige plaats moeten krijgen naast natuur en landschap. Tijdens de brainstormsessies met de streek en de opstelling van de inrichtingsplannen is ruime aandacht geschonken aan de historie van de gebieden en is gezocht naar mogelijkheden om elementen uit de geschiedenis te gebruiken als uitgangspunt voor de inrichting en zichtbaar en beleefbaar te maken, in samenhang met de (potentiële) natuurwaarden. Grondwatergebonden natuur Eén van de uitgangspunten van het project is, dat er gezocht moet worden naar mogelijkheden om aan grondwater gebonden natuur te realiseren. De miedengebieden worden van oudsher al gekarakteriseerd door natte omstandigheden en de invloed van grondwater. Dit hangt samen met de ligging op de overgang van hoog naar laag en van zand naar veen en klei. Water dat grotendeels buiten de miedengebieden infiltreert in de hoger gelegen zandgronden, kan in de grotendeels laaggelegen mieden opkwellen. Uit landschapsecologisch onderzoek en de verspreiding van kwelindicerende plantensoorten blijkt, dat er binnen de mieden, afhankelijk van de landschapsecologische positie, sprake is van verschillende typen opkwellend grondwater. Op veel plaatsen is de invloed van kwelwater onder invloed van het huidige peil beperkt tot de sloten. Maar er zijn ook plekken binnen de mieden waar het kwelwater tot in de wortelzone reikt, of waar dat door maatregelen te realiseren is, en daar liggen potenties voor waardevolle en zeldzame natuurwaarden. Daarbij kan zowel gedacht worden aan graslandvegetaties (als dotterbloemhooiland en blauwgrasland), grondwaterafhankelijke water en moerasvegetaties als ook de daaraan gebonden fauna. Het is zaak om binnen de miedengebieden als geheel dergelijke natuurwaarden te behouden en de potenties waar mogelijk verder te benutten. Dit betekent ook, dat deze potenties richtinggevend zijn voor de keuzes.

12 ii Weidevogels Binnen de miedengebieden staan (of stonden dat tot voor kort) de laaggelegen en landschappelijk open delen bekend als goede weidevogelterreinen. Voor een groot deel van de Zwagermieden en voor het noordelijke deel van de Surhuizumermieden geldt het behoud van deze functie als uitgangspunt voor de inrichtingsplannen. Dit betekent ook dat zaken als waterhuishouding, beheer, openheid van het landschap en keuzes ten aanzien van openstelling en de invulling van ecologische verbindingszones daar (mede) gestuurd worden door de weidevogelbelangen. Ecologische verbindingszones Door de provincie Fryslân zijn ecologische verbindingszones benoemd die het miedengebied doorsnijden. Het betreft hier enerzijds de Noordelijke Natte As, waarvoor zowel een zoekgebied langs de Petsloot (noordzijde Zwagermieden) als langs het Prinses Margrietkanaal (noordzijde Drogehamster en Surhuizumermieden en zuidzijde Twijzelermieden, polder Rohel en IJzermieden) is aangegeven. De provincie denkt daarbij in optimale vorm aan een tamelijk brede zone (liefst tot ca. 200 m), bestaande uit een afwisseling van water, moerassige en grazige delen, die geschikt is voor soorten als Otter, Zilveren maan en Noordse woelmuis. Een dergelijke maximale inrichting is op de meeste plaatsen binnen de mieden niet reëel, maar wel vormen natte elementen als sloten, afgevlakte oevers, moerassige delen, petgaten, natte graslanden en bosjes gezamenlijk een min of meer aaneengesloten zone. In de inrichtingsplannen is daar, waar mogelijk en passend binnen de doelstellingen van de terreinen, verder invulling aan gegeven. Daarnaast is in de Zwagermieden een ecologische verbindingszone aangewezen, als onderdeel van de verbinding Groote Wielen Lauwersmeer. Deze verbindingszone, die ook kan dienen als invulling voor de eerder genoemde Noordelijke Natte As, geldt als harde randvoorwaarde en is in het inrichtingsplan verder uitgewerkt. Zowel het zoekgebied voor de Noordelijke Natte As als de aangewezen ecologische verbindingszone in de Zwagermieden is op kaart aangegeven (figuur ii.1). In dit kaartbeeld zijn ook vooruitlopend op de inrichtingsplannen in de volgende hoofdstukken de geplande natte natuurelementen aangegeven die gezamenlijk invulling kunnen geven aan de Natte As langs de Petsloot en het Prinses Margrietkanaal. Hierbij is rekening gehouden met de ligging van de weidevogelgebieden, hetzij door de gekozen inrichting (Zwagermieden: laagblijvende vegetatie, geen kades), hetzij door de locatie (niet door het zuidwestelijke deel van Polder Rohel en het noordelijke deel van de Surhuizumermieden). Hiermee kan binnen de miedengebieden vooral invulling gegeven worden aan een verbindingszone voor de kleinere gidssoorten: voor de grotere soorten als de Otter zal elders ruimte gezocht moeten, bijvoorbeeld langs de zuidkant van het Prinses Margrietkanaal. Recreatie Keuzes ten aanzien van ontsluiting en recreatie zullen in de eerste plaats gestuurd worden door de gewenste natuurdoelen en de mate waarin deze verstoring in de vorm van geluid, betreding e.d. kunnen verdragen. Waar gekozen wordt voor recreatieve voorzieningen sluiten deze bij voorkeur aan op de cultuurhistorie van het gebied (b.v. oude paden in ere herstellen). Daarnaast is gekeken naar de aanwezigheid van recreatieve voorzieningen in de omgeving: waar kon bijvoorbeeld aangehaakt worden op bestaande routes of waar zijn al genoeg fiets of wandelmogelijkheden? Er is gezocht naar de balans tussen beleefbaarheid en rust: voorkomen moet worden dat elk deelgebied eenzelfde set aan recreatieve voorzieningen krijgt en er geen rustige gebiedsdelen overblijven.

13 Inrichtingsplannen miedengebieden 1 DEEL 1. INRICHTINGSPLAN ZWAGERMIEDEN

14 2

15 Inrichtingsplannen miedengebieden 3 1. INLEIDING Dit deel richt zich op de Zwagermieden. Het is deels de weerslag van de gespreksrondes die met de streek zijn gehouden in december 2005 en in januari en maart Achtergrondinformatie over archeologie, cultuurhistorie, natuur en abiotische zaken wordt in de tekst van dit document kort aangestipt. Meer uitgebreide informatie is opgenomen in de Biografie van de Mieden (Brinkkemper et al. 2006) en waar nodig in bijlagen bij dit rapport. Dit inrichtingsplan op hoofdlijnen dient om de keuzes bij de inrichting van de Zwagermieden vast te leggen, zowel wat betreft de na te streven doelen als de uitwerking hiervan in maatregelen en om een globale indicatie te geven van de kosten die daarmee gemoeid zijn. Een groot deel van het terrein binnen de Zwagermieden is inmiddels aan Staatsbosbeheer toegedeeld of was al in bezit. Na vaststelling van dit document door de begeleidingscommissie, wordt dit inrichtingsplan in de zomer/najaar van 2006 zodanig gedetailleerd uitgewerkt dat het kan dienen als basis voor het op te stellen bestek. In figuur 1.1 staan de begrenzing van het plangebied en de in dit deel gebruikte toponiemen.

16 4 Figuur 1.1. Ligging en begrenzing van de Zwagermieden.

17 Inrichtingsplannen miedengebieden 5 2. HUIDIGE ABIOTISCHE SITUATIE 2.1. GEOLOGIE, BODEM EN HOOGTELIGGING Ontstaan en geologie Het miedengebied ligt op de noordflank van het Fries Drents zandplateau en ook op de grens van het pleistocene en het holocene deel van Friesland. De verschillende deelgebieden liggen in en op de flanken van de dalen van de Lauwers, de Oude Ried en de Kleine Zwemmer. Dit waren oorspronkelijk beekdalen die naar het noorden afwaterden op de Lauwerszee en waar later vanuit het noorden de zee door binnendrong. De basis van het huidige landschap is gevormd in het Pleistoceen, de periode van de ijstijden. In die periode zijn er fijne en grove zanden, potklei en keileem afgezet. Potklei is op verschillende plaatsen dieper in de ondergrond van de mieden aanwezig. In de Zwagermieden is de aanwezigheid van potklei onduidelijk. Wel komen Peeloafzettingen voor, maar dit kan bestaan uit zowel potklei als uit fijne tot matig grove zanden. Keileem is op grote schaal afgezet, maar later door erosie van smeltwater op veel plaatsen in de mieden weer verdwenen. Volgens de bodemkaart bevindt zich onder het grootse deel van de Zwagermieden keileem en ligt de bovenkant van de keileem vlak onder het maaiveld (figuur 2.1). De dikte van deze laag is hier vaak minder dan 30 cm, alleen in het meest westelijke en meest oostelijke deel is het pakket dikker (Regis 2005). Na de ijstijden, in het Holoceen, steeg de zeespiegel en als gevolg daarvan ook de grondwaterstanden op het land. Door de stagnatie van regen en grondwater kwam er veenvorming op gang op de zandondergrond. De natte gronden van de mieden waterden via veenbeekjes af naar de toenmalige Lauwerszee. De naam van veenbeekje in de Zwagermieden is onbekend, in de rest van dit document duiden we het aan als de Kleine Zwemmer. Tijdens een aantal overstromingsfasen drong de zee via dergelijke veenbeekjes het land in. De zee invloed reikte tot in het huidige plangebied en er werd zeeklei afgezet op het eerder gevormde veen. De kreken raakten opgevuld met klei en dit gebeurde ook met de Kleine Zwemmer. De zee wigde ver uit over het veen en plaatselijk zelfs over de zandgronden. In lager gelegen delen bedekte de klei het veen. Daar waar het niet met klei overdekt raakte kon het veen doorgroeien, waarna het in latere tijden in cultuur werd gebracht of werd verveend. Door latere verveningen zijn kleine petgaten ontstaan, die later deels weer zijn ontgonnen of anders zijn dichtgegroeid met moerasvegetaties of moerasbos. Bodem De bodem van de Zwagermieden bestaat hoofdzakelijk uit veengronden (figuur 2.2). Op de overgangen naar de zandgronden is de veenlaag veelal dun en komen veengronden met een ondiep gelegen zandondergrond of moerige gronden voor. Plaatselijk, in hoger gelegen delen, zijn zandgronden aanwezig, die soms leemhoudend zijn. In de de Zwagermieden hebben de zandgronden een kleidek. Het midden van de dalen van de

18 6 Figuur 2.1. Ligging van de bovenzijde van de keileem (in cm t.o.v. maaiveld; bron: Regis).

19 Inrichtingsplannen miedengebieden 7 Figuur 2.2. Vereenvoudigde bodemkaart van de Zwagermieden (bron: Alterra).

20 8 Figuur 2.3. Hoogteligging van de Zwagermieden (in cm t.o.v. NAP).

21 Inrichtingsplannen miedengebieden 9 Kleine Zwemmer is te herkennen aan de daar voorkomende kleigronden. In grote lijnen neemt het kleidek vanuit het zuidwesten naar het noordoosten in dikte toe. Hoogteligging Het plangebied ligt relatief laag in het landschap, omsloten door hogere gronden. Het merendeel van de gronden bevindt zich beneden 0 m NAP. De laagste delen, tussen 130 en 75 cm NAP, liggen centraal in het gebied. Vooral in het noorden, tegen de Petsloot, liggen twee zandopduikingen en kan de maaiveldhoogte oplopen tot 50 cm +NAP. De grote vuilstort is op het hoogste deel hoger dan 3 m +NAP. Van oorsprong vormden de kreken de laagste delen in het landschap. Door de drooglegging is het veen echter geslonken, totdat het uiteindelijk lager kwam te liggen dan de vroegere kreken. Op de hoogtekaart is dit verschijnsel ( inversie ) onder andere te zien aan de relatief hoge ligging van de loop van de Kleine Zwemmer. Kortom: Het miedengebied heeft een bijzondere ligging, op de overgang van het oudere zand naar het jongere veen en kleilandschap. De deelgebieden liggen bovendien in (en op de flanken van) de dalen van de Oude Ried, de Lauwers en de Kleine Zwemmer. Het plangebied ligt laag in het landschap en lag dat vroeger ook al: de natte omstandigheden hebben geleid tot de vorming van veen. Door het afgraven van veen zijn op verscheidene plaatsen petgaten ontstaan. Door inbraken van de zee is op veel plaatsen klei afgezet GRONDWATER Kwel en infiltratie In grote lijnen infiltreert water in de hoger gelegen zandgronden die grotendeels buiten het plangebied liggen. Van daaruit stroomt het grondwater naar de laag gelegen delen, de veen en kleigronden, waar kwel op kan treden. De Zwagermieden liggen, net als de overige miedengebieden, juist in zo n laagte. Of ook daadwerkelijk kwel optreedt en of het kwelwater tot in de wortelzone reikt, is afhankelijk van onder andere de aanwezigheid van slecht doorlatende lagen (potklei, keileem, klei) en van de lokale waterhuishouding. Afhankelijk van de plaats in het landschap kan onderscheid gemaakt worden in uitgesproken infiltratiegebieden, kwelgebieden en overgangszones met afwisselend kwel en infiltratie. In de Zwagermieden zijn de gegevens over grondwaterstanden en kwaliteit vrij summier. De relatief lage ligging en de grondwaterinvloed leiden ertoe dat de lage delen van het plangebied van hoge grondwaterstanden hebben, vooral in het voorjaar (Gt II 1 en III). In de hoger gelegen zandiger delen zakken de grondwaterstanden, vooral s zomers, dieper weg (Gt V, V*). Recente informatie over de hydrologische situatie betreft gegevens uit Regis en van peilbuizen. Volgens de Regis gegevens komt sterke kwel (>1 mm/dag) voor in het centrale deel van de Zwagermieden, ten noorden en oosten van de vuilstort. Infiltratie is beperkt tot de vuilstort en de hoger gelegen noordelijke zandkoppen. In de rest van het gebied voorspelt Regis overwegend matige kwel (<1 mm/dag). 1 Grondwatertrap (Gt) I: gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) < 20 cm maaiveld (mv), gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) < 50 cm mv; Gt II: GHG < 40 cm mv; GLG cm mv; Gt III: GHG < 40 cm mv, GLG cm mv; Gt V: GHG < 40 cm mv, GLG > 120 cm mv; Gt V*: GHG cm mv, GLG > 120 cm mv;

22 10 Figuur 2.4. Voorkomen van kwelindicerende planten in sloten en slootoevers in Soorten van diepe kwel betreffen Grote boterbloem, Waterkruiskruid en Gewone dotterbloem. Soorten die wijzen op ondiepe kwel zijn Holpijp, Waterviolier, Waterdrieblad en Snavelzegge.

23 Inrichtingsplannen miedengebieden 11 Metingen van de peilbuis in de Zwagermieden wijzen op het optreden van sterke kwel gedurende het hele jaar. Daarbij reiken de stijghoogten geregeld tot aan (ondiepe buis) of steeds tot ruim boven (diepe buis) het maaiveld. Door de kwel blijft de freatische grondwaterstand lange tijd gebufferd (rond 20 cm mv) en zakt uiteindelijk uit tot 50 cm mv. Het isohypsenpatroon van het diepere grondwater laat zien dat de Zwagermieden in een zadel liggen: het diepere grondwater stroomt zowel vanuit het noordwesten als vanuit het zuiden naar de Zwagermieden, om vervolgens in noordoostelijke dan wel zuidwestelijke richting verder te stromen. De verspreiding van een aantal indicatieve, grondwaterafhankelijke plantensoorten bevestigt dit beeld (zie figuur 2.4). Holpijp komt langs sloten veel voor in het centrale en ook het noordelijk deel van het gebied. De vooral van diepere (kalkrijke) kwel afhankelijke Grote boterbloem komt met name in het centrale deel voor, maar is minder frequent dan Holpijp. In dit centrale deel komt de kwel tot in het maaiveld: een filmpje van ijzerbacteriën en het voorkomen van Gewone dotterbloem wijst hierop. Kortom: De meeste gronden in de mieden liggen laag in het landschap en hebben van oudsher te maken met natte omstandigheden en toestroming van grondwater. Dit grondwater is afkomstig uit hoger gelegen zandgronden die grotendeels buiten het gebied zelf liggen. In grote lijnen bevestigt het verspreidingpatroon van plantensoorten dit beeld. Soorten als Grote boterbloem markeren de invloed van diep, verrijkt grondwater. Soorten als Waterviolier wijzen juist op toestroming van ondiep, weinig verrijkt grondwater. In grote delen van het gebied is sprake van kwel, waarvan de invloed in veel gevallen tot in de sloten en de slootranden reikt, en slechts op twee plaatsen tot in het maaiveld OPPERVLAKTEWATER EN WATERHUISHOUDING In het begin van de 20 e eeuw waterde het onderzoeksgebied nog vrij af op de Friese boezem. In de loop der tijd zijn de deelgebieden onder bemaling gekomen en onder invloed van de daling van het maaiveld (door inklinking van het veen) en de droogleggingswensen van de landbouw zijn de gehanteerde peilen geleidelijk verder verlaagd. Door de eigendoms en verpachtingssituatie is de waterhuishouding in de deelgebieden tegenwoordig grotendeels afgestemd op de daarin aanwezige landbouwgronden. Dit betekent dat de gehanteerde peilen doorgaans lager zijn dan uit het oogpunt van natuurbeheer gewenst is. Bovendien is het peilregime onnatuurlijk: in plaats van hoge peilen in de winter die s zomers uitzakken, zoals in de natuurlijke situatie, is er sprake van vaste of zelfs omgekeerde ( s winters lager dan s zomers). De Zwagermieden heeft tijdens de ruilverkaveling (1998) een eigen waterhuishouding gekregen; hierbij is het gemaal ten noorden van de grote vuilstort buiten werking gesteld en wordt de afwatering nu geregeld via een het gemaal bij de Kollumerzwaagstervaart, oostelijk van het plangebied. Hierdoor wordt voedselrijk landbouwwater uit het gebied geweerd, maar is ook de stroomrichting van het water veranderd. Na de inrichting van de bergingsplassen (2004) kan boezemwater vanuit de Petsloot en de Kollumerzwaagstervaart in het gebied worden ingelaten. Vrijwel het gehele plangebied heeft nu een zomerpeil van 125 cm NAP en een winterpeil van 140 cm NAP (figuur 2.5). Rond de kwelvensters wordt door middel van enkele stuwtjes het gebiedseigen water langer vastgehouden. In de bergingsplassen wordt s winters water tot boezempeil ingelaten (52 cm NAP) waarna het in de zomer mag uitzakken tot 120 cm NAP.

24 12 Figuur 2.5. Huidige waterhuishouding in de Zwagermieden (bron: Wetterskip Fryslân).

25 Inrichtingsplannen miedengebieden 13 Kortom: De waterhuishouding is grotendeels afgestemd op landbouwkundig gebruik. Dit betekent dat de gehanteerde peilen een onnatuurlijk verloop hebben ( s zomers hoger dan s winters, in plaats van s winters hoger dan s zomers) en plaatselijk lager zijn dan wenselijk is vanuit de natuur. s Zomers wordt boezemwater via de bergingsgebieden ingelaten in het plangebied.

26 14

27 Inrichtingsplannen miedengebieden KENMERKENDE WAARDEN 3.1. LANDSCHAP EN BELEVING De Zwagermieden bestaat overwegend uit grasland (wei en hooiland), zodat er sprake is van een open (boeren)landschap. Een enkel voormalig petgat is dichtgegroeid tot een moerasbosje maar verder is het voornamelijk een vrij open gebied met enkele groepjes bomen. Alleen in het uiterste zuidwesten is het landschap kleinschaliger met elzensingels en enkele bosjes. Door omwonenden wordt vooral de rust in het gebied zeer gewaardeerd. Er wordt graag gewandeld waarbij men het liefst zo min mogelijk mederecreanten wil ontmoeten. Ook de jeugd heeft het gebied ontdekt als ideaal terrein om op enkele wegen te crossen met motoren, wat op gespannen voet staat met de rust en natuurbeleving van anderen CULTUURHISTORIE De kleibaan, die resteert van het vroegere veenstroompje De kleine Zwemmer, is een bijzonder geomorfologisch element in de Zwagermieden. Als inversierug is dit zowel een element van aardkundige waarde als van cultuurhistorische waarde. Dat laatste heeft te maken met het feit dat dit veenstroompje als de ontginningsas van de eerste bewoning ter plaatse heeft gefunctioneerd. De vroege ontginningsfase is bovendien te herkennen in het afwijkende verkavelingspatroon van deze kleirug, zowel wat perceelgrootte als kavelrichting betreft. De hierop aansluitende strokenverkaveling tussen Kollumerzwaagstervaart en Miedwei, waarin twee middeleeuwse huisplaatsen liggen één ten noorden en één ten zuiden van het stroompje en restanten van een eendenkooi verdienen speciale aandacht bij eventuele ingrepen. Wat betreft verkaveling is ook de qua richting en perceelsgrootte afwijkende zandopduiking van de Hege Oerd eveneens van cultuurhistorisch belang. Waarschijnlijk gaat het hier om een vroege ontginning in het voormalige veenmoeras, die verband houdt met de eerste occupatie van de rug langs de Kleine Zwemmer. Bijzonder aan dit verkavelingsblok is de bochtige noordgrens, die de overgang van hoog naar laag en van zand naar veen markeert. De cultuurhistorische waarde wordt verder nog versterkt door de aanwezigheid van archeologische terreinen op de Hege Oerd, in het bijzonder met materiaal uit de Middensteentijd en het Neolithicum. De Zwagermieden worden gekenmerkt door een opstrekkende strokenverkaveling die teruggaat op de middeleeuwse occupatie en als zodanig de sporen uit die tijd laat zien. De noord zuid lopende verkaveling is voortgekomen uit de ontginningsas van het veenstroompje de Kleine Zwemmer. Vanuit de vroegste bewoningskern in de streek, het 9 10 de eeuwse Westergeest, is de ontginning en kolonisatie van het ten zuiden daarvan gelegen veengebied op gang gekomen. Het huidige buurtschap Triemen is waarschijnlijk een eerste dochternederzetting van Westergeest geweest. De meest westelijke uitloper van de bewoningsreeks van Triemen heeft zich waarschijnlijk als gevolg van inklinking en bijbehorende wateroverlast in zuidelijke richting moeten verplaatsen naar hogere grond. Begin 13 de eeuw ontwikkelde dit zich tot Swaech, op de plek van het huidige Kollumerzwaag.

28 16 Bij het trekken van de grietenijgrens tussen Dantumadeel en Kollumerland is in de 16 de eeuw de westelijke buurt van Kollumerzwaagwesteinde afgesplitst en een afzonderlijk dorp geworden. Tot in het begin van de 19 de eeuw waren de mieden onder Zwaagwesteinde nauwelijks onderverdeeld, in tegenstelling tot die onder Kollumerzwaag. De strokenverkaveling van Zwaagwesteinde is iets gedraaid ten opzichte van die van haar moederdorp. De reeks poelen ten noorden van de bewoningsreeks Kollumerzwaag Zwaagwesteinde, die in de loop van de 19 de eeuw zijn drooggelegd, zijn waarschijnlijk ontstaan door turfwinning in een zône met een iets dikkere veenlaag. Gedurende de 14 de en 15 de eeuw, maar mogelijk ook al iets eerder, is in de Zwagermieden turf gegraven ten behoeve van het klooster van de abdij van Dokkum. Afgaande op de gangbare techniek van die tijd betrof het hier het afsteken van de bovenste veenlaag tot het grondwater in de hooilanden van het dorp. Op basis van historische kaarten en van gegevens omtrent het grondgebruik kan worden vastgesteld dat de Zwagermieden zeker gedurende de afgelopen vijfhonderd jaar een vrij open weidegebied is geweest. Ten westen en noorden van de Hege Oerd en ten noorden van de Langweer werd het gebied als hooiland gebruikt. De Langweer, een combinatie van sloot en dijkje/pad, is een opmerkelijk element in het landschap van de Zwagermieden. Omtrent de ouderdom valt niets met zekerheid te zeggen. Omdat de Langweer doorloopt tot de hoogte van Westergeest en door de Dokkumer Trekvaart die in is aangelegd, wordt doorsneden, moet zij zeker ouder zijn. Mogelijk is het een waterkering, een dijkje dat wateroverlast vanuit noordelijke richting naar de dorpsgronden van Kollumerzwaag en Westeinde moest tegengaan NATUUR De Zwagermieden staan bekend als een goed weidevogelgebied, maar in grote delen van de Zwagermieden is de weidevogelstand afgelopen jaren fors afgenomen. Door de recente aanleg van twee waterplassen komen vogelsoorten van open water tegenwoordig meer voor in de Zwagermieden. Zo zijn in 2005 op de zuidelijke plas drie paartjes Geoorde fuut waargenomen. Een andere opvallende verschijning is de Watersnip, die zich binnen de Zwagermieden vooral rond het oostelijke kwelvenster ophoudt. Naast de aanwezigheid van bijzondere, en in Nederland steeds zeldzaam wordende vogels, komen in de Zwagermieden ook bijzondere plantensoorten en vegetaties voor. Door de aanwezigheid van sterke kwel in het centrale deel van het gebied, kan een zeldzame plant als Ongelijkbladig fonteinkruid hier in de sloten gedijen. Langs slootkanten treffen we dan soorten als Grote boterbloem en Holpijp aan. In delen waar kwel nog tot aan het maaiveld reikt, komen soorten als Gewone dotterbloem en Echte koekoeksbloem voor in de percelen. Daarnaast zijn de Zwagermieden één van de weinige plekken waar Welriekende agrimonie nog is aan te treffen.

29 Inrichtingsplannen miedengebieden WENSEN, KNELPUNTEN EN RANDVOORWAARDEN 4.1. WENSEN Tijdens de verschillende inspraakavonden met bewoners uit de streek kwamen de volgende wensen naar voren: Handhaving boerengebruik Handhaving openheid Extensieve natuurgerichte recreatie Behoud en herstel cultuurhistorische waarden Verkeersluw maken van doorgaande wegen Vooral het behoud van het huidige agrarische cultuurlandschap en de daarbij behorende weidevogels was daarbij de breedst gedragen en meest uitgesproken wens ten aanzien van de inrichting KNELPUNTEN Ook zijn tijdens deze avonden verschillende aspecten aangedragen die door de omwonenden als knelpunt worden ervaren bij de beleving van het gebied. Deze zijn: Rustverstoring: Het betreft hier met name het gebruik van landweggetjes als motorcross terrein Illegale vuilstort Weinig vee in de wei Weinig variatie in maaidatum Muggenoverlast Afname van de weidevogels Daarnaast zijn ook nog andere knelpunten van belang, namelijk: Door de overwegend lage peilen komt kwelwater nog slechts op twee plaatsen ( de kwelvensters) tot in het maaiveld. De verspreiding van kwelindicerende plantensoorten geeft aan dat kwelwater rondom de kwelvensters wel in de sloten aanwezig is. De grote vuilstort is vervuild met zware metalen en deze komen via het percolaat in het plangebied terecht. Cultuurhistorische waarden zijn, zeker voor een leek, in het gebied moeilijk waarneembaar. Weidevogels De achteruitgang van de weidevogels in de Zwagermieden behoeft enige toelichting. De mate van afname van kritische weidevogels in de Zwagermieden komt overeen met die in andere reservaatsgebieden in Nederland. Oorzaken van de afname spelen op verschillende schaalniveaus: internationaal, landelijk, regionaal en lokaal. Op lokaal niveau hebben daarbij in de Zwagermieden de volgende zaken bijgedragen aan de achteruitgang:

30 18 Een gedeelte van het goede weidevogelgebied is verloren gegaan bij de aanleg van de bergingsplassen. Door aanleg van het fietspad is de recreatiedruk (o.a. loslopende honden) toegenomen en daarmee de verstoring. Door verruiging (o.a. Pitrus) zijn de lagere delen van het gebied minder geschikt geworden. Weidevogels hebben zich ten dele verplaatst naar de zandgronden tegen de Petsloot. Hier heeft geen verruiging plaatsgevonden en deze zijn relatief attractiever geworden. De weidevogelstand is op hoger gelegen delen dan ook minder sterk gedaald. Er is weinig variatie in maaidatum. Waarschijnlijk is ook de predatie toegenomen, vanuit plaatselijk aanwezige opgaande begroeiing. In tabel 4.1 zijn de veranderingen weergegeven in aantallen broedparen van de aanwezige weidevogels voor de periode binnen een proeflak dat gedurende die tijd is gevolgd. Tabel 4.1. Veranderingen in aantallen broedparen van weidevogels in proefvak 1478 sinds Kemphaan Zomertaling Slobeend Watersnip Grutto Tureluur Scholekster Kievit Veldleeuwerik Graspieper UITGANGSPUNTEN EN RANDVOORWAARDEN Grondwatergebonden natuur Een belangrijk uitgangspunt voor de inrichting van de miedengebieden, en dus ook voor de Zwagermieden, is dat gezocht wordt naar mogelijkheden voor aan grondwatergebonden natuur. Door hun ligging worden de miedengebieden (mede ) gekarakteriseerd door natte omstandigheden en de invloed van grondwater. Op de meeste plaatsen is de invloed van kwelwater beperkt tot de sloten. Slechts op enkele plekken binnen de mieden reikt kwelwater tot in de wortelzone en daar liggen potenties voor waardevolle en zeldzame vegetaties die zo mogelijk benut dienen te worden. In de Zwagermieden liggen deze plaatsen in de twee kwelvensters. Ook ten oosten van deze kwelvensters liggen potenties voor dergelijke vegetaties, maar daar reikt het kwelwater thans niet tot in het maaiveld. Weidevogels De Zwagermieden is in de huidige situatie nog steeds een belangrijk weidevogelgebied, ondanks de achteruitgang die in het centrale deel is geconstateerd. Uitgangspunt van het project is, dat in grote delen van het plangebied een weidevogeldoelstelling blijft gelden.

31 Inrichtingsplannen miedengebieden 19 De Natte As In de Nota Ruimte heeft de rijksoverheid in Nederland twaalf robuuste ecologische verbindingen aangegeven. Eén daarvan is de noordelijke Natte As. Deze heeft een aftakking in noordelijke richting, globaal vanaf de Groote Wielen richting het Lauwersmeer. In dit deel van de noordelijke Natte As vallen de Zwagermieden. Door de provincie Fryslân zijn de Zwagermieden opgenomen als zoekgebied voor deze noordelijke Natte As. Daarnaast heeft de provincie Fryslân in het herzien ontwerp Ecologische Verbindingszones (provincie Fryslân 2005) een Ecologische verbindingszone (EVZ) gepland in de Zwagermieden. Deze maakt deel uit van de verbindingszone Grootte Wielen Lauwersmeer (Fr 01), en valt samen met de Robuuste Natte Verbinding. Bij de inrichting van de Zwagermieden dient dan ook rekening gehouden te worden met de invulling van de ecologische verbindingszone. Cultuurhistorie en archeologie Een ander uitgangspunt betreft het feit dat archeologische en cultuurhistorische elementen een belangrijke rol dienen te spelen bij de inrichting van de gebieden. Dit betekent onder meer dat dergelijke elementen op een zichtbare, herkenbare ofwel beleefbare manier deel van het landschap uit dienen te gaan maken. Recreatie Wat betreft de mogelijkheden voor recreatie dient zoveel mogelijk te worden aangesloten bij de beleving van de landschapsgeschiedenis, cultuurhistorie en van natuur in het terrein. Uitgangspunt is wel dat bij uitbreiding van de recreatiemogelijkheden, de verstoring op de weidevogels moet worden geminimaliseerd. Overige uitgangspunten Het inrichtingsplan moet aansluiten bij de omgeving. Zowel wat betreft het landschap als de aansluiting van eventuele recreatieve voorzieningen Voldoende drooglegging van bestaande bewoning en wegen moet zijn gegarandeerd.

32 20

33 Inrichtingsplannen miedengebieden KEUZEN EN DOELEN In dit hoofdstuk is de hoofddoelstelling van de Zwagermieden geformuleerd en verder uitgewerkt in doelen per thema en daarvoor te realiseren maatregelen. De streefbeelden, zoals die voortvloeien uit de keuze van doelen en locaties, zijn weergegeven op de inrichtingsschetsen (figuren 5.1 en 5.2). In bijlage 1 zijn de maatregelen die hiervoor nodig zijn verder uitgewerkt. In deze bijlage zijn onder meer de voorgestelde peilgebieden, de drooglegging en waterhuishoudkundige maatregelen op kaart weergegeven HOOFDKEUZE In de Zwagermieden wordt gestreefd naar behoud van de huidige en versterking van de historische landschapsstructuren. Het open (boeren)landschap met de daarbij behorende weidevogels staat daarbij voorop. Binnen dit landschap ligt de voornaamste natuurdoelstelling op minimaal het behoud van de huidige aantallen weidevogels. In die delen waar opwellend grondwater tot (bijna) in het maaiveld reikt, ligt de nadruk op het plaatselijk versterken en ontwikkelen van kwelafhankelijke vegetaties (vochtig schraal grasland). Door het gebied loopt een natte as, die onderdeel vormt van de verbinding tussen de Groote Wielen en het Lauwersmeer. Deze natte as, die het huidige slotenpatroon volgt, bestaat uit een diffuus netwerk van slootjes en flauwe slootkanten met grazige bloemrijke vegetaties. Cultuurhistorische fenomenen worden sterker geaccentueerd. Kanttekening Mede op basis van overleg met de streek is nu gekozen voor handhaving van het agrarische landschap. Dit houdt in dat er over een aanzienlijke oppervlakte graslandbeheer gevoerd dient te worden, wat alleen mogelijk is met de inzet van boeren. Staatsbosbeheer gaat aan de slag om dit beheer mogelijk te maken. Gezien de huidige ontwikkelingen in de landbouw (schaalvergroting, mestwetgeving e.d.), maar ook in de weidevogelstand (die steeds verder terugloopt), staat dit type beheer sterk onder druk. Dat geldt niet alleen voor de mieden, maar ook voor andere graslandrijke natuurgebieden in de rest van Fryslân én in de rest van Nederland. Staatsbosbeheer heeft de ambitie om de hier geformuleerde plannen voor de volle 100% uit te voeren. Gezien de toenemende problemen om graslandbeheer in natuurgebieden op een niet verliesgevende manier uit te laten voeren, is het echter de vraag of dat uiteindelijk ook te realiseren valt. Het risico bestaat dat een dergelijke vorm van beheer op een dergelijke schaal niet meer is uit te voeren en op dat moment zullen de keuzes heroverwogen moeten worden CULTUURHISTORIE De doelen met betrekking tot cultuurhistorie zijn gelegen in het behouden en beleefbaar maken van cultuurhistorische en aardkundige elementen. De in de Zwagermieden aanwezige cultuurhistorische en aardkundige waarden zijn echter niet van een dusdanig belang en evenmin dusdanig opvallend, dat deze zich lenen voor een grootse wijze van beleefbaar maken. Veeleer is het gepast ze te accentueren en het publiek erop te attenderen. De aanwezige cultuurhistorische waarden zijn in figuur 5.1 op kaart weergegeven.

34 22 Figuur 5.1. Ontsluiting, recreatie en cultuurhistorie in de Zwagermieden

35 Inrichtingsplannen miedengebieden 23 Kleine Zwemmer De inversierug van de Kleine Zwemmer blijft behouden: de Natte As zal dit niet doorsnijden. Langs de loop van de Kleine Zwemmer komt een laarzenpad. Waar de Miedwei de Kleine Zwemmer kruist, wordt dit geaccentueerd, bijvoorbeeld door een andere kleur stenen. Een kleine informatiehut wordt geplaatst langs de Miedwei met daarin een informatiepaneel (info over Kleine Zwemmer, verkaveling, Langweer). Ook zijn hier folders te verkrijgen met informatie over de wandelroute en de verschillende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke elementen die men tegenkomt. Oude verkavelingspatronen Ook de (zeer) belangrijke oude verkavelingspatronen tussen de Kleine Zwemmer en de Langweer blijven behouden. Deze zijn vanaf het laarzenpad waar te nemen. Langweer Langs de Langweer kan gewandeld worden. Omdat dit pad vrij hoog ligt, gaat er verstoring vanuit voor het weidevogelgebied eromheen. Daarom is dit pad in het broedseizoen niet toegankelijk. Oude huiskavels Twee oude huiskavels zijn aanwezig langs de Miedwei. Alleen de noordelijke ligt binnen het plangebied. Van deze zal het maaiveld enigszins worden opgehoogd zodat deze vanaf de Miedwei zichtbaar is. Hege Oerd De Hege Oerd ligt net buiten het plangebied. Omdat dit terrein zowel cultuurhistorisch als archeologisch van belang is, zal in overleg met de gemeente worden bekeken of hier niet op enigerlei wijze meer aandacht op gevestigd kan worden. Tevens sluit deze locatie aan op het zuidelijke eindpunt van het laarzenpad langs de Kleine Zwemmer zodat dit te combineren valt ONTSLUITING EN RECREATIE Wandelen en fietsen Van allerlei kanten kan er al gefietst en gewandeld worden door en langs de Zwagermieden. Ten noorden van de Langweer wordt de Miedwei afgesloten voor alle gemotoriseerd verkeer, zodat het niet meer mogelijk is om met de auto een rondje door de Zwagermieden te rijden. Door het autoluw maken van de Langweersterwei, Petsleatwei en de Miedwei wordt fietsen en wandelen hierlangs aantrekkelijker. Langs de Kleine Zwemmer komt een wandelroute. Het betreft een laarzenpad, waarbij langs de perceelsranden kan worden gelopen. Via staphekjes zal er zo nu en dan een perceelsscheiding genomen moeten worden. Het pad loopt van de Broeklaan tot de Langweersterwei en vervolgens verder naar de Miedwei. Er wordt naar gestreefd om het pad vanaf daar in oostelijke richting verder te laten lopen naar Westergeest, maar dat deel ligt buiten het plangebied. Het pad voert langs delen die botanisch en cultuurhistorisch interessant zijn. De kern van het gebied met een weidevogeldoelstelling wordt gemeden. Op de dijk langs de Langweer kan eveneens worden gewandeld, maar gezien de nabijheid van goede weidevogelgebieden is dit deel tijdens het broedseizoen afgesloten. De ontsluiting voor wandelaars en fietsers is weergegeven in figuur 5.1.

36 24 Vogelkijkhut Aan de zuidzijde van de noordelijke bergingsplas wordt een verhoging met scherm aangelegd vanwaar uit de vogels op de plas kunnen worden geobserveerd. Op aanraden van omwonenden wordt getracht deze vandalismebestendig te maken NATUURDOELEN Bloemrijk grasland met weidevogeldoelstelling (subdoeltype 15.1) Ondanks de neerwaartse trend, blijft de weidevogeldoelstelling het voornaamste doel in de Zwagermieden. Dit sluit tevens het best aan op instandhouding van het huidige boerenlandschap. De noordelijk hogere delen van de Zwagermieden, gelegen tussen Petsloot en Petsleatwei, zijn relatief weinig verruigd en vormen thans het beste weidevogelbiotoop. Ook in het centrale, lage deel zal de doelstelling grotendeels gericht zijn op de ontwikkeling van bloemrijke graslanden die als foerageer en broedgebied voor weidevogels kunnen dienen. De locaties van de na te streven natuurdoelen zijn weergegeven in figuur 5.2. Aandachtspunten Er wordt gestreefd naar optimalisatie waterhuishouding voor de weidevogels: drooglegging in het voorjaar varieert tussen cm mv, en in de zomer maximaal cm mv. Gezien de variatie in hoogteligging zullen binnen het weidevogelgrasland verschillende peilgebieden nodig zijn. De twee zandkoppen in het noorden krijgen een eigen peil, dat s winters rond 70 cm NAP zal liggen. Ook worden de diepere sloten op de koppen verontdiept. In de rest van het weidevogelgebied ligt het peil rond 110 cm NAP. In de zomer mogen de peilen uitzakken tot circa 30 cm onder het genoemde winterpeil. Tegengaan verruiging met Pitrus in lagere nu extensiever beheerde delen: bemesting met stalmest of evt. drijfmest; inscharing van rundvee; wintermaaien om Pitrusontwikkeling tegen te gaan. Het beheer moet dusdanig zijn dat in het broedseizoen een grote variatie aan graslandtypen ontstaat. Hierbij valt te denken aan delen vroeger en delen later te laten beweiden en waar gemaaid wordt de maaidatum te variëren. Verder variëren in bemestingsintensiteit en het verspreid vluchtstroken laten staan. Dergelijke verscheidenheid in beheer voor weidevogels wordt wel samengevat onder de term mozaïekbeheer. Aaneengesloten opgaande begroeiing zoveel mogelijk vermijden en waar mogelijk verwijderen. Door het afvlakken van de taluds ten behoeve van de verbindingszone (Natte As) ontstaan, op kruisingen van sloten, nieuwe plas dras situaties. Bij de weidevogeldoelstelling wordt er van uitgegaan dat: o o de weidevogelstand, ook nationaal gezien, niet verder achteruit holt; en de benodigde beheerinspanning ook daadwerkelijk (door pachters) geleverd kan worden. Over circa 10 jaar moet worden geëvalueerd of deze uitgangspunten juist blijken te zijn geweest. Zo niet, dan zal de weidevogeldoelstelling voor deze delen opnieuw ter discussie gesteld worden. Vochtig schraalgrasland (subdoeltype 10.1) Mogelijkheden voor vochtig schraal grasland zijn nu beperkt tot die delen waar kwel tot in het maaiveld komt. De zone zal verder in oostelijke richting worden uitgebreid door het opzetten van het slootpeil. Aanvullende grondboringen wijzen uit dat in oostelijke richting een dikke veenlaag aanwezig is, afgedekt door een dun zavelig dek van circa 25

37 Inrichtingsplannen miedengebieden 25 cm dik. Plaggen wordt hier niet als een optie gezien vanwege de moeilijke terreincondities die dan voor maaibeheer ontstaan en omdat de kans op een sterke ontwikkeling van Pitrus erg groot is. Door het afvlakken van de taluds voor de Natte As ontstaan langs deze sloten eveneens smalle lintvormige situaties die voor deze vegetaties geschikt zijn. Concreet gaat het bij vochtig schraalgrasland in de Zwagermieden om de ontwikkeling van Dotterbloemhooiland en vegetaties van Gestreepte witbol en Echte koekoeksbloem. Aandachtspunten Detailwaterhuishouding waar nodig aanpassen. Er wordt gestreefd naar grondwaterstanden die s winters op of net boven het maaiveld liggen, en in de zomer niet verder uitzakken dan ongeveer 60 cm mv. De recentelijk in beheer gekregen delen binnen de kwelvensters zijn deels nog vrij voedselrijk, met veel Liesgras. Op deze delen zal een verschralingbeheer worden gevoerd. Moerasbos (subdoeltypen 3.10 en 12.2) Mede gezien de weidevogeldoelstelling, is bosontwikkeling geen optie. De bosjes vormen een verstoringsbron voor de weidevogels. Het bosje ten westen van de Langweersterwei (een dichtgegroeid petgat) wordt weer open gehaald. Het oostelijke moerasbosje blijft gehandhaafd. Dit omdat het vrijwel grenst aan een ander bosje dat in particulier bezit is zodat deze laatste niet gerooid kan worden en daarom weinig extra verstoring geeft. Bovendien vormt een dergelijk verland petgat ook een karakteristiek element. De aanplanten langs Miedwei en Petsleatwei worden verwijderd. Aandachtspunten Geen Open water (subdoeltypen 7.1 en 11.1) Binnen het plangebied liggen drie dichtgegroeide petgaten. Eén zal worden opengehaald en kan vervolgens opnieuw verlanden NATTE AS De Zwagermieden vormen in de huidige situatie een gebied waarin aanzienlijke natuurwaarden aanwezig zijn. In het noordelijke deel is sprake van belangrijke weidevogepopulaties. In het centrale deel komen enkele botanisch rijke schraallandvegetaties (dotterbloemhooiland) voor. Daarnaast is het centrale deel nog steeds rijk aan weidevogels, en dit kan in potentie nog worden versterkt. Tijdens de inspraakavonden is met omwonenden van gedachten gewisseld over de vorm en locatie van de Natte As. Hieruit kwam een uitgangspunt naar voren. Dit uitgangspunt bij de locatiekeuze en verschijningsvorm van de Natte As is dat een zo optimaal mogelijke verbinding wordt gerealiseerd, waarbij de huidige natuurwaarden van de Zwagermieden in stand worden gehouden en waar mogelijk versterkt. We stellen voor om een diffuse verbinding aan te leggen, zoveel mogelijk uitgaande van het bestaande slotenpatroon. Langs deze sloten wordt het talud afgevlakt (zie figuur 5.2). Hierbij wordt er rekening mee gehouden dat dit talud gemaaid moet kunnen worden omdat zich anders riet en ruigtezomen ontwikkelen die verstorend werken op de weidevogels.

38 26 Figuur 5.2. Natuurdoelen in de Zwagermieden.

39 Inrichtingsplannen miedengebieden 27 De Natte As: functie en eisen De Zwagermieden dienen in de toekomst een robuuste ecologische verbinding te vormen tussen de Groote wielen en het Lauwersmeer. Om de aard van de verbinding te typeren, is voor de ecologische verbindingszone en voor de robuuste noordelijke natte as een aantal gidssoorten vermeld (provincie Fryslân 2005, Alterra 2001). Voor de gidssoorten met een grote actieradius (behorend bij de ecoprofielen Otter, Bever, Roerdomp en Grote karekiet ) kan worden volstaan met een relatief smalle lijnvormige zone. Deze soorten hoeven zich alleen langs de ecologische verbinding te kunnen verplaatsen; er hoeft geen sprake te zijn van permanent leefgebied. Voor deze soorten is de verbinding via de Petsloot, met de hier reeds aanwezige stapstenen in de vorm van rietvelden en moeraszones (denk ook aan de verlandende bergingsplassen), voldoende om te kunnen migreren. Voor de gidssoorten die horen bij ecoprofielen met een veel geringere actieradius ( Grote vuurvlinder en Zilveren maan ) moet een ecologische verbindingszone aan hogere eisen voldoen. Voor deze soorten, waartoe we overigens ook soorten als Ringslang en Waterspitsmuis rekenen, voldoet deze bestaande verbinding niet. Grote vuurvlinder is overigens als gidssoort thans niet zeer realistisch: deze soort bevindt zich op grote afstand van het plangebied (Kop van Overijssel en Zuidoost Fryslân) en gezien de geringe actieradius is het onwaarschijnlijk dat deze zich zo ver naar het noorden uitbreidt. De overige soorten zijn gediend met kruidenrijke grazige vegetaties en sloten met helder water. De Zilveren maan heeft daarnaast het Moerasviooltje nodig als waardplant en bloeiende kruiden (bijvoorbeeld Echte koekoeksbloem) als nectarplant. Voor deze soorten voldoet een netwerk van sloten met kruidenrijke grazige taluds. Moerasviooltje komt voor in de bestaande schraallandjes op enigszins verzuurde plaatsen WATERHUISHOUDING Peilen Door de grote hoogteverschillen is één peilgebied voor de Zwagermieden geen adequate oplossing. Bij een peil van 70 cm NAP, zullen lagere delen komen te inunderen. Ook is de drooglegging van de wegen minder dan 100 cm. Indien wordt gekozen voor een integraal peil van 110 cm NAP, dan zal de drooglegging op de hoger gelegen gronden in het noorden meer dan 100 cm zijn, wat ongunstig is voor de aanwezige weidevogels. We stellen daarom voor om (globaal) in de terreinen tussen Petsleatwei en Petsloot een peil van 70 cm NAP te hanteren, en in de overige delen een peil van 110 cm NAP. Dit zal nader worden getailleerd opdat de huiskavels ten noorden van de Petsleatwei voldoende drooglegging behouden. In de zomer kunnen de peilen enigszins uitzakken. Om te voorkomen dat de peilen op de noordelijke zandkoppen in droge zomers te ver uitzakken, wordt de mogelijkheid geschapen om water vanuit de Petsloot in te laten. In de

40 28 rest van het weidevogelgebied kan in principe water worden ingelaten vanuit de bergingsplassen, die een hoger peil hebben. Ook is het wenselijk om het peil in de terreinen met een botanische doelstelling (vochtig schraal grasland) nauwkeuriger op de behoeften af te kunnen regelen via kleinere stuwtjes. Benutting kwelwater Kwelwater wordt zo veel mogelijk binnen het gebied vastgehouden. Een eventueel overschot in het kwelgebied wordt afgevoerd naar de sloten die ook de Natte As vormen. De afwateringsrichting van de sloten in het kwelgebied verandert hierdoor OVERIGE ZAKEN Vuilstort Het percolaat van de grote vuilstort is licht verontreinigd met zware metalen. Er is gekeken of de RWZI aan de overzijde van de Petsloot dit water kan zuiveren, maar die mogelijkheid is er niet. Wel geeft het waterschap aan dat er mogelijkheden zijn om het water uit de ringsloot via het oude gemaal af te voeren op de Petsloot. Deze optie zal in een later stadium verder worden onderzocht. Er wordt naar gestreefd om de kleine vuilstort aan de Broeklaan te saneren.

41 Inrichtingsplannen miedengebieden 29 DEEL 2. INRICHTINGSPLAN CENTRALE MIEDEN (Twijzelermieden, Polder Rohel, Buitenpostermieden en IJ zer mieden)

42 30

43 Inrichtingsplannen miedengebieden INLEIDING Dit deel richt zich op de centrale miedengebieden, te weten Polder Rohel, Buitenpostermieden, IJzermieden en de Twijzelermieden. De Twijzelermieden wordt alleen aanvullend behandeld op wat reeds is ingericht (Bijkerk et al. 2001). Het is deels de weerslag van de gespreksrondes die met de streek zijn gehouden in december 2005 en in januari en maart Achtergrondinformatie over archeologie, cultuurhistorie, natuur en abiotische zaken wordt in de tekst van dit document kort aangestipt. Meer uitgebreide informatie is opgenomen in de Biografie van de Mieden (Brinkkemper et al. 2006) en waar nodig in bijlagen bij dit rapport. De complete verwerving van c.q. medewerking van particuliere eigenaren in dit cluster zal nog langere tijd kunnen duren en daarmee zal ook de definitieve inrichting voorlopig nog niet kunnen plaatsvinden. Dat betekent ook dat een plan tot aan besteksniveau op dit moment niet zinvol is: het gaat hier dan ook om een inrichtingsplan op hoofdlijnen. Dit plan dient om de keuzes bij de inrichting van de centrale mieden (de werknaam voor het cluster Twijzelermieden, Polder Rohel, IJzermieden en Buitenpostermieden) vast te leggen, zowel wat betreft de na te streven doelen als de uitwerking hiervan in maatregelen en om een globale indicatie te geven van de kosten die daarmee gemoeid zijn. In figuur 1.1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven, evenals de in dit deel gebruikte toponiemen.

44 32 Figuur 1.1. Ligging en begrenzing van de centrale mieden. A&W rapport 835

45 Inrichtingsplannen miedengebieden HUIDIGE ABIOTISCHE SITUATIE 2.1. GEOLOGIE, BODEM EN HOOGTELIGGING Ontstaan en geologie Het miedengebied ligt op de noordflank van het Fries Drents zandplateau en ook op de grens van het pleistocene en het holocene deel van Friesland. De verschillende deelgebieden liggen in en op de flanken van de dalen van de Lauwers, de Oude Ried en de Kleine Zwemmer. Dit waren oorspronkelijk beekdalen die naar het noorden afwaterden op de Lauwerszee en waar later vanuit het noorden de zee door binnendrong. De basis van het huidige landschap is gevormd in het Pleistoceen, de periode van de ijstijden. In die periode zijn er fijne en grove zanden, potklei en keileem afgezet. Potklei is op verschillende plaatsen in de diepere ondergrond van de mieden aanwezig. In de centrale mieden komt potklei voor in het westen van de Twijzelermieden (dikte circa 1 meter); in een tong onder de Buitenpostermieden, die zich nog net tot in het noordoosten van Polder Rohel en tot in het noordwesten van de IJzermieden uitstrekt (dikte circa 10 meter); en in een tong die vanuit het zuiden reikt tot onder de Tjoele in Polder Rohel (dikte onbekend) (zie Jansen & Lammerts 1988). Keileem is op grote schaal afgezet, maar is later door erosie van smeltwater op veel plaatsen in de mieden weer verdwenen. In grote lijnen is alleen onder de zandgronden keileem aanwezig en ontbreekt het vrijwel overal onder de veen en kleigronden. In de centrale mieden is de keileemverbreiding beperkt tot Polder Rohel (zie figuur 2.1). Dit keileemgebied is echter slechts deels ondoorlatend. Over grote oppervlakten is de keileem verweerd en verspoeld, en bestaat nu uit een laag zand met grind en stenen: het keizand (Jansen & Lammerts 1988). Bovendien is de dikte van dit pakket gering: veelal minder dan 10 cm en alleen ter hoogte van de kruising van de Tjoele met de Rohelsterweg tot 30 cm dik. Na de ijstijden, in het Holoceen, steeg de zeespiegel en als gevolg daarvan ook de grondwaterstanden op het land (Brinkkemper et al. 2006). Door de stagnatie van regenen grondwater kwam er veenvorming op gang op de zandondergrond. De natte gronden van de Mieden waterden via veenbeekjes, waaronder de Oude Ried, de Lauwers en de Kleine Zwemmer, af naar de toenmalige Lauwerszee. Het dal van de Ried was tamelijk breed en had verscheidene vertakkingen. De top van de pleistocene ondergrond laat zien dat dit dal liep vanaf de (huidige) Alde Dyk langs de noordzijde van Polder Rohel en IJzermieden in oostelijke richting, vanwaar het ten zuiden van Visvliet samenvloeide in de Lauwers. De Lauwers was een zijtak van de Ried en had een smaller dal. Tijdens een aantal overstromingsfasen drong de zee via dergelijke veenbeekjes het land in. De zee invloed reikte tot in het huidige plangebied waarbij veen werd weggeslagen en zeeklei werd afgezet. Op de flanken werd de zeeklei afgezet op het eerder gevormde veen en plaatselijk zelfs over de zandgronden. Daar waar het veen niet met klei overdekt raakte, kon het veen doorgroeien, waarna het in latere tijden in cultuur werd gebracht of werd verveend. Door latere verveningen zijn kleine petgaten ontstaan. Het grootste deel daarvan was erg ondiep en is dichtgeschoven. Een kleiner deel is dichtgegroeid met moerasvegetaties of moerasbos en al dan niet later weer ontgonnen.

46 34 A&W rapport 835 Figuur 2.1. Ligging van de bovenkant van de keileem (in cm t.o.v. maaiveld; bron: Regis).

47 Inrichtingsplannen miedengebieden 35 Figuur 2.2. Vereenvoudigde bodemkaart van de centrale mieden (bron: Alterra).

48 36 Bodem De bodem van de centrale mieden bestaat hoofdzakelijk uit veen en moerige gronden (figuur 2.2.). Vrijwel overal is de veenlaag dun en begint de zandondergrond op geringe diepte (< 120 cm mv). Een deel van de veengronden is vergraven tot petgaten, die later weer zijn dichtgegooid of dichtgegroeid. In hogere delen in het zuiden van de Twijzelermieden en Rohel bevinden zich lemige zandgronden. De zandkop in Rohel maakte vroeger deel uit van het grote zandplateau ten zuiden van het miedengebied, maar is daar door de aanleg van het Prinses Margrietkanaal van afgesneden. De loop van de Oude Ried is te herkennen aan de zeekleigronden die langs de noordzijde van de IJzermieden en Rohel lopen en tot in de Twijzelermieden reiken. Daarbuiten is klei aanwezig als dun dek op de zand, veen en moerige gronden. In het gebied liggen enkele pingoruïnes, waarvan er één in de Twijzelermieden recent is hersteld. Hoogteligging De centrale mieden liggen laag in het landschap en worden omringd door hoger gelegen gronden (figuur 2.3.). De laagste delen, beneden 0,75 m NAP, liggen in de IJzermieden, Rohel en in de Twijzelermieden (ten westen van het Nonnepaed). Relatief hooggelegen delen vormen de zandopduikingen in het zuiden van Rohel en de Twijzelermieden, waar de hoogte oploopt tot boven +0,75 m en plaatselijk tot boven +1,75 m NAP. Ook de met klei opgevulde loop van de Oude Ried ligt als een vrij hooggelegen baan in het landschap: een gevolg van inklinking van het omringende veen. Het hoogste punt vormt het zanddepot bij de Buitenpostervaart. Van oorsprong vormden de kreken de laagste delen in het landschap. Door de drooglegging is het omringende veen echter geslonken, totdat het uiteindelijk lager kwam te liggen dan de vroegere (met klei gevulde) kreken. Op hoogtekaarten is dit verschijnsel ( inversie ) onder andere te zien aan de relatief hoge ligging van de loop van de Oude Ried, de Lauwers en de Kleine Zwemmer. De Alde Dyk, die door de Twijzelermieden loopt, is een voorbeeld van zo n inversierug. Kortom: Het miedengebied heeft een bijzondere ligging, op de overgang van het oudere zandlandschap naar het jongere veen en kleilandschap. De verschillende deelgebieden liggen bovendien in (en op de flanken van) de dalen van de Oude Ried, de Lauwers en de Kleine Zwemmer. Het plangebied ligt laag in het landschap en lag dat vroeger ook al: de natte omstandigheden hebben geleid tot de vorming van veen. Door het afgraven van veen zijn op verscheidene plaatsen petgaten ontstaan. Door inbraken van de zee is op veel plaatsen klei afgezet GRONDWATER Kwel en infiltratie Door de lage peilen en de lage ligging te midden van hoger gelegen gronden, zijn de centrale mieden vrijwel geheel potentieel kwelgebied. Een deel van het grondwater is afkomstig van relatief grote afstand, van het Drents Plateau: regionaal of diep grondwater. Dit water is, omdat het een lange weg heeft afgelegd door de ondergrond, sterk aangerijkt met mineralen (vooral kalk en ijzer). Een ander deel van het grondwater komt uit de hogere gronden in de directe omgeving en is, omdat het een minder lange weg heeft afgelegd, ook minder hard : lokaal of subregionaal, ondiep grondwater. In de hogere delen van het gebied is hoofdzakelijk sprake van infiltratie. Uit ecohydrologisch onderzoek blijkt, dat het grondwater op de flanken naar de hogere gronden vooral van lokale herkomst is en in de lagere delen van regionale herkomst.

49 Inrichtingsplannen miedengebieden 37 Vooral in het westen van Rohel en in het zuidwesten van de Twijzelermieden is sprake van relatief sterke kwel van hoofdzakelijk diep grondwater. Daarnaast is het diepe grondwater rond de Alde Dyk in de Twijzelermieden en in delen van Rohel en de IJzermieden enigszins brak, als gevolg van de vroegere zee invloed (Meijer & De Vries 1995; Jansen et al. 1989). Het grondwater stroomt van het Drents Plateau en de omringende hogere gronden in de richting van de polderdelen met de laagste peilen, wat hier het zuidoostelijke deel van de Twijzelermieden en de IJzermieden zijn. Sloten als de Zandsloot en de Miedsloot (Twijzelermieden) en de waterschapssloot op de overgang van de zandopduiking in Rohel naar de lagere gronden liggen dwars op de hoogtegradiënt. Ze onderbreken de grondwaterstromingen en vangen door hun lage peil veel grondwater af dat in de richting van de lagere delen stroomt. Volgens recente modelberekeningen (Regis 2005) is in vrijwel het gehele gebied sprake van kwel, waarbij de sterkste kwel wordt aangegeven voor de IJzermieden, het zuidwesten van Rohel en het zuidoosten en zuidwesten van de Twijzelermieden. Infiltratiegebieden worden gevormd door de in het gebied liggende zandkoppen. Kwelindicerende soorten onderschrijven in grote lijnen het bovenstaande beeld (Bijkerk & Pranger 2001): soorten als Gewone dotterbloem, Holpijp, Snavelzegge en Waterviolier komen geregeld, en Grote boterbloem op een aantal plaatsen voor in de sloten en ontbreken alleen op de hogere koppen (zie figuur 2.4a). Het zwaartepunt van de verspreiding ligt daarbij in het westelijke deel van zowel Rohel als de Twijzelermieden. Op een aantal locaties in het zuidwesten en noorden van de Twijzelermieden en het (noord)westen van Rohel komen vooral Holpijp, Snavelzegge, Gewone dotterbloem ook in de percelen voor, wat aangeeft dat de kwelinvloed daar tot in de wortelzone komt. In figuur 2.4b is de verbreiding van kwelafhankelijke vegetaties in de centrale mieden weergegeven. Daarbuiten komt de kwelinvloed alleen tot uiting in de sloten. In de Buitenpostermieden komt Holpijp regelmatig in de sloten en langs enkele petgaten voor. Soorten als Snavelzegge en Waterdrieblad en Wateraardbei die wijzen op een contactzone tussen mesotroof kwelwater en zuur regenwater worden in de Buitenpostermieden in enkele petgaten aangetroffen. Ondanks de berekende sterke kwel in de IJzermieden, komen kwelindicerende soorten hier niet of nauwelijks in het maaiveld voor, als gevolg van de diepere ontwatering. Echt brakke soorten zijn in de centrale mieden niet aangetroffen, wat af lijkt te wijken van hetgeen door Jansen et al. (1998) is beschreven, maar dat voornamelijk is terug te voeren op de definitie van brakke soorten. Ook peilbuisgegevens uit de Twijzelermieden en Polder Rohel wijzen op veel plaatsen op het optreden van kwel. De stijghoogten komen periodiek tot (vrijwel) aan of zelfs boven het maaiveld, maar zakken s zomers op diverse plaatsen tot > 50 à 60 cm beneden maaiveld. Dat betekent dat een eventuele kwelinvloed dan niet tot in de wortelzone zal reiken. In hogere delen, zoals de zandkop in Rohel, is sprake van infiltratie. Ook peilbuizen langs waterlopen als de Miedsloot en de Buitenpostervaart wijzen op infiltratie, wat veroorzaakt lijkt te worden door de drainerende werking van de lage peilen in deze watergangen. Het isohypsenpatroon van het diepe grondwater (gebaseerd op metingen van 1994 tot 2004) laat zien dat de centrale mieden in een kom liggen. Het diepe grondwater stroomt voornamelijk toe vanuit de hogere zandgronden in het noorden en in het zuiden. Dit beeld is consistent met wat door Jansen et al. (1989) is beschreven. Door de lage ligging en de toestroming van grondwater zijn de grondwaterstanden in de lage delen van het centrale mieden doorgaans hoog (<40 cm en deels < 20 cm beneden

50 38 maaiveld, resp. Gt II en Gt I 2 ), vooral in het voorjaar. Onder invloed van de lage polderpeilen zakken de grondwaterstanden s zomers op veel plaatsen echter tot meer dan 50 cm of meer dan 80 cm beneden maaiveld. Kortom: De meeste gronden in de mieden liggen laag in het landschap en hebben van oudsher te maken met natte omstandigheden en toestroming van grondwater. Dit grondwater is afkomstig uit hoger gelegen zandgronden die grotendeels buiten het gebied zelf liggen. In grote delen van het gebied is sprake van kwel, waarvan de invloed in veel gevallen tot in de sloten en de slootranden reikt, en slechts incidenteel zoals in het schraalland van de Twijzelermieden en het westen en het centrale deel van Rohel tot in het maaiveld. In grote lijnen bevestigt het verspreidingpatroon van plantensoorten dit beeld. Soorten als Grote boterbloem en Gewone dotterbloem markeren de invloed van diep, verrijkt grondwater. Soorten als Waterviolier en Duizendknoopfonteinkruid wijzen juist op toestroming van ondiep, weinig verrijkt grondwater. 2 Grondwatertrap (Gt) I: gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) < 20 cm maaiveld (mv), gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) < 50 cm mv; Gt II: GHG < 40 cm mv; GLG cm mv; Gt III: GHG < 40 cm mv, GLG cm mv; Gt V: GHG < 40 cm mv, GLG > 120 cm mv; Gt V*: GHG cm mv, GLG > 120 cm mv;

51 Inrichtingsplannen miedengebieden 39 Figuur 2.4a. Verspreiding van kwelindicerende plantensoorten. Soorten van diepe kwel betreffen Grote boterbloem, Waterkruiskruid en Gewone dotterbloem. Soorten die wijzen op ondiepe kwel zijn Holpijp, Waterviolier, Waterdrieblad en Snavelzegge. (Bron: Bijkerk & Pranger 2001).

52 40 A&W rapport 835 Figuur 2.4b. Verspreiding van kwelafhankelijke vegetaties. (Bron: Bijkerk & Pranger 2001).

53 Inrichtingsplannen miedengebieden 41 Figuur 2.5. Huidige waterhuishouding in de centrale mieden. (Bron: Wetterskip Fryslân).

54 OPPERVLAKTEWATER EN WATERHUISHOUDING In het begin van de 20 e eeuw waterde het onderzoeksgebied nog vrij af op de Friese boezem. In de loop der tijd zijn de deelgebieden onder bemaling gekomen, en onder invloed van de daling van het maaiveld (door inklinking van het veen) en de droogleggingswensen van de landbouw zijn de gehanteerde peilen geleidelijk verder verlaagd. Door de eigendoms en verpachtingssituatie is de waterhuishouding in de deelgebieden tegenwoordig grotendeels afgestemd op de daarin aanwezige landbouwgronden (figuur 2.5). Dit betekent dat de gehanteerde peilen doorgaans lager zijn dan uit het oogpunt van natuurbeheer gewenst is. Bovendien is het peilregime onnatuurlijk: in plaats van hoge peilen in de winter die s zomers uitzakken, zoals in de natuurlijke situatie, is er sprake van vaste of zelfs omgekeerde peilen ( s winters lager dan s zomers). Het grootste deel van Polder Rohel heeft een peil van 1,2 1,3 m NAP (resp. zomer en winterpeil), net als op de hogere zandkop van Monniketille. Voor de zomersituatie komt dit grofweg overeen met peilen van 20 tot 70 cm beneden maaiveld. De bemaling in Polder Rohel wordt geregeld via het gemaal van de Buitenpostervaart, dat het water uitslaat op het Prinses Margrietkanaal (hier ook Kolonelsdiep genoemd). Het peil van de Buitenpostervaart ligt op 1,65 m NAP: dat wil zeggen meer dan 65 cm (en deels meer dan 90 cm) beneden het maaiveld van de aangrenzende laaggelegen delen van Polder Rohel. Daarnaast kent Polder Rohel twee inlaten die in droge perioden de polder voorzien van (voedselrijk) boezemwater vanuit het Prinses Margrietkanaal. De landbouwenclave westelijk van de Buitenpostervaart heeft een lager winterpeil van 1,45 m NAP en deels ligt het op 1,65 m NAP. In de moeraszone ten noorden van het Nonnepaed wordt een peil van 0,7 m NAP gehanteerd. In de Twijzelermieden worden thans inrichtingsmaatregelen getroffen. Het gemiddelde peil komt hier op 0,9 m NAP te liggen (wat op de meeste plaatsen overeen zal komen met zo n cm mv), en dat mag 20 cm naar boven en beneden fluctueren. Het noordelijk deel van de Twijzelermieden watert vanuit de Miedsloot, via de sloot ten zuiden van de landbouwenclave, af op de Buitenpostervaart. De afwatering van het zuidelijk deel van de Twijzelmieden loopt vanuit de Miedsloot via de zandkop van Monniketille en de moeraszone eveneens naar de Buitenpostervaart. Door verschillende stuwen in en langs het reservaatsgebied van Polder Rohel en de Twijzelermieden kan een hoger slootpeil worden gerealiseerd. In de IJzermieden ligt het peil lager: op 1,5 m NAP (wat neerkomt op grofweg 50 tot >100 cm mv). Dwars door de IJzermieden loopt een ontwateringssloot die uiteindelijk via een gemaal afwatert op het Prinses Margrietkanaal. De Buitenpostermieden maakt deel uit van een groter peilgebied met een peil van 0,7 0,85 m NAP (>50 cm beneden de gemiddelde maaiveldhoogte). De ontwateringsloot van dit peilgebied loopt dwars door het reservaatgebied en wordt bemalen door een gemaal langs de Stroobosser trekvaart. Kortom: Ondanks de grote oppervlakte natuurgebied is de waterhuishouding, m.u.v. de Twijzelermieden, vrijwel overal nog steeds afgestemd op landbouwkundig gebruik. Dit betekent dat de gehanteerde peilen een onnatuurlijk verloop hebben (een vast peil in plaats van s winters hoger dan s zomers) en op veel plaatsen lager zijn dan wenselijk is vanuit de natuur. Voor Polder Rohel en de Twijzelermieden geldt dat de afwatering wordt geregeld via de bemalen Buitenpostervaart.

55 Inrichtingsplannen miedengebieden KENMERKENDE WAARDEN 3.1. LANDSCHAP EN BELEVING Het landschap in de centrale mieden wordt vooral gevormd door graslanden en is grotendeels open. Meer besloten delen worden gevormd door het elzensingellandschap (het zuidenwesten van de Twijzelermieden, de kop bij Monniketille en rond de Tjoeleplaats) en deels door de aanwezigheid van rietmoerasjes en moerasbosjes (voornamelijk het zuiden van de Twijzelermieden, het noordwesten van Polder Rohel en het centrum van de Buitenpostermieden). Wandelen en fietsen is mogelijk rond de reservaatsgebieden en deels er doorheen (Miedwei, Rohelsterweg, langs de Twijzelervaart, de Tjoele, het Mem Wedmanpad en langs de Zandsloot). Een bijzonder fenomeen is het oude zwembad van Buitenpost (westelijk van de Buitenpostervaart), dat sinds enkele jaren wordt gebruikt voor survivaltrainingen HISTORIE (vnl. door J. van der Vaart) Het landschap van het miedengebied, en dus ook van de centrale mieden, is in het verleden verschillende keren ingrijpend veranderd. Elke periode uit het verleden heeft eigen sporen nagelaten in het huidige landschap. Prehistorie tot halverwege de middeleeuwen Gedurende de ijstijden is keileem afgezet, waarin zich vervolgens diepe erosiegeulen hebben gevormd. De Oude Ried, de Lauwers en de Kleine Zwemmer zijn ooit ontstaan als smeltwatergeulen. In de bovenkant van het pleistocene oppervlak zijn enkele zijdalen te zien die tot in de Twijzelermieden, het zuiden van Polder Rohel en de IJzermieden reiken. In de periode van de ijstijden zijn ook pingo s ontstaan en is een laag dekzand afgezet. Zowel in de Twijzelermieden als in Polder Rohel zijn op de hoogtekaart enkele laagtes te ontdekken waarvan een deel pingoruïne is. In de Twijzelermieden is recentelijk een pingoruïne hersteld. Het prehistorische landschap werd gedomineerd door zwaar linde eikenbos. Plaatselijk zijn in de Noordelijke Wouden sporen te vinden van menselijke activiteiten uit die periode. Randen van pingoruïnes zijn bijvoorbeeld plaatsen waar prehistorische werktuigen aangetroffen kunnen worden. Aan het eind van het pleistoceen werd het landschap veel natter. Het landschap raakte overgroeid met veen en de mens verdween uit het gebied. Er zal sprake zijn geweest van een uitgestrekt veenlandschap met moerassen, broekbossen, veenbeekjes en meren. Uiteindelijk vormde zich hoogveen dat zich waarschijnlijk tot op de zandruggen heeft uitgebreid. Overblijfselen uit die periode zijn terug te vinden in de vorm van verschillende veensoorten in de ondergrond en van restgeulen van oude veenstroompjes die zichtbaar zijn op de hoogtekaart. In de vroege middeleeuwen traden via de veenstroompjes (Alde Ried, Lauwers, Kleine Zwemmer) inbraken op vanuit de zee en werd zeeklei afgezet. De inversierug van de Alde Dyk (dat de oude bovenloop van de Ried markeert) en het kleidek herinneren aan deze zee invloed die zich tot in de 18 de eeuw deed gelden.

56 44 Vanaf de middeleeuwen De oudste elementen in het cultuurlandschap van de mieden tussen Twijzel Buitenpost en het Kolonelsdiep zijn in belangrijke mate bepaald door de Oude Ried. Het gaat hierbij om de verkaveling en de plekken waar voorgangers van de huidige dorpen liggen. Verkaveling In de latere middeleeuwen kwam de ontginning van het veengebied op gang, waarbij de stroompjes als ontginningsas gediend hebben. De ingebruikname van het gebied zal zijn begonnen bij de benedenloop van de Oude Ried en zal zich stroomopwaarts in westelijke richting hebben uitgebreid. De verkaveling staat haaks of iets geveerd op de stroomrichting. We zien de kavelrichtingen met de bochten mee waaieren. De eerste bewoning was waarschijnlijk dicht bij de Oude Ried op plekken waar een kleidek op het veen stevige ondergrond bood. Agrarisch gebruik De ontginning vond plaats vanaf de Ried. Door de lichte ontwatering was een bescheiden vorm van akkerbouw mogelijk en kon wat vee worden geweid. Door oxidatie zakte het maaiveld, zodat de volgende ontginningsfase dieper het veengebied inschoof. Het nieuw ontgonnen veen diende als bouwland, het ingeklonken oude bouwland werd weiland en nog dichter bij de Ried (de inmiddels natste plekken) werden in gebruik genomen als hooiland. Op die wijze bereikten nederzettingen vaak de hoger gelegen zandgronden en werd het opschuivingsproces stopgezet. Vanaf de 19 de eeuw was akkerbouw voornamelijk beperkt tot de hogere koppen in het gebied. De houtsingels zijn kenmerkend voor dit landschap en markeren globaal de hoogtelijn van 0 m NAP; de singels waren grotendeels ook al aanwezig op kaarten van 1926 en De lagere delen werden gebruikt als hooiland, eventueel met nabeweiding. De laatste 200 jaar is steeds meer een verschuiving opgetreden van gemengde bedrijven naar melkveebedrijven. Hierdoor is het oppervlak aan bouwland steeds verder afgenomen, ten gunste van grasland. Oude kerkhoven Aan de zuidkant van de Ried ligt het domein van Augustinusga. In die waaier van kavelstroken van dit dorp zijn twee oude kerkhoven aangetroffen, één bij de Tjoele en één in de IJzermieden. Uit archeologisch onderzoek in 2005 is gebleken dat er bij de Tjoele waarschijnlijk een kerkhof heeft gelegen. Indien hierbij ook een kerk aanwezig was, dan is deze naar verwachting de voorloper geweest van de huidige kerk van Augustinusga. De kerktoren van Augustinusga dateert uit de 13 de eeuw, zodat een kerk bij de Tjoele moet dateren van vóór Het oude kerkhof in de IJzermieden is mogelijk afkomstig van de nederzetting St. Gangolfus. Deze nederzetting is in de late 14 de eeuw verlaten als gevolg van wateroverlast. Momenteel is het perceel waarop dit oude kerkhof moet hebben gelegen niet meer als zodanig terug te vinden. De plek waar de kerk gestaan moet hebben is op de hoogtekaart te zien als een verhoging, ook zijn hier nog enkele elzenstruiken aanwezig. Voor de locatie van een oud kerkhof van Twijzel zijn geen aanwijzingen. Naar verwachting zou dit liggen in de Twijzelermieden. Wel zijn er in de Twijzelermieden, net ten zuiden van de Zandsloot bewoningssporen aangetroffen uit de 10 de of 11 de eeuw. Waterwegen en turfgraverij Cultuurhistorisch belangrijke waterwegen zijn de Zandsloot en het Prinses Margrietkanaal (ofwel het Kolonelsdiep naar de Spaanse kolonel Caspar Robles). De Zandsloot is waarschijnlijk als wetering gegraven toen de natuurlijke waterafvoer via de Oude Ried door dichtslibbing stagneerde. Het water uit het hogerop gelegen veen kon via die nieuwe wetering worden afgevoerd richting Lauwerszee. Een middeleeuwse

57 Inrichtingsplannen miedengebieden 45 ouderdom van deze Zandsloot ligt wel voor de hand. Het Kolonelsdiep is begin 16 de eeuw aangelegd als scheepvaartverbinding tussen Friesland en Groningen. Met dit kanaal werd ook de veengraverij in het miedengebied gestimuleerd omdat afvoer van turf daarmee gemakkelijker werd. Op de kadasterkaart van 1832 zien we grote delen van de Mieden aangeduid als vergraven land. Dat wijst op sporen van turfwinning. De vervening heeft plaatsgevonden in twee fasen: de eerste is de oppervlakkige, droge vervening, die op grote schaal heeft plaatsgevonden, tot ca De resterende putten zijn naderhand opgevuld geraakt met klei, die met watervloeden is meegevoerd. De tweede fase van de vervening betreft de natte, veelal kleinschalige turfwinning die plaatsvond vanaf het begin van de 19 de eeuw tot net na de Tweede Wereldoorlog. Van deze tweede fase zijn nu nog de sporen te vinden in de vorm van al dan niet verlande petgaten. De laatste turfwinning vond plaats dicht bij de Oude Ried. Deze turf was van slechte kwaliteit vanwege het erin opgeslagen (zee)zout. In de driehoek tussen Alde Dyk, Nonnepaed en Prinses Margrietkanaal ligt al vele eeuwen een buurtschapje met de naam Monniketille. In het lagere deel in de gaffel van de takjes van de Oude Ried is in de 18 de en begin 19 de eeuw nog turf gegraven. Petgaten getuigen daar nog van. Vanuit het Kolonelsdiep was hier een kanaaltje gegraven, de Blankenburger Wijk, die voor de turfafvoer zal hebben gediend. Bij het korte bochtige stukje dat daarvan nu nog rest, was rond 1800 een armenvoorziening vanuit Buitenpost gebouwd. Tjoeleplaats Op de Tjoele heeft in het verleden een huisplaats gelegen, een aanzienlijke hoeve (Mol et al. 1990). Hiervan resteert nu nog een verhoging, een afwijkende percelering en een restant van de omgrachting. Tijdens onderzoek door het ROB zijn restanten van de omgrachting en van oude waterputten aangetroffen (zie paragraaf 5.3.2). De oudste bewoning op deze plaats stamt uit de 1 e helft van de 16 de eeuw. Ontsluiting De ontsluiting van de mieden met paden, wegen en waterlopen is altijd bescheiden gebleven. In de Polder Rohel is in de tweede helft van de 19 de eeuw het Tjoelepad ontstaan, waarlangs enkele boerderijtjes en huizen werden gebouwd. Tegen het einde van de 19 de eeuw is dat pad doorgetrokken naar de Tjoele. Door de Polder Rohel kruisten verder twee verbindingspaden. Vanaf Lutjepost liep in rechte lijn zuidwaarts langs de Tjoele in de richting van Augustinusga en Surhuizum het zogenaamde Stenen Voetpad. Vanaf Monniketille liep een pad naar het Kolonelsdiep, dat met een voetveer kon worden overgestoken, waarna het pad langs de Drogehamstervaart verder liep tot aan Drogeham. De belangrijkste route van oost naar west in dit deel van de mieden was het pad Dijksterhuisterweg en de Alde Dyk. De IJzermieden waren niet door paden ontsloten NATUUR Vegetatie Een groot deel van de graslandvegetaties in de centrale mieden is voedselrijk. Op verschillende plaatsen zijn echter ontwikkelingen te zien in de richting van voedselarmere en soortenrijkere vegetaties, zoals dotterbloemhooilanden. In figuur 2.4 is de verspreiding van kwelafhankelijke vegetaties in de Twijzelermieden, Polder Rohel, Buitenpostermieden en IJzermieden weergegeven. Vooral in het westelijke deel van Rohel en in delen in het zuidwesten en noorden van de Twijzelermieden zijn op grote schaal (aanzetten tot) dergelijke natte bloemrijke graslanden te vinden. Het voorkomen hierin van soorten als Gewone dotterbloem, Waterkruiskruid, Holpijp en Snavelzegge wijst op de invloed van opkwellend grondwater.

58 46 In het zuidwesten van de Twijzelermieden ligt een fraai schraallandcomplex, met dotterbloemhooiland, blauwgrasland, kleine zeggenvegetaties en trilveen vegetaties. In deze waardevolle vegetaties komen verscheidene zeldzame soorten voor, waaronder Spaanse ruiter, Blauwe knoop, Blonde zegge, Vlozegge, Tweehuizige zegge, Kleine valeriaan, Waterdrieblad, Rietorchis, Vleeskleurige orchis en Draadzegge. Ook in het westelijke deel van Rohel en het noordelijke deel van de IJzermieden liggen enkele schraallanddelen met o.a. Spaanse ruiter, Blauwe zegge, Blauwe knoop, Rietorchis en Vleeskleurige orchis. De verspreiding van deze vegetaties en soorten geeft aan, dat hier kwel van mineralenrijk grondwater tot hoog in het profiel reikt. In de rest van het lage gebied komen kwelafhankelijke plantensoorten alleen in de sloten voor, en op de hogere zandkop van de Tjoele ontbreken ze in het geheel. Langs de kop van de Tjoele is een zone aanwezig waar soorten van lokale kwel (Waterviolier en een enkele Duizendknoopfonteinkruid) in de sloten aanwezig zijn. Naast de graslandvegetaties komen in het gebied verscheidene petgaten voor, in ontwikkelingsstadium variërend van recent gegraven tot volledig verland en verbost. Hierin kunnen onder meer kranswiervegetaties, kleine zeggenvegetaties, riet en grote zeggenmoerassen, struweel en bos aangetroffen worden. Deze petgaten liggen voornamelijk in het noorden en noordwesten van Polder Rohel, in de Buitenpostermieden en in het zuidelijk deel van de Twijzelermieden. Ook is recentelijk het terrein tussen het Nonnepaed en het baggerdepot langs de Buitenpostervaart vergraven en ingericht als petgatengebied. Fauna De open delen van het centrale miedengebied behoren tot de betere weidevogelgebieden in Fryslân. De weidevogels concentreren zich in de laaggelegen delen in het noorden en oosten van de Twijzelermieden en het zuidwesten en noorden van Rohel. Dit zijn ook de terreindelen waar hoge dichtheden aan Watersnippen broeden: een soort waarvoor de mieden het belangrijkste broedgebied in Fryslân vormt en daarmee ook landelijk van groot belang is. Naast Watersnip broeden hier onder andere Zomertaling, Slobeend, Grutto en Tureluur, weidevogelsoorten die tegenwoordig alle kwetsbaar zijn (Kleefstra 2002). De meer besloten delen zijn van belang voor soorten van moerasvegetaties, struweel, bosjes en singels, zoals Rietgors, Rietzanger, Bosrietzanger, Grasmus, Gekraagde roodstaart, Nachtegaal, Boompieper en Boomkruiper. De Gekraagde roodstaart is een soort die kenmerkend is voor oudere singels en waarvoor de mieden en omgeving een belangrijk broedgebied vormt in Fryslân. Over niet broedvogels en andere diergroepen is weinig informatie voorhanden. In recent gegraven petgaten worden droogvallende slikkige delen druk bezocht door foeragerende watervogels. Ook blijken de nieuwe, ondiepe petgaten erg in trek te zijn bij libellen. In totaal zijn 25 verschilllende libellensoorten waargenomen, waaronder Maanwaterjuffer, Tengere grasjuffer en Smaragdlibel. Ook de Groene glazenmaker, een bedreigde soort die gebonden is aan Krabbenscheervegetaties, werd tot een aantal jaren geleden in Rohel waargenomen. In 2005 is deze soort bij een inventarisatie echter niet meer waargenomen (mond. med. E.P. de Boer). Wat amfibieën betreft is het voorkomen bekend van algemene soorten als Kleine watersalamander, Gewone pad, Bruine kikker en Groene kikker, maar ook in zowel de Twijzelermieden, Rohel als de Buitenpostermieden van de zeldzame Heikikker.

59 Inrichtingsplannen miedengebieden WENSEN, KNELPUNTEN EN RANDVOORWAARDEN 4.1. WENSEN Tijdens de verschillende inspraakavonden met bewoners uit de streek kwamen verschillende wensen naar voren. Tijdens deze avonden was er geen sprake van een opdeling in deelgebieden. Indien bepaalde wensen op één deelgebied betrekking hebben, wordt dat aangegeven. De wensen zijn ingedeeld naar de thema s landschap en cultuurhistorie, natuur, recreatie en de doorgaande wegen. Het onderstaande beeld is een totaal overzicht: sommige van de wensen zijn door één of enkele personen genoemd, terwijl andere wensen door een grotere groep werden aangedragen. Landschap en cultuurhistorie Herstel van het singellandschap op de Tjoele (Polder Rohel). Hierbij wordt gerefereerd aan de situatie aan het begin van de 20 ste eeuw, waarbij op het deel boven de 0 m NAP lijn het merendeel van de sloten werd vergezeld van elzensingels. Verder herstel van petgaten die variëren in diepte (vnl. Polder Rohel). Handhaving van het agrarische landschapsbeeld. Behoud en herstel cultuurhistorische elementen (cq: het oude kerkhof van de Tjoele, huisplaatsen, oude paden). Natuur Waar mogelijk kwelwater terug in maaiveld. Een natte as in de vorm van petgaten (Polder Rohel). Instellen van kerngebieden voor weidevogels. De weidevogeldoelstelling voornamelijk richten op kritische natte soorten. Recreatie Uitbreiding van natuurgerichte recreatiemogelijkheden (wandelen, fietsen, kanoën, in aansluiting op omgeving). Handhaving van het oude zwembad van Buitenpost voor survivaltraining en om de jeugd ook in aanraking te brengen met de natuur. Geen uitbreiding van recreatie. Mogelijkheden scheppen voor kleinschalige verblijfsrecreatie in de mieden. Realiseren van themapark landbouw in de jaren 50 van de vorige eeuw. Aanleg van een vogelkijkhut. Wegen Omzetting van de Miedwei in een fietspad. Verlaging van de snelheid op de Alde Dyk. Een aantal van de wensen is met elkaar in tegenspraak. Zo zal de aanleg van petgaten in het noordelijk deel van Rohel ongunstig uitpakken voor de weidevogelpopulatie daar. Ook vanuit singels zal een verstorende invloed uitgaan naar de weidevogels. Daarnaast was er binnen de groep van aanwezige omwonenden verschil van mening over de wenselijkheid van uitbreiding van recreatieve voorzieningen. Grote overeenstemming was er echter over het behoud van de agrarische huidige landschapsstructuur.

60 KNELPUNTEN In deze paragraaf worden zaken aangegeven die vanuit de mogelijke natuurdoelen worden ervaren als knelpunten. De door de omwonenden geopperde knelpunten ten aanzien van landschap en beleving zijn in de vorige paragraaf al vertaald naar wensen (landschap en cultuurhistorie, recreatie en wegen). Weidevogels Voor het zuidwestelijk weidevogelgebied van Polder Rohel is een toetsing uitgevoerd in het kader van het Opkrikplan Weidevogels (Oosterveld 2006). Hieruit komen de volgende knelpunten naar voren: Een recentelijk sterke afname van steltlopers, met name van Grutto en Scholekster. Het terrein herbergt weinig weidezangvogels. Door predatie is de reproductie matig. Aanwezigheid van bos, bosjes en bomen leidt tot verstoring. Er is weinig variatie in maaidatum. Er is weinig bemesting. De begreppeling is matig waardoor, in combinatie met afwezigheid van bemesting of een te geringe kwelinvloed, verzuring optreedt. Plaatselijk is de begreppeling echter te diep, zodat dit leidt tot verdroging. De slootpeilen in het voorjaar zijn te laag, waardoor voedsel te diep in de bodem aanwezig is. Door Staatsbosbeheer zijn recentelijk weidevogelslenkjes ingericht in het zuidwesten van Polder Rohel om meer plasdras situaties te creëren. Sinds de aanleg (2003) blijken daar vele weidevogels te foerageren en te broeden. Ook Lepelaar en Grote zilverreiger foerageren er (mond. med. M. Krol, SBB). Vegetatie In het plangebied is nog steeds sprake van een versnipperd eigendom (IJzermieden) of zijn enkele cruciale delen geen eigendom (Twijzelermieden, Polder Rohel), zodat de waterhuishouding niet optimaal kan worden ingericht. Door de lage peilen in het gebied wordt kwelwater afgevangen dat daardoor niet tot in de wortelzone komt. Vooral het lage peil van de Buitenpostervaart, de landbouwenclave tussen de Alde Dyk en Polder Rohel en de lage peilen in de IJzermieden werken sterk drainerend. Ook treedt door de lage peilen verdroging op (noordwesten Polder Rohel) en plaatselijk (bij vervanging van kwel door regenwater) treedt verzuring op. Vanuit het Prinses Margrietkanaal wordt te voedselrijk water ingelaten in Polder Rohel. Door de diepere sloten op de zandkop van de Tjoele wordt neerslag snel afgevoerd, en krijgt het onvoldoende mogelijkheid om in de grond te infiltreren en langs de flanken als lokaal kwelwater uit te treden. In de Buitenpostermieden loopt de hoofdwatergang van het peilgebied dwars door het reservaat, wat effectieve peilaanpassingen frustreert. De voedselrijkdom van verschillende delen van het terrein is hoog. Alleen die delen waar de kwelinvloed het sterkst is hebben baat bij verschraling. Een ander knelpunt bij de Buitenpostermieden wordt gevormd door de geplande ringweg rond Buitenpost. Deze Rondweg Oost loopt van de rotonde Lutkepost tot aan de kruising De laatste Stuiver. De middenvariant, dat het voorkeurstracé vormt, doorsnijdt de Buitenpostermieden niet, maar levert wel een toename van barrièrewerking en

61 Inrichtingsplannen miedengebieden 49 geluidsverstoring op voor de Buitenpostermieden. De oostelijke variant doorsnijdt de Buitenpostermieden UITGANGSPUNTEN EN RANDVOORWAARDEN Grondwatergebonden natuur Een belangrijk uitgangspunt voor de inrichting van de miedengebieden, en dus ook voor de centrale mieden, is dat gezocht wordt naar mogelijkheden voor aan grondwatergebonden natuur. Door hun ligging worden de miedengebieden (mede ) gekarakteriseerd door natte omstandigheden en de invloed van grondwater. Op de meeste plaatsen is de invloed van kwelwater beperkt tot de sloten. Slechts op enkele plekken binnen de mieden reikt kwelwater tot in de wortelzone en daar liggen potenties voor waardevolle en zeldzame vegetaties die zo mogelijk benut dienen te worden. Eén van de locaties waar mogelijkheden aanwezig zijn voor de (verdere) ontwikkeling van kwelafhankelijke vegetaties is het zuidwestelijk deel van Polder Rohel. Dit zuidwestelijk deel van Polder Rohel is overigens ook een goed weidevogelgebied, zodat beide doelen tegenstrijdig kunnen zijn, afhankelijk van de uitwerking. Uitgangspunt is dat kwelafhankelijke vegetaties, in de vorm van dotterbloemhooilanden, niet strijdig hoeven te zijn met een weidevogeldoelstelling. Door kwel en hoge grondwaterstanden (in het voorjaar plasdras) kan verzuring worden tegengegaan, en eventueel kan een lichte mate van bemesting worden toegepast. Potenties voor kwelafhankelijke vegetaties liggen ook in de Twijzelermieden, waarvoor al een inrichtingsplan is opgesteld en de uitvoering inmiddels ter hand is genomen. Grondwaterafhankelijke natuur kan ook vorm gegeven worden via uitbreiding van het aantal petgaten. Hierbij zal er, bij verdergaande verlanding, wel sprake zijn van tegenstrijdigheid met een weidevogeldoel. Weidevogels Het zuidwestelijk deel van Polder Rohel en het noordelijk deel van de Twijzelermieden zijn belangrijke weidevogelgebieden. Ook in de toekomst blijft hier een weidevogeldoelstelling gelden. Via de pleisterplaats in de petgaten /moeraszone oostelijk van het Nonnepaed zijn deze met elkaar verbonden. Cultuurhistorie en archeologie Een ander uitgangspunt betreft het feit dat archeologische en cultuurhistorische elementen een belangrijke rol dienen te spelen bij de inrichting van de gebieden. Dit richt zich enerzijds op versterking van de landschapsstructuur: de driedeling tussen het petgatengebied, het open weidevogellandschap en het elzensingellandschap. Anderzijds betekent dit betekent onder meer dat cultuurhistorische elementen op een zichtbare, herkenbare ofwel beleefbare manier deel van het landschap uit dienen te gaan maken. Recreatie Wat betreft de mogelijkheden voor recreatie dient zoveel mogelijk te worden aangesloten bij de historie van de terreinen. In Polder Rohel betekent dit dat wandelpaden zoveel mogelijk moeten lopen langs cultuurhistorische elementen. Uitgangspunt is wel dat uitbreiding van de recreatiemogelijkheden niet mag leiden tot een (te grote) toename van de verstoring op de weidevogels of andere verstoringsgevoelige natuurwaarden. Dit geldt voor wandel en fietspaden, maar ook voor het recreatieve gebruik van het oude zwembad.

62 50 Robuuste natte verbindingszone Door de provincie Fryslân is een brede zone aan weerszijden van het Prinses Margrietkanaal, en dus ook door de Polder Rohel en de IJzermieden, aangeduid als zoekgebied voor een robuuste natte verbindingszone. Een dergelijke verbindingszone betreft bij voorkeur een (zeer) brede zone, die bestaat uit een afwisseling van water, moerassige delen, bosjes en grasland en geschikt is voor soorten als Otter, Zilveren maan, Grote vuurvlinder en Noordse woelmuis. Het gaat echter om een zoekgebied, waarbij er nog geen tracé is vastgesteld en harde inrichtingseisen ontbreken. Er wordt dan ook van uitgegaan dat de verbindingszone geen dwingende randvoorwaarde vormt voor de inrichting van beide terreinen. In de vorm van een zone met petgaten (zie hoofdstuk 5) wordt echter al wel invulling gegeven aan deze Robuuste Natte As. Overige uitgangspunten Het inrichtingsplan moet aansluiten bij de omgeving, zowel wat betreft het landschap als de aansluiting van eventuele recreatieve voorzieningen. Voldoende drooglegging van bestaande bewoning en wegen moet zijn gegarandeerd. In de landbouwenclaves mag geen (wezenlijke) vernatting optreden. Inrichting vindt alleen plaats op de toegedeelde percelen. Op voorhand wordt al rekening gehouden met de Robuuste Natte As. Ook in de toekomst kunnen de terreinen door Staatsbosbeheer en pachters op een adequate manier worden beheerd. Er wordt bij deze plannen uitgegaan van het huidige peil in de Buitenpostervaart. Het streven blijft echter om op termijn de Buitenpostervaart op een hoger peil te krijgen. De oostelijke IJzermieden is zoekgebied voor uitruil met gebieden elders in de mieden, reden waarom de doelen hier slechts globaal zijn uitgewerkt.

63 Inrichtingsplannen miedengebieden KEUZEN EN DOELEN In dit hoofdstuk is de hoofddoelstelling van de centrale mieden geformuleerd en verder uitgewerkt in doelen per thema en daarvoor te realiseren maatregelen. De streefbeelden, zoals die voortvloeien uit de keuze van doelen en locaties, zijn weergegeven op de inrichtingsschets. De doelen zijn geformuleerd voor de Twijzelermieden, Buitenpostermieden, Polder Rohel en de IJzermieden gezamenlijk. Hierbij moet echter bedacht worden dat de inrichting van de Twijzelermieden nu wordt uitgevoerd, en dat in de IJzermieden mogelijk delen worden uitgeruild ten behoeve van reservaatuitbreiding elders in de mieden HOOFDKEUZE In de centrale mieden is gekozen voor behoud en versterking van de historische landschapsstructuur. Dit is in eerste instantie uitgewerkt in: Een zone met petgaten rondom Polder Rohel en in de Buitenpostermieden, en aansluitend op de nattere laagte in de Drogehamstermieden. Het singellandschap op de Tjoele en de zuidelijke Twijzelermieden (bij Monniketille). Een open landschap hiertussen in en rondom de petgatenzone, met weidevogels en botanische waarden. Daarnaast worden in het centrale miedengebied enkele nieuwe voorzieningen getroffen voor de wandelaar. Het betreft mogelijkheden voor extensieve wandelrecreatie, waarbij de wandelaar door het land kan lopen. Deze wandelingen lopen langs cultuurhistorische elementen die sterker worden geaccentueerd. Ook wordt de informatievoorziening over het gebied verbeterd. De ontsluiting en recreatieve voorzieningen is weergegeven in figuur 5.1, en de natuurdoelen voor het gebied zijn weergegeven in figuur 5.2. Toelichting Er is voor gekozen om aan te sluiten bij de wens uit de streek tot behoud van het cultuurlandschap. Grotere kwelgevoede moerassystemen passen hier niet in, maar mesotrofe verlanding in petgaten is hierbinnen goed mogelijk. Plaatselijk is in de graslanden gekozen voor combinatie van het weidevogeldoel met een botanische doelstelling. In de natste delen zullen vooral soorten als Watersnip, Slobeend en Wintertaling hiervan profiteren, in de delen waar de waterstand in het voorjaar tot onder het maaiveld zakt, zijn ook soorten als Grutto en Tureluur te verwachten. Kanttekening Mede op basis van overleg met de streek is nu gekozen voor handhaving van het agrarische landschap uit de jaren 50 van de vorige eeuw. Dit houdt in dat er over een aanzienlijke oppervlakte graslandbeheer gevoerd dient te worden, wat alleen mogelijk is met de inzet van boeren. Staatsbosbeheer gaat aan de slag om dit beheer mogelijk te maken. Gezien de huidige ontwikkelingen in de landbouw (schaalvergroting, mestwetgeving e.d.), maar ook in de weidevogelstand (die steeds verder terugloopt), staat dit type beheer sterk onder druk. Dat geldt niet alleen voor de mieden, maar ook voor andere graslandrijke natuurgebieden in de rest van Fryslân én in de rest van Nederland.

64 52 A&W rapport 835 Figuur 5.1. Ontsluiting en recreatie in de centrale mieden.

65 Inrichtingsplannen miedengebieden 53 Staatsbosbeheer heeft de ambitie om de hier geformuleerde plannen voor de volle 100% uit te voeren. Gezien de toenemende problemen om graslandbeheer in natuurgebieden op een niet verliesgevende manier uit te laten voeren, is het echter de vraag of dat uiteindelijk ook te realiseren valt. Het risico bestaat dat een dergelijke vorm van beheer op een dergelijke schaal niet meer is uit te voeren en op dat moment zullen de keuzes heroverwogen moeten worden CULTUURHISTORIE De doelen met betrekking tot cultuurhistorie betreffen het behoud en de beleefbaarheid van cultuurhistorische elementen. De landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken van het gebied, met de besloten hogere gronden en het open, lage deel vormen het uitgangspunt van de inrichting. Oude verkavelingspatronen Het verkavelingspatroon in het gebied blijft behouden. De singels op de Tjoele versterken dit verkavelingspatroon. Petgaten Door de petgaatjes uit te graven worden deze weer zichtbaar gemaakt in het landschap. Tjoele De contoursloot rond de Tjoeleplaats wordt weer open gehaald en gemarkeerd met elzensingels. Eventueel wordt het oude kerkhof gemarkeerd. Huisplaatsen Langs de Tjoele en in de IJzermieden liggen enkele voormalige huiskavels. Op de Tjoele worden deze met fruitbomen, bijvoorbeeld wichter, gemarkeerd. Oude paden Het Tjoelepad en het Stenen voetpad krijgen een functie als wandelpad (deels laarzenpad) ONTSLUITING EN RECREATIE Voor fietsers zijn in en rond het gebied al verschillende voorzieningen (fietspaden) aanwezig, of worden deze (bij de Twijzelermieden) al aangelegd. In nieuwe fietspaden is dan ook niet voorzien. Wel worden enkele doorgaande wegen voor gemotoriseerd verkeer aan de openbaarheid onttrokken. Voor de wandelaar worden wel enkele nieuwe voorzieningen getroffen. Wandelroutes Nu is wandelen in het gebied mogelijk langs het Mem Wedmanpad, dat alleen buiten het broedseizoen is geopend. Dit pad zal in de toekomst ook in het broedseizoen toegankelijk zijn. Aan de noordzijde van het Mem Wedmanpad komt een informatiepunt, waar folders te verkrijgen zijn met informatie over de wandelroute en de verschillende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke elementen die men tegenkomt. Nieuwe wandelvoorzieningen betreffen het oude Stenen voetpad, vanaf de hoogte van de Tjoele naar Lutkepost. Een ander nieuw pad betreft de aansluiting van de hoogte van de Tjoele naar de gelijknamige weg. Vanuit hier kan verder worden gewandeld over het

66 54 Mem Wedmanpad. Dit Tjoelepad voert langs het Oude Kerkhof en enkele oude huisplaatsen. Bij de Tjoeleplaats komt een informatiepaneel. Een derde nieuwe wandelroute loopt langs de noordzijde van de Twijzelermieden. Omdat dit pad langs het weidevogelgebied voert, is het alleen buiten het broedseizoen geopend. Via de Alde Dyk staat deze wandelroute in verbinding met het Mem Wedmanpad en het Stenen voetpad. Tenslotte wordt het oude pad tussen het Nonnepaed en het voormalige voetveer bij Monniketille weer hersteld. Via Monniketille kan men vervolgens naar de Alde Dyk (waarbij men langs het voormalige armenhuis komt) en dan naar het bestaande fietspad langs de Twijzelervaart lopen. De nieuwe wandelmogelijkheden zullen laarzenpaden zijn, waarbij langs de perceelsranden kan worden gelopen. Via staphekjes met overstappen zal er zo nu en dan een perceelsscheiding genomen moeten worden. Doorgaande wegen Het streven is om de Miedweg en de Rohelsterweg af te sluiten voor doorgaand autoverkeer, en om verkeersmaatregelen te nemen op de Alde Dyk. Daarmee worden deze wegen aantrekkelijker voor wandelaars en fietsers. Vogelkijkhut De mensen uit de streek zouden graag een vogelkijkhut zien ten zuiden van de petgaten bij het Nonnepad. Aangezien hier recent al een uitkijkheuvel is geplaatst, wordt deze wens niet gehonoreerd. Kanoën Kanoën op de Buitenpostervaart blijft mogelijk, maar voorzieningen worden niet getroffen. Omdat in de huidige situatie alleen een klein stukje op en neer gevaren kan worden loont dit ook niet de moeite. Oude zwembad Met de gemeente is afgesproken dat het oude zwembad tijdelijk in gebruik kan blijven voor survivaltrainingen, maar dat gezocht wordt naar een passende oplossing elders. Themapark Door een omwonende is geopperd om een themapark op te richten dat zich richt op voorlichting over de landbouw in de jaren vijftig van de afgelopen eeuw. Staatsbosbeheer zal geen initiatieven in die richting ontwikkelen, maar staat er wel voor open. In combinatie met een eventuele potstal bij een dergelijk themapark, zou ook Staatsbosbeheer hiervan kunnen profiteren (ruwe mest). Ook zou samenwerking met de natuurboerderij in de Drogehamstermieden mogelijk zijn NATUURDOELEN Petgatencomplex Het petgatencomplex bestaat uit een afwisseling van petgaten, in verschillende stadia van verlanding, en graslandpercelen (als geheel subdoeltype 12.1, Complex van bos, rietruigten, gras en water op laagveen en klei). Daar waar de kwelinvloed tot in het maaiveld reikt, zullen deze graslanden uit Dotterbloemhooiland bestaan (subdoeltype 10.1 vochtig schraal grasland). Als de kwelinvloed minder groot is betreft het kruidenrijke witbolgraslanden, Kamgrasweiden en Glanshaverhooiland (subdoeltype 9.1 en 9.2). De petgaten kennen verschillende verlandingsstadia van soortenrijke

67 Inrichtingsplannen miedengebieden 55 watervegetaties, mesotrofe verlanding en enkele broekbosjes (subdoeltypen 11.1, 7.1 en 3.10). Door petgaten uit te graven worden deze weer zichtbaar in het landschap. De vegetatiesuccessie wordt teruggezet en de verlanding kan vanuit het stadium van open water opnieuw op gang komen. Open water is bovendien van belang voor amfibieën en libellen, die dergelijke natte elementen als onderdeel van hun leefgebied gebruiken. Zonder maaibeheer ontstaan op den duur struwelen, wat voor weidevogels niet gewenst is en zeker in het westelijk deel van Polder Rohel achterwege dient te blijven. Daar waar sprake is van kwelinvloed tot in of dicht onder het maaiveld kunnen zich op de lange termijn, bij een maaibeheer, mogelijk blauwgraslandvegetaties ontwikkelen. In de petgaten die verder van de weidevogelkernen verwijderd liggen, kunnen hoger opgaande rietvegetaties en enkele broekbosjes ontstaan, hetgeen bijdraagt aan de variatie in het landschap. Bovendien bieden de rietvegetaties en het struweel ruimte aan moeraszangvogels en soorten van struweel en bos (Rietgors, Rietzanger, Bosrietzanger, Grasmus e.d). Om te sterke verlanding van alle petgaten tegen te gaan kan een gefaseerd cyclisch beheer worden gevoerd waarbij zo nu en dan te ver verlande petgaten weer worden open gehaald. De graslanden tussen de petgaten worden jaarlijks gemaaid en daarnaast eventueel beweid om verruiging (met o.a. Pitrus) zoveel mogelijk tegen te gaan. De peilen worden binnen het petgatencomplex opgezet in het westelijk deel van Polder Rohel, om verdroging vanuit de naastgelegen landbouwenclave en de Buitenpostervaat tegen te gaan. Door de versnipperde eigendomssituatie, is het opzetten van de peilen in de petgatenstrook van de IJzermieden vooralsnog geen optie, hoewel het wel zeer wenselijk is als waterbuffer voor Polder Rohel. Het petgatencomplex kan invulling geven aan het zoekgebied voor de Natte As bij Polder Rohel en de IJzermieden. Het zoekgebied zoals door de provincie Fryslân is vastgesteld, ligt direct langs het Prinses Margrietkanaal. De reden om daarvan af te wijken is dat de bestaande en nieuw te graven petgaten, gelegen tussen bloemrijke graslanden, een goed biotoop vormen waarlangs met name de kleinere doelsoorten zich kunnen verplaatsen en leefgebied kunnen vinden. Singellandschap Dit landschap bestaat uit bloemrijk grasland met singels langs de sloten. Singels (subdoeltype 20.9) De elzensingels in het zuiden van de Twijzelermieden en op de kop van de Tjoele blijven behouden en worden waar nodig hersteld. Waar beweiding van de aangrenzende graslandpercelen plaatsvindt, dienen de singels uitgerasterd te worden. Het onderhoud bestaat verder uit periodiek snoeien en afzetten. Bloemrijk grasland (subdoeltype 9.1 en 9.2) De meer besloten terreindelen zijn niet geschikt voor weidevogels en ook ontbreken hier, door de hoge ligging, de potenties voor natte, grondwaterafhankelijke vegetaties. Hier wordt gekozen voor een verschralend graslandbeheer, waarbij matig voedselrijke, bloemrijke graslandvegetaties zullen ontstaan (Glanshaverhooiland, Kamgrasweiden, rompgemeenschappen van de Molinio Arrhenatheretea). Plaatselijk kan het verwijderen

68 56 A&W rapport 835 Figuur 5.2. Natuurdoelen in de centrale mieden.

69 Inrichtingsplannen miedengebieden 57 van de voedselrijke bovengrond zorgen voor een schrale uitgangssituatie, waardoor mogelijkheden ontstaan voor schraallandvegetaties (heischraal grasland). Inrichting en beheer: Het graslandbeheer kan bestaan uit maaien en/of beweiden, zonder of met incidentele bemesting. Op de (overgangen naar de) hoger gelegen zandgronden kan plaatselijk heischraal grasland ontwikkeld worden. Hiertoe dient de bovengrond geplagd te worden en de waterhuishouding geoptimaliseerd (hogere peilen, verontdiepen van sloten). Bij het plaggen wordt rekening gehouden met het oorspronkelijke reliëf. Sloten worden verontdiept en deels gedempt om infiltratie van neerslag te bevorderen en daarmee ook lokale kwel op de lagere flanken van deze zandtongen te bevorderen. Open landschap Het open landschap bestaat uit weidevogelgrasland (in de noordelijke Twijzelermieden), een combinatie van weidevogelgrasland en Dotterbloemhooiland (voornamelijk het zuidwesten van Rohel), Natte schraallanden langs de flanken van de Tjoele en bloemrijk grasland. In de Twijzelermieden zijn daarnaast nog delen aanwezig met een doelstelling voor nat schraalland (bij het blauwgraslandreservaat). Op de Twijzelermieden wordt voor wat betreft de natuurdoelen niet verder ingegaan, omdat hiervoor al een inrichtingsplan is opgesteld (Bijkerk et al. 2001) en de uitvoering hiervan ter hand is genomen. Weidevogelgrasland (subdoeltype 15.1) Ondanks de neerwaartse trend, blijft de weidevogeldoelstelling het voornaamste doel in het zuidwesten van Polder Rohel en het noorden van de Twijzelermieden. In het zuidwesten van Polder Rohel en een klein deel van de Twijzelermieden wordt dit gecombineerd met een botanische doelstelling (zie volgende doel), zodat delen met alleen een weidevogeldoelstelling in het noorden van de Twijzelermieden liggen. Aangezien het inrichtingplan voor de Twijzelermieden al gereed is, wordt er hier niet diep op ingegaan. Specifieke aandachtspunten betreffen: In de lagere delen dient de verruiging met Pitrus tegengegaan te worden door bemesting met stalmest of evt. drijfmest, inscharing van rundvee en wintermaaien. Om te zorgen voor een gunstige voedselsituatie voor zowel jonge als adulte steltlopers en voor voldoende dekking en vestigingsmogelijkheden in de loop van het seizoen, dient het beheer gevarieerd te zijn. Dit betekent uitbreiding van de beweiding (met runderen), bemesting en bekalking en het aanbrengen van variatie in voor en nabeweiding, maaidatum en bemestingsintensiteit. Opgaande begroeiing vormt een verstoringsbron, zowel direct als indirect (uitvalsbasis van predatoren). De ontwikkeling daarvan dient dan ook vermeden te worden en waar in het open landschap opgaande begroeiing aanwezig is wordt dat bij voorkeur verwijderd. Dotterbloemhooiland (subdoeltype 10.1) in combinatie met een weidevogeldoelstelling (subdoeltype 15.1) Hier is gekozen voor een combinatie van twee doelen. Wat betreft de gewenste grondwaterstanden zouden deze aan het eind van de winter tegenstrijdig kunnen zijn. Vanuit een botanisch oogpunt is een plasdrasse, schrale situatie wenselijk terwijl vanuit de weidevogeldoelstelling juist iets voedselrijkere omstandigheden met een grondwaterstand tot 20 cm beneden maaiveld is gewenst. Er zijn echter verschillende voorbeelden dat beide doelen goed samen kunnen gaan. Een voorwaarde lijkt te zijn de aanwezigheid van kwel (voor de botanische doelstelling onontbeerlijk) die de zuurgraad van de bodem kan bufferen. In het zuidwesten van Polder Rohel is die kwel aanwezig,

70 58 alleen komt die door te lage peilen en drainage door de Buitenpostervaart vrijwel nergens tot in het maaiveld. Aandachtspunten: Het type Dotterbloemhooiland dat wordt nagestreefd is een relatief voedselrijke vorm als dan niet met soorten als Tweerijige zegge en Scherpe zegge, die rond dit deel van Polder Rohel ook is aangetroffen (zie Bijkerk & Pranger 2001). Van belang is wel dat de grote zeggensoorten in het voorjaar (tijdens de vestiging van de weidevogels) niet het aspect bepalen. Er wordt gestreefd naar optimalisatie van de waterhuishouding voor de weidevogels en botanische doelen: drooglegging in de loop van het voorjaar varieert tussen 10 en 20 cm mv, en in de zomer maximaal 60 cm mv. Gezien de hoogteligging van dit terrein, is een voorjaarspeil van 60 cm NAP het meest wenselijk, waarna de standen nog maximaal 40 cm mogen uitzakken in de zomer. Voor het westelijk deel van Polder Rohel is dit uitgewerkt (zie bijlage 2). Tegengaan van verruiging met Pitrus in de lagere, nu extensiever beheerde delen: lichte bemesting met stalmest; inscharing rundvee; wintermaaien om Pitrusontwikkeling tegen te gaan. Het beheer moet dusdanig zijn dat in het broedseizoen een grote variatie aan graslandtypen ontstaat. Hierbij valt te denken aan delen vroeger en delen later te laten beweiden en waar gemaaid wordt de maaidatum te variëren. Verder variëren in bemestingsintensiteit en het verspreid vluchtstroken laten staan. Dergelijke verscheidenheid in beheer voor weidevogels wordt wel samengevat onder de term mozaïekbeheer. Aaneengesloten opgaande begroeiing zoveel mogelijk vermijden en waar mogelijk verwijderen. Dit geldt voor het gebied met de weidevogeldoelstelling zelf, alsmede voor een zone van circa 200 meter eromheen. Door het afvlakken van de taluds of het creëren van weidevogelslenkjes op de iets hogere delen ontstaan ook hier nieuwe plas dras situaties. Nat schraalland (subdoeltype 8.2) Langs de flank van de Tjoele komen soorten voor die wijzen op lokale kwel. Onder deze zandkop is keileem aanwezig. Indien de ondiepe afstroming van grondwater kan worden versterkt is op de lagere flank, onder voedselarme, natte omstandigheden, de ontwikkeling mogelijk van Veldrusschraalland of Dotterbloemgemeenschappen met Veldrus. Aandachtspunten: De infiltratie op de Tjoele wordt versterkt door het verwijderen en verondiepen van sloten. Om een voedselarmere uitgangssituatie te creëren, zal moeten worden geplagd tot vlak boven de keileem. Getracht wordt om hierbij, waar mogelijk, het oorspronkelijke reliëf te herstellen. De grondwaterstanden mogen niet dieper uitzakken dan circa 50 cm beneden maaiveld. Het beheer bestaat uit het achterwege laten van bemesting en het jaarlijks maaien en afvoeren. Bloemrijk grasland (subdoeltype 9.1 en 9.2) Grote delen van het open landschap zijn thans niet geschikt als weidevogelgebied en evenmin voor Dotterbloemhooiland. Dit door aanwezigheid van verstoringsbronnen, te lage grondwaterstanden en afwezigheid van kwel in het maaiveld of een te hoge voedselrijkdom. Hier wordt gekozen voor een verschralend graslandbeheer, waarbij matig

71 Inrichtingsplannen miedengebieden 59 voedselrijke, bloemrijke graslandvegetaties zullen ontstaan (Glanshaverhooiland, Kamgrasweiden, rompgemeenschappen van de Molinio Arrhenatheretea). Inrichting en beheer: Het graslandbeheer kan bestaan uit maaien en/of beweiden, zonder of met incidentele bemesting. Overige aandachtspunten met betrekking tot de waterhuishouding Het nadrukkelijke streven blijft om de Buitenpostervaart weer op boezempeil ingesteld te krijgen. De mogelijkheden hiervoor worden onderzocht en met het Wetterskip Fryslân en betrokkenen besproken. De twee inlaten vanuit het Prinses Margrietkanaal worden uit gebruik genomen, maar niet verwijderd. Uitsluitend in extreem droge situaties kunnen ze alsnog worden ingezet MAATREGELEN EN KOSTEN De voor de centrale mieden gemaakte keuzes leiden tot een aantal maatregelen, die in de voorgaande paragrafen zo goed mogelijk zijn beschreven. Omdat het hier gaat om een inrichtingsplan op hoofdlijnen, is alleen een grove inschatting gemaakt van de benodigde maatregelen. Er zijn zo goed mogelijke aannames gedaan over aantallen, afmetingen, oppervlakten e.d. Als het plan uitgevoerd gaat worden zullen deze maatregelen meer in detail uitgewerkt moeten worden. In het onderstaande schema is een overzicht gegeven van de maatregelen die globaal nodig zullen zijn en van de kosten die daarmee gepaard gaan. Zowel bij de maatregelen, de aantallen als de kosten gaat het om een grove indicatie.

72 60 Tabel 5.1. Overzicht van geschatte maatregelen en kosten in de centrale mieden Maatregelen Hoeveelheid Kosten Ontsluiting en recreatie Plaatsen staphekjes laarzenpaden ca. 20 st Plaatsen informatiepaneel bij de Tjoele 1 st Plaatsen informatieabri bij Mem Wedmanpad 1 st Petgaten en weidevogelslenken Verwijderen bomen en struiken Grond ontgraven voor ca. 50 petgaten ca m Grond ontgraven voor ca. 10 weidevogelslenken ca m Accentueren cultuurhistorische elementen Open halen contoursloot Tjoele lengte ca. 300 m, ca. 150 m3 375 Markeren oude huisplaatsen met wichter ca. 80 st Herstel elzensingels bij de Tjoele lengte ca m Aanpassingen aan de waterhuishouding Dempen sloten Tjoele lengte ca m, ca m Verontdiepen sloten Tjoele lengte ca m, ca m Aanleg schouwsloot 2 st., ca. 700 m Verbreden schouwsloot 1 st., ca. 600 m Aanleg schotbalkenstuwen ca. 10 st Aanleg pendammen ca. 5 st. 925 Aanleg vaste stuwen ca. 5 st Aanleg duikers ca. 4 st Overige maatregelen Optie: plaggen t.b.v. schraallandontwikkeling stel 20 ha à 0,2 m: m Stelposten Onvoorzien en afronding 300 Winst en risico 10% Bouwsom Voorbereiding en toezicht, vergunningen e.d BTW 19% Totaal

73 Inrichtingsplannen miedengebieden 61 DEEL 3. INRICHTINGSPLAN DROGEHAMSTERMIEDEN EN SURHUIZUMERMIEDEN

74 62

75 Inrichtingsplannen miedengebieden INLEIDING Deel 3 betreft het inrichtingsplan voor het cluster Drogehamstermieden/ Surhuizumermieden. Het is mede de weerslag van de gespreksrondes die met de streek zijn gehouden in januari en februari Achtergrondinformatie over archeologie, cultuurhistorie, natuur en abiotische zaken wordt in de tekst van dit document kort aangestipt. Meer uitgebreide informatie is opgenomen in de Biografie van het Miedengebied en waar nodig in bijlagen bij dit rapport. De complete verwerving van dit cluster zal nog langere tijd kunnen duren en daarmee zal ook de definitieve inrichting voorlopig nog niet kunnen plaatsvinden. Dat betekent ook dat een plan tot aan besteksniveau op dit moment niet zinvol is: het gaat hier dan ook om een inrichtingsplan op hoofdlijnen. Het plan dient om de keuzes bij de inrichting van de Drogehamstermieden en de Surhuizumermieden vast te leggen, zowel wat betreft de na te streven doelen als de uitwerking hiervan in maatregelen en om een globale indicatie te geven van de kosten die daarmee gemoeid zijn. In figuur 1.1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven, evenals de in dit deel gebruikte toponiemen.

76 64

77 Inrichtingsplannen miedengebieden Figuur 1.1. Ligging en begrenzing van het plangebied. 65

78 66 2. HUIDIGE ABIOTISCHE SITUATIE 2.1. GEOLOGIE, BODEM EN HOOGTELIGGING Ontstaan en geologie Het Miedengebied ligt op de noordflank van het Fries Drents zandplateau en ook op de grens van het pleistocene en het holocene deel van Friesland. De verschillende deelgebieden liggen in en op de flanken van de dalen van de Lauwers, de Oude Ried en de Kleine Zwemmer. Dit waren oorspronkelijk beekdalen die naar het noorden afwaterden op de Lauwerszee en waar later vanuit het noorden de zee door binnendrong. De basis van het huidige landschap is gevormd in het Pleistoceen, de periode van de ijstijden. In die periode zijn er fijne en grove zanden, potklei en keileem afgezet. Potklei is op verschillende plaatsen in de diepere ondergrond van de Mieden aanwezig, maar ontbreekt onder de Drogehamstermieden en de Surhuizumermieden. Keileem is op grote schaal afgezet, maar is later door erosie van smeltwater op veel plaatsen in de Mieden weer verdwenen. In grote lijnen is alleen onder de zandgronden keileem aanwezig en ontbreekt het vrijwel overal onder de veen en kleigronden. Onder zowel de Drogehamstermieden als de Surhuizumermieden is keileem geheel afwezig (figuur 2.1). Na de ijstijden, in het Holoceen, steeg de zeespiegel en als gevolg daarvan ook de grondwaterstanden op het land. Door de stagnatie van regen en grondwater kwam er veenvorming op gang op de zandondergrond. De natte gronden van de Mieden waterden via veenbeekjes, waaronder de Oude Ried en de Lauwers, af naar de toenmalige Lauwerszee. Het dal van de Ried was tamelijk breed en had verscheidene vertakkingen, waarvan één in wat nu de Drogehamstermieden zijn. In de bovenkant van het pleistocene pakket is deze zijtak te zien als een geul die vanuit de noordoosthoek van de Drogehamstermieden tot in het schraalland loopt en teven in zuidelijke richting. De Lauwers was een zijtak van de Ried en had een smaller dal; een zijgeul van de Lauwers kwam vanuit de Surhuizumermieden. Tijdens een aantal overstromingsfasen drong de zee via dergelijke veenbeekjes het land in. De zee invloed reikte tot in het huidige plangebied en er werd zeeklei afgezet op het eerder gevormde veen. De kreken raakten opgevuld met klei, zoals even ten noorden van de Drogehamstermieden, langs de oostkant van de Twijzelermieden De zee wigde ver uit over het veen en plaatselijk zelfs over de zandgronden. In lager gelegen delen bedekte de klei het veen. Daar waar het niet met klei overdekt raakte kon het veen doorgroeien, waarna het in latere tijden in cultuur werd gebracht of werd verveend. Door latere verveningen zijn kleine petgaten ontstaan, die later deels weer zijn ontgonnen of anders zijn dichtgegroeid met moerasvegetaties of moerasbos. Bodem De bodem van de Drogehamstermieden en de Surhuizumermieden bestaat hoofdzakelijk uit veengronden (figuur 2.2). De veenlaag is overal dun en zand bevindt zich ondiep in de ondergrond (<1,2 m). Op de overgangen naar de zandgronden komen moerige gronden voor. In het zuidelijke deel van beide gebieden zijn lemige zandgronden te vinden. Zowel de moerige gronden als de veengronden hebben een kleidek. In de Surhuizumermieden hebben ook de zandgronden een kleidek.

79 Inrichtingsplannen miedengebieden Figuur 2.1. Ligging van de bovenkant van de keileem (in cm t.o.v. maaiveld bron: Regis. 67

80 68 A&W rapport 835 Figuur 2.2. Vereenvoudigde bodemkaart van de Drogehamster en Surhuizumermieden.

81 Inrichtingsplannen miedengebieden 69 Figuur 2.3. Hoogteligging Drogehamstermieden en Surhuizumermieden (in cm t.o.v. NAP).

82 70 Hoogteligging Het plangebied ligt relatief laag in het landschap, en wordt omsloten door hogere gronden. Het merendeel van de gronden bevindt zich beneden 0 m NAP. De laagste delen, tussen 130 en 75 cm NAP, liggen centraal in het gebied (figuur 2.2). Wat de Drogehamstermieden betreft ligt het lage, noordelijke deel grotendeels tussen 0 en 50 cm NAP, met de laagste delen tussen 50 en 75 cm NAP. De zandgronden in het zuidelijke deel liggen relatief hoog, tot 50 à 100 cm +NAP; het hoogste punt wordt gevormd door de Hege Bult (> 3 m +NAP). De Surhuizumermieden ligt grotendeels tussen 0 en 75 cm NAP. Hogere delen worden hier gevormd door de zandgronden, die tot >50 cm (en lokaal tot > 75 cm) +NAP reiken. Van oorsprong vormden de kreken de laagste delen in het landschap. Door de drooglegging is het omringende veen echter geslonken, totdat het uiteindelijk lager kwam te liggen dan de vroegere (met klei gevulde) kreken. Op hoogtekaarten is dit verschijnsel ( inversie ) onder andere te zien aan de relatief hoge ligging van de (hoofd)loop van de Oude Ried, de Lauwers en de Kleine Zwemmer. Kortom: Het Miedengebied heeft een bijzondere ligging, op de overgang van het oudere zandlandschap naar het jongere veen en kleilandschap. De verschillende deelgebieden liggen bovendien in (en op de flanken van) de dalen van de Oude Ried, de Lauwers en de Kleine Zwemmer. Het plangebied ligt laag in het landschap en lag dat vroeger ook al: de natte omstandigheden hebben geleid tot de vorming van veen. Door het afgraven van veen zijn op verscheidene plaatsen petgaten ontstaan. Door inbraken van de zee is op veel plaatsen klei afgezet GRONDWATER Kwel en infiltratie In grote lijnen infiltreert water in de hoger gelegen zandgronden die grotendeels buiten het plangebied liggen. Van daaruit stroomt het grondwater naar de laag gelegen delen, de veen en kleigronden, waar kwel op kan treden. De Surhuizumermieden en het noordelijke deel van de Drogehamstermieden liggen, net als de overige miedengebieden, juist in zo n laagte. Of ook werkelijk kwel optreedt en of het kwelwater tot in de wortelzone reikt, is afhankelijk van onder andere de aanwezigheid van slecht doorlatende lagen (potklei, keileem, klei) en van de lokale waterhuishouding. Afhankelijk van de plaats in het landschap kan onderscheid gemaakt worden in uitgesproken infiltratiegebieden, kwelgebieden en overgangszones met afwisselend kwel en infiltratie. De relatief lage ligging en de grondwaterinvloed leiden ertoe dat er in de lage delen van de Drogehamstermieden en de Surhuizumermieden sprake is van hoge grondwaterstanden, vooral in het voorjaar (Gt I 3, II en III). In de hoger gelegen zandiger delen zakken de grondwaterstanden, vooral s zomers, dieper weg (Gt V, V*). Recente informatie over de hydrologische situatie betreft gegevens uit REGIS (Regionaal Geohydrologisch Informatiesysteem) en van peilbuizen in beide gebieden. Volgens de REGIS gegevens komt kwel (0,2 1 mm/dag) voor in het noordelijke en westelijke deel van de Drogehamstermieden en in grote delen van de Surhuizumermieden. Plaatselijk wordt in de Surhuizumermieden sterke kwel voorspeld (> 1mm/dag). Volgens onderzoek 3 Grondwatertrap (Gt) I: gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) < 20 cm maaiveld (mv), gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) < 50 cm mv; Gt II: GHG < 40 cm mv; GLG cm mv; Gt III: GHG < 40 cm mv, GLG cm mv; Gt V: GHG < 40 cm mv, GLG > 120 cm mv; Gt V*: GHG cm mv, GLG > 120 cm mv; Gt VI: GHG cm mv, GLG >120 cm mv; Gt VII: GHG > 80 cm mv, GLG > 120 cm mv.

83 Inrichtingsplannen miedengebieden 71 uit 1989 (Janssen et al. 1989) vormt het noordelijke deel van de Drogehamstermieden juist een sterk kwelgebied, waarbij de kwelinvloed tot in het maaiveld reikt. Aan de westzijde (huidige schraalland en ten noorden daarvan) zou het daarbij gaan om diep grondwater en aan de noordoostzijde om minder diep (lokaal en regionaal) grondwater. Ook in de Surhuizumermieden is volgens dit onderzoek in het centrale deel sprake van diep grondwater, maar de invloed daarvan blijft beperkt tot de sloten. Alleen in het noordelijke deel reikt het grondwater tot in het maaiveld, waarbij het zou gaan om lokaal en regionaal grondwater. De hogere (zand)gronden vormen infiltratiegebieden, evenals de Hege Bult en de gronden langs de oostrand van de Surhuizumermieden. Metingen van de peilbuizen in de Drogehamstermieden wijzen op het optreden van kwel ter hoogte van het schraalland en in het noordelijke deel van dit gebied. Daarbij reiken de stijghoogten in het schraalland gedurende een groot deel van het jaar tot dicht aan of zelfs boven het maaiveld. Buiten het schraalland reiken de stijghoogten gedurende een deel van het jaar tot dicht onder of boven het maaiveld, maar zakken deze s zomers weg tot 40 à 50 cm mv. In de buizen in het oostelijke en zuidwestelijke deel van het gebied is vooral sprake van infiltratie en zakken de grondwaterstanden s zomers diep weg (> 60 cm). In de Surhuizumermieden reiken de stijghoogten geregeld tot aan het maaiveld en incidenteel tot daarboven. Wel zakken de stijghoogten s zomers tot vrij ver onder het maaiveld (> 60 cm). Alleen s zomers duiden de stijghoogteverschillen tussen de diepere en de ondiepere buis op een aantal locaties op het optreden van enige kwel. Dit treedt echter pas op bij standen ver beneden maaiveld, zodat de kwel niet tot in de percelen zal reiken. Wel zal deze kwelinvloed tot uiting kunnen komen in de sloten. Het isohypsenpatroon van het diepe grondwater laat zien dat zowel in het geval van de Drogehamstermieden als de Surhuizumermieden het diepe grondwater toestroomt vanuit de hogere zandgronden in het zuiden. Vanuit beide gebieden zal het grondwater vervolgens verder stromen in noord(west)elijke richting. Het gaat hierbij om geïnterpoleerde gegevens op basis van buizen buiten het plangebied, die alleen een globale indruk kunnen geven van de grondwaterstromen ter hoogte van de Drogehamstermieden en de Surhuizumermieden. De verspreiding van een aantal indicatieve, grondwaterafhankelijke plantensoorten en vegetaties (figuur 2.3) bevestigt bovenstaande beeld. Holpijp, een kwelindicator die zowel kan wijzen op kwel van ondiep als dieper grondwater, komt veelvuldig voor in en langs sloten in de Surhuizumermieden en in de lage delen van de Drogehamstermieden. In Drogehamstermieden is Holpijp ook veelvuldig in de percelen aan te treffen, terwijl dat in de Surhuizumermieden slechts incidenteel het geval is. De vooral van diepere (kalkrijke) kwel afhankelijke Grote boterbloem komt lokaal voor in sloten in beide gebieden, maar is beduidend minder frequent dan Holpijp. Ook Gewone dotterbloem is in beide gebieden geregeld aan te treffen, vooral langs sloten, maar her en der ook in percelen. Waterviolier, een soort van ondiepe kwel, komt verspreid voor in de Drogehamstermieden en vooral in het zuidelijke deel van de Surhuizumermieden. Kortom: De meeste gronden in de Mieden liggen laag in het landschap en hebben van oudsher te maken met natte omstandigheden en toestroming van grondwater. Dit grondwater is afkomstig uit hoger gelegen zandgronden die grotendeels buiten het gebied zelf liggen. In grote lijnen bevestigt het verspreidingpatroon van plantensoorten dit beeld. Soorten als Grote boterbloem en Gewone dotterbloem markeren de invloed van diep, verrijkt grondwater. Een soort als Waterviolier wijst juist op toestroming van ondiep, weinig verrijkt grondwater. In grote delen van het gebied is sprake van kwel, waarvan de invloed in veel gevallen tot in de sloten en de slootranden reikt, en slechts incidenteel zoals in het noordelijke deel van de Drogehamstermieden tot in het maaiveld.

84 72

85 Inrichtingsplannen miedengebieden 73 Figuur 2.4a. Verspreiding van kwelindicerende plantensoorten. Soorten van diepe kwel betreffen Grote boterbloem, Waterkruiskruid en Gewone dotterbloem. Soorten die wijzen op ondiepe kwel zijn Holpijp, Waterviolier, Waterdrieblad en Snavelzegge. Bron: Bijkerk & Pranger 2001.

86 74 A&W rapport 835 Figuur 2.4b. Verspreiding van kwelafhankelijke vegetaties. Bron: Bijkerk & Pranger 2001.

87 Inrichtingsplannen miedengebieden OPPERVLAKTEWATER EN WATERHUISHOUDING In het begin van de 20 e eeuw waterde het onderzoeksgebied nog vrij af op de Friese boezem. In de loop der tijd zijn de deelgebieden onder bemaling gekomen en onder invloed van de daling van het maaiveld (door inklinking van het veen) en de droogleggingswensen van de landbouw zijn de gehanteerde peilen geleidelijk verder verlaagd. Door de eigendoms en verpachtingssituatie is de waterhuishouding in de deelgebieden tegenwoordig grotendeels afgestemd op de daarin aanwezige landbouwgronden. Dit betekent dat de gehanteerde peilen doorgaans lager zijn dan uit het oogpunt van natuurbeheer gewenst is. Bovendien is het peilregime onnatuurlijk: in plaats van hoge peilen in de winter die s zomers uitzakken, zoals in de natuurlijke situatie, is er sprake van vaste of zelfs omgekeerde peilen ( s winters lager dan s zomers). Het grootste deel van de Drogehamstermieden heeft een peil van 1,10 m NAP (figuur 2.5). Alleen het blauwgrasland heeft een eigen peilbeheer, waarbij door middel van een stuwtje het gebiedseigen water wordt vastgehouden; de slootpeilen komen daarbij niet lager dan ca. 20 cm mv. De hogere gronden aan de zuidzijde (deels binnen de Drogehamstermieden) en de Drogehamstervaart staan op boezempeil (0,52 m NAP). De gronden ten oosten van de Drogehamstervaart staan via een onderleider in verbinding met de rest van het plangebied. Het gebied wordt bemalen door een gemaal ten zuidwesten van de Hege Bult, dat water uitslaat op het Prinses Margrietkanaal. Het grootste deel van de Surhuizumermieden staat, samen met het omringende gebied, op een peil van 1,30 m NAP. Deze gronden worden bemalen door een gemaal aan de noordzijde, dat water uitslaat op het Prinses Margrietkanaal. De zuidwestelijke hoek heeft een zomerpeil van 1,00 m NAP en een winterpeil van 0 m NAP en watert af in westelijke richting. De gronden ten zuiden van het plangebied en de lossing langs de Uterwei staan op boezempeil (0,52 m NAP). Ten westen van het plangebied worden peilen van 0,85 m NAP (zomer) en 0 m NAP (winter) gehanteerd. Kortom: De waterhuishouding is vrijwel overal afgestemd op landbouwkundig gebruik. Dit betekent dat de gehanteerde peilen een onnatuurlijk verloop hebben een vast peil in plaats van s winters hoger dan s zomers) en op veel plaatsen lager zijn dan wenselijk is vanuit de natuur.

88 76 A&W rapport 835 Figuur 2.5. Huidige waterhuishouding in de Drogehamster en Surhuizumermieden.

89 Inrichtingsplannen miedengebieden KENMERKENDE WAARDEN 3.1. LANDSCHAP EN BELEVING De Drogehamstermieden bestaat overwegend uit grasland (wei en hooiland). Daarbij is in het noordelijke, laaggelegen deel sprake van een open (boeren)landschap. Het zuidelijke deel van het gebied is, door elzensingels en enkele bosjes, kleinschaliger. Een opvallend element is de Hege Bult, een baggerdepot waarop zich bos heeft ontwikkeld. Door omwonenden wordt er graag in het gebied gewandeld, wat zich voor een groot deel concentreert in het zuidwesten. Door een deel van de wandelaars worden loslopende (en poepende) honden hierbij als storend ervaren. Vanuit de natuurboerderij aan de zuidkant vinden er diverse educatieve activiteiten plaats op en rond de Hege Bult, die vooral gericht zijn op de jeugd. De oostoever van het kanaal is, ter hoogte van het plangebied, ingericht voor viswedstrijden. Het noordelijke deel van de Surhuizumermieden bestaat uit een open graslandgebied. Het zuidelijke deel is meer besloten, door de aanwezigheid van enkele dichtgegroeide petgaten en, op iets hoger gelegen delen, van elzensingels. Door omwonenden wordt de openheid en de rust in (vooral) het noordelijke deel van het gebied gewaardeerd. Er wordt vooral gewandeld langs de randen van het zuidelijke deel van het gebied, vanuit de woonkernen aan de oost en zuidzijde HISTORIE Het landschap van het Miedengebied, en dus ook van de Drogehamstermieden en de Surhuizumermieden, is in het verleden verschillende keren ingrijpend veranderd. Elke periode uit het verleden heeft eigen sporen nagelaten in het huidige landschap. Gedurende de ijstijden is keileem afgezet, waarin zich vervolgens diepe erosiegeulen hebben gevormd. De Oude Ried, de Lauwers en de Kleine Zwemmer zijn ooit ontstaan als smeltwatergeulen. In de bovenkant van het pleistocene oppervlak zijn enkele zijdalen te zien die tot in de Drogehamster en de Surhuizumermieden reiken. In de periode van de ijstijden zijn ook pingo s ontstaan en is een laag dekzand afgezet. Zowel in de Drogehamster als de Surhuizumermieden zijn pingoruïnes te vinden. Het prehistorische landschap werd gedomineerd door zwaar bos. Plaatselijk zijn in het gebied sporen te vinden van menselijke activiteiten uit die periode. Randen van pingoruïnes zijn bijvoorbeeld plaatsen waar prehistorische werktuigen aangetroffen kunnen worden. Aan het eind van het Pleistoceen werd het landschap veel natter. Het landschap raakte overgroeid met veen en de mens verdween uit het gebied. Er zal sprake zijn geweest van een uitgestrekt veenlandschap met moerassen, broekbossen, veenbeekjes en meren. Overblijfselen uit die periode zijn terug te vinden in de vorm van verschillende veensoorten in de ondergrond en van restgeulen van oude veenstroompjes die zichtbaar zijn op de hoogtekaart. In de vroege Middeleeuwen traden via de veenstroompjes (Alde Ried, Lauwers, Kleine Zwemmer) inbraken op vanuit de zee en werd zeeklei afgezet. In de Drogehamster en de

90 78 Surhuizumermieden herinnert een kleidek aan deze zee invloed. In de latere Middeleeuwen kwam de ontginning van het veengebied op gang, waarbij de stroompjes als ontginningsas gediend hebben. In de Drogehamstermieden heeft dit geleid tot een noordoost zuidwest gerichte verkaveling, zoals dit nu nog in het zuidelijke deel te zien is. Het noordelijke deel is in de 20 e eeuw opnieuw in cultuur gebracht en heeft een afwijkende kavelstructuur. In de Surhuizumermieden zijn drie verschillende verkavelingsrichtingen te zien: deels vanuit het noordwesten (van de Oude Ried) en deels, in twee blokken, vanuit het noordoosten (van de Lauwers). De Homeer (een afwateringssloot) vormt de oude grens tussen de ontginning vanuit het noordwesten (het gebied van Augustinusga) en vanuit het noordoosten (het gebied van Surhuizum). In de 18 e en 19 e eeuw is er op vrij grote schaal verveend in de mieden. Uit die periode stammen onder meer enkele (verlande) petgaten, oude bewoningslocaties en verscheidene waterlopen. Zo zijn de Tiltje of Compagnonswijk en de Broeksterwijk in de Surhuizumermieden 18 e eeuwse veenkanalen. Daarop aansluitende waterlopen (Tjibbewijk, Zijlroede, Bijlewijk) waren in 1832 al aanwezig. Ook in de Drogehamstermieden zijn enkele oude waterlopen (Jacob Iemerswijk, Zijlensloot) nog steeds aanwezig. De Drogehamstervaart is in 1891 verlengd tot aan het dorp, onder meer om zand af te voeren dat aan de noordzijde van het dorp werd afgegraven. Langs deze vaart ligt het tracé van een oud voetpad naar het Prinses Margrietkanaal, dat met een voetveer kon worden overgestoken om het buurtschap Monniketille te bereiken. Tot in de jaren 50 van de twintigste eeuw lagen er in de Drogehamstermieden nog enkele verlandende petgaten (rietvelden); deze zijn verdwenen toen het noordelijke deel opnieuw in cultuur is gebracht. Bij deze herontginning bleef het huidige schraallandcomplex gespaard. In het zuidelijke deel van de Surhuizumermieden liggen twee oude huisplaatsen, waarvan er één ( Wurf ) nog duidelijk te herkennen is. Ook bevinden zich in dit gebiedsdeel zeker drie pingoruïnes, die in de afgelopen eeuwen zijn uitgeveend en tegenwoordig gemarkeerd worden door verlande petgaten. Verder lag er in de Surhuizumermieden in het verleden een eendenkooi. Wat het agrarische gebruik betreft is er de laatste 200 jaar steeds meer een verschuiving opgetreden van gemengde bedrijven naar melkveebedrijven. Hierdoor is het oppervlak aan bouwland steeds verder afgenomen, ten gunste van grasland. Zo lagen in het begin van de 19 e eeuw nog percelen akkerland op de zandkop bij de Homeer. De houtsingels zijn kenmerkend voor het landschap en markeren globaal de hoogtelijn van 0 m NAP; de singels waren grotendeels ook al aanwezig op kaarten van 1926 en In de Drogehamstermieden waren in het verleden geen paden aanwezig. De Heawei en de Kaoisreed in de Surhuizumermieden waren oorspronkelijk doodlopende wegen, die in de 20 e eeuw zijn verbonden NATUUR Vegetatie De vegetatie van de Drogehamstermieden bestaat hoofdzakelijk uit voedselrijke graslanden en fragmentaire dotterbloemhooilanden. De voedselrijke graslanden zijn vooral te vinden in het noordoostelijke deel en op de hogere gronden. De fragmentaire dotterbloemhooilanden zijn geconcentreerd in het noordwesten. In deze laatste vegetaties zijn (lokaal) onder meer Gewone dotterbloem, Snavelzegge, Brede orchis, Holpijp en Waterkruiskruid te vinden (Bijkerk & Pranger 2001). Langs het kanaal ligt een voormalig zand en baggerdepot, de Hege Bult, waarop wilgenbos is ontstaan. Ten oosten van de Hege Bult bevindt zich het blauwgraslandreservaat, waarin waardevolle

91 Inrichtingsplannen miedengebieden 79 schraallandvegetaties en basenrijke kleine zeggenvegetaties (trilveen) voorkomen. Hierin komen o.a. zeldzaamheden als Spaanse ruiter, Blonde zegge, Vlozegge, Klein glidkruid, Kleine valeriaan, Draadzegge, Waterdrieblad, Padderus, Ronde zegge, Sterregoudmos, Moeraskartelblad en sinds 2005 Tweehuizige zegge voor. De verspreiding van vegetaties en soorten geeft aan, dat in het noordwestelijke deel van het gebied kwel van mineralenrijk grondwater tot hoog in het profiel reikt. In het zuidoostelijke deel treedt waarschijnlijk mineralenarmere (lokale) kwel op, die bovendien beperkt is tot de sloten. In 2000/2001 is een OBN project uitgevoerd om de opslag van loofhout terug te dringen in dit schraalland, ten gunste van trilveenontwikkeling. Het merendeel van de vegetaties in de Surhuizumermieden betreft (zeer) voedselrijke graslandtypen. Plaatselijk komen (aanzetten tot) dotterbloem hooilanden voor. De relatief goed ontwikkelde vormen daarvan zijn in vegetatiekundig opzicht de meest waardevolle vegetaties in dit gebied. Soorten als Draadzegge, Blauwe zegge, Brede orchis, Waterdrieblad, Waterkruiskruid en Padderus komen incidenteel voor. In enkele verlande petgaten zijn riet en kleine zeggenvegetaties aan te treffen. De aanwezigheid van dotterbloemhooilanden en van kwelindicerende soorten (Gewone dotterbloem, Snavelzegge en Holpijp) in de percelen, geeft aan dat er lokaal sprake is van enige kwelinvloed tot in de wortelzone in de laaggelegen delen van het gebied. In het grootste deel van het gebied zijn kwelindicerende plantensoorten en dus ook de kwelinvloed beperkt tot de sloten. Daarin zijn heel veel Holpijp en verder ook soorten als Snavelzegge, Gewone dotterbloem, Grote boterbloem, Waterviolier en (lokaal) Waterdrieblad aan te treffen. Broedvogels De Drogehamstermieden bestaat uit drie landschapstypen: het open graslandgebied in het noorden, het besloten graslandgebied met singels in het zuiden en het beboste baggerdepot tegen het kanaal. In het open graslandgebied komen weidevogels voor, maar de aantallen zijn klein (Kleefstra 2002). In de rest van het gebied worden vooral broedvogels van een kleinschaliger landschap, met singels, bos(randen) en struwelen aangetroffen, als Gekraagde roodstaart, Bosrietzanger en Rietgors. Op de Hege Bult broeden onder meer Grote bonte specht, Havik, Buizerd en Wielewaal. De Surhuizumermieden bestaat grotendeels uit open graslandgebied in het noorden en daarnaast uit meer besloten grasland met singels in het zuidelijke deel. Verspreid in het gebied liggen enkele moerassige delen. Het noordelijke, open deel vormt een goed weidevogelgebied, met redelijke aantallen Grutto en Tureluur en ook relatief hoge dichtheden aan kritische soorten als Watersnip en Slobeend. Ook in de open delen in het zuiden broeden weidevogels, maar dan gaat het om kleine aantallen. In de meer besloten delen komen soorten als Gekraagde roodstaart en Rietgors voor.

92 80 4. WENSEN, KNELPUNTEN EN RANDVOORWAARDEN 4.1. WENSEN In deze paragraaf worden de wensen zoals die zijn aangegeven vanuit de streek op een rijtje gezet. Drogehamstermieden Herstel van petgaten en moeras. Er wordt hierbij gerefereerd aan de situatie zoals die was vóór de laatste verkaveling, in de jaren 50 van 20 e eeuw. Het doortrekken van de natte verbindingszone onder de brug naar het zuidwesten 4. Handhaving van het boerengebruik en het grasland. Geopperd wordt ook dat er (door middel van ruilen van percelen) op de hogere delen geboerd zou kunnen worden, zodat de lagere delen vrijkomen voor natuur. Versterking (terugkeer) van de weidevogelstand. Handhaving van een in het noordoostelijke deel van het gebied aanwezige paaiplaats voor vissen. Uitbreiding van recreatiemogelijkheden (wandelen, paardrijden, fietsen, kanoën, vogelkijkhut, in aansluiting op omgeving). Er is behoefte aan onder meer mogelijkheden door (of langs de rand van) het noordelijke deel van het gebied en aan een dwarsverbinding (west oost, over de Drogehamstervaart). Een zwaluwwand: deze is al opgenomen in de plannen voor uitbreiding van het baggerdepot. Behoud en herstel cultuurhistorische waarden Uit de wensen die geuit zijn vanuit de streek komen wat betreft het natuurbeeld twee grote lijnen naar voren, die grotendeels met elkaar in tegenspraak zijn: I Handhaving van het landbouwkundige gebruik, en dus een graslandgebied, met weidevogels in het open, noordelijke deel. II De ontwikkeling van natte natuur in de lage delen van het gebied, in de vorm van petgaten en moeras (inclusief de verbindingszone naar het zuidwesten) en een beperkte oppervlakte (schraal)grasland. Hierbij kan op de hogere delen van het gebied landbouw plaats (blijven) vinden. Surhuizumermieden Behoud en versterking van de weidevogels. Handhaving van de openheid en de rust in het weidevogelgebied. Meer beweiding (met vee), ten behoeve van de weidevogels. Meer (mogelijkheden voor) bemesting, ten behoeve van de weidevogels. Graanteelt op de zandkop aan de westzijde. Uitbreiding van recreatiemogelijkheden (wandelen, paardrijden, vogelkijkhut, educatie/kinderen). Er is onder meer behoefte aan de mogelijkheid om een rondje door het gebied te kunnen maken en om te kunnen paardrijden op enige afstand van autoverkeer. 4 Het doortrekken van de verbindingszone heeft betrekking op gronden die geen eigendom zijn (of zullen worden) van Staatsbosbeheer en waarover Staatsbosbeheer dus geen zeggingskracht heeft.

93 Inrichtingsplannen miedengebieden 81 Herstel van één of meerdere pingo s en van de oude eendenkooi. Het markeren van oude huisplaatsen. Het noordelijke deel wordt door vrijwel iedereen gezien als open, rustig weidevogelgebied. In het meer besloten zuidelijke deel wordt ruimte gezien voor recreatie, in combinatie met het herstel van cultuurhistorische elementen KNELPUNTEN In deze paragraaf worden zaken aangegeven die vanuit de streek dan wel vanuit de mogelijke natuurdoelen worden ervaren als knelpunten. Drogehamstermieden Landschap en beleving De recreatiemogelijkheden worden als te beperkt gezien, zowel wat activiteiten als wat beleefbaarheid betreft. Met wil graag wandelen, fietsen, paardrijden en kanoën. Mogelijkheden om de verschillende delen van het terrein te bereiken en een rondje te maken (buiten de Hege Bult) ontbreken. De weg onder de brug over het Prinses Margrietkanaal wordt als knelpunt ervaren ten aanzien van het doortrekken van de natte verbindingszone naar het zuidwesten. De mogelijkheden om mest uit te rijden in de noordelijke graslanden zijn (te) beperkt. Loslopende honden en hondenpoep worden als knelpunt ervaren. Verruiging met Pitrus wordt als probleem gezien, nu en in de toekomst. De zuidwesthoek van de Drogehamstermieden wordt momenteel ingericht als gevarieerd terrein met natte (geplagde) delen, parkeerruimte (voor wandelaars en vissers) en recreatiemogelijkheden. De bedoeling is om de recreatie te concentreren in dit gedeelte, dat tevens dient doet als onderdeel van een natte verbindingszone. Deze verbindingszone zou (buiten het plangebied) naar het zuidwesten doorgetrokken moeten worden, onder de brug over het kanaal. Weidevogels Wat betreft de weidevogels in het gebied zijn er verscheidene (mogelijke) knelpunten aan te geven: De lage (en verder teruglopende) aantallen broedparen. Predatie. De aanwezigheid van bos, bosjes en bomen. De beperkte mogelijkheden om mest uit te rijden. De verzuring van de bodem, wat leidt tot een te gering voedselaanbod voor de weidevogels. Uitbreiding van de recreatie kan leiden tot rustverstoring. De huidige aantallen kritische weidevogels zijn klein (Kleefstra 2002). Hoewel gegevens over de aantalsontwikkeling ontbreken, is bekend dat er in het verleden meer weidevogels voorkwamen. In Meijer & de Vries (1995) bijvoorbeeld, wordt de Drogehamstermieden een goed weidevogelgebied genoemd, met veel Grutto s en zeer veel Watersnippen. De afname hangt waarschijnlijk samen met verruiging en verzuring, in combinatie met toegenomen predatie. Aangenomen mag worden dat, als gevolg van het gevoerde beheer, de vegetatie in de loop der tijd voedselarmer en ruiger (Pitrus, Rietgras, Hennegras) is geworden. Daarmee zullen deze graslanden wat betreft structuur en voedselbeschikbaarheid minder geschikt zijn geworden voor weidevogels. Daarnaast zal

94 82 ook de predatie zijn toegenomen, vanuit de opgaande begroeiing binnen en rondom het weidevogeldeel (singels, bos op de Hege Bult), waardoor de toch al lage aantallen verder onder druk zijn komen te staan. Vegetatie Wat betreft de mogelijkheden voor vegetatieontwikkeling zijn de volgende knelpunten van belang: Het huidige Staatsbosbeheereigendom is versnipperd, waardoor de inrichting en het beheer niet geoptimaliseerd kunnen worden. Het belangrijkste gevolg van de eigendomssituatie is, dat de waterhuishouding gericht is op de landbouw, waardoor de gehanteerde peilen vanuit natuuroogpunt te laag zijn; Bij de huidige waterhuishoudkundige inrichting treedt er wegzijging op vanuit het schraalland (waar water wordt vastgehouden) naar de omringende percelen (waar lage peilen heersen). Door de bemesting dan wel de korte verschralingsduur zijn de omstandigheden te voedselrijk voor goed ontwikkelde vegetaties. Surhuizumermieden Landschap en beleving De verruiging met Pitrus wordt als probleem gezien. De huidige beweiding is vooral voor de weidevogels te beperkt. De huidige recreatiemogelijkheden worden als te beperkt gezien. Er kan eigenlijk alleen langs de randen van het gebied of over bestaande wegen gewandeld en gefietst worden. Er zijn geen mogelijkheden voor het maken van doorsteken of rondjes en ook ontbreken faciliteiten voor ruiters. De aanwezigheid van een riooloverstort wordt genoemd als (mogelijk) knelpunt. Weidevogels Ten aanzien van de weidevogels zijn de volgende knelpunten te noemen: De mogelijkheden om mest uit te rijden zijn te beperkt. Er is te weinig beweiding. Er is te weinig variatie in maaidatum. Op een aantal plaatsen is opgaande begroeiing aanwezig, wat een bron van verstoring vormt en tevens als uitvalsbasis fungeert voor predatoren. Zoals in vrijwel alle weidevogelterreinen vormt ook hier predatie (waarschijnlijk) een knelpunt. Men is bang voor verstoring van de rust in het geval van uitbreiding van de recreatiemogelijkheden. Goede gegevens over de ontwikkelingen in de weidevogelbevolking ontbreken. Uit de toetsing van het gebied in het kader van het Opkrikplan Weidevogels (Oosterveld 2006) blijkt wel, dat (kritische) weidevogels in redelijke aantallen voorkomen. Vooral Watersnip komt relatief veel voor. Als knelpunten worden onder andere opgaande begroeiing (singelrestanten, erfbeplanting, dichtgegroeid petgat), de te geringe variatie in het beheer, de weinig gevarieerde en ruige vegetatie (Rietgras, Pitrus, witbol), de te beperkte bemesting en de te lage slootpeilen (vooral in de vestigingsperiode) en de waarschijnlijk aanzienlijke predatie aangegeven. Door de te beperkte variatie in maaidatum en de beperkte oppervlakte beweiding, al dan niet in combinatie met slecht onderhouden greppels, ontstaat er een eenvormige, dichte en ruige vegetatie die weinig aantrekkelijk is voor weidevogels.

95 Inrichtingsplannen miedengebieden 83 Vegetatie Wat betreft de mogelijkheden voor vegetatieontwikkeling zijn de volgende knelpunten van belang: Het huidige Staatsbosbeheereigendom is versnipperd, waardoor de inrichting en het beheer niet geoptimaliseerd kunnen worden. Het belangrijkste gevolg van de eigendomssituatie is, dat de waterhuishouding gericht is op de landbouw, waardoor de gehanteerde peilen vanuit natuuroogpunt te laag zijn; Door de bemestingsgeschiedenis zijn de omstandigheden te voedselrijk voor goed ontwikkelde vegetaties UITGANGSPUNTEN EN RANDVOORWAARDEN Grondwatergebonden natuur Een belangrijk uitgangspunt voor de inrichting van de miedengebieden, en dus ook voor de Drogehamster en de Surhuizumermieden, is dat gezocht wordt naar mogelijkheden voor aan grondwatergebonden natuur. Door hun ligging worden de miedengebieden (mede ) gekarakteriseerd door natte omstandigheden en de invloed van grondwater. Op de meeste plaatsen is de invloed van kwelwater beperkt tot de sloten. Slechts op enkele plekken binnen de mieden reikt kwelwater tot in de wortelzone en daar liggen potenties voor waardevolle en zeldzame vegetaties die zo mogelijk benut dienen te worden. Eén van de locaties waar goede mogelijkheden aanwezig zijn voor de (verdere) ontwikkeling van kwelafhankelijke vegetaties is het noordelijke deel van de Drogehamstermieden. Weidevogels Het noordelijke deel van de Surhuizumermieden is in de huidige situatie een belangrijk weidevogelgebied. Uitgangspunt van het project is, dat hier ook in de toekomst een weidevogeldoelstelling blijft gelden. Cultuurhistorie en archeologie Een ander uitgangspunt betreft het feit dat archeologische en cultuurhistorische elementen een belangrijke rol dienen te spelen bij de inrichting van de gebieden. Dit betekent onder meer dat dergelijke elementen, als de verkavelingsstructuur, pingoruïnes, fossiele geulen, oude huisplaatsen e.d., op een zichtbare, herkenbare ofwel beleefbare manier deel van het landschap uit dienen te gaan maken. Recreatie Wat betreft de mogelijkheden voor recreatie dient zoveel mogelijk te worden aangesloten bij de historie van de terreinen. In de Drogehamstermieden wordt daarbij bij voorkeur aangesloten bij de (activiteiten vanuit de) natuurboerderij ten zuiden van het gebied. Voor het westelijke deel van het gebied, rond de Hege Bult en langs het kanaal, zijn al plannen gemaakt en (deels) in uitvoering. Hierbij wordt het gedeelte ten zuiden van de Hege Bult ingericht als zone met zowel nattere, drogere als beboste delen, waarin ruimte is voor recreatieve activiteiten. De Hege Bult wordt aan de noordzijde verder uitgebreid; dat gedeelte gaat fungeren als rustgebied en zal niet toegankelijk zijn. In de Surhuizumermieden wordt het voor weidevogels belangrijke noordelijke deel niet verder ontsloten. Robuuste natte verbindingszone Door de provincie Fryslân is een brede zone aan weerszijden van het Prinses Margrietkanaal, en dus ook door de Drogehamster en Surhuizumermieden, aangeduid als zoekgebied voor een robuuste natte verbindingszone. Een dergelijke verbindingszone

96 84 betreft bij voorkeur een (zeer) brede zone, die bestaat uit een afwisseling van water, moerassige delen, bosjes en grasland en geschikt is voor soorten als Otter, Zilveren maan, Grote vuurvlinder en Noordse woelmuis. Het gaat echter om een zoekgebied, waarbij er nog geen tracé is vastgesteld en harde inrichtingseisen ontbreken. Er wordt dan ook van uitgegaan dat de verbindingszone geen dwingende randvoorwaarde vormt voor de inrichting van beide terreinen.

97 Inrichtingsplannen miedengebieden KEUZEN EN DOELEN In dit hoofdstuk is de hoofddoelstelling van de Drogehamstermieden en de Surhuizumermieden geformuleerd en verder uitgewerkt in doelen en daarvoor te nemen maatregelen DROGEHAMSTERMIEDEN Hoofdkeuze Drogehamstermieden In de Drogehamstermieden wordt gestreefd naar behoud en versterking van de historische landschapsstructuren. Uitgangspunten daarbij zijn het door singels besloten graslandgebied op de hogere gronden, met een noordoost zuidwest georiënteerde verkavelingsstructuur, het natte open landschap in het lagere deel, met een recentere, noordwest zuidoost georiënteerde verkaveling en de fossiele zijgeul van de Oude Ried. In het noordelijke deel en op de overgang naar de hogere gronden wordt gestreefd naar de ontwikkeling van grondwatergebonden vegetaties in percelen en sloten. Op de hogere gronden gaat het om de ontwikkeling van heischrale en bloemrijke graslanden. In het westelijke deel, langs het kanaal, ligt de nadruk op de ontwikkeling van bos, met daarin ruimte voor recreatie (zie figuur 5.2 en 5.3). Toelichting Zoals aangegeven in het voorgaande hoofdstuk, zijn uit de sessies met de streek twee natuurwensen naar voren gekomen, die beiden betrekking hebben op het lage deel van het gebied. De ene wens betreft de (terugkeer van) weidevogels en de andere wens de ontwikkeling van vooral moerassige natuur. De Drogehamstermieden is één van de weinige delen van het Miedengebied waar kwel tot aan het maaiveld reikt, en waar zeer goede potenties aanwezig zijn voor de ontwikkeling van grondwatergebonden natuur. Het ligt dan ook voor de hand om hier te kiezen voor een botanische doelstelling en niet voor weidevogels. Een andere reden om niet voor een weidevogeldoelstelling te kiezen is dat de potenties voor een goed weidevogelgebied hier beperkt geacht worden. Dit geldt vooral voor soorten als Grutto, Kievit, Tureluur, die gebonden zijn aan een open landschap en die kwetsbaar zijn voor predatie op zicht. Uitgaande van een keuze voor aan grondwatergebonden vegetaties, zijn er verschillende ontwikkelingsrichtingen denkbaar, waarvan hier de twee uitersten worden behandeld (figuur 5.1). Deze varianten verschillen vooral in de mate van vernatting: De eerste variant betreft de ontwikkeling van natte bloemrijke hooilanden (dotterbloemhooiland) in het gehele noordelijke deel van het gebied. Hierin is ook ruimte voor weidevogels van natte graslanden. Deze variant sluit aan bij de cultuurhistorische situatie van na de laatste ontginning (jaren 50). Bij de tweede variant wordt uitgegaan van de ontwikkeling van water en moerasvegetaties in het laagste deel, de oude stroomgeul van de Oude Ried. Op iets hoger gelegen delen zal zich daarbij dotterbloemhooiland kunnen ontwikkelen. Deze variant sluit min of meer aan bij de cultuurhistorische situatie van vóór de laatste ontginning.

98 86 Figuur 5.1. Twee varianten voor de mogelijke inrichting van de Drogehamstermieden.

99 Inrichtingsplannen miedengebieden 87 Figuur 5.2. Natuurdoelen in de Drogehamstermieden.

100 88 Figuur 5.3. Voorgestelde ontsluiting in de Drogehamstermieden.

101 Inrichtingsplannen miedengebieden 89 In beide gevallen zullen zich op de overgang naar de hoger gelegen (zand)gronden blauwgraslandvegetaties en kleine zeggenvegetaties kunnen gaan ontwikkelen en op de hogere delen matig voedselrijke bloemrijke graslanden (Kamgrasweiden) of na plaggen drogere schraallandvegetaties (heischraal grasland). In onderstaand overzicht zijn de verschillende natuurwensen aangegeven én de mate waarin deze gerealiseerd kunnen worden bij de beide varianten: wensen: variant 1 variant 2 grondwatergebonden vegetaties ja ja Grasland ja deels Weidevogels deels (Watersnip, Zomertaling nauwelijks e.d.) moerasontwikkeling ja Moerasvogels ja Uiteindelijk wordt gekozen voor een tussenvariant, waarbij de fossiele geul van de Oude Ried herkenbaar gemaakt wordt in het landschap, maar moerasontwikkeling beperkt blijft tot een smalle zone (figuur 5.2). Bij deze variant blijft de ontwikkeling van natte bloemrijke hooilanden in een groot deel van de noordelijke graslanden mogelijk én worden verschillende lagen uit de historie van het gebied zichtbaar gemaakt in het landschap. Daarbij vormt de slenk de oudste laag en de beide verkavelingen (zuidwestnoordoost en noordwest zuidoost gericht) de jongere lagen. De recent aangelegde natte delen in het zuidwesten van het gebied, het te herstellen petgat (zie verder) en de aan te leggen van de slenk, vormen gezamenlijk een keten van natte elementen die aan zal gaan sluiten bij de natte natuur in de Twijzelermieden en polder Rohel. Daarmee wordt tevens invulling gegeven aan de natte verbindingszone die door de provincie is aangegeven ter hoogte van het kanaal. Kanttekening Mede op basis van overleg met de streek is nu gekozen voor handhaving van het agrarische landschap uit de jaren 50 van de vorige eeuw. Dit houdt in dat er over een aanzienlijke oppervlakte graslandbeheer gevoerd dient te worden, wat alleen mogelijk is met de inzet van boeren. Staatsbosbeheer gaat aan de slag om dit beheer mogelijk te maken. Gezien de huidige ontwikkelingen in de landbouw (schaalvergroting, mestwetgeving e.d.), maar ook in de weidevogelstand (die steeds verder terugloopt), staat dit type beheer sterk onder druk. Dat geldt niet alleen voor de mieden, maar ook voor andere graslandrijke natuurgebieden in de rest van Fryslân én in de rest van Nederland. Staatsbosbeheer heeft de ambitie om de hier geformuleerde plannen voor de volle 100% uit te voeren. Gezien de toenemende problemen om graslandbeheer in natuurgebieden op een niet verliesgevende manier uit te laten voeren, is het echter de vraag of dat uiteindelijk ook te realiseren valt. Het risico bestaat dat een dergelijke vorm van beheer op een dergelijke schaal niet meer is uit te voeren en op dat moment zullen de keuzes heroverwogen moeten worden Cultuurhistorie De doelen met betrekking tot cultuurhistorie zijn gelegen in het behouden en beleefbaar maken van cultuurhistorische elementen. De landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken van het gebied, met de besloten hogere gronden en het open lage deel vormen het uitgangspunt van de inrichting.

102 90 Oude verkavelingspatronen Het noordoost zuidwest georiënteerde verkavelingspatroon in het hogere deel van het gebied blijft behouden. Datzelfde geldt voor de singels, die de verkaveling accentueren en de hogere gronden markeren en hier al meer dan 100 jaar aanwezig zijn. De verkaveling in het lage deel is van recenter datum (jaren 50); ook dit zal behouden blijven. Door dit noordelijke deel wordt een slenk uitgegraven, waarmee de zijtak van de Oude Ried herkenbaar gemaakt wordt in het landschap. Pingo/petgat Het petgat in de pingoruïne wordt opengehaald en daardoor weer zichtbaar gemaakt. Oude waterlopen De in het gebied aanwezige oude waterlopen, de Jacob Iemerswijk en de Zijlensloot, blijven behouden. Door de Drogehamstervaart open te halen, zou er net als in het verleden weer een bevaarbare verbinding ontstaan tussen Drogeham en het kanaal: deze vaart is echter geen eigendom van Staatsbosbeheer Ontsluiting en recreatie Voor natuurgerichte recreatie worden meer mogelijkheden ontwikkeld (figuur 5.3). Bij de afweging om wensen vanuit de streek te honoreren wordt rekening gehouden met al aanwezige voorzieningen in de nabije omgeving van het gebied (zie figuur 5.3). Fiets en ruiterpad Er wordt gestreefd naar de aanleg van een gecombineerd fiets en ruiterpad. Vanuit de streek is de wens geuit om dit pad langs de westrand en vervolgens door het noordelijke deel van het gebied naar de oostzijde van de Oude Vaart te laten lopen, waar deze aan kan sluiten op een bestaand pad. Nadeel van een dergelijke route is dat deze voor verstoring zal zorgen bij zowel de vissers langs het kanaal, het nieuwe noordelijke deel van het baggerdepot (dat is voorzien als ongestoorde natuur) als in de noordelijke graslanden. Deze graslanden hebben altijd het uiteinde van de polder gevormd en kenden daardoor een grote mate van rust. Daarnaast bestaan er al diverse fietsmogelijkheden in de nabije omgeving (zie figuur 5.3). Om de rust in het noordelijke deel van het gebied (graslanden én baggerdepot) te bewaren, wordt daar afgezien van een ruiter /fietspad. Wél worden mogelijkheden gezien in het meer besloten deel van het gebied. Staatsbosbeheer staat dan ook open voor de aanleg een ruiter en/of fietspad langs de zuidgrens, ten oosten van de Jan Gerkeswei. Wandelroutes In de huidige situatie kan al gewandeld worden over de Jan Gerkeswei en het dwarspad aan het noordeinde daarvan. Toegestaan wordt, om van daaruit naar en langs de Drogehamstervaart te wandelen. Het gaat daarbij om een extensief wandelpad, zonder voorzieningen. Met dit tracé wordt de mogelijkheid geboden om een rondje te maken door het noordelijke en westelijke deel van het gebied. Bovendien wordt hiermee een oud voetpad langs de Drogehamstervaart weer in ere hersteld. De doorsteek van de Jan Gerkeswei naar de Drogehamstervaart zal in het noordelijke deel over het tracé van de nieuw te graven slenk (zie verder) lopen. Er zal een eenvoudige voorziening aangelegd moeten worden om deze slenk te kruisen, waarbij gedacht kan worden aan stapstenen of een vlonder. Vogelkijkhut De mensen uit de streek zouden graag een vogelkijkhut zien aan de noordwestzijde van het gebied, om van daaruit het lage, noordelijke deel te kunnen overzien. Aangezien er

103 Inrichtingsplannen miedengebieden 91 aan de westzijde recent al twee uitkijkheuvels zijn gemaakt, waarvan er één tegen de laaggelegen graslanden ligt, wordt deze wens niet gehonoreerd. Drogehamstervaart De mensen uit de streek zouden graag zien dat de Drogehamstervaart weer bevaarbaar wordt gemaakt, zodat het mogelijk wordt om door/langs het oostelijke deel van het gebied te varen. Staatsbosbeheer heeft geen bezwaar tegen kanoën over de Drogehamstervaart, maar zal mede omdat de vaart geen eigendom is daarvoor geen voorzieningen aanleggen Natuurdoelen Drogehamstermieden Open water en moeras (subdoeltypen 11.1 en 7.1) Het gaat hier om deels permanent en deels droogvallend water in de oude stroomgeul van de Oude Ried, die vanuit de noordoosthoek van het gebied naar het bestaande schraalland loopt. Het uitgangspunt is om de slenk herkenbaar te maken, waarbij gedacht wordt aan een totale breedte inclusief oevers van maximaal ca. 20 m in het meest noordelijke deel. De bestaande sloten zullen hierop aangesloten worden. In het water zullen zich waterplantenvegetaties tot ontwikkeling komen en op den duur verlandingsvegetaties met Riet, zeggen en kwelsoorten. Inrichting en beheer Het laagste deel van de slenk wordt ondiep, tot zo n 80 cm diep, en de taluds dienen zeer flauw te zijn (verhang ca. 1:10). Het diepste punt van de slenk kan een breedte krijgen variërend tussen ca. 1 en 3 m, waarbij de breedte in noordelijke richting toe kan nemen. De totale breedte, inclusief oeverzone, bedraagt dan ca m. Het peil dient zover opgezet te worden dat de slenk watervoerend is. De eisen van het aangrenzende natte bloemrijke grasland zijn daarbij richtinggevend. Er wordt gebiedseigen water vastgehouden en geen water van buitenaf aangevoerd. Wel zal, om verzuring te voorkomen en de aanvoer van kwelwater niet te belemmeren, enige afvoer mogelijk moeten blijven. Wat de afwatering betreft wordt bij voorkeur aangesloten bij de natuurlijke stromingsrichting, van hoog naar laag, dus in de richting van de noordoosthoek van het gebied. Dat betekent dat de uitlaat van water plaats dient te vinden in het noordelijke deel, via een gemaal of molen. Daarbij kan water uitgeslagen worden op de noordoostelijke punt van het gebied: deze is recent omgevormd tot moerasgebied en staat op boezempeil. De slenk kan fungeren als hoofdwaterlossing. Daar waar de functie van de huidige hoofdwaterlossing overgenomen wordt door de slenk, kan deze gedempt worden. Op andere plaatsen, waar de huidige hoofdwaterlossing aan gaat sluiten op de slenk, kan deze verondiept worden. Om de delen van de geul aan weerszijden van de weg te verbinden dient ter hoogte van het laagste punt onder de Jan Gerkeswei een ruime duiker (Ø 70 cm) aangelegd te worden. Van de sloten die aan gaan sluiten op de slenk kunnen de laatste delen (ca m) van de taluds verflauwd worden, tot ca. 1:4 of 1:5, om een geleidelijke overgang naar de slenk te creëren. Door de aanleg van de slenk worden percelen doorsneden en zullen plaatselijk kleine hoekjes van percelen overblijven. Om deze hoekjes beheerbaar te maken dienen de hierin gelegen sloten geheel gedempt te worden. Op een aantal locaties zullen nieuwe dammen aangelegd moeten worden i.v.m. de bereikbaarheid voor het beheer. Petgat/pingo In het hogere deel bevindt zich, in een pingoruïne, een dichtgegroeid petgat. Dit petgat wordt opengehaald, waarna het verlandingsproces opnieuw kan beginnen.

104 92 Natte bloemrijke graslanden (subdoeltype 8.2) Mogelijkheden voor de ontwikkeling van natte bloemrijke graslanden liggen op plaatsen waar kwel, in elk geval periodiek, tot aan of dicht onder het maaiveld komt. Dit is actueel, of in potentie, het geval in vrijwel het gehele lage noordelijke deel van de Drogehamstermieden en op de overgangen naar de hogere gronden. In de huidige situatie komen kwelindicerende soorten al geregeld in de percelen voor; ook wijst uitvlokking in de ondiepe greppels op de invloed van kwelwater tot hoog in het profiel en op een hoge kweldruk. In het noordelijke, lage deel zal het vooral gaan om deels zeggenrijke dotterbloemhooilanden. Op de overgangen naar de hogere delen zijn blauwgrasland en kleine zeggenvegetaties (inclusief trilveen) te verwachten (sdt 8.2 natte schraallanden). Inrichting en beheer Er wordt gestreefd naar grondwaterstanden die s winters ongeveer tot aan het maaiveld reiken en die s zomers niet verder wegzakken dan ca. 40 cm. Uitgaande van de maaiveldligging van de laagste delen, gaat het waarschijnlijk om een peil van ca. 0,70 m NAP. Bij een dergelijk peilbeheer kan de afwatering van het bestaande schraalland worden aangesloten op die van het noordelijke deel. Het schraallandcomplex heeft in de huidige situatie een eigen waterhuishouding, met afwatering naar het zuidwesten. De huidige afwateringsbuis dient vervangen te worden door een afsluitbare duiker. Afwatering dient zoveel mogelijk plaats te vinden in de richting van de noordoosthoek van het gebied, via de slenk, met afwatering op de (recent ontpolderde) noordoostpunt. De diepe lossing langs het schraallandcomplex dient verondiept te worden. Het beheer van de schraalgraslanden bestaat uit maaien, zonder bemesting. Om Pitrus ontwikkeling zoveel mogelijk tegen te gaan dient gezorgd te worden voor een goed functionerende, ondiepe begreppeling. Voor de ontwikkeling van blauwgrasland zal de voedselrijke bovengrond geplagd moeten worden, om te zorgen voor een voedselarme uitgangssituatie. Heischraal grasland (subdoeltype 9.5) Mogelijkheden voor de ontwikkeling van droog vochtig heischraal grasland liggen op de overgangen naar de hogere zandgronden, hoger in de zonering dan de blauwgraslanden en op lemige bodem. Inrichting en beheer De sloten dienen, waar nodig, verondiept te worden. Om verzuring te voorkomen, moet lichte afwatering mogelijk blijven. De afwatering dient plaats te vinden in noordelijke richting en (uiteindelijk) aan te sluiten op de slenk. Om de ontwikkeling van deze schrale vegetaties mogelijk te maken dient de voedselrijke bovengrond verwijderd te worden. Het beheer bestaat uit maaien, zonder bemesting. Bloemrijk grasland (subdoeltype 9.1 en 9.2) Zonder verwijdering van de voedselrijke bovengrond zullen zich bij een verschralend beheer op de hogere delen van het gebied vooral vochtige bloemrijke vegetaties kunnen ontwikkelen (o.a. kamgrasweiden). Het beheer van deze graslanden kan bestaan uit maaien en/of beweiden, al dan niet met een lichte mestgift (niet jaarlijks).

105 Inrichtingsplannen miedengebieden 93 Singels (subdoeltype 20.9) De elzensingels in het zuidelijke deel blijven behouden en worden waar nodig hersteld. Waar beweiding van de aangrenzende graslandpercelen plaatsvindt, dienen de singels uitgerasterd te worden. Het onderhoud bestaat verder uit periodiek snoeien en afzetten. Bos Het bestaande bos, op de Hege Bult, blijft gehandhaafd. Ten noorden van deze komt een nieuw baggerdepot, waarop zich op den duur eveneens (wilgen)bos zal gaan ontwikkelen. In de zuidwesthoek van het gebied is recent gestart met de inrichting. Hier zijn delen geplagd en is recent bos aangeplant (in kader van boomplantdag). Buiten de genoemde delen vindt geen bosontwikkeling plaats. Oeverzwaluwwand In de oostzijde van het nieuwe baggerdepot wordt, conform bestaande plannen, een oeverzwaluwwand aangelegd. Om predatie te voorkomen komt voor de wand een gedeelte open water Maatregelen en kosten De voor de Drogehamstermieden gemaakte keuzes leiden tot een aantal maatregelen, die in de voorgaande paragraaf zo goed mogelijk zijn beschreven. Omdat het hier gaat om een inrichtingsplan op hoofdlijnen, is alleen een grove inschatting gemaakt van de benodigde maatregelen. Er zijn in overleg met de beheerder (C. de Jong) zo goed mogelijke aannames gedaan over aantallen, afmetingen, oppervlakten e.d. Als het plan uitgevoerd gaat worden zullen deze maatregelen meer in detail uitgewerkt moeten worden. In het onderstaande schema is een overzicht gegeven van de maatregelen die globaal nodig zullen zijn en van de kosten die daarmee gepaard gaan. Zowel bij de maatregelen, de aantallen als de kosten gaat het om een grove indicatie.

106 94 Tabel 5.1. Overzicht van geschatte maatregelen en kosten in de Drogehamstermieden Maatregelen Hoeveelheid Kosten Ontsluiting en recreatie Aanleg fietspad ca m Aanleg ruiterpad ca m Aanleg kruising wandelmogelijkheid slenk (over ca m) Maatregelen petgat Verwijderen bomen en struiken Uithalen petgat ca. 300 m3 750 Aanleg slenk Graven slenk met flauwe taluds (diepste deel max. 0,8 1 m diep en lengte ca m, ca m breed, talud 1:1000) m3 Plaatsen duiker onder Jan Gerkeswei Plaatsen windmolen Taluds van aan slenk grenzende sloottdelen verflauwen ca. 700 m, m Slootdelen langs slenk dempen ca. 600 m, m Delen van hoofdwaterlossing dempen of sterk verondiepen (met ca m, ca m materiaal uit slenk en aangrenzende sloten) Opschonen te dempen of te verondiepen slootdelen ca m Overige maatregelen Aanleg dammen ca. 7 stuks Optie: plaggen t.b.v. schraallandontwikkeling stel 2,5 ha Stelposten Onvoorzien en afronding 105 Winst en risico 10% Bouwsom Voorbereiding en toezicht, vergunningen e.d BTW 19% Totaal SURHUIZUMERMIEDEN Hoofdkeuze Surhuizumermieden In de Surhuizumermieden wordt gestreefd naar behoud en versterking van de historische landschapsstructuren. Uitgangspunten daarbij zijn het laaggelegen, open graslandgebied, dat in het zuidelijke deel overgaat in een meer besloten landschap, alsmede de oude verkavelingspatronen en de aanwezigheid van een aantal pingoruïnes met petgaten. In de open delen van het gebied vormen weidevogels het belangrijkste natuurdoel. Daarbij wordt gestreefd naar het behoud en zo mogelijk verdere ontwikkeling van de weidevogelstand. In de meer besloten delen van het gebied, en op enkele gunstige locaties in het open gedeelte, ligt de nadruk op botanische waarden, het behoud van de singels en het benadrukken van cultuurhistorisch waardevolle elementen. Kanttekening Mede op basis van overleg met de streek is nu gekozen voor handhaving van het agrarische landschap uit de jaren 50 van de vorige eeuw. Dit houdt in dat er over een aanzienlijke oppervlakte graslandbeheer gevoerd dient te worden, wat alleen mogelijk is met de inzet van boeren. Staatsbosbeheer gaat aan de slag om dit beheer mogelijk te

107 Inrichtingsplannen miedengebieden 95 maken. Gezien de huidige ontwikkelingen in de landbouw (schaalvergroting, mestwetgeving e.d.), maar ook in de weidevogelstand (die steeds verder terugloopt), staat dit type beheer sterk onder druk. Dat geldt niet alleen voor de mieden, maar ook voor andere graslandrijke natuurgebieden in de rest van Fryslân én in de rest van Nederland. Staatsbosbeheer heeft de ambitie om de hier geformuleerde plannen voor de volle 100% uit te voeren. Gezien de toenemende problemen om graslandbeheer in natuurgebieden op een niet verliesgevende manier uit te laten voeren, is het echter de vraag of dat uiteindelijk ook te realiseren valt. Het risico bestaat dat een dergelijke vorm van beheer op een dergelijke schaal niet meer is uit te voeren en op dat moment zullen de keuzes heroverwogen moeten worden Cultuurhistorie De doelen met betrekking tot cultuurhistorie zijn gelegen in het behouden en beleefbaar maken van (cultuur)historische elementen. Dergelijke elementen zijn vooral aanwezig in het zuidelijke deel van het gebied. Landschap Het landschap van de Surhuizumermieden wordt al sinds lange tijd gekenmerkt door een hoofdzakelijk open graslandgebied, dat op de overgang naar de hogere gronden overgaat in een kleinschalig singellandschap. Deze structuur blijft behouden en is richtinggevend voor de inrichting van het gebied. Oude verkavelingspatronen Het kenmerkende verkavelingspatroon, dat verdeeld is in drie blokken, blijft onveranderd behouden. Datzelfde geldt voor de singels, die de hogere gronden in het zuidelijke deel markeren en hier al meer dan 100 jaar aanwezig zijn. De verbouw van graan op de zandkop ter hoogte van de Homeer sluit aan bij de landbouwkundige praktijk uit het verleden. Pingo s, petgaten, eendenkooi Zo mogelijk wordt één van de voormalige pingo s opengehaald en daardoor zichtbaar gemaakt in het landschap. In twee andere pingoruïnes worden petgaten weer opengehaald. Ook wordt er naar gestreefd om de voormalige eendenkooi open te maken (plas + twee pijpen). Oude huisplaatsen De locaties van twee oude huisplaatsen worden gemarkeerd, bijvoorbeeld door gekleurde paaltjes. Zo mogelijk worden deze locaties beschreven op een informatiepaneel of opgenomen in een folder of routebeschrijving. Oude waterlopen De in het gebied aanwezige oude waterlopen als de Tiltsjewijk en de Bijlewijk blijven behouden Ontsluiting en recreatie Er worden meer mogelijkheden ontwikkeld voor natuurgerichte recreatie (figuur 5.3). Ruiterpad In het noordoostelijke deel werd door de streek een ruiterpad gewenst (langs de hoofdwaterlossing), maar omdat dat te sterk conflicteert met de weidevogeldoelstelling, wordt daar van af gezien. Het probleem is daarbij niet zozeer de verstoring door ruiters en

108 96 Figuur 5.3. Natuurdoelen en ontsluiting Surhuizumermieden.

109 Inrichtingsplannen miedengebieden 97 paarden zelf, maar vooral dat een ruiterpad ook gebruikt zal worden door (o.a.) fietsers, wat wél voor verstoring zal zorgen. In het zuidelijke deel van het gebied is wel een ruiterpad voorzien, dat tevens gebruikt kan worden als wandelpad. Er is gezocht naar een tracé in het gedeelte tussen de Heawei en de Koaisreed, op enige afstand van de drukke Uterwei. Gedacht wordt aan een route vanaf de Heawei langs de Tiltjewyk, de pingo ruïne en de oude (te herstellen) eendenkooi naar de Koaisreed. Op deze route kan een wandelpad in het zuidelijke deel aansluiten. Wandelmogelijkheden Voorgesteld wordt om in het zuidelijke deel een wandelpad aan te leggen, die vanaf de Koaisreed langs de (te herstellen) pingo, de pingoruïne en de te herstellen eendenkooi loopt en daar uitkomt op de Koaiwei. Deze route sluit aan op het ruiterpad en loopt gedeeltelijk over de grens van de twee zuidelijke ontginningsblokken. Hiermee ontstaan mogelijkheden om een rondje door het gebied te wandelen en daarbij enkele cultuurhistorische elementen te zien. Op de noordoostgrens van het gebied wordt wandelen langs de waterlossing toegestaan. Het gaat dan om een extensieve wandelmogelijkheid, die toegankelijk is buiten het broedseizoen. Afgezien van overstapjes worden daarbij geen extra voorzieningen aangelegd, om gebruik door o.a. mountainbikers te voorkomen Natuurdoelen Surhuizumermieden Weidevogelgrasland (subdoeltype 15.1) Een goede weidevogelstand is en blijft het voornaamste natuurdoel in de Surhuizumermieden (figuur 5.4). Dit sluit ook het beste aan bij de instandhouding van het huidige boerenlandschap. In beginsel is het gehele gebied, met uitzondering van de meer besloten delen in de zuidelijke helft, geschikt voor weidevogels. De graslanden ten oosten en westen van het gebied, ten noorden van de Heawei, zijn zoekgebied voor uitruil met de IJzermieden. Mochten deze percelen aan het reservaat toegevoegd worden, dan kan ook daar een weidevogeldoelstelling aan worden toegekend. Uitbreiding, met name aan de westkant, betekent bovendien dat zeer laaggelegen gronden binnen de gebiedsgrenzen komen te liggen, wat de mogelijkheden voor optimalisatie van de waterhuishouding zeker zal verbeteren. Inrichting en beheer De waterhuishouding dient geoptimaliseerd te worden, wat inhoudt dat de drooglegging in voorjaar hooguit cm mv bedraagt en in de zomer maximaal cm mv. Gezien de variatie in hoogteligging zal hiervoor een aantal peilgebieden ingericht moeten worden. Voor de juiste peilen zijn meer gedetailleerde hoogtegegevens nodig, maar geschat wordt dat in het gehele gebied het peil in het voorjaar omhoog zal moeten en vooral in het zuidelijke deel van het gebied ook het zomerpeil. In de huidige situatie vindt afwatering plaats op een hoofdwaterlossing die deels door en deels langs het plangebied loopt en die ook water afvoert van percelen die niet tot het plangebied behoren. Om peilverhoging mogelijk te maken moeten de sloten op een aantal plaatsen losgekoppeld worden van de hoofdwaterlossing, door de aanleg van (afsluitbare) duikers, pendammen en enkele stuwen. In het gedeelte ten noorden van de Heawei dient langs de noordkant een nieuwe sloot aangelegd te worden,

110 98 parallel aan de waterschapslossing, en op een hoger peil gezet. Langs deze sloot kan een toegangspad aangelegd worden. Om verruiging en verzuring tegen te gaan dient gezorgd te worden voor voldoende greppelonderhoud. In de lagere, in de huidige situatie veelal extensiever beheerde delen, dient de verruiging met Pitrus tegengegaan te worden door bemesting met stalmest of evt. drijfmest, inscharing van rundvee en wintermaaien. Om te zorgen voor een gunstige voedselsituatie voor zowel jonge als adulte steltlopers en voor voldoende dekking en vestigingsmogelijkheden in de loop van het seizoen, dient het beheer gevarieerd te zijn. Dit betekent uitbreiding van de beweiding (met runderen), bemesting en bekalking en het aanbrengen van variatie in voor en nabeweiding, maaidatum en bemestingsintenstiteit. Opgaande begroeiing vormt een verstoringsbron, zowel direct als indirect (uitvalsbasis van predatoren). De ontwikkeling daarvan dient dan ook vermeden te worden en waar in het open landschap opgaande begroeiing aanwezig is wordt dat bij voorkeur verwijderd te worden. Door het afvlakken van slootkanten kunnen plas/drassituaties gecreëerd worden. Vochtig schraal grasland (subdoeltype 10.1) Mogelijkheden voor de ontwikkeling van vochtig schraal grasland zijn aanwezig op plaatsen waar kwel (in elk geval periodiek) tot aan of dicht onder het maaiveld komt. Op grond van de beschikbare gegevens lijkt dit slechts plaatselijk het geval te zijn in het noordelijke deel en in en rond enkele verlande petgaten in het zuidelijke deel. Het merendeel van de kwelsoorten wordt aangetroffen ten noorden van de Heawei, daar waar zich een fossiele zijgeul van de Lauwers in de pleistocene ondergrond bevindt. Door in enkele van deze percelen een botanisch beheer te voeren (maaien, niet bemesten) ontstaan natte bloemrijke graslanden, die als schralere elementen prima in een weidevogelgebied passen. Het zal daarbij gaan om (al dan niet matig ontwikkeld) dotterbloemhooiland. Inrichting en beheer Er wordt gestreefd naar grondwaterstanden die s winters ongeveer tot aan het maaiveld reiken en die s zomers niet verder wegzakken dan ca. 40 cm. Het graslandbeheer dient te bestaan uit maaien, zonder bemesting. Bloemrijk grasland (subdoeltype 9.1 en 9.2) De meer besloten terreindelen in het zuidelijke deel van het gebied zijn niet geschikt voor weidevogels en ook ontbreken potenties voor natte, grondwaterafhankelijke vegetaties. Hier wordt gekozen voor een verschralend graslandbeheer, waarbij matig voedselrijke, bloemrijke graslandvegetaties zullen ontstaan (Glanshaverhooiland, Kamgrasweiden, rompgemeenschappen van de Molinio Arrhenatheretea). Plaatselijk kan het verwijderen van de voedselrijke bovengrond zorgen voor een schrale uitgangssituatie, waardoor mogelijkheden ontstaan voor schraallandvegetaties (subdoeltype 9.5, heischraal grasland). Inrichting en beheer Het graslandbeheer kan bestaan uit maaien en/of beweiden, zonder of met incidentele bemesting. Op de (overgangen naar de) hoger gelegen zandgronden kan plaatselijk heischraal grasland ontwikkeld worden. Hiertoe dient de bovengrond geplagd te worden en de waterhuishouding geoptimaliseerd (hogere peilen, verondiepen van sloten). Vooralsnog wordt er van uitgegaan dat de als bloemrijk grasland aangegeven delen in figuur 5.3 het zoekgebied vormen voor een oppervlakte van ca. 2 ha heischraal grasland. Het gaat dan bij voorkeur om percelen rond de hoge zandkop.

111 Inrichtingsplannen miedengebieden 99 Singels (subdoeltype 20.9) De elzensingels in het zuidelijke deel blijven behouden en worden waar nodig hersteld. Waar beweiding van de aangrenzende graslandpercelen plaatsvindt, dienen de singels uitgerasterd te worden. Het onderhoud bestaat verder uit periodiek snoeien en afzetten. Graanakkers (subdoeltype 16.1) Om de variatie in het gebied te vergroten en de hogere kop aan de westzijde van het plangebied te accentueren wordt daar gekozen voor de aanleg van graanakkers. Voorwaarde is wel dat daar maatschappelijk draagvlak voor dient te zijn. Inrichting en beheer Om nutriënten af te voeren kan eerst een aantal jaren maïs verbouwd worden, zonder bemesting. Overwogen kan worden om zaaigoed van akkerreservaten elders gebruiken, om daarmee de vestiging van akkeronkruiden te versnellen. Water, verlandings en moerasvegetaties (subdoeltype 11.1, 7.1, 3.10) In het gebied liggen enkele verlande petgaten die in het verleden zijn uitgegraven in pingoruïnes. In de huidige situatie bevinden zich hierin vooral riet, grote zeggen en kleine zeggenvegetaties. Door petgaten of pingoruïnes uit te graven worden deze weer zichtbaar in het landschap. De vegetatiesuccessie wordt teruggezet en de verlanding kan vanuit het stadium van open water opnieuw op gang komen. Open water is bovendien van belang voor amfibieën en libellen, die dergelijke natte elementen als onderdeel van hun leefgebied gebruiken. Zonder maaibeheer ontstaan op den duur struwelen, wat voor weidevogels niet gewenst is en zeker in het noordelijke deel achterwege dient te blijven. Daar waar sprake is van kwelinvloed tot in of dicht onder het maaiveld kunnen zich op de lange termijn, bij een maaibeheer, mogelijk blauwgrasland en trilveenvegetaties ontwikkelen. In het zuidelijke, meer besloten deel, kan de ontwikkeling (op termijn) van struweel en broekbos bijdragen aan de variatie in het landschap. Bovendien bieden de rietvegetaties en het struweel ruimte aan moeraszangvogels en soorten van struweel en bos (Rietgors, Rietzanger, Bosrietzanger, Grasmus e.d). Voorgesteld wordt om één van de zuidelijke pingoruïnes uit te graven. Daarvoor dient eerst onderzoek gedaan te worden naar de kwaliteit van de pingo als bodemarchief: een afgedekte pingo met een ongestoorde vulling heeft een hoge archiefwaarde en wordt bij voorkeur niet afgegraven. Ook dient nagegaan te worden of er archeologische sporen aanwezig zijn. In de andere pingoruïnes worden petgaten opengehaald en wordt in de niet af te graven delen een maaibeheer gevoerd. In het zuidelijke deel ligt een voormalige eendenkooi die weer uitgegraven zal worden. Om dit cultuurhistorische element vervolgens zichtbaar te houden, dient verlanding voorkomen te worden Maatregelen en kosten De voor de Surhuizumermieden gemaakte keuzes leiden tot een aantal maatregelen, die in de voorgaande paragraaf zo goed mogelijk zijn beschreven. Omdat het hier gaat om een inrichtingsplan op hoofdlijnen, is alleen een grove inschatting gemaakt van de benodigde maatregelen. Er zijn in overleg met de beheerder (C. de Jong) zo goed mogelijke aannames gedaan over aantallen, afmetingen, oppervlakten e.d. Als het plan uitgevoerd gaat worden zullen deze maatregelen meer in detail uitgewerkt moeten worden. In het onderstaande schema is een overzicht gegeven van de maatregelen die globaal nodig

112 100 zullen zijn en van de kosten die daarmee gepaard gaan. Zowel bij de maatregelen, de aantallen als de kosten gaat het om een grove indicatie. Tabel 5.2. Overzicht van geschatte maatregelen en kosten in de Surhuizumermieden Maatregelen Hoeveelheid Kosten Ontsluiting en recreatie Aanleg ruiterpad ca m Plaatsen overstapjes voor wandelmogelijkheid ca. 20 stuks Plaatsen informatiepunt Cultuurhistorie Verwijderen bomen en struiken petgaten en pingoruïne Uithalen 3 of 4 petgaten ca m Uithalen pingoruïne (ca. 2 2,5 ha) ca m Openhalen eendenkooi ca m Markeren oude huisplaatsen Waterhuishouding Graven nieuwe sloot ca. 700 m Aanleg stuwen 3 stuks Aanleg duikers ca. 10 stuks Aanleg dammen ca. 5 stuks 925 Maatregelen t.b.v. weidevogels Afvlakken slootkanten stel ca m Verwijderen opgaande begroeiing ca. 25 stuks Maatregelen t.b.v. schraallandontwikkeling Plaggen t.b.v. schraallandontwikkeling stel 2 ha Overige maatregelen Aanleg toegangspad langs noordelijke deel ca m Stelposten Onvoorzien en afronding 225 Winst en risico 10% Bouwsom Voorbereiding en toezicht, vergunningen e.d BTW 19% Totaal

113 Inrichtingsplannen miedengebieden 101 LITERATUUR Alterra Handboek robuuste verbindingen; ecologische randvoorwaarden. Alterra, Wageningen. Bijkerk, W. & D.P. Pranger Vegetatiekartering De Mieden. EV rapportnr.: Everts & De Vries e.a., Groningen. Bijkerk, W., D.P. Pranger & P.R. Nienhuis Werkbeschrijving voor de inrichting van het reservaatsgebied Twijzelermieden. EV rapportnr.: Everts & De Vries e.a., Groningen. Brinkkemper, O., W. Bijkerk, M. Brongers, S. Jager, M. Kosian, T. Spek & J. van der Vaart Biografie van de Mieden. Landschapsgeschiedenis van de miedengebieden bij Buitenpost, Surhuizum en Zwaagwesteinde (Noordoost Frieland). Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek, Fryske Akademy, Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Amersfoort/Leeuwarden/Veenwouden. Janssen, F.B en E.J. Lammerts Ecohydrologisch onderzoek in de ruilverkaveling Twijzel Buitenpost. Werkgroep ecohydrologisch onderzoek, Leeuwarden. Janssen, F.B., J.E. Meijer & N. Schotsman Landschapsecologisch onderzoek Achtkarspelen. Werkgroep Landschapsecologisch Onderzoek Achtkarspelen, Leeuwarden Jong, L. de Advies Landschapsbouw Achtkarspelen zuid. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Bos en Landschapsbouw, Leeuwarden. Kleefstra, R Broedvogels van de Mieden in SOVON inventarisatierapport 2002/23. SOVON, Beek Ubbergen. Meijer, J.E. & W. de Vries Inrichtingsschets van de reservaats en natuurontwikkelingsgebieden in de herinrichting Achtkarspelen zuid. Achtergronddocument. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Landinrichting Beheer Landbouwgronden, Friesland, Leeuwarden. Mol, J.A., P.N. Noomen & J.H.P. van der Vaart Achtkarspelen zuid/eestrum. Een historisch geografisch onderzoek voor de landinrichting. Fryske Akademy, Ljouwert. Oosterveld, E. B Opkrikplannen Friese weidevogelreservaten. Deel 1. Knelpunten en maatregelen bij inrichting en beheer. A&W rapport 821. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Veenwouden. Provincie Fryslân Herzien ontwerp ecologische verbindingszones in Fryslân. Evaluatie en beleidsaanpassing. Provincie Fryslân, Leeuwarden. Staatsbosbeheer De Mieden. Beheersplan voor de periode Staatsbosbeheer regio Friesland Noord, Leeuwarden.

114 102

115 Inrichtingsplannen miedengebieden BIJLAGEN 1. Uitwerking maatregelen Zwagermieden 2. Voorstel peilgebieden en hoofdafwatering in Polder Rohel

116 A&W rapport 835

117 Inrichtingsplannen miedengebieden BIJLAGE 1. UITWERKING MAATREGELEN ZWAGERMIEDEN Afwatering De huidige afwatering wordt aangepast. Het doel hiervan is om gebiedseigen water zoveel mogelijk te gebruiken en om het kwelwater een lange weg af te laten leggen door de sloten (cq. de natte as). De afwatering volgt de bestaande lage delen in het terrein. Het water kan wordt uiteindelijk afgevoerd op de bestaande waterlossing langs de Miedwei. Indien de oostelijke bergingsplas een peil bereikt dat lager is dan het peil in het weidevogelgebied, kan dit water ook hierop worden geloosd, maar die situatie zal zich slechts zelden voordoen. De voorgestelde afwatering is weergegeven op kaart 1. Om een doorgaande verbinding tussen beide bergingsplassen te realiseren worden enkele verbindingssloten gegraven. Peilen De landbouwgronden ten zuiden van het plangebied blijven ingesteld op het huidige peil van 145 cm NAP. Ook enkele niet verworven terreindelen binnen de plangrens en de waterlossing langs de Miedwei behouden dit peil. Het grootste deel van het plangebied van de Zwagermieden krijgt een peil van 110 cm NAP. Op de twee noordelijke zandkoppen wordt het waterpeil opgezet en zoveel mogelijk vastgehouden. Hiertoe worden pendammen en schotbalkenstuwtjes geplaatst. In droge zomers kan water worden ingelaten vanuit de Petsloot. Hiervoor wordt een afsluitbare duiker in de dijk geplaatst. Bij de westelijke zandkop kan water in de bestaande dijksloot worden ingesloten waarna het via twee diepere sloten zuidwaarts kan. Bij de oostelijke zandkop ontbreekt een dergelijke dijksloot (deze was ooit wel aanwezig). De oostelijke dijksloot wordt opnieuw gegraven waarna het water via drie sloten naar het zuiden kan. Op de zandkoppen staat een peil ingesteld van 70 cm NAP. In de praktijk zal dit waarschijnlijk zelden worden gehaald zonder inlaat vanuit de Petsloot. Inlaat vanuit Petsloot is echter een noodmaatregel. Vanaf de westelijke zandkop zakt het peil in de richting van het fietspad (van 80 tot 110 cm NAP), waarvan de drooglegging moet zijn gegarandeerd. De bermsloot langs de Petsleatwei krijgt een peil van 110 cm NAP, en verzorgt de drooglegging van de hier gelegen boerderij en niet verworven gronden. De graslanden met botanisch beheer krijgen een peil rond 100 tot 110 cm NAP. Het deel oostelijk van de Langwearsterwei ligt iets hoger dan het deel westelijk hiervan. Door middel van een schotbalkenstuw kan in dit hoger gelegen deel een iets hoger peil worden ingesteld. De Kleine Zwemmer is de noordgrens van dit oostelijke peilvak. Verbindingen tussen de Kleine Zwemmer en de Langweer worden afgepend omdat de Langweer een peil van 110 cm NAP krijgt. In het westelijke peilvak worden duikers, die sloten met de Langweer verbinden, verwijderd of dichtgestopt. Alleen de meest westelijke sloot in dit peilvak blijft via een schotbalkenstuwtje in verbinding met de Langweer. Via deze sloot watert het kwelgebied af op de Langweer. Om te voorkomen dat dit kwelwater via de Langweer en de waterlossing langs de Miedwei direct het gebied uit verdwijnt, wordt hier de Langweer afgepend. Daarmee stroomt het water vanuit het zuidelijk deel van de Natte As en het water uit de kwelgebieden naar het noordelijk deel van de Natte As.

118 A&W rapport 835 Uiteindelijk wordt dit water via een vaste stuw (110 cm NAP) gelost op de waterlossing langs de Miedwei. De duiker onder de Miedwei die de Kleine Zwemmer in het plangebied verbindt met het oostelijk ervan gelegen deel van de Kleine Zwemmer wordt verwijderd. Het perceel tussen de Broeklaan en de grote vuilstort behoudt zijn huidige peil (145 cm NAP) en watert af via de bermsloot langs de Broeklaan. Dit zal met de gemeente Dantumadeel nader worden overlegd. Ook twee zuidelijke delen van het plangebied, die vooralsnog niet kunnen worden verworven door Staatsbosbeheer, behouden hun huidige peil (145 cm NAP). De benodigde maatregelen ten aanzien van bestaande en nieuwe kunstwerken is weergegeven op kaart 4. Diffuse Natte As Om de Natte As vorm te geven, worden de sloottaluds verflauwd van circa 1:2 naar 3:1. Dit zal her en der wat rafelig gebeuren, maar uitgangspunt is dat het huidige slotenpatroon herkenbaar blijft. Op kruisingen van te verflauwen sloottaluds zal het talud nog iets minder steil zijn. Er zullen enkele nieuwe sloten worden gegraven om verbindingen mogelijk te maken. De werkzaamheden aan de sloten zijn weergegeven op kaart 5. Verontdiepen van sloten In het kwelgebied zijn verschillende zeer diepe sloten aanwezig. Door hun diepte vangen deze kwelwater af. Deze sloten worden verontdiept tot circa 50 cm beneden maaiveld (zie kaart 5). Overige werkzaamheden Overige werkzaamheden zijn noodzakelijk voor het verwijderen van twee ruilverkavelingsbosjes en het open halen en ontgraven van een verland petgat (zie kaart 6). Daarnaast dient een vogelkijkplaats te worden aangelegd, een informatiehut (abri) geplaatst en de noordelijke oude huiskavel circa 30 cm te worden opgehoogd. Tevens zullen staphekjes moeten worden geplaatst voor de wandelmogelijkheid langs de Kleine Zwemmer. Afvoer grond Er wordt bekeken of (een deel van) de vrijkomende grond naar de grote vuilstort in het gebied kan worden afgevoerd.

119 Inrichtingsplannen miedengebieden Kaart 1. Afwateringsplan Zwagermieden.

120 Kaart 2. Toekomstige peilgebieden Zwagermieden. A&W rapport 835

121 Inrichtingsplannen miedengebieden Kaart 3. Drooglegging bij toekomstig peil (in cm tov. maaiveld)

Inrichtingsplan verbindingszone Weerribben-Wieden Deelgebied Noordmanen, versie 1.2

Inrichtingsplan verbindingszone Weerribben-Wieden Deelgebied Noordmanen, versie 1.2 Inrichtingsplan verbindingszone Weerribben-Wieden Deelgebied Noordmanen, versie 1.2 Dit inrichtingsplan is een schets van de door Staatsbosbeheer wenselijk geachte situatie voor de verbindingszone tussen

Nadere informatie

Natuur in het Friese veengebied van de toekomst. Eddy Wymenga, Marion Brongers, Wibe Altenburg Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek

Natuur in het Friese veengebied van de toekomst. Eddy Wymenga, Marion Brongers, Wibe Altenburg Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek Natuur in het Friese veengebied van de toekomst Eddy Wymenga, Marion Brongers, Wibe Altenburg Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek Friese veenweidegebied KLEI ZAND 26 mei 2016 Biologiysk Wurkferbân

Nadere informatie

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N001-4524746BTM-V01 06-12-2007

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N001-4524746BTM-V01 06-12-2007 14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw 06-12-2007 Notitie Concept Contactpersoon Maaike Bevaart Datum 6 december 2007 Geohydrologie Zuidbuurt Eemnes 1 Inleiding Ter voorbereiding op de ontwikkeling van

Nadere informatie

Kaart 1 Overzichtskaart. Legenda. Duurswold. Veenkoloniën. Hunze. Drentse Aa. Peilbesluit Paterswolde en stad Groningen

Kaart 1 Overzichtskaart. Legenda. Duurswold. Veenkoloniën. Hunze. Drentse Aa. Peilbesluit Paterswolde en stad Groningen Duurswold Veenkoloniën Hunze Drentse Aa Peilbesluit en stad Kaart 1 Overzichtskaart 0 500 1.000 2.000 3.000 4.000 Schaal: 1:100.000 Datum: 4-11-2014 O:\Peilbesluit\Pr ojects\_stad groningen\kaarten 1646

Nadere informatie

Gebied: De Drie Polders

Gebied: De Drie Polders Gebied: De Drie Polders Basisschets De basisschets is het resultaat voort gekomen uit twee schetssessies. Onderstaande schets is het streefbeeld waar draagvlak voor is en is de basis geweest voor de nadere

Nadere informatie

Informatieavond Buffer Noord 23 juni 2015

Informatieavond Buffer Noord 23 juni 2015 Informatieavond Buffer Noord 23 juni 2015 Programma vanavond - Doel - Toelichting over het proces - Onderzoeken - Randvoorwaarden - Toelichting Voorkeursalternatief - Vragen en aanvullende suggesties in

Nadere informatie

FRIESE VEENWEIDEGEBIED HISTORIE EN VEENWEIDEVISIE

FRIESE VEENWEIDEGEBIED HISTORIE EN VEENWEIDEVISIE FRIESE VEENWEIDEGEBIED HISTORIE EN VEENWEIDEVISIE 30-3-2015 1 INTRODUCTIE Andrea Suilen Planvormer bij Wetterskip Fryslân o.a. betrokken bij; Uitvoeringsplan Veenweidevisie Waterbeheersingsprojecten veenweidegebied

Nadere informatie

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bijlage 1 Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bijlagel Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bodemopbouw en Geohydrologie Inleiding In deze bijlage wordt

Nadere informatie

Drasland. Groot Wilnis-Vinkeveen

Drasland. Groot Wilnis-Vinkeveen Groot Wilnis-Vinkeveen Drasland in de Zouweboezem, provincie Zuid-Holland Bron: provincie Utrecht Drasland Drasland is niet bemest kruidenrijk hooiland dat maximaal 30 cm boven het oppervlaktewaterpeil

Nadere informatie

Kavelpaspoort. Cluster 5: Son en Breugel - De Peel- Hooijdonk. Pilot Natuurlijk Ondernemen. 2,952 ha

Kavelpaspoort. Cluster 5: Son en Breugel - De Peel- Hooijdonk. Pilot Natuurlijk Ondernemen. 2,952 ha Kavelpaspoort Cluster 5: Son en Breugel - De Peel- Hooijdonk Pilot Natuurlijk Ondernemen 2,952 ha Geografie en ligging Het gebied van Son en Breugel ligt in het stroomgebied van De Dommel. Tussen de

Nadere informatie

Geohydrologische situatie Burg. Slompweg

Geohydrologische situatie Burg. Slompweg Notitie Contactpersoon Johannes Weemstra Datum 21 november 2012 Kenmerk N003-1210450WEJ-rrt-V01-NL Geohydrologische situatie Burg. Slompweg 1 Inleiding In opdracht van de gemeente Steenwijkerland heeft

Nadere informatie

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen Bijlage 3 bij Nota van Uitgangspunten Strijpsche Kampen Definitief Gemeente Oirschot Grontmij Nederland bv Eindhoven, 11 mei 2007 Verantwoording Titel :

Nadere informatie

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Nat schraalland

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Nat schraalland Provincie Utrecht, afdeling FLO, team NEL, 5 februari 2015 Nat is zeer laagproductief hooiland op natte, onbemeste, basenrijke veen- en zandgrond dat gewoonlijk een keer per jaar worden gemaaid in de nazomer.

Nadere informatie

Projectnummer: C01012.100139.0400/LB. Opgesteld door: Tristan Bergsma. Ons kenmerk: 078572453:0.2. Kopieën aan: Cees-Jan de Rooi (gd)

Projectnummer: C01012.100139.0400/LB. Opgesteld door: Tristan Bergsma. Ons kenmerk: 078572453:0.2. Kopieën aan: Cees-Jan de Rooi (gd) MEMO ARCADIS NEDERLAND BV Beaulieustraat 22 Postbus 264 6800 AG Arnhem Tel 026 3778 911 Fax 026 4457 549 www.arcadis.nl Onderwerp: Beknopte watersysteemanalyse de Knoop, Doetinchem Arnhem, 29 juli 2015

Nadere informatie

Notitie Effecten maaivelddaling veenweidegebied op grondwatersysteem Fryslân Inleiding Werkwijze

Notitie Effecten maaivelddaling veenweidegebied op grondwatersysteem Fryslân Inleiding Werkwijze Notitie Effecten maaivelddaling veenweidegebied op grondwatersysteem Fryslân Theunis Osinga, Wetterskip Fryslân Wiebe Terwisscha van Scheltinga, Wetterskip Fryslân Johan Medenblik, Provincie Fryslân Leeuwarden,

Nadere informatie

Toekomst agrarisch natuur- en landschapsbeheer rond Winterswijk. Jan Stronks

Toekomst agrarisch natuur- en landschapsbeheer rond Winterswijk. Jan Stronks Toekomst agrarisch natuur- en landschapsbeheer rond Winterswijk Jan Stronks Stand van zaken huidig landschap Bos en natuur in de plus! Agrarisch cultuurlandschap sterk in de min: Natuurwaarde holt achteruit

Nadere informatie

Projectnummer: D03011.000284. Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam

Projectnummer: D03011.000284. Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam MEMO Onderwerp Geohydrologisch vooronderzoek Amsterdam, WTC 5C, 2 oktober 2013 Van mw. M. Duineveld MSc. Afdeling IBZ Aan ZuidasDok Projectnummer D03011.000284. Opgesteld door mw. M. Duineveld MSc. Ons

Nadere informatie

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Kruiden- en faunarijk grasland

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Kruiden- en faunarijk grasland Provincie Utrecht, afdeling FLO, team NEL, 5 februari 2015 is het basis-natuurgrasland. Het kan overal voorkomen op alle grondsoorten en bij alle grondwaterstanden, maar ziet er dan wel steeds anders uit.

Nadere informatie

Natte en Vochtige bossen. Hydrologisch herstel van natte en vochtige bossen: welke kansen liggen er?

Natte en Vochtige bossen. Hydrologisch herstel van natte en vochtige bossen: welke kansen liggen er? Natte en Vochtige bossen Hydrologisch herstel van natte en vochtige bossen: welke kansen liggen er? Indeling Landschappelijke positie natte en vochtige bossen Verdroging Waar liggen de kansen? Hoe te herkennen

Nadere informatie

Nieuwe natuur voor droge voeten

Nieuwe natuur voor droge voeten Nieuwe natuur voor droge voeten Informatieavond en klankbord Polder de Dijken-Bakkerom Donderdag 19 april 2018 en De Drie Polders en Lettelberterbergboezem Donderdag 26 april 2018 Programma 19 en 26 april

Nadere informatie

Welkom bij de inloopavond van Ruygeborg II

Welkom bij de inloopavond van Ruygeborg II Welkom bij de inloopavond van Ruygeborg II Vanavond krijgt u informatie over het project Ruygeborg II. Als u vragen heeft kunt u die aan ons stellen. Daarnaast zijn wij benieuwd naar uw ideeën over Ruygeborg.

Nadere informatie

Toelichting partiële herziening peilbesluit Oude Polder van Pijnacker - peilgebied OPP XIII

Toelichting partiële herziening peilbesluit Oude Polder van Pijnacker - peilgebied OPP XIII Toelichting partiële herziening peilbesluit Oude Polder van Pijnacker - peilgebied OPP XIII Versie 13 april 2018 M.W. Näring, MSc (Hoogheemraadschap van Delfland) 1 Inleiding Het beheergebied van Delfland

Nadere informatie

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014 Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014 Stichting Landschapsbeheer Zeeland Lucien Calle Sandra Dobbelaar Alex Wieland 15 juli 2014 1 Inhoud Inleiding...

Nadere informatie

Zwart Water_Inrichting Schaapsen Diepbroek incl. sanering stortlocaties

Zwart Water_Inrichting Schaapsen Diepbroek incl. sanering stortlocaties Uitgangssituatie Algemeen Zwart Water_Inrichting Schaapsen Diepbroek incl. sanering stortlocaties Projectnummer: 2009_015 Projectnaam: Zwart Water_Inrichting Schaaps- en diepbroek incl sanering stort 1

Nadere informatie

Potenties voor vegetaties van Natte duinvalleien in het plangebied Hanenplas

Potenties voor vegetaties van Natte duinvalleien in het plangebied Hanenplas reg.nr. 17.87199 17.100697 Potenties voor vegetaties van Natte duinvalleien in het plangebied Hanenplas 1. Hydrologie 1.1 Hydrologische voorwaarden voor Schoenetum : zomergrondwaterstanden die niet verder

Nadere informatie

Ecologische verbindingszone Omval - Kolhorn

Ecologische verbindingszone Omval - Kolhorn Ecologische verbindingszone Omval - Kolhorn Watertoets Definitief Provincie Noord Holland Grontmij Nederland B.V. Alkmaar, 11 december 2009 Inhoudsopgave 1 Inleiding... 4 2 Inrichting watersysteem...

Nadere informatie

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1).

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1). De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1). Afbeelding I.1. Vorming stuwwal Nijmegen en stuwwal Reichswald Zandige

Nadere informatie

Cultuurhistorische inventarisatiescan nieuwe scoutingterrein Broekpolder

Cultuurhistorische inventarisatiescan nieuwe scoutingterrein Broekpolder Cultuurhistorische inventarisatiescan nieuwe scoutingterrein Broekpolder Adviescode: 2015.020 Auteur: R. Terluin, archeoloog gemeente Vlaardingen Oktober 2017 Inleiding Scoutinggroepen worden verplaatst

Nadere informatie

Nieuwsbrief April 2018

Nieuwsbrief April 2018 Nieuwsbrief April 2018 HERINRICHTING VLEDDERS EN LEIJERHOOILANDEN Inleiding Landschap Overijssel en Waterschap Drents Overijsselse Delta willen graag het gebied Vledders en Leijerhooilanden nog natuurlijker

Nadere informatie

analyse GGOR Voor verdere informatie (zoals ligging verschillende natuurdoeltypen) wordt verwezen naar de beschrijving en kaarten van het AGOR.

analyse GGOR Voor verdere informatie (zoals ligging verschillende natuurdoeltypen) wordt verwezen naar de beschrijving en kaarten van het AGOR. analyse GGOR afweging en uitgangspunten Het GGOR voor Alm&Biesbosch richt zich op het realiseren van de gewenste peilen ten behoeve van de geambieerde natuurdoeltypen van de provincie Noord-Brabant voor

Nadere informatie

Samenvatting peilvoorstellen en afwegingen

Samenvatting peilvoorstellen en afwegingen Samenvatting peilvoorstellen en afwegingen 14.52044 De peilvoorstellen en afwegingen van het ontwerp-peilbesluit voor de Zuid- en Noordeinderpolder worden hier gegeven. Dit ontwerppeilbesluit is opgesteld

Nadere informatie

Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1.

Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1. 1. ALGEMENE GEGEVENS Titel Auteur(s) Autorisatie Gemeente Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1.0) H.

Nadere informatie

Waterhuishouding en riolering Groot Zonnehoeve

Waterhuishouding en riolering Groot Zonnehoeve Waterhuishouding en riolering Groot Zonnehoeve Inleiding Dit document is opgesteld als vervolg en update van de analyse van de waterhuishouding, opgesteld in januari 2008. Toen is geconstateerd dat de

Nadere informatie

Verkavelingspatroon Regelmatige blokverkaveling (door houtwallen omgeven)

Verkavelingspatroon Regelmatige blokverkaveling (door houtwallen omgeven) 4.5 Landduinen Landschapskenmerken Reliëfvorm Mozaïek van hogere zandduinen meestal bebost en lager en vlakker gelegen vennen en schrale graslanden Water Lage grondwaterstanden Bodem Zandgronden Wegenpatroon

Nadere informatie

DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL

DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL Bekijk op https://www.youtube.com/watch?v=pgyczqy-krm voor het herinirichtingplan Sarsven en De Banen. Begin vorige eeuw kwamen plantenliefhebbers uit het hele land al naar

Nadere informatie

Compensatieplan Meerdink

Compensatieplan Meerdink Compensatieplan Meerdink Inleiding De heer Meerdink heeft het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk gevraagd om de agrarische bestemming Meester Meinenweg 29 te wijzigen in de bestemming

Nadere informatie

Landgoed Heijbroeck. Waterparagraaf. Datum : 11 juni Bureau van Nierop, Landgoed Heijbroeck, Waterparagraaf 1

Landgoed Heijbroeck. Waterparagraaf. Datum : 11 juni Bureau van Nierop, Landgoed Heijbroeck, Waterparagraaf 1 Landgoed Heijbroeck Waterparagraaf Datum : 11 juni 2013 Auteur Opdrachtgever : W.J. Aarts : Fam. van Loon 1 VOORWOORD In opdracht van Fam. van Loon is er door Bureau van Nierop een waterparagraaf conform

Nadere informatie

Bijlage 1: Ambitie en kader

Bijlage 1: Ambitie en kader BIJLAGEN Bijlage 1: Ambitie en kader Provincie Fryslân In de provinciale Verordening Romte is aangegeven dat bij een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied rekening moet worden gehouden met de herkenbaarheid

Nadere informatie

Laarzenpad Kollumerzwaag

Laarzenpad Kollumerzwaag Laarzenpad Kollumerzwaag 1. Inleiding Kollumerzwaag is het op een na grootste dorp van de gemeente Kollumerland c.a. Het is gelegen aan de spoorlijn van Groningen naar Leeuwarden. In 1443 kwam het dorp

Nadere informatie

HET POORTJE; Toelichting stedenbouwkundige inpassing Datum:

HET POORTJE; Toelichting stedenbouwkundige inpassing Datum: HET POORTJE; Toelichting stedenbouwkundige inpassing Datum: 14-4-2009 Huidige situatie De locatie maakt deel uit van het ontwikkelingsgebied Heerenveen Noordoost; een langgerekt gebied tussen grofweg de

Nadere informatie

ACHTERGRONDDOCUMENT. Ontwikkelingsvisie en Beheerplan voor de landgoederen Nieuw- en Oud Amelisweerd en Rhijnauwen. Juni 2008

ACHTERGRONDDOCUMENT. Ontwikkelingsvisie en Beheerplan voor de landgoederen Nieuw- en Oud Amelisweerd en Rhijnauwen. Juni 2008 ACHTERGRONDDOCUMENT Ontwikkelingsvisie en Beheerplan voor de landgoederen Nieuw- en Oud Amelisweerd en Rhijnauwen Juni 2008 Inhoud deel I BASISGEGEVENS 1. Bodem, grondwater en hydrologie 2. Historie van

Nadere informatie

: SAB Prinses Margrietlaan Best Betreft : Watertoets ontwikkeling Prinses Margrietlaan nabij nr. 24

: SAB Prinses Margrietlaan Best Betreft : Watertoets ontwikkeling Prinses Margrietlaan nabij nr. 24 Logo MEMO Aan : Henrike Francken Van : Michiel Krutwagen Kopie : Dossier : BA1914-112-100 Project : SAB Prinses Margrietlaan Best Betreft : Watertoets ontwikkeling Prinses Margrietlaan nabij nr. 24 Ons

Nadere informatie

Bijlage E: Peilvakken en de gewenste grond- en oppervlaktewaterpeilen.

Bijlage E: Peilvakken en de gewenste grond- en oppervlaktewaterpeilen. Blad 95 van 127 Bijlage E: Peilvakken en de gewenste grond- en en. Zie ook de bijgevoegde Peilvakkenkaart op A0. Afweging en uitgangspunten peilenplan Terwolde De belangrijkste afweging bij de totstandkoming

Nadere informatie

Peilbesluit Klyndobbe en Houtwiel-west

Peilbesluit Klyndobbe en Houtwiel-west Toelichting op het peilbesluit: Peilbesluit Klyndobbe en Houtwiel-west Situatietekening gebied Klyndobbe en Houtwiel- west Opsteller: Iwona Meijer-Bielenin / J. Y. Zijlstra Cluster Plannen, Afdeling Beleid

Nadere informatie

Etten-Leur. (Bron: www. nederland-in-beeld.nl)

Etten-Leur. (Bron: www. nederland-in-beeld.nl) Etten-Leur (Bron: www. nederland-in-beeld.nl) Introductie Etten-Leur is een middelgrote gemeente in Brabant, gelegen ten westen van Breda. De gemeente bestaat uit één kern van ruim 40.000 inwoners. Door

Nadere informatie

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek Notitie Contactpersoon Wietske Terpstra Datum 2 februari 2006 Kenmerk N001-4425137TER-pla-V01-NL 1.1 Bodemopbouw De regionale bodemopbouw is afgeleid uit de Grondwaterkaart van Nederland 1 en boorgegevens

Nadere informatie

AANVULLING MILIEUEFFECTRAPPORT. WATERBERGING EN NATUUR ZUIDELIJK WESTERKWARTIER Provincie Groningen en Waterschap Noorderzijlvest

AANVULLING MILIEUEFFECTRAPPORT. WATERBERGING EN NATUUR ZUIDELIJK WESTERKWARTIER Provincie Groningen en Waterschap Noorderzijlvest AANVULLING MILIEUEFFECTRAPPORT WATERBERGING EN NATUUR ZUIDELIJK WESTERKWARTIER Provincie Groningen en Waterschap Noorderzijlvest 19 april 2018 AANVULLING MILIEUEFFECTRAPPORT WATERBERGING EN NATUUR ZUIDELIJK

Nadere informatie

Natura 2000 gebied 10 Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

Natura 2000 gebied 10 Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving Natura 2000 gebied 10 Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving (Zie leeswijzer) Kenschets Natura 2000 Landschap: Status: Site code: Beschermd natuurmonument: Beheerder: Provincie: Gemeente: Oppervlakte:

Nadere informatie

De inrichting en het beheer van de kwelders sluit aan bij het Kwelderherstelprogramma Groningen.

De inrichting en het beheer van de kwelders sluit aan bij het Kwelderherstelprogramma Groningen. Beschrijving kwelderherstelmaatregelen 1 1.1 Inleiding Aan de noordkust van Groningen heeft Groningen Seaports, mede ten behoeve van RWE, circa 24 ha. kwelders aangekocht. Door aankoop van de kwelders

Nadere informatie

COMPENSATIEMAATREGELEN UITBREIDING BEDRIJVENTERREIN KOLKSLUIS TE T ZAND

COMPENSATIEMAATREGELEN UITBREIDING BEDRIJVENTERREIN KOLKSLUIS TE T ZAND COMPENSATIEMAATREGELEN UITBREIDING BEDRIJVENTERREIN KOLKSLUIS TE T ZAND 1. INLEIDING Aanleiding De gemeente Schagen is voornemens om het bedrijventerrein Kolksluis langs de Koning Willem II-weg in t Zand

Nadere informatie

Middelburg Polder Tempelpolder. Polder Reeuwijk. Reeuwijk. Polder Bloemendaal. Reeuwijksche Plassen. Gouda

Middelburg Polder Tempelpolder. Polder Reeuwijk. Reeuwijk. Polder Bloemendaal. Reeuwijksche Plassen. Gouda TNO Kennis voor zaken : Oplossing of overlast? Kunnen we zomaar een polder onder water zetten? Deze vraag stelden zich waterbeheerders, agrariërs en bewoners in de Middelburg-Tempelpolder. De aanleg van

Nadere informatie

Toelichting GGOR Schieveen

Toelichting GGOR Schieveen Toelichting GGOR Schieveen Inleiding Om het GGOR te kunnen bepalen is de GGOR-systematiek gevolgd (zie figuur 1). Op basis van een analyse met een grondwatermodel zijn de actuele grondwaterstanden (AGOR)

Nadere informatie

Natuur en cultuur: gaat dat samen? Natuur en cultuur: gaat dat samen? Natuur en cultuur: hoe gaat dat samen?

Natuur en cultuur: gaat dat samen? Natuur en cultuur: gaat dat samen? Natuur en cultuur: hoe gaat dat samen? Cultuur, mens en natuur in het veenweidelandschap van de Mieden in Noordoost-Friesland Natuur en cultuur: gaat dat samen? Theo Spek Natuur en cultuur: gaat dat samen? Natuur en cultuur: hoe gaat dat samen?

Nadere informatie

ONTWIKKELINGSPLAN LANDSCHAPPELIJKE ELEMENTEN. Gemeente Someren. Project 3: Beekdal van de Aa ten oosten van de Zuid Willemsvaart

ONTWIKKELINGSPLAN LANDSCHAPPELIJKE ELEMENTEN. Gemeente Someren. Project 3: Beekdal van de Aa ten oosten van de Zuid Willemsvaart ONTWIKKELINGSPLAN LANDSCHAPPELIJKE ELEMENTEN Gemeente Someren Datum: 9 november 2001 Project: 119-4 Status: Definitief Opdrachtgever: Gemeente Someren VOORWOORD Door het college van Burgemeester & Wethouders

Nadere informatie

Achtergrondartikel grondwatermeetnetten

Achtergrondartikel grondwatermeetnetten Achtergrondartikel grondwatermeetnetten Wat is grondwater Grondwater is water dat zich in de ondergrond bevindt in de ruimte tussen vaste deeltjes, zoals zandkorrels. Indien deze poriën geheel met water

Nadere informatie

Partiële herziening Peilbesluit Duivenvoordse- en Veenzijdsepolder. Peilvak Noortheylaan

Partiële herziening Peilbesluit Duivenvoordse- en Veenzijdsepolder. Peilvak Noortheylaan Partiële herziening Peilbesluit Duivenvoordse- en Veenzijdsepolder Peilvak 2.15.1.11 Noortheylaan Archimedesweg 1 postadres: postbus 15 2300 AD Leiden telefoon (071) 3 03 03 telefax (071) 5 123 91 CORSA

Nadere informatie

BIJLAGE BIJ BRIEF (MET ALS KENMERK: ) Opdrachtgever: Project: Gemeente Nijkerk Historisch onderzoek aan de Stoutenburgerlaan Amersfoort/

BIJLAGE BIJ BRIEF (MET ALS KENMERK: ) Opdrachtgever: Project: Gemeente Nijkerk Historisch onderzoek aan de Stoutenburgerlaan Amersfoort/ BIJLAGE BIJ BRIEF (MET ALS KENMERK: 110301.001725) Opdrachtgever: Project: Gemeente Nijkerk Historisch onderzoek aan de Stoutenburgerlaan Amersfoort/ Nijkerk Het betreft het plangebied voor het toekomstige

Nadere informatie

Nut en noodzaak fosfaatonderzoek natuurinrichting WaalenBurg

Nut en noodzaak fosfaatonderzoek natuurinrichting WaalenBurg Nut en noodzaak fosfaatonderzoek natuurinrichting WaalenBurg HASKONINGDHV NEDERLAND B.V. RIVERS, DELTAS & COASTS Aan : Provincie Noord-Holland Van : Joost Rink en Tom van den Broek Datum : 9 januari 2015

Nadere informatie

Update Geohydrologisch onderzoek wegenproject N381 Drachten Drentse grens

Update Geohydrologisch onderzoek wegenproject N381 Drachten Drentse grens Update Geohydrologisch onderzoek wegenproject 381 Drachten Drentse grens Rapportage Auteur: C.H. van Immerzeel 15 oktober 2010 - IDO-Doesburg B.V. 2 Inhoudsopgave 1. Inleiding... 3 2. Uitgangspunten en

Nadere informatie

Averboodse Baan (N165), Laakdal

Averboodse Baan (N165), Laakdal Programma van Maatregelen Auteur: A. Schoups (veldwerkleider) Autorisatie: J.A.G. van Rooij (OE/ERK/Archeoloog/2017/00169) 1 Inleiding In opdracht heeft Vlaams Erfgoed Centrum in juni 2017 een archeologienota

Nadere informatie

COPYRIGHT. l Habitat verbeterende maatregelen voor aquatische. 02 juli Regiohoofd Veenweiden, Zuid-Hollands Landschap

COPYRIGHT. l Habitat verbeterende maatregelen voor aquatische. 02 juli Regiohoofd Veenweiden, Zuid-Hollands Landschap Veldwerkplaats: l Habitat verbeterende maatregelen voor aquatische fauna in poldergebieden 02 juli 2009 Rudi Terlouw, Regiohoofd Veenweiden, Zuid-Hollands Landschap KRIMPENERWAARD Veenweidepolder van

Nadere informatie

Pascal Bos, IB, , Grondwatertoets bestemmingsplan Strawinsky Zuidzijde

Pascal Bos, IB, , Grondwatertoets bestemmingsplan Strawinsky Zuidzijde Bezoekadres Weesperstraat 430 1018 DN Amsterdam Postbus 12693 1100 AR Amsterdam Telefoon 251 1111 ingenieursbureau.amsterdam.nl Notitie Aan Jet de Graaf, Sandra Thesing Van Pascal Bos, IB, 06-30541621,

Nadere informatie

INRICHTINGSVISIE ANNA S HOEVE CONCEPT

INRICHTINGSVISIE ANNA S HOEVE CONCEPT INRICHTINGSVISIE ANNA S HOEVE CONCEPT INHOUD kenschets geschiedenis veranderingen ambities visie in varianten uitwerking geschiedenis KENSCHETS Forse, gegraven waterpartijen KENSCHETS Berg van Dudok KENSCHETS

Nadere informatie

Bodemgeschiktheidseisen stedelijk gebied

Bodemgeschiktheidseisen stedelijk gebied Bodemgeschiktheidseisen stedelijk gebied uit: Riet Moens / Bouwrijp maken http://team.bk.tudelft.nl/publications/2003/earth.htm Uit: Standaardgidsen (1999) 1.7.3 Uitwerking voor stedelijke functies De

Nadere informatie

Hydrologische berekeningen EVZ Ter Wisch

Hydrologische berekeningen EVZ Ter Wisch Hydrologische berekeningen EVZ Ter Wisch Inleiding In deze notitie worden verscheidene scenario s berekend en toegelicht ter ondersteuning van de bepaling van inrichtingsmaatregelen voor de EVZ Ter Wisch.

Nadere informatie

Beheer- en onderhoudsplan Vledders en Leijerhooilanden

Beheer- en onderhoudsplan Vledders en Leijerhooilanden Beheer- en onderhoudsplan Vledders en Leijerhooilanden Waterschap Drents Overijsselse Delta Dokter Van Deenweg 186 8025 BM Zwolle Postbus 60, 8000 AB Zwolle e-mail: info@wdodelta.nl website: www.wdodelta.nl

Nadere informatie

Oplegnotitie. 1 Aanleiding

Oplegnotitie. 1 Aanleiding Oplegnotitie Onderwerp: Reest - Vledders en LeijerhooiAanvullende hydrologische berekeningen nieuw inrichtingsplan Vledders en Leijerhooilanden Projectnummer: 348119348119 Referentienummer: 348119_berekening2018_Bdg

Nadere informatie

Inrichting Straelensbroek/ Straelens Schuitwater

Inrichting Straelensbroek/ Straelens Schuitwater Uitgangssituatie Algemeen Inrichting Straelensbroek/ Straelens Schuitwater Projectnummer: 2008_009 Projectnaam: Inrichting Straelensbroek/Straelens Schuitwater PMJP: B1 Inrichting verworven EHS Natuurdoel:

Nadere informatie

Analyse landschappelijke inpassing Recreatiecentrum Zandpol

Analyse landschappelijke inpassing Recreatiecentrum Zandpol Analyse landschappelijke inpassing Recreatiecentrum Zandpol Drs. Ing. L.M. Scholtens in opdracht van: Gemeente Emmen, Dienst Beleid Afdeling Fysiek Ruimtelijke Ontwikkeling December 2009 Het landschap

Nadere informatie

Ter Wisch. Kaart 1; Overzicht. Peilbesluit Ter Wisch Westerwolde bebouwing boezem. rijksgrens. hoofdweg hoofdspoorwegennet.

Ter Wisch. Kaart 1; Overzicht. Peilbesluit Ter Wisch Westerwolde bebouwing boezem. rijksgrens. hoofdweg hoofdspoorwegennet. Kaart 1; Overzicht Peilbesluit Westerwolde bebouwing boezem Nieuweschans Uiterburen Zuidbroek Muntendam Heiligerlee Winschoten hoofdweg hoofdspoorwegennet hoofdwaterlichaam Veendam Ommelanderwijk Oude

Nadere informatie

Bijlage 2; notitie aanvullende informatie

Bijlage 2; notitie aanvullende informatie Bijlage 2; notitie aanvullende informatie blz. (a) Locatie (1.1)...2 (b) Huidige situatie (1.1)...2 (c) Doel van de ontgronding (1.3)...2 (d) Oppervlakte te ontgraven natuurvriendelijke oever (2.1)...3

Nadere informatie

Fig. 4.3a. Dichtheden weidevogels in het reservaatsgebied Giethoorn-Wanneperveen 1987-2010 (229 ha)

Fig. 4.3a. Dichtheden weidevogels in het reservaatsgebied Giethoorn-Wanneperveen 1987-2010 (229 ha) Lichte groei weidevogelstand Giethoorn-Wanneperveen in 2010 Obe Brandsma De belangrijkste resultaten samengevat: Het onderzoeksgebied Giethoorn-Wanneperveen (229 ha) is één van de weinige gebieden in Nederland

Nadere informatie

Projectplan GOB. Datum: Oktober /16

Projectplan GOB. Datum: Oktober /16 Projectplan GOB Object: De Riggen Datum: Oktober 2015 1/16 Inleiding Aanvrager: Projectnaam: Voorgeschiedenis Stichting het Noordbrabants Landschap Perceel de Riggen - Pannenhoef Perceel was een oude boomkwekerij

Nadere informatie

huidig praktijk peil (AGOR) [m NAP]

huidig praktijk peil (AGOR) [m NAP] TOELICHTING INDICATIEVE SCENARIOBEREKENING Voor het herstel van de natuur in de N2000 gebieden zijn enkele indicatieve scenarioberekeningen uitgevoerd ter verkenning van het effect op het (kwantitatieve)

Nadere informatie

Pierikstraat 16 Gaanderen

Pierikstraat 16 Gaanderen Pierikstraat 16 Gaanderen Inrichtingsplan Pierikstraat 16 te Gaanderen Onderdeel van de bestemmingswijziging VOF Wisselink Loonbedrijf Colofon Hoog-Keppel : 7 juli 2014 Rapportnummer : 1414 Projectnummer

Nadere informatie

LIGGING. topografische kaart. ligging in het veld

LIGGING. topografische kaart. ligging in het veld LIGGING Recreatiebedrijf Landgoed Moerslag 32 is gesitueerd ten zuiden van de kern Moerslag. Zie de markering in de topografische kaart hieronder en de luchtfoto rechts. topografische kaart ligging in

Nadere informatie

BODEMONDERZOEK GROEI- LOCATIE GLASTUINBOUW KLEINE HEITRAK, ASTEN

BODEMONDERZOEK GROEI- LOCATIE GLASTUINBOUW KLEINE HEITRAK, ASTEN Bijlage 2 bij de toelichting BODEMONDERZOEK GROEI- LOCATIE GLASTUINBOUW KLEINE HEITRAK, ASTEN i BODEMONDERZOEK GROEILOCATIE GLASTUINBOUW KLEINE HEITRAK, ASTEN In opdracht van: Tuinbouw Ontikkelings Maatschappij

Nadere informatie

BEPLANTINGSPLAN LANDGOED NIEUW HOLTHUIZEN

BEPLANTINGSPLAN LANDGOED NIEUW HOLTHUIZEN BEPLANTINGSPLAN LANDGOED NIEUW HOLTHUIZEN 1. INLEIDING De heer G. Holthuis en Mevrouw E. Wynia willen een nieuw landgoed aanleggen aan de Markeweg in Steenbergen. Onderdeel daarvan is de aanleg van 5 ha

Nadere informatie

De kern ligt bij plasdras

De kern ligt bij plasdras 7-3-2014 Inleiding presentatie Weidevogelbeheer Vereniging Noardlike Fryske Wâlden Weidevogelaantallen 2009-2012 Plasdras voor meer weidevogels Netwerken voor vitale populaties De kern ligt bij plasdras

Nadere informatie

Kaart 1 Overzichtskaart. Legenda. Duurswold. Veenkoloniën. Hunze. Drentse Aa. Peilbesluit Paterswolde en stad Groningen

Kaart 1 Overzichtskaart. Legenda. Duurswold. Veenkoloniën. Hunze. Drentse Aa. Peilbesluit Paterswolde en stad Groningen Duurswold Veenkoloniën Hunze Drentse Aa Peilbesluit en stad Kaart 1 Overzichtskaart 2.000 3.000 4.000 Schaal: 1:100.000 Datum: 4-11-2014 9510 40 0470 0876 Functie Drenthe Functie Landbouw Bestaand bebouwd

Nadere informatie

: Ruud Tak. MEMO/Landschappelijke inpassing uitbreiding Roekenbosch te Blitterswijk 1. 1 artikel 3.1. Verordening ruimte provincie Brabant 2014

: Ruud Tak. MEMO/Landschappelijke inpassing uitbreiding Roekenbosch te Blitterswijk 1. 1 artikel 3.1. Verordening ruimte provincie Brabant 2014 Onderwerp : Landschappelijke inpassing uitbreiding Roekenbosch te Blitterswijk Projectnummer : 211x07649 Datum : 22 mei 2015, aangepaste versie van 25 maart 2015. Van : Ruud Tak Bij het toestaan van een

Nadere informatie

Berg en kroute reub 6,6 km

Berg en kroute reub 6,6 km Berg en Breukroute 6,6 km Een wandelroute die Berg en Breukroute heet en niet in Zuid- Limburg of de Ardennen ligt? Dat klinkt u wellicht vreemd in de oren. Tenminste, als u nog niet bekend bent met de

Nadere informatie

Watertoets voor de ontwikkeling van verblijfsrecreatie aan de Fazantenweg te Dongen

Watertoets voor de ontwikkeling van verblijfsrecreatie aan de Fazantenweg te Dongen Watertoets voor de ontwikkeling van verblijfsrecreatie aan de Fazantenweg te Dongen Datum: 3 februari / 15 juli 2016 Opdrachtgever: Auteur: Pukkemuk Vaartweg 192a 5106 NG Dongen ir. S.A.H. Gloudemans Optifield

Nadere informatie

Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Concept

Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Concept Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Concept a Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Colofon Deze samenvatting is een uitgave van de

Nadere informatie

Landgoed Setersheike

Landgoed Setersheike Praedium maakt het werkelijk Landgoed Setersheike Een robuuste verbinding tussen twee natuurgebieden Datum: november 2011 1 2 Opdrachtgever: Dhr. W. Vugts Ruiting 10a 5076 RA Haaren Inhoudsopgave: 1. Initiatief

Nadere informatie

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs Notitie Contactpersoon ir. J.M. (Martin) Bloemendal Datum 7 april 2010 Kenmerk N001-4706565BLL-mya-V02-NL Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs Tauw

Nadere informatie

Visie op de Twellose Beek

Visie op de Twellose Beek Visie op de Twellose Beek Verantwoording Colofon Titel Visie op de Twellose Beek Opdrachtgever Waterschap Veluwe Projectleider Theo van der Horn Auteur(s) Annemieke Helder-Feijen Annemarijne van Nieuwenhuijzen

Nadere informatie

: landschappelijke inpassing Achter de Pastorie, Melderslo. Advies. Inleiding. Datum : 30 mei 2011 Opdrachtgever : Gemeente Horst aan de Maas

: landschappelijke inpassing Achter de Pastorie, Melderslo. Advies. Inleiding. Datum : 30 mei 2011 Opdrachtgever : Gemeente Horst aan de Maas Advies : landschappelijke inpassing Achter de Pastorie, Melderslo Datum : 30 mei 2011 Opdrachtgever : Gemeente Horst aan de Maas Ter attentie van Projectnummer : Commissie LKM : 211x05071 Opgesteld door

Nadere informatie

In deze notitie wordt de bepaling van de waterbergingsopgave toegelicht en wordt aangegeven hoe deze ingevuld kan worden.

In deze notitie wordt de bepaling van de waterbergingsopgave toegelicht en wordt aangegeven hoe deze ingevuld kan worden. Notitie Referentienummer Kenmerk 190509/Ack 277242 Betreft Waterbergingsopgave Hogewegzone Concept d.d. 19 mei 2009 1 Inleiding De Hogewegzone in de gemeente Amersfoort wordt de komende jaren vernieuwd.

Nadere informatie

Watertoets De Cuyp, Enkhuizen

Watertoets De Cuyp, Enkhuizen Watertoets De Cuyp, Enkhuizen Definitief Bouwfonds Ontwikkeling Grontmij Nederland B.V. Alkmaar, 6 april 2009 Verantwoording Titel : Watertoets De Cuyp, Enkhuizen Subtitel : Projectnummer : 275039 Referentienummer

Nadere informatie

Cultuurhistorisch natuurbeheer kan!

Cultuurhistorisch natuurbeheer kan! Cultuurhistorisch natuurbeheer kan! Verslag veldwerkplaats Beekdallandschap Drentsche Aa, 22 oktober 2008 Inleiders: stafmedewerker Jori Wolf, ecoloog Willem Molenaar en beheerder Pieter Jan Wolf (allen

Nadere informatie

Kaart zonneveld Farm Frites gebiedsvisie

Kaart zonneveld Farm Frites gebiedsvisie Kaart zonneveld Farm Frites gebiedsvisie Groene randen Gezien de ligging van het zonneveld is gekozen voor een open uitstraling, de randen worden verzacht met een groen blauwe structuur. Royale watergangen

Nadere informatie

Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden. Juni 2011

Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden. Juni 2011 Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden Juni 2011 Achtergrond van de lagen benadering De oorsprong van de lagenbenadering moet gezocht worden in de negentiende eeuw,

Nadere informatie

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494) Archeologie Deventer Briefrapport 27 November 2013 Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494) Briefrapport Controleboringen Cellarius / De Hullu, Colmschate (project 494) Behorende bij bureaustudie

Nadere informatie

Effectbepaling ganzengebied Oosteinde en Westeinde 76 te Nieuwleusen

Effectbepaling ganzengebied Oosteinde en Westeinde 76 te Nieuwleusen Notitie Contactpersoon Benjamin Flierman Datum 29 oktober 2010 Effectbepaling ganzengebied Oosteinde 56-58 en Westeinde 76 te Nieuwleusen 1.1 Inleiding In het kader van de Rood voor Rood-regeling worden

Nadere informatie

Peilbesluit Horstermeerpolder en Meeruiterdijkse polder

Peilbesluit Horstermeerpolder en Meeruiterdijkse polder Plangebied Kaart 1 Stichtse Ankeveense Plassen Spiegelplas Poldergrenzen grens Bos Bebouwing Huizenblok Hoofdwegen Regionale wegen e wegen polder Vecht Meeruiterdijkse polder IB2002 1 Kortenhoefse Plassen

Nadere informatie

Aan de leden van Provinciale Staten

Aan de leden van Provinciale Staten Aan de leden van Provinciale Staten Datum : Briefnummer : 2007-31.815/37/A.9, LGW Zaaknummer: 45313 Behandeld door : Meijering J.J. Telefoonnummer : (050) 316050-3164874 Antwoord op : statenvragen dd 27

Nadere informatie

Bijlage VIII - Land- en tuinbouw Provincie Noord-Brabant

Bijlage VIII - Land- en tuinbouw Provincie Noord-Brabant Westelijke Langstraat Bijlage VIII - Land- en tuinbouw Provincie Noord-Brabant 11 maart 2019 Project Opdrachtgever Westelijke Langstraat Provincie Noord-Brabant Document Bijlage VIII - Land- en tuinbouw

Nadere informatie

Foeragerende kiekendieven nabij de Lage Knarsluis in 2015 A&W-rapport 2156

Foeragerende kiekendieven nabij de Lage Knarsluis in 2015 A&W-rapport 2156 Foeragerende kiekendieven nabij de Lage Knarsluis in 2015 A&W-rapport 2156 in opdracht van Foeragerende kiekendieven nabij de Lage Knarsluis in 2015 A&W-rapport 2156 N. Beemster Foto Voorplaat Het optimale

Nadere informatie

Advies natuurontwikkeling Koppelboerweg 42 in Oldenzaal. briefnotitie

Advies natuurontwikkeling Koppelboerweg 42 in Oldenzaal. briefnotitie Advies natuurontwikkeling Koppelboerweg 42 in Oldenzaal briefnotitie Uitgevoerd door: Natuurbank Overijssel Opdrachtgever: J. Seijger Projectnummer en versie: 710, versie 1.1 Projectleider: Ing. P.Leemreise

Nadere informatie