Vlaamse dialectbenamingen voor graan- en hooistapels.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Vlaamse dialectbenamingen voor graan- en hooistapels."

Transcriptie

1 Vlaamse dialectbenamingen voor graan- en hooistapels. Een dialectgeografische studie. Promotor: dr. Roxane Vandenberghe Annelien Verhelst Academiejaar Masterproef voorgelegd aan de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad van Master in de Taal- en Letterkunde: Twee Talen: Nederlands-Engels.

2 DANKWOORD Het schrijven en voltooien van deze masterscriptie is een werk van lange adem geweest dat ik nooit tot een goed einde had kunnen brengen zonder de hulp van een aantal mensen. Graag wil ik hen daarvoor bedanken. Eerst en vooral wil ik mijn promotor dr. Roxane Vandenberghe bedanken om me de afgelopen maanden te begeleiden. Ze hielp me bij het opstarten van mijn onderzoek en maakte vele uren voor mij vrij om mijn vragen te beantwoorden. Ze dacht met me mee en hielp bij het verzamelen en ingeven van gegevens. Ook hielp ze me vakkundig bij het tekenen en perfectioneren van de woordkaarten. Door haar hulp kwam ik telkenmale een stapje dichter bij het volmaken van deze masterscriptie. Prof. dr. Magda Devos en prof. dr. Jacques Van Keymeulen wil ik bedanken voor het wekken en aanwakkeren van mijn interesse voor dialectologie in het algemeen en landbouwwoordenschat in het bijzonder. Ik kon steeds bij hen terecht met vragen en hun vakkundige raad was een grote hulp. Mijn dank gaat ook uit naar Valerie Bouckaert van de bibliotheek Nederlandse Taalkunde, die met haar behulpzaamheid en immer vriendelijke begroetingen het opzoekwerk heel wat lichter maakte. Daarnaast wil ik ook de mensen van het Centrum voor Agrarische Geschiedenis bedanken voor het verschaffen van interessante informatie over landbouwrealia. Met name Bert Woestenborghs stonds me steeds vriendelijk te woord en hielp me bij het zoeken naar relevante bronnen voor mijn masterscriptie. Mijn ouders verdienen een speciale vermelding in dit dankwoord. Ze toonden veel interesse voor het onderwerp van mijn masterproef, wat meer dan eens leidde tot geanimeerde gesprekken over de verschillende stapels. Mijn vader steunde me in dagen waarop het schrijven moeizaam vooruit ging. Zijn lijfspreuk als je moe bent, moet je nog een uur verder werken, nam ik steeds ter harte. Mijn dank gaat ook uit naar Joël en Bram die bereid waren mijn scriptie na te lezen. Bert wil ik bedanken voor de gemoedsrust die hij me bood. Ten slotte wil ik Edith, Leni en Ellen bedanken om naar mijn geweeklaag te willen luisteren en me altijd opnieuw te motiveren. 2

3 INHOUDSOPGAVE DANKWOORD... 2 INHOUDSOPGAVE... 3 INLEIDING Opzet en doel Aanpak en opbouw... 5 ONDERZOEKSMETHODE Onderzoeksmateriaal Woordkaarten Onomasiologische bespreking van de heteroniemen... 8 HOOFDSTUK 1: GRAANSTAPELS Begripsomschrijvingen Onomasiologische benadering van de begrippen Ronde graanstapel Kaartbeschrijving Bespreking van de heteroniemen Vierkante graanstapel Kaartbeschrijving Bespreking van de heteroniemen Kleine peervormige graanstapel Kaartbeschrijving Bespreking van de heteroniemen Semasiologische benadering van de gegevens HOOFDSTUK 2: HOOISTAPELS Begripsomschrijvingen Onomasiologische benadering van de begrippen Kleinste hooistapel Kaartbeschrijving Bespreking van de heteroniemen Grote hooistapel Kaartbeschrijving Bespreking van de heteroniemen Halfgrote hooistapel Kaartbeschrijving Bespreking van de heteroniemen Hooi op een houten stellage Kaartbeschrijving Bespreking van de heteroniemen Blijvende ronde hooistapel

4 2.5.1 Kaartbeschrijving Bespreking van de heteroniemen Semasiologische benadering van de gegevens HOOFDSTUK 3: HETERONIEMEN DIE ZOWEL NAAR GRAAN- ALS NAAR HOOISTAPELS VERWIJZEN SLOTBESCHOUWING BIBLIOGRAFIE Licentiaatsverhandelingen Etymologische woordenboeken Bronnen BIJLAGES

5 INLEIDING 1. Opzet en doel Dit onderzoek concentreert zich op de verschillende benamingen die in de Vlaamse dialecten gegeven worden aan verschillende graan- en hooistapels. Door middel van mondelinge enquêtes en schriftelijke vragenlijsten werden informanten in het hele Vlaamse dialectgebied gevraagd naar de benamingen die ze gebruiken voor drie graanstapels en vijf hooistapels. Door de mechanisering van de graanoogst en het moderniseren van de hooiwinning, worden de besproken stapels amper nog gespot in het Vlaamse landbouwlandschap. Dit zaakverlies leidt op zijn beurt tot dialectverlies. Bijgevolg is het van belang de benamingen voor deze stapels te inventariseren. Van het Woordenboek van de Vlaamse dialecten zijn tot nog toe zeven afleveringen over landbouwwoordenschat gepubliceerd. Een aflevering over de oogst is tot op heden nog niet verschenen. De begrippen die in deze scriptie onderzocht werden en de woordkaarten die erin gepresenteerd worden, zijn een kleine aanzet tot een dergelijke aflevering. Zoals we zullen zien bij de bespreking van de verschillende stapels, worden er heel wat verschillende benamingen opgegeven voor stapels die in wezen op elkaar lijken. Dit wijst op een zekere taalcreativiteit bij de dialectsprekers. Door eerst te onderzoeken welke dialectwoorden waar gebruikt worden voor welke stapels, en vervolgens de motieven die aan de basis liggen van dergelijke benamingen te achterhalen, hoop ik in deze scriptie een beeld te geven van de grote dialectische verscheidenheid in het Vlaamse dialectgebied. Ook wil ik achterhalen of er sprake kan zijn van polysemie. Zijn er met andere woorden benamingen in het Vlaamse dialectgebied die naar meer dan een stapel verwijzen? 2. Aanpak en opbouw Dit onderzoek is in de eerste plaats onomasiologisch van aard. Per begrip gaan we na welke woorden er in de Vlaamse dialecten worden gebruikt. De dialecten in kwestie zijn dialecten die gesproken worden op het grondgebied van het oude graafschap Vlaanderen; met name het Frans-Vlaams, het West-Vlaams, het Oost-Vlaams en het Zeeuws-Vlaams. We gaan, aan de hand van woordkaarten, na hoe de heteroniemen geografisch verspreid zijn over het Vlaamse dialectgebied. De dialectwoorden die meer dan drie keer geattesteerd werden, zijn in kaart gebracht. De rest van het onderzoek is semasiologisch van aard. We gaan uit van de verschillende benamingen die aangetroffen werden en bekijken in welke betekenissen deze 5

6 woorden voorkomen in welke gebieden. Op die manier trachten we eventuele polysemie vast te stellen en in beeld te brengen. Na een uiteenzetting van mijn onderzoeksmethode, met name een korte uitleg over het onderzoeksmateriaal en de kaarten, ga ik over tot het eigenlijke onderzoek. De eerste twee hoofdstukken zijn elk onderverdeeld in drie paragrafen. Het eerste hoofdstuk gaat over graanstapels. In de eerste paragraaf wordt meegegeven hoe de graanoogst in zijn werk gaat en worden de verschillende onderzochte begrippen beschreven. Daarna komen de drie verschillende graanstapels onomasiologisch aan bod in de tweede paragraaf. Per begrip wordt een woordkaart gepresenteerd en vervolgens worden de aangetroffen heteroniemen besproken. We gaan voor elk heteroniem op zoek naar een benoemingsmotief en gaan dieper in op de etymologie van elk woord. In een laatste onderdeel worden de gegevens semasiologisch benaderd. Voor het tweede hoofdstuk, dat over hooistapels gaat, gaan we op dezelfde manier te werk. Eerst worden de verschillende begrippen beschreven en vervolgens wordt per begrip een woordkaart gepresenteerd. We achterhalen opnieuw voor elk heteroniem het benoemingsmotief en bespreken de etymologie van elk aangetroffen dialectwoord. In de derde paragraaf wordt vanuit semasiologisch standpunt naar de gegevens gekeken. In een derde hoofdstuk worden alle aangetroffen heteroniemen, zowel voor de besproken graanstapels als voor de onderzochte hooistapels, met elkaar vergeleken en gaan we na welke trefwoorden zowel naar graan- als naar hooistapels kunnen verwijzen. Ik sluit mijn scriptie af met een algemene slotbeschouwing. 6

7 ONDERZOEKSMETHODE 1. Onderzoeksmateriaal De woordkaarten die in deze scriptie gepresenteerd worden, zijn gemaakt op basis van materiaal uit drie soorten bronnen. Als belangrijkste bron hebben we vragenlijsten van het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten gebruikt. Deze schriftelijke enquêtes werden eind jaren 70 verstuurd door de redactie van het WVD. Voor het hoofdstuk over graanstapels hebben we de vragen 35, 36 en 37 gebruikt uit vragenlijst 19, over de oogst van graangewassen. Hierin werd respectievelijk gevraagd naar benamingen voor de begrippen ronde graanstapel, vierkante graanstapel en kleine peervormige graanstapel. Voor het tweede hoofdstuk, dat een vijftal hooistapels bespreekt, hebben we de antwoorden op vragen 28, 32, 35, 36a en 67b uit vragenlijst 21 opgenomen. Deze vragenlijst werd in 1979 verstuurd en gaat over het hooi. De nummers die we opsomden, vragen respectievelijk naar benamingen voor de begrippen kleinste hooistapel, halfgrote hooistapel, grote hooistapel, hooi op een houten stellage en blijvende ronde hooistapel. De gegevens uit deze twee vragenlijsten werden nog niet gedigitaliseerd door het WVD. Als tweede soort bron hebben we 27 ongepubliceerde licentiaatsverhandelingen gebruikt. Deze proefschriften werden geschreven aan de universiteiten Gent en Leuven en behandelen landbouwwoordenschat die mondeling opgevraagd werd in gemeenten binnen het Vlaamse dialectgebied. De lijst met gebruikte licentiaatsverhandelingen is apart opgenomen in de bibliografie van deze scriptie. Voor het Frans-Vlaamse gebied hebben we gegevens gehaald uit een mondelinge enquêtering van Magda Devos uit het voorjaar van In de vragenlijst werd gevraagd naar de begrippen ronde graanstapel, vierkante graanstapel, Kleinste hooistapel, grote hooistapel en hooi op een houten stellage. Het materiaal uit de WVD-vragenlijsten, uit de licentiaatsverhandelingen en uit de mondelinge enquête van Magda Devos hebben we ingegeven in de database van het WVD. Door middel van het karteerprogramma MapInfo hebben we woordkaarten getekend voor elk begrip. 7

8 2. Woordkaarten De woordkaarten die in deze scriptie gepresenteerd worden, zijn op dezelfde manier gemaakt als de kaarten van het WVD. Ze zijn in de eerste plaats opgevat als hulpmiddel om de informatie over het woordgebruik bij elk begrip aanschouwelijk voor te stellen (DEVOS e.a. 1979: 45). Niet elk heteroniem wordt op de kaart gebracht; benamingen met minder dan drie attestaties worden normaalgezien niet op de kaart weergegeven, behalve als de weergave ervan relevant is voor de bespreking van de heteroniemen. Verder worden samenstellingen en afleidingen van één grondwoord, ook wel etymologisch verwante woorden vaak met één teken op de kaart aangeduid. De tekens zijn zo gekozen dat ze duidelijk contrasteren; dit bevordert de leesbaarheid van de kaarten (DEVOS e.a. 1979: 46). 3. Onomasiologische bespreking van de heteroniemen Bij de onomasiologische bespreking van de heteroniemen die op de verschillende woordkaarten voorkomen, hebben we steeds een aantal historische woordenboeken geraadpleegd, namelijk het Oudnederlands Woordenboek (ONW), het Vroeg Middelnederlands Woordenboek (VMNW), het Middelnederlands Woordenboek (MNW) en het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT). Deze woordenboeken worden digitaal ter beschikking gesteld via een applicatie van de Geïntegreerde TaalBank, een project van het Instituut voor Nederlandse Lexicografie. De woordenboeken zijn te raadplegen via de site gtb.inl.nl. Bij de onomasiologische bespreking van de verschillende heteroniemen voor graan- en hooistapels, gaan we ook telkens dieper in op de etymologie van de geattesteerde benamingen. Daarvoor gebruikten we een aantal etymologische woordenboeken die in een aparte lijst zijn opgenomen in de bibliografie. Daarnaast maakten we ook gebruik van de website etymologiebank.nl. Deze website is in januari 2010 opgezet door Nicoline van der Sijs, als vervolg op het vierdelige Etymologisch woordenboek van het Nederlands, waarvan in 2009 het laatste deel is verschenen. Op deze website worden alle belangrijke etymologische publicaties van het Nederlands op woordniveau aangeboden in chronologische volgorde. 8

9 HOOFDSTUK 1: GRAANSTAPELS In dit hoofdstuk wordt nagegaan hoe de verschillende soorten graanstapels gelexicaliseerd zijn in het Vlaamse dialectgebied. Eerst wordt uit de doeken gedaan hoe de graanoogst in zijn werk gaat en worden de verschillende onderzochte stapels omschreven. Vervolgens wordt elk begrip vanuit een onomasiologische invalshoek gepresenteerd. Per begrip wordt de woordkaart beschreven en volgt er een bespreking van de aangetroffen heteroniemen. In een laatste onderdeel worden de heteroniemen vanuit een semasiologisch standpunt benaderd en bespreken we de betekenis(sen) van de aangetroffen dialectwoorden. 1. Begripsomschrijvingen Graan is een verzamelnaam voor verschillende cultuurgewassen die tot de grassenfamilie behoren en die samen wereldwijd de belangrijkste voedselbron voor de mens vormen. In Vlaanderen en Nederland worden vooral tarwe, rogge, gerst, maïs, spelt en haver verbouwd. De rijpe korenaren worden geoogst, een proces waar we later uitgebreid op terugkomen. Vervolgens wordt het graan gedorst. Tijdens dit proces worden de korrels uit de aren verwijderd. Vroeger gebeurde dit door middel van een dorsvlegel of dorsmolen, vandaag combineert men het maaien en het dorsen met behulp van een pikdorser. Wat overblijft na het dorsen, zijn enerzijds de graankorrels die verwerkt kunnen worden tot voedingsmiddelen, anderzijds het stro dat voor meerdere doeleinden gebruikt wordt. Zo wordt stro vaak gebruikt als compost of als bouwmateriaal. Maar ook op de boerderij is het stro erg nuttig als bodembedekking in de stallen bij koeien, paarden of schapen. De graanoogstperiode is voor de boer de belangrijkste en drukste periode van het jaar en vangt normaliter aan medio augustus. De precieze start van het oogstseizoen is afhankelijk van de weersomstandigheden. BLOMMAERT (1974: 363) wijst er in zijn licentiaatsverhandeling op dat het van het allergrootste belang is dat de graangewassen in goede omstandigheden geoogst kunnen worden. Om rotting te voorkomen moeten de weersomstandigheden warm en droog zijn opdat het graan een zo laag mogelijk vochtgehalte zou hebben. Bovendien moet het droog weer zijn om de schoven op de akker de kans te geven om goed te kunnen drogen om daarna in ideale omstandigheden ingehaald te worden. Het graanoogstproces begint met het maaien van de aren. Tot halverwege de 19 de eeuw gebeurde de graanoogst volledig manueel. Van oudsher gebruikte men hiervoor de sikkel, die in Vlaanderen vanaf de middeleeuwen grotendeels werd vervangen door de zeis. In de 16 de eeuw 9

10 kreeg dit werktuig concurrentie van de pik en evolueerde de zeis naar een maaiwerktuig dat eerder werd ingezet voor het maaien van gras. Uit onderzoek van LINDEMANS (1994: 57-65) blijkt dat de pik en de pikhaak, behalve ook in Frankrijk, bijna alleen in onze contreien een echte doorbraak kenden. Op het eind van de 19de eeuw waren pik en pikhaak vrij algemeen in gebruik bij het oogsten van het koren. De pik of zicht is een werktuig dat op een zeis lijkt, maar kleiner is, met de handgreep loodrecht op het snijvlak; de pikhaak bestaat uit een lang houten handvat en een metalen haak. (VANDENBERGHE & DE TIER (2010: 643) Bij het handmatig maaien van graan gebruikt men de twee werktuigen tegelijk: met de pik in de ene hand maait de landbouwer het graan met een aantal slagen af; met de pikhaak in de andere hand raapte of rolde hij de afgemaaide graanhalmen samen, waarna hij ze in een bundeltje aan de kant legde. Hoeveel keer de zichter precies inslaat voordat hij het graan samenrolt en aan de kant legt, is in het Vlaamse dialectgebied streekgebonden. VANDENBERGHE & DE TIER (2010: 643) geven aan dat er in sommige streken vier à vijf maal wordt ingehakt; in andere streken was dat tot tien maal. De kleine bundeltjes graan die afgelegd werden, worden vervolgens gebonden tot dikkere bundels die in de standaardtaal schoven worden genoemd. De schoven die over het veld verspreid liggen, worden vervolgens samengebracht en gegroepeerd opgesteld in korenhokken of stuiken. Deze stuiken worden gevormd om ervoor te zorgen dat het graan optimaal kan drogen vooraleer het ingehaald wordt. BLOMMAERT (1974: 360) geeft aan dat het vormen van kleine stuiken enerzijds wordt gedaan omdat de Graanstuiken wind er dan goed door kan waaien en anderzijds omdat het graan op deze manier enigszins beschermd is tegen de regen. De manier waarop graanhokken gezet worden, is erg streekgebonden. Afhankelijk van de graansoort die verwerkt wordt in de hokken, bijvoorbeeld tarwe, rogge, gerst of haver, kan zowel de vorm (rond, langwerpig, ) als het aantal geplaatste schoven (8, 12, 16, ) variëren. Ronde graanstapel 10

11 Zodra het graan voldoende gedroogd is in de stuiken, kan het ingehaald worden. De schoven worden op een wagen geladen en naar de boerderij gevoerd. Daar moeten ze opgeslagen worden in afwachting van het dorsen. Meestal worden de graanschoven in de schuur opgeslagen, in een aparte bergruimte die de schuurwinkel of schuurtas wordt genoemd (DEVOS e.a., 1985: 414). Soms is er Vierkante graanstapel onvoldoende plaats in de schuur om al dat graan op te bergen. In dat geval worden de schoven buiten gestapeld in graanmijten. We onderscheiden twee soorten graanstapels op basis van hun vorm; in dit onderzoek bespreken we zowel de RONDE GRAANSTAPEL als de VIERKANTE GRAANSTAPEL. COUTTENYE (1972 :133) geeft aan dat deze stapels op hout of stro rusten om te voorkomen dat ze met de vochtige grond in aanraking zouden komen. De manier waarop de stapels gebouwd worden en vooral de vorm ervan is afhankelijk van streek tot streek. Een laatste soort graanstapel die in dit onderzoek besproken wordt, is de KLEINE PEERVORMIGE GRAANSTAPEL. Dit type kan zowel op het land als op het erf staan. De plaats ervan is afhankelijk van de reden waarvoor de stapel gevormd wordt. Een eerste reden wordt aangegeven door BLOMMAERT (1974 : 363). Als er slecht weer op komst is, brengt men soms enkele stuiken samen en maakt men er snel een kleine mijt (50 tot 100 schoven) van. Die mijt heeft het model van een peer, d.i. onderaan tamelijk breed en bovenaan enigszins spits toelopend. Deze stapels zijn logischerwijs op het veld te vinden. Als de peervormige graanstapel op het erf wordt aangetroffen, dan kan men daaruit concluderen dat het hier hoogstwaarschijnlijk een kleine boerderij betreft. Boeren die namelijk weinig akkers bezitten en dus slechts een kleine hoeveelheid graan produceren, hebben te weinig schoven om een grote ronde of vierkante graanstapel te maken. Uit al het voorgaande kan afgeleid worden dat het oogsten van graan tot diep in de 19de eeuw zware handenarbeid was. Het Centrum voor Agrarische Geschiedenis (CAG) beschrijft in het onderzoeksproject Uitgelicht en Toegelicht hoe de graanoogst gemechaniseerd werd. Het CAG geeft aan dat het initiatief voor het mechaniseren van de graanoogst uit Engeland en Amerika kwam. Steeds grotere velden die nodig waren om tegemoet te komen aan de verhoogde vraag, gekoppeld aan moeilijkheden om voldoende tijdelijke arbeidskrachten aan te kunnen werven, lagen hieraan ten grondslag. In tegenstelling tot andere landbouwmachines, raakten de 11

12 graanmaaimachines en hun complexere, multifunctionele opvolgers zeer snel verspreid. Toch verdween het manueel oogsten in Vlaanderen pas tijdens het interbellum stilaan van de velden. De allereerste machines die geïntroduceerd werden voor de graanoogst waren zwadmaaiers of maaimachines met een bijzitter. De bijzitter bediende het aflegapparaat; een geraamte dat het afgemaaide graan verzamelde in ongebonden bundels. De bijzitter kon het aflegapparaat neerlaten zodat de ongebonden bundels op het veld verspreid lagen. Het binden was dus nog steeds een manueel werk. Ook het binden werd gemechaniseerd bij het opkomen van de pikbinder. Dit was een machine die het graan zowel maaide als bond, eerst met ijzerdraad en later met touw. Vooral deze pikbinder betekende een kleine revolutie op de boerderij inzake arbeidsbesparing. De echt grote revolutie was evenwel voorbehouden voor de pikdorser, die de gemaaide aren meteen dorste. De graankorrels werden verzameld en het stro bleef achter op het land. De pikdorser werd eerst getrokken door de tractor maar werd na de Tweede Wereldoorlog zelfrijdend. De veelvoud aan bewerkingen die voortaan in één beweging door één machine, bestuurd door één persoon, werd uitgevoerd, was ongezien in de geschiedenis van de graanoogst. 2. Onomasiologische benadering van de begrippen In dit onderdeel wordt elk onderzocht begrip apart behandeld. Per besproken graanstapel wordt de woordkaart beschreven. Vervolgens wordt elk aangetroffen heteroniem apart besproken en gaan we dieper in op de etymologie ervan om benoemingsmotieven te achterhalen. 2.1 Ronde graanstapel De graanschoven die voldoende gedroogd zijn op het veld worden op een wagen geladen en ingehaald. Op de boerderij worden ze opgeslagen in afwachting van het dorsen. Een eerste stapel waarin de ongedorste graanhalmen opgeslagen kunnen worden, is de ronde graanstapel. Op onderstaande woordkaart wordt geïllustreerd hoe het begrip ronde graanstapel gelexicaliseerd is in het Vlaamse dialectgebied. 12

13 2.1.1 Kaartbeschrijving 466 informanten gaven een benaming voor de ronde graanstapel. Uit de kaart valt af te leiden dat schelf, mijt, opper, stapel, hoop en vum de meest voorkomende heteroniemen zijn. Alle trefwoorden komen in mooi afgebakende gebieden voor. Een eerste gebied dat meteen opvalt, valt ruwweg samen met de provinciegrenzen van West-Vlaanderen. In dit gebied gebruikt men het woord schelf om naar een ronde graanstapel te verwijzen. Het schelf-gebied stulpt aan beide zijden uit, zowel naar Oost-Vlaanderen als naar Frans-Vlaanderen toe. Als we Oost-Vlaanderen bekijken, zijn er twee opvallende gebieden af te bakenen. In een eerste coherent gebied gebruikt men mijt en de samenstelling korenmijt. Koren is een algemene term voor graan dat voor voedsel wordt verbouwd. 12 informanten maken de woordcombinatie ronde mijt. In een tweede Oost-Vlaams gebied werd opper opgegeven als benaming voor de ronde graanstapel. Het gebied bevindt zich in het noordelijke en noordwestelijke deel van Oost- Vlaanderen; de streek van het Meetjesland. Daarnaast vinden we ook een opper-gebiedje in Frans-Vlaanderen. Een volgend interessant gebied bevindt zich in het uiterste noordoosten van het Vlaamse dialectgebied en strekt zich uit over zowel Oost- als Zeeuws-Vlaanderen. In deze streek gebruikt men stapel om een ronde graanstapel aan te duiden. In het westelijke deel van Zeeuws-Vlaanderen treffen we hoop aan. Twee informanten maken de samenstellingen korenhoop en graanhoop. Hoop wordt niet enkel in Zeeuws- Vlaanderen gebruikt om naar de ronde graanstapel te verwijzen. Ook in het noordwesten van Frans-Vlaanderen bevindt zich een hoop-gebiedje, alsook in de streek rond het Oost-Vlaamse Nevele. In Frans-Vlaanderen hebben we reeds de aanwezigheid van schelf, opper en hoop vastgesteld. Daarnaast gebruikt men in het zuidelijke deel van Frans-Vlaanderen vum om een ronde graanstapel aan te duiden. Een tweetal trefwoorden komen niet voor op de kaart omdat ze elk slechts één attestatie hebben. Zo komt tas slechts een keer voor, in Wetteren. Een andere respondent in Wetteren gaf mijt op als heteroniem. Het voorkomen van tas is hoogstwaarschijnlijk een anomalie aangezien het trefwoord nergens anders voorkomt om een ronde graanstapel aan te duiden. Bovendien wordt tas wel gebruikt om de vierkante stapelvariant aan te duiden, dus het is mogelijk dat de informant uit Wetteren de ronde graanstapel verwarde met de vierkante stapel. Een ander trefwoord dat slechts eenmaal voorkomt, is mangel, dat opgetekend werd in Waasmunster. In 13

14 deze gemeente werd ook mijt opgegeven als benaming voor de ronde graanstapel door een andere informant. Het gaat hier vermoedelijk opnieuw om een verwarring. Mangel is namelijk een uitspraakvariant van mandel, een trefwoord dat reeds in het Middelnederlands (MNW SUB MANDEL) voorkomt met volgende verklaring: Benaming van een vijftiental van enkele voorwerpen, bepaaldelijk van schooven en stroobossen. Dat het woord ook in enkele streken eene andere hoeveelheid kon uitdrukken, bewijst Kil.'s mandele, duo fasces straminei (twee bossen stroo) en mergetes duodecim (twaalf schooven). In het Mnl. is het woord slechts opgeteekend in de bet. van een zeker aantal (15; 12?) schooven graan en bossen stroo. Ook het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) maakt gewag van mandel. Daar vermeldt men dat het gaat om een benaming voor tien tot zestien graanschooven, die in een hoop op het veld bij elkaar geplaatst worden om te drogen. De informant uit Waasmunster die mangel opgaf als verwijzing naar de ronde graanstapel verwart deze stapel dus waarschijnlijk met een korenhok dat op het land staat te drogen vooraleer de verschillende korenhokken samengebracht worden in een mijt Bespreking van de heteroniemen Uit de zonet besproken woordkaart kunnen we afleiden dat een zestal simplexen gebruikt worden in het Vlaamse dialectgebied om naar de ronde graanstapel te verwijzen; namelijk schelf, mijt, opper, stapel, hoop en vum. We bespreken ze hieronder volgens frequentie. Schelf is het vaakst voorkomende heteroniem; 266 respondenten gaven dit woord op als benaming. Schelf komt reeds voor in het Middelnederlands (MNW SUB SCHELVE), waarin het twee betekenissen heeft. Enerzijds is het een planken beschot om hooi of veldvruchten te bewaren, anderzijds wordt het woord ook gebruikt om een op deze wijze bewaarde hoop hooi of veldvruchten aan te duiden. Het MNW geeft aan dat schelf vooral gebruikt wordt met betrekking tot hooi. In het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), dat Nederlandse woorden vanaf 1500 beschrijft, vinden we onder het lemma schelf of schelft opnieuw twee betekenissen. Eerst en vooral is een schelf(t) een bergplaats voor hooi of stroo boven een stal, bepaaldelijk een ruimte zonder vloer, waarin het hooi of stroo op losse dwarsplanken, latten of sparren over de balken wordt gelegd. Het WNT vermeldt dat schelf in deze betekenis enkel voorkomt in het Zuid-Nederlands en met name in een aantal Oost-Vlaamse dialecten. De plaats zal naar de vloer benoemd zijn (WEIJNEN 2003: 299). We leiden dit af uit het feit dat schelf in het Middelnederlands naar de planken stelling verwijst waarop het hooi of de veldvruchten gelegd worden. We herkennen die betekenis nog steeds in het Engelse shelf dat (leg)plank betekent. Een tweede betekenis die het WNT geeft voor schelf(t) is een zorgvuldig (tegen inregenen) 14

15 opgestapelde hoop hooi, stroo, ongedorscht graan, vlas, riet of hout, bestemd om geruimen tijd te blijven staan. DE BO (1873) geeft aan dat schelf in deze betekenis niet overal voorkomt in het Zuid-Nederlands, en dat het doorgaans enkel wordt gebruikt om opgestapeld graan aan te duiden. Onze gegevens staven deze stelling van De Bo; uit de woordkaart blijkt duidelijk dat schelf in deze betekenis enkel in West-Vlaanderen voorkomt. Volgens DE BRABANDERE (2002: 335) is deze tweede betekenis afgeleid van de eerste betekenis, namelijk hooizolder. De opslagplaats heeft dus zijn benaming doorgegeven aan hetgeen gestapeld wordt. 102 informanten gebruiken mijt om de ronde graanstapel te benoemen. 12 van hen maken de woordcombinatie ronde mijt, 11 anderen gebruiken de samenstelling korenmijt. Het grondwoord van deze heteroniemen is mijt, bijgevolg vermelden we ze bij de bespreking van het trefwoord mijt. Het lemma mite komt voor in het MNW (SUB MITE) met als betekenis stapel, hoop hooi of hout. Het WNT (SUB MIJT) beschrijft de stapel onder het lemma mijt gedetailleerder: Groote, met zorg opgerichte stapel van hooi, stroo, ongedorscht graan, houtbossen, welke aldus gedurende langen tijd worden bewaard. Het MNW geeft aan dat mite afgeleid is van het Latijnse mêta, dat kegel betekent, waaruit we kunnen afleiden dat een ronde graanstapel naar zijn vorm genoemd wordt. DE VRIES (2000: 252) stelt dat het Nieuw Nederduitse mīte reeds voor 500 overgenomen werd uit het Latijnse mêta met overgang van Latijnse ê naar Oud Germaanse î. Die lange î diftongeert in het Nederlands tot ei <ij> (VAN BREE 1987: 119), waardoor mite in het AN dus mijt is geworden. Een volgend heteroniem is opper, dat door 54 van de 464 informanten geattesteerd werd. Opper komt reeds voor in het vroege Middelnederlands, zoals af te leiden valt uit een attestatie in het Vroeg Middelnederlands Woordenboek (VMNW SUB OPPER), maar het lemma verwijst enkel naar opper als adjectief in de betekenis meer naar boven, hoger. Opper is in dit geval een comparatief van op, dat als bijwoord opwaarts, naar de hoogte betekent. De vroegste attestatie van opper in de betekenis hoop, bepaaldelijk van hooi of graan is te vinden in het MNW (SUB OPPER) en dateert van Ook het WNT vermeldt graanstapel als betekenis bij opper maar voegt daaraan toe dat het woord in deze betekenis enkel in Zuid-Nederland gebruikt wordt. Aan de hand van onze gegevens kunnen we dat gebied reduceren tot het Meetjesland. In de rest van het onderzoeksgebied van het WNT wordt opper vooral gebruikt om naar allerhande hooistapels te verwijzen. Het Van Dale Etymologisch Woordenboek (VAN VEEN & VAN DER SYS 1997) stelt dat opper in de betekenis van hoop graan of hooi afgeleid kan zijn van het bijwoord op zoals het reeds in het vroege Middelnederlands voorkwam, maar dat er daarnaast nog een tweede mogelijkheid is. Opper zou ook een afleiding kunnen zijn van het werkwoord opperen dat op hopen zetten 15

16 betekent. Dit transitieve werkwoord komt reeds in deze betekenis voor in het MNW (SUB OPPEREN) en heeft een eerste attestatie in Het WNT geeft aan dat het niet duidelijk is of het werkwoord een denominatief is van het substantief opper of dat de afleiding omgekeerd gebeurd is en dat opper dus een afleiding zou zijn van opperen. Dat opper afgeleid is van het bijwoord op is met andere woorden zeker, maar het is onduidelijk of die afleiding via het werkwoord opperen is gegaan, of dat het substantief eerst werd gebruikt waarna opperen als denominatief afgeleid werd van het zelfstandig naamwoord. Het heteroniem stapel werd door 18 informanten gebruikt. In het Algemeen Nederlands is een stapel volgens Van Dale een min of meer regelmatig opgetaste hoeveelheid van (gelijksoortige) zaken. In de standaardtaal is stapel dus een erg algemene term die niet specifiek verwijst naar het graan dat gestapeld wordt. De oudste attestatie van stapel in het Vroeg Middelnederlands Woordenboek (VMNW SUB STAPEL) dateert van 1289 en werd aangetroffen in Zeeland. De eerste betekenis bij het lemma is meteen stapel, opgetaste hoop. PHILIPPA (2003) geeft aan dat het Nederlandse stapel, net als onder meer het Hoogduitse Staffel en het Engelse staple, teruggaat op de proto-indo-europese wortel *steb h -. Als werkwoordelijke betekenis had deze onder meer steunen. De betekenis van steunend, dragend iets kan licht overgaan op hetgeen wordt gesteund of gedragen. Dit verklaart hoe de betekenisverschuiving moet hebben plaatsgehad van stapel als opslagplek naar stapel als opslag. De boeren die stapel gebruiken om naar de ronde graanstapel te verwijzen, hebben aan betekenisverenging gedaan: stapel verwijst niet zomaar naar om het even welke hoop, maar specifiek naar een ronde hoop graan. Een volgende simplex is hoop dat door 16 informanten werd gebruikt. In het Algemeen Nederlands is hoop een zeer algemene benaming die niet specifiek wijst op gestapeld hooi, maar op een rondachtige, ongeordende stapel, opeenhoping van voorwerpen die op elkaar zijn geworpen, gelegd of uitgestort, aldus Van Dale. In de Zeeuwse, Oost-Vlaamse en Frans-Vlaamse plaatsen waar men hoop gebruikt om naar de ronde graanstapel te verwijzen doet men dus aan betekenisverenging omdat hoop niet langer als algemene term wordt gebruikt maar specifiek naar een ronde stapel graan verwijst. In twee plaatsen maakt men deze algemene term specifieker door er samenstellingen van te maken als graanhoop en korenhoop. In hetzelfde gebied wordt de benaming hoop ook gebruikt om naar een stapel hooi te verwijzen, zoals we bij de bespreking van de woordkaarten voor hooistapels zullen zien. De boeren die graanhoop en korenhoop gebruiken, maken deze specificerende samenstellingen dus hoogstwaarschijnlijk om het onderscheid aan te duiden tussen stapels graan en stapels hooi. Interessant is het feit dat 16

17 zowel graan als koren worden gebruikt als specificering. Deze woorden zijn synoniemen, zij het met elk een typisch gebruik. Het handwoordenboek der Nederlandsche synoniemen uit 1908 verwoordt het subtiele verschil tussen beiden als volgt: Graan is de algemeene benaming, en duidt zoowel tarwe als haver, gerst en rogge aan. Koren is in het dagelijksch leven behalve in de beteekenis van graan, ook in die van rogge in gebruik. Men spreekt wel van graansoorten, maar niet in denzelfden zin van korensoorten. De samenstellingen met koren staan voor het grootste deel meer in verband met den landbouw; die met graan in zijn algemeene beteekenis meer in verband met den handel: korenveld, korenschuur, doch ook korenkooper, korenmaat, korenakker, korenaar, korenbloem, korenland, korenmaat, korenmolen, korenschoof. Graangewassen, graanhandel, graanmarkt, graankooper, graanpakhuis, graanstapel, graanzolder; doch ook graanhalm. Het meervoud granen dient om de rijpe vrucht van verschillende soorten van koren aan te duiden. (HENDRIKS: 1908) Een eerste attestatie van hoop is gedateerd rond In het Oudnederlands werd het als hōp geschreven, zoals blijkt uit het Oud Nederlands Woordenboek (ONW SUB HŌP). Als betekenis wordt vermeld hoop, grote hoeveelheid, stapel. Hoop komt in het VMNW (SUB HOOP) voor met een attestatie uit 1285 en heeft als betekenis een rondachtige, gewoonlijk flauw kegelvormige opeenhoping of hoogte, gevormd door een verzameling van - ordeloos, achteloos - op elkaar gelegde voorwerpen of gestorte voorwerpen enz., of door een stof. Hoop onderging duidelijk een betekenisverenging; de vorm van de hoop wordt duidelijk beschreven in het VMNW alsook de manier waarop de hoop gevormd wordt, wat in het ONW niet het geval is. In het Middelnederlands Woordenboek wordt dezelfde betekenis vermeld als in het VMNW, maar wordt volgende opmerking toegevoegd: Ook zonder het bijdenkbeeld van ordeloosheid. In het WNT, dat het Nederlands vanaf 1500 beschrijft, vinden we onder het lemma hoop diezelfde betekenissen: een ordeloos op elkaar gelegde hoop voorwerpen en een verzameling van ordelijk en regelmatig op elkander gelegde of gevlijde voorwerpen. Bij deze laatste betekenis wordt het synoniem stapel aangehaald. In Van Dale (2005) wordt nog steeds een onderscheid gemaakt tussen de betekenissen van hoop en stapel op basis van de manier waarop de hoop of stapel gevormd wordt. Hoop wijst nog steeds op ordeloosheid en achteloosheid, terwijl bij het vormen van een stapel regelmatigheid en zorgvuldigheid aan de orde is. In het WNT (SUB HOOP) wordt er naast de twee reeds vermelde betekenissen nog een derde onderverdeling toegevoegd, namelijk hoop als technische benaming. Volgens het WNT wordt hoop enerzijds gebruikt om een hooirook of grote hooistapel aan te duiden, en anderzijds om te verwijzen naar een hok of stuik van graan of vlas. Ook die betekenissen komen nog steeds voor in de recentste editie van Van Dale (2005). Op etymologisch vlak geeft PHILIPPA (2003) aan dat hoop ablautend verwant is met heup. Beide trefwoorden worden gewoonlijk teruggevoerd op de Proto-Indo-Europese wortel *keub- 17

18 of *kub-, wat zich krommen, buigen betekent. De hoop werd dus genoemd naar zijn gebogen en gewelfde vorm. Het laatste simplex dat we aantroffen, is vum. Vum komt als lemma niet voor in het VMNW, vim daarentegen wel. De vroegste attestatie van het woord stamt uit 1286 en het trefwoord betekent volgens het Vroeg Middelnederlands Woordenboek stapel, hoop van een bepaalde omvang, inzake met betrekking tot stroo, hout e.d.. Ook in het MNW(SUB VUM) komt het woord voor met diezelfde betekenis. In het WNT worden twee betekenissen vermeld voor vum. De eerste betekenis blijft quasi dezelfde als in het VMNW en het MNW, namelijk stapel, mijt, hoop van hooi of eenig landbouwproduct. Bij deze eerste betekenis wordt vermeld dat ze vooral in het zuidelijk deel van het taalgebied voorkomt. Ten tweede wordt vum ook gebruikt als benaming voor een aantal. Deze betekenis is afgeleid uit de eerste aangezien een stapel bestaat uit een welbepaald aantal bossen en de naam van de stapel wordt dus doorgegeven aan het aantal bossen waaruit die stapel bestaat. Het WNT maakt gewag van 100 tot 104 bossen, al is dit aantal van streek tot streek verschillend. De etymologie van vum, vim is moeilijk. DE VRIES (1971) geeft in zijn Nederlands Etymologisch Woordenboek een tweetal mogelijkheden waar hij zelf niet echt van overtuigd is. Een eerste hypothese gaat uit van idg. *pa x mp, *pha x mph, dat een klankwoord is voor iets opgezwollens. De Vries stelt zelf dat een stapel bezwaarlijk iets opgezwollens genoemd kan worden. Een tweede hypothese die hij aanhaalt stelt dat vum, vim verbonden is met de Proto- Indo-Europese wortel *pei, wat vet zijn betekent. De Vries geeft zelf aan dat hij deze verbinding nog minder waarschijnlijk vindt dan de eerste hypothese. 18

19 2.2 Vierkante graanstapel De ronde graanstapel die hierboven beschreven werd, is de vaakst voorkomende stapel. Daarnaast zijn er ook heel wat boeren die hun graan in vierkante stapels opslaan. In wat volgt, wordt de geografische verspreiding van de heteroniemen voor het begrip vierkante graanstapel besproken. In het tweede onderdeel gaan we op zoek naar benoemingsmotieven aan de hand van de etymologie van de verschillende heteroniemen Kaartbeschrijving De woordkaart op de volgende pagina toont aan hoe het begrip vierkante graanstapel gelexicaliseerd is in het Vlaamse dialectgebied. 364 informanten gaven een benaming voor de vierkante graanstapel. In totaal werden er drie heteroniemen aangetroffen, namelijk vum, mijt en tas, al dan niet met bijbehorende woordcombinaties en/of samenstellingen. Het meest voorkomende trefwoord is vum, dat door 200 respondenten werd gebruikt. In Frans-Vlaanderen benoemen alle bevraagde informanten een vierkante graanstapel met vum. Ook het westelijke deel van Zeeuws-Vlaanderen gebruikt enkel vum om naar de vierkante graanstapel te verwijzen. In West-Vlaanderen wordt vum het vaakst gebruikt. Daarnaast komt in West-Vlaanderen ook het simplex mijt voor. Centraal in de provincie loopt een diagonaal overgangsgebied waarin beide trefwoorden voorkomen. Ten noorden van dat overgangsgebied is vum de gangbare benaming voor de vierkante graanstapel, ten zuiden van het overgangsgebied komt enkel mijt voor. Mijt overheerst ook in het noorden van de provincie Oost-Vlaanderen en het oostelijke deel van Zeeland. In een tweetal Oost-Vlaamse gemeenten, namelijk Zomergem en Waarschoot, wordt mijt door middel van ronding vervormd tot muit. Mijt komt niet enkel als ongeleed woord voor; het wordt ook vaak gebruikt in samenstellingen en woordcombinaties. Deze heteroniemen zijn in twee categorieën in te delen. Enerzijds zijn er samenstellingen met mijt en een eerste lid dat het gestapelde gewas specificeert. Anderzijds zijn er samenstellingen en woordcombinaties met mijt die rechtstreeks verwijzen naar de vorm van de stapel. Binnen de eerste categorie komen stromijt en korenmijt voor; trefwoorden die door acht respondenten werden opgegeven. Bij de tweede categorie 19

20 horen de heteroniemen vierkante mijt, rechthoekige mijt, lange mijt, langramige mijt en (s)trekmijt. Een derde simplex dat gebruikt wordt om een vierkante graanstapel aan te duiden is tas, dat vijf keer voorkomt, verspreid over het oostelijke deel van Oost-Vlaanderen. Daarnaast heeft tas ook een attestatie in Zeeuws-Vlaanderen, midden in het mijt-gebied. Een informant uit Elversele bij Temse voegt het vormbepalend adjectief vierkante toe en noemt deze stapel een vierkante tas. Naast deze trefwoorden zijn er ook een aantal benamingen die slechts eenmaal werden opgegeven. Zo gaf de informant uit het Oost-Vlaamse Sint-Martens-Latem schelf op als benaming voor een vierkante graanstapel. Deze informant gebruikt de standaardtalige benaming voor een graanstapel. Alle andere benamingen die slechts een keer voorkomen hebben betrekking op de vorm van deze vierkante graanstapel. Zo is er in Stekene een informant die rechthoekige mijt zegt, terwijl een andere informant uit dezelfde gemeente het op mijt houdt zonder adjectief. In het Frans-Vlaamse Broekkerke werd vierkante hoop opgetekend. In de rest van Frans-Vlaanderen werd vum opgegeven als benaming voor de vierkante graanstapel. Het is aannemelijk dat de informant uit Broekkerke deze benaming niet kende of ze zich niet herinnerde tijdens het interview. Hij gebruikte het trefwoord dat hij opgaf voor de ronde graanstapel, namelijk hoop, en voegde daar het adjectief rechthoekig aan toe, dat de vorm van deze tweede opgevraagde stapel definieert. In een ander Frans-Vlaams dorp, Kapellebroek, deed een informant hetzelfde: hij gaf opper op als verwijzing naar de ronde graanstapel en benoemt de vierkante variant met vierkante opper. Een andere informant uit datzelfde dorp benoemt de vierkante graanstapel met het trefwoord zwum. Dit is hoogstwaarschijnlijk een vervorming van vum, het gangbare trefwoord in Frans-Vlaanderen Bespreking van de heteroniemen Uit de woordkaart blijkt dat een drietal heteroniemen gebruikt worden in het Vlaamse dialectgebied om naar de vierkante graanstapel te verwijzen. Vum komt enkel als simplex voor; tas komt zowel als simplex voor als in een woordcombinatie. Mijt ten slotte wordt, behalve als simplex, ook gebruikt in woordcombinaties en samenstellingen. Het meest voorkomende trefwoord, vum, werd uitvoerig besproken bij de behandeling van de ronde graanstapel. In geen enkel van de historische woordenboeken wordt een onderscheid gemaakt in betekenissen op basis van de vorm van de stapel. Ook etymologisch wordt er niet verwezen naar de precieze vorm van een stapel die met vum benoemd wordt. 20

21 Een tweede heteroniem is mijt. De bespreking en etymologie van dit trefwoord kwam uitgebreid aan bod bij de beschrijving van de vorige woordkaart. Bij de betekenissen die in het MNW en WNT gevonden werden, wordt nooit verwezen naar de specifieke vorm van de stapel die mijt genoemd wordt. Op basis van de etymologie lijkt het aannemelijk dat mijt eerst naar een ronde stapel verwees, aangezien mijt afgeleid is van het Latijnse mêta, wat kegel betekent. Het woord werd in het Nederlands ontleend zonder deze verwijzing naar de vorm van de stapel. Bijgevolg wordt mijt ook gebruikt voor een vierkante stapel. Daarnaast zijn er ook heel wat boeren die een woordcombinatie maken van mijt en een adjectief dat naar de vorm van de stapel verwijst. Concreet zijn er zes informanten die vierkante mijt of rechthoekige mijt zeggen. Het is te verwachten dat ze het adjectief vierkant of rechthoekig gebruiken om een onderscheid te maken met de ronde graanstapel. Als we de resultaten uit de vorige woordkaart ( ronde graanstapel ) bekijken, merken we dat dit ook daadwerkelijk het geval is. In Ettikhove, Schorisse, Godveerdegem en Dikkelvenne wordt een ronde graanstapel aangeduid met ronde mijt en wordt naar de vierkante variant verwezen met vierkante mijt. In Herzele en Stekene, waar ook vierkante mijt en rechthoekige mijt gebruikt worden voor de hier besproken stapel, duidt men de ronde graanstapel niet aan met een adjectief dat naar de ronde vorm verwijst maar noemt men deze ronde graanstapel gewoon een mijt. Samenvattend kunnen we stellen dat mijt in deze plaatsen een graanstapel is met om het even welke vorm. De informanten maken het onderscheid tussen de ronde en de vierkante graanstapel door een adjectief bij het substantief te plaatsen dat concreet verwijst naar de vorm van de stapel. Zes andere respondenten gebruiken lange mijt of langramige mijt. Ook in deze plaatsen, die verspreid zijn over de provincie Oost-Vlaanderen, combineert men dus een vormbepalend adjectief met het simplex mijt. Een laatste samenstelling met mijt komt vier keer voor, namelijk strekmijt. Dit woord komt niet voor in een historisch of etymologisch woordenboek. Strek zou de eerste persoon enkelvoud kunnen zijn van strekken. Bij het lemma strekken staat in het WNT volgende betekenis vermeld: In de lengterichting liggen; volgens de lengterichting geplaatst, beschouwd of gerekend worden of zijn. Dat strek- toegevoegd wordt aan mijt, lijkt logisch als we deze betekenis in beschouwing nemen: het gaat om een lange mijt ( stapel, hoop ), een mijt die zich strekt met andere woorden. In Heusden bij Destelbergen vervormt een informant dit trefwoord tot trekmijt. In datzelfde dorp gaf een andere respondent strekmijt op als benaming voor de vierkante graanstapel. Hieruit kunnen we afleiden dat trekmijt een vervorming is van strekmijt waarbij de <s> aan het woordbegin wegvalt. 21

22 Een laatste trefwoord dat gebruikt wordt om naar de vierkante graanstapel te verwijzen, is tas. Tas komt voor het eerst voor in het Oudnederlands. In het Oudnederlands Woordenboek (ONW SUB TAS) heeft het als betekenis stapel, hoop. In het VMNW komt deze betekenis echter niet meer voor maar werd ze vervangen door menigte, massa. In Middelnederlands Woordenboek komen dan weer beide betekenissen voor. Het MNW is het eerste woordenboek dat specifiek de link legt met de oogst van landbouwgewassen. De eerste betekenis wordt als volgt uitgebreid: Hoop, stapel, van zaken; mijt, rook, van hooi, stroo. In het bijzonder van koren, van den in eene schuur opgehoopten voorraad. (MNW SUB TAS) Het WNT (SUB TAS) ten slotte haalt opnieuw de betekenis stapel, hoop aan, maar plaatst meerdere specificeringen bij dit lemma. Eerst en vooral is een tas een hoop gemaaid gras of koren. Daarnaast verwijst tas volgens het WNT ook naar de opeengestapelde korenschoven in een schuur. In deze betekenis komt tas onder andere voor in het noorden van Oost-Vlaanderen, zoals blijkt uit de gegevens van het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten (DEVOS e.a. 1985). De boeren die tas gebruiken voor de vierkante graanstapel, gebruiken dus dezelfde benaming voor de hoop schoven in de schuur als voor de vierkante graanstapel die naast de schuur staat opgesteld. Een tweede betekenis die bij het lemma tas aan bod komt in het WNT, is de benaming voor de afgeschutte ruimten in schuren en andere bergplaatsen waar de veldproducten geborgen worden en voorts ook wel voor de gehele korenschuur. Volgens het WNT is deze tweede betekenis afgeleid uit de eerste. De plaats kreeg met andere woorden de naam van de stapel die erin opgeslagen werd. In deze betekenis komt tas niet voor in het gebied waar wij tas aantreffen voor de vierkante graanstapel. 22

23 2.3 Kleine peervormige graanstapel De twee vorige besproken graanstapels werden het vaakst gemaakt door landbouwers. Een minder courante stapel is de kleine peervormige graanstapel. Deze stapel werd gemaakt op het land als slecht weer zich aankondigde. BLOMMAERT (1974: 363) geeft aan dat boeren, als er regen op komst was, soms enkele stuiken samenbrachten en er snel een kleine peervormige mijt van maakten. Ook werd de stapel gemaakt door boeren die maar weinig akkers bezaten en slechts een kleine hoeveelheid graan produceerden. Zij hadden niet genoeg schoven om een grote stapel te maken. In wat volgt, gaan we opnieuw eerst in op de geografische verspreiding van de heteroniemen om ze vervolgens apart te bespreken Kaartbeschrijving Op de woordkaart op de volgende pagina worden de meest voorkomende trefwoorden weergegeven die door 310 informanten werden genoemd om een kleine, peervormige graanstapel aan te duiden. Het valt meteen op dat er geen enkele benaming voorkomt in Frans- Vlaanderen. De afwezigheid van Frans-Vlaamse attestaties is te wijten aan het feit dat er in de mondelinge enquêtes die Magda Devos in Frans-Vlaanderen afnam niet naar de kleine peervormige graanstapel werd gevraagd. In totaal werden er 21 verschillende benamingen opgetekend in de rest van het Vlaamse dialectgebied. Dat zijn er heel wat meer dan voor de ronde en de vierkante graanstapel. De veelheid aan benamingen verklaart waarom deze woordkaart er chaotischer uitziet dan de woordkaarten van de ronde en de vierkante graanstapel. 23

24 Het meest voorkomende trefwoord is peer(tje), dat gebruikt wordt door iets meer dan de helft van de informanten. Het woord wordt vooral gebruikt in West-Vlaanderen. In de streek rond Oudenaarde treffen we peremijt(je) aan. In heel wat plaatsen worden heteroniemen gebruikt die we reeds aantroffen bij de ronde en/of de vierkante graanstapel. Zo wordt opper(tje) het vaakst gebruikt, soms in de woordcombinatie klein oppertje. Het is opmerkelijk dat opper(tje) niet enkel gebruikt wordt in de plaatsen waar men opper zegt tegen een grote graanstapel, maar ook in een aantal andere plaatsen, verspreid over het hele Vlaamse dialectgebied. De enige gebieden waar opper(tje) niet voorkomt, is de streek tussen Leie en Schelde alsook het gebied dat DEVOS & VANDEKERCKHOVE (2006: 53) aanduiden als continentaal West-Vlaams. Een ander trefwoord dat zowel gebruikt wordt om naar de ronde als naar de peervormige graanstapel te verwijzen, is schelf(je). Sommige informanten maken de woordcombinatie kleine schelf. We treffen het heteroniem een zestal keer aan in West-Vlaanderen. In Zeeuws- Vlaanderen is schelf(je) de gangbare benaming voor de peervormige graanstapel. Ook in het Meetjesland komt dit trefwoord vaak voor. Mijt(je) en klein(e) mijt(je) komt enkel in Oost-Vlaanderen voor. Hetzelfde geldt voor hoop(je), opnieuw een trefwoord dat we reeds tegenkwamen bij de ronde en de vierkante graanstapel. In West-Vlaanderen komen, naast peer(tje), een aantal trefwoorden voor die specifiek naar de kleine peervormige graanstapel verwijzen. Zo wordt karel(tje) een tiental keer gebruikt. Pater(tje) wordt door zes informanten in het westen van de provincie gebruikt. Ook ezel(tje) komt enkel in West-Vlaanderen voor. In Oost-Vlaanderen komen eveneens enkele heteroniemen voor die unieke benamingen zijn voor de peervormige graanstapel; namelijk kempopper(tje) en kempstuik(je). De plaatsen waar deze benamingen gebruikt worden, liggen allemaal tussen Gent en Sint-Niklaas. Hierbij kunnen we ook de benamingen kempmijt, kempenaar, kempers oppertje en kempisch oppertje vermelden. Deze heteroniemen komen elk één keer voor en werden opgetekend in diezelfde streek tussen Gent en Sint-Niklaas. Enkele andere trefwoorden die specifiek naar een kleine peervormige stapel verwijzen, komen minder dan vier keer voor en worden daarom niet aangeduid op de kaart. Concreet gaat het ten eerste om paard(je), een trefwoord dat een keer voorkomt in West-Vlaanderen en twee keer wordt gebruikt in Oost-Vlaanderen. Ook kapel(letje) komt in beide provincies voor. De rest van de heteroniemen die niet op de kaart staan, werden allemaal geattesteerd in Oost- Vlaanderen. Zo komt hukkertje twee keer voor in het Meetjesland. Mellenaartje en walenmijt 24

25 werden elk twee keer geattesteerd; respectievelijk in Oosterzele en Oudenaarde. Ten slotte werd Aaigems oppertje door één landbouwer gebruikt in Adegem bij Maldegem Bespreking van de heteroniemen De 23 verschillende heteroniemen die door 310 informanten opgegeven werden, zijn in twee grote categorieën in te delen. Enerzijds zijn er trefwoorden die niet uniek zijn; ze werden reeds gebruikt om naar de ronde of vierkante graanstapel te verwijzen. Anderzijds is er een tweede categorie met unieke heteroniemen die enkel gebruikt worden om naar de kleine peervormige graanstapel te verwijzen. Deze tweede categorie kan nogmaals opgedeeld worden in een viertal subcategorieën. Eerst en vooral zijn er benamingen die naar de vorm van de stapel verwijzen. Daarnaast zijn er heteroniemen die geografische verwijzingen zijn. Een derde categorie bestaat uit heteroniemen die verwijzen naar kemp; een gewas dat gebruikt wordt in de touwproductie. In een laatste subcategorie worden alle heteroniemen geplaatst die niet in één van de vorige categorieën passen, onder de noemer overige heteroniemen. NIET UNIEKE BENAMINGEN Schelf, opper, mijt en hoop worden in het Vlaamse dialectgebied gebruikt om naar een ronde graanstapel te verwijzen. Mijt en allerhande samenstellingen worden ook vaak gebruikt om de vierkante graanstapel aan te duiden. Uit bovenstaande woordkaart blijkt dat deze benamingen ook gebruikt worden voor de peervormige graanstapel. Heel wat boeren gebruiken de diminutieven schelfje, oppertje, mijtje of hoopje. Enkele boeren maken gebruik van een adjectief en zeggen kleine schelf, klein oppertje of klein(e) mijt(je). De etymologie van deze heteroniemen werd reeds uitvoerig besproken bij de vorige woordkaarten. UNIEKE BENAMINGEN Verwijzend naar de vorm Twee trefwoorden die thuishoren in deze subcategorie zijn peer(tje) en peremijt(je). In het VMNW (SUB PEER) en het MNW (SUB PEER) komt bij peer enkel de verwijzing naar de vrucht van de perenboom voor. Pas in het WNT wordt het lemma uitgebreid. Het WNT (SUB PEER) vermeldt een overdrachtelijke betekenis, namelijk van verschillende zaken die wegens hunnen vorm met de boomvrucht vergeleken worden. PHILIPPA (2003) geeft aan dat deze bijkomende betekenis in het Nieuwnederlands is ontstaan. In het WNT worden bij dit lemma vervolgens een aantal dergelijke zaken opgesomd, waaronder ook een kleine hooi- of koornschelf, die naar boven spits toeloopt. Bij dit gebruik wordt wel vermeld dat het enkel in het West-Vlaams voorkomt. Uit 25

26 onze gegevens blijkt dat deze vermelding niet helemaal klopt, aangezien we ook in Oost- Vlaanderen enkele attestaties van peer aantreffen. De samenstelling peremijt(je) komt zelfs uitsluitend in Oost-Vlaanderen voor, meer bepaald in de streek rond Oudenaarde. Volgens het etymologisch woordenboek van PHILIPPA (2003) is peer een vroege ontlening aan het Latijnse pirum peer. Ze geeft aan dat het Latijnse woord evenals het Griekse ápion peer, ontleend is aan een onbekende taal uit het gebied rond de Middellandse Zee. Karel(tje) is een derde trefwoord dat naar de vorm van de stapel verwijst, zo blijkt uit de etymologie van het woord. In het WNT wordt bij het lemma karel vermeld dat dit een synoniem is van kerel. Kerel komt voor het eerst voor in het vroege Middelnederlands (VMWN SUB KEREL) en verwijst enerzijds naar een oude man, anderzijds naar een vrije man van lage geboorte. Uit deze tweede betekenis is de gegeneraliseerde betekenis man ontstaan. Wel heeft kerel een aantal connotaties die niet voorkomen bij het neutrale lemma man in het WNT. Een kerel is doorgaans sterker, forser en moediger. Het verkleinwoord kereltje wordt ook vermeld in het WNT (SUB KEREL) en is een liefkozende benaming voor een jongetje, een knaap. Hoogstwaarschijnlijk is het deze connotatie die de respondenten ertoe heeft aangezet de kleine graanstapel aan te duiden door middel van kareltje: een kleine peervormige graanstapel is maar even groot als een kereltje. Geografische verwijzing Geografische plaatsen en gemeenten kunnen als inspiratie dienen bij het benoemen van de peervormige graanstapel. Een eerste heteroniem dat binnen deze categorie past, is mellenaartje. Deze benaming wordt gebruikt in Gijzenzele en Landskouter, beide deelgemeente van Oosterzele. Deze twee plaatsen liggen op minder dan vijf kilometer van Melle en het is dus aannemelijk dat men verwijst naar de gemeente Melle. Waarschijnlijk waren de kleine peervormige graanstapels frequent aanwezig in het landbouwlandschap van Melle. Een tweede trefwoord dat een geografische verwijzing inhoudt, is walenmijt, dat tweemaal voorkomt in de streek rond Oudenaarde. De reden voor het verwijzen naar Wallonië is onduidelijk. Een laatste trefwoord binnen deze subcategorie is Aaigems oppertje, dat in Adegem bij Maldegem gebruikt wordt. Het adjectief Aaigems verwijst waarschijnlijk niet naar het 65 kilometer verderop liggende Aaigem, maar wel naar Adegem zelf. Uit navraag bij inwoners van Adegem blijkt namelijk dat de plaatsnaam in het lokale dialect uitgesproken wordt als Oigem of Aaigem. 26

27 Verwijzing naar kemp In deze categorie horen de trefwoorden kempopper(tje), kempstuik(je) en kempmijt thuis. Deze trefwoorden werden opgegeven in het gebied tussen Gent en Sint-Niklaas. Op onderstaande kaart werden alle plaatsen aangeduid die tot dit kemp-gebied behoren. Alle trefwoorden in het kemp-gebied zijn afgeleid van het substantief kemp. Kemp is in het Vlaamse dialectgebied een synoniem van hennep en verwijst naar een plant met vezelachtige bast. We bespreken eerst de etymologie van beide synoniemen. Hennep is volgens PHILIPPA (2003) een zeer oude ontlening aan een Skythisch woord, namelijk kunibu hennep. Ze maakt deze veronderstelling op basis van Herodotos beschrijving dat de Skythen hennep kweekten en verhandelden. Een ander woord dat afgeleid werd van het Skythische bronwoord, is het Latijnse cannabis. De reden om aan te nemen dat hennep rechtstreeks ontleent is aan kunibu en niet via het Latijn is afgeleid, vindt Philippa in de klankverschuiving die het woord heeft ondergaan. De verschuiving van k naar h wordt gedateerd op vóór 500 voor Christus dus is het onwaarschijnlijk dat de ontlening van hennep via het Latijn van de Romeinen is verlopen. De k uit het bronwoord werd wel behouden in het Latijn. Terwijl hennep al in gebruik was in het Middelnederlands, ontwikkelden zich synoniemen uit het Latijnse cannabis, namelijk kennep en canep. Deze woorden werden later verkort en geassimileerd tot kemp. 27

28 In de etymologische bespreking van kemp en het synoniem hennep vinden we geen verklaring voor het gebruik ervan als benaming voor de kleine peervormige graanstapel. We kunnen het gebruik ervan wel verklaren als we bekijken waarvoor kemp wordt gebruikt. Kemp is een gewas waarvan de vezels gebruikt worden in de touwproductie (DEVOS e. a. 1982). Het gewas wordt, net als vlas, gedroogd in kapelletjes. Dit zijn gewassenbundels die tegen elkaar geplaatst worden om te drogen. De samenstellingen met kemp die gebruikt worden om de peervormige graanstapel aan te duiden, leggen dus de link met de manier waarop kemp gedroogd wordt, en verwijzen in het bijzonder naar de vorm van de kapelletjes. Naast de samenstellingen kempopper(tje), kempstuik(je) en kempmijt zijn er nog een drietal trefwoorden die afgeleid zijn van kemp, maar eerder lijken te verwijzen naar de Kempen, een geografische streek in Vlaanderen. Drie informanten spreken respectievelijk van Kempers oppertje, Kempisch oppertje en kempenaartje. Een tweetal verklaringen zijn mogelijk. Ofwel gaat het om een volksetymologische herinterpretatie van kempoppertje waarbij de landbouwers veronderstelden dat kemp naar de geografische streek verwees. Een tweede mogelijke verklaring houdt in dat de drie informanten doelbewust naar de Kempen verwijzen omdat kemp in die streek een vaak geteeld gewas was. De streek werd namelijk niet toevallig de Kempen genoemd, zoals blijkt uit het werk De historie van Belgis van VAERNEWIJCK (1829: 32-33): Men heeft aen een groot gedeelte van Braband den naem van Kempene gegeven, om dat het zelve schier niet anders als onvrugtbaere gronden vervattende, alleenelyk wat hennip of kemp kon voortbrengen. We kunnen ons de vraag stellen waarom de kemp-heteroniemen enkel in bovenvermeld gebied voorkomen. Een verklaring daarvoor is te vinden in het landbouwlandschap van die streek. Het gebied bevindt zich namelijk volledig in de zandstreek. De weinig voedzame zandgrond is niet erg geschikt om graangewassen op te kweken, maar kemp kan wel geteeld worden op de droge bodem omwille van het diepe wortelstel (DANCKAERT e.a. 2006: 3). Het WVD (aflevering handspinner en touwslager, 5) vermeldt dat de hennepteelt op grotere schaal enkel voorkomt in de streek van Dendermonde en in het zuiden van het Waasland. De plaatsen waar wij de samenstellingen met kemp aantroffen, zijn allemaal gesitueerd in het zuiden van het Waasland. Overige heteroniemen Pater(tje) is een trefwoord dat door zes West-Vlaamse respondenten wordt gebruikt. Een pater is in de eerste plaats een ordesgeestelijke of kloosterling die priester is. In deze betekenis komt het woord reeds voor in het Middelnederlands (MNW SUB PATER). Het woord is afgeleid van het Latijnse pater, wat vader betekent. Daarnaast geeft het WNT ook aan dat het woord verschillende oneigenlijke toepassingen kent. In een van de toepassingen die het WNT aanhaalt, 28

29 is een pater een soort van strooien mantel waarmee een kleine koren- of hooischelf rondom bedekt wordt om ze droog te houden (WNT SUB PATER). Waarschijnlijk wordt de strooien mantel pater genoemd omwille van de gelijkenis die hij vertoont met de kazuifel die paters dragen en die ervoor zorgt dat geestelijken gemakkelijk te onderscheiden zijn van leken. Uiteindelijk gaf het strooien omhulsel zijn naam aan de peervormige graanstapel. Dat blijkt uit SCHUERMANS ( ) die vermeldt dat ook de geheele met zulk eene kap bedekte mijt pater wordt genoemd. Een volgend heteroniem is ezel(tje), dat door vijf informanten in West-Vlaanderen werd geattesteerd. Ezel verwijst al sinds het Oudnederlands naar een eenhoevig dier uit het geslacht der paarden, dat zich onderscheid door een dikkere kop, lange oren en een alleen aan de punt behaarde staart (ONW SUB ESIL). Het woord is een afleiding van het Latijnse asinus ezel (PHILIPPA 2003). In het vroege Nieuwnederlands heeft het woord ezel een nieuwe, overdrachtelijke betekenis gekregen, namelijk die van voorwerp waarop een kunstschilder zijn werkstuk zet (VMNW SUB ESEL). De overeenkomst tussen het dier en de schildersezel bestaat erin dat beide een last dragen. Daarnaast wordt ezel bij uitbreiding ook gebruikt om naar voorwerpen te verwijzen die dienen om iets te ondersteunen, ook andere zaken dan schilderijen. Noch in de historische woordenboeken, noch in de etymologische woordenboeken wordt ezel vermeld met de betekenis kleine graanstapel. De peervormige graanstapel wordt niet ondersteund door een raamwerk maar rust op de grond, dus de hypothese dat de stapel genoemd wordt naar het raamwerk waarop hij steunt, gaat niet op. Drie andere respondenten gebruiken paard(je) om de kleine peervormige graanstapel aan te duiden. Paard is ontleend aan het Laatlatijnse paraveredus, wat postpaard betekent (PHILIPPA 2003). In het Middelnederlands was er nog een ander woord dat gebruikt werd om een paard aan te duiden, namelijk ors, dat door R-metathese ros werd in het Nieuwnederlands (VMNW SUB ORS). In het Middelnederlands was er aanvankelijk een duidelijk onderscheid tussen beiden: een ors was een kostbaar paard, terwijl een paard gewoonlijk als lastdier of trekpaard werd gebruikt. Later is dit onderscheid verdwenen. Toen paard nog specifiek naar een lastdier verwees, zijn een aantal overdrachtelijke betekenissen ontstaan die vergelijkbaar zijn met de betekenisevolutie die bij ezel besproken werd. Zo werd paard ook gebruikt om naar voorwerpen te verwijzen die dienen om iets te dragen of te ondersteunen. Zoals bij ezel is het moeilijk te verklaren waarom een kleine graanstapel genoemd wordt naar een voorwerp dat dient om iets te ondersteunen. In het Middelnederlands Woordenboek (SUB PERT) wordt een gebruik van paard aangegeven dat leidt tot een andere mogelijke hypothese: Eene enkele maal komt pert (paert) voor in de bet. paardevracht, zooveel als men op een paard laden of als een paard dragen kan. 29

30 Mogelijks verwijst paard dus naar de hoeveelheid graan die een paard kan dragen en is die hoeveelheid ongeveer evenveel als de omvang van een kleine graanstapel. Deze hypothese is onwaarschijnlijk aangezien deze betekenis van paard slechts eenmaal voorkomt in het MNW en niet meer opgenomen wordt in het WNT, wat erop kan wijzen dat dit gebruik niet ingeburgerd is en slechts door een enkeling gebruikt werd in het Middelnederlands. Een andere hypothese is fonologisch van aard en is aannemelijker. De Nieuwnederlandse vorm paard ontstond door de klankontwikkeling -e- > -aa- voor -r- + dentaal (VAN BREE 1987:202). Het Middelnederlandse woord is dus pert of peert. Het is mogelijk dat bepaalde informanten in hun dialect, ten gevolge van t-deletie bij peert, het onderscheid tussen peer ( peer ) en peer(t), paard, niet meer maakten. Als hen dan gevraagd wordt de benaming voor de kleine graanstapel neer te schrijven in een enquête, gaan ze op zoek naar het standaardtalige equivalent van hun benaming en vertalen ze peertje verkeerdelijk als paardje. Twee respondenten gebruiken het heteroniem kapel(letje) als benaming voor de peervormige graanstapel. Het Oudnederlandse capella betekent volgens het ONW kleine kerk, bedehuisje en is ontleend aan het Middeleeuws-Latijnse capella, wat bidvertrek of klein, nietparochiaal kerkgebouw bij een burcht, privé-woning, klooster, begraafplaats e.d. betekent. Het Latijnse capella is het verkleinwoord van cappa, wat mantel betekent (PHILIPPA 2003). In het Van Dale Etymologisch Woordenboek (VAN VEEN & VAN DER SYS 1997) staat te lezen dat Sint- Maarten, bisschop van Tours, zijn halve mantel wegschonk aan een arme. Zijn halve mantel werd een reliek, die in het drukbezochte pelgrimsoord Tours werd bewaard. Daardoor werd capella, later kapel, een soortnaam voor bedehuisjes. In het WNT (SUB KAPEL) wordt voor het eerst de betekenis stuik of hok waarin het vlas (of een ander gewas) op het veld te drogen wordt gezet vermeld. Waarschijnlijk wordt een stuik een kapelletje genoemd omdat de vorm ervan ietwat lijkt op een kapel. Er is sprake van betekenisverruiming: kapel(letje) verwijst niet enkel naar een stuik maar ook naar een kleine peervormige stapel. Het trefwoord hukkertje wordt niet aangeduid op de woordkaart omdat het slechts twee keer geattesteerd werd, door Oost-Vlaamse respondenten. Hukkertje komt niet voor in de historische en etymologische woordenboeken. Als we het Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams Etymologisch Woordenboek (DEBRABANDERE 2005: 159) doorzoeken, vinden we wel huikertje als lemma. Alle attestaties van hukkertje die in dit onderzoek voorkomen, werden gevonden in Oost-Vlaanderen, het onderzoeksgebied van bovenvermeld etymologisch woordenboek. We kunnen bijgevolgd veronderstellen dat hukkertje en huikertje fonetische varianten zijn van hetzelfde trefwoord. Volgens Debrabandere is huikertje afgeleid van het Duitse höcke. Dat woord is de vertaling van het Nederlandse hok, een woord dat wel voorkomt in het WNT. Hok is 30

31 een benaming voor een zeker aantal (vier tot twaalf) bossen, garven of schooven (gemaaid) graan, boonen enz., op 't veld tegen elkander aan gezet om te drogen (gast, lee, stok, stuik); voor een bos (geraapt) vlas, met de topeinden bijeengebonden en met de ondereinden wijd uitgespreid opgezet; voor een hoop (gemaaide) karwij; voor een hooiopper (WNT SUB HOK). Hok is terug te voeren tot de Indo-Germaanse wortel *keu, wat buigen betekent (PHILIPPA 2003). Ook hoop is van diezelfde wortel afgeleid, zoals reeds aangegeven werd bij de bespreking van de ronde graanstapel. 31

32 3. Semasiologische benadering van de gegevens In deze paragraaf bekijken we de gegevens vanuit een semasiologische invalshoek. We nemen de benamingen die we aantroffen voor de drie verschillende graanstapels als uitgangspunt. Het doel van deze semasiologische benadering is tweeledig: enerzijds gaan we na of er woorden zijn in het Vlaamse dialectgebied die naar meer dan een soort graanstapel verwijzen. Anderzijds willen we achterhalen of er in bepaalde gebieden polysemie optreedt. Polysemie is een begrip uit de taalkunde dat aangeeft dat een woord meerdere betekenissen kan hebben (POLLMANN 1984: 81).We gaan met andere woorden na of een benaming in een en hetzelfde gebied voorkomt met meerdere betekenissen. We doen dit door de verschillende woordkaarten met elkaar te vergelijken. De gegevens worden overzichtelijk voorgesteld in onderstaand rooster. In de rijen staan de verschillende heteroniemen die aangetroffen werden bij alle besproken graanstapels. De kolommen duiden de verschillende graanstapels aan. Een kruis in een vakje duidt aan dat het desbetreffende woord gebruikt wordt als benaming voor die stapel. GRAANSTAPELS Stapel RONDE GRAANSTAPEL VIERKANTE GRAANSTAPEL PEERVORMIGE GRAANSTAPEL Tas Peer Peremijt Karel Mellenaar Walenmijt Aaigems oppertje Kempopper Kempstuik Kempmijt Kempers oppertje Kempisch oppertje Kempenaar Pater Ezel Paard Kapel Hukker Schelf Mijt Opper 32

33 Hoop Vum Uit het rooster kunnen we afleiden dat stapel en tas benamingen zijn die specifiek verwijzen naar een bepaalde stapel, respectievelijk de ronde en de vierkante graanstapel. De trefwoorden peer(tje), peremijt(je), karel(tje), mellenaartje, walenmijt, aaigems oppertje, kempopper(tje), kempstuik(je), kempmijt, kempers oppertje, kempisch oppertje, kempenaartje, pater(tje), ezel(tje), paard(je), kapel(letje) en hukkertje, verwijzen allemaal naar slechts één stapel, namelijk de kleine peervormige graanstapel. Al deze trefwoorden zijn niet polyseem en hebben in het Vlaamse dialectgebied slechts een betekenis. Bijgevolg gaan we er niet dieper op in bij deze semasiologische benadering van de heteroniemen. Schelf, opper en hoop verwijzen in het Vlaamse dialectgebied zowel naar een ronde als naar een peervormige graanstapel. Vum wordt gebruikt als benaming voor zowel de ronde als de vierkante graanstapel. Mijt komt op elke besproken woordkaart voor en kan dus naar de drie graanstapels verwijzen. We gaan per trefwoord na in welke gebieden het voorkomt in welke betekenis om eventuele polysemie vast te stellen. We beginnen met het vergelijken van de woordkaarten voor de ronde en de peervormige graanstapel. Schelf wordt in heel West-Vlaanderen gebruikt als benaming voor de ronde graanstapel. Dit homogene betekenisveld bestrijkt ook het noordoostelijke deel van Frans-Vlaanderen en enkele plaatsen net over de Oost-Vlaamse grens in de streek rond Aalter. In de andere betekenis, namelijk peervormige graanstapel, komt schelf voor in Zeeuws-Vlaanderen en in een groot deel van het Meetjesland. Schelf komt in deze betekenis ook een zestal keer voor in West- Vlaanderen. Twee informanten maken de woordcombinatie kleine schelf, en maken door middel van het toegevoegde adjectief een duidelijk onderscheid tussen een ronde graanstapel en een peervormige graanstapel, die ze als een kleine variant van de ronde stapel zien. Slechts vier West-Vlaamse informanten gebruiken hetzelfde woord, namelijk schelf, om naar beide stapels te verwijzen. Toch kunnen we stellen dat er geen polysemie optreedt omdat alle andere informanten in West-Vlaanderen een andere benaming dan schelf gebruiken voor de kleine peervormige graanstapel. Het is mogelijk dat de vier informanten die wel schelf gebruiken, niet genoeg vertrouwd zijn met de kleine peervormige graanstapel om een aparte benaming te kennen. Deze stapel wordt namelijk veel minder vaak gemaakt dan de grote ronde graanstapel. Opper komt in de betekenis ronde graanstapel voor in het Meetjesland. In een gebiedje in het westen van Frans-Vlaanderen werd opper eveneens geattesteerd in deze betekenis. Opper wordt ook gebruikt als benaming voor de kleine peervormige graanstapel. Voor Frans- 33

34 Vlaanderen zijn er geen gegevens bij dit begrip omdat er niet naar gevraagd werd in de mondelinge enquête die Magda Devos gebruikte. Bijgevolg kunnen we niet nagaan welke benaming er in het Frans-Vlaamse dialect gebruikt wordt om naar de peervormige graanstapel te verwijzen. Voor het Meetjesland zijn er wel gegevens en daar merken we dat het overgrote deel van de boeren die opper gebruiken voor de ronde graanstapel, een andere heteroniem gebruiken voor de peervormige stapel. Twee informanten gebruiken klein oppertje en maken het onderscheid tussen beide stapels dus door middel van het adjectief klein. Slechts in drie plaatsen, namelijk Mariakerke, Adegem en Kleit, is er sprake van polysemie: opper verwijst daar zowel naar de ronde als naar de peervormige graanstapel. Een derde trefwoord dat op meer dan een woordkaart voorkomt, is hoop. Het trefwoord komt in een drietal gebiedjes voor op de woordkaart voor het begrip ronde graanstapel. Ten eerste is er een klein gebied in het noordwesten van Frans-Vlaanderen. Daarnaast komt hoop ook voor in westen van Zeeland en in het uiterste zuiden van het Meetjesland. Opnieuw kunnen we voor Frans-Vlaanderen niet nagaan of er polysemie optreedt omdat er geen gegevens zijn voor de kleine graanstapel. In Zeeuws-Vlaanderen stelden we reeds vast dat schelf de gangbare benaming is voor de peervormige graanstapel. In dit gebied treedt er met andere woorden geen polysemie op. In Oost-Vlaanderen ten slotte is er slechts een plaats, namelijk Knesselare, waar opper zowel naar de ronde als naar de peervormige graanstapel verwijst. Bij het vergelijken van de woordkaarten van de ronde en de vierkante graanstapel, stellen we vast dat vum op beide voorkomt. Vum wordt nergens gebruikt om een peervormige graanstapel aan te duiden. Het trefwoord verwijst in heel West- en Frans-Vlaanderen naar een vierkante graanstapel. In West-Vlaanderen worden schelf gebruikt om de ronde graanstapel te benoemen, dus daar is zeker geen sprake van polysemie. Anders is het gesteld in Frans- Vlaanderen. In zuiden van dit gebied verwijst vum namelijk zowel naar de ronde als naar de vierkante graanstapel. In zuidelijk Frans-Vlaanderen maakt men met andere woorden geen onderscheid in de vorm van de stapel, maar noemt ze beide vum. Het trefwoord mijt komt op alle drie de besproken woordkaarten voor. Voor het begrip ronde graanstapel wordt het woord gebruikt in het zuiden en het oosten van Oost-Vlaanderen. In het Waasland komt het woord enkel als simplex voor. In het zuiden van de provincie wordt de samenstelling korenmijt door elf respondenten gebruikt. Twaalf andere informanten gebruiken de woordcombinatie ronde mijt. Als we de woordkaart voor de vierkante graanstapel bekijken, merken we dat het simplex mijt in het zuiden van West-Vlaanderen gebruikt wordt. Onze gegevens ondersteunen de bevinding van DE BO (1873), die in zijn West-Vlaams Idioticon stelt dat een mijt een stapel is die niet rond maar vierkant is. Daarnaast komt mijt op de 34

35 woordkaart voor de vierkante graanstapel vooral voor in woordcombinaties en samenstellingen. In het zuiden van Oost-Vlaanderen, waar mijt, ronde mijt en korenmijt gezegd wordt tegen een ronde graanstapel, verwijst men naar de vierkante graanstapel door middel van vierkante mijt, lange mijt, langramige mijt en stromijt. Enkel in het oosten van de Denderstreek, tegen de Brabantse grens, en in enkele plaatsen in het Waasland, is er polysemie. Daar verwijst het simplex mijt zowel naar de ronde als naar de vierkante graanstapel. Als we ten slotte de woordkaart voor de peervormige graanstapel naast de twee vorige leggen, bemerken we dat er geen enkele attestatie van mijt voorkomt in West-Vlaanderen. Daar verwijst mijt in het zuiden van de provincie enkel naar de vierkante graanstapel en is er geen sprake van polysemie. Mijt komt wel voor in Oost-Vlaanderen om naar de peervormige graanstapel te verwijzen. In al deze Oost-Vlaamse plaatsen, namelijk Sint-Niklaas, Destelbergen, Buggenhout, Aalst, Zottegem en Geraardsbergen, gebruikt men mijt ook om naar de ronde graanstapel te verwijzen. Mijt is in deze gemeenten een polyseem woord, dat twee soorten graanstapels aanduidt. In Aalst heeft het woord nog een derde betekenis, namelijk vierkante graanstapel, en is daarmee de enige plaats in het Vlaamse dialectgebied waar mijt naar alle drie de besproken graanstapels verwijst. 35

36 HOOFDSTUK 2: HOOISTAPELS Het tweede hoofdstuk behandelt de verschillende soorten hooistapels en gaat na hoe ze gelexicaliseerd zijn in het Vlaamse dialectgebied. We gaan op dezelfde manier te werk als in het vorige hoofdstuk. In de eerste paragraaf worden de hooioogst en de onderzochte stapels beschreven. Vervolgens wordt elk begrip vanuit een onomasiologische invalshoek gepresenteerd. Per begrip wordt de geografische verspreiding van de heteroniemen besproken aan de hand van een woordkaart. Daarna volgt een bespreking van de aangetroffen benamingen. In de derde paragraaf worden de heteroniemen vanuit een semasiologisch standpunt benaderd en bespreken we de betekenis(sen) van de verschillende dialectbenamingen. 1. Begripsomschrijvingen Hooi is gedroogd gras dat wordt gebruikt als voedsel voor dieren tijdens de winter als de dieren op stal staan of in droge perioden als er weinig grasgroei is. Het proces van de hooioogst begint logischerwijs met het maaien van gras. Gras werd eeuwenlang met de zeis gemaaid. De zeis was al in gebruik bij de Romeinen en heeft mogelijk al eerder bestaan. In West-Europa maaide men, na de Romeinse tijd, met een sikkel. Pas in de late middeleeuwen (± ± 1500) kwam de zeis weer in gebruik in West-Europa. SLICHER VAN BATH (1960: 205) geeft aan dat dit tijdperk gekenmerkt wordt door een agrarische depressie. Een van de belangrijkste gevolgen daarvan waren de bijzonder hoge reële lonen van het personeel. Men begon toen gereedschappen en werktuigen te gebruiken die minder werkkrachten vereisten. Het maaien met de zeis ging veel sneller dan met de sikkel, en was minder arbeidsintensief omdat men zich niet meer moest bukken bij het maaien, wat bij de sikkel wel nog het geval was. Bij het maaien met de zeis liep de maaier van de ene kant van het maaiveld naar de andere kant. Zo maaide hij rij na rij. Na het maaien met de zeis lag het gras in lange rijen op het veld. Deze rijen werden open geschud met een hooivork om het gras beter te laten drogen. Het gras werd ook vaak gekeerd, waardoor de kant die op de grond lag ook kon drogen en ook omdat de wind het gras beter kan drogen als het tamelijk los en niet platgedrukt op de grond ligt (BLOMMAERT 1974: 180). kleine hooistapels 36

37 Met een hark trok men s avond het hooi bijeen op lange rijen, om het zo enigszins te beschermen tegen de regen en de dauw. s Ochtend gooide men dan de lagen weer open om het gras verder te laten drogen. (BLOMMAERT 1974: 180) Nadat het hooi zo enkele dagen in lange rijen had liggen drogen op het veld en regelmatig geschud was, werd het met de hooivork in kleine hoopjes samengebracht. Deze Halfgrote hooistapel kleine hoopjes worden in de standaardtaal KLEINE HOOIOPPERS of OPPERTJES genoemd. Het hooi in deze kleine hoopjes is nog niet volledig droog. In sommige streken bracht men na enkele dagen twee kleine hooioppertjes samen in een HALFGROTE HOOISTAPEL. Elders werd deze tussenstap overgeslagen en wachtte men totdat het hooi volledig gedroogd was om het dan in GROTE HOOISTAPELS samen te brengen. Deze stapels waren ongeveer 2 meter hoog en Grote hooistapel werden in de weide gemaakt als het hooi volledig droog was en ingehaald moest worden. Het grote probleem dat de boeren ondervonden als ze hooi in grote stapels samenbrachten, was dat het gras dat rechtstreeks op de grond lag, snel rot werd door de dauw en het grondwater. Het HOOI OP EEN HOUTEN STELLAGE leggen, was daar de oplossing voor. Deze houten stellage wordt een ruiter genoemd en bestaat uit 3 of 4 dikke, houten stokken die bovenaan aan elkaar gebonden zijn en ook onderaan verbonden worden met horizontaal vastgebonden stokken, ongeveer een halve meter boven de grond. Het halfdroge gras werd over die stellage gespreid tot er een berg ontstond. Op die manier lag het gras niet meer rechtstreeks op de grond en kon het dus niet nat worden en rotten. Bovendien waren de ruiters hol vanbinnen. Dit zorgde ervoor dat de wind beter door het gras kon waaien en dat het hooi bijgevolg sneller droog was en ingehaald kon worden. De benaming ruiter slaat niet enkel op de houten constructie maar ook op de hooistapel die bekomen wordt door het hooi op de houten Hooiruiter constructie te leggen. 37

38 Bij het inhalen sloeg men het hooi op in de schuur of de hooizolder. Soms was er echter geen plaats meer in de schuur en maakte men een BLIJVENDE RONDE HOOISTAPEL op het erf. Deze hooistapel was gemaakt om het hooi maandenlang te bewaren en werd rond een stok gebouwd om de stapel stevigheid te bieden. Dergelijke stapels werden niet vaak gemaakt wegens van het gevaar op rotting door regenval. Alle tot nog toe vermelde handelingen werden met de hand uitgevoerd. Deze manuele manier van landbouw bedrijven kent een gestage achteruitgang die ingezet wordt op het einde van de 18de eeuw. De overgang van de 18e naar de 19e eeuw is de tijd geweest van vele en belangrijke uitvindingen op gebied van de landbouwwerktuigen. Ook het maaien van gras en graan werd gemoderniseerd: de eerste maaimachines met werkpaarden werden ontwikkeld en kwamen vrij snel in gebruik bij de landbouwers. Paardenharkkeerders en hooischudders werden ontwikkeld om ook het drogen Blijvende ronde hooistapel van het gemaaide gras minder arbeidsintensief te maken. De vernieuwingen die in de 19e eeuw opkwamen waren zeer belangrijk voor de landbouw. Van het allergrootste belang echter was de wijze waarop die landbouwkundige veranderingen werden doorgevoerd. Tot omstreeks 1880 werden landbouwers eigenlijk vrijwel geheel aan hun lot overgelaten. Ze moesten zelf uitzoeken welke technieken voor hun specifieke situatie geschikt waren. Na 1880 werd geleidelijk een organisatie opgebouwd die nieuwe methodes systematisch ging exploreren en de verworven kennis via onderwijs en demonstratie op proefvelden aan de man ging brengen. Vooral na 1900 werd het landbouwonderwijs in alle mogelijke schakeringen sterk uitgebreid. De ontstane landbouworganisaties speelden hierin een grote rol, in die zin dat zij een belangrijke link vormen tussen de landbouwkundige vernieuwingen en de boeren. (VAN ZANDEN 1986: 92) Het is van belang te vermelden dat, hoewel de handelingen gemechaniseerd waren, de hooistapels die in deze scriptie centraal staan nog steeds voorkwamen zoals in het begin van de 20 ste eeuw. Hun fysieke aanwezigheid in het landbouwlandschap zorgde ervoor dat ook de bijhorende benamingen nog steeds gebruikt werden. Hier kwam pas na de Tweede Wereldoorlog verandering in, zoals blijkt uit het werk van PEYS (1986: 141). In de jaren vijftig van de 20ste eeuw raakte de mechanisering en modernisering van het landbouwbedrijf namelijk in een stroomversnelling. Met de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog werd een ongekende 38

39 economische groei ingezet. Dit leidde tot een snelle bevolkingstoename. De vraag naar landbouwproducten nam jaar na jaar toe en de consument kon het zich bovendien veroorloven hogere eisen te stellen aan de kwaliteit van zijn voedselpakket. Schaalvergroting en, daaraan direct gekoppeld, mechanisatie grepen om zich heen. In enkele tientallen jaren is het karakter van het platteland drastisch veranderd. Machines en hulpmiddelen werden steeds meer geperfectioneerd. De tractor rukte snel op. In 1985 kwamen vrijwel geen werkpaarden meer voor op de Vlaamse boerderijen. Dit had ook grote gevolgen voor het maaien en drogen van gras. De maaimachines die getrokken werden door tractors kwamen in gebruik en ook het schudden van het gemaaide gras gebeurde nu machinaal. In de moderne veeteelt is de functie van hooi als veevoeder vervangen door kuilgras. Dat is gras dat in een sleufsilo, graskuil of in balen door melkzuurgisting wordt geconserveerd. Het gras wordt één tot twee dagen op het veld gedroogd tot een drogestofgehalte van ongeveer 50 procent bereikt is. Bij hooi is dit drogestofgehalte veel hoger, namelijk 80 procent. Daarna wordt het gras op rijen geharkt en met een opraapwagen van het grasland gehaald en naar een kuil getransporteerd. Het gras wordt in de kuil met een tractor stevig aangereden en daarna direct afgedekt met plastic en autobanden. Naast graskuilen wordt er ook steeds meer gebruik gemaakt van grasbalen, waarbij het gras door een balenpers wordt samengedrukt en met plastic omwikkeld. Kuilgras en grasbalen verdrongen de hooioppers van weleer. De reden voor het vervangen van hooi door kuilgras en grasbalen is rechtstreeks verbonden aan de opkomst van tractors. Het gebruik van werkpaarden in het landbouwbedrijf is namelijk zo goed als verdwenen, terwijl het net die paarden zijn die hooi nodig hebben als voeder. Kuilgras is niet geschikt als voeder voor paarden omdat dit erg eiwitrijk is en bijgevolg slechts voor de vertering van paarden. Koeien zijn daarentegen erg gebaat bij het gebruik van kuilgras als voeder net omwille van het hoge eiwit- en vetgehalte. Dit bevordert de melkproductie van melkkoeien en zorgt ervoor dat koeien die voorbestemd zijn voor het slachthuis sneller aankomen en bijgevolg meer vlees opleveren. Daarnaast speelt ook een economisch motief mee bij de keuze van boeren om voor kuilgras te opteren. Dit gras moet, zoals reeds beschreven, veel minder lang drogen en geschud worden. Het produceren van kuilgras is minder arbeidsintensief dan het maken van hooi waardoor er voor de boer meer tijd overblijft om zich daadwerkelijk met de veeteelt bezig te houden. 39

40 2. Onomasiologische benadering van de begrippen 2.1 Kleinste hooistapel Het pas gemaaide gras lag verspreid over het veld om te drogen. s Avonds trok men het met de hark bijeen op lange rijen, om het te beschermen tegen regen en dauw. s Ochtends gooide men de lagen weer open om het gras verder te laten drogen. Na enkele dagen werd het halfdroge hooi met de hooivork in kleine hoopjes samengebracht. In de standaardtaal worden deze hoopjes kleine hooioppers genoemd. In de Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederlands (GROOTAERS & KLOEKE 1939) werd reeds een woordkaart gepubliceerd voor het begrip kleine hooiopper. Deze kaart is te vinden in de bijlages. Voor het Vlaamse dialectgebied baseert deze kaart zich, net als onze woordkaart, op vragenlijst 21 van het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten. Bijgevolg komen de meeste van de trefwoorden op beide kaarten voor. Daarnaast is onze woordkaart, die hieronder besproken wordt, een waardevolle aanvulling op de kaart uit de Taalatlas. Enerzijds omdat wij gegevens ter beschikking hebben voor Frans-Vlaanderen, wat voor de Taalatlaskaart niet het geval is. Daarnaast hebben wij ook gegevens gehaald uit een aantal licentiaatsverhandelingen, waardoor we een aantal heteroniemen aantroffen die niet op de Taalatlaskaart worden vermeld Kaartbeschrijving Onderstaande woordkaart illustreert hoe het begrip kleinste hooistapel gelexicaliseerd is in het Vlaamse dialectgebied. In totaal werden er 20 verschillende trefwoorden geattesteerd door 501 informanten. 40

41 Meteen valt op dat een tweetal heteroniemen, namelijk opper(tje) en hoop(je), over het volledige gebied verspreid zijn. In Zeeuws-Vlaanderen zijn het zelfs de enige benamingen die aangetroffen werden. Beide heteroniemen worden niet enkel als simplex gebruikt, maar komen ook in samenstellingen en woordcombinaties voor. Zo worden kleine opper en klein hoopje ook in het hele Vlaamse dialectgebied gebruikt, evenals de samenstellingen hooiopper(tje) en hooihoopje. De samenstelling molhoop(je) komt zowel in West- als in Oost-Vlaanderen voor; het woord wordt gebruikt in de streek rond het West-Vlaamse Tielt, en in de streek tussen de Dender en de Brabantse grens. Opper(tje) en hoop(je) komen ook in Frans-Vlaanderen voor. In het noorden van Frans- Vlaanderen werd een derde trefwoord geattesteerd, namelijk drigge. Dit heteroniem wordt nergens anders in het Vlaamse dialectgebied gebruikt. In West-Vlaanderen is kets(je) de benaming die het vaakst werd opgegeven om naar de kleine hooistapel te verwijzen. Het gebied strekt zich uit over het volledige noordoosten van de provincie. In de streek van Nevele-Deinze werd kets(je) ook geattesteerd. In twee plaatsen in de buurt van de Leie vervormt men het trefwoord ketsje; in Oostrozebeke en Sint-Eloois-Vijve zegt men namelijk tetsje. In Slijpe maakt men er fletsje van. In West-Vlaanderen worden daarnaast nog twee andere heteroniemen gebruikt. Zo is er een klein gebied in het zuidwesten van Bachten de Kupe, het tussen de IJzer en de Franse grens gelegen deel van West-Vlaanderen, waar kazeeltje de gebruikelijke benaming is voor een kleine hooistapel. Een laatste heteroniem is mouchette(je), dat opgetekend werd in het zuidwesten van de provincie. Een informant maakt de samenstelling mouchettehoopje. In het zuiden van Oost-Vlaanderen tekent zich een ruim en opvallend gebied af waar, naast oppertje en hoopje, hukkeling(etje) wordt gebruikt om een kleine hooistapel aan te duiden. Het gebied steekt de grens met West-Vlaanderen enkel over in de streek tussen Leie en Schelde. Een verwante vorm van hukkeling(etje), namelijk hukkel(tje), komt voor in het uiterste oosten van de Oost-Vlaanderen. Tussen het hukkeling-gebied en de plaatsen waar hukkeltje gebruikt wordt, ligt een gebied waar hukker(tje) de gangbare benaming is voor een kleine hooistapel. Een volgend heteroniem dat aangetroffen werd, is grasje. Het wordt gebruikt in de streek rond Dendermonde. In het uiterste zuidoosten van Oost-Vlaanderen, tussen de Dender en de Brabantse grens, werd het trefwoord sjol een viertal keer geattesteerd. In de streek rond Temse ten slotte, gebruikt men klad als benaming voor de kleine hooistapel. 41

42 2.1.2 Bespreking van de heteroniemen In deze subparagraaf bespreken we de aangetroffen benamingen volgens frequentie. We gaan bij elk trefwoord dieper in op de etymologie ervan om eventuele benoemingsmotieven te achterhalen. Het meest voorkomende trefwoord is hukkeling(etje), dat door 152 Oost-Vlaamse respondenten gebruikt wordt. Bij dit trefwoord vermelden we ook de heteroniemen hukkertje en hukkel(tje), die respectievelijk door 21 en 4 Oost-Vlaamse boeren worden gebruikt, omdat ze etymologisch verwant zijn met hukkeling(etje). Hukkeling komt voor in het etymologisch woordenboek van het Oost- en Zeeuws-Vlaams van DE BRABANDERE (2005: 155). Hukkeling en het gepalataliseerde heukeling zijn volgens De Brabandere diminutieven van hukkel, respectievelijk heukel. Beide zijn fonologische varianten van huikel, dat op zijn beurt afgeleid is van huiker via lateralisatie van de eind-<r>. Huiker is etymologisch verwant met het Middelnederlandse hocke, wat hoop graan dat op het veld staat te drogen betekent. Zowel hok als huiker zijn terug te voeren tot de Indo-Germaanse wortel *keu, buigen (PHILIPPA 2003). Hieruit kunnen we afleiden dat hukkeling(etje), hukkertje en hukkel(tje) gebruikt worden om naar de kleine hooistapel te verwijzen omwille van de gewelfde, gebogen vorm van de stapel. Kets(je) werd door 123 informanten geattesteerd. Het woord komt in meerdere betekenissen voor in het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Een van de betekenissen die vermeld wordt, is hooiopper (WNT SUB KETS). In deze betekenis dateert de vroegste attestatie van het woord uit het begin van de twintigste eeuw. Er wordt niet verwezen naar de grootte van de hooistapel; kets kan dus volgens het WNT verwijzen naar om het even welke hoop hooi, ongeacht het volume of de vorm ervan. Zowel in het Van Dale etymologisch woordenboek (VAN VEEN & VAN DER SIJS 1997) als in het West-Vlaams etymologisch woordenboek (DE BRABANDERE 2002:180) wordt kets gezien als een nevenvorm van kits, dat hoop grind betekent. Kits zou afgeleid zijn van het Hoogduitse werkwoord kitschen, vuil samenvegen. Twee informanten vervormen het trefwoord ketsje tot tetsje. Een mogelijke verklaring voor de k/t-wisseling zou regressieve assimilatie kunnen zijn: de k wordt een t onder invloed van de t op het eind van het woord. Een andere informant leidt fletsje af. Dit zou eventueel het gevolg kunnen zijn van volksetymologie: de respondent hoort ketsje in de omgeving gebruikt worden als benaming voor de kleine hooistapel, en koppelt dit aan het bijvoeglijk naamwoord flets, wat flauw, niet stevig betekent. De kleine hooistapel is flauwer en kleiner dan een grote opper; deze landbouwer zou dus verkeerdelijk de link gelegd kunnen hebben tussen kets en flets. 42

43 Een volgende trefwoord is opper(tje), dat door 75 van de 501 informanten werd genoemd als benaming voor de kleinste hooistapel. Negen informanten maakten de samenstelling hooiopper(tje), twee anderen gebruiken de woordcombinatie kleine opper. De etymologie van opper werd reeds besproken bij de behandeling van de woordkaart voor de ronde graanstapel (zie hoofdstuk 1, paragraaf 2.1.2). Hier gaan we na of opper in de historische woordenboeken als benaming gereserveerd werd voor een graan- dan wel een hooistapel. In het Middelnederlands werd nog geen onderscheid gemaakt; in het MNW (SUB OPPER) worden beide gewassen vermeld. Een opper is dus in het Middelnederlands een zowel een hoop graan als een hoop hooi. In het WNT wordt er wel een onderscheid gemaakt en horen bij het lemma opper drie verwante betekenissen. De eerste betekenis die opgegeven wordt, is de volgende: Benaming zoowel voor de stapels waarin het gemaaide, reeds gedroogde gras op het land opgehoopt wordt om het gemakkelijk te kunnen binnenhalen, als voor de kleinere hoopen waarop het des nachts of bij regen bijeengeworpen wordt om den volgenden dag weer over het land te worden verspreid. (WNT SUB OPPER) Opper verwijst dus zowel naar de kleine hooistapel als naar de grote hooistapel. Deze beide stapels staan op het veld te drogen vooraleer het hooi ingehaald kan worden. Uit de tweede betekenis van opper in het WNT blijkt dat het woord in Zuid-Nederland ook gebruikt wordt om naar de blijvende ronde hooistapel te verwijzen. Deze stapel dient om het volledig droge hooi blijvend op te slaan in de buurt van de schuur. Een laatste betekenis die het WNT vermeldt, is in het algemeen, synoniem van hoop. Wel wordt hierbij vermeld dat opper in deze betekenis enkel voorkomt in West-Vlaanderen. In heel wat West-Vlaamse dialecten wordt opper dus gebruikt om naar het even welke stapel te verwijzen. Op deze laatste twee betekenissen komen we terug in de semasiologische benadering van de verschillende heteroniemen voor hooistapels. Hoop(je) is een volgend heteroniem dat gebruikt wordt om de kleine hooistapel aan te duiden. 60 informanten gebruiken het simplex hoop(je) als benaming. Het trefwoord hoop(je) werd al uitvoerig besproken bij de ronde graanstapel (zie hoofdstuk 1, paragraaf 2.1.2). In geen enkel historisch of etymologisch woordenboek wordt onder het lemma hoop expliciet verwezen naar het gewas waaruit de hoop opgebouwd is. Hoop kan bijgevolg zowel gebruikt worden om naar graanstapels te verwijzen als naar hooistapels. 10 landbouwers noemen de kleine hooistapel een hooihoopje; zij verwijzen door middel van de samenstelling met hooi- specifiek naar een hooistapel. Vier andere respondenten gebruiken de woordcombinatie klein hoopje. Ten slotte zijn er elf informanten die molhoop(je) opgaven als benaming voor de kleinste hooistapel. Een molshoop is een hoopje aarde dat door een mol opgeworpen wordt, en verwijst volgens Van Dale (SUB MOLSHOOP) figuurlijk naar een nietig hoopje. Molhoop(je) wordt dus gebruikt als benaming voor de kleinste hooistapel omdat het een nietig hoopje hooi is. 43

44 Een trefwoord dat zeven keer voorkomt, uitsluitend in Frans-Vlaanderen, is drigge. Het komt niet voor in de historische noch in de etymologische woordenboeken. Een mogelijke stelling kan zijn dat drigge een verkleinwoord is van dricht. Dricht komt voor in het vroege Middelnederlands met een eerste attestatie eind 13 de eeuw en betekent bewerking van bouwland (VMNW SUB DRICHT). Volgens het WNT en DE BO (1873) komt dricht vooral voor in het West-Vlaams. Dricht is afgeleid van drift, door middel van f/ch-wisseling. De verbinding ft ontwikkelde zich tot [χt] in het Oudnederlands (VAN BREE 1987: 157). Drift werd aanvankelijk gebruikt om te verwijzen naar een kudde dieren die samengedreven werd. In het VMNW werd een mededeling van Gysseling toegevoegd: later wordt een veel ruimere betekenis dan alleen gedreven vee aangetroffen, zoals voeder en veldvruchten. Het woord drift of dricht verwijst dus vermoedelijk naar een pak samengedreven hooi, en drigge als verkleinwoord wordt bijgevolg gebruikt om aan te duiden dat het slechts om een klein pakje hooi gaat. Grasje werd door vijf respondenten in de streek rond Dendermonde gebruikt. Grasje, of gerzeke zoals het neergeschreven werd door de informanten, komt in geen enkel historisch of etymologisch woordenboek voor in de betekenis kleine hooistapel. Gras verwijst naar een kruidachtig gewas op weiden en is in deze betekenis een stofnaam en bijgevolg ontelbaar. Naast gras als singulare tantum komt gras in Van Dale (SUB GRAS) ook voor als soortnaam en dus telbaar zelfstandig naamwoord. In deze vorm verwijst gras naar de verschillende grassoorten die er bestaan. Grasje in de betekenis die onze informanten opgaven, namelijk verwijzend naar de kleine hooistapel, is eveneens een telbaar zelfstandig naamwoord, maar het is geen soortnaam zoals voorgaande betekenis die in Van Dale aan bod kwam. In het Oudnederlands (ONW SUB GERS) verwijst gers naar grasland en wordt het vooral gebruikt als toponiem. In het Middelnederlands komt naast gers en gars ook gras voor, als gevolg van R-metathese (VMNW SUB GRAS). Gras is dan reeds een stofnaam en verwijst niet langer naar grasland. Volgens PHILIPPA (2003) zijn deze trefwoorden afgeleid van de Proto- Germaanse stam *grasja-, gras. De informanten die grasje gebruiken als benaming voor de kleine hooistapel, gebruiken een ontelbare stofnaam als telbaar zelfstandig naamwoord; ze benoemen de stapel naar het gewas waaruit hij is opgebouwd, namelijk gedroogd gras. Het zestiende trefwoord dat geattesteerd werd, is kazeeltje, en werd door vijf informanten gebruikt. Kazeeltje komt niet voor in de historische woordenboek, noch in enig etymologisch werk. Zoals eerder gezegd, is er reeds een woordkaart verschenen voor de kleinste hooistapel in de Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland. Als we kaart 129 ( kleine hooiopper) uit die Taalatlas bekijken (GROOTAERS & KLOEKE 1939), dan vinden we het trefwoord kasteeltje in dezelfde plaatsen als die plaatsen waar onze informanten kazeeltje neerschreven. Waarschijnlijk is 44

45 kazeeltje verwant met kasteeltje. De etymologie van kasteel wordt uitvoerig beschreven in het etymologisch woordenboek van PHILIPPA (2003). Het Middelnederlandse casteel, kleine vesting, versterkte woning, is ontleend aan het Oudpicardisch castel, dat het equivalent is van het Oudfranse chastel. Dit woord is op zijn beurt afgeleid van het Latijnse castellum, fort, vesting, dat een verkleinwoord is van castrum, versterkte plaats. Philippa veronderstelt voor castrum een oorspronkelijke betekenis afgescheiden stuk grond en leidt het af van het werkwoord castrāre, dat afsnijden, kappen betekent. Het is mogelijk dat de betekenis kleine hooistapel afgeleid wordt van de betekenis afsnijden, omdat het gras afgesneden en gestapeld wordt. Aannemelijker is de hypothese dat de vijf informanten kasteeltje of het verwante kazeeltje gebruiken vanwege de vorm; de kleine hooistapel wordt gezien als een klein huisje; een klein kasteeltje. Een volgend trefwoord is sjol, dat door vier informanten in het zuidoosten van Oost- Vlaanderen geattesteerd werd. Dit trefwoord komt niet voor in enig historisch of etymologisch woordenboek. Sjol werd opgetekend door DE BEER (1979: 320) in haar licentiaatsverhandeling over de taal in het landbouwbedrijf van 18 Zuid-Oost-Vlaamse gemeenten. De Beer geeft zelf aan dat sjol een probleemgeval is en dat we slechts kunnen gissen naar de oorsprong van dit woord. Voortgaande op de voor het Nederlands ongewone anlaut, vermoedde De Beer dat sjol van Franse oorsprong was, maar na raadpleging van Franse etymologica en woordenboeken bleek dit niet het geval te zijn. Daarna werd gezocht naar een andere klankverbinding in de Nederlandse dialecten die met sj verwant is. De Beer ging uit van ts. Bij TEIRLINCK (1922:177) staat te lezen dat tsol een troetelnaam is voor een kind en verder verwijst hij naar dol, djol en djollie. Dol heeft volgens De Beer twee betekenissen. Naast troetelnaam betekent dol ook spitsmuis. De Beer geeft aan dat het mogelijk is dat de benaming voor de spitsmuis eerst is overgegaan op de hoopjes die dit dier maakt, en vervolgens overgegaan is op hoopjes in het algemeen en hooihoopjes in het bijzonder. De Beer vernam tijdens haar onderzoek ook dat dol in sommige plaatsen duidt op een haardot, dat ook een halfbolvormig voorwerp is. Naast de mogelijkheid dat sjol afgeleid is van tsol en dol, zou het ook kunnen dat sjol afkomstig is van het werkwoord sollen. De alveolaire [s] in sol wordt vervormd tot een postalveolaire [ʃ]. Sollen betekent volgens zowel het WNT als Van Dale heen en weer slingeren of geslingerd worden; rollen, voortrollen. De benaming van de handeling (het hooi heen en weer trekken en tenslotte op een bolletje rollen) kan overgegaan zijn op het voorwerp dat op een bolletje wordt gerold. (DE BEER 1979: 321) Een ander heteroniem is klad, dat we een drietal keer aantroffen in de streek rond Temse. Cladde in het Middelnederlands betekent vlek; modder of ander vuil dat op iemand of iets 45

46 geworpen wordt (MNW SUB CLADDE). In het WNT (SUB KLAD) komen er een aantal overdrachtelijke betekenissen bij, waaronder ook een zekere hoeveelheid van iets. Een klad hooi zou dus een zekere hoeveelheid hooi kunnen betekenen. Vervolgens is het substantief hooi verdwenen, en verwijst klad specifiek naar een zekere hoeveelheid hooi, met name de hoeveelheid hooi waaruit een kleine hooistapel bestaat. Daarnaast komt klad in het WNT ook voor met deze betekenis: Oorspronkelijk ontwerp of schets, voorloopige bewerking op papier van zekere stof, bestemd om naderhand, zoo noodig, verbeterd, aangevuld en in den juisten vorm gebracht te worden. (WNT SUB KLAD) Uit deze betekenis zou de betekenis kleine hooistapel overdrachtelijk afgeleid kunnen zijn. De kleine hooistapel is in wezen ook slechts een voorlopige bewerking die bestemd is om naderhand aangevuld en in de juiste vorm gebracht te worden: het kleine hoopje hooi wordt aangevuld met meer hooi tot een grote hooiopper bekomen wordt. Een laatste trefwoord dat gebruikt om naar de kleine hooistapel te verwijzen, is mouchette(je). Een informant maakt de samenstelling mouchettehoopje. Mouchette komt niet voor in de Nederlandse historische en etymologische woordenboeken. Het gaat hier om een Frans leenwoord. Mouchette is het verkleinwoord van mouche, dat in het Frans meerdere betekenissen heeft, waarvan vlieg; vliegend insect de meest voorkomende is. Daarnaast is een mouche ook een klein stipje; vlekje; leren knopje. Misschien wordt de kleine hooistapel mouchette genoemd omwille van de vorm, die lijkt op een klein knopje. Een aannemelijkere verklaring bekomen we als we de licenciaatsverhandeling van EECKHOUT (1973: 314) bekijken. Eeckhout bespreekt daarin de specifieke benamingen voor graanstuiken. Een van de benamingen die zij aantreft, is moyette. Mogelijks is mouchette verwant met moyette, dat op zijn beurt een diminutief is van het Franse moye, dat volgens Van Dale steenlever betekent (VAN DALE SUB MOYE). In het Oudfrans had moye nog een tweede betekenis, namelijk mijt. Moye is net als het Nederlandse mijt afgeleid van het Latijnse meta, wat kegel betekent. (QUEMADA SUB MOYE). De landbouwers die mouchetje en mouchethoopje gebruiken, hebben dit dus waarschijnlijk ontleend aan hun Franse buren die nog steeds moye gebruiken om naar een hooistapel te verwijzen. 46

47 2.2 Grote hooistapel Nadat het halfdroge gras een aantal dagen in kleine hooistapels op het veld had gelegen om verder te drogen, bracht men meerdere kleine stapels samen tot een grote hooistapel van ongeveer twee meter hoog. Deze stapel staat op het veld te wachten om ingehaald te worden. Net zoals bij de kleine hooistapel, is er al een woordkaart getekend voor de grote hooistapel. Deze woordkaart is verschenen in de Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland (GROOTAERS & KLOEKE 1939) en is opgenomen in de bijlages van deze scriptie. Voor het Vlaamse dialectgebied baseert deze taalatlaskaart zich onder andere op de gegevens uit vragenlijst 21 van het WVD. Ook de taalkaart die we hieronder presenteren, is deels gebaseerd op de WVD-gegevens. Daarnaast kunnen we voor het Frans-Vlaams beroep doen op de resultaten die Magda Devos bekwam via mondelinge enquêtes. Op de taalatlaskaart zijn er geen gegevens voor Frans- Vlaanderen. Onze woordkaart is daardoor een interessante aanvulling op de taalatlaskaart Kaartbeschrijving Deze woordkaart toont aan hoe het begrip grote hooistapel gelexicaliseerd is in het Vlaamse dialectlandschap. Er werden vijf simplexen geattesteerd. Als we alle samenstellingen en woordcombinaties die gemaakt werden met deze simplexen, meetellen, komen we aan een totaal van twaalf heteroniemen die opgegeven werden door 478 informanten. 47

48 Meteen valt op dat één trefwoord de kaart overheerst; opper wordt door 378 van de 478 informanten gebruikt om naar een grote hooistapel te verwijzen. 40 anderen gebruiken de samenstelling hooiopper, en zeven informanten kiezen voor de woordcombinatie grote opper. Al deze opper-heteroniemen werden in het volledige onderzoeksgebied aangetroffen. Daarnaast worden er nog een aantal trefwoorden gebruikt, zij het in veel minder frequente mate dan opper. Zo komt hoop 24 keer voor. Hooihoop werd door twee informanten gebruikt en een informant maakt de woordcombinatie grote hoop. Deze hoop-varianten komen vooral voor in het zuiden van het Vlaamse dialectgebied, alsook in Zeeuws-Vlaanderen. In Frans-Vlaanderen komen er geen andere heteroniemen meer voor naast opper en hoop. In het oosten van West-Vlaanderen werd in zeven gemeenten kets opgetekend. Een informant in Wingene combineert dat simplex met het adjectief grote en noemt de grote hooistapel een grote kets. Daarnaast bemerken we in West-Vlaanderen nog een ander trefwoord, namelijk vum, dat in het westen van de provincie zes keer werd geattesteerd. Twee respondenten gebruiken de samenstelling hooivum. In Oost-Vlaanderen vinden we naast trefwoorden met hoop en opper ook een aantal keer mijt en hooimijt. Ook in Zeeland werd dit trefwoord tweemaal gebruikt als benaming voor de grote hooistapel Bespreking van de heteroniemen Het heteroniem opper werd door 80 % van de informanten gebruikt om een grote hooistapel aan te duiden. Bij de bespreking van de vorige woordkaarten stelden we vast dat opper ook in het hele Vlaamse dialectgebied geattesteerd werd als benaming voor de kleine hooistapel. In het WNT (SUB OPPER) komen beide betekenissen voor; opper betekent: Benaming zoowel voor de stapels waarin het gemaaide, reeds gedroogde gras op het land opgehoopt wordt om het gemakkelijk te kunnen binnenhalen, als voor de kleinere hoopen waarop het des nachts of bij regen bijeengeworpen wordt om den volgenden dag weer over het land te worden verspreid. (WNT SUB OPPER) Zeven landbouwers gebruiken de woordcombinatie grote opper om aan te duiden welke betekenis van opper ze bedoelen. De heteroniemen hoop en kets werden eveneens reeds besproken bij de kleinste hooistapel. De twee laatste trefwoorden, namelijk vum en mijt, kwamen aan bod bij de bespreking van de graanstapels. We gaan dieper in op deze polysemen in het derde hoofdstuk, waarin we de gegevens vanuit semasiologisch standpunt bekijken. 48

49 2.3 Halfgrote hooistapel Zoals reeds gezegd, werd het halfdroge gras eerst enkele dagen in kleine hooihoopjes gestapeld om verder te drogen. Als het hooi volledig droog is, wordt het in grote hooistapels op het veld verzameld om vervolgens ingehaald te worden. Sommige boeren lassen echter een tussenstadium in. Nadat het hooi enkele dagen in kleine hoopjes had liggen drogen, voegen ze twee kleine stapels samen tot een halfgrote hooistapel. Eens het hooi in deze stapel helemaal droog is, wordt het in grote hooistapels verzameld en vervolgens ingehaald. Niet alle hooiboeren maken deze halfgrote hooistapels; de meesten laten het hooi gedurende een viertal dagen in kleine hooihoopjes liggen om het daarna in grote hooistapels te verzamelen en in te halen Kaartbeschrijving Wat meteen opvalt bij het bekijken van de volgende woordkaart, die voorstelt hoe het begrip halfgrote hooistapel gelexicaliseerd is in het Vlaamse dialectgebied, is het beperkte aantal benamingen dat erop voorkomt. Het geringe aantal attestaties heeft twee oorzaken. Ten eerste wordt de halfgrote hooistapel door weinig boeren gemaakt. Bijgevolg kennen weinigen een benaming voor deze stapel. Ten tweede wordt er in onze bronnen niet altijd naar de halfgrote hooistapel gevraagd. Zo vroeg Magda Devos in haar mondelinge enquête in Frans-Vlaanderen niet naar een benaming voor deze stapel. Ook vragen slechts enkele van de licentiaatsverhandelingen die we als bron gebruiken naar een benaming voor deze stapel. Enkel vragenlijst 21 van het WVD, die ingevuld werd door de respondenten zelf, vroeg zowel naar de benaming van de kleine hooistapel, als naar die van de halfgrote en grote hooistapel. Alle respondenten die dus een trefwoord opgaven voor de kleine en/of de grote hooistapel kregen de kans om een benaming op te geven voor de halfgrote hooistapel. Velen onder hen lieten deze vraag over of schreven op dat ze geen benaming hebben voor deze stapel omdat ze hem niet kennen of in elk geval niet zelf maken. Slechts 97 respondenten gaven aan een specifieke benaming te gebruiken voor de halfgrote hooistapel. Dit lage aantal verklaart meteen de lage densiteit van attestaties op de woordkaart, die op de volgende pagina gepresenteerd wordt. 49

50 Het trefwoord opper(tje), al dan niet vergezeld van het adjectief kleine, komt het vaakst voor en is verspreid over het volledige Vlaamse dialectgebied. In een aantal plaatsen in West-Vlaanderen wordt de samenstelling hooiopper gevormd. Daarnaast komen ook halfopper(tje) en halfgrote opper verspreid over het hele Vlaamse dialectgebied voor; enkel in het noordwesten van West- Vlaanderen werden deze heteroniemen niet opgetekend. In die streek wordt vooral windopper, en een enkele keer ook windhoop, gebruikt om naar een halfgrote hooistapel te verwijzen. In Oost-Vlaanderen tekent zich een duidelijk gebied af in de streek rond de Schelde, in een straal van ongeveer tien kilometer rond de stad Oudenaarde. In dit gebied gebruikt men uitsluitend slijpopper en sleepopper om een halfgrote hooistapel aan te duiden. In een zevental plaatsen werd slijtopper opgetekend. Een enkele keer komt ook slijphoop voor in dit gebied. In een tweetal Oost-Vlaamse gemeenten wordt een halfgrote hooistapel een dubbele hukkeling genoemd. Een andere combinatie die wordt gemaakt met dubbel is dubbele opper, opgetekend in het westen van West-Vlaanderen Bespreking van de heteroniemen De dertien heteroniemen die opgegeven werden zijn terug te brengen tot een drietal grondwoorden en bijhorende samenstellingen en woordcombinaties. De trefwoorden kunnen duidelijk in twee categorieën opgedeeld worden. Enerzijds zijn er samenstellingen en woordcombinaties met opper, anderzijds zijn er ook woorden die expliciet een verbinding maken met hoop. In onderstaande tabel worden de trefwoorden op overzichtelijke wijze gepresenteerd. Opper Hoop Hooiopper Kleine opper Halfopper, halfgrote Halve hoop opper Sleep-, slijpopper slijphoop slijtopper Windopper Windhoop Dubbele opper Dubbele hukkeling 50

51 Uit de tabel blijkt duidelijk dat de eerste leden van de samenstellingen het specificerend element zijn. We bespreken eerst de opper-heteroniemen omdat die het vaakst voorkomen. Vervolgens bespreken we de hoop-varianten. Het simplex opper(tje) werd door 24 informanten gebruikt. Heel wat landbouwers nemen de grote hooistapel als referentiepunt om een benaming te geven aan de halfgrote hooistapel. 27 informanten maken de samenstelling halfopper(tje) of halfgrote opper. Dit wijst erop dat deze stapel half zo groot is als een grote hooistapel. 13 andere informanten nemen ook de grote hooistapel als referentiepunt en noemen de halfgrote hooistapel een klein(e) opper(tje). Slechts een informant neemt de kleine hooistapel als referentiepunt en noemt de halfgrote hooistapel een dubbele opper, aangezien deze stapel opgebouwd is uit het hooi van twee kleine stapels. De samenstelling hooiopper wordt in vijf plaatsen gebruikt om de halfgrote hooistapel aan te duiden. In diezelfde gemeenten wordt hooiopper ook gebruikt om te verwijzen naar een grote hooistapel. 21 Oost-Vlaamse informanten maken een specifieke samenstelling met opper, namelijk sleepopper of slijpopper. Slepen betekent reeds in het vroege Middelnederlands het over de grond voortsleuren (VMNW SUB SLEPEN). Waarschijnlijk staat sleep in sleepopper voor de hoeveelheid hooi die men in een keer kan wegslepen (EECKHOUT 1973: 314). Slepen en slijpen zijn etymologisch verwant: slepen is afgeleid van het Proto-Germaanse *slaip-jan-, wat doen glijden betekent en een causatief is bij slijpen in de oorspronkelijke, niet meer in het Middelnederlands geattesteerde betekenis glijden (PHILIPPA 2003). 7 respondenten zeggen slijtopper in plaats van slijpopper. Dit is waarschijnlijk het gevolg van dissimilatie. Ten slotte zijn er nog elf informanten die een andere samenstelling maken met opper, namelijk windopper. Deze combinatie verwijst naar de wind die ervoor zorgt dat het halfdroge gras droogt. Hoop komt als simplex slechts twee keer voor. De etymologie van dit trefwoord werd reeds uitvoerig besproken bij vorige woordkaarten. Twee informanten maken de samenstelling windhoop en verwijzen, net als windopper, naar de wind die het gras droogt. Een informant neemt de grote hooistapel als referentiepunt en noemt de halfgrote hooistapel een halve hoop. Een laatste respondent maakt, naar analogie met slijpopper, de samenstelling slijphoop. Een laatste trefwoord is dubbele hukkeling, dat door twee informanten werd geattesteerd. In deze twee plaatsen, Opbrakel bij Brakel en Destelbergen, gaven de informanten hukkeling op als benaming voor een kleine hooistapel. Een dubbele hukkeling is dus een halfgrote hooistapel die gemaakt wordt door het hooi van twee hukkelingen samen te werpen. 51

52 2.4 Hooi op een houten stellage Na de Tweede Wereldoorlog werd de grote hooistapel steeds minder gemaakt en de meeste landbouwers schakelden over op het gebruik van ruiters. De reden daarvoor is tweeledig. Er werd ten eerste gestreefd naar een betere kwaliteit ruwvoeder. Daarom maaiden de landbouwers het gras in een jonger stadium. Het toenemend gebruik van stikstofmeststoffen heeft nog een extra vervroeging van het tijdstip van maaien gegeven. Er ontstond bijgevolg een behoefte aan een hooiwinningsmethode die vroeg in het seizoen kon worden toegepast. Het maken van grote hooistapels was niet ideaal vanwege het hogere risico op regen in het late voorjaar. Daarnaast werden ook de arbeidskrachten duurder en schaarser na de oorlog, en dus ontstond ook de behoefte de hooioogst over een langere periode te spreiden. Het ruiteren is opgekomen als hooiwinningsmethode om aan deze twee ontwikkelingen tegemoet te komen. Het maken van ruiters kan namelijk vroeger op het jaar aanvangen en kan gedurende meerdere maanden uitgevoerd worden. In het algemeen kan men deze methode toepassen van ongeveer 1 mei tot half september (SONNEMA 1970: 113). Zoals gezegd, vervangt de ruiter de grote hooistapel. Het gemaaide, halfdroge gras wordt op de houten stellage gelegd. Men begint met het vullen van de hoeken van het geraamte en legt zo de hele stellage vol met halfdroog gras. Een ruiter is leeg van binnen. Dit zorgt ervoor dat de wind beter door het gras kan waaien. Het gras droogt bijgevolg veel sneller dan in een grote hooistapel, en er is heel wat minder risico op rotting Kaartbeschrijving Op onderstaande woordkaart wordt geïllustreerd hoe het begrip hooi op een houten stellage gelexicaliseerd is in het Vlaamse dialectgebied. 449 informanten gaven een benaming op voor deze hooistapel. Meteen valt op dat er, in vergelijking met de woordkaarten van de andere onderzochte begrippen, weinig verschillende heteroniemen voorkomen. De reden hiervoor moet gezocht worden in de tijd waarin het gebruik van ruiters voor de hooioogst opkwam. Alle andere besproken stapels worden reeds eeuwen gevormd door landbouwers; het ruiteren kwam pas op na de Tweede Wereldoorlog, een tijd waarin technologische vernieuwingen ervoor zorgden dat er een groter sociaal contact was tussen boeren onderling. Daarnaast zette ook de Boerenbond 52

53 zich in om landbouwvernieuwingen in het algemeen en het gebruik van ruiters in het bijzonder, bekend te maken bij zoveel mogelijk boeren. Dit alles zorgde ervoor dat er weinig variatie is in de heteroniemen. Het meest voorkomende trefwoord is het standaardtalige ruiter of hooiruiter. Dit heteroniem komt in het hele Vlaamse dialectgebied voor, alleen in Frans-Vlaanderen werd het niet opgetekend. Frans-Vlaanderen behoorde dan ook niet tot het werkingsgebied van de Boerenbond. Frans-Vlaamse boeren gebruiken perroquet om een ruiter aan te duiden. In een aantal Frans-Vlaamse plaatsen, dicht tegen de West-Vlaamse grens, werd pikkel of driepikkel aangetroffen. Ook in West-Vlaanderen werd dit woord een drietal keer opgetekend. Centraal en in het zuidoosten van het Vlaamse dialectgebied wordt ruiker gebruikt als benaming Bespreking van de heteroniemen Het meest voorkomende heteroniem is ruiter, dat door 411 van de 449 informanten werd geattesteerd. 14 informanten gebruiken de samenstelling hooiruiter. Het Middelnederlandse ruter (MNW SUB RUTER) is via het Oudfranse rotier, struikrover, ontleend aan het Latijnse rupta, dat struiroverbende betekent (PHILIPPA 2003). In het Middelnederlands betekent het woord struikrover, straatrover, landloper. Dergelijke vrijbuiters werden door steden of landsheren in dienst genomen of gebruikt voor het doen van invallen of strooptochten op vijandelijk gebied, waardoor het oorspronkelijk negatieve betekenisaspect plaatsmaakte voor het neutrale lichtgewapende krijgsknecht. Philippa geeft aan dat deze soldaten zowel te voet als te paard gaan, maar dat de betekenis soldaat te paard al overheerst in de 16 de eeuw. Hieruit kon vervolgens de algemene betekenis berijder van een paard ontstaan. De eerste attestatie van ruiter in de betekenis samenstel van stokken waarop de te drogen gewassen worden opgestapeld; droogrek dateert van 1920 (WNT SUB RUITER). Het WNT geeft aan dat ruiter in deze betekenis afgeleid werd uit de vergelijking met een ruiter te paard. Aanvankelijk was ruiter dus de benaming van het houten geraamte. De houten stellage gaf daarna zijn naam door aan de stapel die gevormd wordt door het hooi op deze constructie te leggen. Dit is een voorbeeld van betekenisverruiming. 14 informanten gebruiken het heteroniem ruiker. Ruiker komt in het WNT (SUB RUITER ) enkel voor met de betekenissen voorwerp dat geur afgeeft en persoon die goed kan ruiken. Etymologisch is dit woord afgeleid van het werkwoord ruiken, dat volgens PHILIPPA (2003) een geur verspreiden betekent. Het is onwaarschijnlijk dat de informanten die ruiker gebruiken om naar een hooiruiter te verwijzen, het woord gebruiken vanwege de geur die de stapel verspreidt. 53

54 Een mogelijke hypothese zou kunnen zijn dat ruiker afgeleid is van ruiter, door middel van overgang van t naar k. Voor deze stelling kunnen we steunen op materiaal uit de Fonologische Atlas van de Nederlandse Dialecten (FAND) (TAELDEMAN, DE WULF, GOOSSENS, 2005). Bij de woordkaart van smelten werd een aantal keer smelken opgetekend in een paar West- en Oost- Vlaamse dialecten. Volgens Taeldeman (2005) is er in feite een semi-laryngale [k] te horen. Hij geeft aan dat laryngalisering, d.i. vervanging van intervocalische stemloze occlusieven door [ʔ], enkel mogelijk is wanneer de rechtervocaal een [ə] is. In smelten is dat het geval, bijgevolg wordt de intervocalische [t] gelaryngaliseerd tot [t]. Om de overgang van smelten naar smelken te verklaren geeft Taeldeman aan dat [t] en [k] articulatorisch en auditief zo dicht bij elkaar liggen dat substitutie mogelijk, maar daarom niet waarschijnlijk is. Hij stelde vast dat de overgang van t naar k niet-reeksvormend is, maar slechts in een aantal woorden voorkomt. Dit is meteen een verklaring waarom slechts een aantal boeren ruiker gebruiken in plaats van ruiter om te verwijzen naar een stapel die opgebouwd is uit hooi op een houten stellage. Vier informanten gebruiken het heteroniem pikkel, twee anderen maken de samenstelling driepikkel. Ook (drie)pikkel is, net als ruiter, aanvankelijk de benaming voor het houten geraamte waarop het hooi wordt gelegd. Opnieuw is er sprake van betekenisverruiming; dezelfde benaming wordt ook gebruikt om naar de alzo gevormde stapel te verwijzen. Het WNT (SUB DRIEPIKKEL) geeft aan dat driepikkel voor het eerst geattesteerd werd eind 19 de eeuw, en alleen in Zuid-Nederland. Het woord verwijst naar een samenstel van drie puntige houten. Er wordt dus niet expliciet verwezen naar de betekenis geraamte om gewassen op te drogen, enkel de vorm wordt beschreven in het WNT. Onder het lemma PIKKEL wordt in het WNT de betekenis toestel dat in de grond geprikt wordt om het te doen staan vermeld. Ook hier wordt niet specifiek verwezen naar de betekenis die we hier voor ogen hebben. De betekenis houten stellage om gewassen op te drogen is duidelijk overdrachtelijk ontleend. Pikkel is afgeleid van het Middelnederlandse pikken, wat prikken, steken betekent. Volgens PHILIPPA (2003) is het woord klanknabootsend gevormd. Een laatste trefwoord dat gebruikt wordt, is perroquet, dat door vier Frans-Vlaamse informanten werd geattesteerd. Het woord werd ontleend uit het Frans. Perroquet is namelijk het Franse woord voor hooiruiter. De vroegste vermelding van het woord in deze betekenis is te vinden in HEUZÉ (1887: 268). Perroquet betekent daarnaast al sinds eind 14 de eeuw papegaai. Volgens BLOCH & WARTBURG (1932) is het woord afgeleid van de eigennaam Pierre, de naam van een papegaai. Vanaf de 14 de eeuw verving perroquet geleidelijk aan de soortnaam papegai. De betekenis hooiruiter is waarschijnlijk overdrachtelijk ontstaan uit bâton de perroquet. Dit is de stok die op een verhoog wordt vastgemaakt en waarop een 54

55 gedomesticeerde papegaai gaat zitten. In het Franse argot wordt bâton de perroquet ook figuurlijk gebruikt om naar klein huisje te verwijzen. 55

56 2.5 Blijvende ronde hooistapel Nadat het hooi voldoende gedroogd was op het veld, werd het ingehaald en opgeslagen. Bij plaatsgebrek in de schuur of op de hooizolder, maakt men een blijvende ronde hooistapel die opgesteld staat in de buurt van de schuur. Het hooi wordt opgestapeld rond een paal. Deze stapel kan tot vijf meter hoog zijn Kaartbeschrijving Deze laatste woordkaart toont hoe het begrip blijvende ronde hooistapel gelexicaliseerd is. 255 informanten gaven een benaming op voor deze stapel. Er werden vijf verschillende heteroniemen geattesteerd. Voor Frans-Vlaanderen zijn er geen gegevens omdat dit begrip niet opgevraagd werd door Magda Devos bij het veldonderzoek dat ze voerde eind jaren 70 in Frans- Vlaanderen. Het trefwoord (hooi)mijt werd door 108 informanten gebruikt. Het trefwoord werd voornamelijk geattesteerd in het zuiden en het noordoosten van Oost-Vlaanderen. Daarnaast komt het ook sporadisch voor in West-Vlaanderen. (hooi)schelf werd 75 keer opgegeven als benaming voor de blijvende ronde hooistapel en wordt hoofdzakelijk gebruikt in West- Vlaanderen. In West-Vlaanderen zijn er daarenboven elf boeren die (hooi)peer zeggen tegen deze hooistapel. Een volgend heteroniem is (hooi)opper, dat door 58 respondenten wordt gebruikt. Enkel in het westen van West-Vlaanderen komt dit trefwoord niet voor. Een laatste heteroniem is (hooi)hoop, dat slechts drie keer werd gebruikt. Het komt voor in West-, Oost- en Zeeuws-Vlaanderen. 56

In maart 2012 vond in Aalter de vierde Vlaamse Dialectendag van

In maart 2012 vond in Aalter de vierde Vlaamse Dialectendag van 118 Overgangsdialecten op de kaart In maart 2012 vond in Aalter de vierde Vlaamse Dialectendag van Variaties vzw plaats, met als thema Overgangsdialecten. Onderstaande tekst is een samenvatting van de

Nadere informatie

WOORDENBOEK VAN DE VLAAMSE DIALECTEN

WOORDENBOEK VAN DE VLAAMSE DIALECTEN WOORDENBOEK VAN DE VLAAMSE DIALECTEN ~~~~===================================== UNIVERSITEIT GENT Vakgroep Nederlandse Taalkunde Blandijnberg 2 9000 Gent (tel: 091264.40.79 of 264.40.81) Vragenlijst 76

Nadere informatie

Het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten (WVD) Symposium Zooëgezeed St.-Niklaas 17 mei 2019

Het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten (WVD) Symposium Zooëgezeed St.-Niklaas 17 mei 2019 Het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten (WVD) Symposium Zooëgezeed St.-Niklaas 17 mei 2019 Prof. dr. Jacques Van Keymeulen Faculteit Letteren en Wijsbegeerte UGENT Vakgroep Taalkunde Nederlands 1 Structuur

Nadere informatie

Inleggen en lezen. Peulvruchten op Walcheren

Inleggen en lezen. Peulvruchten op Walcheren Inleggen en lezen Peulvruchten op Walcheren Om over de vruchtbaarheid van Zeeland te kunnen oordeelen, moet men het zien in den tijd dat de oogst te velde staat. Zeer zelden heeft men er misgewas. Dat

Nadere informatie

De termen kunnen de documenten terugvindbaar maken, maar de termen zijn niet geschikt om de documenten op onderwerp op te bergen.

De termen kunnen de documenten terugvindbaar maken, maar de termen zijn niet geschikt om de documenten op onderwerp op te bergen. 1. Inleiding Voor u ligt de eerste editie van de thesaurus van termen op het gebied van antroposofie, vrijeschool onderwijs, begeleiding van het vrijeschoolonderwijs en verwante onderwerpen die is ontwikkeld

Nadere informatie

WERKBOEKJE BROODBAKKEN

WERKBOEKJE BROODBAKKEN thema 11 Les 111 WERKBOEKJE BROODBAKKEN Naam:... Klas:... 1 De verschillende gr aansoorten Vul onderstaande woorden in op de juiste plaats: Tarwe Gerst Rogge tarwe - water/warmte - goudgeel - koren - melk

Nadere informatie

2. Hoe zoeken in deze databank?... 2. 2.1 Snelzoeken... 2. 2.2 Eenvoudig zoeken... 4. 2.3 Geavanceerd zoeken... 5. 2.4 Zoeken via zoekbomen...

2. Hoe zoeken in deze databank?... 2. 2.1 Snelzoeken... 2. 2.2 Eenvoudig zoeken... 4. 2.3 Geavanceerd zoeken... 5. 2.4 Zoeken via zoekbomen... Abraham Gids voor het gebruik van de databank Inhoudsopgave 1. Wat is Abraham?... 2 2. Hoe zoeken in deze databank?... 2 2.1 Snelzoeken... 2 2.2 Eenvoudig zoeken... 4 2.3 Geavanceerd zoeken... 5 2.4 Zoeken

Nadere informatie

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 47. Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991.

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 47. Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991. De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie 07-11-13 / 15:06 Pag. 47 47 Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991. De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie 07-11-13 / 15:06

Nadere informatie

2. Landbouwlandschap

2. Landbouwlandschap 2. Landbouwlandschap 2.1 Landbouwlandschap omgeving koeien akkers gezaaid in rijen koeien akkers Aangezien ik in de Kempen woon, wordt er vooral aan akkerbouw en veeteelt gedaan in mijn leefomgeving. De

Nadere informatie

Orale woordenschat en het iwnt

Orale woordenschat en het iwnt Orale woordenschat en het iwnt Jacques Van Keymeulen & Magda Devos* 1 Inleiding 1.1 Dialectwoordenwoordenboeken en het WNT Met het lanceren van het iwnt (in 2007) en het koppelen van dat gigantische woordenboek

Nadere informatie

Toetsvragen Geschiedenis Toelatingstoets Pabo. Tijdvak 1 Toetsvragen

Toetsvragen Geschiedenis Toelatingstoets Pabo. Tijdvak 1 Toetsvragen Tijdvak 1 Toetsvragen 1 De meeste kennis over de periode waarin de eerste mensen leefden, komt van archeologen. Wat houdt het werk van archeologen in? A Zij bestuderen de verschillende theorieën over de

Nadere informatie

Heemkundekring Nieuwerkerken

Heemkundekring Nieuwerkerken Heemkundekring Nieuwerkerken 1 2 Fake in Groot Nieuwerkerken Ook Heemkunde Nieuwerkerken draagt zijn bescheiden steentje bij aan het brede jaarthema Fake. In ons landelijk dorpje leefde tot 1950 bijna

Nadere informatie

Stap 1: Mindmap design. Wat is design volgens Marktplaats. Wat is design volgens Judith. Informatie Architectuur Design op marktplaats

Stap 1: Mindmap design. Wat is design volgens Marktplaats. Wat is design volgens Judith. Informatie Architectuur Design op marktplaats Stap 1: Mindmap design Informatie Architectuur Wat is design volgens Marktplaats Wat is design volgens Judith Stap 2: Onze bevindingen. Informatie Architectuur Analyse van www.marktplaats.nl Design heeft

Nadere informatie

Voortschrijdend inzicht of: de toekomst van de

Voortschrijdend inzicht of: de toekomst van de Voortschrijdend inzicht of: de toekomst van de etymologie Nicoline van der Sijs Over: Veen, P.A.F. van en N. van der Sijs, Van Dale Etymologisch woordenboek. De herkomst van onze woorden. Utrecht: Van

Nadere informatie

Regionale verscheidenheid in bevolkingsconcentraties

Regionale verscheidenheid in bevolkingsconcentraties Deel 1: Gemiddelde leeftijd en leeftijdsopbouw Mathieu Vliegen en Niek van Leeuwen De se bevolkingskernen vertonen niet alleen een ongelijkmatig ruimtelijk spreidingspatroon, maar ook regionale verschillen

Nadere informatie

Semantic Versus Lexical Gender M. Kraaikamp

Semantic Versus Lexical Gender M. Kraaikamp Semantic Versus Lexical Gender M. Kraaikamp Samenvatting Semantisch versus lexicaal geslacht: synchrone en diachrone variatie in Germaanse geslachtscongruentie De meeste Germaanse talen, waaronder het

Nadere informatie

Plaggen- en boerenturfgereedschap in Noord-Twente

Plaggen- en boerenturfgereedschap in Noord-Twente M. Hesselink-van de Riet Twentse Taalbank Plaggen- en boerenturfgereedschap in Noord-Twente Bij het eerste lustrum van Heemkunde Albergen zag de Jaarboekredactie op de bij die gelegenheid ingerichte tentoonstelling

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK. Bijzondere orthopedagogiek van personen met een mentale, psychische, fysieke of sensoriële handicap II

UNIVERSITEIT GENT VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK. Bijzondere orthopedagogiek van personen met een mentale, psychische, fysieke of sensoriële handicap II UNIVERSITEIT GENT VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK Bijzondere orthopedagogiek van personen met een mentale, psychische, fysieke of sensoriële handicap II 2DE LICENTIE ORTHOPEDAGOGIEK ACADEMIEJAAR 2001-2002 1.

Nadere informatie

ZAAIEN, OOGSTEN EN DORSEN

ZAAIEN, OOGSTEN EN DORSEN ZAAIEN, OOGSTEN EN DORSEN door Frans Vranckaert Sinds Pieter Breughel de Oude de korenoogst schilderde is er heel wat veranderd. Wij maken onmiddellijk de stap naar 1950. Midden in de industriële landbouwrevolutie.

Nadere informatie

Averboodse Baan (N165), Laakdal

Averboodse Baan (N165), Laakdal Programma van Maatregelen Auteur: A. Schoups (veldwerkleider) Autorisatie: J.A.G. van Rooij (OE/ERK/Archeoloog/2017/00169) 1 Inleiding In opdracht heeft Vlaams Erfgoed Centrum in juni 2017 een archeologienota

Nadere informatie

Wat ga je in deze opdracht leren? Meer leren over: soorten vragen, vraagwoorden, signaalwoorden en sleutelwoorden

Wat ga je in deze opdracht leren? Meer leren over: soorten vragen, vraagwoorden, signaalwoorden en sleutelwoorden Wat ga je in deze opdracht leren? Meer leren over: soorten vragen, vraagwoorden, signaalwoorden en sleutelwoorden Soorten vragen, vraagwoorden, signaal- en sleutelwoorden Schema 1 Soorten vragen Open vraag

Nadere informatie

Kongo in de geschiedenisleerboeken, 1960-heden: Dé Waarheid? Beel...

Kongo in de geschiedenisleerboeken, 1960-heden: Dé Waarheid? Beel... 1 sur 5 6/09/2008 21:57 Kongo in de geschiedenisleerboeken 1960-heden Dé Waarheid? Beeldvorming over de (de)kolonisatie van Kongo in Vlaamse wereldoriëntatie- en geschiedenisleerboeken lager en secundair

Nadere informatie

Wetten en is geen tijd verletten Dialectbenamingen i.v.m. het scherpen van de zicht Roxane Vandenberghe

Wetten en is geen tijd verletten Dialectbenamingen i.v.m. het scherpen van de zicht Roxane Vandenberghe Wetten en is geen tijd verletten Dialectbenamingen i.v.m. het scherpen van de zicht Roxane Vandenberghe Het lijkt een beeld uit lang vervlogen tijden, uit een schilderij van Breughel of een gedicht van

Nadere informatie

Werkblad. Eten: vroeger en nu. Materiaal. Hoe gaan we te werk? Leestekst. 5 de leerjaar. Schrijf- en tekengerief

Werkblad. Eten: vroeger en nu. Materiaal. Hoe gaan we te werk? Leestekst. 5 de leerjaar. Schrijf- en tekengerief Materiaal Schrijf- en tekengerief Hoe gaan we te werk? Opdracht 1 Hieronder vind je een fragment uit De tafel van arm en rijk (bron: http://www.20eeuwennederland.nl/, thema Eten en drinken ). Lees aandachtig

Nadere informatie

A D V I E S Nr. 1.386 ------------------------------ Zitting van dinsdag 29 januari 2002 --------------------------------------------

A D V I E S Nr. 1.386 ------------------------------ Zitting van dinsdag 29 januari 2002 -------------------------------------------- A D V I E S Nr. 1.386 ------------------------------ Zitting van dinsdag 29 januari 2002 -------------------------------------------- Ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 7, 3

Nadere informatie

Vlaamse heteroniemen voor hooi- en graanstapels

Vlaamse heteroniemen voor hooi- en graanstapels Vlaamse heteroniemen voor hooi- en graanstapels Magda Devos, Roxane Vandenberghe & Annelien Verhelst Universiteit Gent Samenvatting Het artikel ter ere van professor Jan Goossens handelt over de traditionele

Nadere informatie

FACTS & FIGURES Participatie aan erfgoedactiviteiten Mathijs De Baere

FACTS & FIGURES Participatie aan erfgoedactiviteiten Mathijs De Baere Inleiding Erfgoed is een brede en overkoepelende term waarbinnen roerend, onroerend en immaterieel erfgoed wordt onderscheiden. Deze drie categorieën zijn in de praktijk sterk verweven met elkaar, maar

Nadere informatie

5,1. Samenvatting door Anoniem 686 woorden 2 maart keer beoordeeld. Geschiedenis. Hoofdstuk 3 De tijd van monniken en ridders.

5,1. Samenvatting door Anoniem 686 woorden 2 maart keer beoordeeld. Geschiedenis. Hoofdstuk 3 De tijd van monniken en ridders. Samenvatting door Anoniem 686 woorden 2 maart 2013 5,1 27 keer beoordeeld Vak Methode Geschiedenis Memo Hoofdstuk 3 De tijd van monniken en ridders. Paragraaf 1 De Romeinen trekken zich terug. 1. Welke

Nadere informatie

PLANTENWERKGROEP. Excursie oude gewassen door Loek Hilgers van de Stichting Korensla. Gebied: rondom de Regte Heide onder Goirle

PLANTENWERKGROEP. Excursie oude gewassen door Loek Hilgers van de Stichting Korensla. Gebied: rondom de Regte Heide onder Goirle 1 PLANTENWERKGROEP Excursie oude gewassen door Loek Hilgers van de Stichting Korensla Gebied: rondom de Regte Heide onder Goirle Auteur Bert de Vaan - foto s Wim Schoenmakers Er was een goede opkomst op

Nadere informatie

Les 11. Meetkundige begrippen. Lijnen. een gebogen lijn een gebroken lijn een rechte. Een rechte benoemen we met een kleine letter.

Les 11. Meetkundige begrippen. Lijnen. een gebogen lijn een gebroken lijn een rechte. Een rechte benoemen we met een kleine letter. WERKBOEK 3 Meetkundige begrippen Les 11 Dit kan ik al! Ik ken verschillende soorten lijnen. Ik weet wat een punt en een lijn is en kan die tekenen en noteren. Ik kan van een figuur zeggen of het een driehoek,

Nadere informatie

NL_BL_Signaalwoorden_verbandenV2012_1.doc www.harnmeijer.nl 1

NL_BL_Signaalwoorden_verbandenV2012_1.doc www.harnmeijer.nl 1 Signaalwoorden Signaalwoorden geven een signaal dat er een bepaald verband staat tussen zinsdelen, zinnen of alinea s. Het signaalwoord geeft zelf het verband aan. Hieronder een aantal van de meest gebruikte

Nadere informatie

W O O R D E N B O E K V A N D E V L A A M S E D I A L E C T E N

W O O R D E N B O E K V A N D E V L A A M S E D I A L E C T E N W O O R D E N B O E K V A N D E V L A A M S E D I A L E C T E N UNIVERSITEIT GENT Vragenlijst 116 Vakgroep Nederlandse Taalkunde DECEMBER 1999 Blandijnberg 2 9000 Gent LANDBOUW: ALGEMEENHEDEN EN RESTANTEN

Nadere informatie

W O O R D E N B O E K V A N D E V L A A M S E D I A L E C T E N

W O O R D E N B O E K V A N D E V L A A M S E D I A L E C T E N W O O R D E N B O E K V A N D E V L A A M S E D I A L E C T E N UNIVERSITEIT GENT Vragenlijst 134 Vakgroep Nederlandse Taalkunde JANUARI 2002 Blandijnberg 2 9000 Gent VARIA 2 Dialect van :..................................................(stad,

Nadere informatie

W O O R D E N B O E K V A N D E V L A A M S E D I A L E C T E N

W O O R D E N B O E K V A N D E V L A A M S E D I A L E C T E N W O O R D E N B O E K V A N D E V L A A M S E D I A L E C T E N UNIVERSITEIT GENT VRAGENLIJST 165 Vakgroep Nederlandse Taalkunde SEPTEMBER 2006 Blandijnberg 2 9000 Gent Navraaglijst school Dialect van

Nadere informatie

Directie Voedings- en Veterinaire Aangelegenheden LNV Consumentenplatform Consumentenonderzoek Natuurlijkheid, waarde voor beleid

Directie Voedings- en Veterinaire Aangelegenheden LNV Consumentenplatform Consumentenonderzoek Natuurlijkheid, waarde voor beleid Directie Voedings- en Veterinaire Aangelegenheden LNV Consumentenplatform Consumentenonderzoek Natuurlijkheid, waarde voor beleid 11 juni 2004 I Opinie-onderzoek 1. Inleiding 1 2. Associaties met natuurlijkheid

Nadere informatie

WOORDENBOEK VAN DE VLAAMSE DIALEKTEN ==========-==============================

WOORDENBOEK VAN DE VLAAMSE DIALEKTEN ==========-============================== WOORDENBOEK VAN DE VLAAMSE DIALEKTEN ==========-============================== UNIVERSITEIT GENT Vakgroep Nederlandse Taalkunde Blandijnberg 2 9000 Gent (tel: 091264.40.79 of 264.40.81) Vragenlijst 67

Nadere informatie

Tekst lezen en verbanden leggen

Tekst lezen en verbanden leggen Tekst lezen en verbanden leggen 1. Bekijk vóór je de tekst gaat lezen de buitenkant van de tekst (titels, illustratie, vetgedrukte zinnen). a) Voorspel kort wat het onderwerp van de tekst is en wat de

Nadere informatie

BEWAREN VAN GROENTEN EN FRUIT VROEGER EN NU OPDRACHTENFICHE

BEWAREN VAN GROENTEN EN FRUIT VROEGER EN NU OPDRACHTENFICHE BEWAREN VAN GROENTEN EN FRUIT VROEGER EN NU OPDRACHTENFICHE Opdracht 1: Overzicht van bewaartechnieken In het verleden werden drie belangrijke factoren verantwoordelijk geacht voor het bederven van voedingsmiddelen.

Nadere informatie

Benamingen voor gierig en gierigaard in de Zuid-Nederlandse dialecten: een onomasiologisch en semasiologisch onderzoek

Benamingen voor gierig en gierigaard in de Zuid-Nederlandse dialecten: een onomasiologisch en semasiologisch onderzoek Benamingen voor gierig en gierigaard in de Zuid-Nederlandse dialecten: een onomasiologisch en semasiologisch onderzoek Promotor: Professor Magda Devos Cleo Vandenbosch Academiejaar 2008-2009 Master Taal-

Nadere informatie

1. Probleemstelling formuleren en sleutelwoorden bepalen.

1. Probleemstelling formuleren en sleutelwoorden bepalen. 1. Probleemstelling formuleren en sleutelwoorden bepalen. Vooraleer je aan een literatuuronderzoek begint, is het belangrijk om voldoende informatie over je onderwerp te verzamelen via vakwoordenboeken,

Nadere informatie

Een woordenboeket voor Magda Devos

Een woordenboeket voor Magda Devos Een woordenboeket voor Magda Devos Een bundel artikelen aangeboden aan prof. dr. Magda Devos ter gelegenheid van haar zestigste verjaardag Onder redactie van: Jacques Van Keymeulen, Veronique De Tier,

Nadere informatie

Kwaliteitsonderzoek begeleiding

Kwaliteitsonderzoek begeleiding Kwaliteitsonderzoek begeleiding Kwaliteitsonderzoek Begeleiding najaar 2016 Pagina 1 van 18 Inhoudsopgave 1. Inleiding 4 2. Werkwijze en verantwoording 5 Het doel van het onderzoek 5 Uitvoering onderzoek

Nadere informatie

Meldpunt Vossenschade: een overzicht voor 2012

Meldpunt Vossenschade: een overzicht voor 2012 Pagina 1 van 5 Meldpunt Vossenschade: een overzicht voor 2012 Inleiding Sinds 2007 beschikt de over een meldpunt Vossenschade. Om dit meldpunt meer bekendheid te geven voor heel Vlaanderen werd in januari

Nadere informatie

Strathmore 19 december 1909. Vader en Broeders

Strathmore 19 december 1909. Vader en Broeders Strathmore 19 december 1909 Vader en Broeders Ik had wel eerder geschreven maar ik dacht, Jan gaat toch naar huis met Kerstmis maar nu gaat hij niet. Hij is bij een boer in de buurt en kan er heel den

Nadere informatie

Mycotoxinemonitoring GRANEN Oogst 2014

Mycotoxinemonitoring GRANEN Oogst 2014 Mycotoxinemonitoring GRANEN Oogst 2014 25/09/2014 Inhoud INHOUD 2 1. VOORWOORD 3 2. OBJECTIEVEN 3 3. BRON VAN GEGEVENS 4 4. ANALYSEMETHODES & GESCREENDE MYCOTOXINEN 4 5. RESULTATEN NAOOGST MONITORING 5

Nadere informatie

gegevens van TekenNet 2017 en resultaten van de studie op ziektekiemen in teken die werden verzameld op mensen [1]

gegevens van TekenNet 2017 en resultaten van de studie op ziektekiemen in teken die werden verzameld op mensen [1] Gepubliceerd op sciensano.be (https://www.sciensano.be) Home > Surveillance van tekenbeten in België: gegevens van TekenNet 2017 en resultaten van de studie op ziektekiemen in teken die werden verzameld

Nadere informatie

Informatie voor profielwerkstukken (laatst bijgewerkt op 13 november 2018)

Informatie voor profielwerkstukken (laatst bijgewerkt op 13 november 2018) (laatst bijgewerkt op 13 november 2018) NIEUWE WOORDEN Onze samenleving verandert voortdurend en daarom komen er nieuwe woorden bij en vallen er oude woorden af. Jaarlijks worden er zo n 2500 nieuwe woorden

Nadere informatie

docentenhandleiding bij de presentatie brood van zaaien tot maaien

docentenhandleiding bij de presentatie brood van zaaien tot maaien docentenhandleiding bij de presentatie brood van zaaien tot maaien Deze handleiding geeft uitleg over de presentatie Brood - van zaaien tot maaien. De presentatie Brood van zaaien tot maaien vormt een

Nadere informatie

MYCOTOXINEMONITORING GRANEN OOGST 2013

MYCOTOXINEMONITORING GRANEN OOGST 2013 MYCOTOXINEMONITORING GRANEN OOGST 2013 1 VOORWOORD BEMEFA, KVBM en Synagra wensen de bedrijven die gegevens aangeleverd hebben te bedanken. Mede dankzij hen beschikt de sector over een databank met resultaten

Nadere informatie

Introductieles. Tim eet op Texel. Brief - groepstekening - reactiespel

Introductieles. Tim eet op Texel. Brief - groepstekening - reactiespel Tim eet op Texel 3 en 4 Tim eet op Texel 3 en 4 1 Introductieles Tim eet op Texel Brief - groepstekening - reactiespel Doelen Begrippen Materialen Duur De leerlingen: worden enthousiast voor het thema

Nadere informatie

ZESDE KLAS MEETKUNDE

ZESDE KLAS MEETKUNDE ZESDE KLAS MEETKUNDE maandag 1. Het vierkant. Eigenschappen. 2. Vierkanten tekenen met passer en lat vanuit zeshoek 3. Vierkanten tekenen met passer en lat binnen cirkel 4. Vierkanten tekenen met passer

Nadere informatie

Finca Hans im Glück, 2009 Ralf ZUR LINDE & Wolfgang SENTKER 2-4 spelers vanaf 10 jaar ± 90 minuten

Finca Hans im Glück, 2009 Ralf ZUR LINDE & Wolfgang SENTKER 2-4 spelers vanaf 10 jaar ± 90 minuten Finca Hans im Glück, 2009 Ralf ZUR LINDE & Wolfgang SENTKER 2-4 spelers vanaf 10 jaar ± 90 minuten Spelmateriaal 1 speelbord 12 windmolenwieken 42 vruchtentegels 10 fincategels 16 actiefiches 4 bonusfiches

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen bij de Afdeling bestuursrechtspraak

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen bij de Afdeling bestuursrechtspraak STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 6861 12 februari 2018 Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen bij de Afdeling bestuursrechtspraak De Afdeling bestuursrechtspraak

Nadere informatie

Rapportage Monitoring Commissie Doelstelling III

Rapportage Monitoring Commissie Doelstelling III Rapportage Monitoring Commissie Doelstelling III Dr. G. van der Laan Doelstelling III van de offerte van 24 maart luidt: Het verkrijgen van inzicht terzake van de bestuurdersbenoemingen na januari 2004

Nadere informatie

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen 6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen 6.3.1. Algemeen In totaal werden er tijdens het vlakdekkend onderzoek 31 sporen geregistreerd in het vlak. Vijf ervan kwamen ook reeds tijdens het vooronderzoek

Nadere informatie

Carcassonne Mayflower Hans im Glück, 2008 Klaus-Jürgen WREDE 2-5 spelers vanaf 8 jaar ± 60 minuten

Carcassonne Mayflower Hans im Glück, 2008 Klaus-Jürgen WREDE 2-5 spelers vanaf 8 jaar ± 60 minuten Carcassonne Mayflower Hans im Glück, 2008 Klaus-Jürgen WREDE 2-5 spelers vanaf 8 jaar ± 60 minuten Een pittig legspel voor 2 tot 5 spelers vanaf 8 jaar van Klaus-Jürgen Wrede. Een nieuwe wereld wordt ontdekt!

Nadere informatie

Veroudering in het Waasland. Maart 2017

Veroudering in het Waasland. Maart 2017 Veroudering in het Waasland Maart 2017 Inhoud Evolutie 60-plussers 2000-2016 Evolutie 80-plussers 2000-2016 Prognose 60-plussers tot 2030 Prognose 80-plussers tot 2030 Evolutie en prognose bevolkingscoëfficiënten

Nadere informatie

Een kritische terugblik op honderd jaar taalzorg en taaladvisering in Vlaanderen. En wat brengt de toekomst?

Een kritische terugblik op honderd jaar taalzorg en taaladvisering in Vlaanderen. En wat brengt de toekomst? Ronde 8 Peter Debrabandere Katholieke Hogeschool VIVES Contact: peter.debrabandere@vives.be Een kritische terugblik op honderd jaar taalzorg en taaladvisering in Vlaanderen. En wat brengt de toekomst?

Nadere informatie

Pendelarbeid tussen Gewesten en provincies

Pendelarbeid tussen Gewesten en provincies ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 19 juli 2007 Pendelarbeid tussen Gewesten en provincies Eén op de tien Belgen werkt in een ander gewest; één op de vijf in een andere

Nadere informatie

4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes. In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau.

4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes. In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau. 4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes 4.2.1. Algemeen In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau. Instellingsniveau (vragenlijst coördinator) provincie,

Nadere informatie

B1 Hoofddorp pagina 1

B1 Hoofddorp pagina 1 B1 Hoofddorp pagina 1 Inhoud 1. Inleiding 2. Geschiedenis 3. Ontwikkeling 4. Bezienswaardigheden 1. Inleiding Hoofddorp is een stad in de provincie Noord-Holland en de hoofdplaats van de gemeente Haarlemmermeer.

Nadere informatie

BIBLIOGRAFIE VAN DE NEDERLANDSE TAAL-EN LITERATUURWETENSCHAP Gids voor het gebruik van de databank

BIBLIOGRAFIE VAN DE NEDERLANDSE TAAL-EN LITERATUURWETENSCHAP Gids voor het gebruik van de databank BIBLIOGRAFIE VAN DE NEDERLANDSE TAAL-EN LITERATUURWETENSCHAP Gids voor het gebruik van de databank Inhoudsopgave 1. Wat is Bibliografie van de Nederlandse Taal- en Literatuur-wetenschap? (BNTL)... 2 2.

Nadere informatie

8. Logogrammen. Soemer. Uitbreiding

8. Logogrammen. Soemer. Uitbreiding 8. Logogrammen Soemer Ongeveer 5 duizend jaar geleden woonde in Zuid-Oost Irak een volk dat de Soemeriërs werd genoemd. Zelf noemden ze hun land ki-en-gir, het land van de beschaafde heersers. De Soemeriërs

Nadere informatie

Steeds betere benadering voor het getal π

Steeds betere benadering voor het getal π Wiskunde & Onderwijs 38ste jaargang (2012 Steeds betere benadering voor het getal π Koen De Naeghel Samenvatting. We bespreken een oplossing voor de (veralgemeende opgave Noot 4 uit Wiskunde & Onderwijs

Nadere informatie

RAPPORTAGE VONDSTMELDING Lier, Kardinaal Mercierplein

RAPPORTAGE VONDSTMELDING Lier, Kardinaal Mercierplein RAPPORTAGE VONDSTMELDING Lier, Kardinaal Mercierplein I. Verslaggever: Sofie Debruyne Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed Koning Albert II-laan 19 bus 5 1210 Brussel 02-481 80 41 / 0473-96 70 71

Nadere informatie

Landschap en erfgoed. Over ruimte bieden aan verandering. Henk Baas Hoofd Landschap RCE. 1 oktober Delft

Landschap en erfgoed. Over ruimte bieden aan verandering. Henk Baas Hoofd Landschap RCE. 1 oktober Delft Landschap en erfgoed Over ruimte bieden aan verandering Henk Baas Hoofd Landschap RCE 1 oktober 2015 - Delft Landschap definitie Definitie RCE Raad voor Europa (Florenceconventie) Het door menselijk denken

Nadere informatie

3000 v. Chr v. Chr v. Chr v. Chr.

3000 v. Chr v. Chr v. Chr v. Chr. 6 prehistorie oudheid 3000 v. Chr. 2500 v. Chr. 2000 v. Chr. 1500 v. Chr. Jagers en Boeren De oudste bewoners Jos en Mirthe fietsen in de zomervakantie op de Elspeetse heide. Ze maken met hun ouders een

Nadere informatie

Zelfgestuurd werken bevorderen door teamteachen

Zelfgestuurd werken bevorderen door teamteachen volgende Zelfgestuurd werken bevorderen door teamteachen Eindrapportage onderzoek Toekomstgericht Onderwijs Inhoud Onderzoek Toekomstgericht Onderwijs door Kohnstamm Instituut Schoolportret Herbert Vissers

Nadere informatie

Lexicografie. Inhoudsopgave. Tom Ruette. 1 Inleiding 2. 2 Opnamecriteria 3 2.1 Van Dale Groot Woordenboek... 3 2.2 Redactie... 5

Lexicografie. Inhoudsopgave. Tom Ruette. 1 Inleiding 2. 2 Opnamecriteria 3 2.1 Van Dale Groot Woordenboek... 3 2.2 Redactie... 5 Lexicografie Tom Ruette 2007 Inhoudsopgave 1 Inleiding 2 2 Opnamecriteria 3 2.1 Van Dale Groot Woordenboek.................. 3 2.2 Redactie.............................. 5 3 Descriptieve aanpak 6 4 Case-study:

Nadere informatie

Haza-21 Handleiding Thesaurus

Haza-21 Handleiding Thesaurus Haza-21 Handleiding Thesaurus versie 3.3 2 april 2012 Copyright 2011-2012 J.A.Diebrink te Burdaard. Alle rechten voorbehouden. Inhoudsopgave blz. 2 Inleiding... 3 Algemeen... 3 Toepassingen in Haza-21...

Nadere informatie

Generation What? 1 : Vertrouwen in de instellingen

Generation What? 1 : Vertrouwen in de instellingen Generation What? 1 : Vertrouwen in de instellingen Inleiding De mate van vertrouwen van burgers in de overheid en maatschappelijke instellingen werd al vaker de toetssteen van de democratie genoemd: daalt

Nadere informatie

BDO-BENCHMARK GEMEENTEN vs PROVINCIE OOST-VLAANDEREN

BDO-BENCHMARK GEMEENTEN vs PROVINCIE OOST-VLAANDEREN BDO-BENCHMARK GEMEENTEN 2017 vs. 2016 PROVINCIE OOST-VLAANDEREN 1 INLEIDING Dit rapport toont u vrijblijvend enkele kerncijfers voor uw gemeente en de gemeenten binnen uw provincie. In totaal worden 6

Nadere informatie

Pedagogische ACTIVITEITEN

Pedagogische ACTIVITEITEN Pedagogische ACTIVITEITEN WAAR KOMEN ONS FRUIT EN ONZE GROENTEN VANDAAN? REIS OM DE WERELD ONDER VRIENDEN Doe een onderzoek naar de herkomst van onze producten en stel uw ideale menu samen: het moet tegelijk

Nadere informatie

15 november Beste Zuster en Schoonbroeder,

15 november Beste Zuster en Schoonbroeder, 15 november 1925 Beste Zuster en Schoonbroeder, Neemt het niet kwalijk Marie dat ik zo lang gewacht heb met U te bedanken voor uwen brief en het mooie cadeau dat U aan Voskens hebt meegegeven. Het is in

Nadere informatie

Beleidsplan 2015 en volgende jaren

Beleidsplan 2015 en volgende jaren Beleidsplan 2015 en volgende jaren A. Inleiding De Stichting Vrienden van Brabantse Landgoederen is medio 2012 opgericht. Doelstelling van de stichting is het bij een groter publiek onder de aandacht brengen

Nadere informatie

Agricola Die Bauern und das liebe Vieh Uwe Rosenberg Lookout Games, 2012 2 spelers vanaf 10 jaar

Agricola Die Bauern und das liebe Vieh Uwe Rosenberg Lookout Games, 2012 2 spelers vanaf 10 jaar Agricola Die Bauern und das liebe Vieh Uwe Rosenberg Lookout Games, 2012 2 spelers vanaf 10 jaar Spelidee De spelers kruipen in de rol van boeren die schapen, varkens, runderen en paarden fokken. Drie

Nadere informatie

HOFSTELSEL Autarkie Landbouw

HOFSTELSEL Autarkie Landbouw Landbouw 81 Plattegrond van een vroeg-middeleeuws domein. 'Manor' betekent: domein, 'fallow': braak, 'orchard': boomgaard, 'meadow': weide, 'barn': stal, schuur. 1 Leg met behulp van bovenstaande plattegrond

Nadere informatie

Samenvatting De belangrijkste onderzoeksvraag waarop het werk in dit proefschrift een antwoord probeert te vinden, is welke typen taalkundige informatie het nuttigst zijn voor de lexicale desambiguatie

Nadere informatie

Stappenplan: een spreekbeurt maken

Stappenplan: een spreekbeurt maken Stappenplan: een spreekbeurt maken 1. Dit weet ik al! Dit wil ik nog te weten komen! Maak op een kladblad een woordspin over het onderwerp. Ik noteer sleutelwoorden Schrijf onder je woordspin vragen die

Nadere informatie

Ontstaan landbouw vmbo12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie. https://maken.wikiwijs.nl/63442

Ontstaan landbouw vmbo12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie. https://maken.wikiwijs.nl/63442 Auteur VO-content Laatst gewijzigd 20 juni 2017 Licentie CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie Webadres https://maken.wikiwijs.nl/63442 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet.

Nadere informatie

Film en. Een boerendorp. Thema 2 Vergelijken. Les 2.1 Een film over Willem Adriaensz. WOORDWEB: Een boerendorp. Woordweb : filmen

Film en. Een boerendorp. Thema 2 Vergelijken. Les 2.1 Een film over Willem Adriaensz. WOORDWEB: Een boerendorp. Woordweb : filmen Les 2.1 Een film over Willem Adriaensz WOORDWEB: Een boerendorp 1. Een boerendorp : een dorp met boerderijen 2. Leem: een soort grond die op klei lijkt. Leem wordt tussen het hout gesmeerd, waarna het

Nadere informatie

Rapportering derdengelden Toegang tot module Overzicht derden- en rubriekrekeningen Rekening publiceren op website...

Rapportering derdengelden Toegang tot module Overzicht derden- en rubriekrekeningen Rekening publiceren op website... Orde van Vlaamse Balies www.advocaat.be Module derdengelden Staatsbladsstraat 8 B 1000 Brussel T +32 (0)2 227 54 70 F +32 (0)2 227 54 79 info@advocaat.be ondernemingsnummer 0267.393.267 Rapportering derdengelden

Nadere informatie

Op het einde van de negentiende eeuw werd het Nederlands een van de officiële talen in België. Maar welk Nederlands? Er waren twee kampen.

Op het einde van de negentiende eeuw werd het Nederlands een van de officiële talen in België. Maar welk Nederlands? Er waren twee kampen. 1 Op het einde van de negentiende eeuw werd het Nederlands een van de officiële talen in België. Maar welk Nederlands? Er waren twee kampen. De particularisten pleitten voor een eigen Nederlands pleitten,

Nadere informatie

Muiswerk Strategisch Lezen is gericht op het aanleren van deelvaardigheden die nodig zijn voor een strategische leesaanpak.

Muiswerk Strategisch Lezen is gericht op het aanleren van deelvaardigheden die nodig zijn voor een strategische leesaanpak. Strategisch Lezen Muiswerk Strategisch Lezen is gericht op het aanleren van deelvaardigheden die nodig zijn voor een strategische leesaanpak. Doelgroepen Strategisch Lezen Muiswerk Strategisch Lezen is

Nadere informatie

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K U I T S P R A A K 1 5 0 6 7 van (de voorzitter van) het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden inzake het beroep en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van

Nadere informatie

Maten en gewichten. Meettoestellen zoals het meuken en de unster kennen we vandaag niet meer. Vroeger gebruikte men deze om te meten.

Maten en gewichten. Meettoestellen zoals het meuken en de unster kennen we vandaag niet meer. Vroeger gebruikte men deze om te meten. De haard De haard die je terugvindt in de Pandoerenhoeve is afkomstig uit een rijke burgerswoning van Heist-op-den-Berg. De haard bestaat uit drie delen, twee haardwangen, de rookvang en een schouw- of

Nadere informatie

Nabouwen over de hooibouw

Nabouwen over de hooibouw 11 Nabouwen over de hooibouw Het napraten over de /looibouw, het Z.g. "nabouwen", werd gedaan nadat alles gereed was voor de voedselverzorging voor de komende wintermaanden. Zo ook kijken wij terug naar

Nadere informatie

Brugge, Sint-Salvatorskathedraal

Brugge, Sint-Salvatorskathedraal Komvest 45 8000 Brugge T +32 [0]50 44 50 44 F +32 [0]50 61 63 67 E info@raakvlak.be www raakvlak.be Brugge, Sint-Salvatorskathedraal Dossiernr. 2010/067 onderzoek t.h.v. het koorgestoelte Elisabeth Van

Nadere informatie

BIJLAGE 1 BEELD met toelichting BOEREN IN DE IJZERTIJD

BIJLAGE 1 BEELD met toelichting BOEREN IN DE IJZERTIJD EDE VROEGER EN NU Geldersch Landschap & Kasteelen BIJLAGE 1 BEELD met toelichting voor groep 5 t/m 8 www.glk.nl 1.1 LEVEN ALS BOER IN DE IJZERTIJD Toelichting bij de praatplaten bij het lesprogramma 1.1

Nadere informatie

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen Onderzoek naar het gebruik van metaforen door kinderen werd populair in

Nadere informatie

PRIVACY STATEMENT MYMICROZOO.COM

PRIVACY STATEMENT MYMICROZOO.COM PRIVACY STATEMENT MYMICROZOO.COM MYMICROZOO INLEIDING A. Via de website www.mymicrozoo.com biedt MyMicroZoo (hierna te noemen: MMZ ) tests aan om de bacteriën in uw darmen te analyseren. De analyses worden

Nadere informatie

Beleidsplan Oudheidkundige Kring De Vier Ambachten

Beleidsplan Oudheidkundige Kring De Vier Ambachten Beleidsplan Oudheidkundige Kring De Vier Ambachten Pagina 1 van 9 Inhoud Inleiding... 4 Aanleiding... 4 Betrokkenen... 4 Geldigheidsduur... 4 Publicatie... 4 Organisatie... 4 Rechtspersoonlijkheid....

Nadere informatie

INSTRUCTIEKAART GROEPJES TECHNIEK IN HET BASISONDERWIJS DE FIETSBEL. Opdracht 1: Beantwoord mondeling deze strategische vragen in je groepje.

INSTRUCTIEKAART GROEPJES TECHNIEK IN HET BASISONDERWIJS DE FIETSBEL. Opdracht 1: Beantwoord mondeling deze strategische vragen in je groepje. INSTRUCTIEKAART GROEPJES TECHNIEK IN HET BASISONDERWIJS DE FIETSBEL Opdracht 1: Beantwoord mondeling deze strategische vragen in je groepje. 1. Wat is het? Hoe heet het? 2. Waarvoor wordt het gebruikt?

Nadere informatie

Nijverheidsstatistiek Struve en Bekaar

Nijverheidsstatistiek Struve en Bekaar Nijverheidsstatistiek Struve en Bekaar 1887-1889 Nederlandsch Economisch-Historisch Archief (NEHA) Cruquiusweg 31 1019 AT Amsterdam Nederland hdl:10622/arch03875 IISG Amsterdam 2015 Inhoudsopgave Nijverheidsstatistiek

Nadere informatie

Handleiding Nederlandse Besteksystematiek

Handleiding Nederlandse Besteksystematiek Handleiding Nederlandse Besteksystematiek Inhoudsopgave 1 Inleiding... 3 1.1 NBS... 3 1.2 De NBS Catalogus... 3 2 Bestek, algemeen... 4 2.1 Het bestek... 4 2.2 De beschrijving van het werk... 4 2.3 De

Nadere informatie

21 december DE BAKSTEEN Wat weet je ervan? 1 CM groep.. Verslag voor het vak Computervaardigheden 1 Lector: Astrid Ramakers

21 december DE BAKSTEEN Wat weet je ervan? 1 CM groep.. Verslag voor het vak Computervaardigheden 1 Lector: Astrid Ramakers 21 december 2013 DE BAKSTEEN Wat weet je ervan? 1 CM groep.. Verslag voor het vak Computervaardigheden 1 Lector: Astrid Ramakers Inleiding 1 Inleiding Een baksteen is een uit klei gebakken voorwerp voor

Nadere informatie

Lezen. Doelgroep Lezen. Omschrijving Lezen

Lezen. Doelgroep Lezen. Omschrijving Lezen Lezen Het programma is met name geschikt voor groepen waarin grote niveauverschillen bestaan en voor leerlingen die het gewone oefenen met teksten niet interessant meer vinden. Doelgroep Lezen Muiswerk

Nadere informatie

Rapportage Deelnemerservaringsonderzoek

Rapportage Deelnemerservaringsonderzoek Rapportage Deelnemerservaringsonderzoek Versie 1.0.0 Drs. A. Weynschenk november 2017 www.triqs.nl Voorwoord Met genoegen bieden wij u hierbij de rapportage aan over het uitgevoerde deelnemerservaringsonderzoek

Nadere informatie

Deze Algemene Voorwaarden worden gebruikt door: Natuur- en Milieuvereniging Markkant Artikel 1 Definities Artikel 2 Toepasselijkheid

Deze Algemene Voorwaarden worden gebruikt door: Natuur- en Milieuvereniging Markkant Artikel 1 Definities Artikel 2 Toepasselijkheid Deze Algemene Voorwaarden worden gebruikt door: Natuur- en Milieuvereniging Markkant Burg. Guljélaan 7 4837 CZ Breda Markkant Breda is ingeschreven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel Zuidwest

Nadere informatie

Richtingen, coördinaten en oriënteren

Richtingen, coördinaten en oriënteren 1 Richtingen, coördinaten en oriënteren Amundsenvendel Ermelo 2001 H USKY PUBLICATIES E r m e l o Pagina 2 Pagina 11 Inhoudsopgave Richtingen 3 De kaart schaal 4 Plaatsbepaling op de kaart het coördinatensysteem

Nadere informatie