5. Teken een gedeelte bovenleiding met benaming?

Transcriptie

1 HST 3. Rollend materiaal. 1. Wat is de functie van de NS? Reizigers- en goederen vervoeren 2. Noem enkele zeer belangrijke voorwaarden voor vlot vervoer over een uitgestrekt gebied? Spoorwijdte; Omgrenzingsprofiel (mate waaraan alle treinen moeten voldoen oftewel de ruimte tussen 2 passerende treinen); Onderlinge koppelbaarheid van voertuigen van de verschillende maatschappijen in Europa. 3. Welke behoeft zal er ontstaan bij de invoering van Rail 21. Door invoering van rail 21 zal er naast de huidige stop en intercitytreinen behoefte ontstaan aan materiaal en infrastructuur dat geschikt is voor hoge snelheden. 4. Hoe ziet schematisch de energievoorziening t.b.v. treinen eruit? 5. Teken een gedeelte bovenleiding met benaming? 6. Hoe groot is de spoorwijdte in Nederland? Vroeger 1 meter hard op hard. Sinds mm dit omdat deze in het buitenland al enige jaren deze breedte aanhielden. 7. Welk onderscheid wordt er gemaakt bij de constructie van spoorwegen? Bovenbouw (ballastbed, spoorconstructie: o.a. sporen en wissels); Onderbouw (aardebaan); Kunstwerken (tunnels en bruggen). 8. Waaruit bestaat de onderbouw? Bestaat uit een grondlichaam dat zich onder het ballastbed bevind (materiaal: zand). 9. Hoe wordt het wegspoelen van zand voorkomen? De taluds en bermen worden bekleed met teelaarde en ingezaaid met graszaad. 10. Welke profielen van een spoorbaan kennen we? Op maaiveld hoogte; In ingraving; Op ophoging. Blad 1 van 5

2 HST 7. Bovenbouw en spoorconstructies 1. Waaruit is een spoorconstructie normaal opgebouwd? Spoorstaven; Dwarsliggers; Bevestigingsmateriaal. 2. Waar zorgen de dwarsliggers met de bevestigingsmaterialen voor? Zorgen er voor dat de spoorstaven op hun plaats blijven, zodat er treinverkeer over heen kan plaatsvinden 3. Wat zijn de functies van de spoorstaven? Het bieden van een vlakke rijbaan aan de trein; Het opnemen en doorgeven van de wieldruk en rijkrachten van de treinen aan de onderliggende delen van het spoor (dwarsliggers, ballastbed en baanlichaam); Het geleiden van de retourstroom ten behoeven van de elektrische tractie alsmede het geleiden van de zwakstroom te behoeven van de beveiliging. 4. Welk spoorstaafprofiel wordt bij de NS toegepast? Het zogenaamde vignole-profiel. 5. Wat verstaat men onder een voegenspoor en wat onder een voegloosspoor? Voegenspoor: zit om de 30 m een voeg om de lengteverandering die bij temperatuurverschil ontstaat op te kunnen vangen. Voegloosspoor: spoor langer dan 48 m, dit kan tot tientallen km oplopen. De krachten worden opgevangen door de bovenbouw in zijn geheel. 6. Wat is de trekvastheid van een spoorstaaf na 1990? 900 N/mm² (bij wapeningsstaal is dit 235 N/mm²). 7. Welke typen spoorstaaf worden het meest toegepast bij de NS? Het NP46-profiel (ook wel 46E3 profiel) is het oudste spoorprofiel en wordt anno 2003 geleidelijk vervangen. Het getal 46 staat voor 46 kg/m. Het UIC54-profiel (ook wel 54E1-profiel) heeft een gewicht van 54,43 kg/m. 8. Wat voor functies heeft de conische vorm? Het buitenste wiel krijgt in een boog een grotere omtrek en het binnenste wiel een kleinere. Dit is nodig omdat de wielen met een starre as verbonden zijn en in een boog verschillende afstanden af moeten leggen. Door de twee schuine zijkanten zakt de trein als het ware naar beneden en centreert zich op de rechte baan naar het hart van het spoor. Dit voorkomt dat de trein gaat slingeren. 9. Waarom staat een spoorstaaf ook onder een hoek en wat is deze bij NP46? Doordat een wiel scheef op de kop van de spoorstaaf staat wordt deze ongunstig belast, daarom staat de spoorstaaf ook onder een hoek ten opzichte van de dwarsligger Bij NP 46 is dat 1:20; Bij UIC 54 is dat 1: Welke verschillende soorten dwarsliggers kennen we? Hardhouten; Zachthouten; Beton duoblok; Beton monoblok (NS 90). Dwarsliggers worden ook wel bielsen genoemd. Blad 2 van 5

3 11. Wat is de functie van een dwarsligger? Het dragen van de spoorstaven; Het overbrengen van de belasting, veroorzaakt door de wieldrukken op het ballastbed en de aardebaan. Het op de juiste onderlinge afstand houden van de spoorstaven (handhaven spoorwijdte); Handhaven van de juiste stand spoorstaven (helling 1:20 of 1:40). 12. Welke twee verdelingen van het aantal dwarsliggers in sporen worden toegepast? Groot aantal 5/3 maal de spoorlengte (liggen 60 cm hart op hart); Normaal aantal 4/3 maal de spoorlengte (liggen 75 cm hart op hart). 13. Hoe ziet een bevestiging van Rughellingplaat met draadveerklemmen eruit? 14. Welke bevestiging is zo goed als onderhoudsvrij? De Vosloh-klem, komt door de grote klemkracht. 15. Wat is de taak van het ballastbed? De druk van de trein gelijkmatig op de baanlichaam overbrengen; Het spoor vast houden zowel verticaal als horizontale ligging. 16. Wat zijn de twee meest toegepaste ballastsoorten? Steenslag; Gebroken grind. Blad 3 van 5

4 HST 8. Lassen. 1. Welke soorten lassen onderscheiden we? Lassen met uitzet mogelijkheid; Lassen met een niet uitzet mogelijkheid. 2. Welke lassen met uitzetmogelijkheid zijn er? Temperatuurlassen met lasplaat; Compensatielassen; Compensatie-inrichtingen; Brugovergangsconstructies. 3. Wat verstaan we onder het mathematisch punt bij een wissel? Zie de kleine cirkel in fig. bij vrg Wat verstaan we onder de hoekverhouding van een wissel/kruising en wordt deze bepaald? Hoekverhouding: de hoek die de hartlijnen vormen van een wissel/kruising. Deze wordt gevonden door de afstand mathematisch punt tot achterkant wissel te delen door de afstand tussen beide wissels. 15,755 = 9,0029 1,75 5. Welke onderdelen onderscheiden we bij een gewone wissel? Het puntstuk; De strijkregels; De tongbeweging. 6. Wat verstaan we onder het ongeleid gedeelte? De onderbreking waar de sporen kruisen, hier gaat de flens van het wiel doorheen. 7. Wat is het nut van een strijkregel? Te voorkomen dat een wiel bij het ongeleid gedeelte de verkeerde groef inloopt, of tegen de punt aanrijdt. Blad 4 van 5

5 HST 10. Horizontale tracering van het spoor. 1. Waar wordt naar gestreefd bij het ontwerpen van een spoorweg? Moet worden gestreefd naar een tracering zonder beperkingen. Elke boog en wissel in een tracé geeft discomfort voor de reizigers en extra slijtage aan spoorstaven of wielflens (extra onderhoudskosten). 2. Wat ontstaat er bij het rijden van bogen? Slijtage aan de spoorstaven en wielflens; Discomfort voor reizigers door een te grote zijdelingse versnelling; Kans op loswringen van de bevestigingsmiddelen en kantelen van de spoorstaven; Ontsporingsgevaar door oplopen van de wielen tegen de buitenspoorstaaf. 3. De verschijnselen die bij het rijden van bogen optreden kunnen verminderd worden door een aantal maatregelen. Welke? Verkanting met overgangsboog en hellingen; Kopgeharde spoorstaven; Snelheidsbeperkingen. 4. Wat is gewenst en toelaatbaar of te wel de normen? Comfortabel is voor de reizigers; Weinig belastend is voor het materiaal; Weinig belastend is voor spoorstaaf en wiel. 5. Wat is verkanting en waarom wordt deze toegepast? Is het verschil in hoogte tussen de buitenspoorstaaf (bovenbeen) en de binnenspoorstaaf (benedenbeen) van de boog. Toegepast: om slijtage aan de spoorstaven en de wielflens te verminderen en ontsporingsgevaar te voorkomen. 6. Wat is een overgangshelling en een overgangsboog? Overgangshelling: een rechtlijnig verloop van 0 mm in de rechtstand tot de gewenste verkanting D in de boog. Overgangsboog: gevormd door een clothoïde. Bij een clothoïde neemt de kromming recht evenredig toe met de lengte van de te doorlopen overgangsboog van een kromming 0 tot een kromming die overeenkomt met de boogstraal. 7. Wat is de toegestane afwijking van de spoorwijdte? Bij V> 40 km/h: -3 mm en +10 mm; Bij V< 40 km/h: -5 mm en +15 mm. 8. Waardoor kunnen fouten in de spoorwijdte veroorzaakt worden? Zijdelingse slijtage in de bedding van de bewapening; Dolle kraagbouten; Zijdelingse slijtage van de spoorstaafkop; Uit de haak liggende dwarsliggers; Slecht onderstopte dwarsliggers. 9. Wat is het profiel van vrije ruimte (PVR)? De ruimte die nodig is om treinverkeer ongehinderd te laten rijden. Het is als ware een denkbeeldige tunnel die vrijgehouden moet worden. 10. Wanneer moet het nieuwe profiel gehanteerd worden? Nieuwe lijnen (ook de te bouwen hoge snelheidslijnen); Grote verbouwing van bestaande lijnen; Nieuwe bebouwing langs bestaande lijnen. Blad 5 van 5