Fysiologie les 13 Trainingsleer

Transcriptie

1 Fysiologie les 13 Trainingsleer -Lichaamszwaartepunt moet boven steunvlak (voeten in stand, zitvlak in zit) om een goed evenwicht te bewaren -Door alcohol stijgt de urineproductie: alcohol remt afgifte ADH Hypertoon bloed, hypotone urine (kermisurine) -Conditie: fysieke uithoudingsvermogen -Coördinatie: harmonisch en economisch samenwerken spieren zenuwen en gewrichten om doelgerichte bewegingsreacties tot stand te brengen -Motorische grondeigenschappen: 1:Uithoudingsvermogen: langere tijd sporten, weerstand tegen vermoeidheid en snel herstel na training 2:Kracht: statische kracht, dynamische kracht (concentrisch/excentrisch) 3:Snelheid: start-anticipatie-reactie-maximale snelheid, versnellingsvermogen 4:Lenigheid: volledige bewegingsuitslag gewricht, goede lengte spieren

2 Gevolgen van training: 1: Hartfrequentie in rust 2: Hoeveelheid bloed, Slagvolume, Capillair netwerk, Mitochondriën, Enzymen, Myoglobine, Glycogeenvoorraad, Melkzuurtolerantie, Herstel, Bewegingsvaardigheid, sterkte skelet en ligamenten 13 Door training Hypertrofie Na niet gebruiken van spieren(bv. gips) Atrofie Training= aanleren, verbeteren of veranderen van sociale en psychomotore vaardigheden. Door te oefenen en repeteren past het lichaam zich aan. Supercompensatie: Aanpassingen lichaam door training en belasting: prestatievermogen neemt toe

3 Sportprestatie ook afhankelijk van psychologische factoren Endogene factoren; van jezelf, niet luisteren naar lichaam Exogene factoren: van buitenaf, contactsport, verkeerd schoeisel Herstelessentieel onderdeel training: na trainingsprikkel een rust periode, lichaam vult weer aan Factoren van invloed op herstel: Aard training, getraindheidsporter, individueel herstelvermogen, leefwijze, herstel bevorderende maatregelen. Stress, infecties en korte nachtrust negatieve invloed Effecten Warming up: -temperatuur stijging -betere doorbloeding spieren -snellere zenuwgeleiding en daardoor betere coördinatie -verbeterde enzymwerking en daardoor meer verbrandingsreacties Tijdens warming up aanpassen hart longen hormonen zs enz Effecten Coolingdown: verbranden melkzuur voor sneller herstel, na stoppen weer herverdeling bloed: gaat rustiger met cooling down

4 -Intensiteit training variëren: Intensiteit, duur, aantal series/herhalingen, aard van de herstelfase -Specificiteit training: Je wordt beter in wat je traint (Benen niet sterker na armtraining) -Overload: Alleen door steeds zwaarder te maken blijft prikkel tot versterken -Periodisering: Aanpak in voorseizoen/wedstrijdseizoen. Periode van uithoudingsvermogen, maxima, testen, 2-3 weken 60%, 4-8 weken piek, rust -Wet verminderde meeropbrengst: In begin snelle vooruitgang, later kleine stapjes bij verhogen training

5 Verschil duur/interval training: verschil in intensiteit Duurtraining: lage intensiteit, grote omvang Interval: hoge intensiteit, minder omvang: kan efficiënter zijn maar vergt inzicht in zwaarte training en herstel daarvoor nodig Overtraining: De rustfase is te kort, nieuwe training valt te vroeg en conditie daalt Kenmerken overtraining: snelle vermoeidheid, spierstijfheid, hoge bloeddruk en rustpols, verminderde motivatie, eetlust en nachtrust,!! Extra: niet in boek: Parasympatische overtraining bij duursporter: lage pols, lage bloeddruk, veel slapen, oververmoeid.!! Risico op overtraining: ziekte, voeding, klimaat, mentale factoren. Voorkomen door bijhouden dagboek (ochtendpols) en variëren in trainings intensiteit en duur. Voorkomen beter dan genezen!!

6 1: De regulatie van de samenstelling van het milieu interieur vindt plaats door A) De bloedsomloop B) Het animale zenuwstelsel C) Het spierpompmechanisme D) Het vegetatieve zenuwstelsel Oefenvragen les 13 2: Osmose zorgt voor het transport van water uit de weefselvloeistof naar de capillairen A) Waar B) Niet waar 3: Osmose kost energie die via ATP wordt geleverd A) Waar B) Niet waar 4: Hoe lang kan men ongeveer een lichamelijke activiteit volhouden waarvoor de energie uitsluitend wordt vrijgemaakt uit de splitsing van de ATP die in voorraad is in de spier A) 1 sec C) 5 min B) 60 sec D) 15 min 5: De anaerobe energievrijmaking via de glycolyse vindt in de spier plaats in A) De kern B) De mitochondria C) Het cytoplasma D) Het endoplasmatisch reticulum

7 6: Bij diffusie van een stof door de celwand is NIET belangrijk de A) Deeltjesgrootte van de stof B) Concentratie van de deeltjes buiten de cel C) Hoeveelheid ATP in de cel D) Temperatuur 13 7: Per liter zuurstof is de energieproductie het grootst bij verbranding van A) Gelijke hoeveelheden koolhydraten, vetten en eiwitten B) Uitsluitend eiwitten C) Uitsluitend koolhydraten D) Uitsluitend vetten 8: Op welk proces berust de uitwisseling van O₂ tussen bloed en milieu interieur? A) Osmose C) Conductie B) Diffusie D) Convectie 9: Wanneer een marathonloper onderweg enkele malen zijn drankje mist kan als beperkende factor voor zijn prestatie gaan optreden A) Een te geringe vetzuurverbranding B) Een te hoge bloedmelkzuurspiegel C) Een te hoge vetzuurverbranding D) Een te lage bloedsuikerspiegel

8 10: *Door langzaam en diep ademen wordt een grotere alveolaire ventilatie bereikt dan bij snel en oppervlakkig ademen #Alleen door de neus in-en uitademen tijdens een duurloop is gunstig in verband met een geringe luchtweerstand A) * en # zijn juist C) Alleen * is juist B) * en # zijn niet juist D) Alleen # is juist 13 11: De energievoorziening van een leerling die 40 meter zo snel mogelijk loopt wordt grotendeels bepaald A) Door de aërobe oxydatie B) Fosfaat batterij (ATP + CP) C) Glycolyse D) Combinatie A en C 12: Wat is bij een huppelend kind de belangrijkste oorzaak dat in de venen van zijn benen het bloed getransporteerd naar het hart? A) De perestaltiek van de venen B) De spieractiviteit van de skeletspieren (zgn spierpomp) C) De zuigkracht van het hart D) De zwaartekracht 13: De maximale hartfrequentie van een 40-jarige bedraagt gemiddeld: A) 160 B) 180 C) 200 D) 220

9 14: Wanneer is het slagvolume het kleinst? A) Bij actief herstel tijdens interval training B) Bij maximale dynamische belasting (maximale hartfrequentie) C) Bij statische belasting D) Bij sub-maximale dynamische belasting 13 15: Bij welke wedstrijden bereikt de ademhaling een steady state A) 100 meter hard lopen B) 1000 meter wielrennen C) Ringoefening turnen D) 800 meter zwemmen 16: Het hartminuutvolume tijdens voortbewegen met een snelheid van 5 km/uur is het grootst bij A) Fietsen B) Schaatsen C) Wandelen D) Zwemmen 17: Bij welke maximale activiteit is het RELATIEVE aandeel van de anaërobestofwisseling in de energievoorzieningen het grootst A) 100 m loop C) 400 m loop B) 200 m loop D) 800 m loop

10 HERHALEN/AFMAKEN H 9

11 Musculeuze/Tendineuze aanhechting/ Aponeurose Parallel/spoel/waaier/geveerde/kring spieren Meer koppig/meer buikig Mono/bi/poly articulair Agonist/synergist/antagonist Herhalen anatomie myologie Kracht neemt toe: meer (aantal) motorunits/ meer vezels per motorunit/hogere ontladings frequentie zenuw/ initiële lengte spier (optimale lengte) -Contractie zegt iets over afstand origo/insertie Concentrische contractie: o+ikomen dichter bij elkaar,spierwordt korter en dikker Excentrische contractie: o+i verwijderen zich, spier wordt langer en dunner Isometrische contractie=statische contractie: afstand o+i blijft gelijk -Contractie zegt iets over tonus (spanning) in de spier Isotonische contractie: tijdens beweging blijft spanning in spier gelijk Auxotonische contractie: tijdens beweging verandert spanning in de spier Hulpapparaten spier: 1 Fascie (peesblad) 2 Bursa synovialis 3 vagina synovialis tendineum 4 ossa sesamoidea 5 corpora adiposa