Afwezig m/k: D. Bac, B. Bruil en A.M. Houweling, hoofdingelanden

Transcriptie

1 Maasboulevard 123 Postbus AB Rotterdam T F Aan de leden van de verenigde vergadering Rotterdam, maart 2006 V.V.: 29 maart 2006 Onderwerp: verslag van de vergadering Agendapuntnr.: 4 van 30 november 2005 Aanwezig: mr. J.H. Oosters, voorzitter A. de Jong, J. Klein, drs. A.J.B. van der Klugt, drs. M.J. van Ravesteyn-Kramer en drs. N.M. de Rooij, hoogheemraden mr. I.C.M. Baltus, secretaris ing. N.A.M. Stijlen, directeur M.G. de Jager (Verslagbureau De Jager), verslaglegging Hoofdingelanden: A.A. Aeyelts Averink-Winsemius, J. Baas, W. Beekman, W. Boer Gzn, A.M. Boos, P. Broere, drs. G.J.M. Derksen, drs. J.C. van Duin, W.A. Hardijzer, Th.P.M. Heemskerk, D.P. van den Herik, G. de Jonge, drs. E. Kortlandt, drs. M.M. Leenders, J.C. Meijdam, J.G.J. Lorsheijd, ir. C.M. Mannesse, M. Molenaar, drs. J.A.J.M. Oomen, mr. V.C. Postma, A. Reijm, H.T.U. van Rijn, drs. N.M. de Rooij, J. Soet, C.W. Veerhoek, C. van der Velden, ir. B.A.S. Vester, J.A.M. Vollebregt en drs. A.M. van Zoelen. Afwezig m/k: D. Bac, B. Bruil en A.M. Houweling, hoofdingelanden 1. Opening De voorzitter opent de vergadering en verwelkomt de aanwezigen. Voor deze vergadering hebben zich afgemeld de heer Bac, de heer Bruil en de heer Houweling. Vervolgens wordt door trekking van een nummer van de presentielijst bepaald dat een eventuele mondelinge stemming zal beginnen bij de heer Lorsheijd. De voorzitter deelt mee dat het verslag wordt verzorgd door Verslagbureau De Jager. Hij meldt vervolgens dat er na afloop van deze vergadering een besloten deel zal volgen waar mededelingen worden gedaan over de mogelijkheden voor een kostenverhaal op het voormalige lid de heer Bremer. Hij attendeert de leden op een aantal stukken die de leden op hun tafel hebben aangetroffen. 2. Beëdiging leden categorie gebouwd, kiesdistrict Schieland en de benoeming van de heer ir. J.C. Meijdam in de commissie Waterkeringen en Wegen De voorzitter leest de tekst van de eed voor: DROGE VOETEN EN SCHOON WATER

2 Ik zweer dat ik, om tot lid van het algemeen bestuur te worden gekozen of benoemd, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, aan iemand enige gift of gunst heb gedaan of beloofd. Ik zweer dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk van iemand enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen. Ik zweer dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als lid van het algemeen bestuur naar eer en geweten zal vervullen. De heren Derksen, Hardijzer, Heemskerk, Molenaar en mevrouw Van Zoelen leggen de eed af. De voorzitter leest de tekst van de belofte voor: Ik verklaar dat ik, om tot lid van het algemeen bestuur te worden gekozen of benoemd, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, aan iemand enige gift of gunst heb gedaan of beloofd. Ik verklaar en beloof dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk van iemand enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen. Ik beloof dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als lid van het algemeen bestuur naar eer en geweten zal vervullen. Dat verklaar en beloof ik. De heren De Rooij en Meijdam leggen de belofte af. De voorzitter wenst de genoemde leden van harte geluk. In het bijzonder verwelkomt hij de heer Meijdam die voor het eerst aanwezig is. Voorgesteld wordt de heer Meijdam te benoemen als lid van de Commissie Waterkeringen en Wegen. Hiermee wordt ingestemd. 3. Inspreekrecht Er hebben zich geen mensen gemeld. 4. Bekrachtiging besluiten januari tot en met september 2005 De voorzitter wijst op een foutje: er staat dat de heer De Jong genoemd wordt als gekozen in het dagelijks bestuur voor de categorie gebouwd. Dit moet zijn ongebouwd. De heer Veerhoek herinnert eraan dat hij heeft gevraagd na te gaan of de tot nu toe genomen besluiten rechtsgeldig waren. Dat is destijds toegezegd. In het voorliggende voorstel is vermeld dat dit nog niet is uitgezocht en dat deze bekrachtiging voor alle zekerheid wordt voorgesteld. Hij vraagt of zijn constatering juist is en waarom de rechtsgeldigheid van de genomen besluiten niet is onderzocht. De voorzitter deelt mee dat het college van mening is dat het erg omslachtig is om juridische zekerheid te krijgen en het college heeft daarom besloten om zekerheidshalve voor te stellen de genomen besluiten te bekrachtigen. Vervolgens wordt zonder stemming conform het voorstel besloten. 5. Verslag van de vergadering van 30 september 2005 Pagina 1: De heer Vollebregt merkt op dat er een letter te veel staat bij zijn voorletters. Pagina 4: De heer De Rooij merkt op dat zijn naam op deze pagina verkeerd is vermeld. 2

3 Pagina 6: De heer Van Rijn leest in het verslag dat hij van mening is dat een eigen visie op het stuk ontbreekt. Zo negatief heeft hij dit niet geformuleerd. Hij heeft gesteld dat hij, op een aantal plekken waar hij visie verwachtte, deze niet heeft aangetroffen. Pagina 7: De heer Vollebregt merkt op dat het tweede deel van de aan hem toegeschreven tekst in werkelijkheid door de heer Veerhoek is uitgesproken. De heer Veerhoek beaamt dit. Pagina 9: De heer Vollebregt constateert dat in het verslag is vermeld de wegen in de Krimpenerwaard. Dit moet zijn de wegen (in de eigen gemeente). Pagina 13: De heer Van der Klugt merkt op dat de tekst tot en met het midden van de alinea door hem is gezegd. De daaropvolgende tekst is van de heer Klein. De heer Klein beaamt dit. Met inachtneming van deze wijzigingen wordt het verslag vastgesteld. Naar aanleiding van het verslag: De heer De Jonge merkt naar aanleiding van pagina 2 op dat het college heeft toegezegd terug te komen op de personeelslasten. Hij vraagt of dat nog gaat gebeuren. Mevrouw Van Ravesteyn deelt mee dat zij kort geleden een overleg heeft gehad met het georganiseerd overleg over het meenemen van de formatie als geheel bij de ombuigingen. De toezegging blijft gelden, maar het komt iets later. De heer Vollebregt raadt sommige aanwezigen aan de opmerkingen van de heer Van der Klugt op pagina 7 nog eens te lezen. Dat was heel helder en duidelijk. Mevrouw Postma stelt dat de opmerking van de heer Van der Klugt over de daling van de rente, niet juist is. Zij vraagt hem deze visie nog eens te heroverwegen. De heer Vollebregt heeft zich, naar aanleiding van pagina 9, verbaasd over de inbreng van de heer Van der Velden. Hij is van mening dat een aantal aanwezigen niet weten hoe een omslagpercentage werkt. De heer Van der Velden stelde dat de kosten op jaarbasis aanzienlijk zijn gestegen als gevolg van de forse rente. De heer Vollebregt wijst erop dat het omslagpercentage een vast gegeven is dat ontstaat bij het aangaan van een 10 of 15 jarige lening. De heer Van der Klugt heeft dat in zijn inbreng wel heel duidelijk gesteld. Hij reageert hiermee tevens op de opmerkingen van mevrouw Postma. De heer Van der Velden vraagt of de heer Vollebregt zich wat meer wil beperken. De heer Vollebregt valt mensen aan op het al dan niet bezitten van kennis. Hij is het volstrekt oneens met de opmerkingen van de heer Vollebregt. 5.a Verslag verenigde vergadering 26 oktober 2005 Tekstueel: Pagina 1: De heer Vollebregt wijst erop dat zijn voorletters ook in dit verslag verkeerd zijn vermeld. De voorzitter zegt toe na te gaan of dit verkeerd in de computers is ingevoerd. Pagina 2: Mevrouw Postma heeft gesteld dat de wijziging van de aanvangstijd naar uur geen precedentwerking mag hebben. Zij vindt deze opmerking niet terug in het verslag. Met inachtneming van deze opmerkingen wordt het verslag vastgesteld. Naar aanleiding van het verslag: 3

4 De heer Van Rijn verwijst naar pagina 3 waarin hij heeft gevraagd of er door de Raad van State evaluerend wordt gekeken naar de genomen besluiten. Hierop is geen reactie gekomen. De voorzitter verwijst de heer Van Rijn naar de website van de Raad van State. De heer De Rooij zegt dat hij in het kader van een klanttevredenheidsonderzoek van de Raad van State is geïnterviewd. De Raad van State is hiermee dus bezig. Hij heeft laten blijken niet tevreden te zijn geweest. De secretaris deelt mee dat er een efficiencyonderzoek is bij de rechtbanken en de Raad van State. Ook inhoudelijk worden uitspraken getoetst. 6. Ingekomen en verzonden stukken: 6.4 Conceptverslag van de vergadering van de commissie Integraal Waterbeheer d.d. 11 november 2005 De heer Beekman vraagt n.a.v. het verslag van de Commissie Integraal Waterbeheer naar de mededeling van de secretaris over het afschaffen van de tariefdifferentiatie. Het is vreemd dat mensen in beschermde en niet beschermde gebieden een zelfde tarief zouden moeten betalen. De heer Van der Klugt verduidelijkt dat in het voorontwerp van de Waterschapswet deze differentiatie vervalt. Hiertegen is van verschillende kanten protest aangetekend. Tijdens een onlangs gehouden seminar bleek dat het ministerie toch overweegt een zekere differentiatie toe te passen. 6.5 Conceptverslag van de vergadering van de commissie Algemene Zaken en Middelen d.d. 11 november 2005 De heer Mannesse wijst op de verkeerde spelling van zijn naam. Mevrouw Postma wil het aanvangstijdstip van de vergadering aan de orde stellen. In de verenigde vergadering is voorgesteld het aanvangstijdstip eenmalig te vervroegen en nu ligt er een voorstel dit structureel te verzetten naar uur. Hiertegen heeft zij bezwaren welke fundamenteler zijn dan alleen maar "ik vind dit goed of niet goed". Ten eerste de belangenafweging. In de argumentatie wordt benadrukt dat men vroeg met de vergadering wil beginnen, teneinde vroeg met het weekend te kunnen beginnen. In het verslag van de commissie wordt vermeld dat men het tijdstip al dan niet goed vindt, maar de argumenten voor die waardering vind ze niet terug. Ze wijst erop dat ze niet aanwezig kon zijn bij deze commissievergadering, mede door het aanvangstijdstip. Ze kan zich in de middagen lastig vrij maken omdat ze een volledige werkweek heeft. Ze wil zich graag inzetten voor de maatschappij en dat doet zij onder meer door zitting te hebben in dit hoogheemraadschap. Maar voor haar geldt: hoe vroeger hoe lastiger. Het tweede bezwaar is een meer grondslagentheoretische overweging. Het karakter van onze functionele democratie is gebaseerd op het gegeven dat iedereen die 18 jaar en ouder is en niet van het kiesrecht is uitgesloten, gekozen kan worden in het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap waarbij het de bedoeling is een afspiegeling te krijgen van de verschillende belanghebbende groepen. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap is nadrukkelijk niet bedoeld als een hele of een halve dagtaak. Het is bedoeld om naast de overige werkzaamheden te kunnen verrichten en dat geldt, meer specifiek, ook voor mensen die werken. Dat betekent dat werkende mensen voor de uitoefening van het passieve kiesrecht zo veel mogelijk moeten worden gefaciliteerd. Een redelijke belangenafweging met oog voor de belangen van de functionele democratie is de commissieleden niet vreemd. Zij vraagt dan ook deze kwestie nogmaals te bezien op basis van de door haar genoemde staats- en 4

5 bestuursrechtelijke gronden, te weten de aard van de functionele democratie en een redelijke belangenafweging, in plaats van uitsluitend te kiezen op persoonlijke gronden zoals de vroegere start van het weekend. Daarnaast vraagt zij ook de hele traditie van het 's middags vergaderen opnieuw te bezien in het kader van de door haar aangevoerde argumenten. De voorzitter stelt voor dit verder bij agendapunt 7.1 te bespreken. De heer Van Rijn was verhinderd deze vergadering bij te wonen en heeft schriftelijk een reactie ingediend. Hij heeft deze niet teruggevonden in het verslag. Hij vraagt of het niet voor de hand zou liggen deze reactie in het verslag op te nemen en of dit alsnog kan gebeuren. De voorzitter verzekert dat het college de opmerkingen van de heer Van Rijn in de beschouwingen heeft meegenomen. In de commissie heeft de schriftelijke inbreng op tafel gelegen en die is ook meegenomen in de behandeling. De commissie kan afspreken de schriftelijke inbreng aan het verslag te nieten. De heer De Jonge complimenteert voor de zeer gedegen beantwoording van de door hem gestelde vragen. Dat geeft hem aanleiding geen verdere vragen te stellen omdat deze op dezelfde gedegen wijze beantwoord zullen worden. De heer Molenaar stelt, in reactie op de opmerking van de heer Van Rijn, dat de gesproken inbreng in een vergadering vaak heel correct wordt weergegeven, maar wel in een samengevatte vorm. Bij het in zijn geheel opnemen van een schriftelijke bijdrage vreest hij voor een onbalans, waarvoor wij moeten waken. 6.6 Uniehoofdlijnennotitie voorontwerp Waterwet aangevuld met de reactie van Schieland en de Krimpenerwaard en een afschrift van de brief van de Unie van Waterschappen aan de Staatssecretaris Verkeer en Waterstaat. De heer Veerhoek heeft een aantal vragen over de brief die het hoogheemraadschap heeft verzonden. Onderaan bladzijde 2 wordt voorgesteld dit plan de status van structuurvisie te geven. Een structuurvisie is geen burgerbindend plan, dat klopt, maar een waterplan is ook geen burgerbindend plan. Hij vraagt hoe het college het verschil tussen deze twee ziet. Op bladzijde 3 wordt gevraagd of provinciale instemming voor een watertoets al dan niet noodzakelijk is. Naar zijn mening is het antwoord hierop gewoon nee. Een waterplan is iets dat moet gebeuren en gemaakt moet worden door het hoogheemraadschap. Het wordt toegevoegd aan het bestemmingsplan. Hij vraagt vervolgens naar de discussie over de grondwatertaken. Is de zienswijze van het hoogheemraadschap dat de verantwoordelijkheden duidelijk moeten zijn voordat het beheer kan worden overgedragen? Dus, daar waar geen invloed op het grondwater mogelijk is, dient het grondwater bij de provincie te blijven. Dat roept de vraag op over welk grondwater we het dan hebben. Over het freatisch grondwater of over het diepe grondwater. Welk grondwater wordt in de brief bedoeld? Hij denkt dat het gaat om het freatisch grondwater dat direct in contact staat met het oppervlaktewater door wellen en kwellen. Mevrouw Leenders wil graag een nadere toelichting op de achtergrond van de gevoerde discussie. Duidelijk is dat het hoogheemraadschap eerst helderheid wil hebben over de taken en verantwoordelijkheden, alvorens deze taken te aanvaarden. Zij ziet die helderheid nog niet verschijnen en vraagt zich af of er wellicht toch een ander antwoord verzonnen moet worden. De heer Hardijzer vraagt over welk grondwater het in dit voorstel gaat. Over het grondwater van 30 meter diep of over het grondwater dat op 25 centimeter zit. Dat is een groot verschil. Hij vertelt hoe hij er altijd zelf voor moest zorgen dat het ondiepe grondwater naar de sloot kon wegvloeien. Hij heeft vernomen dat er tuinders zijn die het diepe grondwater onttrekken en 5

6 zogenaamd verwarmd opslaan in de bodem. Hij weet niet hoe dat werkt. Als men verwarmd grondwater opslaat in een koude omgeving, dan koelt dat toch af. Hij zou daar graag meer over horen. De heer De Jonge wil graag weten wat de status van dit stuk is. In de titel staat reactie HHSK. Is het de mening van D&H of is het de mening van de verenigde vergadering? In het laatste geval had het toch in de verenigde vergadering besproken moeten zijn. Hij zou hierover graag nadere inlichtingen krijgen. De voorzitter antwoordt op de laatste vraag van heer De Jonge dat het dagelijks bestuur, D&H, verantwoordelijk is voor de bestuurlijke inbreng binnen de Unie van Waterschappen en de beoordeling van de zaken die daar aan de orde komen. Als het enigszins mogelijk is deelt D&H de afwegingen met de verenigde vergadering. Hij herinnert eraan dat de secretaris in de vorige vergadering informatie heeft verschaft over de nieuwe waterwet en waterschapswet. D&H probeert een koers te varen die rekening houdt met dat wat de verenigde vergadering vindt. Hij vraagt de verenigde vergadering zich te realiseren dat dit hoogheemraadschap slechts één van de 26 leden van de Unie van Waterschappen is. De invloed van dit waterschap op de standpuntbepaling en adviezen aan de staatssecretaris is dus beperkt. De heer Klein benadrukt dat het om twee verschillende vragen gaat. In antwoord op de vraag naar de verantwoordelijkheid voor het grondwater, is hij het helemaal eens met de heer Hardijzer dat het grondwater op 25 cm - dat je kunt laten aflopen naar het oppervlaktewater - zeker de verantwoordelijkheid van het hoogheemraadschap is. Een heel andere vraag is het thermisch opslaan van warm water. Hij weet dat aan de Eerste Tochtweg in Nieuwerkerk een tuinder warm water opslaat op een diepte van 30 á 40 m. De heer Klein weet niet meer dan dat het gebeurt dus hij kan hierover niet meer zeggen. De voorzitter is het eens met degenen die opmerken dat het college wat ambivalent is in zijn opstelling. Dat klopt en die twijfel strekt zich uit tot de andere waterschappen. De waterschappen willen hun verantwoordelijkheid niet uit de weg gaan, maar de hieraan verbonden risico s moeten duidelijk zijn, o.a. in verband met funderingen. Daarom zijn de waterschappen wat terughoudend bij het innemen van een sterk standpunt. Dat is in de Unie van Waterschappen te merken. Daar is gesproken over die twijfelachtige houding en het is duidelijk dat de regering toch voornemens is deze taak in de richting van de waterschappen te schuiven. Hij is het eens met mevrouw Leenders dat er een duidelijk standpunt zou moeten komen. In antwoord op de heer Veerhoek merkt de voorzitter op dat het college graag zou zien dat een waterplan een zelfde soort status krijgt als een structuurvisie. Niet zozeer omdat dit burgerbindend is, maar wel omdat het onmiddellijk doorwerkt in een streekplan. Ons gebied is gemeentegrensoverschrijdend en daarom is het essentieel dat, vanuit het waterplan geredeneerd, de voorwaarden worden vastgelegd in de streekplannen. Deze kunnen vervolgens weer verplichtend worden opgenomen in een te ontwerpen bestemmingsplan. Ten aanzien van de opmerkingen over de watertoets heeft het college aangegeven dat het regime dat gehanteerd wordt helder moet zijn. In antwoord op mevrouw Leenders benadrukt de voorzitter dat de Unie van Waterschappen en dit college het waterplan in de toekomst bij voorkeur goedgekeurd willen zien door de provincie. Dit vanwege het belang een bestuurlijk commitment te krijgen voor gebiedsoverschrijdende waterbeheerplannen. Hij ziet de provinciale bemoeiing niet als een controle-instrument, maar als een uiting van betrokkenheid. De heer De Rooij constateert een groot verschil tussen de westelijke en de oostelijke waterschappen in ons land. In het westen kan men met het oppervlaktebeheer nauwelijks invloed uitoefenen op het diepere grondwater. In het oosten van het land is dat heel anders. In de tweede termijn wijst de heer Veerhoek erop dat er een verschil is tussen het freatisch 6

7 grondwater en het grondwater dat wordt afgelaten op het oppervlaktewater. Hij constateert dat dit, voor de bespreking van deze brief, wellicht te gedetailleerd is. Waar het gaat om de watertoets moeten de verhoudingen helder zijn. Naar zijn mening is dit helder. In de wet is omschreven dat er een watertoets moet zijn als er een bestemmingsplan wordt gemaakt. De heer De Jonge constateert dat uit de gevoerde discussie blijkt hoe belangwekkend dit onderwerp is. Daarom betreurt hij het des te meer dat dit nu wordt besproken bij Ingekomen en verzonden stukken. Hij had liever gezien dat de problematiek van de Waterwet en de conceptreactie van dit hoogheemraadschap apart was geagendeerd in de commissie en in de verenigde vergadering. De heer Beekman vindt de reactie van D&H warrig; er spreekt niet uit wat we nu eigenlijk willen. Hij vindt dit niet getuigen van een proactieve en ambitieuze opstelling. De problemen worden voor ons uitgeschoven terwijl duidelijk is dat de grondwatertaken hoe dan ook naar het hoogheemraadschap toe komen. Steeds is gezegd dat dit schap een integraal waterschap wil zijn. Dan moet deze problematiek ook goed geregeld zijn. In stedelijke gebieden is dat ingewikkeld, maar dat is geen reden om er dan maar naar te streven het bij de provincie te laten. Mevrouw Leenders dringt erop aan meer helderheid te verschaffen over wat het hoogheemraadschap wel of niet kan doen. Het is goed te beschrijven wat onze inspanningen zijn en ook wat we niet kunnen. Het hoogheemraadschap kan niet de natuur naar zijn hand zetten en voor Onze Lieve Heer spelen. In reactie op de inbreng van de heer De Jonge benadrukt zij dat ze er goed mee kan leven dat het college het woord voert en dat niet de hele verenigde vergadering wordt geraadpleegd. Het gaat hierbij immers om een omvangrijk dossier dat al langere tijd speelt. De heer Hardijzer stelt dat deze discussie aantoont hoe belangrijk het is over het grondwater te discussiëren. Hoe moet het bijvoorbeeld met Rotterdam, waar alle sloten zijn gedempt en het water door de grond moet zakken om weg te komen. Dat geeft overlast bij grote regenval in kelders en bergingen. Dat kan zowel het hoogheemraadschap als de provincie niet regelen. Met als voorbeeld Westergouwe benadrukt de heer Hardijzer dat het hoogheemraadschap inspraak en zeggenschap moet hebben en niet slechts de mogelijkheid te adviseren. De heer Derksen stelt voor hierover eens een peiling onder de leden te houden. Nadrukkelijk geen stemming. Hij voelt sterk mee met de woorden van de heer Hardijzer. De voorzitter vat de discussie samen. Het is duidelijk dat de verantwoordelijkheid op dit waterschap afkomt. Bekeken moet worden hoe daarmee om te gaan en hoe het beheersbaar te houden. Een peiling onder de VV-leden wil hij pas houden nadat de leden een gelijk informatieniveau hebben verworven en nadat hier in huis afgewogen voorstellen zijn geformuleerd. Het college heeft misschien een vrij defensieve opstelling gekozen, maar heeft eraan gehecht om de mening van de verenigde vergadering te peilen alvorens conclusies te trekken. Hij benadrukt, in reactie op de heer De Jonge en mevrouw Leenders, dat er vaak maar beperkte mogelijkheden zijn om te reageren op dit soort wetsvoorstellen. De voorzitter heeft, gehoord de discussie, het gevoel met de reactie van het college het goede midden van de opvattingen van deze vergadering te hebben getroffen. Bij interruptie onderschrijft de heer Boer Gzn. deze opvatting van harte. 7.1 Evaluatie samenspel VV en college De heer Vollebregt stelt, in reactie op het betoog van mevrouw Postma, dat de commissie Algemene Zaken en Middelen een grote en zware commissie is die in het verleden altijd overdag 7

8 heeft vergaderd. Hij heeft in de vorige vergadering persoonlijk aan mevrouw Postma gevraagd of een aanvangstijd van een half uur eerder mogelijk was. Mevrouw Postma heeft toen gezegd dat dit voor haar mogelijk was, maar gebleken is dat mevrouw Postma niet aanwezig kon zijn. De wel aanwezige leden hadden een voorkeur voor één uur eerder beginnen. De heer Vollebregt heeft destijds eerst geïnformeerd naar de vergadertijd, voordat hij besloot zich in te zetten voor het hoogheemraadschap. In het verleden hebben de commissie Algemene Zaken en de verenigde vergadering altijd al 's middags plaatsgevonden. Hij wijst erop dat dit geen vrijwilligersorganisatie is. Er is sprake van een presentiegeldregeling; wat dat betreft kunnen leden vrij nemen van het betaalde werk. Hij stemt derhalve in met de voorgestelde aanvangstijd van de commissie op de vrijdagmiddag en hij benadrukt dat dit niets te maken heeft met het weekend. Hij wijst erop dat er ook andere verantwoordelijkheden zijn; zo is het soms noodzakelijk in de avond aanwezig te zijn bij gemeenteraadsvergaderingen. De heer Veerhoek is in zijn algemeenheid een groot voorstander van het agenderen van bespreekpunten en hamerstukken. Hij wijst erop dat er in het hoogheemraadschap geen fracties zijn en er dus geen fractiestandpunten worden ingebracht in commissies en de verenigde vergadering. Hij heeft zitting in één commissie en dat is niet de commissie van zijn voorkeur. Hij wil de gelegenheid hebben om iets te vinden van de zaken die de in commissie Algemene Zaken en Middelen aan de orde zijn geweest. De inschatting van de commissie Algemene Zaken en Middelen dat iets een hamerstuk is, doet hier niets aan af. De heer Van Rijn merkt naar aanleiding van de evaluatie op dat, naast het middel van de informele vergadering, meer gebruik moet worden gemaakt van startnotities. De informele vergadering is een middel om te informeren en de mening te peilen. De startnotitie geeft de mogelijkheid om vroeg in het beleidsproces advies te vragen en richting te bepalen. De heer De Jonge sluit aan bij het betoog van de heer Van Rijn. Ook hij zou het op prijs stellen als VV-leden eerder in het beleidsproces worden betrokken, zoals bij de begrotingsvoorbereiding. De heer Oomen meent, in reactie op de heer Veerhoek, dat een hamerstuk een vergaderstuk is dat in alle commissies aan de orde is geweest. Dat laat onverlet dat ieder lid hierover het woord kan voeren in de verenigde vergadering. De heer Heemskerk reageert op de opmerkingen van mevrouw Postma. De meeste leden van de verenigde vergadering hebben een werkkring. Hijzelf neemt vakantiedagen op nadat de vergaderplanning is vastgesteld. Met het aantal beschikbare vakantiedagen vindt hij dat geen probleem. Zijn persoonlijke voorkeur is vergaderen op de zaterdagmiddag, maar dat is natuurlijk geen reëel voorstel. Ten aanzien van de commissie Algemene Zaken en Middelen weet hij uit ervaring dat men in klein comité kan worden bijgepraat over de details van de berekeningsmethoden en afschrijvingen. Ook kunnen vragen worden beantwoord voordat de begroting wordt behandeld. De heer Mannesse betreurt de juridische toonzetting van het betoog van mevrouw Postma. Hij complimenteert de notulist van de commissie Algemene Zaken en Middelen voor de wijze waarop de discussie in het verslag is opgenomen, maar mevrouw Postma heeft hierdoor geen inzicht kunnen krijgen in de zeer omstandige overwegingen die in de discussie over het aanvangstijdstip naar voren zijn gebracht. Deze overwegingen zijn zeker niet beperkt tot de wens eerder met het weekend te kunnen beginnen, integendeel. In het betoog van mevrouw Postma is sprake van de term facilitering. Facilitering is iets waarbij de werkgever van betrokkene het deelnemen aan een openbaar bestuur mogelijk maakt. De heer Van den Herik stelt dat hij sinds 1990 zitting heeft in het waterschapsbestuur; hij heeft tot 2004 gewerkt. Evenals de heer Heemskerk heeft hij steeds, door het opnemen van vakantiedagen, kunnen regelen dat hij vergaderingen overdag kon bijwonen. Zeker nu de 8

9 Krimpenerwaard erbij is gekomen bezoekt hij vaak informatiebijeenkomsten, welke veelal in de avond worden gehouden. Hij mist vaak andere hoofdingelanden bij deze avonden. De heer Derksen benadrukt dat besturen een voorrecht is. Hij wijst daarbij op een wervende folder in het kader van de komende gemeenteraadsverkiezingen. Hij benadrukt dat het presentiegeld al geruime tijd geleden is afgeschaft. Werd voorheen een vergoeding voor het bijwonen van een vergadering gegeven, later is dit gewijzigd in een systeem van gehele of gedeeltelijke salariëring. Hierdoor werd de werknemer tegemoet gekomen zodat deze onbetaald verlof kon nemen voor het bijwonen van vergaderingen. De Commissie-Merkx heeft dit destijds onderzocht voor de gemeenten. Voor bestuursorganen, waaronder de waterschappen heeft dit geleid tot aanpassing van de systematiek, zij het dat de bedragen wat lager zijn. Naar aanleiding van het voorstel om hamerstukken en bespreekstukken te gaan hanteren, verwijst hij naar de goede ervaringen hiermee in Capelle aan den IJssel. De heer Boer Gzn. heeft in het algemeen waardering voor de reactie van het college. Hij deelt de zorg van de heer Veerhoek over hamerstukken. Ieder stuk moet in de verenigde vergadering bespreekbaar zijn. De voorzitter reageert op de vragen en opmerkingen. Hamerstukken en bespreekstukken zijn een middel om de agenda van de vergaderingen te structureren. Hij verzekert, zeker gezien de opmerkingen van de heer Veerhoek, dat het altijd mogelijk is voor leden van de verenigde vergadering om het woord te voeren bij de behandeling van hamerstukken. In reactie op de opmerkingen van de heer Heemskerk verzekert de voorzitter dat het college bij de volgende begroting zal organiseren dat er een gelegenheid is waarbij de ambtelijke dienst de verenigde vergadering informatie geeft over de technische aspecten van de begroting. Hij wijst erop dat de leden altijd vragen kunnen stellen aan de ambtelijke dienst en hij vraagt nadrukkelijk daarvan gebruik te maken. Met betrekking tot de discussie over de aanvangstijd van de commissie Algemene Zaken en Middelen stelt hij dat het goed is dat mevrouw Postma dit heeft aangekaart. Tegelijk stelt de commissie haar eigen vergaderorde vast. Door omstandigheden kan het voor leden lastig zijn hieraan te voldoen. Aan het begin van een nieuwe periode moeten deze afwegingen dus opnieuw worden bezien. In reactie op de vraag van de heer Van Rijn stelt de voorzitter dat in de toekomst zowel met informele vergaderingen als met startnotities zal worden gewerkt. De heer De Jong benadrukt dat de commissie Waterkeringen en Wegen in de avond vergadert en nog een vacature heeft. Dit kan een oplossing zijn voor het probleem van mevrouw Postma. Mevrouw Postma dankt de leden die op haar inbreng hebben gereageerd. Zijzelf heeft een sterke voorkeur voor een ander vergadertijdstip en zij heeft geprobeerd de vergadering van haar mening te overtuigen. In een democratisch bestel beslist de meerderheid, maar zij heeft het recht haar minderheidsstandpunt naar voren te brengen en ze zal dat in voorkomende gevallen opnieuw doen. Voor het overige ziet zij de leden in de toekomst om uur tijdens de commissievergaderingen. De heer Mannesse vraagt of in 2006 weer een evaluatie van de werkzaamheden zal plaatsvinden. Hij stelt voor om dan extra aandacht te schenken aan de elektronische informatievoorziening. Nu is er nog sprake van de noodzaak van technische verbeteringen. Volgend jaar wil hij graag inhoudelijk ingaan op deze mogelijkheden. De voorzitter zal de suggestie van de heer Mannesse meenemen. De voorzitter en de secretaris delen mee dat in februari is besloten de evaluatie jaarlijks te houden. 9

10 7.2 Mededelingen: bestuursinfo nummer 5 Mevrouw Leenders vraagt of met Samen naar goed water een standaard gesteld wordt voor anderen. Zij noemt in dit verband Samen naar goed water in Capelle enz. De heer Boer Gzn. herinnert eraan dat er in het verleden eerdere initiatieven zijn geweest. Hij constateert dat een aantal gemeenten niet meedoen. Hij heeft moeite met het budget dat hiermee is gemoeid. Hij roept het dagelijks bestuur op hier nog eens kritisch naar te kijken en te voorkomen dat geld en mankracht worden besteed aan overtollige zaken. De heer Vollebregt heeft ook met grote ogen naar de financiële consequenties van dit plan gekeken. Hieraan wordt door veel mensen meegewerkt, maar de financiën komen met name in 2006 van het hoogheemraadschap. Mevrouw Aeyelts Averink meldt, ter geruststelling van vorige sprekers, dat de gemeente Krimpen aan den IJssel eraan zit te komen. De voorzitter reageert met de vaststelling dat dit een voorbeeldproject is voor andere gemeenten. Het college is van mening dat dit, zeker gezien de kaderrichtlijn water die op het hoogheemraadschap afkomt, een uitermate handig project is om direct een start te maken en te kijken hoe we bepaalde dingen kunnen bereiken. Hij is het met de heer Boer eens dat er voorzichtig met het geld moet worden omgegaan. Er zal heel zorgvuldig worden gekeken naar de besteding. Hij verwacht dat de belangstelling bij de gemeenten zal toenemen. Eén gemeente heeft aangegeven niet mee te willen doen. Daarmee worden gesprekken gevoerd. Hij is het eens met de heer Vollebregt dat het om veel geld gaat, maar bepalend is echter wat je ervoor terug krijgt. De samenwerking is gericht op het bevorderen van de medewerking en de communicatie met anderen en niet op het laten meebetalen. Het is de bedoeling de bevolking er op een creatieve manier bij te betrekken. De heer Van der Klugt vult aan dat de twijfels van mevrouw Leenders ook in het college zijn besproken. Daarom wordt expliciet een krediet gevraagd. Er kan een probleem ontstaan wanneer iets dat hier wordt toegepast ook elders moet worden gedaan en dat de kosten daarvan dan erg hoog worden. Dat alles is een bestuurlijke afweging waarbij het college de verenigde vergadering nadrukkelijk wil betrekken. De voorzitter zegt toe dat hiervoor een voorstel wordt gemaakt dat in maart aan de commissie wordt voorgelegd. De heer Derksen deelt het enthousiasme van D&H over de voorgestelde wijziging van de Waterschapswet niet. Het kiesstelsel wordt veranderd van een personenstelsel naar een lijstenstelsel; hij ziet hierin het gevaar van een politisering. Het handhaven van het democratisch beginsel wordt met een lijstenstelsel moeilijker dan met een personenstelsel. De heer De Jonge heeft de brief aan de Unie van Waterschappen met enige verbazing gelezen. De vorige dijkgraaf de heer Kienhuis was een warm pleitbezorger van het personenstelsel en heeft hierover in Het Waterschap een artikel gepubliceerd. Hij vindt dit een totale verandering in de stellingname van D&H. De heren Hardijzer en Boer Gzn. sluiten zich hierbij aan. De voorzitter stelt in reactie op de vragen over de Waterschapswet dat de opvattingen van het college niet zijn veranderd. Het college werd geconfronteerd met een voortgaande discussie in de kring van de waterschappen, waar de overgang van een personenstelsel naar een lijstenstelsel als het ware gestort beton was. De waarnemend dijkgraaf de heer Kienhuis heeft met name aandacht gevraagd voor het instandhouden van de trits in de zeggenschap. Wij zijn verheugd dat, nadat de Unie dit voorjaar had gezegd de inbreng van specifieke categorieën in de verenigde 10

11 vergadering zoveel mogelijk te willen minimaliseren, er nu is overgebleven dat er in ieder geval maximaal negen leden uit een speciale categorie kunnen blijven bestaan. Hij wijst erop dat een groot deel van de waterschappen hierover een andere mening heeft. De heer De Jonge merkt op dat als er sprake is van negen leden vanuit een specifieke doelgroep, dat dit ook in de samenstelling van het college moet terugkomen. Betekent dit dat deze negen leden drie bestuursleden gaan leveren en de overige categorieën met maximaal 21 leden een á twee bestuursleden? De categorie ingezetenen gaat in de nieuwe plannen een aanzienlijk groter deel van de belasting opbrengen en hij voorziet een gigantische onbalans als degenen die het meeste gaan betalen het minste te zeggen krijgen. Hij vindt het jammer dat D&H dit niet met meer nadruk naar voren hebben gebracht. De heer Veerhoek wijst nog eens op de introducties, waarbij dit alles ook al eens is besproken. Het is er niet beter op geworden. De voorzitter benadrukt dat de wet slechts de marges aangeeft voor de samenstelling van de algemene vergadering en van het dagelijks bestuur. Samen met de provincie wordt bezien wat het meest passend is. Hij benadrukt dat de wet nog langs de Tweede Kamer moet. Uiteindelijk moet worden bezien hoe er een bestuurlijke invulling kan komen waarbij de specifieke categorieën herkenbaar blijven. De heer Van der Klugt probeert de angst bij de heer De Jonge weg te nemen. In de wet staat dat er minimaal één lid van het dagelijks bestuur namens de genoemde specifieke categorieën moet zijn aangewezen. Daarnaast is er een soort bandbreedte omschreven. Naar aanleiding van de financiële consequenties is een rekenexercitie uitgevoerd, waarbij is gekeken naar de consequenties van een wijziging van de verdeling van de kosten over de verschillende categorieën. Die berekening wil hij grosso modo - met alle mogelijke voorbehoud - wel geven. Per saldo zal de categorie ingezetenen vier procent meer gaan betalen, bedrijven gaan twaalf procent omlaag en de categorie ongebouwd gaat een procent of zeven á acht omlaag. Voor ons waterschap valt dat mee omdat hier bij de fusie al werd overgeschakeld op de berekeningsmethode Delfland, die nu verplicht wordt voorgeschreven. Er zijn al krantenkoppen geweest over verhoging van de waterschapslasten. Dat is erg misleidend want het gaat om de verdeling binnen de categorieën. De categorie natuurterreinen komt er bij en daarvoor gaat een veel lager tarief gelden. Het gaat in ons waterschap om een klein aantal gebieden. Vanuit het college is ervoor gepleit dat onderscheid niet te maken want het is heel lastig om te definiëren wat ongebouwd is, wat natuurterrein is en wat recreatie is. Onze opstelling kreeg niet veel navolging. De heer De Jonge vraagt of dit totale percentages zijn of percentages ten opzichte van de huidige belastingsom. De heer Van der Klugt verduidelijkt dat het gaat om zes procent vermeerderd met vier procent. De heer Vollebregt vraagt naar aanleiding van de uiteenzetting over de Haringvlietsluizen of te verwachten valt dat dit een eerste stap is en dat verwacht kan worden dat er vanuit Den Haag een aanvraag komt om de sluizen nog vaker open te zetten. Hoe staat dit waterschap daar tegenover? Ten aanzien van de Eendragtspolder vraagt hij naar de status van het bestemmingsplan. Is het een ontwerpplan, een goedgekeurd plan of een vastgesteld plan? De heer Heemskerk heeft begrepen dat men bij de Eendragtspolder is vergeten om in het bestemmingsplan de golfbaan op te nemen. Dat kan nu en in de komende jaren niet gecorrigeerd worden. Hij vraagt naar een reactie op een artikel over de waterschapslasten in het Agrarisch Dagblad. 11

12 De heer Van der Klugt geeft, in antwoord op de vragen van de heer Vollebregt en de heer Hardijzer over de Eendragtspolder, een uiteenzetting van de wijze waarop het hoogheemraadschap de gemeente heeft bijgestaan tijdens de commissievergadering van maandag jl. en verder. Voor het hoogheemraadschap is het belangrijk dat het bestemmingsplan op tijd gereed is omdat dit de titel is waarop onteigeningen kunnen plaatsvinden. Voorkomen moet worden dat minder dan de benodigde vier miljoen kuub water geborgen kan worden of dat er van alles geregeld is voordat er een waterberging is vastgesteld, omdat er anders achteraf claims kunnen worden ingediend. Voor het recreatieschap is het belangrijk dat de kosten binnen het gebied worden opgebracht. Daarvoor zijn commerciële voorzieningen nodig. De heer Klein reageert op de vragen over de Haringvlietsluizen. Er wordt nu gepraat over een besluit dat is ingegaan in De daadwerkelijke uitvoering zal gebeuren rond januari In de Tweede Kamer is afgesproken dat als je gaat praten over afnemend getij er minstens geëvalueerd moet worden en er eventueel een nieuw besluit wordt genomen. Als er minder dan 1100 m? afstroming is bij Lopik, dan moeten de sluizen dicht. Er worden allerlei maatregelen genomen waarmee dit zo goed mogelijk gereguleerd wordt en het college kan zich goed vinden in deze afspraken. Naar aanleiding van de Eendragtspolder wijst hij op de gebeurtenissen van het afgelopen weekeinde, waarbij de Boerengatsluis enkele uren was gesloten, waardoor het Schilthuisgemaal moest stoppen omdat anders het waterpeil in de polder te veel zou gaan stijgen. Met een adequate waterberging zou dit alles niet nodig zijn geweest. 8. Strategische Visie De voorzitter wijst erop dat meest recente versie van de Strategische Visie op de tafels ligt. De heer Boer Gzn. kan volledig instemmen met de voorgelegde strategische visie. Het verdient ten volle de aandacht die het heeft gekregen. Toch heeft hij zorgen of er wel wordt gedaan wat er is opgeschreven. De dingen moeten niet mooier worden geschreven dan dat we kunnen waarmaken. Wat wordt toegezegd, moet het hoogheemraadschap ook waarmaken. Een moeilijke taak waaraan wij allemaal moeten werken. De heer Beekman constateert dat het stuk een hele geschiedenis kent en dat het iedere keer beter wordt. Hij heeft, op het gebied van de communicatie, al eerder suggesties gedaan. Zo benadrukt hij het belang van het online beschikbaar stellen van informatie en gegevens van het watersysteem aan derden. Dat zou een belangrijk onderdeel moeten zijn van de communicatie met de ingezetenen. Hij denkt daarbij ook aan gegevens over waterkwaliteit, peilen en maatregelen zoals het afgelopen weekend zijn genomen. Ook informatie over de toestand van de dijken leent zich hiervoor. Met name het eerste deel van de Strategische Visie is tekstueel verbeterd. Vanaf punt 13 is het taalgebruik erg passief en lijdzaam en de woordkeus is bescheiden. Deze punten verdienen nog redactionele aandacht. Het grondwaterbeleid wordt op twee tegengestelde manieren beschreven. In de Strategische Visie is dit vaag omschreven, terwijl in de samenvatting wordt benadrukt dat we daar niets mee van doen willen hebben. Hij is het met dit laatste niet eens en zou graag een motivatie van het college horen. De heer De Jonge herinnert eraan dat het college in de brief aan de Unie juist de grootte van het stedelijk gebied heeft benadrukt als het bijzondere karakter van dit waterschap. In de Strategische Visie is hiervan niets terug te vinden. Het onderwerp wegenbeheer en het standpunt van het waterschap terzake is nog steeds te vaag geformuleerd. Tenslotte mist hij een omschrijving van het ambitieniveau. Welke kwaliteit streeft dit waterschap na? Willen wij tot de top vijf van Nederland behoren? Hij zou graag zien dat dit wordt nagestreefd. Hij herinnert eraan dat hij al eerder heeft hij aangegeven dat het - lange - stuk met zeker 25% kan worden ingekort, zonder dat er inhoudelijk iets verandert. 12

13 De heer Molenaar heeft waardering voor het stuk. Het is naar aanleiding van de brede bespreking op een aantal punten bijgesteld. Hij wijst erop dat dit stuk maar de helft is. De andere helft zijn wijzelf; dat is de ambitie en bezieling en als we dat op een dergelijke wijze invullen dan komt het met ons waterschap wel goed. De heer Van Rijn constateert dat het stuk in elke besprekingsronde is verbeterd. Zoals hij al schriftelijk te kennen heeft gegeven zijn er nog een aantal verbeterpunten. Hij wil daar nu niet op terugkomen. Hij zal deze te zijner tijd eventueel opnieuw naar voren brengen en zeggen: dat was niet goed geformuleerd in onze Strategische Visie. Hij sluit aan bij de woorden van de heren Beekman en De Jonge. Hij vindt het stuk op een aantal plaatsen niet uitgesproken genoeg; dat zou betekenen dat in de toekomst alsnog keuzes moeten worden gemaakt. Het noemt in dit kader het grondwaterbeleid. Ook de heer Veerhoek vindt het stuk steeds beter worden. Het is niet alleen een abstracte visie, maar het heeft ook handen en voeten. Natuurlijk kun je over een aantal zaken nog van gedachten wisselen, maar het stuk is abstract genoeg om als visiedocument te dienen en concreet genoeg om als uitvoeringsdocument te dienen. Hij wil onszelf dus complimenteren. Mevrouw Aeyelts Averink sluit zich aan bij het betoog van de heer Veerhoek. Ze heeft een vraag over harmonisatie (pagina 3). Als harmonisatie tot significant hoge of lagere tarieven leidt, dan wordt het noodzakelijk om nader te bezien hoe dat zo opeens kan. De voorzitter dankt voor de waarderende woorden. Hij beaamt dat de waardering een compliment is aan onszelf; deze visie hebben we immers met zijn allen gemaakt. Hij constateert dat alle 36 leden het nooit volledig eens kunnen zijn. Er zullen altijd verschillen in inzicht en opvatting zijn. De VV-leden hebben het volste recht om over de elementen uit deze strategische visie het woord te voeren wanneer er concrete voorstellen liggen of wanneer voorstellen uitgevoerd gaan worden. Naar aanleiding van de vraag over het ambitieniveau, benadrukt de voorzitter dat je sommige ambities heimelijk moet hebben. Wat hem betreft ligt de lat hoog. De leden van de verenigde vergadering hebben bij de behandeling van de begroting zeggenschap over de middelen en de mogelijkheden. De verenigde vergadering bepaalt hiermee de kwaliteit van de organisatie. De voorzitter is het eens met de heer Boer Gzn. dat concrete maatregelen getoetst moeten worden aan de opgeschreven visie. In de richting van de heer Beekman stelt hij dat geprobeerd zal worden om voor de ingelanden belangrijke gegevens via de website toegankelijk te maken. In antwoord op de opmerkingen van de heer Van Rijn en de problematiek van het grondwater, stelt de voorzitter dat het college zijn positie nog niet definitief heeft bepaald. De discussie hierover kan ertoe leiden dat het college zijn mening bijstelt. De wijze waarop het nu is verwoord is ook ingegeven door de behoefte de eigen onderhandelingspositie te versterken. In reactie op de vragen van mevrouw Aeyelts Averink stelt de voorzitter dat het precies zo is bedoeld als zij heeft verwoord. De voorzitter constateert dat met de Strategische Visie wordt ingestemd. 9. Rekenkamer(functie) De heer Heemskerk memoreert dat hij hier steeds tegen is geweest. Hij is blij dat het college de zaak naar voren heeft geschoven zodat er later op teruggekomen kan worden. Zijn zorg verwoordt hij naar aanleiding van het voorbeeld Docters van Leeuwen. Het aantal medewerkers bij deze toezichthouder nam sterk toe, evenals zijn salaris. Hij vreest ervoor dat de kosten van dit soort toezichthouders en externe commissies niet te beheersen zijn. De heer Baas deelt de mening van de heer Heemskerk. Het eigen apparaat kan dit ook. Hij vindt het zonde van het geld dat hieraan wordt besteed. 13

14 De heer Boer Gzn. is van mening dat dit voorstel overbodig is als iedereen binnen het apparaat zijn taak goed uitvoert. Hij is bang voor een ontwikkeling waarbij één man functioneert en dertien man hem controleren. Slechts als de door het waterschap geleverde kwaliteit ernstig verslechtert, kan het nodig zijn alsnog voor een controlecommissie te kiezen. De heer Hardijzer is van mening dat de rekening en de begroting op een dusdanige manier moeten worden gepresenteerd dat ons eigen apparaat kan worden ingezet. Dit kan aan veel eisen voldoen. Hij heeft de indruk dat het goed functioneert. Hij vindt het zonde van het geld om hiervoor een extern orgaan in te stellen. De heer Molenaar constateert dat het bij dit voorstel gaat om externe leden met begrote maximale kosten van Hoewel veel geld is, betwijfelt hij of een commissie die capabel en bevoegd is gegarandeerd binnen dit bedrag kan worden gerealiseerd. De heer Veerhoek stelt dat de duale trekjes in de Strategisch Visie zijn weggenomen. Daar is hij het van harte mee eens. Hij constateert dat een rekenkamerfunctie voortkomt uit het duale stelsel. Hij is daar dus geen voorstander van. In navolging van wat anderen hierover hebben gezegd wil hij de nadruk leggen op de bedrijfs- of concerncontroller. Als dat een onafhankelijke persoon is die gevraagd en ongevraagd adviezen geeft aan de directeur, het college en aan de verenigde vergadering, dan is dit een bruikbare oplossing. Uit praktische en principiële overwegingen is hij niet voor een rekenkamercommissie met enkele externe leden en enkele eigen mensen. De heer De Jonge had tijdens de behandeling in de commissie nog geen uitgesproken mening. Inmiddels heeft hij een standpunt ontwikkeld. Binnen gemeenten is een rekenkamer een instrument dat het college veel inzicht en informatie verschaft, waardoor de kosten van de rekenkamer dik worden terugverdiend. Of dit ook binnen een waterschap moet worden ingevoerd is nog maar de vraag. Hij is wel voorstander van een controller. In de huidige situatie rapporteert deze aan de directeur en niet aan het college of aan de verenigde vergadering. Hij pleit ervoor tijdens deze bestuursperiode, als experiment, met een rekenkamercommissie aan de gang te gaan en na afloop te bezien of op deze weg moet worden voortgegaan. Een rekenkamercommissie kan toegevoegde waarde hebben, zeker omdat er in de commissies slechts belangstelling is voor het grote geheel en niet voor details. De voorzitter vraagt of de heer De Jonge doelt op een rekenkamercommissie of een commissie voor controle van de rekening. Het college stelt voor een commissie voor controle van de rekening in te stellen en eventueel over twee jaar een besluit te nemen over het instellen van een rekenkamercommissie. De heer De Jonge verduidelijkt dat hij doelde op een rekenkamercommissie. Mevrouw Aeyelts Averink verwacht niet dat een rekenkamercommissie veel geld opbrengt. Het geeft wel veel inzicht waardoor de besluitvorming kan verbeteren. Een bedrijfscontroller lijkt haar een goede invulling, ervan uitgaande dat deze kan doen wat in het stuk staat, namelijk gevraagd en ongevraagd advies geven aan de directeur, het college en het bestuur. Zij kan zich als een tussenvorm ook voorstellen dat er mogelijkheden zijn met een commissie, die niet direct een rekenkamerfunctie heeft, maar waarbij wel VV-leden zijn betrokken. De heer Van der Klugt constateert enige bijval voor een commissie voor onderzoek van de rekening bestaande uit VV-leden. De gedachte daarachter is dat dit het minste kost en eigenlijk ook onze taak is. Deze commissie kan vanuit het eigen apparaat worden ondersteund. Mochten we daar niet uitkomen en mocht er behoefte zijn aan externe bijstand dan wordt die geleverd. In het voorstel wordt nog gepleit voor het oprichten van een rekenkamerfunctie met externe leden. 14

15 Gehoord de discussie kan er echter ook later desgewenst worden opgeschaald. Gehoord de discussie zou het college de Unie moeten berichten dat dit waterschap geen voorstander is van een landelijke of regionale rekenkamercommissie. Het college wil wel de deur een klein beetje openlaten. Mocht er een regionale rekenkamercommissie komen die door de naburige waterschappen wordt opgericht, dan wil hij nader bezien of daarbij wordt aangesloten. De functie van een bedrijfscontroller is een aantal keren genoemd en er is terecht opgemerkt dat de bedrijfscontroller niet alleen aan de directeur rapporteert maar ook gevraagd en ongevraagd het dagelijks bestuur en de verenigde vergadering adviseert. Het college weet nog niet precies hoe dat ingevuld moet worden, maar het is zeker een aspect dat dicht in de buurt komt van de keuze die het college voorstaat. Mevrouw Van Ravesteyn wil benadrukken dat een rekenkamercommissie een duidelijk andere functie heeft dan een commissie onderzoek van de rekening. Laatstgenoemde commissie is iets van het algemeen bestuur en een rekenkamerfunctie is duidelijk iets dat zich richt op de toetsing van het beleid op doelmatigheid en doeltreffendheid. In reactie op de opmerkingen van de heer Veerhoek benadrukt zij dat het versterken van de controle van het algemeen bestuur zowel in een monistisch als in een dualistisch systeem waardevol is. In de commissie Middelen heeft zij dit ook aangegeven. Ze meent dat er voldoende instrumenten zijn om de controle op het door D&H uitgevoerde beleid in te vullen. Mevrouw Van Ravesteyn zal ervoor pleiten een commissie voor onderzoek van de rekening in te stellen. De voorzitter geeft voor de behandeling in tweede termijn mee, dat het college afziet van het idee om een rekenkamercommissie in te stellen. Het college gaat een voorstel formuleren dat er een commissie voor onderzoek van de rekening wordt ingesteld. Het college zorgt ervoor dat er een uitgewerkt voorstel ligt in de vergadering van juni Daarbij blijft het college de landelijke en regionale ontwikkelingen volgen en wil het te zijner tijd evalueren of de commissie voor onderzoek van de rekening in voldoende mate tegemoet komt aan de uitvoering van de controletaak van het algemeen bestuur. Mevrouw Aeyelts Averink stelt voor de accountant te betrekken bij de commissie voor onderzoek van de rekening, zodat de commissie ook met de accountant kan overleggen. De heer Van der Klugt is nadrukkelijk van mening dat de leden van de commissie onderzoek van de rekening vrij moeten zijn te overleggen met wie ze maar willen. De voorzitter wijst erop dat het bij de gemeentelijke commissie onderzoek van de rekening gebruikelijk is dat de accountant daarbij zit. De heer Beekman wil graag weten wat moet worden verbeterd. Een accountant controleert de rekening. Een rekenkamercommissie heeft een totaal andere functie, die controleert of dat wat wordt gedaan ook daadwerkelijk en effectief plaatsvindt. Daar kan hij zich van alles bij voorstellen naar analogie van de Nationale rekenkamer die met zinvolle observaties komt. Of deze meerwaarde hier nodig is weet hij niet. De heer De Jonge blijft een voorkeur houden voor een rekenkamercommissie, vooral omdat deze observaties pleegt die de commissie onderzoek van de rekening niet maakt bij gebrek aan expertise. Hij pleit er wel voor dit in samenwerking met andere waterschappen te doen. De heer Molenaar kan instemmen met het voorstel dat zojuist is geformuleerd. In reactie op opmerkingen van de heer Van der Klugt pleit hij ervoor pas na een besluit van de verenigde vergadering een samenwerking aan te gaan met andere waterschappen over een rekenkamerfunctie. 15