Woordpakketten Taal op maat groep 6

Transcriptie

1 Woordpakketten Taal op maat groep 6 Week 1 aarzelen bengelen cirkelen fonkelen hoepelen kantelen schommelen stamelen trommelen winkelen worstelen beteren emmeren ergeren kinderen koperen naderen peperen toveren bakenen regenen zegenen wapenen tekenen hersenen categorie 11d:stomme -e (-elen - eren -enen) Week 2 bangerd dikkerd dommerd engerd knapperd lelijkerd leukerd lieverd stommerd sufferd viezerd gierigaard grijsaard gulzigaard luiaard rijkaard valsaard categorie 12b: -erd -aard

2 Week 3 apen basis benen brede deken dame dure gluren even foto grote gure hoge humeur jaren kajuit kwade leraar loket nadruk muziek samen tabel woning zowel Categorie 14: open lettergreep Week 4 aantallen alleen bedden bitter vlammen witte bussen emmer druppel flessen felle gladde hakken hitte interesse jammer jullie katten kapotte mannen lippen oplossen plannen rollen takken categorie 16: gesloten lettergreep

3 Week 5 adres apart banaan baret fabriek jaloers januari kabaal kabouter kameel kanon lakei lawaai majoor manier natuur paleis paniek papegaai papier patroon radijs raket talent tapijt Categorie 23: uitzondering open lettergreep Week 6 cel cent centrum certificaat cijfer circus citroen concert december feliciteren oceanen officieel politici precies principe procent proces provincie recent sociaal sollicitant specerijen speciaal specialist specifieke Categorie 24a: c als s

4 Week 7 actie actief activiteit aspect bioscoop cadeau camera Canada chocola circus clown collega commentaar conducteur conflict controle creatief crisis dictee cultuur effect factor functie plastic sector Categorie 24 b: c als k Week 8 actie advertentie combinatie concentratie definitie directie emigratie functie garantie natie motivatie notitie expositie operatie injectie politie portie prestatie reactie reparatie revolutie situatie vakantie variatie attentie Categorie 25: - tie

5 Week 9 aanwezigheid aardigheid dankbaarheid duidelijkheid eenheid eeuwigheid gelegenheid gezondheid gierigheid hoeveelheid mogelijkheid omstandigheid onzekerheid overheid sufheid traagheid schoonheid veiligheid verkoudheid vlugheid vriendelijkheid vrijheid werkelijkheid wijsheid zeldzaamheid categorie 26: -heid Week 10 activiteit autoriteit brutaliteit creativiteit diversiteit elektriciteit identiteit intimiteit kwaliteit kwantiteit lokaliteit majesteit muzikaliteit nationaliteit puberteit publiciteit realiteit rivaliteit universiteit validiteit mentaliteit diversiteit articiteit elasticiteit majesteit categorie 27: - teit

6 Week 11 Arabisch atletisch automatisch Belgisch biologisch dramatisch elektrisch fantastisch grafisch historisch Indisch olympisch romantisch Russisch socialistisch systematisch technisch telefonisch theoretisch toeristisch tropisch typisch ironisch kapitalistisch motorisch Categorie 28- isch Week 12 aankijken aarzelen bedenken begrijpen blijken boffen controleren denken dreigen fietsen gebruiken genieten merken nadenken opbouwen noemen plaatsen rekenen schijnen staan vliegen vormen wensen zingen zwijgen werkwoorden waarvan de stam niet op t of d eindigt

7 Week 13 achten begroeten beletten haasten inlichten letten ontmoeten praten richten spotten uiten verzetten zuchten bijten eten fluiten gieten laten meten sluiten vechten vergeten verlaten weten zitten werkwoorden waarvan de stam op een t eindigt Week 14 aanvaarden antwoorden besteden bevrijden branden doden kleden leiden luiden schaden scheiden uitbreiden wenden aftreden betreden bidden binden glijden lijden optreden rijden treden vinden worden zenden werkwoorden waarvan de stam op een d eindigt

8 Week 15 accepteren bedoelen behandelen betalen betekenen boeien bouwen combineren draaien dreunen duren eindigen fluisteren groeien halen horen leggen luisteren noemen proberen spelen sturen trouwen vertellen wonen ww. met v.t. op -de en zonder stam op -t of -d. Week 16 aankloppen aanschaffen beslissen boeken dansen eisen hakken heersen kampen kenmerken knikken kweken likken missen ontsnappen oplossen raken scheppen vergissen verassen vissen straffen wassen wekken werken ww. met verledentijd op -te en zonder stam op -t

9 Week 17 begrijpen belijden bijten drijven glijden grijpen hijsen knijpen krijgen lijden lijken mijden rijden schijnen schrijven slijpen spijten verdwijnen vergelijken wijken wijten wijzen wrijven zwijgen smijten sterke woorden (ij-ee) Week 18 bedriegen bieden genieten gieten kiezen liegen verbieden schieten vliegen sterke woorden (ie-oo)

10 Week 19 besluiten buigen druipen duiken fluiten kluiven kruipen ruiken schuilen schuiven sluipen snuiten spuiten verschuilen zuigen zuipen sterke woorden (ui-oo) Week 20 bewegen scheren wegen sterke woorden (ee-oo) Week 21 beginnen binden blinken dingen dringen drinken dwingen glimmen klimmen klinken krimpen schrikken slinken spinnen springen stinken verslinden verzinnen vinden winden wringen zingen zinken Week 22 bergen gelden schenden schenken smelten treffen trekken vechten verbergen vertrekken vlechten zenden zwellen zwemmen sterke woorden (i-o) sterke woorden (e-o)

11 Week 23 bederven bevelen bezoeken bidden blazen breken doen dragen ervaren eten genezen geven hangen helpen houden lezen liggen moeten nemen slaan spreken stoten verliezen weten zwerven sterke woorden (rest)