1 Inleiding. 1.1 Algemeen

Transcriptie

1 Voorwoord Het Activiteitenbesluit milieubeheer verder: Activiteitenbesluit (Abm) bevat algemene regels die bescherming beogen tegen milieu-effecten van bedrijfsactiviteiten in inrichtingen (bedrijven). Als gevolg daarvan hebben circa inrichtingen van het type A en B geen omgevingsvergunning nodig voor het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting. Voor circa inrichtingen van het type C gelden algemene regels naast de omgevingsvergunning. Daarnaast bevat het Activiteitenbesluit algemene regels voor lozingen op een oppervlaktewaterlichaam ingevolge de Waterwet (Wtw) of voor lozingen op of in de bodem ingevolge de Wet bodembescherming (Wbb). In het eerste geval is geen watervergunning vereist (art. 6.2 Wtw). Sinds 1 januari 2013 bevat het Activiteitenbesluit ook algemene regels voor activiteiten buiten inrichtingen. Voor een goed begrip van het Activiteitenbesluit is een globaal inzicht nodig in de systematiek van dat besluit. Voor welke inrichtingen en activiteiten daarbuiten geldt het? Is het mogelijk af te wijken van algemene regels? Welke overheid is bevoegd gezag? Hoe zijn toezicht en handhaving geregeld? Deze wegwijzer beoogt een antwoord te geven op deze en dergelijke vragen. Verder worden de hoofdlijnen van het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling toegelicht. Dat beoogt de lezer een kompas te bieden om de weg niet kwijt te raken in de niet eenvoudige wetssystematiek. Als extra hulp is een losbladig vouwblad bijgevoegd. Het Activiteitenbesluit is uitgewerkt in de Activiteitenregeling milieubeheer verder: Activiteitenregeling. Als bijlagen bij deze wegwijzer zijn de teksten van het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling opgenomen zoals die volgens per 1 januari 2016 luiden. Het Activiteitenbesluit is op 1 januari 2008 in werking getreden voor circa inrichtingen. In de loop der jaren zijn daaraan steeds meer activiteiten 9

2 voorwoord en dus inrichtingen toegevoegd. Per 1 januari 2013 is de reikwijdte van het Activiteitenbesluit aanzienlijk uitgebreid met algemene regels voor agrarische activiteiten, activiteiten in middelgrote stookinstallaties en activiteiten in IPPC-installaties, grote stookinstallaties, afval(mee)verbrandingsinstallaties, titaandioxide-installaties en oplosmiddeleninstallaties. Ook is met een gewijzigde wetssystematiek getracht de kenbaarheid te vergroten. Als gevolg van het Energie-akkoord kunnen bedrijven sinds 1 december 2015 erkende maatregelen nemen om aan hun energiebesparingsverplichtingen (art Abm) te voldoen. Een overzicht van erkende maatregelen energiebesparing per bedrijfstak is opgenomen in Bijlage 10 van de Activiteitenregeling. Per 1 januari 2016 is met de vierde tranche een aantal nieuwe activiteiten onder de werking van het Activiteitenbesluit gebracht. Het betreft het smelten en gieten van metalen, opslaan of bewerken van ontplofbare stoffen of voorwerpen bij defensie-inrichtingen, schieten op buitenschietbanen, kleinschalig vergisten van uitsluitend dierlijke meststoffen, dierencrematoria, honden, lawaaivogels en dierentuinen, asbestverwijdering, bloemenververijen, alsmede enkele activiteiten met mergel, grind en kalk. Verder zijn een deel van de Nederlandse emissierichtlijn Lucht (NeR), de Regeling op- en overslag en distributie van benzine, het Besluit LPG-tankstations milieubeheer en het Besluit hefschroefvliegtuigen ziekenhuizen milieubeheer in het Activiteitenbesluit opgenomen. Het is niet de bedoeling om het Activiteitenbesluit na de vierde tranche opnieuw grootschalig te wijzigen of aan te vullen. In 2018 wordt de invoering van de Omgevingswet verwacht. Het Activiteitenbesluit zal dan opgaan in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Het ligt voor de hand dat toekomstige wijzigingen van het Activiteitenbesluit zullen worden gerealiseerd door middel van opneming in het Besluit activiteiten leefomgeving. Eind 2015 verscheen een eerste versie daarvan in het kader van de door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu georganiseerde preconsultatie. Suggesties voor verbetering zijn welkom. De tekst van deze wegwijzer is afgesloten op 15 december De auteur 10

3 1 Inleiding 1.1 Algemeen Het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) bevat algemene regels die bescherming beogen tegen milieu-effecten van bedrijfsactiviteiten in inrichtingen (bedrijven). Als gevolg daarvan hebben circa inrichtingen van het type A en B geen omgevingsvergunning nodig voor het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting (art. 2.1 lid 1 onder e Wabo). Voor inrichtingen van het type C gelden algemene regels naast de omgevingsvergunning. Daarnaast bevat het Activiteitenbesluit algemene regels voor lozingen op een oppervlaktewaterlichaam ingevolge de Waterwet (Wtw) of voor lozingen op of in de bodem ingevolge de Wet bodembescherming (Wbb). In het eerste geval is geen watervergunning vereist (art. 6.2 Wtw). Sinds 1 januari 2013 bevat het Activiteitenbesluit ook algemene regels voor activiteiten buiten inrichtingen. Overzicht 1: Inrichtingen Bedrijven Wm-inrichtingen Anders milieuinrichtingen Anders Type A en B Type C milieuinrichtingen met IPPC-installaties andere aangewezen milieuinrichtingen Als geen omgevingsvergunning nodig is voor het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting, kan nog wel een omgevingsvergunning nodig zijn voor bouwen, slopen of een andere activiteit waarvoor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning voorschrijft. 11

4 wegwijzer activiteitenbesluit milieubeheer 2016 Het Activiteitenbesluit is gebaseerd op art. 8.40, 8.41, 8.42, 8.42a, , 10.2 lid 2 en Wet milieubeheer (Wm), art. 1.1 lid 3, 2.1 lid 1 onder i, 2.17 en 3.9 lid 3 Wabo, art. 6.2 lid 1 onder b en lid 2 onder b, 6.6, 6.7 en 6.12 onder e Wtw, art. 6, 17 en 65 Wbb, art. 2 lid 1 Meststoffenwet (Msw) en art. 78, 79 en 80 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Een aantal artikelen van het Activiteitenbesluit is nog niet in werking getreden. Dat geldt onder meer voor art Abm (verkeer en vervoer) en 2.19 Abm (gebiedsgericht maatwerk). Het Activiteitenbesluit is uitgewerkt in de ministeriële Activiteitenregeling milieubeheer (Activiteitenregeling). Als bijlagen bij deze wegwijzer zijn de teksten opgenomen zoals die per 1 januari 2016 luiden. 1.2 Inrichtingen en installaties algemeen In het omgevingsrecht worden verschillende, met elkaar samenhangende definities van inrichting en installatie onderscheiden. Wm-inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht (art. 1.1 lid 1 Wm). Milieu-inrichting: inrichting behorend tot een categorie die in het Besluit omgevingsrecht (art. 2.1 lid 1 Bor) is aangewezen (art. 1.1 lid 3 en 4 Wm en art. 1.1 lid 1 en 3 Wabo). Als één inrichting worden beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen (art. 1.1 lid 4 Wm). Omgevingsvergunningplichtige milieu-inrichting: milieu-inrichting, waarvan het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben, moet worden onderworpen aan een voorafgaande toetsing, gezien de aard en de omvang van de nadelige gevolgen die de inrichtingen voor het milieu kunnen veroorzaken. Als categorie worden in ieder geval aangewezen de inrichtingen waartoe een IPPC-installatie behoort (art. 1.1 lid 3 Wabo en art. 2.1 lid 2 Bor). 12

5 inleiding CO 2 -inrichting: inrichting waarin zich een of meer broeikasgasinstallaties bevinden (art Wm). CO 2 -installatie: vaste technische eenheid waarin een of meer van de in bijlage I van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten genoemde activiteiten alsmede andere, daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden, die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging (art. 3 CO 2 -richtlijn). Broeikasgasinstallatie: vaste technische eenheid, waarin een of meer activiteiten worden verricht, die een emissie van een broeikasgas in de lucht veroorzaken en die behoren tot een categorie die met betrekking tot het betrokken broeikasgas bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen, alsmede andere activiteiten die met eerstbedoelde activiteiten rechtstreeks samenhangen en daarmee technisch in verband staan en die gevolgen kunnen hebben voor de emissie van het betrokken broeikasgas in de lucht (art lid 2 Wm). IED-installatie: een vaste technische eenheid waarin een of meer van de in bijlage I van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging vermelde activiteiten en processen alsmede andere daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden, die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging (art. 2 IED). IPPC-installatie: installatie voor industriële activiteiten als bedoeld in bijlage I van Richtlijn nr. 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (PbEU L 334) (art. 1.1 lid 1 Wabo). Een wijziging van bijlage I bij de IPPC-richtlijn gaat voor de toepassing van de IPPC-installatie gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld (art. 1.1 lid Wabo). In de volgende paragrafen wordt een aantal van deze begrippen toegelicht voor zover dat nodig is voor een goed begrip van het Activiteitenbesluit wm-inrichtingen Een Wm-inrichting is elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid, die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht (art. 1.1 lid 1 Wm). Het is niet bekend om hoeveel inrichtingen het precies gaat. 13

6 wegwijzer activiteitenbesluit milieubeheer 2016 Bedrijfsmatig. Een winstoogmerk is een indicatie dat de activiteit bedrijfsmatig is (InfoMil Beslishulp inrichting Wet milieubeheer). Daarbij gaat het niet alleen om activiteiten in een bedrijfsgebouw, maar ook om activiteiten in de open lucht, zoals een werkterrein of open opslagplaats. Begrenzing. De activiteit moet fysiek kunnen worden begrensd. Activiteiten op de openbare weg of een openbaar terrein kwalificeren gewoonlijk niet als inrichting. Is er wel een fysieke begrenzing aangebracht op het openbare terrein, dan moeten de activiteiten exclusief aanspraak maken op het begrensde gedeelte. Continuïteit. Pleegt te worden verricht veronderstelt een zekere continuïteit van de activiteit die binnen de begrenzing wordt verricht. Het moet niet uitsluitend gaan om incidentele of kortdurende activiteiten milieu-inrichtingen De Wet milieubeheer beperkt het begrip inrichting tot een milieu-inrichting (zie par van deze wegwijzer). Als in de Wet milieubeheer van inrichting wordt gesproken, worden bedoeld de ongeveer in het Besluit omgevingsrecht (art. 2.1 lid 1 jo. bijlage I, onderdelen B en C Bor) aangewezen milieuinrichtingen (art. 1.1 lid 3 Wm en art. 1.1 lid 1 en 3 Wabo). Vaak bestaat een milieu-inrichting uit meer installaties, machines en onderdelen. Het is dan toch één inrichting als die installaties of onderdelen a. onderling technisch, organisatorisch of functioneel met elkaar samenhangen, b. in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen, en c. tot één onderneming of instelling behoren (art. 1.1 lid 4 Wm). Een belangrijk gevolg van deze samenvoegbepaling is dat één milieu-inrichting maar één omgevingsvergunning (voor wat betreft het oprichten en in werking hebben) mag en hoeft te hebben. Een tweede gevolg is dat schepen of vrachtwagens die hun lading lossen door middel van een bepaalde verbinding, onder omstandigheden tijdelijk deel uitmaken van de milieuinrichting, zodat de omgevingsvergunning ook de milieubelasting van de vrachtwagen moet dekken. Hetzelfde geldt voor een mobiele puinbreker bij een sloopproject. Ten derde zijn twee onderdelen van hetzelfde bedrijf toch niet één milieu-inrichting als niet aan minimaal twee van de onder a genoemde eisen en de eisen genoemd onder b en c is voldaan. 14

7 inleiding omgevingsvergunningplichtige milieu-inrichtingen Binnen de Wabo is het begrip milieu-inrichting beperkt tot een omgevingsvergunningplichtige milieu-inrichting (zie par van deze wegwijzer). Als in de Wabo het begrip inrichting wordt gebruikt, gaat het om een milieu-inrichting, waarvan het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben moet worden onderworpen aan een voorafgaande toetsing, gezien de aard en de omvang van de nadelige gevolgen die de inrichtingen voor het milieu kunnen veroorzaken. Als categorie zijn in ieder geval aangewezen de circa inrichtingen waartoe een IPPC-installatie behoort. Daarnaast zijn nog circa inrichtingen zonder IPPC-installatie aangewezen (art. 1.1 lid 3 Wabo en art. 2.1 lid 2 jo. bijl. I onderdelen B en C Bor) inrichtingen type a, b en c Algemeen Voor alle Wm-inrichtingen die voldoen aan art. 1.1 Wm (algemene definitie inrichting) en die kwalificeren als milieu-inrichting, gelden de algemene regels van het Activiteitenbesluit voor activiteiten die daarin worden geregeld. Het Activiteitenbesluit kent drie typen inrichtingen: A, B en C. Het is niet mogelijk dat een inrichting tegelijkertijd onder meer dan één type valt. Voor inrichtingen type A en B gelden uitsluitend algemene regels. Inrichtingen type C hebben daarnaast ook een omgevingsvergunning nodig voor het oprichten en in werking hebben van de inrichting (art. 2.1 lid 1 onder e Wabo). Om misverstanden te voorkomen: voor inrichtingen type A en B is gewoonlijk wel een omgevingsvergunning nodig voor onder meer het bouwen daarvan (art. 2.1 lid 1 onder a Wabo), maar niet voor het oprichten en in werking hebben van de inrichting (art. 2.1 lid 1 onder e Wabo). In het losbladig vouwblad bij deze wegwijzer zijn de verschillende typen inrichtingen met elkaar in verband gebracht. Bovendien is aangegeven voor welk type welke voorschriften (kunnen) gelden. In par. 7.1 van deze wegwijzer wordt toegelicht hoe het vouwblad kan worden gebruikt. 15

8 wegwijzer activiteitenbesluit milieubeheer Inrichtingen type A Inrichtingen type A zijn per definitie niet-omgevingsvergunningplichtig (art. 1.2 Abm). Voor deze inrichtingen geldt een licht regime. Het gaat bijvoorbeeld om kantoren, een groot deel van de schoolgebouwen, kleine detailhandel en zorginstellingen. In een inrichting type A mogen alleen de in de begripsomschrijving opgesomde activiteiten worden verricht (zie de opsomming links in het losbladig vouwblad). Bovendien mogen in beginsel geen (deel)activiteiten worden verricht, die zijn genoemd in hfds. 3 en 4 Abm of Arm (art. 1.2 inrichting type A onder i Abm). Ook mogen geen activiteiten worden verricht met afvalstoffen die van buiten de inrichting afkomstig zijn (art. 1.2 inrichting type A onder g Abm). Een melding is niet voorgeschreven aangezien de inrichtingen van dit type weinig milieurelevant zijn. De criteria b tot en met e van de type A-beschrijving hebben betrekking op geluid. Aangezien geluid alleen is geregeld in hfds. 2 Abm, zijn activiteiten waar geluid het enige relevante milieuaspect is, niet opgenomen in hfds. 3 of 4 Abm. De criteria b tot en met e hebben betrekking op gevallen waarin het bevoegd gezag kan besluiten dat een akoestisch rapport bij de melding moet worden gevoegd. Volgens onderdeel f van de type A-beschrijving mag in een inrichting type A geen koelinstallatie met meer dan 30 kilogram koudemiddel aanwezig zijn. De koudemiddelinhoud kan worden afgelezen van kenplaat en logboek. Door de grens van 30 kilogram hoeft er bij kleine koelinstallaties bij slagers, horeca en koelcellen bij instellingen nog niet te worden gemeld, maar wel voor grote koelinstallaties in supermarkten, koel- en vriespakhuizen en de procesindustrie. Vanwege de condensors bij dergelijke grote koelinstallaties kan een akoestisch rapport vooraf nodig zijn. De onder i van de type A-beschrijving genoemde activiteiten of installaties hoeven niet te worden gemeld, omdat daarvoor geen of alleen zeer algemene voorschriften gelden. Voor inrichtingen type A geldt formeel het gehele Activiteitenbesluit met uitzondering van art. 1.4, 1.4a en 1.4b Abm (art. 1 lid 2 Abm), de meldingsplicht (afd. 1.2 Abm) en hfds. 5 Abm, maar uiteraard hebben de toepasselijke voorschriften materieel slechts betrekking op de weinige (deel)activiteiten die binnen een inrichting type A mogen worden verricht. 16

9 inleiding Gaat het om andere (deel)activiteiten, dan is immers geen sprake meer van een inrichting type A (art. 1.2 Abm). Zo zijn de voorschriften over het lassen van metalen (par Abm) formeel wel (art. 4.38a Abm), maar feitelijk niet van toepassing, aangezien een inrichting waar metalen worden gelast niet kan worden aangemerkt als een inrichting type A. Men dient ook te letten op bijzondere uitzonderingen. Zo is afd. 2.3 Lucht en geur volgens art. 2.3a lid 1 Abm ook van toepassing op een inrichting type A, maar volgt uit art.2.4 lid 1 Abm, dat art. 2.4 Abm m.u.v. lid 8 onder b uitsluitend van toepassing is op degene die een inrichting type C drijft Inrichtingen type B Inrichtingen type B zijn niet-omgevingsvergunningplichtig (art. 2.1 lid 1 onder e Wabo) en geen inrichting type A. Voor deze inrichtingen geldt in beginsel het gehele Activiteitenbesluit, inclusief de meldingsplicht. In het algemeen zijn uitgezonderd art. 1.4, 1.4a en 1.4b Abm (art. 1 lid 2 Abm). Men dient ook te letten op bijzondere uitzonderingen. Zo is afd. 2.3 Lucht en geur volgens art. 2.3a lid 1 Abm ook van toepassing op een inrichting type A, maar volgt uit art. 2.4 lid 1 Abm, dat art. 2.4 Abm m.u.v. lid 8 onder b uitsluitend van toepassing is op degene die een inrichting type C drijft. Uiteraard zijn de voorschriften in hfds. 3 en 4 Abm voor activiteiten die in de inrichting niet worden verricht in de praktijk niet relevant voor een inrichting type B. Als er in een inrichting type B bijvoorbeeld geen metalen worden gelast, is par Abm niet van toepassing. Voor inrichtingen type B gelden par van hfds. 5 Industriële emissies. Dat is het geval als tot die inrichting een installatie behoort als bedoeld in: par Abm: installatie, als onderdeel van olieraffinaderijen, voor de productie van zwavel; par Abm: stookinstallatie voor de regeneratie van glycol; par Abm: installatie voor de productie van asfalt; par Abm: installatie voor de op- en overslag van vloeistoffen. 17

10 wegwijzer activiteitenbesluit milieubeheer Inrichtingen type C Algemeen Inrichtingen type C zijn inrichtingen waarvoor het Activiteitenbesluit voorschriften bevat, maar waarvoor eveneens een omgevingsvergunning voor milieu (art. 2.1 lid 1 onder e Wabo) is vereist. Een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort, kwalificeert ook als type C vanwege de aanwijzing op grond van art. 1.1 lid 3 Wabo. Dat was tot 1 januari 2013 anders. Hoofdstuk 1 en 2 Abm Voor inrichtingen type C gelden hfds. 1 (met uitzondering van art. 1.4, 1.4a en 1.4b Abm) en afd. 2.1 Zorgplicht (art. 2 Abm), afd. 2.2 Lozingen (art. 2.1a Abm), afd. 2.3 Lucht en geur (art. 2.3a Abm) en afd Oplosmiddelen (art. 2.27a Abm), maar slechts voor zover deze afdelingen betrekking hebben op activiteiten die verricht worden in de inrichting waarop hfds. 3 Abm van toepassing is. Die laatste voorwaarde geldt ook voor afd. 1.2 Abm. Afd. 2.4 Abm Bodem is van toepassing op inrichtingen type C (art. 2.8b Abm): waartoe geen IPPC-installatie behoort voor zover binnen de inrichting activiteiten worden verricht waarop hfds. 3 Abm van toepassing is; waartoe een IPPC-installatie behoort, met uitzondering van art lid 1 Abm. Daarin staat dat indien in de inrichting een bodembedreigende activiteit wordt verricht, uiterlijk binnen drie maanden na oprichting van de inrichting, een rapport met de resultaten van een onderzoek naar de bodemkwaliteit moet worden toegestuurd aan het bevoegd gezag. Art lid 1 Abm is uitgezonderd van het toepassingsbereik omdat volgens Richtlijn 2010/75/EU (IED) voor inrichtingen met een IPPC-installatie waarin een bodembedreigende activiteit wordt verricht, een rapport moet worden ingediend over de kwaliteit van de bodem en het grondwater, voordat de activiteit aanvangt of voordat de vergunning na inwerkingtreding van de richtlijn voor de eerste maal wordt herzien. Het door Richtlijn 2010/75/EU gehanteerde tijdstip van indiening van het rapport ligt eerder dan het in art lid 1 Abm opgenomen tijdstip: drie maanden na aanvang van de activiteit voor de bedrijven die onder het besluit vallen. Het tijdstip van indienen van het rapport voor inrichtingen waartoe een IPPC-installatie behoort, is door middel van een aanpassing van de indieningsvereisten voor de vergunning in de Regeling omgevingsrecht gerealiseerd. 18

11 inleiding De bodemartikelen uit Richtlijn 2010/75/EU gelden niet voor de afval(mee)verbrandingsinstallaties beneden de capaciteitsgrens van Bijlage I bij die richtlijn. Daarom is geregeld dat voor die installaties de bodemartikelen die voor niet-vergunningplichtige inrichtingen gelden van toepassing zijn. Afd Financiële zekerheid is van toepassing op een inrichting type C voor zover binnen de inrichting vloeibare brandstof of afgewerkte olie in een ondergrondse opslagtank waarop art lid 1 Abm van toepassing is wordt opgeslagen (art. 2.23a Abm). Hoofdstuk 3 en 4 Abm Hfds. 3 Activiteiten in een inrichting type A, B of C geldt met uitzondering van art Abm voor inrichtingen type C (art. 3 Abm). Het gaat onder meer om voorschriften ten aanzien van een aantal activiteiten met betrekking tot water die bij veel inrichtingen plaatsvinden, zoals het lozen van huishoudelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. Overigens kunnen per paragraaf voorwaarden worden gesteld aan de reikwijdte; zie bijvoorbeeld art lid 3 Abm. Hfds. 4 Activiteiten in een inrichting type A of B geldt niet voor inrichtingen type C (art. 4 Abm). Hoofdstuk 5 en 6 Abm Afd. 5.1 van hfds. 5 Industriële emissies is van toepassing op een inrichting type C waartoe een installatie behoort als bedoeld in: hfds. III IED (een grote stookinstallatie, par Abm), hfds. IV IED (een afval(mee)verbrandingsinstallatie, par Abm), hfds. VI IED (een installatie voor de productie van titaandioxide, par ) of bijlage I IED (IPPC-installatie) (art. 5 lid 1 Abm). Voor inrichtingen type C gelden par van hfds. 5 Industriële emissies (art. 5 lid 2 Abm). Dat is het geval als tot die inrichting een installatie behoort als bedoeld in: par Abm: installatie, als onderdeel van olieraffinaderijen, voor de productie van zwavel; par Abm: stookinstallatie voor de regeneratie van glycol; par Abm: installatie voor de productie van asfalt; par Abm: installatie voor de op- en overslag van vloeistoffen. 19