UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE AANPAK VAN EEN MELKVEEBEDRIJF MET EEN TE HOOG TANKMELKCELGETAL

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE AANPAK VAN EEN MELKVEEBEDRIJF MET EEN TE HOOG TANKMELKCELGETAL"

Transcriptie

1 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar AANPAK VAN EEN MELKVEEBEDRIJF MET EEN TE HOOG TANKMELKCELGETAL door Jana VAN DEN STEEN Promotoren: Dr. Sofie Piepers Prof. Dr. Sarne De Vliegher Klinische casusbespreking in het kader van de masterproef 2016 Jana Van Den Steen

2

3 Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.

4 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar AANPAK VAN EEN MELKVEEBEDRIJF MET EEN TE HOOG TANKMELKCELGETAL door Jana VAN DEN STEEN Promotoren: Dr. Sofie Piepers Prof. Dr. Sarne De Vliegher Klinische casusbespreking in het kader van de masterproef 2016 Jana Van Den Steen

5 Voorwoord In dit voorwoord zou ik graag enkele personen willen bedanken voor de hulp bij het maken van deze masterproef. Eerst en vooral zou ik mijn promotor Dr. Sofie Piepers willen bedanken voor de begeleiding bij het maken van deze masterproef. De vele informatie over uiergezondheid die ik van haar verkregen heb, maakte het makkelijker voor mij om deze casus nauwgezet uit te werken. Daarnaast zou ik haar en Prof. Dr. Sarne De Vliegher willen bedanken voor het nalezen en verbeteren van deze masterproef. Ten slotte ook nog hartelijk bedankt aan mijn ouders, broer en studiegenoten voor de nodige aanmoedigingen en steun tijdens het schrijven van deze masterproef.

6 Inhoudstafel Samenvatting Inleiding Wat is mastitis Monitoring en aanpak van uiergezondheidsproblemen Monitoring van de uiergezondheid op melkveebedrijven Subklinische mastitis Klinische mastitis Aanpak bedrijf met een te hoog celgetal Casuïstiek Bedrijfsanamnese Analyse van de bedrijfsgegevens Bedrijfsanalyse Huisvesting Rantsoen Klauwgezondheid Melktechniek Melkmachine Hygiëne Droogstandsmanagement Management van de vaarzen Behandelingsstrategie mastitis Opruimen van chronisch geïnfecteerde koeien Adviezen bespreking discussie Uitbraak van klinische mastitis Te hoog bedrijfscelgetal Droogstandsmanagement Vaarzen opfok Melktechniek Melkmachine Uierhygiëne Behandel- en opruimingsmanagement Referentielijst... 24

7 Samenvatting Mastitis is een ontsteking van de melkklier die meestal wordt veroorzaakt door bacteriële agentia, waarin we een onderscheid kunnen maken tussen koegebonden en omgevingsgebonden bacteriën. In 1969 werd door Naeve et al. het vijfpunten plan voorgesteld als richtlijn voor de controle van uiergezondheidsproblemen op melkveebedrijven. Dit plan omvat de volgende punten: snelle identificatie en behandeling van klinische mastitis, toepassing van droogstandsantibiotica, ontsmetten van de spenen na het melken, opruimen van chronisch geïnfecteerde koeien en routinematig onderhoud van de melkmachine. Deze punten zorgen echter vooral voor de controle van besmettelijke mastitis veroorzaakt door koegebonden kiemen zoals Staphylococcus aureus. Later werden aan dit plan vijf extra aandachtspunten toegevoegd om ook uiergezondheidsproblemen veroorzaakt door omgevingsgebonden kiemen zoals Escherichia coli en Streptococcus uberis beter onder controle te krijgen. Deze vijf nieuwe punten zijn: voorzien van een hygiënische en comfortabele huisvesting, objectieven bepalen voor de uiergezondheid op het bedrijf, goede administratie, regelmatige monitoring van de uiergezondheid en evaluatie van de bestrijdingsprogramma s. Ondanks het bestaan van dit tienpuntenplan is gebleken dat niet alle melkveehouders deze punten nauwgezet volgen en er dus op een groot aantal bedrijven nog problemen zijn met een te hoog tankmelkcelgetal of klinische mastitis. Ter monitoring van subklinische mastitis, zowel op dier- als bedrijfsniveau, kan het somatisch celgetal bekeken worden. Het individueel somatisch celgetal zal namelijk stijgen bij aanwezigheid van een intramammaire infectie. Daarnaast zal een stijging van het tankmelkcelgetal met cellen/ml overeenkomen met een 10% stijging van intra-mammaire infecties op het bedrijf. Het tankmelkcelgetal zegt echter wel niets over de prevalentie van klinische mastitis op een bedrijf. Om een correcte waarde hiervan te krijgen moet gerekend worden op een goede detectie, registratie en communicatie van de veehouder naar de dierenarts toe. Wanneer we te maken hebben met een bedrijf met uiergezondheidsproblemen is het van belang dat door middel van een goede communicatie tussen veehouder en dierenarts en een nauwgezette analyse van alle data en het gehele management een geschikte oplossing wordt gevonden. In deze masterproef wordt een melkveebedrijf met een te hoog tankmelkcelgetal en een periodieke piek van klinische mastitis volledig geanalyseerd zowel op vlak van datagegevens als management om ten slotte een geschikt advies te geven om deze problemen in de toekomst onder controle te houden. 1

8 1. Inleiding 1.1. Wat is mastitis Met mastitis wordt ontsteking van de melkklier bedoeld. Deze ontsteking kan zowel infectieus als nietinfectieus zijn, maar meestal is dit wel het gevolg van een bacteriële infectie (verschillende bacteriële agentia zie Tabel 1). Men moet echter wel een onderscheidt maken tussen klinische en subklinische mastitis. Bij beide vormen is er een infectie in het uierweefsel aanwezig, alleen zullen er bij subklinische mastitis geen uitwendige tekenen van deze ontsteking aan de uier of melk zichtbaar zijn, dit in tegenstelling tot klinische mastitis. Klinische uierontsteking wordt gekenmerkt door abnormale melk en een warme, gezwollen en pijnlijke uier. Bij subklinische mastitis wordt enkel een stijging van het somatisch celgetal waargenomen (Blowey en Edmondson, 2000) Monitoring en aanpak van uiergezondheidsproblemen Uiergezondheid heeft samen met de vruchtbaarheid en de klauwgezondheid de belangrijkste invloed op de rendabiliteit van een melkveebedrijf. Klinische mastitis gaat namelijk gepaard met behandelingskosten, verminderde melkproductie en eventueel zelf opruiming van de dieren (O Rourke, 2009). Het onderkennen van de verliezen ten gevolge van subklinische mastitis is veel moeilijker. Toch gaat subklinische mastitis evenzeer gepaard met kosten ten gevolge van verminderde melkproductie, eventuele behandeling en verhoogde kans op opruiming van de koeien (Esslemont en Kossaibati, 1997). Naast economische verliezen zorgen uiergezondheidsproblemen ook voor verminderd dierenwelzijn en gevaren voor de volksgezondheid ten gevolge van antibiotica resistentie ontwikkeling (Bradley, 2002). Om mastitis problemen op bedrijven beter te kunnen controleren, werd in 1969 (Neave et al.) het eerste standaard mastitisprogramma, Het vijfpuntenplan ontwikkeld. De volgende vijf punten werden opgenomen in dit plan: snelle identificatie en behandeling van klinische mastitis, toepassing van droogstandsantibiotica, ontsmetten van de spenen na het melken, opruimen van chronisch geïnfecteerde koeien en routinematig onderhoud van de melkmachine. Deze punten zorgen echter vooral voor de controle van mastitis ten gevolge van koegebonden kiemen zoals Staphylococcus aureus, Streptococcus agalactiae, Streptococcus dysgalactiae, Corynebacterium bovis en Mycoplasma bovis (Bradley, 2002). Deze kiemen kunnen, zoals de naam al weergeeft, enkel groeien en vermenigvuldigen in de melkklier en op de speenhuid. Hierdoor gebeurt de spreiding van geïnfecteerde naar niet-geïnfecteerde kwartieren of koeien tijdens het melken door middel van een vector, zoals de handen van de melker, besmette uierdoeken, tepelvoeringen, (Bradley, 2002 ; Blowley en Edmondson, 2000). Later is het vijfpuntenplan uitgebreid tot het tienpuntenplan om zo ook intra-mammaire infecties met omgevingsgebonden kiemen zoals Streptococcus uberis, Klebsiella en Escherichia coli beter onder controle te houden (NMC, 2006). Deze kiemen zijn aanwezig in de omgeving van de koe en zijn minder goed aangepast om te overleven in de gastheer (Bradley, 2002). Infecties met omgevingsgebonden kiemen komen vooral tot stand tijdens de droogstand of wanneer koeien zich onmiddellijk kunnen neerleggen na 2

9 het melken (Blowley en Edmondson, 2000). De vijf punten die nog aan het controle plan werden toegevoegd zijn: voorzien van een hygiënische en comfortabele huisvesting, objectieven bepalen voor de uiergezondheid op het bedrijf, goede administratie, regelmatige monitoring van de uiergezondheid, evaluatie van de bestrijdingsprogramma s (NMC, 2006). Uit onderzoek is echter wel gebleken dat vele Vlaamse melkveehouders dit controle programma niet toepassen op hun bedrijf. Dit zou de reden kunnen zijn waarom er sinds 2000 terug een stijging te zien is van het geometrisch tankmelkcelgetal (Piepers et al., 2010). Tabel 1: Mastitisverwekkers en hun kenmerken (Bron: Bradley, 2002) Kiem Omgevingsgebonden of koegebonden Spectrum Klinische mastitis of subklinische mastitis Streptococcus Omgeving Gram + Klinisch, subklinisch dysgalactiae Streptococcus agalactiae Koe Gram + Subklinisch Staphylococcus aureus Koe Gram + Klinisch, subklinisch Mycoplasma bovis Koe Klinisch, Subklinisch Streptococcus uberis Omgeving Gram + Klinisch, Subklinisch Coliformen Omgeving Gram - Klinisch, Subklinisch Coagulase-negatieve Koe Gram + Subklinisch Staphylococcen Corynebacterium bovis Koe Gram + Subklinisch 1.3. Monitoring van de uiergezondheid op melkveebedrijven Subklinische mastitis Het somatisch celgetal van de melk staat voor het aantal cellen aanwezig per milliliter melk, met deze cellen wordt dan vooral het aantal leukocyten of witte bloedcellen bedoeld. Indien er een infectie in de uier aanwezig is, zal het aantal leukocyten stijgen ten gevolge van migratie tot in het alveolaire lumen en de melk. Daarom kan het celgetal in de melk gebruikt worden als parameter voor de uiergezondheid zowel op dierniveau als op bedrijfsniveau (Bradley en Green, 2005). Op dierniveau kan een hoog celgetal dus wijzen op een intra-mammaire infectie. Men moet er echter wel rekening mee houden dat naast bacteriële infecties ook factoren eigen aan de koe (leeftijd, lactatiestadium, ) en omgevingsfactoren zoals het seizoen, het celgetal kunnen beïnvloeden. Bij multipare koeien spreekt men van een intra-mammaire infectie indien het celgetal groter is dan cellen/ml. Bij vaarzen ligt de grens al op cellen/ml (Bradley en Green, 2005). Het tankmelkcelgetal wordt enerzijds bepaald door alle individuele celgetallen en anderzijds door de kwantitatieve productie van elke koe. Namelijk koeien met een hoge productie en een zeer hoog celgetal zullen meer bijdragen tot het tankmelkcelgetal dan laag producerende koeien. Ondanks deze benadering 3

10 is het tankmelkcelgetal toch een goede parameter om de prevalentie van intra-mammaire infecties op het bedrijf te bepalen. Volgens Bradley en Green (2005) zal namelijk elke stijging van het tankmelkcelgetal met cellen/ml overeenkomen met een 10% stijging van de prevalentie van intra-mammaire infecties. Om de uiergezondheid op melkveebedrijven goed te kunnen monitoren zijn er enkele streef- en grenswaarden opgesteld gebaseerd op het tankmelkcelgetal en de individuele koecelgetallen (Tabel 2). Overschrijding van bepaalde waarden kan zo wijzen op een specifiek managementprobleem op het bedrijf. Het tankmelkcelgetal geeft echter wel enkel informatie over het aantal subklinische uierontstekingen op het bedrijf, aangezien koeien met klinische mastitis meestal niet worden meegemolken. Daarnaast is gebleken dat de prevalentie van klinische mastitis vaak hoger is op bedrijven met een laag tankmelkcelgetal. In dergelijke situaties worden de klinische uierontstekingen vooral veroorzaakt door omgevingsgebonden pathogenen (Bradley, 2002). Subklinische infecties zullen dan weer eerder veroorzaakt worden door koegebonden kiemen. Tabel 2: Te monitoren parameters gebaseerd op celgetallen. Parameter Streefwaarde Grenswaarde Tankmelkcelgetal < cellen/ml cellen/ml Percentage koeien met een nieuwe infectie ontstaan tijdens de droogstand (afgekalfd met celgetal > < 15% 18% cellen/ml) Percentage vaarzen met een nieuwe infectie ontstaan na afkalven (afgekalfd met celgetal > < 10% < 15% cellen/ml) Percentage lacterende koeien met een nieuwe infectie per maand (celgetal cellen/ml vorige maand < 5% 8% en celgetal > cellen/ml huidige maand) Percentage chronisch geïnfecteerde koeien (celgetal > cellen/ml vorige maand en celgetal > < 10% 15% cellen/ml huidige maand voor multipare dieren en celgetal > cellen/ml vorige maand en celgetal > cellen/ml huidige maand voor vaarzen) Percentage koeien met een celgetal cellen/ml per maand voor multipare dieren cellen/ml voor vaarzen < 15% 20% 4

11 Klinische mastitis Het monitoren van klinische mastitis op bedrijfsniveau is moeilijker dan voor subklinische mastitis. Namelijk om een correct percentage van klinische mastitis op een bedrijf te krijgen is een goede detectie, registratie en communicatie van de veehouder naar de dierenarts toe nodig, wat veel arbeidsintensiever is dan de routinematige individuele celgetalbepalingen. Bepaalde veehouders gaan al de kleinste kleur of consistentie verandering van de melk detecteren als klinische mastitis, terwijl op andere melkveebedrijven pas zeer ernstige gevallen als klinische mastitis worden bestempeld en geregistreerd (Santman-Berends et al., 2015). De detectie van klinische mastitis door de melkveehouder kan dus enkel subjectief gebeuren aan de hand van klinische symptomen (Nielen et al., 1995). Bij een correcte registratie van alle klinische uierontstekingen is de streefwaarde voor het percentage koeien met een klinische mastitis op jaarbasis minder dan 25% en maandelijks minder dan 2% Aanpak bedrijf met een te hoog celgetal Wanneer we dus te maken hebben met een bedrijf met uiergezondheidsproblemen, dan wordt het bedrijf best op de volgende manier benaderd om zo een geschikte oplossing te vinden (Barkema et al., 2013): 1) Op basis van de uiergezondheidsparameters het probleem definiëren en identificeren. Hierbij dient zowel gekeken te worden naar de data-analyse van het bedrijf om deze te vergelijken met de verschillende streef- en grenswaarden, als naar de verschillende aspecten van het management op het bedrijf die van belang zijn voor de uiergezondheid. De melktechniek, melkmachine, hygiëne, huisvesting, droogstand, vaarzenmanagement, behandelingsstrategie, opruimingsstrategie, op het bedrijf dient dus doorgelicht te worden. 2) Detectie van de koeien die het probleem veroorzaken. 3) Opstellen van doelen voor het bedrijf op korte- en lange termijn. 4) Opmaken van een bedrijfsmanagement plan. 5) Evaluatie van de resultaten. Om al deze stappen te kunnen voltooien is enerzijds een goede motivatie van de melkveehouder nodig, maar anderzijds zeker ook een goede communicatie tussen de veehouder en de begeleidende dierenarts zodat het probleem zo snel en efficiënt mogelijk kan opgelost worden (Barkema et al., 2013). Na het oplossen van het probleem blijft een goede begeleiding noodzakelijk om nieuwe problemen of herintroductie van het huidige probleem te voorkomen (Barkema et al., 2013). In de volgende casus wordt een bedrijf met uiergezondheidsproblemen besproken. Het bedrijf wordt volledig, zowel de data-analyse als het management, doorgelicht om vervolgens een geschikt advies in verband met de uiergezondheid te verschaffen. 5

12 2. Casuïstiek 2.1. Bedrijfsanamnese In oktober werd het M-team van de universiteit Gent gecontacteerd door een Oost-Vlaamse melkveehouder met de vraag om een bedrijfsbezoek met analyse van het melkproces en de uiergezondheidsgegevens. De veehouder zou graag zijn tankmelkcelgetal terug zien dalen na een periodieke stijging en het aantal koeien met een klinische mastitis zien afnemen. Op 20 januari werd er vervolgens een opvolgingsbezoek gepland wegens het verergeren van de situatie op het bedrijf. Het tankmelkcelgetal bleef namelijk maar doorstijgen en gedurende de maand december was er een uitbraak van klinische uierontsteking op het bedrijf Analyse van de bedrijfsgegevens De streefwaarde voor het bedrijfscelgetal bedraagt cellen/ml. In Grafiek 1 is te zien dat vanaf de maand september deze streefwaarde overschreden wordt gedurende de daaropvolgende maanden. Deze stijging is tijdens de maanden september en november vooral te wijten aan de koeien minder dan 60 dagen in lactatie. Deze hebben namelijk een gemiddeld celgetal van meer dan cellen/ml (Grafiek 2). Dit wijst erop dat veel koeien afkalven met een te hoog celgetal vermoedelijk door managementproblemen tijdens de droogstand. Daarnaast neemt het celgetal van deze koeien tijdens de verdere lactatie nog toe waardoor ze een grote invloed blijven hebben op het bedrijfscelgetal en ook het celgetal in januari blijft stijgen. bedrijfscelgetal (x 1000 cellen/ml) mrt/15 jun/15 jul/15 sep/15 nov/15 jan/16 Bedrijfscelgetal streefwaarde Grafiek 1: Evolutie van het tankmelkcelgetal van maart 2015 tot januari 2016 (Bron: MCC Vlaanderen) 6

13 Celgetallen per lactatiestadium mrt/15 jun/15 jul/15 sep/15 nov/15 jan/16 < 60 dagen dagen dagen > 200 dagen Grafiek 2: Gemiddeld celgetal per lactatiestadium volgens MPR (Bron: MPR, CRV Arnhem, Nederland). In Grafiek 3 wordt het percentage koeien met een verhoogd celgetal en het percentage koeien met een nieuw verhoogd celgetal weergegeven. Het percentage koeien met een verhoogd celgetal overschrijdt op dit bedrijf ruim de streefwaarde van 15%. Gedurende de maanden maart en juni wordt eveneens de maximale grenswaarde van 20% overschreden. Ook het percentage nieuw verhoogde koeien overschrijdt gedurende verschillende maanden de streefwaarde van 8%. Dit kan wijzen op een snelle overdracht van kiemen van geïnfecteerde dieren naar niet geïnfecteerde dieren of op een te hoge infectiedruk waaraan de koeien worden blootgesteld % verhoogd celgetal mrt/15 jun/15 jul/15 sep/15 nov/15 jan/16 % verhoogd celgetal % nieuw verhoogd celgetal Grafiek 3: Percentage koeien met een verhoogd celgetal en percentage koeien met een nieuw verhoogd celgetal (Bron: MPR, CRV Arnhem, Nederland). 7

14 Zoals gezegd in de bedrijfsanamnese vond in de maand december een uitbraak van klinische uierontstekingen op het bedrijf plaats. In één week tijd deden er zich namelijk 7 klinische uierontstekingen voor (zie Tabel 3). Hierdoor werd de streefwaarde voor het percentage koeien met een klinische mastitis gedurende de maand december sterk overstegen met de waarde van 6%. Van de aangetaste koeien bevonden er zich 4 in midden-lactatie (100 tot 200 dagen in lactatie), 2 in late lactatie (> 200 dagen in lactatie) en slechts 1 koe vroeg in lactatie (< 100 dagen in lactatie). Opvallend is dat bij 5 van de aangetaste dieren tijdens de vorige celgetalbepalingen een te hoog celgetal aanwezig was, variërend van cellen/ml tot cellen/ml, wat dus wijst op de primaire aanwezigheid van subklinische mastitis. In dergelijke gevallen gaat het eerder over een klinische opflakkering van een reeds aanwezige subklinische uierontsteking. Daarnaast vertoonde de meeste van deze koeien ook een productiedaling in aanloop naar het ontstaan van de klinische mastitis. Een andere opmerkelijke bevinding die verband houdt met deze uitbraak van klinische uierontstekingen, is het feit dat gedurende de maand december ook problemen werden vastgesteld met het rantsoen. De ruwvoeder opname van de melkgevende koeien was gedurende deze periode namelijk sterk gedaald door problemen met de maïskuil (zie paragraaf 2.3.2) waardoor de dieren op dat ogenblik vermoedelijk een negatieve energie balans vertoonde. Daarnaast waren erg veel koeien mank. Om te weten welke kiemen aan de basis van deze uitbraak van klinische uierontsteking liggen, werd bacteriologisch onderzoek uitgevoerd van melkstaaltjes van de aangetaste koeien door MCC. Uit dit bacteriologisch onderzoek zijn zowel omgevingskiemen, E. coli, Streptococcus uberis, als koegebonden kiemen waaronder, Staphylococcus aureus, geïsoleerd. 8

15 Tabel 3: Gegevens van de uitbraak van klinische mastitis gedurende de maand december Koe- Hoeveelste lactatie lactatiestadium Celgetal vorige testdag Aantal testdagen Bacteriologisch onderzoek nummer met een verhoogd celgetal Laat cellen/ml 1 Enterokokken Midden cellen/ml 3 Streptococcus uberis Laat cellen/ml 3 Staphylococcus aureus Vroeg cellen/ml 1 Staphylococcus aureus Midden cellen/ml 0 Streptococcus uberis Midden cellen/ml 1 Staphylococcus aureus Midden cellen/ml 0 Escherichia coli 9

16 2.3. Bedrijfsanalyse Huisvesting Dit bedrijf bezit ongeveer 100 Holstein-Friesian koeien in lactatie. Deze koeien produceren gemiddeld 8600 kg melk per koe per jaar. Alle melkgevende koeien zijn samen gehuisvest in een goed geventileerde en verlichte loopstal met ongeveer 90 ligbedden. Dit duidt dus op ongeveer een 10% overbezetting van de stal. De ligbedden zijn bedekt met rubberen matrassen en worden tweemaal daags schoongemaakt en ingestrooid met zaagsel. Foto 1 en 2: Huisvesting van de melkgevende koeien (Bron: M-team Ugent ) Rantsoen De koeien krijgen gemiddeld 14,3 kg droge stof graskuil en maiskuil. Daarnaast wordt er ook nog 3 kg krachtvoeder aan het voederhek en 5 kg krachtvoeder tijdens het melken gegeven. Gedurende de maand december werd een probleem vastgesteld met de maïskuil. Deze had door broei namelijk zijn smakelijkheid verloren waardoor de koeien minder van dit ruwvoeder opnamen en dus kampten met een te lage pensvulling en een negatieve energie balans. In Grafiek 4 wordt de MPR voeding van 18 november weergegeven. Hierop is te zien dat de koeien op dat moment met een energie en eiwit te kort kampen. Door deze tekorten ligt de behaalde melkproductie van de verschillende groepen veel lager dan wat men zou verwachten. Grafiek 4: MPR voeding van 18 november 2015 (Bron: MPR, CRV Arnhem, Nederland). 10

17 Klauwgezondheid Op het bedrijf is Italiaanse stinkpoot (ziekte van Mortellaro) aanwezig, waardoor regelmatig manke koeien worden waargenomen. Doordat er ook een lichte overbezetting is in de stal staan de koeien frequenter recht waardoor er ook nog meer belasting is van de klauwen. Gedurende het rantsoenprobleem en de uitbraak van klinische uierontstekingen in de maand december werd ook een verslechterde klauwgezondheid in de stal waargenomen. De ondermaatse klauwgezondheid lag samen met de slechte kuilkwaliteit aan de basis van een verminderde droge stof opname in de maanden voor de uitbraak van klinische mastitis (zie Grafiek 4). Om dit probleem onder controle te houden besloot de veehouder om de koeien wekelijks doorheen een klauwbad met formol en kopersulfaat te sturen na het melken Melktechniek De koeien worden tweemaal daags gemolken in een visgraat melkput met 18 standplaatsen. Tijdens het melkproces bevinden zich telkens twee personen in de melkput. De veehouder verlaat soms de melkput om de koeien op te halen of andere karweien te doen, terwijl zijn echtgenote altijd in de melkput aanwezig blijft. Een stap in het melkproces wordt eerst voltooid bij alle koeien langs één zijde van de melkput voor er overgegaan wordt tot de volgende stap. Op dit melkveebedrijf wordt er tijdens het melken door de veehouder en zijn vrouw latex handschoenen gedragen. Deze handschoenen worden echter wel niet regelmatig tussendoor gedesinfecteerd of vervangen tijdens een melkbeurt. De verschillende stappen van het melkproces op dit bedrijf zijn de volgende: 1) Proper maken van de spenen Na het rustig binnenkomen van de koeien in de melkstal, worden de spenen voorgeschuimd. Het contact van dit desinfectiemiddel met de spenen is gemiddeld 110 seconden, wat ruim voldoende is gezien de aanbevolen minimale contacttijd van 30 seconden (Jones en Ohnstad, 2002). Vervolgens worden de spenen afgedroogd met papieren doeken. Voor elke koe wordt een nieuwe doek gebruikt. Om te controleren hoe effectief dit reinigingsproces is, reinigen we de spenen nogmaals met tampons. Hierop is te zien dat de tampons nog zelden vuil bevatten. Het goed uitvoeren van deze stap tijdens het melkproces verminderd het risico op mastitis veroorzaakt door omgevingskiemen. Tijdens de voorbehandeling worden de kwartieren wel niet voorgestraald. 2) Melken De periode tussen de start van de voorbehandeling en het aanhangen van de melkstellen bedraagt meer dan 120 seconden. Optimaal is deze periode tussen de 60 en 120 seconden lang aangezien dit de tijd is die nodig is voor een optimale melkejectie (Costa en Reineman, 2004). 11

18 3) Nabehandeling Voor de nabehandeling wordt er gebruik gemaakt van een contactdip. Bij het dippen is het van belang dat het middel de speen voldoende bedekt, zoals weergegeven in foto 4. Het dippen van de spenen zorgt voor een betere controle van stafylokokken en streptokokken mastitis, aangezien kiemen achtergebleven op de spenen tijdens het melken worden afgedood (Jones en Ohnstad, 2002). De koeien worden na het melken niet voor een bepaalde periode vastgezet en kunnen dus onmiddellijk naar de ligbedden na de melkbeurt.. Foto 3 en 4: Links: properheid van de spenen na de voorbehandeling, Rechts: zorgvuldig dippen van de spenen na het melken (Bron: M-team UGent ) De koeien met een klinische mastitis worden apart gemolken, waarna het gebruikte melkstel wordt uitgespoeld met koud water. Het is echter aanbevolen het melkstel na elk gebruik schoon te maken en te desinfecteren (Jones en Ohnstad, 2002) Melkmachine De koeien worden tweemaal daags gemolken in een visgraat melkput met 18 melkstellen van de firma Fullwood Packo. De melkstellen zijn aangesloten op een laagliggende melkleiding. De tepelvoeringen zijn gemaakt van rubber en worden gemiddeld om de 24 maanden vervangen. Dit wilt dus zeggen dat de tepelvoeringen maar na ongeveer 7500 melkbeurten vervangen worden. Optimaal moeten rubberen tepelvoeringen echter om de 2500 melkbeurten vervangen worden, wat op dit bedrijf dus al na 8 maanden zou zijn. De melkmachine bezit over een automatisch afname systeem na het melken, waardoor het weinig waarschijnlijk is dat de koeien blind gemolken worden op het einde van de melkbeurt. Opvallend is bij het bekijken van de spenen tijdens het melkproces, dat er een hoge mate van hyperkeratose aanwezig is. Hyperkeratose van de spenen kan verschillende oorzaken hebben zoals zal besproken worden in de discussie van deze casus. 12

19 Foto 5 en 6: Uitpuilen en vereelting van de speentoppen (Bron: M-team UGent ) Hygiëne Om de hygiëne van het bedrijf te evalueren wordt er gebruik gemaakt van een uierhygiëne score kaart. Hierbij wordt gekeken naar de mate van bevuiling van de uier met vuil en mest. Score 3 en 4 wijzen op een sterke bevuiling van de uier en achterpoten en verhogen dan ook het risico op het ontstaan van uierontsteking. Op dit bedrijf had 74% van de gescoorde koeien een score van 3 of 4. Daarnaast was ook opvallend dat de uiers bedekt waren met zeer lange haren. Door deze lange haren kan er makkelijker mest en vuil aan de uier blijven kleven, wat de hoge mate van bevuiling van de uiers kan verklaren. Foto 7 en 8: Lange haren op de uiers waardoor het vuil en de mest makkelijker blijven hangen (Bron: M-team UGent ) Droogstandsmanagement Naast de melkgevende koeien staan een 10-tal droogstaande koeien gehuisvest in een afgesloten gedeelte van de loopstal. Deze beschikken over ongeveer 10 ligbedden, waardoor er in dit deel van de stal geen overbezetting heerst. Ook hier zijn de ligbedden bedekt met rubberen matrassen dewelke éénmaal per dag worden gereinigd en ingestrooid met zaagsel. Naast deze loopstal is ook een afgesloten diepstrooisel box voorzien dewelke oorspronkelijk dienst deed als afkalfplaats. Nu worden daar echter alle tijdens het melken gebruikte papieren doeken ingegooid. Occasioneel kalft een koe met een moeilijke partus hier nog in af. 13

20 Foto 9 en 10: Huisvestiging van de droge koeien en afkalfstal (Bron: M-team UGent ). Alle koeien worden abrupt drooggezet ongeveer 4 weken voor de verwachte afkalfdatum, ondanks het feit dat vele koeien op dat ogenblik nog een melkproductie hebben van meer dan 15 kg melk per dag. Voor het droogzetten wordt het lang werkende antibioticum Virbactan gebruikt. Dit product bevat het 3 de generatie cephalosporine cefquinome. Tot vorig jaar werd er als droogstandsantibiotica gebruik gemaakt van Kloxerate DC, een penicilline, in plaats van het huidige gebruikte product. Alvorens het inbrengen van deze droogzetter, worden de spenen niet ontsmet, de veehouder draagt wel handschoenen voor het inbrengen van het antibioticum. Bij het droogzetten wordt er naast de Virbactan geen gebruik gemaakt van een inwendige speenafsluiter. Uit de MPR is gebleken dat 17% van de dieren een verhoogd celgetal heeft na afkalven (streefwaarde < 15%). Tot deze 17% behoren veel vaarzen. Het zijn vooral coagulase-negatieve stafylokokken en omgevingsgebonden streptokokken dewelke zorgen voor een intra-mammaire infectie bij vaarzen tijdens de kalving (Bey et al., 2002). Het hoge celgetal na kalven bij de koeien wijst op problemen in het droogstandsmanagement omdat de meeste koeien in deze periode geïnfecteerd raken, slechts enkele lijden nog aan een bestaande infectie vanuit de voorgaande lactatie dewelke niet hersteld is gedurende de droogstand (zie Tabel 3). Tabel 4: Jaarlijks overzicht van de koeien die gezond blijven, zich infecteren of genezen tijdens de droogstand (Bron: MPR, CRV Arnhem, Nederland) 14

21 Management van de vaarzen In België heeft gemiddeld 35% van de vaarzen te maken met een subklinische mastitis gedurende de vroege lactatie. Deze vaarzen hebben dan een celgetal van meer dan cellen/ml terwijl bij vaarzen een celgetal van minder dan cellen/ml wordt verwacht (De Vliegher et al., 2001). De meeste van deze intra-mammaire infecties ontstaan tijdens het laatste trimester van de dracht door een algemeen verminderde afweer en een verhoogde gevoeligheid van het uierweefsel door een snelle groei en ontwikkeling van de uier (Fox et al., 1995). Het zijn hoofdzakelijk coagulase-negatieve stafylokokken dewelke een subklinische mastitis rond kalven bij vaarzen veroorzaken. Ook de major pathogenen kunnen in bepaalde gevallen bijdragen tot een subklinische mastitis, hoewel ze in de meeste gevallen eerder een klinische mastitis zullen veroorzaken (De Vliegher et al., 2009). De incidentie van klinische mastitis bij vaarzen de eerste dagen postpartum is hoger dan bij oudere koeien en bacteriologisch kan hier vooral Streptococcus uberis in terug gevonden worden (McDougall et al., 2007). Deze intra-mammaire infecties bij vaarzen hebben grote economische gevolgen aangezien ze een vermindering van de melkproductie kunnen veroorzaken en vaak gepaard gaan met een snellere afvoer van de dieren (De Vliegher et al., 2005). Op dit bedrijf kalft 38% van de vaarzen af met een te hoog celgetal. Dit percentage ligt veel hoger dan de grenswaarde van 15% voor het percentage vaarzen dat afkalft met een te hoog celgetal op bedrijfsniveau (De Vliegher et al., 2001). Dit wijst erop dat vaarzen veel te makkelijk een intra-mammaire infectie kunnen oplopen tijdens de dracht. Afhankelijk van welke kiemen, koe- of omgevingsgebonden kiemen, deze infecties veroorzaken moeten er aanpassingen gebeuren in het management zodat dit percentage naar beneden gehaald kan worden % vaarzen verhoogd na afkalven streefwaarde Grafiek 5: Percentage vaarzen afgekalfd met een te hoog celgetal (Bron: MPR, CRV Arnhem, Nederland). 15

22 Volgende factoren zijn van belang in het management van vaarzen en gerelateerd met uiergezondheid: Huisvesting en hygiëne Een eerste belangrijke factor is de huisvesting en de hygiëne van de vaarzen. Op dit bedrijf zijn de drachtige vaarzen (een 20-tal) gehuisvest in een vrije loopstal met 25 ligbedden. Deze stal wordt minder frequent schoongemaakt dan deze van de melkgevende en droogstaande koeien. Namelijk de ligbedden worden maar éénmaal per week schoongemaakt en de roosters worden zelfs nooit gereinigd. Afkalfmanagement Ook het afkalfmanagement van de vaarzen is een belangrijke factor in het voorkomen van mastitis bij vaarzen. Een slechte hygiëne van de afkalfplaats gaat namelijk gepaard met een hoger aantal vaarzen dat zal afkalven met een te hoog celgetal doordat vele vaarzen zich besmetten met omgevingsgebonden pathogenen en coagulase-negatieve Stafylokokken tijdens de kalving (De Vliegher et al, 2004 ; Piepers et al., 2011). Op dit bedrijf kalven de vaarzen gewoon af in de loopstal bij de andere koeien en wordt er dus geen gebruik gemaakt van een aparte afkalfbox. Zoals al vermeld in is er wel een afkalfbox aanwezig, maar wordt deze niet standaard gebruikt. Vliegenbestrijding Vliegenbestrijding bij vaarzen speelt een grote preventieve rol bij het ontstaan van mastitis bij vaarzen. Indien vliegen namelijk niet bestreden zouden worden, zijn zij in staat om koegebonden major pathogenen, en dan vooral Staphylococcus aureus, over te brengen naar de uiers van gezonde vaarzen (Piepers et al., 2011). Op dit bedrijf wordt wel vliegenbestrijding toegepast bij alle drachtige vaarzen. Rantsoen De drachtige vaarzen dienen voorzien te worden van een gebalanceerd rantsoen gecomplementeerd met de nodige mineralen en vitaminen. Daardoor wordt zoals op dit bedrijf een optimale lichaamsconditie score tussen 2,5 en 3,5 bij de meeste vaarzen bekomen en voeding gerelateerde metabole aandoeningen voorkomen. Vaarzen met een slechte conditie hebben namelijk een hoger risico op uieroedeem, wat op zijn beurt dan weer gepaard gaat met een verhoogd risico op klinische mastitis (Compton et al., 2007). Afkalfleeftijd vaarzen Bij oudere vaarzen is er een hoger percentage dat afkalft met een verhoogd celgetal en een intra-mammaire infectie oploopt met omgevingsgebonden kiemen of Staphylococcus aureus ten opzichte van jongere vaarzen (De Vliegher et al., 2004). Op het bedrijfsoverzicht van de MPR is te zien dat de gemiddelde afkalfleeftijd van de vaarzen op dit bedrijf 25 maanden bedraagt. Economisch gezien kalven vaarzen optimaal af op een leeftijd van 24 maanden. Van veel te oude vaarzen is op dit bedrijf dus geen spraken. 16

23 Foto 11 en 12: Huisvesting van de vaarzen (Bron: M-team UGent ) Behandelingsstrategie mastitis De klinische uierontstekingen worden op dit bedrijf lokaal behandeld met Cobactan LC of Lincocin of parenteraal met Tylan 200 voor gemiddeld vier dagen. Deze behandelingen zijn echter niet gebaseerd op een bacteriologisch onderzoek of antibiogram. De koeien met een subklinische mastitis, dus waar geen macroscopische afwijkingen aan de uier te zien zijn, worden zelfs niet behandeld. Op dit bedrijf wordt dus niet gewerkt met een bedrijfsbehandelplan Opruimen van chronisch geïnfecteerde koeien Chronisch geïnfecteerde dieren moeten zo snel mogelijk verwijderd worden van het bedrijf aangezien zij een belangrijke infectiebron vormen voor de andere dieren. Vooral koegebonden major pathogenen kunnen snel overgaan op niet-geïnfecteerde dieren tijdens het melkproces (White et al., 2006). Het tijdig afvoeren van deze chronisch geïnfecteerde koeien doet de prevalentie van intra-mammaire infecties op het bedrijf samen met het tankmelkcelgetal sterk dalen (Barkema et al., 2013). Op het moment van ons bedrijfsbezoek waren op dit bedrijf enkele oudere koeien aanwezig dewelke drie of meerdere opeenvolgende maanden een progressief stijgend celgetal hadden. Er werd dan ook aangeraden om van deze dieren een melkstaal te nemen voor bacteriologisch onderzoek en op basis van deze uitslag en de andere parameters (lactatiestadium, pariteit, ) te bepalen of deze dieren opgeruimd kunnen worden. 17

24 3. Adviezen bespreking discussie Na het analyseren van het gehele bedrijf, zowel op vlak van management als van data-analyse, kunnen we besluiten dat dit bedrijf met twee grote problemen kampt in verband met uiergezondheid. Namelijk enerzijds hebben we de uitbraak in de maand december van klinische mastitis, en anderzijds hebben we het te hoge tankmelkcelgetal wat vooral wordt veroorzaakt door het te hoge celgetal van de koeien na afkalven Uitbraak van klinische mastitis Zoals in de casus al vermeld, waren tijdens de maand december enkele grote problemen (uitbraak van klinische mastitis en veel koeien met Mortellaro) aanwezig op het bedrijf. Vermoedelijk vinden deze problemen hun oorsprong in de problemen met het rantsoen. Namelijk door broei in de maiskuil werd dit ruwvoeder voor de melkgevende koeien onsmakelijk, waardoor deze te weinig hiervan opnamen. In het basisrantsoen op dit bedrijf zit in totaal 14,3 kg droge stof ruwvoeder, dit is al veel te laag voor hoogproductieve koeien, waardoor de meeste van deze koeien een te lage pensvulling en body condition score hebben en met een negatieve energiebalans kampen. Anderzijds namen de koeien door de klauwproblemen al minder energie en droge stof op dan nodig. Er is een grote link tussen de voeding of het rantsoen van melkvee en het voorkomen van mastitis op een bedrijf. Aangezien uit onderzoek van Wilson et al. (2004) is gebleken dat de meeste gevallen van klinische mastitis zich voordoen tijdens de eerste week van lactatie, is het van groot belang dat de immuniteit en daarmee gelinkt de voeding optimaal is. Een negatieve energie balans veroorzaakt door een incompleet rantsoen zorgt namelijk voor een ondermijning van het immuniteitssyteem van de koe (O Rourke, 2009). Daarnaast is algemeen bekend dat een negatieve energie balans een hoge kans geeft op de ontwikkeling van ketonemie. Het hebben van ketonemie zou op zijn beurt positief gecorreleerd zijn met het risico op het ontstaan van mastitis en de ernst van een E. coli mastitis (Kremer et al., 1990 ; Oltenacu en Ekesbo, 1994). Dit kan verklaard worden doordat de fagocytose capaciteit van de neutrofielen en macrofagen gedaald is, er minder chemoattratieve stoffen worden geproduceerd voor de migratie van leukocyten naar de uier en door de hoge concentraties aan betahydroxyboterzuur de neutrofielen minder snel naar de uier kunnen migreren. Deze factoren die zorgen voor een gedaalde immuniteit van het uierweefsel, dragen bij tot het makkelijker ontstaan van klinische mastitis (Suriyasathaporn et al, 2000). Op dit bedrijf had 5 van de 7 koeien met een klinische mastitis een verhoogd celgetal op de voorafgaande MPR meting. Dit wilt dus zeggen dat deze koeien al een intra-mammaire infecties hadden. Door de immuniteitsdaling veroorzaakt door de negatieve energie balans konden deze aanwezige kiemen makkelijker vermeerderen en een klinische mastitis veroorzaken. Om nog een uitbraak van klinische mastitis in de toekomst te vermijden moeten dus twee zaken gedaan worden. Enerzijds moet het rantsoen aangepast worden zodat de negatieve energie balans en andere metabole ziekten bij melkgevende koeien kan worden voorkomen. Anderzijds hadden de meeste koeien dewelke een klinische mastitis ontwikkeld hebben al een voorafgaand hoog celgetal door een intramammaire infectie. Indien er een betere preventie zou geweest zijn in het ontstaan van subklinische mastitis, dan zouden 18

25 er ook geen bacteriën aanwezig geweest zijn in het uierweefsel dewelke door de verminderde immuniteit konden groeien en vermenigvuldigen met klinische symptomen tot gevolg Te hoog bedrijfscelgetal Het te hoge tankmelkcelgetal dat gedurende verschillende maanden aanwezig is, is vooral te wijten aan het hoge celgetal van de koeien minder dan 60 dagen in lactatie. Hierbij zijn het zowel de oudere koeien als de vaarzen die afkalven met een te hoog celgetal. Dit wilt dus zeggen dat vooral managementproblemen tijdens de droogstand en de vaarzen opfok hiervan de oorzaak kunnen zijn. Ook uit een analyse van de verschillende onderdelen van het management is gebleken dat de objectieve scores van het droogstandsmanagement, het vaarzenmanagement en de melkmachine veel te laag liggen (zie Tabel 5). Om het bedrijfscelgetal onder controle te krijgen wordt daarom volgend advies gegeven over het droogstandsmanagement, vaarzen opfok, melkmachine, melktechniek, uierhygiëne en behandelstrategie. Tabel 5: Objectieve score per onderdeel van het management (Bron: Keno-M van M-team UGent ) Management onderdelen Objectieve score (*) Melktechniek 77% Omgeving 73% Besmettelijk 74% Melkmachine 29% Melkgevende koeien 82% Infectiedruk 83% Weerstand 76% Bioveiligheid 44% Vaarzenmanagement 63% Omgeving 64% Besmettelijk 83% Droogstandsmanagement 63% Infectie risico 63% Genezingskans 58% Behandeling 60% (*) Hoe hoger het percentage, hoe beter de objectieve score. Hoe lager het percentage, hoe slechter de score (100% = zeer goed, 0% = zeer slecht). 19

26 Droogstandsmanagement Op basis van de cijfers afkomstig van de MPR wordt verwacht dat de meeste intra-mammaire infecties zich voordoen tijdens deze periode. Heel wat aanpassingen in verband met het management van de droogstand worden daarom ook aangeraden. Ten eerste wordt het gebruik van inwendige speenafsluiters aangeraden. Een inwendige speenafsluiter wordt het best samen met een langwerkend antibiotica gebruikt bij het droogzetten. Het verhindert de bacteriën om via de tepelopening op te klimmen naar het uierweefsel en zo een intra-mammaire infectie te veroorzaken omdat het dienst doet als kunstmatige keratineplug. Het inbrengen van deze speenafsluiter net als het antibiotica dient wel strikt hygiënisch te gebeuren aangezien er anders kans is op het zelf binnenbrengen van kiemen in het uierweefsel (Godden et al., 2003). Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat het gebruiken van een inwendige speenafsluiter samen met droogstandsantibiotica de prevalentie van intramammaire infecties opgedaan tijdens de droogstand en bijgevolg het aantal subklinische uierontstekingen doet verminderen (Berry en Hillerton, 2002 ; Godden et al., 2003 ; Huxley et al., 2002 ; Robert et al., 2006 ; Woolford et al., 1998). Op dit bedrijf bedraagt de droogstandsperiode gemiddeld 4 weken. In het kader van de uiergezondheid worden melkkoeien echter optimaal drooggezet voor een periode van 7 tot 8 weken, aangezien dit een lager risico geeft op het ontstaan van klinische en subklinische mastitis dan een kortere droogstandsperiode (Skrzypek et al., 2004). Ook voor een optimale melkproductie wordt een voldoende lange droogstand aangeraden. De uier heeft namelijk 40 tot 60 dagen rust nodig opdat het uierepitheel kan regresseren, prolifereren en terug differentiëren (Bachman en Schairer, 2003). Bij het verlengen van de droogstandsperiode zonder aanpassingen aan de rest van het droogstandsmanagement is er echter ook wel een hoger risico op intra-mammaire infecties opgedaan tijdens deze periode aangezien er meer tijd is voor de kiemen om de uier te koloniseren. Ten slotte dient er zeker ook een aanpassing te gebeuren in het afkalfmanagement van zowel de oudere koeien als de vaarzen. Op het bedrijf is namelijk een diepstrooisel afkalfbox (foto 9) aanwezig, maar deze wordt niet standaard gebruikt en enkel koeien met een zeer moeilijk verloop van de partus worden hiernaartoe verplaats om te kalven. Het is dus aangeraden om deze afkalfstal eens goed proper te maken en deze dan te gebruiken om alle koeien in te laten afkalven. Koeien dewelke kunnen afkalven in een aparte propere afkalfbox zitten namelijk in een hygiënischere omgeving waardoor er minder kans is op een intramammaire infectie met omgevingsgebonden kiemen (Barnouin et al., 2004) Vaarzen opfok In verband met het vaarzenmanagement moet er op dit bedrijf vooral gewerkt worden aan de hygiëne van de huisvesting van de vaarzen zodat deze zich minder kunnen besmetten met omgevingsgebonden kiemen. De frequentie van het schoonmaken van de ligboxen en de loopgangen zou moeten opgedreven worden, want er is namelijk aangetoond dat het frequenter vervangen van de bedding en het voorkomen van overbezetting van de stal zorgt voor een daling in het voorkomen van klinische mastitis en subklinische mastitis bij vaarzen in het begin van de lactatie (Green et al., 2007). Daarnaast zoals eerder al vermeld zouden alle vaarzen ook moeten afkalven in een aparte afkalfbox en niet gewoon in de stal (Mc Dougall et al., 2009). 20

27 Melktechniek Over het algemeen is de melktechniek vrij goed en is er weinig verbetering nodig. Op dit bedrijf zijn namelijk weinig problemen aanwezig met koegebonden mastitisverwekkers. Dit wijst er op dat deze kiemen zich zeer moeilijk van de ene naar de andere koe kunnen overdragen ten gevolge van een goed melkproces. De positieve punten van het melkproces zijn enerzijds dat de melkers plastic handschoenen dragen tijdens het melken, die elke melkbeurt worden vervangen. Doordat is aangetoond dat de melker vaak zelf een bron is van transmissie van mastitis kiemen van de ene naar de andere koe door besmetting van de handen, wordt er veel aandacht besteedt aan het dragen van handschoenen en ontsmetten van de handen tijdens het melkproces. Het dragen van handschoenen tijdens het melkproces is aanbevolen aangezien er 75% minder bacteriën aanwezig zijn op handschoenen dan op blote handen. Dit kan verklaard worden door het feit dat handen vaak kloven of wondjes bevatten waarin bacteriën zich gemakkelijk kunnen opstapelen. Een nog grotere reductie van het aantal bacteriën, respectievelijk met 85% en 98%, wordt bekomen indien blote handen of handschoenen ook nog regelmatig tijdens de melkbeurt gedesinfecteerd zouden worden (Jones en Ohnstad, 2002 ; Olde Riekerink et al., 2008). Daarnaast worden de spenen tijdens de voorbehandeling ook grondig voorgeschuimd en afgedroogd met papieren doeken waardoor de spenen zeer proper zijn voor het aanhangen van de melkmachine. Het negatieve aan het melkproces is dat er niet voorgestraald wordt. Het voorstralen van de uierkwartieren gedurende 10 tot 20 seconden is nochtans aangeraden aangezien er verschillende voordelen aan verbonden zijn. Ten eerste kan klinische mastitis gedetecteerd worden voor het melken (Costa en Reineman, 2004). Door de vroege detectie van deze klinische mastitis kan er enerzijds sneller een behandeling ingesteld worden waardoor een betere genezingskans kan verwacht worden. Anderzijds wordt bij het voorstralen de melk uit het tepelkanaal verwijderd, deze melk kan pathogenen van de vorige melkbeurt bevatten en heeft meestal een hoger celgetal dan de rest van de melk (Jones en Ohnstad, 2002). Ten tweede zorgt deze prikkeling voor de productie van oxytocine. Deze oxytocine zorgt voor de contractie van de myo-epitheliale cellen rond de alveoli, waardoor er melkejectie is richting de uiercisterne (Bruckmaier en Blum, 1998 ; Jones en Ohnstad, 2002). Dit zorgt voor een snellere melkvloei, een kortere melktijd en een hogere melkopbrengst (Mayer et al., 1984). Tenslotte is het na elke melkbeurt ook aangeraden om na het melken de koeien voor 20 minuten te verhinderen van neer te liggen. Dit kan bekomen worden door de koeien vast te zetten aan het voederrek tijdens het voederen na het melken. Op dit bedrijf gebeurd dit echter niet, waardoor de koeien kunnen gaan neerliggen nog voor het slotgat gesloten is en omgevingkiemen makkelijker de uier kunnen binnendringen (Jones en Ohnstad, 2002). Het is ook aangeraden om een bepaalde melkvolgorde te hanteren. Eerst zouden namelijk de gezonde koeien gemolken moeten worden en dan als laatste de koeien met een verhoogd celgetal of met klinische mastitis. Door het toepassen van deze volgorde kan men namelijk de spreiding van geïnfecteerde naar niet-geïnfecteerde koeien verminderen (Jones en Ohnstad, 2002). Het toepassen van deze manier van melken is echter veel arbeidsintensiever waardoor niet elke melkveehouder dit wilt toepassen. Indien de veehouder dit dus niet wilt toepassen is het wel aangeraden om de melkstellen 21

28 bij gebruik bij geïnfecteerde koeien na te spoelen met heet water of stoom in plaats van met koud water zoals nu het geval is Melkmachine Het grootste probleem bij de melkmachine op dit bedrijf zit bij de gebruiksduur van de tepelvoeringen. Op dit bedrijf worden de rubberen tepelvoeringen namelijk pas vervangen na 24 maanden. Dit wilt dus zeggen dat ze 7500 melkbeurten meegaan, terwijl ze optimaal vervangen zouden moeten worden na 2500 melkbeurten, wat op dit bedrijf na 8 maanden zou moeten zijn. Het zo lang aanhouden van dezelfde tepelvoeringen gaat ten koste van de uiergezondheid. Namelijk in het rubber ontstaan scheuren en kloven dewelke enerzijds schade aan de tepeltoppen veroorzaken en anderzijds kunnen hierin ook bacteriën groeien dewelke kunnen zorgen voor infectie van gezonde koeien (Blowey en Edmondson, 1995). Het niet tijdig vervangen van de tepelvoeringen zal dus een belangrijke oorzaak zijn van de slechte speentopscore op het bedrijf. Daarnaast zou deze sterke mate van vereelting echter ook kunnen veroorzaakt worden door blind melken of het verkeerd afstellen van de melkmachine. Zoals al beschreven is, wordt er op dit bedrijf niet voorgestraald, wat kan zorgen voor een te trage melkejectie met blind melken bij het begin van de melkbeurt tot gevolg (Jones en Ohnstad, 2002). Indien de vacuüm van de melkmachine niet correct is afgesteld, kan er ook hyperkeratose ontstaan. Uit onderzoek van Mein et al. (2003) is namelijk gebleken dat een overdruk hoger dan 14 Kpa in de tepelvoeringen een negatieve invloed heeft op de conditie van de spenen. Het is daarom zeker aan te raden aan dit melkveebedrijf om op regelmatige basis een technische controle van de melkmachine te laten uitvoeren Uierhygiëne Op dit bedrijf waren zeer veel koeien aanwezig met score 3 of 4 voor de uierhygiëne score. Dit wijst op een sterke bevuiling van de uier. Daarnaast was ook opvallend dat de uiers bedekt waren met zeer lange haren, wat een verklaring kan zijn voor de sterke mate van bevuiling. Uit onderzoek van Ruegg (2006) is gebleken dat koeien met een vuile uier significant een hoger celgetal hebben en er vaker omgevingsgebonden pathogenen kunnen aangetoond worden in genomen melkstalen. Het is zeker niet aan te raden om de vuile harige uiers tijdens het melkproces te wassen met water, hierdoor zou men namelijk een hogere contaminatie ter hoogte van de het slotgat veroorzaken door naar beneden stromend vuil water. Het is wel aan te raden om de uiers regelmatiger te scheren (Jones en Ohnstad, 2002) Behandel- en opruimingsmanagement Koeien met klinische mastitis moeten zo snel mogelijk behandeld worden. Namelijk indien de behandeling wordt gestart in een vroeg stadium van de infectie, dan is er meer kans op klinische en bacteriologische genezing van het dier, moet er minder antibiotica gebruikt worden en kan het verlies aan melkproductie gereduceerd worden (Milner et al., 1997). Daarom is zoals eerder al vermeld voorstralen tijdens het melkproces zo belangrijk. Daarnaast is het behandelen van klinische mastitis ook het best gebaseerd op bacteriologisch onderzoek en een antibiogram zodat tijdens de therapie zo min 22

29 mogelijk van antibiotica moet veranderd worden. In de praktijk wordt dit echter vaak niet gedaan, hoewel dit wel aan te raden is op probleembedrijven. Het opruimen van chronisch geïnfecteerde dieren op een bedrijf is van zeer groot belang om de overdracht van koegebonden kiemen van geïnfecteerde naar niet-geïnfecteerde dieren tegen te gaan. Op dit bedrijf zijn het vooral de intramammaire infecties veroorzaakt door omgevingsgebonden kiemen die zorgen voor een hoog celgetal. Er zijn niet veel chronisch geïnfecteerde dieren aanwezig op het bedrijf en daarnaast beperkt de hygiënische melktechniek ook sterk de besmetting tussen koeien. Het opruimen van deze chronisch geïnfecteerde dieren op dit bedrijf is dus niet dringend, maar moet wel in de toekomst gebeuren. 23

30 4. Referentielijst Bachman K. C., Schairer M. L. (2003). Invited review: Bovine studies on optimal lengths of dry periods. Journal of Dairy Science 86, p Barkema H. W., De Vliegher S., Piepers S., Zadoks R. N. (2013). Herd level approch to high bulk milk somatic cell count problems in dairy cattle. Veterinary Quaterly 33, p Barnouin J., Chassagne M., Bazin S., Boichard D. (2004). Management practices from questionnaire surveys in herds with very low somatic cell score through a national mastitis program in France. Journal of Dairy Science 87, p Berry E. A., Hillerton J. E. (2002). The effect of an intramammary teat seal on new intramammary infections. Journal of Dairy Science, 85, p Bey R. F., Reneau J. K., Farnsworth R. J. (2002). The role of bedding management in udder health. National Mastitis Council, p Blowey R., Edmondson P. (2000). Mastitis control in dairy herds an illustrated and practical guide. 2 e editie Farming Press Books, p Bradley A., Green M. (2005). Use and interpretation of somatic cell count data in dairy cows. In Practice 27, p Bradley A. (2002). Bovine mastitis: An evolving disease. The Veterinary Journal 164, p Bruckmaier R. M., Blum J. L. (1998). Oxytocin release and milk removal in ruminants. Journal of Dairy Science 81, p Costa D. A., Reinemann D. J. (2004). The purpose of the milking routine and comparative physiology of milk removal. National Mastitis Council, Charlotte, Verona, p Compton C. W. R., Heuer C., Parker K., McDougall S. (2007). Epidemiology of mastitis in pasturegrazed peripartum dairy heifers and its effects on productivity. Journal of Dairy Science, 90, p De Vliegher S., Laevens H., Opsomer G., De Mûelenaere E., de Kruif A. (2001). Somatic Cell Counts in Dairy Heifers during early lactation. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift 70, p

31 De Vliegher S., Zadoks R. N., Barkema H. W. (2009). Heifer and CNS mastitis. Veterinary Microbiology, 134, p De Vliegher S., Barkema H. W., Stryhn H., Opsomer G., de Kruif, A. (2005). Impact of early lactation somatic cell count in heifers on milk yield over the first lactation. Journal of Dairy Science, 88, p De Vliegher S., Laevens H., Barkema H. W., Dohoo I. R., Stryhn H., Opsomer G., de Kruif, A. (2004). Management practices and heifer characteristics associated with early lactation somatic cell count of Belgian dairy heifers. Journal of Dairy Science, 87, p Esslemont R. J., Kossaibati M. A. (1997). Culling in 50 dairy herds in England. Veterinary Record 140, p Fox L. K., Chester S. T., Hallberg J. W., Nickerson S. C., Pankey J. W., Weaver, L. D. (1995). Survey of intramammary infections in dairy heifers at breeding age and first parturition. Journal of Dairy Science, 78, p Godden S., Rapnicki P., Stewart S., Fetrow J., Johnson A., Bey R., Farnsworth R. (2003). Effectiveness of an internal teat sea in the prevention of new intramammary infections during the dry and early lactation periods in dairy cows when used with a dry cow intramammary antibiotic. Journal of Dairy Science 86, p Green M. J., Leach K. A., Breen J. E., Green L. E., Bradley A. J. (2007). National intervention study of mastitis control in dairy herds in England and Wales. Veterinary Record 160, p Huxley J. N., Green M. J., Green L. E., Bradley A. J. (2002). Evaluation of the efficacy of an internal teat sealer during the dry period. Journal of Dairy Science 85, p Jones T., Ohnstad I. (2002). Milking procedures recommended for the control of bovine mastitis. In Practice 24. Kremer W. D. J., Noordhuizen-Stassen E. N., Lohuis J. A. C. M. (1990). Host defence mechanisme and bovine colifarm mastitis: a review. Vet Q 12, p McDougall S., Arthur D. G., Bryan M. A., Vermunt J. J., Weir, A. M. (2007). Clinical and bacteriological response to treatment of clinical mastitis with one of three intramammary antibiotics. New Zealand Veterinary Journal, 55, p

32 McDougall S., Parker K. I., Heuer C., Compton C. W. R. (2009). A review of prevention and control of heifer mastitis via non-antibiotic strategies. Veterinary Microbiology, 134, p Mein G. A., Williams M. D., Reineman D. J. (2003). Effects of milking on teat-end hyperkeratosis: mechanical forces applied bij the teatcup line rand responses of the teat. Milner P., Page K. L., Hillerton J. E. (1997). The effects of early antibiotic treatment following diagnosis of mastitis detected bij a change in the electrical conductivity of milk. Journal of Dairy Science 80, p Neave F. K., Dodd F. H., Kingwill R. G., Westgart DR Control of mastitis in dairy herd bij hygiëne and management. Journal of Dairy Science 52. Nielen M., Schukken Y. H., Brand A., Haring S., Ferwerda-van Zonneveld R. T. (1995). Comparison of analysis techniques for on-line detection of clinical mastitis. Journal of Dairy Science, 78, p NMC. (2006). Recommended mastitis control program (Online). Madison w1, usa. Available: Olde Riekerink R. G., Sampimon O. C., Eerland V. J., Swarts M. J., Lam T. J. G. M. (2008). Comparing bacterial counts on bare hands with gloved hands during milking. In Proc International Conference on Mastitis Control. Wageningen Academic Publishers, The Netherlands (pp ). Oltenacu P. A., Ekesbo I. (1994). Epidemiological study of clinical mastitis in dairy cattle. Veterinary Research 25, p O Rourke D. (2009). Nutrition and udder health in dairy cows: a review. Irish Veterinary Journal 62, p Piepers, S., Peeters, K., Opsomer, G., Barkema, H. W., Frankena, K., & De Vliegher, S. (2011). Pathogen group specific risk factors at herd, heifer and quarter levels for intramammary infections in early lactating dairy heifers. Preventive Veterinary Medicine, 99, p Piepers S., Van Brempt H., Supré K., Passchyn P., De Vliegher S. (2010). Implementatie van mastitispreventie en controlemaatregelen op Vlaamse melkveebedrijven. Diergeneeskundig Tijdschrift 135, p Robert A., Seegers H., Bareille N. (2006). Incidence of intramammary infections during the dry period without or with antibiotic treatment in dairy cows a quantitative analysis of published data. Veterinary Research 37, p

33 Ruegg, P. L. (2006). The role of hygiene in efficient milking. In: Beauchemin k. & Doepel l. Advances in Dairy Technology, vol 18. Santman-Berends I. M. G. A., Lam T. J. G. M., Keurentjes J., van Schaik G. (2015). An estimation of the clinical mastitis incidence per 100 cows per year based on routinely collected herd data. Journal of Dairy Science, 98(10), p Skrzypek R., Wojtowski J., Fahr R. D. (2004). Factors affecting somatic cell count in cow bulk tank milk A case study from Poland. Journal of Veterinary Medicine 51, p Suriyasathaporn W., Daemen A. J., Noordhuizen-Stassen E. N. (2000). Hyperketonemia and the impairment of udder defense: a review. Veterinary Research 31 (4), p White L. J., Lam T. J. G. M., Schukken Y. H., Green L. E., Medley G. F., Chappell M. J. (2006). The transmission and control of mastitis in dairy cows: A theoretical approch. Preventive Veterinary Medicine 74, p Wilson D. J., Gonzalez R. N., Hertl J. (2004). Effect of clinical mastitis on the lactation curve: a mixed model estimation using daily milk weights. Journal of dairy science 87, p Woolford M. W., Williamson J. H., Day A. M., Copeman P. J. A. (1998). The prophylactic effect of a teat sealer on bovine mastitis during the dry period and the following lactation. New Zealand Veterinary Journal 46 (1), p

34 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar MELANOOM BIJ EEN RUND door Jana VAN DEN STEEN Promotoren: Dr. Bonnie Valgaeren Prof. dr. Piet Deprez Klinische casusbespreking in het kader van de masterproef 2016 Jana Van Den Steen

35

36 Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.

37 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar MELANOOM BIJ EEN RUND door Jana VAN DEN STEEN Promotoren: Dr. Bonnie Valgaeren Prof. dr. Piet Deprez Klinische casusbespreking in het kader van de masterproef 2016 Jana Van Den Steen

38 VOORWOORD In dit voorwoord zou ik graag enkele personen willen bedanken voor de hulp bij het maken van deze masterproef. Eerst en vooral zou ik mijn promotor Dr. Bonnie Valgaeren willen bedanken voor de snelle verbeteringen en tips bij het schrijven van deze masterproef. Ook Dierenarts Peter De Schutter zou ik willen bedanken voor de nodige uitleg en beeldmateriaal gebruikt in deze casusbeschrijving. Ten slotte ook nog hartelijk bedankt aan mijn ouders, broer en vrienden voor de nodige aanmoedigingen en steun tijdens het schrijven van deze masterproef.

39 INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING... 1 INLEIDING CASUS BESPREKING Anamnese Verder onderzoek Behandeling Histopathologie Prognose LITERATUURSTUDIE Melanomen Melanomen bij het rund Ontstaan van melanomen Macroscopische kenmerken Microscopische kenmerken Diagnose van melanomen Behandeling Prognose Squameus cel carcinoma Ontstaan en voorkomen van squameus cel carcinomen Macroscopisch Microscopisch Behandeling Prognose Papillomen Voorkomen en ontstaan van papillomen Macroscopisch Microscopisch Behandeling en preventie Prognose DISCUSSIE... 17

40 SAMENVATTING Een Blond d Aquitaine vaars wordt aan een practiserend dierenarts aangeboden met een grote ronde massa ter hoogte van de rechter boeg. Op basis van de kenmerken zichtbaar bij uitwendige inspectie en palpatie wordt vermoed dat het om een tumoraal gezwel gaat. Aangezien het gezwel voor mechanische hinder zorgt en de eigenaar de vaars wilt aanhouden voor de fokkerij, wordt beslist om de tumor chirurgisch te verwijderen en op te sturen naar de dienst pathologie van de Universiteit Gent voor histopathologisch onderzoek. Macroscopisch was al te zien dat er gedeeltelijke alopecie en donker verkleuring van de huid aanwezig was. Ook op doorsnede heeft het parenchym van de tumor een zwarte kleur. Deze bevindingen zijn al een indicatie voor de aanwezigheid van een pigment producerende tumor. De histopathologie bevestigt het vermoeden van een melanoom aangezien de massa bestaat uit tumorale melanocyten gevuld met melanine. Ondanks het feit dat melanomen bij runderen meestal goedaardig zijn, vermoeden we bij dit rund toch een maligne melanoom aangezien de tumorale cellen sterk infiltratief zijn in de omliggende weefsels. Melanomen komen bij het rund minder frequent voor dan bij de hond en het paard. Toch zijn het naast papillomen en squameus cel carcinomen de meest voorkomende huidtumoren bij het rund. Ze ontstaan meestal tijdens de eerste twee levensjaren en vooral runderen met een donkere haarkleur zoals de Aberdeen Angus zijn hieraan gepredisponeerd. Enkel op basis van de macroscopische kenmerken is het zeer moeilijk om een melanoom te differentiëren van andere types huidtumoren, daarom wordt best ook histopathologisch onderzoek gedaan. Meestal is hier een massa van gepigmenteerde cellen te zien. Occasioneel komen er echter ook amelanotische melanomen voor dewelke moeilijker te differentiëren zijn van andere soorten tumoren. Na chirurgische excisie van melanomen is er een goede prognose voor aangetaste runderen, met uitzondering van kwaadaardige melanomen met een sterk infiltratief karakter dewelke metastasen kunnen veroorzaken in de inwendige organen. Papillomen en squameus cel carcinomen kunnen gedifferentieerd worden van melanomen op basis van een combinatie van macroscopische en microscopische kenmerken vermeld in de bespreking van de differentiaaldiagnose van huidtumoren. Sleutelwoorden: Melanomen rund papillomen squameus cel carcinomen huidtumoren 1

41 INLEIDING Melanomen zijn beschreven bij de verschillende gedomesticeerde diersoorten (Stannard and Pulley, 1978; Susaneck and Withrow, 1989). De prevalentie van voorkomen verschilt echter zeer sterk. Bij de hond en het paard is door de hoge prevalentie al veel onderzoek gebeurd naar de oorzaak van ontstaan en het macroscopisch en microscopisch uitzicht. Bij runderen is dit niet het geval, aangezien maar weinig cases beschreven zijn (Miller et al, 1995). Ondanks het feit dat melanomen minder voorkomen bij runderen, behoren ze toch tot de drie meest voorkomende huidtumoren en kunnen ze zowel goedaardig aanwezig blijven als kwaadaardig ontaarden met metastasering tot gevolg. Naast melanomen zijn papillomen en squameus cel carcinomen de andere meest frequent voorkomende huidtumoren (Stannard and Pulley, 1978; Susaneck and Withrow, 1989). Het is voor een dierenarts een echte uitdaging om enkel op basis van uitwendige inspectie en palpatie de verschillende huidtumoren te differentiëren en dan ook nog eens te bepalen of ze goed- of kwaadaardig zijn (Goldschmidt and Hendrick, 2002; Smith et al., 2002). Daarom is het aangeraden om voor of na het verwijderen van de tumoren stalen te nemen voor histopathologisch onderzoek. Op basis hiervan kan vervolgens het type tumor gediagnosticeerd worden en de correcte behandeling en prognose voor het rund bepaald worden. In deze casus wordt een rund besproken met een grote rondvormige massa ter hoogte van de rechter boeg. Pas na het beoordelen van zowel de macroscopische als microscopische kenmerken na excisie van het gezwel kan worden vastgesteld dat het in deze casus om een melanoom zou gaan welk sterk verdacht is van maligniteit. 2

42 1. CASUS BESPREKING 1.1 Anamnese Een Blond d Aquitaine vaars van 16 maanden oud heeft een ronde vaste massa ter hoogte van de rechter boeg. Bij de geboorte had de massa ongeveer een diameter van 5 mm, waarna ze gelijkmatig is gegroeid tot de huidige grootte met een diameter van 12 cm. De veehouder wenst het gezwel te laten verwijderen aangezien de vaars hiervan mechanische hinder ondervindt in het voederhekken en hij de vaars wenst aan te houden voor de fokkerij. Figuur 1: Massa ter hoogte van het caudale deel van de rechter hals 1.2 Verder onderzoek Bij uitwendige inspectie is een rondvormige exophyt groeiende massa te zien juist craniaal gelegen van het rechter schouderblad. Met een exophyte groei wordt hier bedoeld dat de tumor boven de huid uitpuilt en dus niet invasief in de huid groeit. De bovenliggende huid is donkerder gekleurd en er is partiële alopecie aanwezig. De massa voelt bij palpatie hard en weinig samendrukbaar aan, maar is subcutaan wel beperkt beweeglijk. Deze bewegelijkheid doet vermoeden dat er weinig vergroeiing is met de huid en de onderliggende weefsels. De palpatie is niet pijnlijk. Verder onderzoek zoals echografie of een punctie van de massa werd niet uitgevoerd. 1.3 Behandeling Er wordt besloten om de massa via excisie te verwijderen. Hiervoor wordt de vaars licht gesedeerd met 0,05 mg/kg xylazine intramusculair (Rompun 2%, Bayer, Loos, Frankrijk). Rondom het gezwel wordt lokale infiltratie anesthesie met 50 ml laocaïne (Laocaïne 2%, MSD, Beaucouze Cedex, Frankrijk) toegepast. Aangezien het hier om een ronde vaste massa gaat, wordt ervoor gekozen om het gezwel te verwijderen via een ellipsvormige incisie rondom de massa. Bij het vrij prepareren van de massa is te zien dat deze gelegen is bovenop de spieren en hiermee verbonden is via één enkele streng. In deze 3

43 spierstreng is ook een bloedvat aanwezig dewelke zorgt voor de voeding van de tumor. Na het doorsnijden van deze streng en afbinden van het daarin aanwezige bloedvat kan het gezwel makkelijk verwijderd worden. De huid wordt vervolgens doorlopend met achterhaling gehecht met een synthetisch resorbeerbare polyfilament draad (Lacfil, Genia, St. Hilaire de Chaléons, Frankrijk). Finaal wordt de huidwonde bedekt met aluminium spray (Alu-spray, VMD, Biové, Frankrijk). Figuur 2 en 3: De wonde na het verwijderen van het gezwel. De verwijderde massa heeft een gewicht van ongeveer 800 gram. Op overlangse doorsnede is te zien dat het parenchym een zwarte kleur heeft. Dit doet al vermoeden dat we te maken hebben met een pigmentvormende tumor. Om hierover zekerheid te krijgen wordt de massa naar de faculteit diergeneeskunde van de Universiteit Gent opgestuurd voor histopathologisch onderzoek. Figuur 4: Zwart gepigmenteerd weefsel van het gezwel op overlangse doorsnede 4

44 1.4 Histopathologie Er worden verschillende coupes van het weefsel gesneden om hematoxyline-eosine en melanine kleuring op uit te voeren. Op alle coupes is zowel spierweefsel, vetweefsel als bindweefsel te onderscheiden naast een centraal gelegen sterk infiltratief groeiende, niet omkapselde rondcel massa. Deze massa bestaat uit in rijtjes groeiende grote ronde tot ovale cellen dewelke een ruime hoeveelheid goed afgelijnd cytoplasma hebben. Intracellulair is een grote hoeveelheid zwart pigment te zien op de hematoxyline-eosine kleuring. Figuur 5: HE kleuring (vergroting 5x): Niet omkapselde infiltratief groeiende massa van gepigmenteerde cellen ((1) spierweefsel, (2) vetweefsel en (3) gepigmenteerde cellen). Figuur 6: HE-kleuring (vergroting 10x): Ovale in rijtjes groeiende cellen waarvan het cytoplasma gevuld is met zwart pigment. 5

45 Om de cellen individueel beter te kunnen beoordelen wordt het donkere pigment verwijderd met een melanine kleuring. Hierop is te zien dat er atypische cellen aanwezig zijn en dat de cellen een abnormale kern/cytoplasma verhouding hebben door de sterk vergrote kernen. De verschillende celkernen hebben ongelijke vormen en afmetingen, genaamd anisokaryose, met de aanwezigheid van fijn granulair chromatine en een prominente nucleolus. Frequent vertonen de cellen ook meerkernigheid. Mitosefiguren zijn slechts zelden op te merken. Figuur 7: Melanine kleuring (vergroting 40x): gepigmenteerde cellen met sterk vergrote kernen en meerkernigheid. Al deze kenmerken bevestigen ons vermoeden dat we te maken hebben met een melanoom. Aangezien het melanoom niet omkapseld is en sterk infiltratief groeit, is dit een indicatie dat het om een kwaadaardige tumor zou gaan. Bij het bekijken van de kernen van de tumorcellen zijn er echter weinig mitosenfiguren te zien, wat dan weer eerder een benigne tumor doet vermoeden. 1.5 Prognose Zoals vermeld bij de histopathologische beschrijving is het melanoom niet omkapseld en groeit het sterk infiltratief, wat doet vermoeden dat we te maken hebben met een maligne melanoom. Door dit kwaadaardig en infiltratief karakter van het melanoom is het niet onwaarschijnlijk dat er recidieven zullen ontstaan van het weggenomen gezwel. Eventueel kunnen zelfs metastasen in de regionale lymfknopen ontstaan. Enkele maanden na het verwijderen van het melanoom werd nog geen recidief gezien. 6

46 2. LITERATUURSTUDIE Naast melanomen zijn papillomen en squameus cel carcinomen de belangrijkste huidtumoren bij het rund (Stannard and Pulley, 1978; Susaneck and Withrow, 1989), waardoor ze dus ook als meest waarschijnlijke differentiaaldiagnose in deze casus vermeld kunnen worden. In dit deel zal verder worden ingegaan op het macroscopisch en het microscopisch uitzicht van de drie types tumoren waardoor duidelijker wordt hoe deze van elkaar te differentiëren zijn en waarom het in deze casus meest waarschijnlijk om een maligne melanoom gaat. Naast papillomen, squameus cel carcinomen en melanomen kunnen er occasioneel ook nog andere huidtumoren bij het rund voorkomen (Stannard and Pulley, 1978; Susaneck and Withrow, 1989). 2.1 Melanomen Melanomen bij het rund In tegenstelling tot het paard en de hond zijn melanomen bij het rund vrij zeldzaam. Ongeveer 6% van alle tumoren die voorkomen bij runderen zijn melanomen (Babic et al., 2009; Miller et al., 1995). Deze prevalentiecijfers zijn echter wel enkel gebaseerd op histopathologisch gediagnosticeerde melanomen. Men vermoed dus dat deze 6% een onderschatting is van het werkelijke percentage aangezien vele tumoren door de dierenarts niet onderzocht worden (Miller et al., 1995). Ze worden vooral gezien bij jonge dieren. In de literatuur werden al congenitale melanomen beschreven, maar melanomen ontwikkelen zich vooral pas tijdens de eerste twee levensjaren (Miller et al., 1995; Misdorp, 1965; Misdorp, 2002; Yeruham et al., 1999). Dit is anders bij paarden en honden waarbij het voorkomen van melanomen stijgt met de leeftijd van de dieren (Goldschmidt and Hendrick, 2002; Jubb et al., 2007; Lerner and Cage, 1973; Susaneck and Withrow, 1989). Een geslachtspredispositie is niet aanwezig, maar melanomen worden wel het frequentst waargenomen bij runderrassen met een donkerdere haarkleur, zoals de Aberdeen Angus (Babic et al., 2009; Goldschmidt and Hendrick, 2002). Bij het paard is ook een raspredispositie aanwezig, maar in tegenstelling tot bij het rund worden melanomen hier vooral gezien bij paarden met een grijze of witte haarkleur (Goldschmidt and Hendrick, 2002; Jubb et al., 2007; Lerner and Cage, 1973; Susaneck and Withrow, 1989). De meeste cases van melanomen bij de Aberdeen Angus worden gezien in Europa en Noord-Amerika. In India waar het grootste aantal cases zijn beschreven, worden melanomen vooral teruggevonden bij grijskleurige runderen (Miller et al., 1995). Een bepaalde haarkleur als risicofactor voor de ontwikkeling van melanomen is dus niet gelijk voor alle diersoorten. Goedaardige melanomen worden in de diergeneeskunde meestal melanocytoma genoemd, terwijl voor maligne melanomen kortweg melanoom of maligne melanoom wordt gebruikt (Smith et al., 2002) Ontstaan van melanomen Melanomen ontstaan uit melanocyten. Deze cellen migreren tijdens de vroege embryogenese vanuit het neurectoderm naar de epidermis, haarfollikels, mondholte, nasofarynx, uvea, leptomeningen, bijnieren, endocard en intima laag van de bloedvaten (Oruc, 2007; Pulley and Stannard, 1990). Ze bevatten in hun cytoplasma melanosomen, waarin de melanogenese plaatsvindt. Tijdens de 7

47 melanogenese wordt onder invloed van het enzyme tyrosinase eerst tyrosine omgezet tot dopa, waarna dopa door oxidatie wordt omgezet tot dopaquinone. Ten slotte wordt vanuit dopaquinone de verschillende soorten melanine gevormd. Dit hele chemische proces wordt schematisch weergegeven in figuur 8. Het volledige metabolisme wordt gecontroleerd door enerzijds genetische componenten en het melanocyt-stimulerend hormoon geproduceerd door de hypofyse. Anderzijds wordt de melanogenese ook gestimuleerd door externe factoren zoals blootstelling aan Uv-straling en lokale ontstekingsreacties (Korner and Pawelek, 1982; Lerner, 1980; Prota, 1980). Figuur 8: Melanogenese (Naar: Porta, 1980). Bij de mens worden Uv-stralen afkomstig van het zonlicht gezien als een grote risicofactor. Bij de verschillende diersoorten is echter nog niet met zekerheid aangetoond of dit ook een grote rol speelt in het ontstaan van melanomen. In de literatuur zijn de meeste beschreven cases bij het rund afkomstig uit India, wat door het klimaat een indicatie zou zijn voor Uv-straling als risicofactor (Sharma et al., 2010). Bij het varken heeft men al kunnen aantonen dat er een genetische aanleg is voor de ontwikkeling van melanomen, voor de andere diersoorten is dit tot op heden nog niet bekend (Oxenhandler et al., 1979; Scott, 1988; Tissot et al., 1987) Macroscopische kenmerken Bij het rund zijn melanomen het vaakst zichtbaar als een solitaire nodulaire massa afkomstig van de dermis of de subcutis, met de kaak, nek, romp, uier en poten als predilectieplaatsen (Stannard and Pulley, 1978). De bovenliggende huid heeft meestal een glad oppervlak, is donkerder gepigmenteerd dan de rest van de huid en ondergaat gedeeltelijke of volledige alopecie. Soms zijn er aan het oppervlak ook oppervlakkige ulceraties zichtbaar. De grootte van de massa kan sterk variëren naargelang de bestaansduur van de tumor (Miller et al., 1995). Bij palpatie voelt de massa zelden pijnlijk aan en is deze beperkt bewegelijk (Smith, 2002; Weiss et al., 1977). Op basis van het macroscopische onderzoek van 8

48 de tumor alleen kan niet bepaald worden of het om een maligne of benigne tumor gaat (Goldschmidt and Hendrick, 2002). Occasioneel kunnen melanomen bij het rund ook extracutaan voorkomen ter hoogte van de dura mater, het oog of de mondholte (Brito et al., 2009; Cotchin, 1956; Damodaran et al., 1976; Schuh, 1989). Figuur 9 en 10: Melanoom ter hoogte van de mandibulatak (links) (Uit: Velasquez et al., 2015) en oraal melanoom (rechts) (Uit: Naveen et al., 2013) Microscopische kenmerken Microscopisch zijn bij melanomen enkele typische kenmerken waar te nemen die zorgen voor de differentiatie van andere tumoren. Bij de meerderheid van de melanomen bestaat de massa histologisch uit melanocyten, gepigmenteerde cellen dewelke een donkere kleur krijgen door de aanwezigheid van melanine granulen in het cytoplasma (Babic et al., 2009). Sommige melanomen zijn echter amelanotisch, waardoor histologisch op HE-kleuring en macroscopisch geen pigmentatie te zien is (Jubb et al., 2007). Hierdoor kan de aan- of afwezigheid van melanine geen uitsluitsel geven over het soort tumor. Weiss en Frese (1974) zijn er in geslaagd om aan de hand van histologische kenmerken van melanomen bij de hond een classificatie te maken van de verschillende soorten melanomen. In deze classificatie worden drie belangrijke types onderscheiden met daaronder nog verschillende subtypes (Bijlage 1). Dankzij deze classificatie is het mogelijk om melanomen bij dieren te vergelijken met humane melanomen. Een belangrijk identificatiemiddel bij melanomen aanwezig in de dermis is de junctionale activiteit van de tumorcellen, hierbij vormen de melanocyten aggregaten langs de dermo-epidermale overgang (Babic et al., 2009; Jubb et al., 2007). Dit kenmerk is vooral te zien bij benigne melanomen (Garma Avina et al., 1981). 9

49 Figuur 11: Aggregaten van tumorale melanocyten ter hoogte van de dermo-epidermale overgang (Uit: Mignacca et al., 2015). Van de verschillende soorten melanomen weergegeven in bijlage 1, zijn bij het rund enkel nog maar het benigne melanoom met junctionale activiteit en het cellulaire type van het benigne dermaal melanoom enkele malen beschreven (Garma Avina et al., 1981). Op basis van de histologisch kenmerken herkende Mesaric et al (2001) recent ook een maligne melanoom van het epitheloïde type. Hoewel in de literatuur wordt beschreven hoe maligne en benigne melanomen histologisch van elkaar kunnen onderscheiden worden op basis van bepaalde kenmerken, is dit in de praktijk toch niet altijd mogelijk. Vele histopathologische preparaten van melanomen bevatten namelijk kenmerken van zowel benigne als maligne tumoren (Babic et al., 2009; Goldschmidt and Hendrick, 2002; Smith et al., 2002). Bij de hond wordt de mitotische index beschouwd als de beste prognostische indicator. Wanneer er microscopisch meer dan twee mitosen op een 10x40 veld worden waargenomen, is er een grote kans dat het dier ten gevolge van het melanoom zal sterven binnen de twee jaar (Yager and Wilcock, 1994). Voor het rund is dit nog niet beschreven, al kan de mitotische index samen met de mate van infiltratie van tumorcellen wel een goede indicatie geven over de maligniteit (Valentine, 2004) Diagnose van melanomen Meestal gebeurt de diagnose van melanomen via histologie en cytologie aan de hand van de specifieke kenmerken zoals weergegeven in bijlage 1. Nu is er echter ook de mogelijkheid om melanomen te diagnosticeren via immunohistochemische detectie van melanocyten merkers. Melan A is hierbij de meest specifieke merker en is zeer nuttig voor het diagnosticeren van amelanotische melanomen (Jubb et al., 2007). Ook het aantonen van het S100 proteïne, een glia proteïne, geeft aan dat we te maken hebben met een tumor van melanocyten oorsprong (Miller et al., 1995). Hiervan is de sensitiviteit hoog, maar de specificiteit zeer laag omdat het ook vaak een positief resultaat geeft bij normale cellen waaronder glia cellen, neuronen en chondrocyten (Ramos-Vara et al., 2002). Uit humaan onderzoek is echter gebleken dat deze merkers niet bij alle melanomen duidelijk aantoonbaar zijn, waardoor het geen sluitende diagnostische techniek is (Nakajima et al., 1982). 10

50 Figuur 12: Clusters van cellen in de epidermis die positief kleuren voor Melan A (grote pijlen). Ook in de epidermis zijn cellen positief voor Melan A te zien (kleine pijlen) (Uit: Ramos-Vara et al., 2002) Behandeling Ter behandeling worden melanomen best zo snel mogelijk chirurgisch verwijderd. Eventueel kan ook met cryochirurgie geprobeerd worden om het melanoom te verwijderen, maar dit is minder effectief. Bij onderzoek van Miller et al (1995) ontstonden na chirurgisch verwijderen van melanomen bij verschillende dieren geen recidieven meer. In deze cases ging het echter wel enkel om benigne melanomen. Over de excisie van maligne melanomen zijn nog maar weinig cases beschreven, dus er moet nog meer onderzoek gebeuren naar de efficiëntie hiervan (Miller et al., 1995) Prognose Bij jonge runderen zijn de aanwezige melanomen meestal goedaardig. Na het chirurgisch verwijderen ontstaan er nog zelden recidieven en metastasen. Bij oudere runderen komen er echter meer maligne melanomen voor die wel kunnen metastaseren naar de lokale lymfeknopen, longen, lever, nieren of milt, dit gaat dan ook gepaard met een nefaste prognose (Valentine, 2004). Om de aanwezigheid van metastasen uit te sluiten kan een regionale lymfeknoop histologisch geëvalueerd worden op de aanwezigheid van neoplastische melanocyten (Goldschmidt and Hendrick, 2002). Figuur 13 en 14: Links: metastasen van melanomen in de long, Rechts: metastasen van melanomen in de lever (uit: Brito et al., 2009). 11

51 2.2 Squameus cel carcinoma Ontstaan en voorkomen van squameus cel carcinomen Squameus cel carcinomen zijn kwaadaardige tumoren van de huid waarbij de epidermale cellen zijn gedifferentieerd tot keratinocyten (Goldschmidt et al., 1998). De belangrijkste predisponerende factoren voor het ontwikkelen van squameus cel carcinomen zijn enerzijds de blootstelling aan Uv-straling en anderzijds het hebben van weinig behaarde ongepigmenteerde huid, waardoor het voorkomen zowel geografisch als ras gebonden is (Valentine, 2004). Door het hebben van veel ongepigmenteerde huid, zijn de Hereford en Ayrshires dan ook zeer gevoelig aan de ontwikkeling van dit soort huidtumor (Spradbrow et al., 1987) In andere gevallen kunnen squameus cel carcinomen ook ontstaan uit papillomen veroorzaakt door het boviene papilloma virus type 4 of 2 in combinatie met de bovenvermelde risicofactoren bij runderen die occasioneel Adelaarsvaren opnemen (Campo, 1997). Deze tumoren zijn dan wel meestal te vinden ter hoogte van het bovenste deel van het spijsverteringsstelsel. In tegenstelling tot melanomen worden carcinomen het meest gezien bij oudere dieren, aangezien de incidentie stijgt met de leeftijd (Goldschmidt and Hendrick, 2002; Valentine, 2004; Yeruham et al., 1999). Volgens Yeruham et al (1999) zijn squameus cel carcinomen de meest voorkomende tumoren ter hoogte van de vulva. Uit dit onderzoek is echter ook wel gebleken dat de incidentie van carcinomen ter hoogte van de vulva veel lager is bij gepigmenteerde vulva s, waardoor het bij bepaalde rassen zelden voorkomt. Oculaire squameus cel carcinomen zijn ook de meest voorkomende maligne tumoren bij runderen in Noord-Amerika. Ook in andere landen is de prevalentie hoog, al wordt deze wel beïnvloed door de hoeveelheid zonlicht (Tsujita et al., 2010). Figuur 15: Ulceratief squameus cel carcinoma ter hoogte van het mediale aspect van het onderste ooglid (Uit: Tsujita et al., 2010) Macroscopisch Squameus cel carcinomen zijn zichtbaar als proliferatieve en ulceratieve letsels vooral ter hoogte van de mucocutane overgangen zoals rond de oogleden en de vulva. Eerst is er erythema, oedeem en schilfering te zien, om vervolgens verder te evalueren naar korstvorming en verdikking van de epidermis 12

52 met eventueel ulceratie (Goldschmidt and Hendrick, 2002; Valentine, 2004). Deze ulceraties kunnen secundair bacterieel geïnfecteerd worden met ettervorming tot gevolg (Goldschmidt and Hendrick, 2002). Ter hoogte van de vulva nemen de carcinomen eerder een bloemkoolachtige structuur aan. Ter hoogte van de hoornkern kan deze tumor occasioneel ook voorkomen door uitbreiding vanuit de mucosa van de sinus frontalis (Hewlett et al., 1905; Zubaidy, 1976) Microscopisch Histologisch is er epidermale hyperplasie, hyperkeratose, parakeratose, acanthose en dysplasie van de keratinocyten te zien. Op celniveau kunnen de kernen van de tumorale keratinocyten volgende kenmerken vertonen: karyomegalie, hyperchromasie van de kern, vergrote nucleoli en mitose figuren. Daarnaast zullen de tumorale cellen in staat zijn om keratine te vormen wat zichtbaar is als eosinofiele intracytoplasmatisch filamenten op HE-kleuring. Bij veel keratine vorming kunnen zelf hoornparels zichtbaar zijn op histologie (Goldschmidt and Hendrick, 2002). Wanneer er macroscopisch ulceratie van het carcinoom aanwezig is, dan is er microscopisch infiltratie van neutrofielen in het oppervlakkige deel en van plasmacellen en lymfocyten in het diepe deel van het carcinoom (Goldschmidt and Hendrick, 2002; Scott, 1988). Figuur 16 en 17: Links: Onregelmatige massa s van epitheelcellen die de epidermis invaderen. Rechts: Vorming van keratine hoornparels (Uit: Goldschmidt and Hendrick, 2002) Behandeling De tumor wordt het best zo wijd mogelijk chirurgisch verwijderd. Op sommige plaatsen is dit echter niet mogelijk, waardoor kan geopteerd worden voor cryotherapie, hyperthermie of radiatie therapie. Het behandelen van oculaire squameus cel carcinomen met hyperthermie geeft goede resultaten (Grier et al., 1980). Ook het toepassen van immunotherapie door middel van het toedienen van een autovaccin is een mogelijkheid om oculaire squameus cel carcinomen te laten regresseren (Hoffmann et al., 2008). 13

53 Bij het voorkomen van een squameus cel carcinoom ter hoogte van de hoornkern wordt de tumor best verwijderd samen met de aangetaste hoorn (Joshi et al., 2009) Prognose Meestal groeien squameus cel carcinomen zeer traag en is er zelden metastase naar de regionale lymfeknopen. Wanneer er toch metastasen zouden zijn, dan wordt dit meestal gezien bij carcinomen die weinig gedifferentieerd zijn en al zeer lang aanwezig zijn (Goldschmidt and Hendrick, 2002). Ook squameus cel carcinomen ter hoogte van het bovenste deel van het spijsverteringsstelsel ontstaan uit papillomen zullen in 20 tot 40% van de gevallen metastaseren (Masuda et al., 2011) Papillomen Voorkomen en ontstaan van papillomen Papillomen zijn de meest voorkomende huidtumoren bij het rund. Papillomatosen ontstaan meestal bij dieren jonger dan twee jaar doordat beschadigde huid besmet wordt met het boviene papillomavirus. Er is geen geslacht- en raspredispositie aanwezig (Goldschmidt and Hendrick, 2002). De incubatie periode van het virus na infectie bedraagt tussen de 2 en 6 maanden, afhankelijk van het type virus en de immuniteit van de gastheer (Scott, 1988). Runderen kunnen aangetast worden door 6 verschillende types van het bovien papillomavirus, dewelke elk een andere predilectieplaats hebben op het lichaam (zie tabel 1). Papillomavirussen komen voor bij alle diersoorten, maar ze zijn meestal zeer diersoort specifiek waardoor er geen overdracht is naar andere diersoorten. Echter een uitzondering hierop is BVP-1 en -2 dewelke ook paardachtigen kunnen aantasten en vermoedelijk sarcoïden veroorzaken (Campo, 2002). Tabel 1: De verschillende types bovine papillomavirus met bijhorende letsels (Naar: Scott, 1988; Campo et al., 1981). Type bovien papillomavirus Predilectieplaats Kenmerken BPV-1 Spenen en penis - Bij runderen jonger dan 2 jaar. - Letsels verdwijnen meestal spontaan BPV-2 Hoofd, nek, schouders en - Bij runderen jonger dan 2 jaar occasioneel poten en spenen - Letsels verdwijnen meestal spontaan BPV-3 Overal op het lichaam - Bij runderen van alle leeftijden - Letsels verdwijnen niet spontaan BPV-4 Spijsverteringsstelsel BPV-5 Spenen en uier - Bij runderen van alle leeftijden - Letsels verdwijnen niet spontaan BPV-6 Spenen en uier 14

54 2.3.2 Macroscopisch In tegenstelling tot melanomen zijn papillomen meestal exophyt groeiende multinodulaire massa s dewelke vastgehecht zijn aan de huid via een brede basis of dunne steel, al varieert dit macroscopisch uitzicht naargelang het type BPV. Occasioneel kunnen ook plaquevormige massa s voorkomen. Het oppervlakte is kaal en hyperkeratotisch. Papillomen kunnen overal op het lichaam voorkomen naargelang het type van BPV (Valentine, 2004). Figuur 18: Papillomen op de spenen en ter hoogte van de linea alba (Uit: Jelinek and Tachezy, 2005) Microscopisch Histologisch kunnen twee types van papillomen van elkaar onderscheiden worden. Enerzijds zijn er de squameuze papillomas veroorzaakt door BPV-3, -4 en -6, waarbij enkel het overliggende epitheel geprolifereerd is (Valentine, 2004). Op cellulair niveau in het epitheel zijn hier geballoneerde degeneratie, vorming van keratohyaliene granules en intranucleaire inclusie lichamen te zien (Scott, 1988). Daarnaast kunnen ook fibropapillomen gezien worden, waarbij zowel het epitheel als het onderliggende bindweefsel geprolifereerd is (Valentine, 2004). Deze worden vooral gevormd door infectie met BPV-5. Naast de kenmerken van het epitheel zoals beschreven bij de squameuze papillomen is hier ook een fibroma-achtige proliferatie van het collageen te zien (Scott, 1988). Bij infectie met BPV-1 en -2 is er meestal een combinatie van fibropapillomen en squameuze papillomen te zien (Campo, 1997; Scott, 1988). 15

55 Figuur 19 en 20: Links: Squameus papilloma met hyperplasie van het epitheel, acanthose en hyperkeratose (Uit: Jelinek and Tachezy, 2005). Rechts: speenpapilloma met hyperplasie en acanthose ter hoogte van het epitheel (Uit: Maeda et al., 2007) Behandeling en preventie De meeste papillomen zullen spontaan regresseren binnen het jaar onder invloed van celgemedieerde immuniteit. Uitzonderingen hierop zijn papillomen ontstaan door infectie met BPV-3 en -5, dewelke moeilijk kunnen regresseren enkel door toedoen van de immuniteit (Scott, 1988). Uitgebreide of niet regresserende papillomen kunnen op verschillende manieren behandeld worden. Ze kunnen verwijderd worden via excisie of met cryotherapie. Meestal wordt er echter autovaccinatie toegepast op sterk aangetaste dieren en de mogelijks besmette dieren. Dit vaccin wordt gemaakt op basis van papillomateus weefsel van de aangetaste koeien en kan dus zowel therapeutisch als profylactisch toegepast worden (Campo, 2002). Men kan er enerzijds voor kiezen om het papillomavirus zelf te verwerken in het vaccin of anderzijds om gebruik te maken van virale proteïnen zoals het L2 proteïne (Campo, 1997). Het autovaccin is echter wel enkel effectief tegenover hetzelfde type virus als aanwezig in het vaccin, infectie met andere types van papillomavirus is dus nog steeds mogelijk omdat er geen kruisimmuniteit is (Campo, 1997; Jarrett et al., 1990) Prognose Papillomen veroorzaakt door de meeste types van BPV zullen spontaan regresseren. Hierdoor is de prognose van aangetaste dieren meestal positief. Een uitzondering hierop zijn papillomen veroorzaakt door BPV-2 en -4 dewelke kunnen evolueren naar maligne squameus cel carcinomen onder invloed van Uv-straling. Ook door het opnemen van Adelaarsvaren kunnen papillomen ter hoogte van de urineblaas en het spijsverteringsstelsel transformeren naar carcinomen doordat de pterosinen aanwezig in de plant zorgen voor immunosuppressie (Campo, 1997). 16

PRAKTISCHE KIJK OP HOE VAARZENMASTITIS TE VOORKOMEN EN TE CONTROLEREN. Sofie Piepers Sarne De Vliegher. M - team. Roadshows uiergezondheid

PRAKTISCHE KIJK OP HOE VAARZENMASTITIS TE VOORKOMEN EN TE CONTROLEREN. Sofie Piepers Sarne De Vliegher. M - team. Roadshows uiergezondheid PRAKTISCHE KIJK OP HOE VAARZENASTITIS TE VOORKOEN EN TE CONTROLEREN Sofie Piepers Sarne De Vliegher - team Roadshows uiergezondheid Wat verwachten we van vaarzen? Op leeftijdvan twee jaar: Kalven Start

Nadere informatie

Vaarzenmastitis verbeter de rentabiliteit van de next generation. Sofie Piepers, DVM, PhD. M-team UGent

Vaarzenmastitis verbeter de rentabiliteit van de next generation. Sofie Piepers, DVM, PhD. M-team UGent Vaarzenmastitis verbeter de rentabiliteit van de next generation Sofie Piepers, DVM, PhD Vaarzenmastitis Intramammaire infecties vóór kalven Gevolgen na kalven: Klinische mastitis Subklinische mastitis

Nadere informatie

Grote proportie van de vaarzen kalven af met geïnfecteerde kwartieren (Fox, 2009)

Grote proportie van de vaarzen kalven af met geïnfecteerde kwartieren (Fox, 2009) Studiedag 28 juni 2011 NIEUWE INZICHTEN IN VAARZENASTITIS: TO TREAT OR NOT TO TREAT? Faculteit Diergeneeskunde -UGent D RS. P I E T E R PASSC H Y N D R. S O F I E P I E PE R S P RO F. D R. S AR N E D E

Nadere informatie

Een verhoogd coligetal: Klebsiella-mastitis als mogelijke oorzaak?

Een verhoogd coligetal: Klebsiella-mastitis als mogelijke oorzaak? Een verhoogd coligetal: Klebsiella-mastitis als mogelijke oorzaak? Volgens de laatste schattingen van MCC-Vlaanderen kan een gemiddeld melkveebedrijf in Vlaanderen tussen 400 en 1000 euro per maand meer

Nadere informatie

VISIE OP UIERGEZONDHEID Met andere ogen kijken naar mastitis

VISIE OP UIERGEZONDHEID Met andere ogen kijken naar mastitis VISIE OP UIERGEZONDHEID Met andere ogen kijken naar mastitis Otlis Sampimon Geuko Elderman EVEN VOORSTELLEN INHOUD Inleiding Aanpak mastitis Visie Melkmachine / techniek Behandeling Droogstand Afvoer Samenvatting

Nadere informatie

De dag van droogstand is de eerste dag van de lactatie

De dag van droogstand is de eerste dag van de lactatie De dag van droogstand is de eerste dag van de lactatie Melkveecongres 2016 Dr Monique Van Goubergen Enter number(s) then press 'Send'. Wat is het doel van de droogstand? Vote for up to 3 choices 1. Voor

Nadere informatie

Praktische kijk op droogstandsmanagement bij Vlaamse melkveebedrijven. Samenvattend rapport

Praktische kijk op droogstandsmanagement bij Vlaamse melkveebedrijven. Samenvattend rapport Praktische kijk op droogstandsmanagement bij Vlaamse melkveebedrijven Samenvattend rapport 1 ENQUÊTE 1.1 Opstellen van de enquête In kader van het demo-project verantwoord gebruik van antibiotica in de

Nadere informatie

Praktische kijk op droogstandsmanagement bij Vlaamse melkveebedrijven. Enquêteresultaten

Praktische kijk op droogstandsmanagement bij Vlaamse melkveebedrijven. Enquêteresultaten Praktische kijk op droogstandsmanagement bij Vlaamse melkveebedrijven Enquêteresultaten 1 ENQUÊTE RESULTATEN Gemiddeld aantal dieren >150 6,9% Aantal dieren 100-150 50-100 14,0% 50,2% 0-50 28,9% 0 50 100

Nadere informatie

Coagulase-negatieve stafylokokken: opduikende mastitispathogenen

Coagulase-negatieve stafylokokken: opduikende mastitispathogenen Coagulase-negatieve stafylokokken: opduikende mastitispathogenen Els Van Coillie ILVO T&V Mastitis (uierontsteking) Wordt veroorzaakt door binnendringen van bacteriën in het uierweefsel via het slotgat

Nadere informatie

Nieuwe droogzetrichtlijnen voor 2014. Bart Geurts Dierenarts

Nieuwe droogzetrichtlijnen voor 2014. Bart Geurts Dierenarts Nieuwe droogzetrichtlijnen voor 2014 Bart Geurts Dierenarts Indeling presentatie Antibioticabeleid Waarom zijn de richtlijnen ontwikkeld? Waar zijn de richtlijnen op gebaseerd? Wat zijn de nieuwe richtlijnen?

Nadere informatie

Verantwoord antibioticumgebruik en selectief niet-droogzetten

Verantwoord antibioticumgebruik en selectief niet-droogzetten Verantwoord antibioticumgebruik en selectief nietdroogzetten Een studie in opdracht van Lami uitgevoerd door de Universitaire Landbouwhuisdieren Praktijk (ULP) Juli 2012 1 Inhoud Introduktie... 3 Opzet

Nadere informatie

18-2-2013. Bacterie schematisch. Een bacterie is resistent. Oorzaak resistentie wereldwijd. Resistentie verkrijgen. Antibiogram. Matig & juist gebruik

18-2-2013. Bacterie schematisch. Een bacterie is resistent. Oorzaak resistentie wereldwijd. Resistentie verkrijgen. Antibiogram. Matig & juist gebruik % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % % Broilers Slaughter pigs Veal calves Dairy cattle -- Themabijeenkomst Antibioticumbeleid en de (on-)mogelijkheden

Nadere informatie

UIERGEZONDHEID HOE BETER BEHANDELEN

UIERGEZONDHEID HOE BETER BEHANDELEN UIERGEZONDHEID HOE BETER BEHANDELEN MET MINDER KOSTEN? KARLIEN SUPRÉ HOOFD BEDRIJFSADVISERING MCC-VLAANDEREN Uiergezondheid in Vlaanderen Klinische mastitis Celgetalproblemen => subklinische mastitis Aantal

Nadere informatie

Celgetal na klinische mastitis

Celgetal na klinische mastitis UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2013-2014 Celgetal na klinische mastitis door Marijke VAN LANDEGHEM Promotoren: Dierenarts Joren Verbeke Prof. Dr. Sarne De Vliegher Literatuurstudie

Nadere informatie

De mogelijkheden van smalspectrumaanpak mastitis

De mogelijkheden van smalspectrumaanpak mastitis De mogelijkheden van smalspectrumaanpak mastitis Met andere ogen kijken naar klinische mastitis Diewertje van den Dungen INHOUD Inleiding Achtergrond mastitis Detectie van mastitis Actie op mastitis Nieuwe

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar CASUS UIERGEZONDHEID. Door. Brecht WAERENBURGH

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar CASUS UIERGEZONDHEID. Door. Brecht WAERENBURGH UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2013-2014 CASUS UIERGEZONDHEID Door Brecht WAERENBURGH Promotor: Drs. Anneleen De Visscher Medepromotor: Prof. Dr. Sarne De Vliegher Klinische casus

Nadere informatie

Uierontsteking. Herkauwersgezondheidszorg, Faculteit Diergeneeskunde, Yalelaan 7, 3584 CL Utrecht

Uierontsteking. Herkauwersgezondheidszorg, Faculteit Diergeneeskunde, Yalelaan 7, 3584 CL Utrecht R. N. Zadoks a en O. C. Sampimon b a Hoofdafdeling Gezondheidszorg Landbouwhuisdieren, Afdeling Herkauwersgezondheidszorg, Faculteit Diergeneeskunde, Yalelaan 7, 3584 CL Utrecht R.N.Zadoks@vet.uu.nl b

Nadere informatie

Een labuitslag en dan?

Een labuitslag en dan? Een labuitslag en dan? Interpretatie en nieuwe ontwikkelingen Hans Miltenburg GD oktober 2013 Programma Waarom GD Tankmelk Uiergezondheid? Interpretatie GD Tankmelk Uiergezondheid Nieuwe ontwikkelingen

Nadere informatie

UIERGEZONDHEID Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipisicing elit, sed do eiusmod tempor incididunt ut labore et dolore magna aliqua

UIERGEZONDHEID Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipisicing elit, sed do eiusmod tempor incididunt ut labore et dolore magna aliqua UIERGEZONDHEID Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipisicing elit, sed do eiusmod tempor incididunt ut labore et dolore magna aliqua DEPARTEMENT LANDBOUW & VISSERIJ WWW.VLAANDEREN.BE/LANDBOUW UIERGEZONDHEID

Nadere informatie

ANTIBIOTICA IN DE MELKVEEHOUDERIJ UIERGEZONDHEID

ANTIBIOTICA IN DE MELKVEEHOUDERIJ UIERGEZONDHEID Melkveehouderij en antibiotica ANTIBIOTICA IN DE MELKVEEHOUDERIJ UIERGEZONDHEID Melkveesector geen grootverbruiker Diersoortspecifieke data ontbreken Redenen van toediening RESISTENTIE REDUCTIE RESIDUEN

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar 2012-2013

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar 2012-2013 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2012-2013 SYSTEMATISCH GEBRUIK ANTIBIOTICA ALS DROOGZETTHERAPIE: NOG LANGER HOUDBAAR IN DEZE CONTEXT? door Kimberly VERSTRAETEN Promotoren: Prof.

Nadere informatie

Casus: Bespreking van een modern melkveebedrijf met uiergezondheidsproblemen

Casus: Bespreking van een modern melkveebedrijf met uiergezondheidsproblemen UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2014 2015 Casus: Bespreking van een modern melkveebedrijf met uiergezondheidsproblemen door Hannes VERMEULEN Promotor: Dierenarts Anneleen De Visscher

Nadere informatie

(be)handelen bij uiergezondheidsproblemen

(be)handelen bij uiergezondheidsproblemen (be)handelen bij uiergezondheidsproblemen Annet Velthuis Lector Management van Rundergezondheid 15 mei 2019 18 oktober 2018 Inhoud 1. Anatomie van de uier 2. Wat is mastitis? 3. Welke bacteriën? 4. (On)zin

Nadere informatie

Meer info? Contacteer: Frederik De Vos, DVM 03 / 877 44 34 of frederik.devos@vetoquinol-benelux.be. O ptimilq 1

Meer info? Contacteer: Frederik De Vos, DVM 03 / 877 44 34 of frederik.devos@vetoquinol-benelux.be. O ptimilq 1 Meer info? Contacteer: Frederik De Vos, DVM 03 / 877 44 34 of frederik.devos@vetoquinol-benelux.be 8 O ptimilq O ptimilq 1 efficiënt samenwerken Verantwoord antibioticagebruik wint steeds meer aan belang.

Nadere informatie

N o t i t i e. Lactosebepalingen MPR Datum: Arnhem, 29 augustus 2006 Onze referentie: R&D/06.0108/MH/HWA Bijlage(n): -

N o t i t i e. Lactosebepalingen MPR Datum: Arnhem, 29 augustus 2006 Onze referentie: R&D/06.0108/MH/HWA Bijlage(n): - Auteur: Horneman Betreft: Lactosebepalingen MPR Datum: Arnhem, 29 augustus 2006 Onze referentie: R&D/06.0108/MH/HWA Bijlage(n): - N o t i t i e Sinds begin 2006 worden resultaten van lactosebepalingen

Nadere informatie

Voorspellende waarde van het bacteriologisch onderzoek van tankmelk, Richard Olde Riekerink

Voorspellende waarde van het bacteriologisch onderzoek van tankmelk, Richard Olde Riekerink Verslag van de bijeenkomst van het uiergezondheidspanel najaar 2011 Het Uiergezondheidspanel (UGP) is een deskundig, onafhankelijk en divers discussieplatform op het gebied van uiergezondheid bij melkvee.

Nadere informatie

Diergeneeskundige bedrijfsadvisering bij melkvee

Diergeneeskundige bedrijfsadvisering bij melkvee Diergeneeskundige bedrijfsadvisering bij melkvee Pieter Passchyn AMCRA seminarie: Vaccinatie, bioveiligheid en management als tools voor een verminderd antibacterieel gebruik, Brussel, 10-11 oktober 2013

Nadere informatie

Netwerk Melkveehouderij antibioticavrij

Netwerk Melkveehouderij antibioticavrij Netwerk Melkveehouderij antibioticavrij Hoe worden veehouders antibioticavrij ABvrij: chaos of andere ordening Hoe worden veehouders antibioticavrij Willen is kunnen 1. Ze moeten het echt willen: redenen

Nadere informatie

Notice Version NL UBROSTAR DRY COW B. BIJSLUITER

Notice Version NL UBROSTAR DRY COW B. BIJSLUITER B. BIJSLUITER BIJSLUITER Ubrostar Dry Cow 100 mg / 280 mg / 100 mg, intramammaire suspensie voor runderen 1. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN EN DE FABRIKANT

Nadere informatie

Melktips voor powervrouwen

Melktips voor powervrouwen Melktips voor powervrouwen Wéér die lastige koe die moeilijk doet bij het aansluiten van de melkklauw. Pijn in de schouders na langere tijd melken of een koe met mastitis in de melkput. Wellicht herkenbare

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2012-2013 Aanpakken van een uiergezondheidsprobleem in de praktijk - focus op robotmelken door Mieke HUYCK Promotor: Dr. S. Piepers Copromotor:

Nadere informatie

ADLO- project. Verantwoord gebruik van antibiotica in de Vlaamse melkveehouderij door communicatie, opleiding en begeleiding.

ADLO- project. Verantwoord gebruik van antibiotica in de Vlaamse melkveehouderij door communicatie, opleiding en begeleiding. ADLO- project Verantwoord gebruik van antibiotica in de Vlaamse melkveehouderij door communicatie, opleiding en begeleiding MCC- Vlaanderen Hagenbroeksesteenweg 167 2500 LIER Tel. 078/15 47 10 info@mcc-

Nadere informatie

Mastitis is gewoon irritant

Mastitis is gewoon irritant Mastitis is gewoon irritant Yvette de Geus Introductie Dierenartsenpraktijk Krommerijnstreek in Schalkwijk Boerinnenclub Zoönose kennisnetwerk Antibiotica 1 Programma workshop uiergezondheid Introductie

Nadere informatie

EVALUATIE VAN EEN GEAUTOMATISEERDE SELECTIE VAN MELKKOEIEN VOOR BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK OP BASIS VAN CELGETAL- EN ANDERE KOEGEGEVENS

EVALUATIE VAN EEN GEAUTOMATISEERDE SELECTIE VAN MELKKOEIEN VOOR BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK OP BASIS VAN CELGETAL- EN ANDERE KOEGEGEVENS UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2014 2015 EVALUATIE VAN EEN GEAUTOMATISEERDE SELECTIE VAN MELKKOEIEN VOOR BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK OP BASIS VAN CELGETAL- EN ANDERE KOEGEGEVENS

Nadere informatie

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN. Noroseal 2,6 g suspensie voor intramammair gebruik bij runderen 2. KWALTITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN. Noroseal 2,6 g suspensie voor intramammair gebruik bij runderen 2. KWALTITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN 1. NAAM VAN HET DIERGENEESMIDDEL Noroseal 2,6 g suspensie voor intramammair gebruik bij runderen 2. KWALTITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Per intramammaire injector

Nadere informatie

Waarom? Vertering bij de koe. Missie 8/03/2012. Belangrijkste economische parameters. Efficiënt en effectief gebruik van MPR. via rantsoenwijzigingen

Waarom? Vertering bij de koe. Missie 8/03/2012. Belangrijkste economische parameters. Efficiënt en effectief gebruik van MPR. via rantsoenwijzigingen Efficiënt en effectief gebruik van MPR Missie Objectieve data verzamelen Analyse Lokeren, 7 maart 2012 Concreet en bedrijfsspecifiek advies Opvolging Opleiding Er is geen universele waarheid Ieder bedrijf

Nadere informatie

AANPAK EN BEGELEIDING VAN DE UIERGEZONDHEID OP EEN PROBLEEMBEDRIJF

AANPAK EN BEGELEIDING VAN DE UIERGEZONDHEID OP EEN PROBLEEMBEDRIJF UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2010-2011 AANPAK EN BEGELEIDING VAN DE UIERGEZONDHEID OP EEN PROBLEEMBEDRIJF THEORIE IN DE PRAKTIJK door Marina STEVENS Promotor: Dr. S. Piepers

Nadere informatie

Droogzetten met beperkt gebruik van antimicrobiële middelen: Toepassing in de Vlaamse melkveehouderij

Droogzetten met beperkt gebruik van antimicrobiële middelen: Toepassing in de Vlaamse melkveehouderij FACULTEIT INDUSTRIËLE INGENIEURSWETENSCHAPPEN TECHNOLOGIECAMPUS GEEL Droogzetten met beperkt gebruik van antimicrobiële middelen: Toepassing in de Vlaamse melkveehouderij Hans De Schutter Promotor: Bert

Nadere informatie

Staphycoloccus aureus, van kwaad naar beter. Uiergezondheidspanel november 2018

Staphycoloccus aureus, van kwaad naar beter. Uiergezondheidspanel november 2018 Staphycoloccus aureus, van kwaad naar beter Uiergezondheidspanel november 2018 Kees Uil Introductie Vooropleiding HAS Dronten richting Veehouderij en Diergezondheid Afgestudeerd Diergeneeskunde 2013 naar

Nadere informatie

Samenvatting R. N. Zadoks

Samenvatting R. N. Zadoks R. N. Zadoks Department of Farm Animal Health, Ruminant Health Unit Faculty of Veterinary Medicine, Utrecht University Yalelaan 7, 3584 CL Utrecht, The Netherlands R.N.Zadoks@vet.uu.nl Mastitis is de meest

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2013-2014 MOGELIJKHEDEN TOT VERBETEREN VAN UIERGEZONHEID OP EEN ROBOTBEDRIJF IN DE PRAKTIJK door Ron SWINNEN Promotor: Dr. Sofie Piepers Copromotor:

Nadere informatie

Sterk met Melk. Brugse Ommeland en Meetjesland

Sterk met Melk. Brugse Ommeland en Meetjesland Sterk met Melk Brugse Ommeland en Meetjesland Dit verslag is geschreven in het kader van het project Sterk met Melk. Contact: Diane Schoonhoven, Leader+ project Sterk met Melk, 09 376 97 38, www.meetjesland.be/sterkmetmelk

Nadere informatie

Workshops. Themadag Doelgericht (be)handelen bij uiergezondheidsproblemen. Mariska van Asselt Jorien Druijf Karien Griffioen

Workshops. Themadag Doelgericht (be)handelen bij uiergezondheidsproblemen. Mariska van Asselt Jorien Druijf Karien Griffioen Workshops Themadag Doelgericht (be)handelen bij uiergezondheidsproblemen Mariska van Asselt Jorien Druijf Karien Griffioen Dronten, 18 oktober 2018 Definitief Workshops Themadag Doelgericht (be)handelen

Nadere informatie

BIJSLUITER ORBESEAL, Suspensie voor intramammaire toediening bij droogzetten

BIJSLUITER ORBESEAL, Suspensie voor intramammaire toediening bij droogzetten BIJSLUITER, Suspensie voor intramammaire toediening bij droogzetten 1. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN EN DE FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE, INDIEN

Nadere informatie

BVD, het aanpakken waard! Monique Driesse en Ruben Tolboom Januari 2015

BVD, het aanpakken waard! Monique Driesse en Ruben Tolboom Januari 2015 BVD, het aanpakken waard! Monique Driesse en Ruben Tolboom Januari 2015 Voorstellen Monique Driesse Rundveedierenarts 7 jaar praktijk, 5 jaar in Canada Sinds 2007 bij Boehringer Ingelheim Ruben Tolboom

Nadere informatie

Nieuwsbrief. > 05 winter voor ondernemende melkveehouders. Uw eerste keuze in uiergezondheid

Nieuwsbrief. > 05 winter voor ondernemende melkveehouders. Uw eerste keuze in uiergezondheid Nieuwsbrief voor ondernemende melkveehouders > 05 winter 2011 Uw eerste keuze in uiergezondheid Editoriaal Editoriaal Beste lezer, Dit jaar viel de zomer zo kort en vroeg, dat we ons kunnen afvragen of

Nadere informatie

NIEUWSBRIEF. voor ondernemende melkveehouders

NIEUWSBRIEF. voor ondernemende melkveehouders SEPTEMBER 2012 N 3 NIEUWSBRIEF voor ondernemende melkveehouders Periodiciteit: trimestrieel - September - Oktober - November - Erkenningsnummer: P913614 - Afgiftekantoor: GENT X Belgique België P.P. -

Nadere informatie

Resultaten van een veldproef met betrekking tot neonatale kalverdiarree

Resultaten van een veldproef met betrekking tot neonatale kalverdiarree Auteur: Vanessa Meganck Inleiding Resultaten van een veldproef met betrekking tot neonatale kalverdiarree Voor het vermijden van diarree bij de jongste kalfjes dient er een evenwicht gevonden te worden

Nadere informatie

Het belang van een degelijk biestmanagement op moderne. rundveebedrijven

Het belang van een degelijk biestmanagement op moderne. rundveebedrijven Auteur: Vanessa Meganck Het belang van een degelijk biestmanagement op moderne rundveebedrijven Een kalf wordt zonder antistoffen geboren door de specifieke bouw van de placenta (moederkoek) van het rund.

Nadere informatie

Mastitisonderzoek naar de praktijk

Mastitisonderzoek naar de praktijk Mastitisonderzoek naar de praktijk Tekst: Sofie Piepers en Sarne De Vliegher Tussen 21 en 24 maart werd in Christchurch, Nieuw-Zeeland, het 5-jaarlijkse mastitis congres van de International Dairy Federation

Nadere informatie

Effect van bedrijfsvoering op uiergezondheid in de biologische melkveehouderij

Effect van bedrijfsvoering op uiergezondheid in de biologische melkveehouderij Effect van bedrijfsvoering op uiergezondheid in de biologische melkveehouderij Auteurs: Leonie Jelsma en Christien Kloeze Klas: DGH 4 In opdracht van: Onder begeleiding van: Onderzoeksverslag Effect van

Nadere informatie

Deze brochure wordt u aangeboden door:

Deze brochure wordt u aangeboden door: UIERGEZONDHEID Deze brochure wordt u aangeboden door: Vlaamse overheid Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling Melkvee Baron Ruzettelaan1 8310 BRUGGE (ASSEBROEK) Tel. 050/20

Nadere informatie

Dierenartsenpraktijk Tweestromenland Rundveedierenartsen. Maarten Adamse Jos Giesen David Speksnijder

Dierenartsenpraktijk Tweestromenland Rundveedierenartsen. Maarten Adamse Jos Giesen David Speksnijder Dierenartsenpraktijk Tweestromenland Rundveedierenartsen Maarten Adamse Jos Giesen David Speksnijder Achtergrond richtlijn Maarten Adamse Achtergrond AB reductie Prof. Jaap Wagenaar Praktische tips rondom

Nadere informatie

Richtlijn Antimicrobiële middelen bij het droogzetten van melkkoeien

Richtlijn Antimicrobiële middelen bij het droogzetten van melkkoeien Richtlijn Antimicrobiële middelen bij het droogzetten van melkkoeien Versie 1.0 Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde Houten, Pre-ambule Preambule KNMvD-richtlijnen Voor u ligt een

Nadere informatie

Hoofdstuk 3: Wekelijks/maandelijks werk

Hoofdstuk 3: Wekelijks/maandelijks werk Planmatig werken Vandaag Als je het dagelijkse werk goed doet, zal het resultaat ook goed zijn. Maar hoe weet je of je je werk goed doet? Maar weinig mensen zijn kritisch genoeg om zichzelf te kunnen beoordelen

Nadere informatie

CONSENSUS STATEMENT DROOGZETBEHANDELING

CONSENSUS STATEMENT DROOGZETBEHANDELING CONSENSUS STATEMENT DROOGZETBEHANDELING Bradley 1 A., De Vliegher 2 S., Farre 3 M., Jimenez 4 L.M., Peters 5 T., Schmitt-van de Leemput 6 E., van Werven 7 T. 1 QMMS en Universiteit van Nottingham, VK;

Nadere informatie

CONSENSUS STATEMENT DROOGZETBEHANDELING

CONSENSUS STATEMENT DROOGZETBEHANDELING CONSENSUS STATEMENT DROOGZETBEHANDELING Bradley 1 A., De Vliegher 2 S., Farre 3 M., Jimenez 4 L.M., Peters 5 T., Schmitt-van de Leemput 6 E., van Werven 7 T. 1 QMMS en Universiteit van Nottingham, VK;

Nadere informatie

Melkveebedrijf. Huisvesting. Melkveebedrijf. MPR oktober Melkmachine en melktechniek. 260 koeien 166 jongvee

Melkveebedrijf. Huisvesting. Melkveebedrijf. MPR oktober Melkmachine en melktechniek. 260 koeien 166 jongvee 260 koeien 166 jongvee BVD Vrij IBR Vrij Salmonella onverdacht Paratbc Status A Huisvesting Volledig TMR Aparte vaarzen groep Opstartgroep Gezakt zaagsel (Allspan) met Boxclean 2dd boxen schoongemaakt

Nadere informatie

Conditie, bevuiling, schurft..

Conditie, bevuiling, schurft.. Conditie, bevuiling, schurft.. Locomotiescore, lijn van de rug.. Mest consistentie Gedrag? Werkroutines 5 Werkroutines Weging Punten Werklijnen en kruislijnen Jong naar oud, kans op mestcontact 3 2

Nadere informatie

Klinische mastitis, een veel voorkomend economisch probleem in de melkveeindustrie

Klinische mastitis, een veel voorkomend economisch probleem in de melkveeindustrie UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2013 2014 Klinische mastitis, een veel voorkomend economisch probleem in de melkveeindustrie Door De Hertogh Marijke Promotoren: Dr. Sofie Piepers

Nadere informatie

Inhoud. Aanleiding Analyse Resultaten Wetgeving en wetenschap Discussie

Inhoud. Aanleiding Analyse Resultaten Wetgeving en wetenschap Discussie Uiergezondheidspanel, 20 Mei 2015 Inhoud Aanleiding Analyse Resultaten Wetgeving en wetenschap Discussie Aanleiding Meer ernstige mastitiden in 2014 Dit resulteerde in de volgende vragen: Is er een relatie

Nadere informatie

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN 1. NAAM VAN HET DIERGENEESMIDDEL ORBENIN E.D.C. 600 mg 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Cloxacillin. benzathin. (= cloxacillin. 600 mg) - Acid. stear.

Nadere informatie

Mastitis en de vrije markt. Henk Hogeveen

Mastitis en de vrije markt. Henk Hogeveen Mastitis en de vrije markt Henk Hogeveen Wat kunt u van mij verwachten Denken in een tijd zonder quotum Het probleem: Preventieve kosten vs faalkosten En nu zonder quotum Oude denken Productiecapaciteit

Nadere informatie

Evaluatie Selectief Droogzetten

Evaluatie Selectief Droogzetten Evaluatie Selectief Droogzetten Risico s en Kansen 23 februari 2015 1 Emma Strous Sophie Noyen-Wolfert Inhoud Theorie droogzetten Richtlijn selectief droogzetten Meningen en Feiten Onderzoek Verkoopcijfers

Nadere informatie

Wat zijn de kosten van mastitis in de vrije markt. Henk Hogeveen

Wat zijn de kosten van mastitis in de vrije markt. Henk Hogeveen Wat zijn de kosten van mastitis in de vrije markt Henk Hogeveen Wat kunt u van mij verwachten Het probleem: Preventieve kosten vs faalkosten Faalkosten van mastitis U weet de kosten van mastitis toch?

Nadere informatie

Chapter 10. Klauwgezondheid bij melkkoeien in Nederland

Chapter 10. Klauwgezondheid bij melkkoeien in Nederland Claw Health in Dairy Cows in the Netherlands Chapter 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 - Chapter 10 - Klauwgezondheid bij melkkoeien in Nederland Subtitel: Epidemiologische aspecten van verschillende klauwaandoeningen

Nadere informatie

Speenontsmetting: een belangrijke hoeksteen van mastitis preventie

Speenontsmetting: een belangrijke hoeksteen van mastitis preventie Speenontsmetting: een belangrijke hoeksteen van mastitis preventie Anouk Lanckriet, PhD DeLaval PP MQAH Technical service and clinical trial leader EU Overzicht van de presentatie De melkveehouderij vandaag

Nadere informatie

Nieuwsbrief. > 04 winter voor ondernemende melkveehouders. Uw eerste keuze in uiergezondheid

Nieuwsbrief. > 04 winter voor ondernemende melkveehouders. Uw eerste keuze in uiergezondheid Nieuwsbrief voor ondernemende melkveehouders > 04 winter 2011 Uw eerste keuze in uiergezondheid Editoriaal Editoriaal Geachte lezer, Uiergezondheid Waarop letten bij het behandelen van een uierontsteking?

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar 2013 2014

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar 2013 2014 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2013 2014 GESTRUCTUREERDE AANPAK VAN UIERGEZONDHEIDSPROBLEMEN OP EEN MELKVEEBEDRIJF FOCUS OP STAPHYLOCOCCUS AUREUS door Mathias VANDEN BOSCH Promotor:

Nadere informatie

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN 1. NAAM VAN HET DIERGENEESMIDDEL 1,5mg/g tepeldip- of spray oplossing. 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Werkzaam bestanddeel: Beschikbaar jodium: 1.5

Nadere informatie

Uiergezondheid na verschillende droogstandslengtes: II. Zonder gebruik van droogzetantibiotica

Uiergezondheid na verschillende droogstandslengtes: II. Zonder gebruik van droogzetantibiotica Uiergezondheid na verschillende droogstandslengtes: II. Zonder gebruik van droogzetantibiotica R.J. van Hoeij, T.J.G.M. Lam, B. Kemp, J. Dijkstra, G.J. Remmelink, en A.T.M. van Knegsel Inleiding Het is

Nadere informatie

MASTITIS: PREVENTIE EN DIAGNOSTIEK

MASTITIS: PREVENTIE EN DIAGNOSTIEK Internationale BABKOK Instituut van Onderzoek en Ontwikkeling van Dierhouderij Basisaspecten van melkproductie Universiteit Wisconsin, Madison MASTITIS: PREVENTIE EN DIAGNOSTIEK INLEIDING Om problemen,

Nadere informatie

Kengetallen E-18. Fokwaarde Celgetal met testdagmodel

Kengetallen E-18. Fokwaarde Celgetal met testdagmodel Kengetallen E-18 Fokwaarde Celgetal met testdagmodel Inleiding Mastitis is een van de belangrijkste bedrijfsgebonden ziekten in de Nederlandse rundveehouderij. Mastitis resulteert in hoge economische verliezen

Nadere informatie

2. De Uier. Taak. Taak 2. De Uier: plan, do, check & act. plan

2. De Uier. Taak. Taak 2. De Uier: plan, do, check & act. plan Taak 2. De Uier Taak 2. De Uier: plan, do, check & act plan Je kan uitleggen hoe melk in het lichaam gemaakt wordt. Je kan uitleggen welke hormonen actief zijn bij de vorming van melk. resultaat Je weet

Nadere informatie

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN. Dipal Conc. 7,5 mg/g concentraat voor tepeldip of spray oplossing. 1.5 mg/g (gebruiksklare oplossing)

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN. Dipal Conc. 7,5 mg/g concentraat voor tepeldip of spray oplossing. 1.5 mg/g (gebruiksklare oplossing) SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN 1. NAAM VAN HET DIERGENEESMIDDEL 7,5 mg/g concentraat voor tepeldip of spray oplossing 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Werkzaam bestanddeel: Beschikbaar

Nadere informatie

BOE! SPECIAL VOOR RUNDVEEHOUDERS

BOE! SPECIAL VOOR RUNDVEEHOUDERS beter BOE! SPECIAL VOOR RUNDVEEHOUDERS THEMA: - Alles over het gebruik van teatsealers - Expert consensus statement EXTRA AANDACHT: - BVD-vaccinatie combineren met BVD vrij-routes Column: Arjon Velthoen

Nadere informatie

Na volledig invullen van de enquête neemt een assistente of uw bedrijfseigen dierenarts contact met u op om een afspraak te maken voor het BGP 2017.

Na volledig invullen van de enquête neemt een assistente of uw bedrijfseigen dierenarts contact met u op om een afspraak te maken voor het BGP 2017. Inleiding Beste veehouder/ veehoudster, Binnenkort bent u weer toe aan de update van uw BGP en BBP! Om zoveel mogelijk uit uw BGP te halen en kosten zo laag mogelijk te houden verzoeken we u vriendelijk

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2013-2014 CASUISTIEK UIERGEZONDHEID: OMGEVINGSKIEMEN ALS BELANGRIJKE OORZAAK BIJ EEN TE HOOG TANKMELKCELGETAL IN EEN BINDSTAL door Sander MOERMAN

Nadere informatie

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, In overeenstemming met de MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT,

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, In overeenstemming met de MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT, BD/2018/REG NL 120581/zaak 571810 DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, In overeenstemming met de MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT, Besluitende op de aanvraag d.d. 21 december

Nadere informatie

Kengetallen E-18. Fokwaarde Celgetal met testdagmodel

Kengetallen E-18. Fokwaarde Celgetal met testdagmodel Kengetallen E-18 Fokwaarde Celgetal met testdagmodel Inleiding Mastitis is een van de belangrijkste bedrijfsgebonden ziekten in de Nederlandse rundveehouderij. Mastitis resulteert in hoge economische verliezen

Nadere informatie

4.4 Speciale waarschuwingen voor elke diersoort waarvoor het diergeneesmiddel bestemd is

4.4 Speciale waarschuwingen voor elke diersoort waarvoor het diergeneesmiddel bestemd is SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN 1. NAAM VAN HET DIERGENEESMIDDEL 150 mg Zalf voor intramammair gebruik 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Bevat per voorgevulde injector van 3 gram: Werkzaam

Nadere informatie

Weerstands-check: snelle beoordeling van de weerstand in de transitieperiode

Weerstands-check: snelle beoordeling van de weerstand in de transitieperiode Weerstands-check: snelle beoordeling van de weerstand in de transitieperiode Naam veehouder Naam dierenarts Datum Voeding Conditie droogstand De gemiddelde conditie bij afkalven is meer dan 3,5: [Toelichting:

Nadere informatie

Meten van voerefficiëntie voor betere benutting eigen ruwvoer. Meten van voerefficiëntie voor betere benutting eigen ruwvoer

Meten van voerefficiëntie voor betere benutting eigen ruwvoer. Meten van voerefficiëntie voor betere benutting eigen ruwvoer Meten van voerefficiëntie voor betere benutting eigen ruwvoer Januari 2013 Meten van voerefficiëntie voor betere benutting eigen ruwvoer Herman van Schooten (WUR-LR) Hans Dirksen (DMS) Januari 2013 Inleiding

Nadere informatie

SAMENVATTING VAN DE KENMERKEN VAN HET PRODUCT

SAMENVATTING VAN DE KENMERKEN VAN HET PRODUCT SAMENVATTING VAN DE KENMERKEN VAN HET PRODUCT 1. NAAM VAN HET DIERGENEESMIDDEL COBACTAN LC 75 mg intramammaire zalf voor melkgevende koeien 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Iedere voorgevulde

Nadere informatie

DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, In overeenstemming met de MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT,

DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, In overeenstemming met de MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT, BD/2013/REG NL 9348/zaak 361152 DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, In overeenstemming met de MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT, Gezien het verzoek van Virbac Laboratories te F-06516

Nadere informatie

BIJLAGE I SAMENVATTING VAN DE KENMERKEN VAN HET PRODUCT

BIJLAGE I SAMENVATTING VAN DE KENMERKEN VAN HET PRODUCT BIJLAGE I SAMENVATTING VAN DE KENMERKEN VAN HET PRODUCT Pagina 1 van 6 1. NAAM VAN HET DIERGENEESMIDDEL, suspensie voor intramammair gebruik. 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Iedere injector

Nadere informatie

Snelle en gevoelige analyse van mastitis pathogenen met qpcr; ervaringen uit de praktijk

Snelle en gevoelige analyse van mastitis pathogenen met qpcr; ervaringen uit de praktijk Snelle en gevoelige analyse van mastitis pathogenen met qpcr; ervaringen uit de praktijk Auteurs: Marielle Melchior, Marco Verhoef 2, Mathijs Bakker 3, Tineke Henselmans 4, Jan Vernooij 2, Ruud Graat 2

Nadere informatie

Samenvatting F. M. Kivaria

Samenvatting F. M. Kivaria F. M. Kivaria Population Studies, Animal Diseases Research Institute P. O. Box, 9254, Dar es Salaam, Tanzania fredkiv@yahoo.com 149 Mastitis is de meest voorkomende en kostbare productie-aandoening van

Nadere informatie

Antibiotica en resistentie: wat hebben deze met elkaar te maken?

Antibiotica en resistentie: wat hebben deze met elkaar te maken? Antibiotica en resistentie: wat hebben deze met elkaar te maken? Annet Velthuis Lector Management van Rundergezondheid 18 oktober 2018 Inhoud Antibiotica & Resistentie Aanleiding/afspraken aanpak ABgebruik

Nadere informatie

Het belang van monitoring en vaccinatie in de BVD-aanpak

Het belang van monitoring en vaccinatie in de BVD-aanpak Auteur: Steven Sarrazin Het belang van monitoring en vaccinatie in de BVD-aanpak Veelal wordt de bestrijding van het Boviene Virale Diarree-virus (BVD) enkel geassocieerd met vaccinatie. Echter, met vaccinatie

Nadere informatie

De kwetsbare 100 dagen

De kwetsbare 100 dagen Hoofdstuk 7 De kwetsbare 100 dagen Extra aandacht rondom afkalven Zo n 40 dagen voor het kalven en 60 dagen daarna is de koe in haar meest kwetsbare periode. In deze periode heeft ze extra aandacht nodig

Nadere informatie

Werkblad: Kans op pensverzuring

Werkblad: Kans op pensverzuring Werkblad: Kans op pensverzuring 1) Bekijk zowel de ruwvoeranalyse als het voedermiddel en vul de onderstaande tabel in. Beoordeling graskuil JA NEE Het droge stof gehalte is lager dan 40%. Het suikergehalte

Nadere informatie

Klauwgezondheid. studiegroepen december 2010. 24-12-2010 DAP van Waard tot Klif

Klauwgezondheid. studiegroepen december 2010. 24-12-2010 DAP van Waard tot Klif Klauwgezondheid studiegroepen december 2010 1 Indeling presentatie Belang van klauwgezondheid Verschillende klauwaandoeningen Stinkpoot Mortellaro Tussenklauwontsteking Bevangenheid Zoolzweer Wittelijnproces,

Nadere informatie

Richtlijn Antimicrobiële middelen bij het droogzetten van melkkoeien

Richtlijn Antimicrobiële middelen bij het droogzetten van melkkoeien Richtlijn Antimicrobiële middelen bij het droogzetten van melkkoeien Versie 1.1 Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde Houten, Preambule Preambule Het Ministerie van Economische Zaken

Nadere informatie

Melk Daar zit meer in! 8: Meer melk met behulp van techniek

Melk Daar zit meer in! 8: Meer melk met behulp van techniek Melk Daar zit meer in! 8: Meer melk met behulp van techniek Simon de Haan Dairy Herd Management Automation Specialist 20/10/2017 Security Level 1 2 Meer melk met behulp van techniek Techniek staat niet

Nadere informatie

Lactatie op Maat Optimaliseren van lactatielengte bij melkvee om diergezondheid en productie-efficiëntie te verbeteren

Lactatie op Maat Optimaliseren van lactatielengte bij melkvee om diergezondheid en productie-efficiëntie te verbeteren Ziekte incidentie (per 100 koeien) Lactatie op Maat Optimaliseren van lactatielengte bij melkvee om diergezondheid en productie-efficiëntie te verbeteren Eline Burgers 1,2, Akke Kok 1,3, Roselinde Goselink

Nadere informatie

Gezondheidsaandoeningen en vruchtbaarheid op proefbedrijven

Gezondheidsaandoeningen en vruchtbaarheid op proefbedrijven Gezondheidsaandoeningen en vruchtbaarheid op proefbedrijven W.J.A. Hanekamp (PR) De meest voorkomende gezondheidsaandoeningen op de proefbedrijven zijn mastitis, melkziekte en zoolzweer. Er is wel een

Nadere informatie

Uierlijke verzorging Omdat elk kwartier telt

Uierlijke verzorging Omdat elk kwartier telt Uierlijke verzorging Omdat elk kwartier telt Mastitis is ongetwijfeld een van de kostbaarste ziektes op een melkveebedrijf. Niet alleen vanwege hoge veeartskosten, vroegtijdige opruiming en weggegooide

Nadere informatie

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN. 1. NAAM VAN HET DIERGENEESMIDDEL Ceffect LC, 75 mg, zalf voor intramammair gebruik voor melkgevende koeien

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN. 1. NAAM VAN HET DIERGENEESMIDDEL Ceffect LC, 75 mg, zalf voor intramammair gebruik voor melkgevende koeien SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN 1. NAAM VAN HET DIERGENEESMIDDEL Ceffect LC, 75 mg, zalf voor intramammair gebruik voor melkgevende koeien 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Iedere voorgevulde

Nadere informatie

IV Op HACCP gebaseerde plannen primaire productie

IV Op HACCP gebaseerde plannen primaire productie IV Op HACCP gebaseerde plannen primaire productie This work is licensed under the Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivatives 4.0 International License. To view a copy of this license, visit

Nadere informatie