UITSPRAAK 4 VAN 2015 VAN HET TUCHTCOLLEGE VOOR DE SCHEEPVAART IN DE ZAAK NR 2015.V4-ARKLOW BEACH

Transcriptie

1 UITSPRAAK 4 VAN 2015 VAN HET TUCHTCOLLEGE VOOR DE SCHEEPVAART IN DE ZAAK NR 2015.V4-ARKLOW BEACH Op het verzoek van: verzoeker de Minister van Infrastructuur en Milieu, te Den Haag, gemachtigde : ing. M. Schipper, inspecteur ILT/Scheepvaart te Rotterdam, tegen betrokkene V. K., is niet verschenen. 1. Het verloop van de procedure Op 17 april 2015 heeft het Tuchtcollege een schriftelijk verzoek tot tuchtrechtelijke behandeling ontvangen van ing. M. Schipper, inspecteur ILT/Scheepvaart te Rotterdam, gericht tegen betrokkene als tweede stuurman van het Nederlandse zeeschip Arklow Beach. Bij het verzoekschrift waren twaalf bijlagen gevoegd. Hierop heeft het Tuchtcollege aan betrokkene bij brief in de Engelse taal (zowel aangetekend als per gewone post) kennis gegeven van het verzoekschrift, met bijgevoegd een afschrift van het verzoekschrift met bijlagen en een vertaling ervan in de Engelse taal, en met een verzoek aan betrokkene om een verweerschrift in te dienen. Van betrokkene is geen verweerschrift noch enige andere reactie ontvangen. 1

2 De voorzitter heeft bepaald dat de mondelinge behandeling van de zaak zou plaatsvinden op 25 september 2015 om uur in de lokalen van het Tuchtcollege te Amsterdam. De ILT en betrokkene - in de Engelse taal, zowel bij aangetekende brief als per gewone post - zijn opgeroepen om dan op de zitting van het Tuchtcollege te verschijnen. Voor verzoeker is ter zitting verschenen ing. M. Schipper, inspecteur ILT/Scheepvaart. Betrokkene is niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend. 2. Het verzoek Aan het verzoek is - verkort weergegeven - het navolgende ten grondslag gelegd. Op 22 augustus 2014 omstreeks 14:52 uur BT vond een aanvaring plaats tussen het Nederlandse zeeschip Arklow Beach en het Franse vissersvaartuig Elluma. Deze aanvaring vond plaats op open zee bij goed zicht en weinig wind en zeegang, nabij de positie 47º37,29 N 004º29,31 W. De Elluma maakte deel uit van een groep vissersschepen. Deze vissersschepen, die op dat moment niet aan het vissen waren, kwamen bezien vanuit de Arklow Beach met kruisende koersen van bakboord in. Betrokkene, die als tweede stuurman de wacht op de brug had, heeft de Arklow Beach een kleine koerswijziging naar bakboord laten maken, waarna de CPA 0,6 NM was. Toen bijna alle vissersschepen de Arklow Beach voorlangs waren gepasseerd, constateerde betrokkene dat de Elluma vaart had geminderd. De CPA liep daardoor sterk terug. Na ook nog een koerswijziging naar stuurboord van de Elluma naderden beide schepen elkaar snel op tegengestelde koersen. Ondanks dat beide schepen in de korte resterende tijd probeerden om zowel naar stuurboord als naar bakboord uit te wijken volgde een frontale aanvaring. Betrokkene wordt verweten dat hij: 2

3 - in een situatie waarbij klaarblijkelijk gevaar voor aanvaring bestond, door slechts een kleine koerswijziging de situatie niet veiliger heeft gemaakt; - ten onrechte heeft aangenomen dat in deze situatie een CPA van 0,6 NM een veilige passeerafstand opleverde; - geen rekening heeft gehouden met een reactie van de Elluma, welke reactie, die het gevaar op een aanvaring zou doen toenemen, conform de voorschriften wel verwacht had kunnen worden; - niet of te laat heeft geconstateerd dat er gevaar voor een aanvaring bestond; - niet tijdig alle maatregelen heeft genomen die hadden kunnen bijdragen aan het voorkomen van de aanvaring, zoals bijvoorbeeld vaartvermindering of een zeer sterke koerswijziging naar stuurboord, en dat hij aldus heeft gehandeld in strijd met de volgende voorschriften en bepalingen: Verdrag inzake de Internationale Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, 1972; Voorschrift 2b, 7, 8 en 17; Wet zeevarenden, artikel 4, lid Het standpunt van betrokkene Van betrokkene is geen reactie op het verzoek en het aan hem gerichte verwijt ontvangen. 4. De beoordeling van het verzoek A. Uit de bij het verzoekschrift gevoegde stukken blijkt dat de Arklow Beach een onder Nederlandse vlag varend vrachtschip is dat ten tijde van de aanvaring op 22 augustus 2014 een reis maakte van La Pallice naar Duinkerken. Volgens de crewlist waren er acht bemanningsleden aan boord, onder wie betrokkene, die als tweede stuurman dienst deed. Hij had om uur de wacht overgenomen van de kapitein van het schip. Blijkens de bij het verzoekschrift gevoegde bescheiden was hij bevoegd als officer in 3

4 charge of a navigational watch with no limitations. De rusttijden waren in acht genomen. B. Betrokkene heeft een (bij het verzoekschrift gevoegde) handgeschreven verklaring opgesteld, gedateerd 22 augustus Deze verklaring houdt onder meer het volgende in. Toen hij de vissersschepen zag naderen heeft hij een kleine koerswijziging naar bakboord gemaakt. Nadat de vissersschepen, op één na, de Arklow Beach voorlangs waren gepasseerd, constateerde hij dat het laatste vissersschip, de Elluma, die volgens zijn eerdere vaststelling op een CPA van 0,6 NM zou passeren, vaart minderde en van koers veranderde, maar nog wel steeds op een CPA van 0,2 NM voor de Arklow Beach langs kon. Vervolgens nam hij waar dat de Elluma naar stuurboord koerste en constateerde hij dat een gevaarlijke situatie ontstond. De Elluma bevond zich toen op een afstand van 0,1 NM van de boeg van de Arklow Beach. In die positie maakte de Elluma een beweging naar bakboord (gevolgd door een koerswijziging van de Arklow Beach) en daarna plotseling weer een beweging naar stuurboord. Marifoonoproepen vanaf de Arklow Beach werden niet beantwoord. De elkaar op tegengestelde koersen naderende schepen hebben getracht om elkaar door koerswijzigingen te ontwijken, wat niet lukte, waarna een frontale aanvaring volgde. C. Bij het verzoekschrift is ook een schriftelijke verklaring van de kapitein van de Arklow Beach gevoegd, inhoudende, onder meer, dat hij tijdens de rust na de wacht de luchthoorn van de Arklow Beach hoorde. Uit het raam van zijn hut kijkend zag hij een klein visserschip op een afstand van ongeveer 60 meter van de bakboord boeg, zijnde de Elluma. Hij is daarop naar de brug gesneld en voelde toen een lichte aanraking. Tevergeefs is getracht om via kanaal VHF 16 contact te krijgen met de twee bemanningsleden van de Elluma en om met de Arklow Beach dicht bij de Elluma te komen; de Elluma voer weg na de aanvaring. Via VHF16 heeft hij melding gemaakt van het ongeval (aan o.a. Ushant VTS). Tegelijk hoorde hij een Franstalige melding aan Ushant VTS vanaf de Elluma. Nadat er een bevestiging kwam dat de Elluma okay was heeft de Arklow Beach haar reis 4

5 vervolgd. Later op de dag heeft een helikopter rond de Arklow Beach gecirkeld. Laat in de avond kwam via VHF het bericht van ETEL MRCC dat de twee zeelieden van de Elluma naar het ziekenhuis waren gegaan, dat één van hen in orde was en de ander niet zwaar gewond. D. Bij het verzoekschrift zijn verder gevoegd, onder meer, een verslag van de inspecteur vlaggenstaat van ILT van een ongevalsonderzoek op 2 september 2014 aan boord van de Arklow Beach, en twee foto s van de beschadigingen aan de boeg van zowel de Arklow Beach als de Elluma. Bij gelegenheid van het ongevalsonderzoek is betrokkene gehoord. Hij had echter niets toe te voegen aan zijn eerder verklaring. E. De in het verzoekschrift genoemde voorschriften uit het Verdrag inzake de Internationale Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, 1972 noemen de verantwoordelijkheden, alsook de in acht te nemen (voorzorgs)maatregelen met het oog op het voorkomen van (gevaar voor) aanvaringen. 5. Het oordeel van het Tuchtcollege A. Op grond van de inhoud van de hiervoor weergegeven stukken, waaronder de verklaring van betrokkene, is in deze zaak het navolgende gebleken. Op 22 augustus 2014 omstreeks 14:52 uur, bij goed zicht en weinig zeegang, is het Nederlandse zeeschip Arklow Beach in de Golf van Biskaje in aanvaring gekomen met het Franse vissersvaartuig Elluma. De Elluma maakte deel uit en was het achterste schip van een groep van zes vissersvaartuigen. Deze vissersschepen, die niet actief aan het vissen waren, kwamen, bezien vanaf de Arklow Beach, van bakboord in. De koersen van de Arklow Beach en van de vissersschepen zouden elkaar kruisen. Hoewel de Arklow Beach niet uitwijkplichtig was heeft betrokkene, die als tweede stuurman de wacht op de brug had, de koers van de Arklow Beach iets naar bakboord verlegd, hetgeen resulteerde in een CPA van 0,6 NM met de Elluma als achterste schip 5

6 van de groep vissersvaartuigen. Aannemelijk is dat deze geringe koerswijziging voor de Elluma niet duidelijk waarneembaar is geweest. Toen de eerste vijf vissersschepen de Arklow Beach voorlangs waren gekruist, constateerde betrokkene dat de Elluma vaart had geminderd, met als gevolg dat het CPA snel terug liep, eerst naar 0,2 NM, terwijl na een koerswijziging naar stuurboord van de Elluma de afstand tot de boeg van de Arklow Beach nog maar 0,1 NM bedroeg. Vervolgens naderden beide schepen elkaar snel op tegengestelde koersen. Pogingen aan boord van beide schepen om door koerswijzigingen elkaar te ontwijken hadden niet dat beoogde resultaat, waarna een frontale aanvaring volgde. Daarbij is de voorzijde van de Elluma zwaar beschadigd en is één van de twee opvarenden van de Elluma (licht) gewond geraakt. De Arklow Beach liep lichte schade op aan haar boegzijde. B. Naar moet worden aangenomen heeft betrokkene het gevaar voor een aanvaring niet tijdig onderkend. Zijn keuze om, zonder onderlinge afstemming, de koers van de Arklow Beach iets naar bakboord te verleggen droeg, gezien de van bakboord inkomende vissersschepen en de elkaar kruisende koersen, in elk geval niet bij aan een veiliger situatie. Ook de daardoor ontstane passeerafstand van 0,6 NM was in de gegeven omstandigheden niet veilig te achten; rekening diende te worden gehouden met een vaart minderen door het achterste, in beginsel uitwijkplichtige vissersschip, de Elluma, waardoor de passeerafstand snel zou afnemen en het gevaar voor een aanvaring zou worden vergroot. Toen het aanvaringsgevaar vervolgens inderdaad toenam zijn door betrokkene niet tijdig alle maatregelen genomen die hadden kunnen bijdragen aan het voorkomen van de aanvaring, zoals het verminderen van vaart en het sterk naar stuurboord uitwijken. C. Betrokkene heeft aldus gehandeld in strijd met de voorschriften 2b, 7, 8 en 17 van het Verdrag inzake de Internationale Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, De gedragingen van betrokkene leveren een toerekenbare overtreding op van het voorschrift van artikel 55a van de Wet zeevarenden in verbinding met artikel 4 lid 4 van die wet: het als 6

7 scheepsofficier handelen of nalaten aan boord in strijd met de zorg die hij als een goed zeeman in acht behoort te nemen ten opzichte van de opvarenden, het schip, de lading, het milieu en het scheepvaartverkeer. 6. De tuchtmaatregel Het Tuchtcollege is van oordeel dat betrokkene ernstig is tekortgeschoten in zijn verantwoordelijkheden/functie als scheepsofficier. De aanvaring is mede aan dat tekortschieten te wijten. Betrokkene heeft niet gehandeld zoals een verantwoordelijk officier van de wacht betaamt, waardoor de veiligheid van de opvarenden, het schip met haar lading en in het onderhavige geval vooral de omgeving in gevaar is gebracht. Gezien de ernst van de gebleken gedragingen is een schorsing van de vaarbevoegdheid voor de hier na te noemen duur op zijn plaats. Daarbij heeft ten gunste van betrokkene meegewogen en om die reden is afgeweken van de eis van de inspecteur - dat, naar moet worden aangenomen, ook de gedragingen van de Elluma hebben bijgedragen aan het ontstaan van de aanvaring. In de omstandigheid dat, voor zover bekend, geen eerdere maatregelen zijn opgelegd, ziet het Tuchtcollege aanleiding te bepalen dat de schorsing van de vaarbevoegdheid gedeeltelijk voorwaardelijk wordt opgelegd. 7. De beslissing Het Tuchtcollege: verklaart de tegen betrokkene aangevoerde bezwaren gegrond zoals hiervoor aangegeven onder 5; legt betrokkene een schorsing van de vaarbevoegdheid op voor een periode van zes (6) weken; bepaalt dat van deze schorsing een gedeelte van vier (4) weken niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het Tuchtcollege bij een latere beslissing anders zal bepalen op grond van het feit dat betrokkene zich voor het einde van een proeftijd, welke het Tuchtcollege bepaalt op twee jaar, zich weer heeft gedragen in strijd met de zorg die hij als 7

8 goed zeeman in acht behoort te nemen ten opzichte van de opvarenden, het schip, de lading, het milieu of het scheepvaartverkeer; bepaalt dat de proeftijd van de schorsing ingaat op de dag, 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Aldus gewezen door mr. J.M. van der Klooster, plv. voorzitter, en R.J. Gutteling en E.R. Ballieux, leden, in aanwezigheid van mr. D.P.M. Bos als secretaris en uitgesproken door mr. J.M. van der Klooster ter openbare zitting van 6 november J.M. van der Klooster voorzitter D.P.M Bos secretaris Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij het College van beroep voor het bedrijfsleven, Prins Clauslaan 60, 2595 AJ Den Haag (Postbus 20021, 2500 EA Den Haag), Nederland. 8