DE RAAD VAN BEROEP VOOR DE DIRECTE BELASTINGEN TE s-gravenhage,

Maat: px

Weergave met pagina beginnen:

Download "DE RAAD VAN BEROEP VOOR DE DIRECTE BELASTINGEN TE s-gravenhage,"

Erik de Veer
6 jaren geleden
Aantal bezoeken:

1 RAAD VAN BEROEP voor de DIRECTE BELASTINGEN te s-gravenhage. Aangeteekend per post aan partijen toegezonden 26 Mei 1937 De Secretaris van den Raad van Beroep voor de directe belastingen te s-gravenhage No. 7 DE RAAD VAN BEROEP VOOR DE DIRECTE BELASTINGEN TE s-gravenhage, Gezien het beroepschrift bij den Raad ingediend d.d. 9 Januari 1937 door X te Z tegen den navorderingsaanslag in de Inkomstenbelasting voor het jaar 1935/1936; Gezien het vertoogschrift van den Inspecteur der Directe Belastingen te Y; Gehoord denzelfden Inspecteur en appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde A in de zitting van den Raad van heden; Overwegende, dat aan appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde A in de zitting van den Raad van heden; Overwegende, dat aan appellant een navorderingsaanslag is opgelegd, op grond dat na een ingesteld onderzoek door den rijksaccountant was gebleken dat het zuiver inkomen van appellant zou hebben bedragen f ,--, instede van f. 3000,--, waarnaar de oorspronkelijke aanslag is vastgesteld; Overwegende, dat appellant zich tegen deze berekening van zijn inkomen heeft verzet en slechts heeft erkend dat door nalatigheid een post voor privé vuur en licht ten onrechte niet als inkomen was aangegeven, terwijl appellant voorts ter zitting heeft erkend dat de post debiteuren indertijd op zijn balans op f ,-- gesteld, te hoog was aangenomen; Overwegende, dat de Inspecteur het zuiver inkomen heeft vastgesteld als volgt; correctie goederenrekening f. 6000,-- minder contante inkoop f. 2000,-- afschrijving pand te hoog f. 250,-- privé vuur en licht f. 100,-- verlies expl. drukkerij, wegens niet meer bestaan van de bron op 1 Mei 1935 f. 4545,-- f ,-- af correctie debiteuren f. 1022,-- af correctie crediteuren f. 530,-- aangegeven verlies f. 195,-- f ,-- f ,--; 1

2 Overwegende, wat de post privé vuur en licht betreft, tusschen partijen thans geen geschil meer bestaat; Overwegende dat wat de post ad. f. 254,-- te hooge afschrijving op panden betreft, appellant 1% afschrijving op zijn bedrijfspand heeft toegepast, welk pand hij aangenomen had op een waarde van f ,--, terwijl de Inspecteur de waarde op f ,-- heeft gesteld en eveneens 1% als afschrijving toelaat; Overwegende, dat ter zitting door appellant is medegedeeld, dat de aanschaffingswaarde van het pand f ,-- heeft bedragen, terwijl er een hypothecaire vordering op rust ad. f ,-- en in 1926 de perceelen door een deskundige zijn getaxeerd op een waarde van f ,--, welke waarde door appellant als aanschaffingswaarde is aangenomen; Overwegende, dat de Raad op grond van hetgeen ter zitting is gebleken met appellant van oordeel is dat de aanschaffingswaarde der perceelen op f ,-- kan gesteld worden en een afschrijving van 1% of f. 500,-- als niet te hoog moet worden aanvaard; Overwegende, wat de post te hooge afschrijving op goederenrekening betreft, ter zitting appellant heeft verklaard, dat hij indertijd er twee balansen op na hield, één voor zich zelf gebaseerd op de cijfers zooals die vroeger steeds opgenomen waren en welke gedeflatteerd was en één afzonderlijke balans die voor de bank diende, welke geflatteerd was, doch tenslotte niet zoo zeer van de werkelijkheid afweek als de eerste balans; dat door hem nu bij het algemeen pardon een nieuwe balans is opgemaakt, die de andere balansen verving en een nagenoeg juist beeld gaf van de werkelijkheid; dat achter de waarde der goederen niet met zekerheid was vast te stellen, doch hij niet opzettelijk de goederen te hoog heeft aangenomen, zoo dit het geval geweest mag zijn; Overwegende, dat wat de post te hooge afschrijving op goederenrekening ad. f. 6000,-- betreft, uit de verklaringen van appellant dat hij vroeger twee balansen erop na hield, één voor zich zelf en één voor de bank, die hem crediet gaf, doch hij deze twee balansen bij het algemeen pardon had veranderd in één balans, die de juiste waarde der goederen zooveel mogelijk benaderde, doch hij niet met zekerheid kan verklaren dat deze waarde inderdaad juist was naar het oordeel van den Raad moet aangenomen worden tegenover de uitvoerige uiteenzetting van den Inspecteur dat de waardeering der goederen van appellant 2

3 ongetwijfeld te hoog is geweest, terwijl door geen enkel controleerbaar gegeven de opgave der balanscijfers wordt gerechtvaardigd, dat inderdaad appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem in mindering van de winst gebrachte f. 6000,-- als mindere waarde der goederen is te aanvaarden; dat evenmin het feit dat de conjunctuur de waarde der goederen in dat jaar heeft doen dalen, waar de oorspronkelijke waarde niet voldoende vaststaat eenig gewicht in de schaal kan leggen; Overwegende, dat de Raad dan ook met den Inspecteur van oordeel is dat bij gebreke van controleerbare gegevens die de juistheid van de balanscijfers zouden kunnen aantoonen deze post niet is te aanvaarden; Overwegende, wat betreft het bedrag van f. 2000,-- minder contante inkoop dat de Inspecteur bij de vaststelling van het inkomen heeft gevoegd uit het uitvoerige bekend gestelde, in het vertoogschrift moet worden afgeleid dat dit standpunt als billijk kan worden aanvaard; dat toch zooals uit de medegedeelde feiten welke gebleken zijn, na gehouden accountantsonderzoek door den Inspecteur is becijferd, dat een bedrag van f. 4356,16 zou zijn besteed voor werkelijk à contant gedane inkoopen en vracht, doch ten eene male oncontroleerbaar is of dit inderdaad het geval is geweest en nu waar een dergelijke inkoop van goederen in een bedrijf als van appellant ongetwijfeld slechts zéér zelden zal voorkomen, naar het oordeel van den Raad de Inspecteur voor dergelijken inkoop en vracht een bedrag f. 2356,16 niet te laag heeft gesteld zoodat dan ook de bijvoeging van f. 2000,-- als door niets aannemelijk gemaakt ten laste van de winst gebracht, terecht bij het inkomen van appellant is gevoegd; Overwegende, dat appellant hiertegen wel heeft aangevoerd, dat het systeem van appellant van boekhouden al is het wel omslachtig, toch wel een juiste becijfering zou kunnen geven, doch zooals ter zitting aannemelijk is geworden, de boekhouding van appellant geen controleerbare gegevens verstrekken kan en onder deze omstandigheden naar het oordeel van den Raad appellant niet bezwaard is door voormeld bedrag van f. 2000,-- bij zijn inkomen te voegen; Overwegende, wat de post betreft ad. f. 4525,-- als ten onrechte opgebracht verlies met exploitatie van drukkerij, op grond dat deze bron op 1 Mei 1935 niet meer bestond, de Inspecteur van oordeel is dat de drukkerij welke appellant exploiteerde gedurende het jaar 1934 als een afzonderlijke bron van inkomen 3

4 moet worden aangemerkt, geheel staand buiten zijn werkelijke zaak, welke laatste eveneens een zelfstandige bron van inkomen voor appellant opleverde; Overwegende, dat zooals gebleken is op 1 Mei 1935 appellant de drukkerij, welke hij gedurende het jaar 1934 exploiteerde had verkocht en slechts de vraag is te beantwoorden of de exploitatie van deze drukkerij een onderdeel van het bedrijf van appellant vormde, dan wel of deze zooals de Inspecteur meent, een afzonderlijke bron van inkomen was; Overwegende, dat appellant ter zitting uitvoerig heeft uiteengezet, dat hij sinds 1909 één bedrijf heeft gehad, namelijk de exploitatie van een handel in kantoor-schrijfen teekenbehoeften met tegelijkertijd een drukkerij, die noodig was voor deze artikelen; dat hij wel eenige jaren de leiding der drukkerij in andere handen heeft doen overgaan, hoewel deze steeds in nauw verband bleef met zijn zaak, doch hij in 1933 de geheele drukkerij weder zelf heeft geëxploiteerd als onderdeel van zijn bedrijf, totdat hij tenslotte in 1935 de geheele drukkerij heeft verkocht en voorgoed aan kant gedaan; Overwegende, dat voorts vaststaat dat in het jaar 1934 appellant in zijn zaak op de drukkerij een verlies heeft geleden van f. 4525,--; Overwegende, dat de Raad op grond van hetgeen door partijen is afgevoerd en ter zitting is gebleken, van oordeel is dat inderdaad de drukkerij niet een afzonderlijke bron van inkomen voor appellant opleverde naast de exploitatie van zijn zaak in kantoor-schrijfen teekenbehoeften, doch dit als één geheel door appellant werd geëxploiteerd en de drukkerij een onderdeel van dit bedrijf vormde, zoodat hij terecht het verlies van f. 4525,-- ten laste van de winst van het bedrijf heeft gebracht; Overwegende, dat op grond van het bovenstaande derhalve het belastbaar inkomen van appellant moet gesteld worden op f ,-- min f ,-- is f. 8100,--, waarvan af, zooals de Inspecteur heeft aangenomen f. 1747,-- is f. 6353,-- zoodat, waar de oorspronkelijke aanslag f. 3000,-- heeft bedragen, ten onrechte een aanslag over een bedrag van f. 3353,-- achterwege was gebleven. Gezien art., 1 en volgende van de Wet op de Inkomstenbelasting 1914 en art. 16 van de Wet van 19 December 1914 (Staatsblad 564) Vernietigt den opgelegden aanslag; Bepaalt, dat de navorderingsaanslag zal worden beperkt tot naar een zuiver inkomen van f. 6353,--. 4

5 Gedaan door Mr. K.W. BREVET Lid-Voorzitter en Mrs. J.B. PEYROT en J.A. de MEYIER Leden, den 13 April (get.) J.A. de MEYIER (get.) K.W. BREVET Secretaris Voorzitter Voor eensluidend afschrift (get.) J.A. de MEYIER Secretaris 5

Vergelijkbare documenten

Uitspraak d.d. 10 januari 1986 MI Griffie 3699/85 Type: ws. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer.

Uitspraak d.d. 10 januari 1986 MI Griffie 3699/85 Type: ws HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer. GEZIEN het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 21 augustus 1985, no.