Aantekeningen Economie VWO-5 onderdeel 2: Markten (het vervolg )
|
|
- Frank de Wilde
- 8 jaren geleden
- Aantal bezoeken:
Transcriptie
1 Aantekeningen Economie VWO-5 onderdeel 2: Markten (het vervolg ) Hoofdstuk 10 1 In dit hoofdstuk komen de laatste drie marktvormen (van de vier) aan de orde. Bij alle drie is er sprake van onvolkomen markten. Ter herinnering: Op onvolkomen markten hebben de individuele aanbieders wel (enige) invloed op de prijs omdat er heterogene goederen verhandeld worden en/of omdat er een slechts een beperkt aantal aanbieders is. Er bestaat dan een negatief verband tussen de verkoopprijs en de afzet: als de verkoopprijs daalt, stijgt de afzet en omgekeerd. (verkoopprijs P = gemiddelde opbrengst GO). Dus zowel de prijs-afzetlijn als de GO-lijn hebben een dalend verloop. De marginale opbrengst is dan altijd lager dan de gemiddelde opbrengst (MO < GO). Bijvoorbeeld: een aanbieder stelt een prijs waarbij hij 7 stuks kan verkopen. Indien deze aanbieder één extra product (het 8 ste ) wenst te verkopen, zal hij de verkoopprijs van alle (8) producten moeten laten dalen. De omzet stijgt door de extra afzet, maar daalt door de lagere verkoopprijs van de andere producten. De extra opbrengst zal dus in elk geval lager zijn dan de gemiddelde opbrengst. Kortom: De MO-lijn start in hetzelfde punt als de GO-lijn, maar daalt twee keer zo snel. Zie ook de grafieken in figuur 10.3, 10.4 & 10.5! Monopolie Er is slechts één aanbieder op de markt. Er wordt een uniek product aangeboden waarvoor geen substituten bestaan. Toetreding tot de markt door een concurrent is vrijwel onmogelijk. De monopolist heeft een zeer grote invloed op de prijs (= prijszetter). Ze kan echter niet onbeperkt haar prijs verhogen omdat ze toch afhankelijk is van wat de consument maximaal bereid is voor het product te betalen. Er worden drie soorten monopolies onderscheiden: 1. Overheidsmonopolie / Wettelijk monopolie ontstaat door een wettelijke regeling waarbij het alleenrecht van productie wordt toegewezen door of aan de overheid. Bijv. De NS, De Nederlandsche Bank, waterleidingbedrijven, rechtspraak. 2. Er is sprake van een natuurlijk monopolie als een bepaald product bij elke productieomvang tegen de laagste kostprijs (GTK) kan worden geproduceerd als het door slechts één aanbieder op de markt wordt gebracht. De productie van goederen die relatief hoge TCK kennen, lenen zich hier vooral voor. Bij uitbreiding van de productie zal de sterk dalende GCK de kostprijs voortdurend laten dalen. 3. Economisch monopolie
2 2 Dit kan berusten op een unieke uitvinding waarop patent (alleenrecht van productie) is aangevraagd. Bijv valium. Dit kan ontstaan als één onderneming alle concurrenten heeft opgekocht of één onderneming tegen de laagste kosten kan produceren en op deze wijze alle andere producenten heeft weggeconcurreerd. Formules om de opbrengsten, kosten en winst van een monopolist te berekenen. Vetgedrukte formules en voorbeelden zijn nieuw ten opzichte van hoofdstuk 6! (1) TK = TCK + TVK (2) GTK = GCK + GVK (3) GTK = TK dus geldt ook: TK = GTK Q Q (4) GCK = TCK dus geldt ook: TCK = GCK Q Q (5) GVK = TVK dus geldt ook: TVK = GVK Q Q In het bijzondere geval van proportioneel variabele kosten geldt ook nog eens: (6) GVK = (TK(Q2) TK(Q1)) maar ook geldt: (TVK(Q2) TVK(Q1)) (Q2 Q1) (Q2 Q1) (7) MK(Q) = TK(Q) TK(Q 1) maar ook geldt: MK(Q) = TVK(Q) TVK(Q 1) MK is de afgeleide van TK (en TVK), door TK (of TVK) te differentiëren ontstaat MK (7a) MK = TK = dtk/dq maar ook geldt: MK = TVK = dtvk/dq Bijvoorbeeld: Als TK = 35Q dan geldt: MK = 35 Bijvoorbeeld: Als TK = 6Q dan geldt: MK = 12Q (8) TO = P Q dus geldt ook: P = TO Q (9) TO = GO Q dus geldt ook: GO = TO Q (10) MO(Q) = TO(Q) TO(Q 1)
3 MO is de afgeleide van TO, door TO te differentiëren ontstaat MO (10a) MO = TO = dto/dq Bijvoorbeeld: Als TO = 80Q dan geldt: MO = 80 Bijvoorbeeld: Als TO = 3Q Q dan geldt: MO = 6Q + 20 (11) TW = TO TK dus geldt ook: TW = GO Q GTK Q (12) GW = TW dus geldt ook: TW = GW Q maar ook: (13) GW = GO GTK Q (14) MW(Q) = TW(Q) TW(Q 1) maar ook: (15) MW(Q) = MO(Q) MK(Q) MW is de afgeleide van TW, door TW te differentiëren ontstaat MW (14a) MW = TW = dtw/dq Bijvoorbeeld: Als TW = 45Q dan geldt: MW = 45 Bijvoorbeeld: Als TW = 9Q Q dan geldt: MW = 18Q + 20 Bij de monopolist is de prijs-afzetlijn gelijk aan collectieve vraaglijn van het product. Alle consumenten die het product willen kopen komen daarvoor terecht bij de enige aanbieder van het product: de monopolist. In principe streeft de monopolist naar maximale winst (TWmax) op korte termijn. Op langere termijn zou het echter wel eens verstandig kunnen zijn om te streven naar maximale omzet (TOmax) door de prijzen enigszins te vragen. Hoge winsten kunnen nl. andere ondernemingen stimuleren om zich ook op deze markt te begeven wat leidt tot concurrentie. De monopolist zal dan wel genoegen moeten nemen met een lagere winst omdat de winst bij maximale omzet (TWbijTOmax) lager is dan de maximale winst (TWmax). Hieronder volgt een uitgewerkt rekenvoorbeeld van een monopolist: Qv = 4P P = 0,25Qv + 60 TO = 0,25Q Q MO = 0,5Q + 60 TK = 0,15Q (collectieve vraagfunctie) (prijs-afzetfunctie) (omzetfunctie) (marginale omzetfunctie) (totale kostenfunctie)
4 MK = 0,3Q TW = 0,4Q Q 550 MW = 0,8Q + 60 (marginale kostenfunctie) (totale winstfunctie) (marginale winstfunctie) Doelstelling 1: Winstmaximalisatie Eis: MO = MK of: MW = 0 0,5Q + 60 = 0,3Q of: 0,8Q + 60 = 0 Dus: Q = 75 TO = 0, = 3.093,75 of: TWmax = 0, = TK = 0, = 1.393,75 TWmax = 3.093, ,75 = In een grafiek van dit monopolie zouden langs een verticale stippellijn bij Q = 75 de bijbehorende GO en GTK kunnen worden afgelezen om de TWmax te bepalen. Doelstelling 2: Omzetmaximalisatie Eis: MO = 0 0,5Q + 60 = 0 dus: Q = 120 TOmax = 0, = TK = 0, = TWbijTOmax = = 890 of: TWbijTOmax = 0, = 890 Conclusie: TWbijTOmax ( 890) is inderdaad kleiner dan TWmax ( 1.700).
5 In een grafiek van dit monopolie zouden langs een verticale stippellijn bij Q = 120 de bijbehorende GO en GTK kunnen worden afgelezen om de TWbijTOmax te bepalen. Bestudeer ook aandachtig de figuren 10.4, 10.5, 10.6 en 10.7 in je theorieboek! De monopolist kan ook het principe van prijsdiscriminatie toepassen: Bij prijsdiscriminatie wordt hetzelfde product tegen verschillende prijzen aangeboden aan verschillende groepen consumenten zonder dat het prijsverschil verklaard kan worden door verschillen in kostprijs. Om prijsdiscriminatie toe te kunnen passen, moet aan twee voorwaarden worden voldaan: 1. Consumenten moeten onderling het product niet kunnen doorverkopen. 2. Consumenten moeten in marktsegmenten onderscheiden kunnen worden. Bestudeer de grafische weergave van prijsdiscriminatie in figuur 10.8a en 10.8b. Het kleinste driehoekje ((80 70) ( ) 0,5) in figuur 10.8b wordt NIET afgeroomd door de monopolist. Het zou dus ook paars gekleurd moeten blijven omdat het WEL onderdeel blijft van het consumentensurplus! 3 Oligopolie Er zijn enkele grote aanbieders op de markt. Er kunnen zowel homogene goederen als heterogene goederen worden verhandeld. Omdat er een beperkt aantal grote aanbieders op de markt is, hebben ze elk een grote invloed op de marktprijs. Men is actief concurrent van elkaar omdat de prijsverandering van de ene producent direct invloed heeft op de afzet van de concurrenten. Toetreding tot de markt is zeer moeilijk voor aanbieders vanwege hoge startkapitaal dat vereist is. Bij een homogeen oligopolie zijn de producten van de verschillende aanbieders identiek in de ogen van de consumenten. Over het algemeen wordt hier onderling niet met prijzen geconcurreerd aangezien dit heel snel tot een prijzenoorlog zou kunnen leiden. Als één grote aanbieder nl. begint met een forse prijsverlaging, worden de andere grote aanbieders gedwongen mee te gaan met deze prijsverlaging omdat anders hun marktaandeel zal dalen. Uiteindelijk zullen alle aanbieders nadeel van ondervinden van deze prijzenslag omdat de afzet van elk nauwelijks zal stijgen: de winst daalt of er wordt zelfs verlies geleden. Een voorbeeld van een homogeen oligopolie is de markt voor brandstoffen. Op deze markt wordt zelden geconcurreerd met prijzen, eerder probeert met klanten te trekken met zegelacties en dergelijke. Bij een heterogeen oligopolie passen de diverse producenten productdifferentiatie toe: Het gaat hier om soortgelijke goederen waarbij verschillen in eigenschappen, kwaliteit, verpakking zijn aangebracht. Ook wordt rondom het merk van het product een imago gecreëerd die de consument aanspreekt. Op deze wijze proberen de producenten, via het
6 maken van veel reclame gericht op de eigenschappen van het product, hun marktaandeel te vergroten. (Marktaandeel van bedrijf X = omzet van bedrijf X in procenten van de totale marktomzet) Voorbeelden van een heterogeen oligopolie zijn de markten voor wasmiddelen, luiers, maandverband en personenauto's. Monopolistische concurrentie Er zijn veel vragers en aanbieders op de markt. Er worden heterogene goederen verhandeld. Heterogene goederen zijn soortgelijke goederen die in de ogen van de consument niet identiek aan elkaar zijn. De verschillen tussen deze goederen ontstaan door productdifferentiatie doordat aanbieders verschillen aanbrengen in de kwaliteit, verpakking en service van een product. Elke aanbieder heeft enige invloed op de prijs van haar product (beperkte "monopoliemacht") vanwege de specifieke kenmerken van het product. De prijsverschillen kunnen blijven bestaan omdat deze marktvorm minder transparant is. Toetreding tot de markt voor nieuwe aanbieders is moeilijk omdat het product specifieke kenmerken moet hebben. Daarnaast concurreert men ook op vestigingsplaats, promotie en prijzen. De marktvorm monopolistische concurrentie komen we onder andere tegen bij kledingzaken, detailhandel, discotheken en cafés. 4 Bij de marktvorm oligopolie willen de producenten over het algemeen een prijzenoorlog voorkomen omdat dit kan leiden tot een (sterke) daling van de winst of zelfs verlies. Het vormen van een kartel is in zo n geval een (illegale / wettelijk niet toegestane) oplossing. Bij een kartel maken ondernemingen die soortgelijke producten produceren (stilzwijgende) afspraken over de prijs, de productie of het afzetgebied om de onderlinge concurrentie te beperken waardoor de winst voor allen toeneemt. Bij een prijskartel maken ondernemingen afspraken om elkaar niet te beconcurreren via de prijs. Ze vragen dan (ongeveer) dezelfde prijs voor hun producten. Aangezien de ondernemingen niet langer via prijs concurreren stappen ze over op andere concurrentiewapens: Kwaliteitsverbetering van de producten Soepele leveringsvoorwaarden Betere service en dienstverlening aan de klanten Veel reclame Via deze vorm van concurrentie kunnen deelnemers aan een prijskartel toch nog hun marktaandeel verliezen. Aansluitend zal een productiekartel nodig zijn.
7 Bij een productiekartel maken ondernemingen ook afspraken omtrent de hoeveelheden die elk van mag produceren en verkopen. Bij een rayonkartel maken ondernemingen afspraken dat ze niet in elkaars afzetgebied gaan verkopen waardoor ze in feite monopoliemacht krijgen in hun eigen rayon. Kartels hebben een welvaartverlagend effect omdat het totale surplus kleiner wordt: Machtsmisbruik kan leiden tot onnodig hoge prijzen voor consumenten. Door het ontbreken van concurrentie bestaat er voor ondernemingen geen prikkel om de productiekosten te verlagen. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) is een overheidinstelling die krachtens de Mededingingswet ondernemingen verbiedt om kartels te vormen. Ook probeert ze een ongewenst hoge concentratiegraad in bedrijfstakken tegen te gaan. Als een onderneming een andere onderneming overneemt of ze gaan fuseren kan dat leiden tot een te grote machtsconcentratie waardoor de overname of fusie wordt afgekeurd door de NMa. C3 is een maatstaf om de concentratiegraad vast te stellen die laat zien hoe groot het gezamenlijke marktaandeel is van de grootste drie aanbieders op een bepaalde markt. Wanneer C3 een kritische grens overschrijdt, zou de NMa kunnen ingrijpen. Aantekeningen Economie VWO-5 onderdeel 3: Ruilen over de tijd Hoofdstuk 11: 1 t/m 4 Er is sprake van ruilen over de tijd / intertemporele substitutie als de consumptie van het inkomen in een andere periode plaatsvindt dan de periode waarin het verdiend is. Sparen leidt tot minder consumptie in de huidige periode en grotere consumptiemogelijkheden in de toekomst. Lenen leidt tot meer consumptie in de huidige periode en kleinere consumptiemogelijkheden in de toekomst. Op basis van figuur 11.3 kunnen vijf mogelijke situaties worden onderscheiden. 1. Het inkomen wordt altijd volledig geconsumeerd in de periode waarin het verdiend is (= punt H). Ch = Yh & Ct = Yt
8 Ch = Consumptie in de huidige periode Yh = Inkomen verdiend in de huidige periode Ct = Consumptie in de toekomstige periode Yt = Inkomen verdiend in de toekomstige periode 2. Het totale verdiende inkomen (zowel in de huidige als toekomstige periode) wordt volledig geconsumeerd in de toekomstige periode (= punt A). Het gespaarde huidige inkomen levert een perunage van r aan rente op. Ch = 0 & Ct = (1 + r) Yh + Yt r = renteperunage (bijvoorbeeld 5% rente is een perunage van 0,05) 3. Het totale verdiende inkomen (zowel in de huidige als toekomstige periode) wordt volledig geconsumeerd in de huidige periode (= punt B). Het toekomstige inkomen wordt geleend tegen een perunage van r aan rente. Ch = Yh + Yt & Ct = 0 (1 + r) 4. In de huidige periode wordt niet al het huidige inkomen geconsumeerd omdat een gedeelte ervan (bijv. 30) wordt geconsumeerd in de toekomstige periode. Daarnaast wordt het volledige toekomstige inkomen ook in de toekomstige periode geconsumeerd (= alle punten tussen A en H). Ch = Yh 30 & Ct = (1 + r) 30 + Yt 5. In de huidige periode wordt niet alleen het huidige inkomen volledig geconsumeerd maar ook nog een gedeelte (bijv. 20) van het toekomstige inkomen. Het restant van het toekomstig inkomen wordt in de toekomst geconsumeerd (= alle punten tussen H en B). Ch = Yh + 20 & Ct = Yt 20 (1 + r) Rente is de prijs van tijd. Uitstel van consumptie (= sparen) leidt tot een beloning via de groei van het gespaarde geld met de factor (1 + r). Het vervroegen van consumptie (= lenen) leidt tot kosten omdat het geleende geld inclusief rente moet worden terugbetaald. De contante waarde van het toekomstige inkomen is lager dan het toekomstige inkomen vanwege de deling door de factor (1 + r). Je lening is dus altijd minder dan het toekomstige inkomen waar je de aflossing plus rente van moet betalen. Naar aanleiding van figuur 11.6 kunnen de volgende vier regels worden afgeleid:
9 1. Een stijging van het rentetarief verhoogt de toekomstig consumptiemogelijkheden bij gelijkblijvende huidige consumptie omdat spaargeld nu meer rente oplevert voor de toekomst. Daardoor stijgt de welvaart voor een spaarder. 2. Een stijging van het rentetarief verlaagt de huidige consumptiemogelijkheden bij gelijkblijvende toekomstige consumptie omdat er nu minder geld geleend kan worden door de hogere rentekosten. Daardoor daalt de welvaart voor een geldlener. 3. Een daling van het rentetarief verlaagt de toekomstig consumptiemogelijkheden bij gelijkblijvende huidige consumptie omdat spaargeld nu minder rente oplevert voor de toekomst. Daardoor daalt de welvaart voor een spaarder. 4. Een daling van het rentetarief verhoogt de huidige consumptiemogelijkheden bij gelijkblijvende toekomstige consumptie omdat er nu meer geld geleend kan worden door de lagere rentekosten. Daardoor stijgt de welvaart voor een geldlener. 5 Het groene kader op blz.150 & 151 is een aanloop voor de uitleg van de reële rente. Berekening van een stijgings- of dalingspercentage: (Nieuw Oud) 100% Oud Berekening van een indexcijfer: gegeven in een bepaalde periode 100 gegeven in de basisperiode Het indexcijfer in de basisperiode is dus altijd gelijk aan 100. Inflatie betekent een (procentuele) stijging van het gemiddelde prijspeil in een land. Deflatie betekent een (procentuele) daling van het gemiddelde prijspeil in een land. Door inflatie daalt de koopkracht van geld of van het inkomen terwijl bij deflatie de koopkracht van geld of van het inkomen juist stijgt. Om te kijken hoeveel de inflatie of deflatie in een bepaald jaar bedroeg, wordt gekeken met hoeveel procent de consumentenprijsindex (CPI) in dat jaar is gestegen of gedaald. Het consumentenprijsindexcijfer (CPI) is een gewogen gemiddeld prijsindexcijfer van alle goederen en diensten in Nederland die laat zien hoe de prijzen zich ontwikkelen ten opzichte van het basisjaar. De prijzen in het basisjaar (CPI = 100) vormen het uitgangspunt voor de berekening van het CPI. Hieronder volgt een aantal rekenvoorbeelden om de bovenstaande theorie te verduidelijken. Voorbeeld 1. Gegeven: Categorie Gewicht Prijsindexcijfer (PIC) Wonen 40% 112 Voeding 35% 106 Ontspanning 25% 96
10 Het CPI is een gewogen gemiddeld prijsindexcijfer. Bereken CPI in jaar 1: CPI in jaar 1 = = 105, Dus de prijzen zijn 5,9% hoger dan in het basisjaar. Verder is nog gegeven: CPI in jaar 2 = 109,6 Bereken de inflatie in het tweede jaar (dus de gemiddelde prijsstijging in jaar 2 t.o.v. jaar 1): Verder is nog gegeven: Inflatie in het derde jaar bedraagt 10,4%. Inflatie in jaar 2 = 109,6 105,9 100% = 3,49% 105,9 Bereken het CPI in het derde jaar: CPI in jaar 3 = 109,6 110,4 = 121 en dus niet 120!! 100 Basisperiod e Periode 1 Stijgingspercentage Basisperiod e Periode 1 Nominale spaarsaldo 500,- 513,- 2,6% ,6 NSI C Prijs per liter benzine 2,00 2,03 1,5% ,5 CPI Reële spaarsaldo 250 ltr 252,71 ltr 1,08% ,0837 RSI C RSIC = NSIC 100 RSIC = reële spaarwaarde indexcijfer CPI NSIC = nominale spaarwaarde indexcijfer Het nominale rentetarief op een spaarrekening bij de SNS-bank bedraagt in ,6% op jaarbasis. De inflatie bedraagt in dat jaar 1,5%. RSIC = 102,6 100 = 101, ,5 Het reële rentetarief bedraagt dan 1,08% (en dus niet (2,6% 1,5% =) 1,1%!!) De koopkracht van het spaargeld is dus met 1,08% gestegen. Wanneer het nominale rentetarief precies even hoog is als het inflatiepercentage blijft de reële waarde / koopkracht van het spaargeld gelijk. Het reële rentetarief is dan precies 0%.
11 6 De financiële situatie van een persoon of huishouding kan worden geschetst door het verschil tussen totale spaartegoeden en totale leningen te berekenen. De financiële levenscyclus laat zien het saldo (spaartegoeden minus leningen) zich ontwikkelt in de loop van het leven van een persoon of huishouding. Figuur 11.7 laat zien welke effecten een bijbaantje, studeren, aankoop eigen woning, kinderen grootbrengen en met pensioen gaan bijvoorbeeld kunnen hebben op dit saldo spaartegoeden minus leningen. Indien de rode lijn boven nul is, zijn de spaartegoeden groter dan de leningen. Zodra de rode lijn onder nul komt, zijn de spaartegoeden kleiner dan de leningen. Hoofdstuk 12 1 Een economische kringloop laat de geldstromen tussen economische sectoren zien. In de les wordt / is een sterk vereenvoudigde versie gepresenteerd met vier sectoren: gezinnen, bedrijven, overheid en de financiële instellingen. 1. De sector gezinnen bezitten alle productiefactoren (arbeid, kapitaal, natuur en ondernemerschap) en zetten deze in bij de bedrijven. Vandaar dat het nationale inkomen dat daarmee wordt verdiend door de bedrijven volledig aan de gezinnen wordt uitgekeerd. De gezinnen zijn verplicht over het nationale inkomen belasting af te dragen aan de overheid. Het besteedbaar inkomen is het nationale inkomen na aftrek van de belastingen. Van het besteedbaar inkomen besteden de gezinnen een groot deel aan consumptiegoederen bij de sector bedrijven, de rest wordt gespaard bij de financiële instellingen. 2. De sector overheid ontvangt belastingen van de gezinnen en doet bestedingen bij de bedrijven. Als de overheidsbestedingen groter zijn dan de belastingontvangsten vangt de overheid dit tekort op door geld te lenen bij de financiële instellingen. 3. De sector bedrijven verkoopt (consumptie-)goederen aan de gezinnen en de overheid. Als bedrijven kapitaalgoederen kopen bij andere bedrijven is er sprake van investeringen. Deze geldstroom is niet zichtbaar in een economische kringloop omdat ze zich binnen de sector bedrijven afspeelt. Het geld voor deze investeringen lenen de bedrijven bij de financiële instellingen. 4. De sector financiële instellingen ontvangt spaargelden van de gezinnen die ze vervolgens uitleent aan de bedrijven en overheid. Als de overheidsbestedingen groter zijn dan de overheidsontvangsten, is er sprake van een
12 overheidstekort in dat land. Het overheidstekort wordt gefinancierd door de particuliere spaarders omdat zij meer sparen dan bedrijven lenen om hun investeringen mee te betalen. Voorraadgrootheden worden gemeten op een bepaald moment. Bijvoorbeeld: het saldo op de bankrekening, de staatsschuld of de waarde van een bedrijfspand. Stroomgrootheden worden gemeten over een bepaalde periode. Bijvoorbeeld: het looninkomen, de rente over de staatsschuld of de behaalde omzet / winst. Investeren is het kopen van kapitaalgoederen door bedrijven. Kapitaalgoederen zijn goederen die bedrijven gebruiken om andere goederen en diensten mee te produceren. Maar ook: alle goederen die bedrijven bezitten zijn kapitaalgoederen. Ibruto = Bruto Investeringen Iub = Uitbreidingsinvesteringen Ivv = Vervangingsinvesteringen Ibruto = Iub + Ivv & Ibruto = Iub + Afschrijvingen Aangezien de afgeschreven (vaste) kapitaalgoederen worden vervangen d.m.v. een bedrag gelijk aan Ivv, neemt de (vaste) kapitaalgoederenvoorraad in een land per saldo toe met een bedrag gelijk aan Iub. Iub verhogen dus de nationale productiecapaciteit. 2 Scholing is een investering in het menselijke kapitaal omdat het leidt tot meer kennis en vaardigheden van de productiefactor arbeid. Door scholing, werkervaring en het toenemende gebruik van machines als hulpmiddel stijgt de (waarde van) de productie per werknemer en dus stijgt de arbeidsproductiviteit. Als de arbeidsproductiviteit van een werknemer stijgt is een werkgever eerder bereid het looninkomen van de werknemer te verhogen. Hoe hoger de opleiding hoe hoger de arbeidsproductiviteit aan het begin van het werkzame leven dus hoe hoger het startsalaris. Hoe hoger het startsalaris hoe hoger de salarisontwikkeling in de rest van het werkzame leven. Een investering in het menselijke kapitaal verhoogt daarmee de verdiencapaciteit van arbeid. Gegoten in de vorm van een logische economische redenering: Scholing = investeren in het menselijke kapitaal kennis en vaardigheden van de productiefactor arbeid nemen toe (waarde van de productie per werknemer per tijdseenheid stijgt ) arbeidsproductiviteit stijgt (werkgevers zijn eerder bereid het loon van de werknemer te verhogen ) de verdiencapaciteit stijgt het looninkomen van een werknemer stijgt. Iemand die besluit langer scholing te volgen kan in die periode geen (veel minder) arbeid verrichten en dus ook niets (veel minder) geld verdienen. Na de scholing echter ligt het startsalaris en het vervolgsalaris op een hoger niveau dan zonder de (extra) scholing. Gegoten in de vorm van een logische economische redenering:
13 Iemand gaat langer scholing volgen hij verricht minder arbeid & verdient nu minder inkomen langere scholing verhoogt de arbeidsproductiviteit verdiencapaciteit stijgt later verdient hij een veel hoger inkomen. Iemand die besluit langer scholing te volgen moet studiekosten betalen. Studenten hebben daar zelf onvoldoende geld voor waardoor ze geld lenen en zich daarmee in de schulden steken. Als de studie is afgelopen kan met het looninkomen dat verdiend wordt de studieschuld worden terugbetaald. Het consumeren van de studie wordt naar voren verschoven in de tijd hoewel de student daarvoor nu geen geld heeft. Gegoten in de vorm van een logische economische redenering: Studenten lenen nu geld van de overheid ze investeren in hun menselijk kapitaal hun arbeidsproductiviteit stijgt hun verdiencapaciteit stijgt hun toekomstige salaris stijgt later betalen ze hun studieschuld terug. Wanneer niet alle kosten en baten van productie of consumptie in de kostprijs zitten verwerkt, leidt dit tot externe effecten. a. Er is sprake van een negatief extern effect wanneer productie of consumptie door de één, de welvaart van de ander verlaagt, zonder dat dit in de kostprijs is verwerkt. De collectieve betalingsbereidheid van de samenleving als geheel is dan kleiner dan die van alle consumenten tezamen. Daarom wordt er te veel van deze goederen geproduceerd. Bij negatieve externe effecten zijn de maatschappelijke kosten (kosten voor de samenleving als geheel) groter dan de kosten voor de individuele gebruikers van dit product. De aantasting van het milieu door het autoverkeer is een voorbeeld. b. Er is sprake van een positief extern effect wanneer productie of consumptie door de één, de welvaart van de ander verhoogt, zonder dat dit in de kostprijs is verwerkt. De collectieve betalingsbereidheid van de samenleving als geheel is dan groter dan die van alle consumenten tezamen. Daarom wordt er te weinig van deze goederen geproduceerd. Bij positieve externe effecten zijn de maatschappelijke opbrengsten (opbrengsten voor de samenleving als geheel) groter dan de opbrengsten voor de individuele gebruikers van dit product. De Nederlandse overheid wil een kenniseconomie blijven en investeert daarom veel geld in onderwijs. Onderwijs richt zich vooral op het verwerven en ontwikkelen van nieuwe inzichten. Deze nieuwe kennis wordt verspreid via wetenschappelijke publicaties waardoor niet alleen de onderzoekers maar de gehele samenleving (burgers en bedrijven) kan profiteren van deze kennis zonder dat de rest van de samenleving daarvoor een prijs betaalt. Wetenschappelijk onderzoek dat de gezondheid van de Nederlandse werknemers verbetert, zorgt ervoor dat werkgevers minder loonkosten hoeven te betalen bij ziekte van hun personeel. De werkgever profiteert ervan wanneer ziek personeel sneller weer aan de slag kan in plaats van dat de werkgever langdurig vervangend personeel moet inhuren.
14 De positieve externe effecten van onderwijs zoals in de voorbeelden hierboven beschreven hebben de overheid doen besluiten om een belangrijk deel van de kosten van het onderwijs te laten betalen door de samenleving uit belastinggelden. 3 De balans is een momentopname van alle bezittingen, schulden en eigen vermogen van een bedrijf. Debet De balans van Sfinks N.V. per Credit 1. Vaste activa 4. Eigen vermogen 2. Vlottende activa 5. Lang vreemd vermogen 3. Liquide activa 6. Kort vreemd vermogen X X Aan de debetzijde (links) staan alle activa (de bezittingen / kapitaalgoederen). Aan de creditzijde (rechts) staan alle passiva (het eigen vermogen en de schulden). De creditzijde van de balans laat zien hoe de bezittingen (aan de debetzijde) zijn gefinancierd. Voor een deel met eigen vermogen (ingebracht door de eigenaren) en het restant met vreemd vermogen. De balans is dus altijd in evenwicht (balanstotaal debet X = balanstotaal credit X). Alle balansposten zijn voorraadgrootheden omdat het om een momentopname gaat (zie ook 1). 1. Vaste activa gaan langer dan één productieproces mee en worden via afschrijving geleidelijk omgezet in geld. Bijvoorbeeld de volgende balansposten: Grond Gebouwen Machines Bedrijfsauto s Inventaris (meubilair, computers, stellages, kassa s en dergelijke) 2. Vlottende activa worden ineens omgezet in geld. Bijvoorbeeld de volgende balansposten: Voorraad goederen Debiteuren 3. Liquide activa bestaan uit geld. Bijvoorbeeld de volgende balansposten: Kas Bank / Giro (bij een positief saldo) Debiteuren zijn afnemers aan wie de verkochte goederen reeds zijn geleverd maar waarvan de betaling nog moet worden ontvangen. De onderneming bezit dus nog een kortlopende vordering op deze afnemers. 4. Eigen vermogen is het vermogen van de eigenaren van het bedrijf.
15 Bijvoorbeeld de volgende balansposten: Aandelenvermogen (ingebracht door de aandeelhouders) Diverse reserves Netto winst 5. Lang vreemd vermogen bestaat uit de schulden met een looptijd van langer dan een jaar. Bijvoorbeeld de volgende balanspost: Hypothecaire leningen 6. Kort vreemd vermogen bestaat uit de schulden met een looptijd van korter dan een jaar. Bijvoorbeeld de volgende balansposten: Crediteuren Nog te betalen bedragen (belastingen of interest) Bank / Giro (bij een negatief saldo / rood staan) Crediteuren zijn leveranciers waarvan de gekochte goederen reeds zijn ontvangen maar aan wie de betaling nog moet worden gedaan. De onderneming heeft dus nog een kortlopende schuld aan deze leveranciers. De resultatenrekening geeft een overzicht van de omzet, de inkoopwaarde van de omzet, de diverse kosten en de netto winst (netto verlies) over een bepaalde periode. Debet De resultatenrekening van Sfinks N.V. over het jaar 2012 Credit Inkoopwaarde van de omzet Omzet Diverse kosten Netto winst (Netto verlies) Y Y De totalen van de resultatenrekening worden via een boekhoudkundige truc (netto winst / verlies tegengesteld boeken!!) aan elkaar gelijk gesteld (totaal Y = totaal Y) Alle posten op de resultatenrekening zijn stroomgrootheden omdat ze betrekking hebben op een bepaalde periode (zie ook 1). De omzet is hetzelfde als de verkoopopbrengst. De afzet is de verkochte hoeveelheid goederen. Omzet = Afzet Verkoopprijs
16 Netto winst = Omzet Inkoopwaarde van de omzet alle kosten. Netto winst wordt ook wel een positief netto resultaat genoemd. Netto verlies wordt ook wel een negatief netto resultaat genoemd. Wanneer uit de resultatenrekening blijkt dat de omzet in een bepaalde periode hoger is dan de inkoopwaarde van de omzet en de gemaakte kosten tezamen, stroomt er meer geld het bedrijf in, dan dat er uit stroomt. De netto winst die in zo n periode wordt behaald, leidt dan tot een toename van het eigen vermogen op de balans. Het concept ruilen over de tijd of intertemporele substitutie is ook te herkennen bij het investeren in je eigen bedrijf. Iemand die besluit zijn spaargeld in een eigen bedrijf te investeren, kan dat geld gedurende een langere periode niet gebruiken om zijn behoeften mee te bevredigen. Als het echter een succesvolle investering is, kan het een hoger rendement opleveren dan de misgelopen spaarrente. Ook kan het succesvolle bedrijf jaren later voor een veelvoud van de investering worden doorverkocht. Dus: Dus: Nu geen (lagere) spaarrente ontvangen over spaargeld tegen later een hoger rendement uit de netto winst door de investering in een eigen bedrijf. Nu geen consumptie van het spaargeld wordt geruild tegen later het succesvolle bedrijf voor een veelvoud van het geïnvesteerde spaargeld doorverkopen en daardoor dus veel meer behoeften kunnen bevredigen. Inaaiisinaaiseideboerendoenaamerdegrutsteproductions byl.s.finkmeertiidverknallerijin2014
Ruilen over de tijd (havo)
1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?
Nadere informatie1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?
Nadere informatieSamenvatting Economie Hoofdstuk 5: Produceren voor de markt
Ondernemingsvormen Samenvatting Economie Hoofdstuk 5: Produceren voor de markt De eenmanszaak = een onderneming met één eigenaar. De vennootschap onder firma (VOF) = een onderneming waarbij enkele mensen
Nadere informatieEconomie module 4 Ruilen in de tijd. goederen kopen
Economie module 4 Ruilen in de tijd 27 blz. werkboek = 1 ½ blz. per les H1 par 1 & 2 vb.1 O O sparen om tijd storting + rente iets te kopen goederen kopen vb.2 O O geld lenen om tijd aflossing + rente
Nadere informatieGroep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115
Samenvatting door M. 1480 woorden 6 januari 2014 7,2 17 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Tijd is geld De ECB leent geld uit aan de banken. Ze rekenen daar reporente voor. Banken
Nadere informatieDomein D: markt (module 3) havo 5
Domein D: markt (module 3) havo 5 1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte
Nadere informatieDomein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.
1) Geef 2 voorbeelden van variabele kosten. 2) Noem 2 voorbeelden van vaste (=constante) kosten. 3) Geef de omschrijving van marginale kosten. 4) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 5) Hoe
Nadere informatieSamenvatting Economie Module 2, 3, 4
Samenvatting Economie Module 2, 3, 4 Samenvatting door een scholier 2744 woorden 2 mei 2018 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Basiskennis: Indexcijfers Indexcijfers zijn makkelijk
Nadere informatieDomein D: markt (module 3) vwo 4
1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte en een concrete markt? 4. Over
Nadere informatieEconomie Module 3 H1 & H2
Module 3 H1 & H2 Hoofdstuk 1 1.1 - Markt, marktstructuur en marktvorm De markt is het geheel van factoren waaronder vragers en aanbieders elkaar ontmoeten en producten verhandelen. Er zijn twee soorten:
Nadere informatieEconomie Module 3. De marktstructuur is het geheel van kenmerken van de markt die het marktevenwicht beïnvloeden.
Module 3 Hoofdstuk 1 1.1 - Markt, marktstructuur en marktvorm De markt is het geheel van factoren waaronder vragers en aanbieders elkaar ontmoeten en producten verhandelen. Er zijn twee soorten: - De concrete
Nadere informatieMicronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden
Samenvatting door een scholier 1037 woorden 19 augustus 2003 5,5 126 keer beoordeeld Vak Economie H1. Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden Macroniveau:
Nadere informatieDomein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische
1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische productiefactoren. 3) Hoe ontwikkelt de gemiddelde arbeidsproductiviteit als
Nadere informatie7,5. Samenvatting door R woorden 24 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De kledingmarkt. Omzet = prijs x afzet
Samenvatting door R. 1689 woorden 24 juni 2014 7,5 1 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 1. De kledingmarkt Omzet = prijs x afzet Omzetindex = (prijsindex x afzetindex) : 100 Afzet = verkochte
Nadere informatieCPI = 122,5 Wat zegt dit? Hoe bereken je dit? Categorieën Aandeel Prijsstijging Optelling. Voeding 40% 10% Kleding 35% -5% Overig 0 CPI 102,25
CPI = 122,5 Wat zegt dit? Hoe bereken je dit? Categorieën Aandeel Prijsstijging Optelling Voeding 40% 10% Kleding 35% -5% Overig 0 CPI 102,25 ConsumentenPrijsIndexcijfer Consumenten Prijsindexcijfer in
Nadere informatieEconomie Pincode klas 4 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 3: We gaan voor de winst Exameneenheid: Arbeid en productie
3.1 Wat zijn de kosten? Toegevoegde = extra waarde die ontstaat door de bewerking van een product waarde Toegevoegde waarde = verkoopwaarde inkoopwaarde Productiefactoren = productiemiddelen die een producent
Nadere informatieRendement = investeringsopbrengst/ investering *100% Reëel rendement = Nominaal rendement / CPI * 100-100 Als %
Inflatie Stijging algemene prijspeil Consumenten Prijs Indexcijfer Gewogen gemiddelde Voordeel: Mensen met schulden Nadeel: Mensen met loon, spaargeld Reële winst bedrijven daalt Rentekosten bedrijven
Nadere informatie4.9. Samenvatting door K woorden 6 november keer beoordeeld Markt:
Samenvatting door K. 1250 woorden 6 november 2012 4.9 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO 1.2 - Markt: Het geheel van vraag naar en aanbod van een bepaald product of dienst. Er zijn 4 marktsvormen:
Nadere informatieEconomie Samenvatting M4
Economie Samenvatting M4 Hoofdstuk 1 De prijs van tijd Ruilen over tijd is een belangrij onderdeel van economisch handelen. Dat geldt voor huishoudens, bedrijven en de overheid. Gezinnen sparen voor hun
Nadere informatie1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie
1 Aanbodfunctie 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie Het verband tussen prijs een aangeboden hoeveelheid kun je weergeven met een vergelijking: de aanbodfunctie. De jaarlijkse waardevermindering
Nadere informatieDomein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman
Domein D markt monopolie enzo Zie steeds de eenvoud!! UITWERKINGEN vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1. Bij welke afzet geldt dat de MO-lijn de MK-lijn snijdt? q= 6 2. Teken een stippellijn naar de prijslijn
Nadere informatieSamenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting
Samenva Economie Hoofdstuk 3/7 samenva Samenva door E. 2301 woorden 12 juli 2013 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie hoofdstuk 3/7 samenva HAVO 4 en 5 3.1 Markten Welke soorten markten
Nadere informatieBoekverslag door M woorden 21 februari keer beoordeeld
Boekverslag door M. 1345 woorden 21 februari 2012 6 34 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Samenvatting economie hoofdstuk 8 en hoofdstuk 9 Paragraaf 1 Verzien in behoeften door goederen en diensten
Nadere informatieRuilen over de tijd. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman
Ruilen over de tijd Zie steeds de eenvoud!! vwo Frans Etman Bedenk dat bij ruilen er altijd twee dingen gedaan worden. Je geeft wat en je krijgt wat terug. Als je twee keer ruilt - ruilen over de tijd
Nadere informatieSamenvatting Economie Heden, verleden en toekomst
Samenvatting Economie Heden, verleden en toe Samenvatting door Marise 1856 woorden 6 maart 2017 7 57 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Economie Heden, verleden en toe Hoofdstuk 1
Nadere informatieDomein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl
Domein E: Ruilen over de tijd Rente : prijs van tijd Nu lenen: een lagere rente Nu sparen: een hogere rente Individuele prijs van tijd: het ongemak dat je ervaart Algemene prijs van tijd: de rente die
Nadere informatieDomein D: Concept markt. Havo 5 Module 2 en 3
Domein D: Concept markt Havo 5 Module 2 en 3 Domein D: Concept markt Winst = omzet kosten TW = TO TK TO = 2000 TK = 1500 TW = 500 Omzet per product = gemiddelde omzet = prijs = GO TO = 2000 Als afzet is
Nadere informatieDOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later
DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD Module 4 Nu en later Inflatie Definitie: stijging van het algemeen prijspeil Gevolgen van inflatie koopkracht neemt af Verslechtering internationale concurrentiepositie Bij
Nadere informatieMarkt. Kenmerken van marktvormen:
1 1 1 Markt 1 3 5 7 9 1 1 1 1 1 hoeveelheid 1 3 5 7 9 Qv Qa nieuw Qa Qv nieuw p Kenmerken van marktvormen: Volkomen concurrentie: Veel aanbieders Homogeen product(mais) Vrije toetreding Alle kennis van
Nadere informatie4,1. Samenvatting door een scholier 539 woorden 11 oktober keer beoordeeld. Eco H5. Paragraaf 1; Gezinnen ruilen over de tijd
Samenvatting door een scholier 539 woorden 11 oktober 2016 4,1 6 keer beoordeeld Vak Methode Economie Pincode Eco H5 Paragraaf 1; Gezinnen ruilen over de tijd Ruilen over de tijd Prijs = rente Financiële
Nadere informatieSamenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3
Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting door een scholier 1203 woorden 17 januari 2005 6,1 90 keer beoordeeld Vak Economie Samenvatting economie lesbrief: inkomen. Hoofdstuk 1: de
Nadere informatieSamenvatting Economie Hoofdstuk 2
Samenvatting Economie Hoofdstuk 2 Samenvatting door een scholier 1990 woorden 6 december 2010 3,6 2 keer beoordeeld Vak Methode Economie In balans 2.1 produceren Produceren: het maken van goederen en het
Nadere informatieLesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk
Hoofdstuk 1 1.6 C Markten 1.7 a. De prijzen zijn gestegen. Bij een gelijk volume (= afzet) leidt dit tot een omzetgroei. b. Indexcijfer volume (afzet): 105, indexcijfer prijs: 97,1. 97,1 105 = 101,96.
Nadere informatieDomein E: Concept Ruilen over de tijd
1. Het bruto binnenlands product is gestegen met 0,9%. Het inflatiepercentage bedraagt 2,1%. Bereken de reële groei van het BBP. 2. Waarmee wordt het inflatiepercentage gemeten? 3. Lees de onderstaande
Nadere informatieUIT balans en resultatenrekening
Inzicht in winst. Bedrijven zijn verplicht een bedrijfsadministratie te voren. De belangrijkste onderdelen van de bedrijfsadministratie zijn de balans en de resultatenrekening. Het gevolg van het verplaatsen
Nadere informatieSamenvatting Economie Consument & Producent
Samenvatting Economie Consument & Producent Samenvatting door een scholier 1097 woorden 3 april 2003 7,7 84 keer beoordeeld Vak Economie CONSUMENT & PRODUCENT Hoofdstuk 1 de klant Marktaandeel afzet eigen
Nadere informatieLESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3
LESBRIEF VERVOER havo 4 blok 3 Inhoud Met de taxi of met de fiets (kosten, opbrengsten, winst, mo, mk) Verzekeren tegen risico (verzekeren) De lucht in (vraag, aanbod, surplus) Het beroepsgoederenvervoer
Nadere informatieDomein D markt. Opgaven. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman
Domein D markt monopolie enzo Zie steeds de eenvoud!! Opgaven vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1. Bij welke afzet geldt dat de MO-lijn de MK-lijn snijdt? 2. Teken een stippellijn naar de prijslijn van
Nadere informatieSamenvatting Economie Consument en Producent
Samenvatting Economie Consument en Producent Samenvatting door een scholier 1055 woorden 29 oktober 2004 6,1 60 keer beoordeeld Vak Economie Consument en producent. Hoofdstuk 1: De klant. Marktaandeel
Nadere informatieKatern 2 Markten en welvaart
Katern 2 Markten en welvaart Begrippen budgetlijn = deze lijn geeft de verschillende mogelijkheden van geld uitgeven voor een consument weer ceteris paribus vraaglijn = het verband tussen de prijs en de
Nadere informatieHoofdstuk 1. Lesbrief Kopen en werken
Hoofdstuk 1 arbeid budgetlijn categoriale huishouden kapitaal kapitaalgoederen loonquote natuur ondernemerschap overdrachtsinkomens overig-inkomensquote participatiegraad primair inkomen productiefactoren
Nadere informatieSamenvatting Economie Hoofdstuk 1
Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 Samenvatting door S. 946 woorden 2 april 2017 8,1 1 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1 De vraag naar producten Kernbegrippen 1) Individuele vraaglijn 2) Betalingsbereidheid
Nadere informatieRente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen
Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen Ruilen over de tijd Intertemporele substitutie Bedrijven lenen geld om te investeren
Nadere informatieSamenvatting Economie Hoofdstuk 2 en 3, Markten en bedrijven
Samenvatting Economie Hoofdstuk 2 en 3, Markten en bedrijven Samenvatting door een scholier 1583 woorden 12 februari 2004 4,9 9 keer beoordeeld Vak Methode Economie ViaDELTA Economie samenvatting begrippen
Nadere informatieDit rendement wordt het nominale rendement genoemd. Om het reële rendement te berekenen moet het nominale
door A. 2113 woorden 5 januari 2014 6,7 25 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1 Ruilen over de tijd is een belangrijk onderdeel van het economisch handelen. Dat geldt voor huishoudens, voor bedrijven
Nadere informatieUIT doelstellingen en grafieken
Vraaglijn is prijs-afzetlijn. De vraaglijn die we kennen van de perfect werkende markt, zien we terug bij de niet perfecte marktvormen. Het drukt nu de betalingsbereidheid van de klant voor het specifieke
Nadere informatieOnderneming en omgeving - Economisch gereedschap
Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap 1 Rekenen met procenten, basispunten en procentpunten... 1 2 Werken met indexcijfers... 3 3 Grafieken maken en lezen... 5 4a Tweedegraads functie: de parabool...
Nadere informatieEvenwichtspri js MO WINST
Volkomen concurrentie Volledige mededinging Hoeveeldheidsaanpassing: prijs komt door Qa en Qv tot stand, individu heeft alleen invloed op de hoeveelheid die hij gaat produceren Veel vragers en veel aanbieders
Nadere informatieEconomie Module 2 & Module 3 H1
Economie Module 2 & Module 3 H1 Module 2 1.1 De individuele vraag Individuele vraaglijn kent een dalend verloop: als de prijs daalt, stijgt als gevolg daarvan de gevraagde hoeveelheid. Men wil voor 1 appel
Nadere informatieSamenvatting Economie Rekonomie
Samenvatting Economie Rekonomie Samenvatting door een scholier 1570 woorden 24 oktober 2011 5,3 76 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Rekonomie Hoofdstuk 1 De cijfers achter de komma worden ook
Nadere informatie1 De bepaling van de optimale productiegrootte
1 De bepaling van de optimale productiegrootte Voor wat zorgen de bedrijven en welk probleem treed zich op? De bedrijven zorgen voor het produceren van goederen en diensten. Er treed een keuzeprobleem
Nadere informatieSamenvatting Economie Module 2
Samenvatting Economie Module 2 Samenvatting door S. 1008 woorden 3 januari 2013 6,7 62 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Praktische economie Module 2 Economie Module 2 Eenmaal, andermaal,verkocht
Nadere informatie6,7. Samenvatting door een scholier 1150 woorden 10 oktober keer beoordeeld. De productiefactoren noemen en hun beloningen onderscheiden.
Samenvatting door een scholier 1150 woorden 10 oktober 2015 6,7 9 keer beoordeeld Vak Economie De productiefactoren noemen en hun beloningen onderscheiden. Productiefactoren: arbeid, ondernemerschap, kapitaal
Nadere informatieOp zoek naar een spijkerbroek
Hoofdstuk 2 Op zoek naar een spijkerbroek 2.23 2.24 2.25 2.26 2.27 2.28 2.29 2.30 2.31 2.32 D A A D B C D B C A 2.33 a. P = 6 Qv = -0,8 6 + 20 = 15,2 15.200 stuks. b. Omzet = P Qv = 6 15.200 = 91.200.
Nadere informatieMARKT & OVERHEID. HAVO 4 Blok 4
MARKT & OVERHEID HAVO 4 Blok 4 INHOUD Hoofdstuk 1: Hoofdstuk 2: Hoofdstuk 3: Hoofdstuk 4: Hoofdstuk 5: Hoofdstuk 6: Hoofdstuk 7: De telefoniemarkt Van volledige mededinging naar monopolie Oligopolie en
Nadere informatieSamenvatting Economie Hoofdstuk 16,17,18
Samenvatting Economie Hoofdstuk 16,17,18 Samenvatting door Suzanne 4057 woorden 20 september 2017 4,2 7 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie samenvatting hoofdstuk 16,17,18 Paragraaf 16.1
Nadere informatieHet gevoel van welvaart neemt toe naarmate de schaarste wordt teruggedrongen
Samenvatting door A. 1641 woorden 27 januari 2013 7,4 11 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Hoofdstuk 1 Schaarste: de spanning tussen de menselijke behoeften en de beschikbare middelen om in
Nadere informatieSamenvatting Economie Consument en producent
Samenvatting Economie Consument en producent Samenvatting door een scholier 3664 woorden 3 november 2008 6,4 5 keer beoordeeld Vak Economie Consument en Producent Samenvatting. Makkelijk: * Te doen: **
Nadere informatie6,1. Samenvatting door M. 884 woorden 28 december keer beoordeeld. Economie Hoofdstuk 5
Samenvatting door M. 884 woorden 28 december 2015 6,1 5 keer beoordeeld Vak Economie Economie Hoofdstuk 5 1 Stroomgrootheden: meten tijden een bepaalde periode sparen, lenen, inkomen etc Voorraadgrootheden:
Nadere informatieH1: Economie gaat over..
H1: Economie gaat over.. 1: Belangen Geld is voor de economie een smeermiddel, door het gebruik van geld kunnen we handelen, sparen en goederen prijzen. Belangengroep Belang = Ze komen op voor belangen
Nadere informatieAls de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.
Top 100 vragen. De antwoorden! 1 Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. De producent rekent de hogere productiekosten door in de eindprijs. Daardoor daalt de vraag naar producten. De productie
Nadere informatieDomein Markt. Uitwerking. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. Frans Etman
Domein Markt Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit Uitwerking vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1.Lees in de grafiek af hoe hoog de totale omzet (TO) en de totale kosten (TK) is bij een afzet
Nadere informatieSamenvatting Economie Thema 4, Hoofdstuk 17, 18, 19
Samenvatting Economie Thema 4, Hoofdstuk 17, 18, 19 Samenvatting door een scholier 1806 woorden 8 april 2003 6,5 29 keer beoordeeld Vak Methode Economie Pincode Economie, Thema 4, Hoofdstuk 17, 18 en 19.
Nadere informatieSamenvatting Economie Toetsweek 2
Samenvatting Economie Toetsweek 2 Samenvatting door E. 1301 woorden 3 december 2016 10 1 keer beoordeeld Vak Economie VERKOOPWAARDE 2000 INKOOPWAARDE: (INTERMEDIAIR VERBRUIK) GRONDSTOFFEN 1100 DIENSTEN
Nadere informatie3.1 De reis van een spijkerbroek. Willem-Jan van der Zanden
3.1 De reis van een spijkerbroek 1 3.1 De reis van een spijkerbroek Bedrijfskolom = De weg die een product aflegt van grondstof tot eindproduct. Tussen elke schakel van de bedrijfskolom bevindt zich een
Nadere informatieBetalingsbereidheid: hoeveel een consument bereidt is om voor een product te betalen.
Samenvatting door A. 1304 woorden 7 februari 2017 7,6 23 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Samenvatting vraag & aanbod Hoofdstuk 1 Concrete markt: vragers en aanbieders komen op bepaalde tijden
Nadere informatie1 Markt en marktvormen
1 Markt en marktvormen Wat is het verschil tussen een markt en een marktvorm? Markt= Concrete markt, plaats waar vragers en aanbieders van een bepaald goed elkaar ontmoeten en transacties afsluiten Marktvorm
Nadere informatieOVER OMZET, KOSTEN EN WINST
OVER OMZET, KOSTEN EN WINST De Totale Winst (TW) van bedrijven vindt men door van de Totale Opbrengsten (TO), de Totale Kosten (TK) af te halen. Daarvoor moeten we eerst naar de opbrengstenkant van het
Nadere informatieExtra opgaven hoofdstuk 13
Extra opgaven hoofdstuk 13 Opgave 1 Stel, dat een markt voor product X zich als volgt ontwikkelt. Aanvankelijk zijn er voor dit product veel aanbieders en veel vragers. Na verloop van tijd loopt de vraag
Nadere informatieSPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR
SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER 2016 15.30-17.00 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie vrijdag 16 december 2016 B / 12 2016 NGO-ENS B / 12 Opgave
Nadere informatieGeeft aan hoeveel iemand (maximaal) bereid is om uit te geven aan een bepaald product.
Boekverslag door M. 988 woorden 11 oktober 2015 9.3 4 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 2 Betalingsbereidheid: Geeft aan hoeveel iemand (maximaal) bereid is om uit te geven aan een bepaald product.
Nadere informatieSamenvatting Economie Lesbrief Vervoer
Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer Samenvatting door een scholier 2145 woorden 11 januari 2011 6,8 358 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO H 1 Marktaandeel van de afzet= afzet onderneming/afzet
Nadere informatieHoofdstuk 1 Structuur, evenwicht en prestaties
Hoofdstuk 1 Structuur, evenwicht en prestaties Verkenning 1 a De kosten van het onderzoek en het risico dat het mislukt moet worden afgewogen tegen de mogelijke winst als het onderzoek wel lukt en het
Nadere informatieAantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen
Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen Hoofdstuk 1 + 2 Een model is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Bedoeld om de werkelijkheid te verklaren Bedoeld om voorspellingen
Nadere informatieSamenvatting Economie Micro-economie
Samenvatting Economie Micro-economie Samenvatting door een scholier 3691 woorden 31 mei 2011 8,2 37 keer beoordeeld Vak Economie Micro-economie HOOFDSTUK 2 HET DICTAAT VAN DE MARKT (VOLKOMEN CONCURRENTIE)
Nadere informatieLesbrief Kopen en Werken 2 e druk Hoofdstuk 6 Het koeriersbedrijf van Ewout 6.1 Het hele vermogen van 50.000.
Hoofdstuk 6 Het koeriersbedrijf van Ewout 6.1 Het hele vermogen van 50.000. 6.2 80% van de bezittingen de leningen = 0,8 (18.000 + 12.000 + 6.000 + 9.000) 20.000 15.000 = 1.000. 5.000 (kas) + 1.000 = 6.000.
Nadere informatieAntwoorden stencils OPGAVE 1 11.313 pond. (36,41%) 1,48 miljard als het BNP in procenten harder is gestegen dan het bedrag in ponden in procenten
Antwoorden stencils OPGAVE 1 1. Nominaal Inkomen 1996 = 25,34 miljard pond x 1,536 = 38,92224 miljard pond Bevolkingsomvang 1996 = 3.340.000 x 1,03 = 3.440.200 Nominaal Inkomen per hoofd = 38,92224 miljard
Nadere informatieConcrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats. Abstracte markt: vraag en aanbod bepalen de prijs (denkmodel)
Concrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats. Abstracte markt: vraag en aanbod bepalen de prijs (denkmodel) Kenmerken: Veel aanbieders Homogeen goed Vrije toe- uittreding Transparante
Nadere informatieAntwoorden Economie index hoofdstuk 1 & 2
Antwoorden Economie index hoofdstuk 1 & 2 Antwoorden door een scholier 4442 woorden 8 november 2010 5 29 keer beoordeeld Vak Economie ECONOMIE INDEX HAVO 4 Hoofdstuk 1 1.2 Productie en inkomen in Nederland
Nadere informatieSamenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven
Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven Samenvatting door D. 1403 woorden 18 januari 2014 7 3 keer beoordeeld Vak Economie Conjunctuurbeweging/Conjunctuur: Het patroon van het stijgen
Nadere informatieEindexamen economie 1 havo 2000-I
Opgave 1 Meer mensen aan de slag Het terugdringen van de werkloosheid is in veel landen een belangrijke doelstelling van de overheid. Om dat doel te bereiken, streeft de overheid meestal naar groei van
Nadere informatieSamenvatting M&O periode 1. Hoofdstuk 13 8,4. Paragraaf 1. Samenvatting door G woorden 12 maart keer beoordeeld
Samenvatting door G. 1623 woorden 12 maart 2016 8,4 9 keer beoordeeld Vak Methode M&O 200% M&O Samenvatting M&O periode 1 Hoofdstuk 13 Financieel beleid niet-commerciële organisaties (nco) Paragraaf 1
Nadere informatieProduct 1 Misconceptie Opbrengst = Winst
Product 1 Misconceptie Opbrengst = Winst Vakdidactiek Algemene Economie, Masters jaar 2 In opdracht van: dhr. Peter Voorend Instituut: Hogeschool van Amsterdam Gemaakt door: Natasha Pers Naam docent: Vak:
Nadere informatieSamenvatting Economie Vervoer
Samenvatting Economie Vervoer Samenvatting door S. 1607 woorden 25 april 2017 5,2 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 2 : Met de taxi of met de fiets Afzet onderneming Markt Afzet= ------------------------------------
Nadere informatieSamenvatting Economie Consument en producent
Samenvatting Economie Consument en producent Samenvatting door een scholier 2017 woorden 10 december 2004 7,4 24 keer beoordeeld Vak Economie Consument en producent H1 De klant 1.1 Het marktaandeel Het
Nadere informatieModule 7 Antwoorden. Experimenteel lesprogramma nieuwe economie
Module 7 Antwoorden Experimenteel lesprogramma nieuwe economie Verantwoording 2010, Stichting leerplanontwikkeling (SLO), Enschede Het auteursrecht op de modules voor Economie berust bij SLO. Voor deze
Nadere informatieKaarten module 4 derde klas
1. Uit welke twee onderdelen bestaan de totale kosten? 2. Geef 2 voorbeelden van variabele kosten. 3. Geef 2 voorbeelden van vaste (of constante) kosten. 4. Waar is de totale winst gelijk aan? 5. Geef
Nadere informatieSamenvatting Economie Consument en producent
Samenvatting Economie Consument en producent Samenvatting door een scholier 2397 woorden 9 januari 2011 5,1 1 keer beoordeeld Vak Economie 1.1 Het marktaandeel Het marktaandeel van een merk geeft aan wat
Nadere informatieTOELATINGSTOETS M&O. Datum 14-1-2016
TOELATINGSTOETS M&O VUL IN: Datum 14-1-2016 Naam en voorletters. Adres. Postcode. Woonplaats. Geboortedatum / / Plaats Land. Telefoonnummer. E-mail. Gekozen opleiding. OPMERKINGEN: Tijdsduur: 90 minuten
Nadere informatieDomein markt: volkomen concurrentie
Domein markt: volkomen concurrentie De markt / het marktmechanisme Vraag-aanbodcurve evenwicht, surplus Elasticiteiten E v p, E v i, E v1 p2, E a p Een van de vele aanbieders Opbrengst Kosten Winst TW
Nadere informatieALGEMENE ECONOMIE /03
HBO Algemene economie Raymond Reinhardt 3R Business Development raymond.reinhardt@3r-bdc.com 3R 1 M Productiefactoren: alle middelen die gebruikt worden bij het produceren: NOKIA: natuur, ondernemen, kapitaal,
Nadere informatieWat is het juiste antwoord? Of welk woord hoort in welke kolom? 2 Monopolistische. concurrentie. Zowel volkomen als volkomen concurrentie
Extra opdrachten 1. Wat is het juiste antwoord? Of welk woord hoort in welke kolom? Soort 1 Volledige mededinging 2 Monopolistische Zowel volkomen als volkomen 3 Oligopolie (duopolie) Geen 4 Monopolist
Nadere informatieEindexamen havo m&o 2013-I
Opgave 2 Bij deze opgave horen de informatiebronnen 1 tot en met 6. Bij deze opgave worden de belastingen buiten beschouwing gelaten. Peter de Beer is de eigenaar van een klein autobedrijf (FIAT De Beer
Nadere informatieUIT theorie ASAD
Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is een samenvoeging van de theorie van Keynes met de oude klassieke modellen. In verschijningsvorm
Nadere informatieSamenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 Inkomen
Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 Inkomen Samenvatting door een scholier 1329 woorden 12 maart 2004 7,8 37 keer beoordeeld Vak Economie Samenvatting economie Inkomen hoofdstuk 1: Inkomen in natura:
Nadere informatieALGEMENE ECONOMIE /06
HBO Algemene economie Raymond Reinhardt 3R Business Development raymond.reinhardt@3r-bdc.com 3R 1 M Het begrip markt is niet eenduidig; er zijn verschillende markten, waaronder: F concrete markt F abstracte
Nadere informatieSamenvatting Economie Jong & Oud
Samenvatting Economie Jong & Oud Samenvatting door S. 1109 woorden 25 april 2017 7,3 3 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 1: School of baantje Budgetlijn - Geeft verschillende combinaties
Nadere informatieSamenvatting Economie Lesbrief Consument & Producent
Samenvatting Economie Lesbrief Consument & Pro Samenvatting door een scholier 2932 woorden 4 mei 2004 7,2 52 keer beoordeeld Vak Economie CONSUMENT & PRODUCENT COMPLETE SAMENVATTING: H 1 T/M 5 Hoofdstuk
Nadere informatie