De online-gebruiksaanwijzing

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De online-gebruiksaanwijzing"

Transcriptie

1 Instructieboekje

2 De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Scan deze code voor directe toegang tot uw gebruiksaanwijzing. Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek " MyPeugeot". Als de rubriek "MyPeugeot" niet beschikbaar is op de website van Peugeot voor uw land, kunt u uw gebruiksaanwijzing op het volgende internetadres raadplegen: Selecteer: de taal, het model van uw auto en de carrosserie-uitvoering, de uitgifteperiode van uw gebruiksaanwijzing die overeenkomt met de eerste registratiedatum van uw auto. Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkering die wordt weergegeven met dit pictogram:

3 Welkom Wij danken u voor uw keuze voor de 508, synoniem voor vertrouwen, passie en inspiratie Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in de gelegenheid te stellen onder alle omstandigheden optimaal en in alle veiligheid gebruik te maken van de mogelijkheden van uw 508. Neem de tijd om het aandachtig door te lezen zodat u vertrouwd raakt met uw nieuwe auto. In dit instructieboekje worden alle beschikbare uitrustingen van het 508-gamma behandeld. Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het type, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor uw auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen zijn voorzien. Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend. Automobiles PEUGEOT houdt zich het recht voor de technische kenmerken, uitrusting en accessoires te wijzigen zonder verplicht te zijn dit boekje bij te werken. Dit instructieboekje behoort tot de uitrusting van de auto. Overhandig het dus bij verkoop van de auto aan de nieuwe eigenaar. Symbolen Waarschuwing: dit symbool geeft waarschuwingen weer die u absoluut dient te respecteren omwille van uw veiligheid en die van anderen en om schade aan uw auto te voorkomen. Bescherming van het milieu: dit symbool verschijnt bij adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu. Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in staat u dit te bieden. Belangrijke informatie: - Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronische systeem van uw auto veroorzaken. Ga naar het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor meer informatie over het aanbod aan accessoires met een artikelnummer. - Wijzigingen of aanpassingen die niet door Automobiles PEUGEOT zijn voorzien of toegestaan, of die niet volgens de technische voorschriften van de fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen van de contractuele garantie. Informatie: dit symbool vestigt uw aandacht op aanvullende informatie die u helpt de gebruiksmogelijkheden van uw auto optimaal te benutten. Verwijzing: dit symbool verwijst naar de bladzijde waar meer informatie over de desbetreffende functie is te vinden.

4 Inhoud Overzicht Eco-rijden Controle tijdens het rijden. Instrumentenpaneel 12 Verklikkerlampjes 14 Meters 26 Boordcomputer 31 Touchscreen 35 Datum en tijd instellen 39. Toegang tot de auto Sleutel met afstandsbediening 41 Alarm 52 Elektrisch bedienbare ruiten 54 Bagageruimte 56 Elektrisch bedienbare achterklep (SW) 57 Schuif-/kanteldak 60 Panoramadak (SW) 62 Brandstoftank 63 Tankbeveiliging diesel 64 Comfort Voorstoelen 66 Achterbank 71 Spiegels 73 Stuurwielverstelling 75 Indeling interieur 76 Indeling van de bagageruimte (Berline) 79 Indeling van de bagageruimte (SW) 80 Verwarming en ventilatie 84 Handbediende airconditioning 87 Automatische airconditioning met gescheiden regeling 89 Automatische airconditioning quadrizone 92 Ontwasemen - Ontdooien vóór 97 Achterruitverwarming 97 Programmeerbaar verwarmings-/ ventilatiesysteem 98 Rijden Starten - afzetten van de motor 100 Elektrische parkeerrem 103 Handbediende parkeerrem 109 Handgeschakelde versnellingsbak 110 Schakelindicator 111 Automatische transmissie 112 Elektronisch gestuurde versnellingsbak 116 Stop & Start 120 Hill holder 123 Head-up display 124 Dode-hoekdetectie 126 Snelheidsbegrenzer 130 Snelheidsregelaar 132 Parkeerhulp 134 Achteruitrijcamera 137 Zicht Lichtschakelaar 138 Automatische verlichting 143 Koplampen verstellen 146 Aanvullende verlichting vóór 147 Ruitenwisserschakelaar 149 Automatische ruitenwissers 151 Plafonniers 153 Sfeerverlichting 154

5 Inhoud Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Kinderzitjes 155 Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde 158 ISOFIX-kinderzitjes 164 Kinderbeveiliging 170 Veiligheid Praktische informatie Bandenreparatieset 186 Wiel verwisselen 192 Sneeuwkettingen 199 Een lamp vervangen 200 Zekeringen vervangen V-accu 211 Accu verwijderen - plaatsen 215 Eco-mode 219 Wisserbladen vervangen 220 Slepen van uw auto 221 Trekken van een aanhanger 223 Allesdragers monteren 225 Sneeuwscherm 226 Accessoires 227 Onderhoud Technische gegevens Benzinemotoren 250 Gewichten (benzine) 252 Dieselmotoren 254 Gewichten (diesel) 258 Afmetingen 262 Identificatie 264 Audio en telematica Urgence-oproep of Assistance-oproep 265 JBL Hifi-systeem inch Touchscreen 269 Autoradio 341 Richtingaanwijzers 171 Urgence-oproep of Assistance-oproep 172 Claxon 172 Gevarendriehoek 173 Controlesysteem bandenspanning 174 ESP-systeem 176 Veiligheidsgordels 179 Airbags 182 Openen van de motorkap 230 Brandstoftank leeg (Diesel) 231 Benzinemotoren 232 Dieselmotoren 234 BlueHDi-dieselmotoren 236 Niveaus controleren 237 Controles 240 Additief AdBlue en SCR-systeem (BlueHDi diesel) 242 Visuele index Index..

6 Overzicht Buitenzijde Elektronische sleutel: Keyless entry and start Met dit systeem kunt u de auto openen en sluiten en de motor starten zonder dat u de sleutel uit uw zak hoeft te halen. De sleutel moet zich wel in het detectiegebied bevinden. 44, 101 Panoramadak (SW) Dit glazen dak zorgt voor meer licht in het interieur. Het is voorzien van een elektrisch bedienbaar zonnescherm. 62 Stop & Start Dit systeem zet de motor tijdelijk af als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch weer gestart als u weer weg wilt rijden. Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten. 120 Additief AdBlue (BlueHDi-dieselmotoren) Dit systeem is een katalysator die tot wel 85% van de stikstofoxiden (NOx) omzet in stikstof en water. Deze stoffen zijn niet schadelijk voor de gezondheid en het milieu. Het additief AdBlue wordt opgeslagen in een reservoir achter in de auto, onder de bagageruimte. Dit reservoir heeft een inhoud van 17 liter. Dit is voldoende om ongeveer km af te leggen

7 Buitenzijde Parkeerhulp voor en achter Deze functie waarschuwt u tijdens het vooruitof achteruitrijden voor obstakels voor en achter de auto. 57 Overzicht Elektrisch bedienbare achterklep (SW) Dit elektrisch bedienbare systeem biedt u de mogelijkheid om met een druk op de knop de achterklep te openen en te sluiten Noodreparatieset voor banden Met deze complete set, bestaande uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel, kunt u een noodreparatie aan een band uitvoeren

8 Overzicht Interieur Head-up display Dit systeem projecteert de informatie over de wagensnelheid en de snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar op een getint scherm in het gezichtsveld van de bestuurder, zodat deze de blik op de weg gericht kan houden. 124 Audio- en communicatiesystemen Deze systemen zijn voorzien van de nieuwste technologie: autoradio met MP3- afspeelmogelijkheid, USB-aansluiting, Bluetooth handsfree set, navigatiesysteem met kleurenscherm, AUX-aansluitingen, hifiaudiosysteem,... Touchscreen 269 Autoradio 341 Het optionele JBL audiosysteem is speciaal ontworpen voor het interieur van uw auto. Raadpleeg de rubriek "Audio en telematica". Sfeerverlichting Het gedimde licht van de sfeerverlichting verbetert bij weinig buitenlicht het zicht in het interieur. 154 Automatische airconditioning Deze functie maakt het mogelijk de airconditioning op een bepaald comfortniveau in te stellen. Aan de hand van deze instelling en de weersomstandigheden wordt de airconditioning vervolgens automatisch geregeld. Handbediend 87 Gescheiden regeling 89 Quadrizone 92 6

9 Schakelaars* Overzicht. Uitschakelen van het ASR-systeem. 178 Elektrische kinderbeveiliging. Het branden van een verklikkerlampje geeft aan of de bijbehorende functie is in- of uitgeschakeld. 170 Verklikkerlampje programmeerbare verwarming. 98 Massagefunctie. Elektrische parkeerrem. Uitschakelen parkeerhulp. 70 Grootlichtassistent. 103 Motor starten/afzetten met de elektronische sleutel. 135 Uitschakelen van het Stop & Startsysteem Inbraakalarm. 52 Dodehoekbewaking. Openen van het kofferdeksel/de achterklep. 44, 56, 57 Openen van de brandstofvulklep. Head-up display (aan/uit, instellingen) * Volgens uitvoering. 7

10 Overzicht Cockpit 1. Schakelaars snelheidsregelaar/-begrenzer. 2. Koplampverstelling. 3. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon. 6. Versnellingspook V-aansluiting. USB-/Jack-aansluitingen. 8. Hendel motorkapontgrendeling. 9. Zekeringkast. 10. Zijruitontwaseming. 11. Voorruitontwaseming. 12. Contact-/stuurslot. 13. Starten met de elektronische sleutel. 14. Bediening op het stuurwiel van de autoradio. 15. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/ boordcomputer. 16. Schakelaar alarmknipperlichten en centrale vergrendeling. 17. Touchscreen (volgens uitvoering). 18. Middelste verstelbare en afsluitbare ventilatieroosters. 19. Airbag passagier. 20. Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters. 21. Dashboardkastje / Uitschakeling passagiersairbag. 22. Elektrische parkeerrem. 23. Middenarmsteun met opbergvakken. 24. Opbergvak. 25. Autoradio. 26. Bedieningspaneel verwarming/ airconditioning. 8

11 Overzicht. 9

12 Eco-rijden Eco-rijden Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO 2 -uitstoot van uw auto verminderen. Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling. Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een elektronisch gestuurde versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in. De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die het best geschikt is voor de rijomstandigheden: volg het op het instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies zo snel mogelijk op. Bij auto's met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische transmissie wordt de opschakelindicator uitsluitend in de handmatige stand weergegeven. Kies voor een soepele rijstijl Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de CO 2 -uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt. Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig). Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen. Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters geopend. Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.). Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning). Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd. Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit. Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is. Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als u rijdt. Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken. Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat. 10

13 Eco-rijden. Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank. Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer. Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal. Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden. Houd u aan de onderhoudsvoorschriften Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de portiersponning aan bestuurderszijde. Controleer de bandenspanning met name: - voor een lange rit, - bij de wisseling van de seizoenen, - als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt. Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen van de aanhanger of de caravan te controleren. Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter, luchtfilter en interieurfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het in het garantie- en onderhoudsboekje voorgeschreven interval. Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt. U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert. 11

14 Controle tijdens het rijden Instrumentenpaneel 12 Meters en displays 1. Toerenteller (x 1000 t/min of rpm), schaalverdeling afhankelijk van de motoruitvoering (benzine of diesel). 2. Motorolietemperatuurmeter. 3. Brandstofniveaumeter. 4. Koelvloeistoftemperatuurmeter. 5. Snelheidsmeter (km/h of mph). 6. Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of de snelheidsbegrenzer. 7. Schakelindicator (handgeschakelde versnellingsbak) of weergave positie selectiehendel (elektronisch gestuurde versnellingsbak of automatische transmissie). 8. Display: waarschuwingsmeldingen, meldingen over de status van functies, boordcomputer. 9. Dagteller (km of miles). 10. Automatische ruitenwissers Onderhoudsindicator (km of miles) vervolgens, kilometerteller. Beide functies worden achtereenvolgend weergegeven na het aanzetten van het contact. Bedieningstoetsen A. Dimmer verlichting. B. Weergave logboek waarschuwingsmeldingen. Informatie over: het onderhoud, de actieradius van het additief AdBlue. C. Resetten van de dagteller.

15 Display van het instrumentenpaneel Hoofdmenu* Controle tijdens het rijden 1 1 Parameters van de auto 1 Display instellen 2 Instel. bestuurdersplaats 2 Keuze van de kleurstelling 2 Toegang tot de auto 2 Keuze van de taal 3 Alleen ontgrendelen kofferdeksel 2 Keuze van de eenheden Gebruik, als de auto stilstaat, de linker rolknop van het stuurwiel om door de menu's te scrollen en de parameters van de auto in te stellen (comfort- en rijsystemen,...). - Indrukken: toegang tot het Hoofdmenu, bevestigen van uw keuze. - Draaien (buiten menu om): scrollen door de diverse beschikbare actieve functies. - Draaien (in het menu): verplaatsen naar boven of naar beneden in het menu Hulp bij het rijden Geprogrammeerde snelheden Ruitenw. aan bij achteruit Automatische parkeerrem Verlichting Instapverlichting Verbruik Temperatuur Voorverwarming / voorventilatie Instellingen 3 3 Follow-me-home verlichting Bochtverlichting * Volgens uitvoering. 13

16 Controle tijdens het rijden Verklikkerlampjes De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje). Bij het aanzetten van het contact Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel enkele seconden branden. Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan. Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft. Bijbehorende waarschuwingen Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Verklikkerlampjes kunnen constant branden of knipperen. Een aantal verklikkerlampjes heeft beide mogelijkheden. Of het constant branden of knipperen van een controlelampje duidt op een storing, is afhankelijk van de werkingsfase van de auto. 14

17 Verklikkerlampjes ingeschakelde functies Controle tijdens het rijden De volgende verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld. 1 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Richtingaanwijzer links knippert, met geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt. Richtingaanwijzer rechts knippert, met geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt. Parkeerlichten permanent. De lichtschakelaar staat in de stand "Parkeerlichten". Dimlicht permanent. De lichtschakelaar staat in de stand "Dimlicht". Grootlicht permanent. Als u de lichtschakelaar naar u toe trekt. Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen naar dimlicht. Mistlampen vóór permanent. De mistlampen vóór zijn ingeschakeld. Draai de ring twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen. Mistachterlichten permanent. De mistachterlichten zijn ingeschakeld. Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen. Raadpleeg voor meer informatie over de lichtschakelaar de desbetreffende rubriek. 15

18 Controle tijdens het rijden Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Voorgloeien dieselmotor permanent. De startknop "START/STOP" is ingedrukt (Contact). Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat. Wanneer het lampje uitgaat, wordt de motor onmiddellijk gestart, op voorwaarde dat het rempedaal ingetrapt blijft bij auto's met automatische transmissie of elektronisch gestuurde versnellingsbak, of het koppelingspedaal bij een handgeschakelde versnellingsbak. De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden (tot ongeveer 30 seconden bij koud winterweer). Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af. Zet het contact vervolgens weer aan en wacht opnieuw tot het lampje uitgaat voordat u de motor start. Handrem permanent. De handrem is aangetrokken of niet goed vrijgezet. Zet de handrem vrij zodat het controlelampje uitgaat; trap het rempedaal in. Houd u aan de veiligheidsvoorschriften. Raadpleeg de rubriek "Handrem" voor meer informatie over de handrem. Uitschakeling van de automatische werking van de elektrische parkeerrem permanent. De functies "automatisch aantrekken" (bij het afzetten van de motor) en "automatisch vrijzetten" zijn uitgeschakeld of werken niet. Activeer de functie (volgens land van bestemming) via het configuratiemenu van de auto of raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de parkeerrem niet meer automatisch wordt aangetrokken of vrijgezet. Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische parkeerrem de desbetreffende rubriek. 16

19 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Automatische ruitenwissers permanent. De ruitenwisserschakelaar is naar beneden bewogen. Controle tijdens het rijden De automatische stand van de ruitenwissers vóór is geactiveerd. Beweeg om de automatische stand van de ruitenwissers te deactiveren de hendel omlaag of zet de hendel in een andere stand. 1 Airbag aan passagierszijde permanent op het display van de verklikkerlampjes voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde. De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "ON". De passagiersairbag vóór is geactiveerd. Plaats in dit geval geen kinderzitje met de rug in de rijrichting op de stoel van de voorpassagier. Zet de schakelaar in de stand "OFF" om de passagiersairbag vóór uit te schakelen. In dit geval kunt u een kinderzitje met de rug in de rijrichting plaatsen. Stop & Start permanent. Het Stop & Start-systeem heeft de motor in de STOP-stand gezet (verkeerslicht, stopbord, opstopping, enz.). Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch gestart als u wilt wegrijden. knippert enkele seconden en gaat dan uit. De STOP-stand is nu niet beschikbaar. of De motor wordt automatisch in de START-stand gezet. Raadpleeg voor meer informatie over de bijzonderheden van de STOP- en START-stand de rubriek "Stop & Start". 17

20 Controle tijdens het rijden Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display van het instrumentenpaneel. Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Passagiersairbag permanent, op het display van de verklikkerlampjes voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde. De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "OFF". De airbag vóór aan passagierszijde is uitgeschakeld. Zet de schakelaar in de stand "ON" om de airbag vóór aan passagierszijde in te schakelen. Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de rug in de rijrichting. 18

21 Waarschuwingslampjes Controle tijdens het rijden Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen. Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het display van het instrumentenpaneel wordt weergegeven. Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 1 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen STOP permanent, in combinatie met een ander waarschuwingslampje, een geluidssignaal en een melding op het display. Dit waarschuwingslampje gaat branden bij een ernstige storing met betrekking tot het remsysteem, de stuurbekrachtiging, een te lage motoroliedruk, een te hoge koelvloeistoftemperatuur of bij een ernstige elektrische storing. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats, omdat u anders het risico loopt op ernstige motorschade. Zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Service tijdelijk. Er is een kleine storing opgetreden waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden. Identificeer de storing met behulp van de melding op het display zoals bijvoorbeeld: - het motorolieniveau, - de mate van vervuiling van het roetfilter (diesel), - de stuurbekrachtiging, - een kleine elektrische storing, -... Raadpleeg in andere gevallen het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. permanent. Er is een ernstige storing opgetreden waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden. Identificeer de storing met behulp van de melding op het display en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 19

22 Controle tijdens het rijden Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Elektrische parkeerrem knippert. Het aantrekken van de elektrische parkeerrem is onderbroken. Het aantrekken/vrijzetten werkt niet. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto op een vlakke, horizontale ondergrond, schakel een versnelling in (auto met automatische transmissie: zet de selectiehendel in de stand P), zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Storing elektrische parkeerrem permanent. Storing in de elektrische parkeerrem. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische parkeerrem de desbetreffende rubriek. Uitschakeling van de automatische werking van de elektrische parkeerrem permanent. De functies "automatisch aantrekken" (bij het afzetten van de motor) en "automatisch vrijzetten" zijn uitgeschakeld of werken niet. Activeer de functie (volgens land van bestemming) via het configuratiemenu van de auto of raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de parkeerrem niet meer automatisch wordt aangetrokken of vrijgezet. Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische parkeerrem de desbetreffende rubriek. Remsysteem permanent. Het remvloeistofniveau is te laag. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een artikelnummer van PEUGEOT. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. + permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje ABS. Er is een storing in de elektronische remdrukregelaar (REF). Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. 20

23 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Antiblokkeersysteem (ABS) permanent. Er is een storing in het antiblokkeersysteem. Controle tijdens het rijden De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 1 Dynamische stabiliteitscontrole (CDS/ASR) knippert. De CDS-/ASR-regeling is actief. Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een betere koersstabiliteit als de wielen te weinig grip hebben of de auto uit de koers dreigt te raken. permanent. Storing in het CDS-/ASR-systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Zelfdiagnose motor knippert. Er is een storing in het motormanagementsysteem. Kans op beschadiging van de katalysator. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. permanent. Er is een storing in de emissieregeling. Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. Laag brandstofniveau permanent, met de wijzer in het rode gebied. Als het lampje gaat branden zit er nog ongeveer 7 liter brandstof in de tank. Vanaf dit moment worden de laatste liters brandstof in de tank aangesproken. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Dit verklikkerlampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is. Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken. 21

24 Controle tijdens het rijden Pictogram in het display van het instrumentenpaneel Status Oorzaak Acties / Opmerkingen additief AdBlue (BlueHDi-diesel) permanent zodra het contact is aangezet, in combinatie met een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden. De actieradius ligt tussen de 600 en km. Laat het AdBlue -reservoir snel bijvullen: neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij. Raadpleeg daarvoor de desbetreffende rubriek. + knippert, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE, een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden. De actieradius ligt tussen de 0 en 600 km. Laat het AdBlue -reservoir zo snel mogelijk bijvullen om storingen te voorkomen: neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij. Raadpleeg daarvoor de desbetreffende rubriek. knippert, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE, een geluidssignaal en een melding dat starten niet is toegestaan. Het AdBlue -reservoir is leeg: het starten van de motor wordt geblokkeerd door het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem. Om de motor te kunnen starten moet u het AdBlue - reservoir (laten) bijvullen: neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij. Raadpleeg daarvoor de desbetreffende rubriek. U moet het reservoir bijvullen met minimaal 3,8 liter AdBlue. 22

25 Pictogram in het display van het instrumentenpaneel + + SCR-systeem (BlueHDi-diesel) Status Oorzaak Acties / Opmerkingen permanent zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding met betrekking tot een storing in het emissieregelsysteem. Er is een storing in het SCR-systeem. Controle tijdens het rijden Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van uitlaatgassen weer aan de normen voldoet. 1 knippert zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding met betrekking tot de actieradius. De actieradius ligt tussen de 0 en km. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om storingen te voorkomen. knippert zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding dat starten niet is toegestaan. U hebt de toegestane actieradius overschreden: het starten van de motor wordt geblokkeerd door het startblokkeringssysteem. Neem verplicht contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de motor weer te kunnen starten. 23

26 Controle tijdens het rijden Pictogram in het display van het instrumentenpaneel Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Motoroliedruk permanent. Er is een storing in de motorsmering. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laadstroom accu permanent. Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde of losgeraakte accuklemmen, aandrijfriem dynamo ontspannen of gebroken...). Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan. Parkeer de auto op een veilige plek. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. Een of meer portieren geopend permanent, in combinatie met een melding die het desbetreffende portier aangeeft, bij een snelheid lager dan 10 km/h. Een portier of de achterklep is niet goed gesloten. Sluit het desbetreffende carrosseriedeel. permanent, in combinatie met een melding die het desbetreffende portier aangeeft en een geluidssignaal, bij een snelheid hoger dan 10 km/h. 24

27 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Veiligheidsgordel(s) niet vastgemaakt of weer losgemaakt permanent, en knippert vervolgens in combinatie met een in volume toenemend geluidssignaal. Een van de veiligheidsgordels is niet vastgemaakt of weer losgemaakt. Controle tijdens het rijden Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder. 1 Airbags tijdelijk. Het lampje brandt gedurende enkele seconden en dooft als het contact wordt aangezet. Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. permanent. Er is een storing in een van de airbags of de pyrotechnische gordelspanners. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bochtverlichting knippert. Er is een storing in de bochtverlichting. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bandenspanning te laag permanent. De bandenspanning van een of meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning. De controle dient bij voorkeur bij koude banden te worden uitgevoerd. + knipperend en vervolgens permanent, in combinatie met het verklikkerlampje Service. Het controlesysteem voor de bandenspanning is defect of de sensor van een van de wielen wordt niet gedetecteerd. De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 25

28 Controle tijdens het rijden Koelvloeistoftemperatuurmeter Motorolietemperatuurmeter De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele minuten rijden te stijgen. Om koelvloeistof bij te vullen: F wacht tot de motor is afgekoeld, F draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen, F verwijder vervolgens de dop, F vul bij tot aan het merkteken "MAXI". Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in: - zone A, is de temperatuur in orde, - zone B, is de temperatuur te hoog. Het waarschuwingslampje STOP gaat branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Wees voorzichtig bij het bijvullen van de koelvloeistof: kans op brandwonden. Vul niet bij tot boven het maximumniveau (aangegeven op het reservoir). Deze geeft bij aangezet contact en tijdens het rijden de temperatuur van de motorolie aan. Als de wijzer in gebied C staat, is de temperatuur in orde. Als de wijzer in gebied D staat, is de temperatuur te hoog. Verlaag de rijsnelheid om de temperatuur te verlagen. 26

29 CHECK (automatische controle van de auto) Automatische CHECK Contact aan: alle pictogrammen van de gecontroleerde functies worden weergegeven. Na enkele seconden doven ze. Gelijktijdig wordt automatisch een CHECK (automatische controle van de auto) uitgevoerd. Handmatige CHECK Dimmer verlichting Controle tijdens het rijden 1 Als er geen storing wordt gesignaleerd, kunt u de motor starten. In het geval van een storing Er is een "kleine" storing gesignaleerd: de desbetreffende waarschuwingslampjes gaan branden en vervolgens weer uit. U kunt de auto starten, maar raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Er is een "grote" storing gesignaleerd: de desbetreffende waarschuwingslampjes blijven branden, in combinatie met het lampje STOP of SERVICE. Start de auto niet. Neem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. * Volgens land van bestemming. Druk op de knop "CHECK" van het instrumentenpaneel om de CHECK (automatische controle van de auto) handmatig te activeren. Met behulp van deze functie kunnen op elk gewenst moment (contact aan of bij draaiende motor) de aanwezige waarschuwingsmeldingen worden weergegeven. Het display van het instrumentenpaneel geeft bij draaiende motor en tijdens het rijden de pictogrammen weer die een storing aangeven (in geval van een storing). Zolang de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld*, wordt het desbetreffende pictogram constant weergegeven. Bij auto's met een BlueHDi-motor: door op de knop "CHECK" te drukken wordt het geschatte aantal kilometers weergegeven dat u kunt afleggen tot het moment dat het starten van de motor automatisch wordt geblokkeerd. Raadpleeg voor meer informatie over het additief AdBlue de desbetreffende rubriek. Druk, als de verlichting brandt, op de knop B om de dashboardverlichting en de sfeerverlichting sterker te laten branden of op de knop A om de verlichting te dimmen. Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt. 27

30 Controle tijdens het rijden Onderhoudsindicator De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudsbeurt volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator op basis van het aantal afgelegde kilometers en de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt. Bij de Blue HDi-uitvoeringen met dieselmotor (volgens land van bestemming) heeft de mate van vervuiling van de motorolie ook invloed op de berekening. De afstand tot de eerstvolgende beurt is meer dan 3000 km Als het contact wordt aangezet, verschijnt er geen onderhoudsinformatie op het display. De afstand tot de eerstvolgende beurt is 1000 tot 3000 km Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan. Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt bedraagt 2800 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan: De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1000 km Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan: 5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden. Bij de Blue HDi-uitvoeringen met dieselmotor gaat bij het aanzetten van het contact ook het verklikkerlampje Service branden. 5 seconden na het aanzetten van het contact verdwijnt de sleutel; de teller geeft weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan. Het pictogram van de sleutel brandt in combinatie met een melding op het display van het instrumentenpaneel. 28

31 De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden. Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan: De sleutel kan gaan branden als het interval in tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt, zoals vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje, is overschreden. Bij de Blue HDi-uitvoeringen met dieselmotor kan de sleutel afhankelijk van de mate van vervuiling van de motorolie ook eerder gaan branden, wat afhankelijk is van de rijomstandigheden van de auto. Controle tijdens het rijden Als u zelf het onderhoud van uw auto uitvoert: F zet het contact af, F druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt, F zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen, F laat de knop los als het display "=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt. 1 5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden. Op 0 zetten van de onderhoudsindicator Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen. Opnieuw weergeven van de onderhoudsinformatie De onderhoudsindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden. U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven. F Druk op de knop voor nulstelling van de dagteller. De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt vervolgens weer. 29

32 Controle tijdens het rijden Motorolieniveaumeter* Kilometerteller Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter wordt bij het aanzetten van het contact eerst de onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau. Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid. Storing van de motorolieniveaumeter Olieniveau correct Als de melding "Ongeldige meting olieniveau" wordt weergegeven, duidt dit op een storing in de motorolieniveaumeter. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Op het display wordt in het gedeelte A de totale kilometerstand en in het gedeelte B de dagteller weergegeven. Nulstelling dagteller Te weinig olie Als het motorolieniveau te laag is, wordt de melding "Te laag olieniveau" op het instrumentenpaneel weergegeven in combinatie met het branden van het verklikkerlampje Service en een geluidssignaal. Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat. Als de motorolieniveaumeter niet werkt, wordt het motoroliepeil niet meer gecontroleerd. Zolang het systeem niet werkt, moet u het motoroliepeil controleren met de peilstok in de motorruimte. Raadpleeg de rubriek "Niveaus controleren". 30 Raadpleeg de rubriek "Niveaus controleren". * Volgens uitvoering. Druk, als de dagteller wordt weergegeven, enkele seconden op de knop.

33 Boordcomputer De boordcomputer geeft tijdens het rijden verschillende informatie (actieradius, brandstofverbruik...). Display van het instrumentenpaneel Weergave van de informatie Controle tijdens het rijden - Actuele informatie: actieradius, huidig brandstofverbruik, de teller van het Stop & Startsysteem. 1 F Druk op de toets op het stuurwiel om achtereenvolgens de verschillende functies van de boordcomputer weer te geven. - Traject "1": gemiddelde snelheid, voor het eerste traject, gemiddeld brandstofverbruik, afgelegde afstand. - Traject "2": gemiddelde snelheid, voor het tweede traject, gemiddeld brandstofverbruik, afgelegde afstand. F Of op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar. 31

34 Controle tijdens het rijden Traject resetten F Druk de toets langer dan twee seconden in zodra het gewenste traject wordt aangegeven of houd de linker draaiknop op het stuurwiel ingedrukt. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik. 32

35 Weergave van de informatie Controle tijdens het rijden 1 De gegevens zijn toegankelijk via het menu "Rijden". Actuele informatie: - actieradius, - huidig brandstofverbruik, - de teller van het Stop & Startsysteem. Traject resetten Permanente weergave: F Selecteer het menu "Rijden". De informatie van de boordcomputer wordt weergegeven op de hoofdpagina van het menu. F Druk op een van de toetsen om het gewenste tabblad te bekijken. Tijdelijke weergave in een specifiek venster: F Druk op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de informatie te bekijken en de verschillende tabbladen weer te geven. Traject "1": - afgelegde afstand, - gemiddeld brandstofverbruik, - gemiddelde snelheid, voor het eerste traject. Traject "2": - afgelegde afstand, - gemiddeld brandstofverbruik, - gemiddelde snelheid, voor het tweede traject. F Druk, zodra het gewenste traject wordt weergegeven, op de toets voor het resetten of op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik. 33

36 Controle tijdens het rijden Boordcomputer, enkele definities... Actieradius (km of miles) De actieradius geeft aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers. Huidig verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste seconden. Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h. Stop & Start-teller (minuten/seconden of uren/ minuten) Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert een teller hoelang de STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd. De teller wordt, elke keer als u het contact met de sleutel aanzet, weer op nul gezet. Deze waarde kan variëren door een gewijzigde rijstijl of het rijden op een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen. Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als tijdens het rijden de streepjes continu worden weergegeven. Gemiddeld verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer. Gemiddelde snelheid (km/h of mph) Dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan). 34

37 Touchscreen Het heeft de volgende functies: - toegang tot de configuratiemenu's van de functies en de systemen van de auto, - toegang tot de configuratiemenu's van het audiosysteem en de weergave, - bediening van het audiosysteem, de telefoon en weergave van de bijbehorende informatie. En bovendien, volgens uitvoering: - de weergave van de waarschuwingsmeldingen en de grafische weergave van de parkeerhulp, - de bediening van het navigatiesysteem en de internetdiensten en weergave van de bijbehorende informatie. Uit veiligheidsoverwegingen moet de bestuurder handelingen die veel aandacht vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren. Bepaalde functies zijn niet beschikbaar als de auto rijdt. Algemene werking Adviezen Het scherm moet voelbaar worden aangeraakt, met name bij bewegingen (door lijsten bladeren, over de kaart scrollen, enz.). Lichtjes aanraken is niet voldoende. Als u het scherm met meerdere vingers aanraakt, worden de commando's niet uitgevoerd. Deze technologie werkt bij elke temperatuur en werkt ook wanneer u handschoenen draagt. Houd geen puntige voorwerpen tegen het touchscreen. Raak het touchscreen niet aan met vochtige vingers. Gebruik een schone en zachte doek om het touchscreen te reinigen. Controle tijdens het rijden Status van de verklikkerlampjes Bepaalde toetsen zijn voorzien van een verklikkerlampje dat de status van de desbetreffende functie aangeeft. Groen verklikkerlampje: u hebt de desbetreffende functie geactiveerd. Oranje verklikkerlampje: u hebt de desbetreffende functie uitgeschakeld. 1 35

38 Controle tijdens het rijden Principes Druk op de toetsen die op het touchscreen worden weergegeven. Elk menu wordt op één pagina of op twee pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina) weergegeven. Gebruik deze toets om de secundaire pagina te openen. Gebruik deze toets om terug te gaan naar de hoofdpagina. Als gedurende enkele seconden geen handelingen op de secundaire pagina worden uitgevoerd, wordt automatisch de hoofdpagina weer weergegeven. Menu's Gebruik deze toets om toegang te krijgen tot extra informatie en de instellingen van bepaalde functies. Gebruik deze toets om uw keuze te bevestigen. Gebruik deze toets om de pagina te verlaten. Druk op deze toets om het hoofdmenu te openen of druk op een van de toetsen van het bedieningspaneel om het desbetreffende menu direct te openen. Navigatie. Afhankelijk van het uitrustingsniveau is het navigatiesysteem niet leverbaar, optioneel of standaard. Zie de rubriek "Audio en telematica". Radio Media. Zie de rubriek "Audio en telematica". Instellingen. Hiermee kunnen de weergave en het systeem worden geconfigureerd. Internet. Deze functie is optioneel of standaard. Zie de rubriek "Audio en telematica". Telefoon. Zie de rubriek "Audio en telematica". Rijden. Hiermee kan de informatie van de boordcomputer worden weergegeven en kunnen, volgens uitvoering, bepaalde functies worden geconfigureerd. Zie de desbetreffende rubriek. 1. Instellen van het geluidsvolume/ onderbreken van het geluid. Zie de rubriek "Audio en telematica". 36

39 Menu "Instellingen" De via dit menu toegankelijke functies zijn in de volgende tabel weergegeven. Controle tijdens het rijden 1 Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen Audio- instellingen Instellen van het geluidsvolume, de balans enz. Sferen Keuze van het grafische thema. Scherm uit Systeeminstelling Tijd/datum Uitschakelen van de weergave op het touchscreen (zwart scherm). De weergave wordt weer ingeschakeld als u op het zwarte scherm drukt. Keuze van de eenheden: - temperatuur ( Celsius of Fahrenheit) - afstand en verbruik (l/100 km, mpg of km/l). Instellen van datum en tijd. Talen Keuze van de op het scherm weergegeven taal: Frans, Engels, Italiaans, Spaans, Duits, Nederlands, Portugees, Pools, Turks, Russisch. Scherminstelling Configureren van de scherminstellingen (weergavewijze van teksten, animaties,...) Rekenmachine Weergave van de rekenmachine. Kalender Weergave van de kalender. 37

40 Controle tijdens het rijden Menu "Rijden" De te configureren functies (volgens uitvoering) zijn in de volgende tabel weergegeven. Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen Parkeerhulp Uitschakelen van de functie. Dodehoekdetectie Inschakelen van de functie. 38

41 Datum en tijd instellen Autoradio zonder Touchscreen Controle tijdens het rijden 1 Selecteer met de pijltjestoetsen " Persoonlijke instellingen - Configuratie " en bevestig uw keuze. Selecteer de parameter die u wilt wijzigen. Bevestig uw keuze door op de toets OK te drukken, verander dan de waarde en bevestig dit nogmaals om de nieuwe instelling op te slaan. Stel de parameters één voor één in en bevestig dit steeds door op de toets "OK" te drukken. Selecteer dan de tab " OK" op het display en bevestig uw keuze om het menu " Datum en tijd instellen " te verlaten. Druk op MENU. Selecteer met de pijltjestoetsen " Configuratie display " en bevestig uw keuze. Selecteer met de pijltjestoetsen " Datum en tijd instellen " en bevestig uw keuze. 39

42 Controle tijdens het rijden Autoradio met Touchscreen F Selecteer het menu " Instellingen ". F Druk op de secundaire pagina op " Tijd/datum ". F Selecteer " Tijd instellen " of " Datum instellen " en wijzig de instellingen met behulp van het numerieke toetsenbord en bevestig uw keuzes. F Druk op " Bevestigen " om het menu te verlaten. 40

43 Toegang tot de auto Sleutel met afstandsbediening U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisatie en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging. 2 Uitklappen van de sleutel F Druk op deze knop om de sleutel uit te klappen. Inklappen van de sleutel F Druk op deze knop om de sleutel in te klappen. Wanneer u deze knop niet indrukt bij het inklappen van de sleutel, kan het mechanisme beschadigd raken. 41

44 Toegang tot de auto "Keyless entry and start"-systeem Openen van de auto Volledig ontgrendelen Systeem waarmee de auto geopend, gesloten en gestart kan worden zonder dat u de elektronische sleutel tevoorschijn hoeft te halen. Kan ook worden gebruikt als afstandsbediening. Omwille van de veiligheid en ter voorkoming van diefstal: laat nooit de elektronische sleutel in de auto achter, ook niet wanneer u in de buurt bent. Het is raadzaam de sleutel bij u te houden, bijvoorbeeld in uw kleding of tas. Met de sleutel F Draai de sleutel in de richting van de voorzijde van de auto om de auto te ontgrendelen. Met de afstandsbediening F Druk op het geopende hangslot om de auto te ontgrendelen. Als deze knop ingedrukt wordt gehouden, worden de ruiten automatisch geopend. Raadpleeg om te voorkomen dat na het vergrendelen de ruiten per ongeluk geopend kunnen blijven het PEUGEOTnetwerk om deze functie te laten uitschakelen. Met de elektronische sleutel F Als u de elektronische sleutel op zak hebt binnen het detectiegebied, kunt u de auto ontgrendelen door uw hand op de achterzijde van de portiergreep te leggen. Trek vervolgens aan de portiergreep om het portier te openen. Ook uw passagiers kunnen de portieren (maar niet de achterklep) openen als de elektronische sleutel zich in het detectiegebied bevindt. Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt. 42

45 Toegang tot de auto Vuil (vocht, stof, modder, zout,...) op de binnenzijde van de portiergreep kan de detectie negatief beïnvloeden. Als na het reinigen van de binnenzijde van de portiergreep met een doek de detectie niet verbetert, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Plotseling contact met water (waterstraal, hogedrukspuit,...) kan door het systeem worden beschouwd als een verzoek om ontgrendelen van de auto. Selectieve ontgrendeling De selectieve ontgrendeling kan worden ingesteld met behulp van het configuratiemenu op het display van het instrumentenpaneel. Standaard is de volledige ontgrendeling geactiveerd. Met de afstandsbediening F Alleen het bestuurdersportier ontgrendelen: druk één keer op het geopende hangslot. Met de elektronische sleutel F Steek om alleen het bestuurdersportier te ontgrendelen, terwijl u de elektronische sleutel op zak hebt, uw hand achter de portiergreep van het bestuurdersportier en trek het portier open. F Steek om de auto volledig te ontgrendelen uw hand achter de portiergreep van een van de andere portieren, aan de zijde waar de elektronische sleutel zich bevindt, en trek het portier open. 2 F De overige portieren en de achterklep ontgrendelen: druk nogmaals op het geopende hangslot. Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt. 43

46 Toegang tot de auto Ontgrendelen van de bagageruimte Met de afstandsbediening F Druk op deze knop om de auto te ontgrendelen en de bagageruimte te openen. Selectieve ontgrendeling bagageruimte geactiveerd Het selectief ontgrendelen van de bagageruimte kunt u instellen met behulp van het configuratiemenu op het display van het instrumentenpaneel. Standaard is deze functie uitgeschakeld. F Met de afstandsbediening of de elektronische sleutel wordt dan alleen de bagageruimte ontgrendeld en/of geopend. Vergeet niet de bagageruimte weer te vergrendelen. Met de elektronische sleutel F Druk als de elektronische sleutel zich binnen het detectiegebied bevindt op de knop 1 (Berline) of trek aan de handgreep 2 (SW) om de auto te ontgrendelen en de bagageruimte te openen. 44

47 Toegang tot de auto Sluiten van de auto Normale vergrendeling Wanneer u de sleutel in de vergrendelstand gedraaid houdt, de knop van de afstandsbediening ingedrukt houdt of uw vinger op de portiergreep houdt, worden ook de ruiten en het schuifdak gesloten. Raadpleeg het PEUGEOTnetwerk om deze functie te laten deactiveren. 2 Met de sleutel F Draai de sleutel in de richting van de achterzijde van de auto om de auto volledig te vergrendelen. Met de afstandsbediening F Druk op het gesloten hangslot om de auto volledig te vergrendelen. Met de elektronische sleutel F Druk, als de elektronische sleutel zich binnen het detectiegebied bevindt, met een van uw vingers op de portiergreep (bij de merktekens) om de auto te vergrendelen. F Druk, als de elektronische sleutel zich binnen het detectiegebied bevindt, bij de achterklep (alleen bij de SW) op een knop om de auto te vergrendelen. Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels ingeklapt. 45

48 Toegang tot de auto Als een van de portieren of de achterklep geopend is, als een van de sleutels van het Keyless entry and start-systeem zich in de auto bevindt of als het contact is aangezet, werkt de centrale vergrendeling niet. Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen ongeveer 30 seconden een van de portieren wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld. Als het alarmsysteem al was ingeschakeld, wordt dit niet automatisch weer ingeschakeld. Het in- en uitklappen van de buitenspiegels met de afstandsbediening kan worden uitgeschakeld door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de sleutel van het Keyless entry and startsysteem mee te nemen. Wees bedacht op diefstal als de sleutel van het Keyless entry and start-systeem zich binnen het detectiebereik bevindt terwijl uw auto ontgrendeld is. Om te voorkomen dat de batterij van de elektronische sleutel ontladen raakt, gaan de "Keyless entry"-functies over in de waakfase als de auto langer dan 21 dagen niet is gebruikt. Om de functies weer te activeren, dient u op een van de knoppen van de afstandsbediening te drukken of de motor te starten met de elektronische sleutel in de lezer. 46

49 Toegang tot de auto Supervergrendeling De supervergrendeling blokkeert het van buitenaf en van binnenuit openen van de portieren. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is ook de vergrendelingsschakelaar in het interieur buiten werking. Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt. Met de afstandsbediening F Druk op het gesloten hangslot om de auto volledig te vergrendelen of druk langer dan 2 seconden op het gesloten hangslot om ook de ruiten te sluiten. F Druk binnen 5 seconden nogmaals op het gesloten hangslot om de supervergrendeling van de auto in te schakelen. Via de achterklep (uitsluitend SW): F Druk, als de elektronische sleutel zich binnen het detectiegebied bevindt, op de knop om de auto te vergrendelen. F Druk binnen vijf seconden nogmaals op de knop om de supervergrendeling in te schakelen. 2 De supervergrendeling wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Met de sleutel F Draai de sleutel richting de achterzijde van de auto om de auto volledig te vergrendelen. F Draai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals richting de achterzijde van de auto om de supervergrendeling van de auto in te schakelen. Met de elektronische sleutel Via de portieren: F Druk, als de elektronische sleutel zich binnen het detectiegebied bevindt, met een vinger op de portiergreep (bij de merktekens) om de auto te vergrendelen. F Druk binnen vijf seconden nogmaals op de portiergreep om de supervergrendeling in te schakelen. 47

50 Toegang tot de auto Vergrendelen / ontgrendelen van binnenuit Automatische centrale vergrendeling van de portieren De portieren kunnen tijdens het rijden automatisch worden vergrendeld (bij een snelheid hoger dan 10 km/h). Houd om deze functie in of uit te schakelen de knop ingedrukt tot een melding op het display wordt weergegeven. Lokaliseren van de auto F Druk op het symbooltje van het gesloten hangslot om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats. De plafonniers gaan branden en de richtingaanwijzers knipperen gedurende enkele seconden. F Druk op de knop om de portieren en de achterklep te ver- of ontgrendelen. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is de knop buiten werking. Als de supervergrendeling is ingeschakeld of als de auto is vergrendeld met de afstandsbediening of de portiergrepen, is de knop buiten werking. Gebruik in dat geval de sleutel of de afstandsbediening om de auto te ontgrendelen. Het rijden met vergrendelde portieren kan bij een noodgeval de toegang tot de auto voor de hulpdiensten belemmeren. Als u vanwege het vervoer van een groot voorwerp met de achterklep geopend rijdt, kunt u het waarschuwingssignaal voor de geopende achterklep uitschakelen door de knop in te drukken. Bij het van binnenuit vergrendelen worden de buitenspiegels niet ingeklapt. 48

51 Toegang tot de auto Noodprocedure Noodprocedure voor openen/sluiten met de elektronische sleutel Handmatig vergrendelen Bestuurdersportier Steek de sleutel in het slot om het portier te vergrendelen of ontgrendelen. Storing afstandsbediening Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden. F Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met de sleutel in het slot. F Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de storing niet is verholpen. 2 Met de geïntegreerde sleutel kan de auto vergrendeld en ontgrendeld worden als de elektronische sleutel niet werkt: - lege batterij, accu ontladen of losgekoppeld,... - auto bevindt zich in een omgeving met veel elektromagnetische straling. F Trek aan de knop 1 om de geïntegreerde sleutel 2 uit de houder te halen. F Open of sluit de auto met de sleutel. Overige portieren F Controleer bij de achterportieren of de kinderbeveiliging is uitgeschakeld. F Verwijder met de sleutel het zwarte afdekkapje op de zijkant van het portier. F Steek de sleutel zonder te forceren in de opening en duw vervolgens, zonder te draaien, de nok het portier in. F Verwijder de sleutel en plaats het afdekkapje terug. Synchroniseren (afstandsbediening) F Zet het contact aan. F Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op een van de knoppen van de afstandsbediening. F Zet het contact af. De afstandsbediening werkt nu weer. 49

52 Toegang tot de auto Synchroniseren (elektronische sleutel) F Zet het contact af. F Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op een van de knoppen van de afstandsbediening. F Zet het contact aan. De elektronische sleutel werkt nu weer. Batterij van de sleutel vervangen Batterij van de elektronische sleutel vervangen Batterij ref.: CR2032 / 3 V. Deze batterij is via het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar. Als de batterij van de afstandsbediening vervangen moet worden, wordt u gewaarschuwd door een melding op het display van het instrumentenpaneel. F Wip het deksel met een kleine schroevendraaier bij de uitsparing los. F Verwijder het deksel. F Verwijder de lege batterij. F Plaats een nieuwe batterij in de juiste richting in de houder. F Druk het deksel op de afstandbediening vast. Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt. Batterij ref.: CR2032 / 3 V. Deze batterij is via het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar. Als de batterij vervangen moet worden, wordt u gewaarschuwd door een melding op het display van het instrumentenpaneel. F Wip het deksel met een spits voorwerp bij de sleutelhanger los. F Verwijder de lege batterij. F Schuif de nieuwe batterij in de juiste richting op zijn plaats. F Zet het deksel aan de voorzijde vast en klik het dicht. F Synchroniseer de elektronische sleutel. 50

53 Toegang tot de auto Sleutels, afstandsbediening, elektronische sleutel verloren Ga met het kentekenbewijs van de auto en uw legitimatiebewijs naar het PEUGEOT-netwerk. Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en een nieuwe bestellen. Afstandsbediening De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat. 2 Vergrendelen van de auto Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening of de elektronische sleutel mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur. Elektrische storingen De elektronische sleutel van het Keyless entry and start-systeem werkt in sommige gevallen niet correct in de nabijheid van elektronische apparatuur: telefoon, laptop, sterke magnetische velden,... Diefstalbeveiliging Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden. Vergeet niet aan het stuurwiel te draaien om het stuurslot te activeren. Bij het aanschaffen van een gebruikte auto Laat uw sleutels door het PEUGEOT-netwerk in het elektronische geheugen van de auto opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart. 51

54 Toegang tot de auto Alarm Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit de volgende typen beveiliging: - Omtrekbeveiliging Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten. Het alarm gaat af als iemand een portier, de achterklep of de motorkap probeert te openen. - Interieurbeveiliging Dit systeem treedt in werking als er bewegingen in het interieur worden waargenomen. Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen, als iets of iemand de auto binnendringt of als iets of iemand in de auto beweegt. - Wegsleepbeveiliging Dit systeem treedt in werking als er veranderingen in de wagenhoogte worden waargenomen. Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild, verplaatst of aangestoten. Automatische beveiligingsfunctie Dit systeem treedt in werking als iemand probeert het alarm te saboteren. Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de bedieningseenheid of de kabels van de sirene uit te schakelen of te beschadigen. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats alvorens wijzigingen aan het alarmsysteem aan te brengen. Vergrendelen van de auto met volledig ingeschakeld alarm Inschakelen F Zet het contact af en verlaat de auto. F Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening of vergrendel de auto met het "Keyless entry and start"- systeem. Het alarmsysteem is geactiveerd: het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen. De inbraakbeveiliging wordt 5 seconden nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt of nadat de auto met het "Keyless entry and start"-systeem vergrendeld is, geactiveerd. De interieurbeveiliging wordt 45 seconden en de wegsleepbeveiliging 90 seconden nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt, geactiveerd. Indien een portier of de achterklep niet goed is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar wordt de omtrekbeveiliging na 45 seconden wel ingeschakeld. Uitschakelen van de interieurbeveiliging F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening of ontgrendel de auto met het "Keyless entry and start"- systeem. De interieurbeveiliging wordt uitgeschakeld; het verklikkerlampje van de knop gaat uit. 52

55 Toegang tot de auto Vergrendelen van de auto met alleen de omtrekbeveiliging ingeschakeld Schakel de interieur- en wegsleepbeveiliging uit om te voorkomen dat het alarm onnodig wordt ingeschakeld als bijvoorbeeld: - een ruit op een kier blijft staan, - de auto wordt gewassen, - een wiel wordt verwisseld, - de auto wordt gesleept, - de auto op een boot wordt vervoerd. Uitschakelen van de interieur- en wegsleepbeveiliging F Zet het contact af en druk binnen 10 seconden op deze knop tot het verklikkerlampje blijft branden. F Verlaat de auto. F Druk onmiddellijk op de vergrendelknop van de afstandsbediening of vergrendel de auto met het "Keyless entry and start"-systeem. Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen. De interieur- en wegsleepbeveiliging worden uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure elke keer na het afzetten van het contact wordt uitgevoerd. Opnieuw inschakelen van de interieur- en wegsleepbeveiliging F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening of ontgrendel de auto met het "Keyless entry and start"- systeem om de omtrekbeveiliging uit te schakelen. F Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening of vergrendel de auto met het "Keyless entry and start"-systeem om alle alarmsystemen in te schakelen. Het verklikkerlampje van de knop zal opnieuw één keer per seconde knipperen. Afgaan van het alarm Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende dertig seconden. Als het alarm voor de 11 e keer afgaat, worden de alarmsystemen uitgeschakeld. Als het verklikkerlampje van de knop snel knippert bij het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening of met het "Keyless entry and start"- systeem, is het alarm tijdens uw afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet. Storing afstandsbediening Om de alarmsystemen uit te schakelen: F Ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier. F Open het portier; het alarm gaat af. F Zet het contact aan, het alarm stopt. Het verklikkerlampje van de knop gaat uit. Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen F Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier. Storing Als bij het aanzetten van het contact het verklikkerlampje van de knop blijft branden, duidt dit op een storing in het systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Automatisch inschakelen* Het systeem wordt 2 minuten nadat het laatste portier of de achterklep is gesloten, automatisch ingeschakeld. F Om het afgaan van het alarm bij het openen van een portier of de achterklep te voorkomen, moet eerst op de ontgrendelknop van de afstandsbediening worden gedrukt of moet de auto ontgrendeld worden met het "Keyless entry and start"-systeem. * Volgens land van bestemming. 2 53

56 Toegang tot de auto Elektrisch bedienbare ruiten 1. Schakelaar ruitbediening links voor. 2. Schakelaar ruitbediening rechts voor. 3. Schakelaar ruitbediening rechts achter. 4. Schakelaar ruitbediening links achter. 5. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare ruiten achter, vergrendeling van de achterportieren (kinderbeveiliging). Handbediening Duw of trek de schakelaar tot het zware punt om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten. Automatische bediening (volgens uitvoering) Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt om de ruit te openen of sluiten. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar om het openen of sluiten te stoppen. Ongeveer 1 minuut nadat de sleutel uit het contact is genomen, kunnen de ruiten niet meer worden bediend. Zet het contact aan om de ruiten weer te kunnen bedienen. Beveiliging tegen beknellen Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk weer open. Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de schakelaar om de ruit helemaal te openen en trek vervolgens de schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld. Blokkering van de ruitbediening achter Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op de schakelaar 5 om de ruitbediening achter, ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren. De binnenportiergrepen van de achterportieren worden in dat geval ook geblokkeerd. Als de schakelaar is ingedrukt (het lampje brandt), is de ruitbediening geblokkeerd. Als de schakelaar niet is ingedrukt (het lampje is gedoofd), is de ruitbediening niet geblokkeerd. 54

57 Toegang tot de auto Resetten van de ruitbediening Als de accu is losgekoppeld geweest, moet de ruitbediening gereset worden. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld: - open de ruit volledig en sluit de ruit. Telkens als de schakelaar omhoog wordt getrokken, sluit de ruit enkele centimeters. Laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten, - houd de schakelaar na het sluiten nog minimaal 1 seconde vast. Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het contact. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit verhindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren. 2 55

58 Toegang tot de auto Bagageruimte Openen Berline F Ontgrendel de auto volledig met de afstandsbediening of de sleutel en druk op deze knop. SW F Ontgrendel de auto volledig met de afstandsbediening of de sleutel, duw op de hendel A en open de achterklep. Vanuit het interieur Houd deze knop ingedrukt tot u aan het geluid hoort dat de achterklep ontgrendeld is. Sluiten F Trek de achterklep omlaag met behulp van de handgreep aan de binnenzijde. Als de achterklep niet goed is gesloten: 56 - bij draaiende motor gaat dit verklikkerlampje gedurende enkele seconden branden in combinatie met een melding op het display van het instrumentenpaneel, - tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) gaat dit verklikkerlampje gedurende enkele seconden branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel.

59 Toegang tot de auto Elektrisch bedienbare achterklep (SW) Openen 2 Auto vergrendeld/ supervergrendeld F Druk op deze knop A van de afstandsbediening. Auto ontgrendeld F Druk op de knop A van de afstandsbediening of op de knop B van de achterklep. Vanuit het interieur F Druk op deze knop om de achterklep te ontgrendelen en open vervolgens de achterklep. Wanneer u de achterklep met de afstandsbediening opent, controleer dan of niets de beweging van de achterklep kan hinderen. 57

60 Toegang tot de auto Sluiten F Druk op deze knop C om de achterklep elektrisch te sluiten. Probeer de achterklep bij het sluiten niet tegen te houden; hierdoor stopt de achterklep met sluiten en gaat deze vervolgens enkele centimeters omhoog. Handmatig sluiten: beweeg de achterklep een klein eindje omhoog en omlaag, zodat deze ontgrendeld wordt, en sluit vervolgens de achterklep. Zorg ervoor dat tijdens het openen of sluiten van de achterklep niemand in de buurt staat om verwondingen te voorkomen. Openen of sluiten onderbreken Tijdens het elektrisch openen of sluiten van de achterklep is het op elk gewenst moment mogelijk de beweging stil te zetten: F druk op de knop in het interieur, op de knop A van de afstandsbediening of op de knop B of C van de achterklep. Instellen van de openingshoogte De maximale openingshoogte van de achterklep kan worden opgeslagen (laag plafond,...). Deze hoogte kan in twee stappen worden opgeslagen door meerdere keren op de knop C te drukken: - als tijdens het openen, op het moment dat de achterklep de gewenste stand heeft bereikt, de knop wordt ingedrukt, blijft de achterklep in de desbetreffende stand staan, - als de knop nogmaals wordt ingedrukt, wordt de stand van de achterklep opgeslagen. Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal. Om deze opgeslagen stand te wissen moet de knop opnieuw ingedrukt worden gehouden tot een geluidssignaal hoorbaar is. Waarschuwing "achterklep open" Als de achterklep niet goed gesloten is, zal, als de motor draait of de auto rijdt, een melding op het display van het instrumentenpaneel worden weergegeven in combinatie met een geluidssignaal (vanaf 10 km/h). 58

61 Toegang tot de auto Noodbediening (Berline en SW) Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in de centrale vergrendeling de achterklep mechanisch ontgrendeld worden. 2 Ontgrendelen F Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen. F Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot en kantel vervolgens de hendel naar links om de achterklep te ontgrendelen. 59

62 Toegang tot de auto Schuif-/kanteldak U hebt de beschikking over een schuif-/kanteldak met getint glas, waardoor de lichtinval en het zicht in het interieur worden vergroot. Openen Sluiten Zonnescherm Draai de knop naar links om het dak te open te schuiven (meerdere standen zijn mogelijk). Kantelen Draai de knop terug in zijn oorspronkelijke stand. Als de stand van het glazen paneel niet overeenkomt met de stand op de draaiknop, druk dan de knop in tot het wel de juiste stand heeft bereikt. Het zonnescherm zorgt voor een nog beter thermisch en akoestisch comfort in het interieur. Het wordt automatisch meegetrokken bij het openen van het dak. Bij het weer sluiten van het dak moet het zonnescherm handmatig worden teruggeplaatst. Draai de knop naar rechts om het dak open te kantelen. 60

63 Toegang tot de auto Beveiliging tegen beknellen Een beveiliging tegen beknellen zorgt ervoor dat het sluiten van het dak wordt onderbroken, zowel bij het schuiven als het kantelen. Als het tegen een obstakel stuit, gaat het gedeeltelijk weer open. Als het na een tweede poging nog niet lukt het dak te sluiten, kan het noodzakelijk zijn het systeem te resetten. Systeem resetten Na het opnieuw aansluiten van de accukabels of bij een storing in het zonnescherm tijdens het openen of sluiten, moet u het systeem soms resetten: F draai de knop naar rechts om het dak te kantelen, F wacht tot het dak volledig open gekanteld is, F druk de draaiknop direct in en houd deze gedurende minimaal drie seconden ingedrukt. De bestuurder moet er voor zorgen dat de inzittenden het dak correct gebruiken. Let goed op de kinderen tijdens het openen en sluiten van het dak. 2 Als het dak bij het sluiten ongewild opengaat, voer dan, zodra het dak ophoudt te bewegen, de volgende handelingen uit: - draai de knop in de stand "volledig sluiten", - druk de draaiknop direct in, - houd de draaiknop ingedrukt tot het dak volledig is gesloten. Tijdens deze handelingen werkt de beveiliging tegen het beknellen niet. 61

64 Toegang tot de auto Panoramadak (SW) Openen 62 U hebt de beschikking over een panoramadak met getint glas, waardoor de lichtinval en het zicht in het interieur worden vergroot. Het elektrisch bedienbare zonnescherm zorgt voor een nog beter thermisch en akoestisch comfort in het interieur. Elektrisch bedienbaar zonnescherm Dit is elektrisch te bedienen met behulp van een draaiknop. Draai de knop linksom (meerdere standen zijn mogelijk). Sluiten Draai de knop terug in zijn oorspronkelijke stand. Als de stand van het scherm niet overeenkomt met de stand op de draaiknop, druk dan de knop in tot het scherm wel de juiste stand heeft bereikt. Beveiliging tegen beknellen Als het zonnescherm bij het sluiten tegen een obstakel stuit, stopt het automatisch en gaat het gedeeltelijk, tot de 2e stand, weer open. Als het na een tweede keer nog niet lukt, moet het systeem wellicht gereset worden. Systeem resetten Na het opnieuw aansluiten van de accukabels of bij een storing in het zonnescherm tijdens het openen of sluiten, moet u het systeem soms resetten: F draai de draaiknop in de stand "volledig openen", F wacht tot het zonnescherm volledig is geopend, F druk de draaiknop direct in en houd deze gedurende minimaal drie seconden ingedrukt. Als het zonnescherm bij het sluiten ongewild opengaat, voer dan, zodra het zonnescherm ophoudt te bewegen, de volgende handelingen uit: - draai de draaiknop in de stand "volledig sluiten", - druk de draaiknop direct in, - houd de draaiknop ingedrukt tot het zonnescherm volledig is gesloten. Tijdens deze handelingen werkt de beveiliging tegen het beknellen niet. Als er iets bekneld raakt tijdens het bedienen van het zonnescherm, moet u de beweging van het scherm omkeren. Draai hiervoor de draaiknop in de juiste richting. Let er bij het bedienen van het zonnescherm op dat niets het correcte sluiten van het scherm kan verhinderen. Zorg ervoor dat de inzittenden het zonnescherm correct gebruiken. Let goed op de kinderen tijdens het openen en sluiten van het scherm.

65 Brandstoftank Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 72 liter (of 55 liter, afhankelijk van de uitvoering). Openen - Druk op de toets. Dit is gedurende enkele minuten na het afzetten van het contact mogelijk. Zet het contact nog een keer aan om deze functie opnieuw te activeren (indien nodig). Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het contact af met de sleutel. Tanken Als er minder dan 5 liter brandstof getankt wordt, wordt deze stijging van het brandstofniveau niet weergegeven op de brandstofmeter. Tijdens het openen van de tankdop kan een geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit wordt veroorzaakt door de onderdruk die ontstaat door de afdichting van het brandstofcircuit. Dit geluid is normaal. F Kies bij het tankstation de juiste brandstof (deze staat vermeld op de sticker aan de binnenzijde van de brandstofvulklep van uw auto). F Open de vuldop door deze een kwart omwenteling linksom te draaien. F Verwijder de vuldop en plaats deze op de steun (aan de klep). Toegang tot de auto F Steek het vulpistool zo ver mogelijk in de vulopening en druk hierbij de metalen klep A in. F Vul de brandstoftank. Laat het vulpistool maximaal drie keer afslaan, aangezien er anders storingen kunnen optreden. F Plaats de vuldop terug en sluit deze door de dop een kwart omwenteling rechtsom te draaien. F Druk de klep van de tankdop dicht. Uw auto is voorzien van een katalysator, die de schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen vermindert. Bij benzinemotoren mag uitsluitend loodvrije benzine worden gebruikt. Door de vernauwde vulpijp kan alleen benzine worden getankt. Indien u per vergissing de verkeerde brandstof voor uw auto tankt, moet de tank beslist worden afgetapt voordat de motor kan worden gestart. 2 63

66 Toegang tot de auto Minimumbrandstofniveau Als het minimumbrandstofniveau is bereikt, gaat dit waarschuwingslampje branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Als dit lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 7 liter brandstof in de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u zonder brandstof komt te staan. Tankbeveiliging diesel Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan de motor, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen. Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, wordt geactiveerd zodra u de brandstoftankdop verwijdert. Werking Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan is wel mogelijk, maar doe dit met beleid. Houd de tuit van de jerrycan recht en druk deze niet tegen de klep van de tankbeveiliging, om ervoor te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening stroomt. Onderbreking brandstoftoevoer Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer afsluit. Wanneer u bij een dieseluitvoering een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep, waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet getankt kan worden. Probeer in dat geval niet toch te tanken maar kies een dieseltankpistool. Reizen naar het buitenland Omdat de tankpistolen voor het tanken van Diesel per land kunnen verschillen, kan de aanwezigheid van een tankbeveiliging op de auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is. Wij adviseren u daarom voordat u naar het buitenland afreist bij het PEUGEOT-netwerk te informeren of uw auto geschikt is om in het desbetreffende land te kunnen tanken. 64

67 Toegang tot de auto Brandstof voor benzinemotoren Auto's met benzinemotoren kunnen rijden op biobrandstoffen van het type E10 (deze bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en EN Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN Brandstof voor dieselmotoren Auto's met dieselmotoren kunnen rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met een gehalte aan methylestervetzuren van 0 tot 7%). Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat de bijzondere onderhoudsvoorschriften, zoals vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje, strikt worden nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit). 2 DIESEL 65

68 Comfort Voorstoelen Handmatig verstellen 1. Hoofdsteun in hoogte verstellen en kantelen Trek de hoofdsteun omhoog om deze hoger te stellen. Houd de knop ingedrukt om de hoofdsteun lager te stellen en duw de hoofdsteun omlaag (druk de knop in tot voorbij het zware punt). 2. Kantelen van de rugleuning Zet met de daarvoor bestemde bediening de rugleuning in de gewenste hellingshoek. 3. Instellen van de zithoogte Beweeg de hendel net zo lang omhoog of omlaag tot de gewenste instelling is bereikt. 4. Lendensteun verstellen Hiermee kunt u onafhankelijk van elkaar de hoogte en de diepte van de lendensteun instellen. F Naar voren of naar achteren om de lendensteun te vergroten of te verkleinen. F Omhoog of omlaag om het gedeelte waar de lendensteun het lichaam ondersteunt te verplaatsen. 5. Verstellen van de stoel in lengterichting Til de beugel op en schuif de stoel naar voren of naar achteren. 6. Verstellen van de zitting Trek aan de handgreep om de lengte van de zitting in te stellen. Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen als dit het geval is. 66

69 Comfort Elektrisch verstellen 1. Zitting kantelen en in hoogte en in lengterichting verstellen F Licht de schakelaar aan de voorzijde op of druk deze neer om het zitgedeelte van de stoel te kantelen. F Licht de schakelaar aan de achterzijde op of druk deze neer om het zitgedeelte te verhogen of te verlagen. F Beweeg de schakelaar naar voren of naar achteren om de stoel naar voren of naar achteren te bewegen. 2. Kantelen van de rugleuning Beweeg de schakelaar naar voren of naar achteren om de hellingshoek van de rugleuning in te stellen. 3. Lendensteun verstellen Dit systeem biedt de mogelijkheid om onafhankelijk van elkaar de hoogte en de diepte van de lendensteun in te stellen. 3 Zet, om de stoelen elektrisch te verstellen, het contact aan of start de motor als de eco-modus is ingeschakeld. Na het openen van het voorportier kan de bediening van de elektrische verstelling van de bestuurdersstoel nog ongeveer een minuut worden gebruikt. Ongeveer een minuut na het uitzetten van het contact en in de eco-mode, wordt de bediening van de elektrische stoelverstelling uitgeschakeld. Als het contact wordt aangezet, wordt de bediening van de elektrische stoelverstelling weer ingeschakeld. Bedien de schakelaar: F Naar voren of naar achteren voor meer of minder steun in de lendenen. F Omhoog of omlaag om de drukzone van de lendensteun omhoog of omlaag te bewegen. Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen als dit het geval is. 67

70 Comfort Opslaan van zitposities in het geheugen In-/uitstapfunctie 68 Dit systeem slaat de elektrische instellingen van de bestuurdersstoel, de buitenspiegels en het head-up display op. U kunt twee standen opslaan met de toetsen aan de zijkant van de bestuurdersstoel. Opslaan van een zitpositie met de toetsen M / 1 / 2 F Zet het contact aan. F Zet uw stoel, de buitenspiegels en het head-up display in de gewenste stand. F Druk op de toets M en vervolgens binnen 4 seconden op de toets 1 of 2. Een geluidssignaal geeft aan dat de zitpositie is opgeslagen. Het opslaan van een andere stand annuleert de vorige, in het geheugen opgeslagen stand. Oproepen van een opgeslagen zitpositie Contact aan of draaiende motor F Druk kort op de toets 1 of 2 om de desbetreffende zitpositie op te roepen. Een geluidssignaal geeft aan dat de opgeslagen zitpositie is ingenomen. U kunt de beweging onderbreken door op de toets M, 1 of 2 te drukken of door één van de schakelaars van de stoelverstelling te bedienen. U kunt een zitpositie niet oproepen tijdens het rijden. Het opvragen van een opgeslagen zitpositie is tot 45 s na het afzetten van het contact mogelijk. Deze functie vergemakkelijkt het in- en uitstappen. Zo schuift de stoel automatisch naar achteren bij het afzetten van het contact of bij het openen van het bestuurdersportier; de stoel blijft in deze stand staan tot u weer instapt. Bij aanzetten van het contact schuift de stoel weer naar voren in de geprogrammeerde stand. Zorg ervoor dat het verplaatsen van de stoel niet gehinderd wordt door voorwerpen of personen. Deze functie kan worden inof uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto.

71 Comfort Bediening stoelverwarming 3 Hoogte- en hoekverstelling hoofdsteun F Hoofdsteun omlaag bewegen: druk de knop A in tot voorbij het zware punt en beweeg de hoofdsteun naar beneden tot de gewenste positie is bereikt; laat vervolgens de knop los. F Hoofdsteun omhoog bewegen: beweeg de hoofdsteun omhoog tot de gewenste positie is bereikt. F Hoofdsteun verwijderen: druk op de twee pallen B en trek de hoofdsteun omhoog. F Hoofdsteun terugplaatsen: zet de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning. Controleer of de hoofdsteun goed vastzit door deze naar boven te trekken. Voor de veiligheid is het frame van de hoofdsteun voorzien van een blokkeersysteem om te voorkomen dat de hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding. De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld. Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar. F Met de draaiknop kan de stoelverwarming ingeschakeld worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd: 0: Uit. 1: Laag. 2: Gemiddeld. 3: Hoog. 69

72 Comfort Massagefunctie Inschakelen F Druk op deze knop. Deze functie zorgt voor een massage ter hoogte van de lendenen van de bestuurder. De functie werkt alleen bij draaiende motor en als de STOP-stand van het Stop & Start-systeem is geactiveerd. Het verklikkerlampje gaat branden en de massagefunctie wordt voor een tijdsduur van 1 uur ingeschakeld. Gedurende deze tijdsduur wordt de massage in cycli van 6 minuten uitgevoerd (4 minuten massage worden gevolgd door 2 minuten rust). Het systeem voert in totaal 10 cycli uit. Na een uur wordt de functie uitgeschakeld, het verklikkerlampje gaat dan uit. Uitschakelen U kunt de massagefunctie op elk gewenst moment uitschakelen door op deze knop te drukken. 70

73 Comfort Achterbank U kunt het linkerdeel (1/3) en/of het rechterdeel (2/3) van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten. Hoofdsteunen buitenste zitplaatsen achter De hoofdsteunen hebben twee standen, een hoge stand (comfort en veiligheid) en een lage stand (zicht naar achteren). De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd. Neerklappen van de achterbank vanuit de bagageruimte (SW) Elk gedeelte van de achterbank (1/3 of 2/3) is voorzien van een afzonderlijk ontgrendelingsmechanisme om de rugleuning en de zitting vanuit de bagageruimte neer te klappen. 3 Verwijderen van een hoofdsteun: F trek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag, F druk vervolgens de pal A in. Ga nooit rijden met passagiers op de achterbank als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en in de hoge stand staan. F Zorg ervoor dat de rugleuning ongehinderd kan worden neergeklapt (hoofdsteunen, veiligheidsgordels,...), F zorg er ook voor dat de beweging van de bank niet kan worden gehinderd door voorwerpen die zich op of onder de bank bevinden, F trek vanuit de bagageruimte aan de ontgrendeling en duw tegen de rugleuning. 71

74 Comfort Neerklappen van de achterbank via de achterzijde Zorg ervoor dat de beweging van de bank niet kan worden gehinderd door voorwerpen die zich op of onder de bank bevinden. Terugplaatsen van de achterbank Let erop dat bij het terugplaatsen van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten en dat de gesphouders op de juiste plek komen te zitten. F Schuif de voorstoel indien nodig naar voren, F controleer of de veiligheidsgordel langs de rand van de rugleuning loopt, F zet de hoofdsteunen in de laagste stand of verwijder deze indien nodig, F trek de hendel 1 naar voren om de rugleuning 2 te ontgrendelen en klap deze vervolgens naar voren. F Zet de rugleuning rechtop en vergrendel deze, de zitting komt dan vanzelf op zijn plaats, F controleer of het rode vlak ter hoogte van ontgrendeling 1 niet meer zichtbaar is, F zet de hoofdsteunen weer in de hoogste stand of plaats deze terug. 72

75 Comfort Spiegels Buitenspiegels Inklappen - Automatisch: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. - Handmatig: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren. 3 De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat. Ontwaseming - ontdooiing Deze functie kunt u inschakelen door bij draaiende motor op de toets van de achterruitverwarming te drukken. Zie de rubriek "Ontwaseming - Ontdooiing achterruit". Verstellen F Zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. F Duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen. F Zet de knop A weer in het midden. Stel om veiligheidsredenen de spiegels zo af dat de dode hoek zo klein mogelijk is. De waargenomen objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten. Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar A, worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek nogmaals de schakelaar A naar achteren om de buitenspiegels uit te klappen. Uitklappen - Automatisch: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. - Handmatig: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren. Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden gedeactiveerd door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Klap de buitenspiegels in als u uw auto in een automatische autowasstraat laat wassen. Indien nodig kunt u de buitenspiegels handmatig inklappen. 73

76 Comfort Automatisch kantelen buitenspiegels bij het achteruitrijden De buitenspiegels kunnen bij het achteruit inparkeren naar de grond worden gericht. Inschakelen F Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in. F Beweeg de schakelaar A naar rechts of links om de desbetreffende buitenspiegel te selecteren. De geselecteerde buitenspiegel wordt in de geprogrammeerde stand gericht. Programmeren F Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in. F Selecteer en verstel achtereenvolgens de linker en rechter buitenspiegel. De ingestelde standen worden direct opgeslagen. Uitschakelen F Haal de versnellingsbak uit de achteruitversnelling en wacht tien seconden. of F Zet de schakelaar A in de middelste stand. De buitenspiegel keert terug naar de oorspronkelijke stand. De buitenspiegel keert ook terug naar de oorspronkelijke stand: - zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h, - als de motor wordt afgezet. 74

77 Binnenspiegel Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto. De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van achteropkomend verkeer. Comfort Stuurwielverstelling 3 Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand Verstellen F Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat. Dag-/nachtstand F Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten. F Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand. Automatisch dimmende binnenspiegel Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en automatisch over van de dag- in de nachtstand. Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren. F Zorg dat de auto stilstaat en duw de hendel omlaag om het stuurwiel te ontgrendelen. F Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor een optimale zithouding. F Trek aan de hendel om het stuurwiel te vergrendelen. Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto. 75

78 Comfort Indeling interieur 1. Gekoeld dashboardkastje Het dashboardkastje is voorzien van een ventilatieopening* die met een draaiknop kan worden afgesloten. Via deze opening wordt koude lucht toegevoerd. Bovendien is het kastje voorzien van een USBaansluiting* voor de 3G-dongel. 2. Opbergvakken 3. Wegklapbare bekerhouders Druk op het deksel om de bekerhouder te openen. 4. Uitneembare asbak Druk op het deksel om de asbak te openen. Asbak legen: trek de asbak omhoog om deze te verwijderen. 5. Schakelaars* Massagefunctie, Grootlichtassistent, dodehoekbewaking, inbraakalarm, Peugeot connect sos, Peugeot Connect Assistance. 6. Opbergvak met schuifdeksel 7. Middenarmsteun vóór 8. 12V-aansluitingen vóór (120 W)* Houd u aan het maximaal toegestane vermogen om schade aan uw apparatuur te voorkomen. 9. Peugeot Connect USB - USB-box 76 * Volgens uitvoering.

79 Matten De matten zijn uitneembaar en beschermen de vloerbedekking van de auto. Bevestigen Terugplaatsen Terugplaatsen van de mat aan de bestuurderszijde: F leg de mat goed op zijn plaats, F druk de bevestigingen vast, F controleer of de mat goed vastzit. Middenarmsteun achter Comfort 3 Gebruik, wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de bevestigingen uit het bijgeleverde zakje. De overige matten worden gewoon op de vloerbedekking gelegd. Verwijderen Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde: F zet de stoel in de achterste stand, F maak de bevestigingen los, F verwijder vervolgens de mat. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht. - gebruik nooit meer dan één mat per plaats. Bij gebruik van niet door PEUGEOT goedgekeurde matten kan de bediening van de pedalen worden gehinderd en kan de werking van de snelheidsregelaar/-begrenzer negatief worden beïnvloed. De door PEUGEOT goedgekeurde matten zijn voorzien van twee bevestigingen onder de stoel. F Klap de middenarmsteun achter omlaag voor een optimaal zitcomfort. De armsteun is bij bepaalde uitvoeringen voorzien van bekerhouders. Tevens hebt u, als de armsteun is neergeklapt, toegang tot het skiluik. 77

80 Comfort Skiluik Het skiluik kan worden gebruikt voor het vervoeren van lange voorwerpen. Peugeot Connect USB - USB-box Openen F Klap de middenarmsteun omlaag. F Druk op de ontgrendelingsknop van het luik. F Laat het skiluik zakken. F Steek voorwerpen vanuit de bagageruimte door het skiluik. Sluit het luik wanneer u het niet meer gebruikt. Deze aansluitmodule bestaat uit een JACKaansluiting en een USB-poort. Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een ipod of een USB-stick. Dankzij de aansluitmodule kunt u de audiobestanden op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van uw autoradio. U kunt deze bestanden beheren met de toetsen op het stuurwiel of het bedieningspaneel van de autoradio en ze weergeven op het display van het instrumentenpaneel. Tijdens het gebruik van de USB-poort kan de draagbare apparatuur automatisch worden opgeladen. Tijdens het opladen wordt een melding weergegeven als het stroomverbruik van het apparaat hoger is dan de door de auto geleverde stroomsterkte. Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze uitrusting de rubriek "Audio en telematica". 78

81 Comfort Indeling van de bagageruimte (Berline) 1. Inklapbare haken 2. Opbergvakken Hierin zijn het sleepoog, het wielblok (om te voorkomen dat de auto wegrolt) en de bandenreparatieset opgeborgen (volgens uitvoering en land van bestemming). 3. Sjorogen 4. Riemen 5. Bagageruimteverlichting 6. Vloerplaat Til de vloerplaat op om toegang te krijgen tot de opbergvakken of het reservewiel (volgens land van bestemming). 7. Uitneembaar schot 3 79

82 Comfort Indeling van de bagageruimte (SW) 1. Bagageruimteverlichting 2. Schakelaars voor neerklappen zitplaatsen achter 3. Inklapbare haken 4. 12V-aansluiting (maximaal 120 W) 5. Opbergvakken Hierin zijn het sleepoog, het wielblok (om te voorkomen dat de auto wegrolt) en de bandenreparatieset opgeborgen (volgens uitvoering en land van bestemming). 6. Sjorogen 7. Bagageafdekking (zie volgende pagina). 8. Vloerplaat Zet de vloerplaat rechtop, in de geleider, om toegang te krijgen tot de opbergvakken of het reservewiel (volgens land van bestemming). 80

83 Comfort Bagageafdekscherm (SW) Oprollen Verwijderen Plaatsen 3 F Druk voorzichtig de vergrendeling (PRESS) in, het bagageafdekscherm wordt automatisch opgerold. De flap A kan langs de leuning van de achterbank worden neergeklapt. F Knijp de bediening 1 in en licht het bagageafdekscherm eerst aan het rechter uiteinde op, daarna aan het linker uiteinde en verwijder het. F Plaats het linker uiteinde van het oprolmechanisme in de uitsparing B achter de achterbank. F Knijp de bediening 1 van het oprolmechanisme in en bevestig het in de uitsparing C rechts. F Laat de bediening los om het bagageafdekscherm te bevestigen. F Rol het bagageafdekscherm af tot het vast kan worden gezet aan de achterstijl. 81

84 Comfort Bagagenet voor hoge belading (SW) Het net, dat aan de specifieke bovenste en onderste bevestigingen wordt vastgemaakt, zorgt ervoor dat de auto tot aan het dak kan worden beladen: - achter de voorstoelen (1e zitrij) wanneer de achterbank is neergeklapt, - achter de achterbank (2e zitrij). Klap de achterbank niet op wanneer de oprolautomaat van het net op de rugleuning van de neergeklapte achterbank is bevestigd. 1e zitrij F plaats de oprolautomaat van het net boven de twee rails (op de achterzijde van de neergeklapte achterbank), F de twee inkepingen A moeten boven de twee rails B zijn geplaatst. Schuif de twee rails B in de inkepingen A en druk de oprolautomaat (in lengterichting) van rechts naar links om deze te blokkeren, F controleer of het net goed is vastgemaakt en goed gespannen is, F klap de achterbank neer, F rol het bagagenet voor hoge belading uit zonder het strak te spannen, F plaats een van de uiteinden van de metalen stang van het net in de desbetreffende bovenste bevestiging 1, F trek aan de metalen stang van het net om het andere uiteinde in de andere bovenste bevestiging 1 te plaatsen. 82

85 Comfort 3 2e zitrij F rol de bagageafdekking op en verwijder deze vervolgens, F plaats het linker uiteinde van de oprolautomaat 2 in de steun van de bagageafdekking, F plaats het rechter uiteinde van de oprolautomaat 2 in de steun van de bagageafdekking, vergrendel deze vervolgens (rode markering), F rol het bagagenet voor hoge belading vanaf de achterbank uit, duw er daarbij tegenaan om het net los te maken uit de bevestigingshaken, F plaats een van de uiteinden van de metalen stang van het net in de desbetreffende bovenste bevestiging 3, F trek aan de metalen stang van het net en plaats het andere uiteinde in de andere bovenste bevestiging 3, F controleer of het net goed is vastgemaakt en goed gespannen is. 83

86 Comfort Verwarming en ventilatie De ventilatie zorgt voor een optimaal comfort en zicht in het interieur. Luchttoevoer De lucht in het interieur wordt gefilterd en wordt van buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of in het interieur gerecirculeerd. 84 Bedieningspaneel De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder, voorpassagier of achterpassagiers (afhankelijk van het uitrustingsniveau) via verschillende circuits worden toegevoerd. Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de verschillende circuits wordt gemengd om het gewenste comfortniveau te bereiken. Stel de luchtverdeling in met de desbetreffende (combinatie van) toetsen: de lucht wordt via de gewenste uitstroomopeningen verdeeld. Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid wordt verhoogd of verlaagd. De bedieningsschakelaars bevinden zich op het paneel A van de middenconsole. Luchtverdeling 1. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorruit. 2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de zijruiten. 3. Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters. 4. Afsluitbare en verstelbare middelste ventilatieroosters. 5. Uitstroomopeningen beenruimte voorpassagiers. 6. Afsluitbare en verstelbare ventilatieroosters voor de achterpassagiers. 7. Uitstroomopeningen beenruimte achterpassagiers.

87 Comfort Tips voor instellingen in het interieur Gewenste werking Luchtverdeling Luchtopbrengst Verwarming of handbediende airconditioning Luchtrecirculatie/ Toevoer van buitenlucht Temperatuur Handbediende airconditioning 3 WARM KOUD ONTWASEMEN ONTDOOIEN Automatische airconditioning : het is raadzaam het automatische programma van de airconditioning te gebruiken door op de toets "AUTO" te drukken. 85

88 Comfort Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht: F Als de binnentemperatuur zeer hoog blijft nadat de auto lang in de zon heeft gestaan, kunt u het passagierscompartiment kort ventileren. Zet de knop van de luchtopbrengst zodanig dat de interieurlucht goed ververst wordt. F Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen en de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven. F Kies onder normale omstandigheden altijd voor de toevoer van buitenlucht; bij langdurig gebruik van de luchtrecirculatie in het interieur kunnen de voorruit en de zijruiten beslaan. F Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de automatische airconditioning. F Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. F Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen (zie het hoofdstuk "Controles"). Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het speciale toegevoegde actieve filter draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag). F Als de airconditioning werkt, gebruikt deze een klein deel van het motorvermogen. Dit heeft een hoger brandstofverbruik tot gevolg. Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor. Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel. F Laat de airconditioning regelmatig controleren om het systeem in perfecte staat te houden. F Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag. 86

89 Handbediende airconditioning De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor. Comfort 3. Luchtverdeling F Druk op de desbetreffende toets voor: Voorruit en zijruiten. 3 Centrale ventilatieroosters en zijventilatieroosters. 1. Temperatuurregeling F Draai de knop van links (koel) naar rechts (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen. 2. Luchtopbrengstregeling F Druk op deze toets "gevulde ventilator" om de luchtopbrengst te verhogen. Afhankelijk van de gevraagde waarde wordt de desbetreffende rij LED's geleidelijk gevuld. F Druk op deze toets "lege ventilator" om de luchtopbrengst te verlagen. Beenruimte. Afhankelijk van uw behoeften kunt u twee instellingen combineren of de drie instellingen gezamenlijk selecteren. 87

90 Comfort 4. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan van de voorruit en zijruiten. De recirculatiestand dient om de luchttoevoer af te sluiten bij stank en stofoverlast. Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht weer in om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan. F Druk op deze toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het lampje brandt om aan te geven dat de luchtrecirculatie is ingeschakeld. F Druk nogmaals op de toets om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen. Het lampje gaat uit. 5. Airconditioning aan/uit De airconditioning werkt doeltreffend in elk jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten. Het systeem stelt u in staat: - de temperatuur in het interieur 's zomers te verlagen, - in de winter bij temperaturen boven 3 C beslagen ruiten snel te ontwasemen. Aan F Druk op de toets "A/C". Het desbetreffende verklikkerlampje gaat branden. De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld. Om sneller koele lucht te verkrijgen kunt u gedurende enige tijd de recirculatiestand inschakelen. Schakel daarna de toevoer van buitenlucht weer in. 6. Automatisch programma "Zicht" Zie de paragraaf "Ontdooiing - Ontwaseming vóór". 88 Uit F Druk nogmaals op de toets "A/C". Het desbetreffende verklikkerlampje gaat uit. Als de airconditioning is uitgeschakeld, kunnen onaangename verschijnselen optreden (vocht, beslagen ruiten).

91 Comfort Automatische airconditioning met gescheiden regeling De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor. Automatische werking 1. Automatisch programma "Comfort" F Druk op deze toets "AUTO". Het lampje gaat branden. Het is raadzaam deze stand te gebruiken: het systeem regelt de temperatuur, de luchtopbrengst, de luchtverdeling naar de luchtroosters en de luchtrecirculatie automatisch en optimaal aan de hand van de door u ingestelde waarde. Het systeem kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten. Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken, wordt de aanjagerregeling geleidelijk op het optimale niveau gebracht. Bij koud weer wordt de warme lucht uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten en de beenruimte van de passagiers verdeeld Regeling bestuurders-/ passagierszijde De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit. F Draai de knop 2 of 3 naar links (blauw) of naar rechts (rood) om deze waarde te verlagen of te verhogen. Voor een optimaal comfort wordt de waarde 21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk van uw wensen een afstelling tussen 18 en 24 gebruikelijk. Voor een optimaal comfort is het raadzaam dat het verschil in instelling links en rechts niet meer dan 3 bedraagt. 3 89

92 Comfort 5. Centrale regeling/gescheiden regeling 7. Maximale werking airconditioning 90 Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor het gewenste comfort de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil. 4. Automatisch programma "Zicht" Zie paragraaf "Ontwaseming - ontdooiing vóór". Bij auto's met een Stop & Startsysteem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is. F Druk op deze toets om de instellingen van de passagierszijde af te stemmen op die van de bestuurderszijde (centrale regeling). Het lampje van de toets gaat branden. 6. Airconditioning aan/uit De airconditioning functioneert, als de ruiten gesloten zijn, optimaal in elk seizoen. Dit systeem maakt het mogelijk om: - in de zomer de temperatuur in het interieur te verlagen, - in de winter, bij temperaturen hoger dan 3 C, de ruiten sneller te ontwasemen. Inschakelen F Druk op de toets "A/C", het desbetreffende lampje gaat groen branden. De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld. Uitschakelen F Druk nogmaals op de toets "A/C", het groene lampje dooft. Het uitschakelen van de airconditioning kan negatieve effecten hebben (vocht, condens). Als u de temperatuur van de lucht in het interieur tijdelijk wilt verlagen, drukt u op deze toets; de aanduiding "LO" wordt weergegeven. Druk nogmaals op de toets om terug te gaan naar de vorige instellingen. Handmatig instellen Al naar gelang uw wensen kunt u de automatische bediening van het systeem handmatig aanpassen. De overige functies worden automatisch geregeld. F Druk op de toets "AUTO" om het systeem weer volledig automatisch te laten functioneren. Om het interieur maximaal te verkoelen of te verwarmen is het mogelijk de minimale waarde 14 of de maximale waarde 28 te overschrijden. F Draai de knop 2 of 3 naar links totdat "LO" verschijnt of naar rechts totdat "HI" verschijnt.

93 Comfort 8. Regeling luchtverdeling F Druk op de desbetreffende toets voor de stand: Voorruit en zijruiten. Centrale ventilatieroosters en zijventilatieroosters. Beenruimte. 9. Regeling luchtopbrengst F Druk op deze toets "gevulde ventilator" om de luchtopbrengst te verhogen. Afhankelijk van de gevraagde waarde wordt het pictogram van de luchtopbrengst, de ventilator, geleidelijk gevuld. F Druk op deze toets "lege ventilator" om de luchtopbrengst te verlagen. Uitschakelen van het systeem 10. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie F Druk op deze toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het lampje van de toets gaat branden. De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. De luchtrecirculatie wordt automatisch ingeschakeld als de ruitensproeiers worden geactiveerd. F Druk de toets, zodra de luchtrecirculatie niet meer nodig is, nogmaals in om de toevoer van buitenlucht te hervatten en het beslaan van de ruiten te voorkomen. Het lampje van de toets gaat uit. 3 Afhankelijk van uw behoeften kunt u twee instellingen combineren of de drie instellingen gezamenlijk selecteren. F Druk op deze toets "lege ventilator" van de luchtopbrengst tot het symbool van de ventilator verdwijnt en "--" wordt weergegeven. Alle functies van de airconditioning worden dan uitgeschakeld. De temperatuur wordt dan niet meer geregeld, maar er blijft een kleine luchtstroom gehandhaafd. Vermijd het te lang rijden met een uitgeschakeld systeem om te voorkomen dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit vermindert. Als u op de toets "gevulde ventilator" drukt, wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij de instellingen van vóór de uitschakeling worden toegepast. 91

94 Comfort Automatische airconditioning quadrizone De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor. Automatische werking 3-4. Regeling aan bestuurders-/ passagierszijde De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit. 1. Automatisch programma "Confort" Met de standen Soft/Auto/Fast kunnen de bestuurder en de voorpassagier het door hen gewenste comfortniveau instellen: Voor een aangenaam comfort en een zo laag mogelijk geluidsniveau, aangezien de aanjagersnelheid beperkt wordt. Voor het beste compromis tussen thermisch comfort en een laag geluidsniveau. Voor een doeltreffende en dynamische luchttoevoer. 2. Inschakelen / uitschakelen van de airconditioning achter Druk op deze toets om de airconditioning achter uit te schakelen en het systeem te blokkeren. Op het LCD-display wordt een hangslot weergegeven. Als de airconditioning achter weer wordt ingeschakeld, wordt de automatische stand geactiveerd en de laatst ingestelde waarden voor de temperatuur toegepast. F Draai de knop 3 of 4 naar links (blauw) of naar rechts (rood) om deze waarde te verlagen of te verhogen. Voor een optimaal comfort wordt de waarde 21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk van uw wensen een afstelling tussen 18 en 24 gebruikelijk. Voor een optimaal comfort is het raadzaam dat het verschil in instelling links en rechts niet meer dan 3 bedraagt. 92

95 Comfort Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor het gewenste comfort de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil. 6. Centrale regeling / Quadrizone Druk op deze toets om de instellingen van de passagierszijde voor en achter af te stemmen op die van de bestuurderszijde (centrale regeling). Het lampje in de toets gaat branden. Handmatige instellingen Al naar gelang uw wensen kunt u de automatische bediening van het systeem handmatig aanpassen. De overige functies worden automatisch geregeld. Druk op een van de toetsen Soft/Auto/Fast om de automatische stand weer in te schakelen Automatisch programma "Zicht" Zie de paragraaf "Ontwaseming - ontdooiing vóór". Bij auto's met een Stop & Startsysteem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is. 7. In-/uitschakelen van de airconditioning De airconditioning functioneert, als de ruiten gesloten zijn, optimaal in elk seizoen. Dit systeem maakt het mogelijk om: - in de zomer de temperatuur in het interieur te verlagen, - in de winter, bij temperaturen hoger dan 3 C, de ruiten sneller te ontwasemen. Inschakelen F Druk op de toets "A/C", het desbetreffende lampje gaat groen branden. De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld. Uitschakelen F Druk nogmaals op de toets "A/C", het desbetreffende groene lampje dooft. Het uitschakelen van de airconditioning kan negatieve effecten hebben (vocht, condens). Om het interieur maximaal te verkoelen of te verwarmen is het mogelijk de minimale waarde 14 of de maximale waarde 28 te overschrijden. F Draai de knop 3 of 4 linksom tot "LO" wordt weergegeven of rechtsom tot "HI" wordt weergegeven. 93

96 Comfort Regeling luchtverdeling F Druk op de desbetreffende toets voor de stand: Voorruit en zijruiten. Centrale ventilatieroosters en zijventilatieroosters. Beenruimte. Afhankelijk van uw wensen kunt u twee instellingen combineren of de drie instellingen gezamenlijk selecteren. 9. Regeling luchtopbrengst F Druk op deze toets "gevulde ventilator" om de luchtopbrengst te verhogen. Afhankelijk van de gevraagde waarde wordt het pictogram van de luchtopbrengst, de ventilator, geleidelijk gevuld. F Druk op deze toets "lege ventilator" om de luchtopbrengst te verlagen. Uitschakelen van het systeem F Druk op deze toets "lege ventilator" van de luchtopbrengst tot het symbool van de ventilator verdwijnt en "--" wordt weergegeven. Alle functies van de airconditioning worden dan uitgeschakeld. De temperatuur wordt dan niet meer geregeld, maar er blijft een kleine luchtstroom gehandhaafd. Vermijd het te lang rijden met een uitgeschakeld systeem om te voorkomen dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit vermindert. Als u op de toets "gevulde ventilator" drukt, wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij de instellingen van vóór de uitschakeling worden toegepast. 10. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie Automatische stand luchttoevoer Deze stand wordt bij het programma "Comfort" standaard geactiveerd. De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. De luchtrecirculatie wordt automatisch ingeschakeld als de ruitensproeiers worden geactiveerd. De luchtrecirculatie wordt bij temperaturen lager dan 5 C niet ingeschakeld om te voorkomen dat de ruiten van de auto beslaan. F Druk deze toets, zodra de luchtrecirculatie niet meer nodig is, nogmaals in om de toevoer van buitenlucht te hervatten en het beslaan van de ruiten te voorkomen. Het lampje van de toets gaat uit.

97 Comfort Comfortregeling achterpassagiers De bediening van de airconditioning achter werkt uitsluitend als vanaf de zitplaatsen vóór: - de toets REAR is geactiveerd, - het automatische programma Zicht niet is ingeschakeld. 1. Automatisch programma Comfort F Druk op de toets "AUTO". Het verklikkerlampje in de toets gaat branden. Wij raden u aan deze stand te gebruiken. In deze stand worden automatisch op optimale wijze alle functies - de interieurtemperatuur, de luchthoeveelheid, de luchtverdeling - geregeld overeenkomstig het door u ingestelde comfortniveau. Dit systeem werkt, als de ruiten gesloten zijn, in alle seizoenen doeltreffend. 2. Regeling van de luchtverdeling 3. Temperatuurregeling links of rechts Druk meerdere keren op de desbetreffende toets om de luchtverdeling als volgt te wijzigen: - Beenruimte en centraal ventilatierooster. - Centraal ventilatierooster. - Automatische regeling luchtverdeling. De linker en rechter passagier kunnen afzonderlijk de door hun gewenste temperatuur instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een comfortniveau en niet op een temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit. F Draai de draaiknop linksom om de temperatuur te verlagen en rechtsom om de temperatuur te verhogen. Een ingestelde waarde van ongeveer 21 biedt een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een andere waarde instellen; een waarde tussen 18 en 24 is gebruikelijk. Bovendien raden wij u af om een instelling te kiezen waarbij het verschil tussen de waarden links en rechts groter is dan 3. Zorg ervoor dat de ventilatieroosters en de luchtafvoerkanalen in de vloer niet zijn afgedekt. 3 95

98 Comfort 4. Regeling van de luchtopbrengst Uitschakelen van het systeem F Druk op deze toets "gevulde ventilator" om de luchtopbrengst te verhogen. Het symbool voor de aanjagersnelheid, de ventilator, wordt geleidelijk afhankelijk van de gevraagde waarde gevuld. F Druk op deze toets "lege ventilator" om de luchtopbrengst te verlagen. F Druk op deze toets "lege ventilator" van de luchtopbrengst tot het symbool van de ventilator verdwijnt en "- -" wordt weergegeven. Hiermee worden alle functies van het airconditioningsysteem uitgeschakeld. Het thermische comfort wordt niet meer geregeld. Een lichte luchtstroom die wordt veroorzaakt doordat de auto zich voortbeweegt, blijft echter voelbaar. 96

99 Comfort Ontwasemen - Ontdooien vóór Met handbediende airconditioning F Selecteer dit programma om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien. Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid, de luchttoevoer en stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden. Stel de temperatuurregeling in om de ruiten sneller te ontwasemen/ontdooien. Druk om het programma uit te schakelen nogmaals op de toets "Zicht". Het lampje van de toets gaat uit en het systeem wordt weer ingeschakeld met de instellingen van vóór de inschakeling van het programma. Met automatische airconditioning met gescheiden regeling of quadrizone Automatisch programma "Zicht" F Selecteer dit programma om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien. Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid, de luchttoevoer en stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden. Als bij de airconditioning quadrizone op deze toets wordt gedrukt, wordt de airconditioning achter uitgeschakeld en wordt de bediening ervan geblokkeerd. F Druk nogmaals op de toets "Zicht" of op "AUTO" om deze functie uit te schakelen; het lampje in de toets gaat uit en dat van de toets "AUTO" gaat branden. Het systeem keert terug naar dezelfde instellingen als die van vóór het uitschakelen. Bij auto's met een Stop & Startsysteem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is. Achterruitverwarming De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij draaiende motor. AAN De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel van de airconditioning. F Druk op deze toets om de achterruit en, afhankelijk van de uitvoering, de buitenspiegels te ontwasemen. Het verklikkerlampje van de toets gaat branden. UIT De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig brandstofverbruik te voorkomen. F U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Het verklikkerlampje van de toets gaat uit. F Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit omdat minder stroomverbruik leidt tot een lager brandstofverbruik. 3 97

100 Comfort Programmeerbaar verwarmings-/ventilatiesysteem Programmeren F Selecteer in het "Hoofdmenu" de optie "Voorverwarming/ventilatie", 98 Stand "Programmeerbare verwarming" Dit is een aanvullend en afzonderlijk systeem dat het koelvloeistofcircuit van de motor opwarmt, zodat de ruiten sneller ontdooid kunnen worden en het interieur voorverwarmd kan worden. Dit verklikkerlampje gaat uitsluitend branden als het systeem in de stand "programmeerbare verwarming" wordt geprogrammeerd. Stand "Programmeerbare ventilatie" In deze stand wordt het interieur geventileerd met buitenlucht, zodat onder zomerse omstandigheden bij het instappen een aangenamere temperatuur in het interieur heerst. Druk met aangezet contact op de linker rolknop van het stuurwiel om toegang te krijgen tot het hoofdmenu. F Vink "Activeren" aan en selecteer voor het programmeren indien nodig "Parameters", F Selecteer "Verwarming" om de motor en het interieur voor te verwarmen of "Ventilatie" om het interieur te ventileren,

101 Comfort F Selecteer: - "onmiddellijk" om de verwarming of ventilatie te starten (als de keuze via "OK" is bevestigd), - het eerste klokje om uw vertrektijd te programmeren/op te slaan, - het tweede klokje om een tweede vertrektijd te programmeren/op te slaan. Afhankelijk van de ingestelde vertrektijd berekent het systeem automatisch het optimale inschakeltijdstip. De werking van de stand "Ventilatie" bij het onmiddellijk of geprogrammeerd inschakelen van deze stand is afhankelijk van de temperatuur in het interieur van de auto en de buitentemperatuur. Met de twee klokjes kunt u, bijvoorbeeld afhankelijk van het seizoen, een keuze maken uit twee starttijden. Via een melding op het display van het instrumentenpaneel wordt uw keuze bevestigd. Tussen twee keer starten van de auto kan er slechts één stand voor het geprogrammeerd of onmiddellijk voorverwarmen/ventileren worden ingeschakeld. Het onmiddellijk of geprogrammeerd inschakelen van de verwarming en de ventilatie werkt niet als: - het brandstofniveau te laag is, - de accuspanning te laag is. Voordat de verwarming of de ventilatie wordt geprogrammeerd, moeten eerst de interieur- en wegsleepbeveiliging van het inbraakalarm worden uitgeschakeld (zie de rubriek "Alarm"). Zorg ervoor dat de programmeerbare verwarming altijd is uitgeschakeld tijdens het bijvullen van brandstof, om brand- en explosiegevaar te voorkomen. Gebruik om koolmonoxidevergiftiging te voorkomen de programmeerbare verwarming nooit, zelfs niet voor korte tijd, in een afgesloten ruimte zoals een garage of werkplaats zonder afzuiginstallatie. Parkeer om brandgevaar te voorkomen de auto niet op een brandbare ondergrond (dor gras, dode bladeren, papier...). 3 99

102 Rijden Starten - afzetten van de motor Handgeschakelde versnellingsbak: zet de versnellingshendel in de neutraalstand. Elektronisch gestuurde versnellingsbak: zet de selectiehendel in de stand N. Automatische transmissie: zet de selectiehendel in de stand P of N. Laat bij temperaturen onder de -23 C de motor vier minuten stationair draaien. Dit is belangrijk voor de goede werking en de levensduur van de motor en de versnellingsbak van uw auto. Starten met de sleutel Afzetten met de sleutel F Zet de auto stil. F Draai de sleutel linksom in de stand 1 (Stop). F Verwijder de sleutel uit het contactslot. Sleutel vergeten Als de sleutel niet uit het contactslot wordt gehaald, klinkt een geluidssignaal bij het openen van het bestuurdersportier. F Steek de sleutel in het contactslot. F Draai de sleutel rechtsom in de stand 3 (Starten). F Laat zodra de motor draait de sleutel los. Bij het afzetten van de motor is de rembekrachtiging niet meer actief. 100

103 Rijden Starten met de elektronische sleutel Als aan een van de voorwaarden voor het starten niet wordt voldaan, wordt ter herinnering een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven. In sommige gevallen moet het stuurwiel heen en weer worden bewogen terwijl de knop "START/STOP" wordt ingedrukt om het stuurslot te ontgrendelen; u wordt hiervan via een melding op de hoogte gebracht. Afzetten met de elektronische sleutel F Zet de auto stil. F Druk op de knop " START/STOP " terwijl de elektronische sleutel zich in het interieur van de auto bevindt. De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt vergrendeld. Als de auto niet stilstaat, wordt de motor niet afgezet. 4 F De elektronische sleutel bevindt zich in het interieur van de auto. Trap het rempedaal in (auto's met elektronisch gestuurde versnellingsbak of automatische transmissie) of trap het koppelingspedaal volledig in (auto's met handgeschakelde versnellingsbak) en houd het pedaal ingetrapt tot de motor is gestart. F Druk op de knop " START/STOP ". Stand Accessoires De elektronische sleutel bevindt zich in het interieur van de auto. Druk, zonder een pedaal in te trappen, op de knop "START/STOP" om het contact aan of af te zetten en zo de verschillende uitrustingselementen te activeren. Bij zeer lage temperaturen wordt bij auto's met een dieselmotor de motor pas na het doven van het verklikkerlampje "Voorgloeien" gestart. 101

104 Rijden Diefstalbeveiliging Elektronische startbeveiliging In de sleutels is een chip aangebracht die over een geheime code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact de code van de sleutel worden herkend door de startbeveiliging. Deze elektronische startbeveiliging blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door een melding op het display van het instrumentenpaneel. De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk. Noodprocedure voor het starten met de elektronische sleutel Als de elektronische sleutel zich in het detectiegebied bevindt en uw auto niet start als u op de knop "START/STOP" drukt: F Open het klepje onder de knop "START/ STOP". F Steek de elektronische sleutel in de houder A. F Druk op de knop "START/STOP". Als de motor draait, kunt u de elektronische sleutel verwijderen en het klepje sluiten. Noodprocedure voor het afzetten van de motor met de elektronische sleutel In noodgevallen kan de motor geforceerd worden afgezet door de knop "START/STOP" ongeveer drie seconden ingedrukt te houden. In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld zodra de auto stilstaat. Als de elektronische sleutel zich niet meer in het detectiegebied bevindt op het moment dat de motor moet worden afgezet, wordt een melding weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. F Houd de knop "START/STOP" ongeveer drie seconden ingedrukt als u de motor geforceerd wilt afzetten (let op: zonder de sleutel kan de motor niet meer gestart worden). Tijdens het gebruik van de auto moet de elektronische sleutel zich in het interieur bevinden. 102

105 Elektrische parkeerrem De elektrische parkeerrem kan op twee manieren worden bediend: - Automatisch aantrekken/vrijzetten De parkeerrem wordt automatisch aangetrokken bij het afzetten van de motor en automatisch vrijgezet bij het wegrijden (standaard geactiveerde functies), - Handmatig aantrekken/vrijzetten De parkeerrem kan handmatig worden aangetrokken door aan de hendel A te trekken. U kunt de parkeerrem handmatig weer vrijzetten door het rempedaal ingetrapt te houden en gelijktijdig de hendel in te drukken en vervolgens los te laten. Als de parkeerrem nog niet is aangetrokken en het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display. Programmeren van de werking Afhankelijk van het land van bestemming kan de functie voor het automatisch aantrekken van de parkeerrem bij het afzetten van de motor en het automatisch vrijzetten van de parkeerrem bij het wegrijden worden uitgeschakeld. Deze functie kan worden ingeschakeld/ uitgeschakeld via het menu op het display van het instrumentenpaneel. Als de functie is uitgeschakeld, dient u de parkeerrem dus handmatig te bedienen. Als dit verklikkerlampje brandt op het instrumentenpaneel, is de automatische functie uitgeschakeld. Wij raden u aan de parkeerrem niet te gebruiken bij zeer lage temperaturen (vorst) en bij het trekken van een aanhanger (slepen, caravan, enz.). Schakel in dergelijke gevallen de automatische parkeerrem uit of zet deze met de hand vrij. Handmatig aantrekken Rijden Wanneer de auto stilstaat en u bij draaiende of afgezette motor de parkeerrem wilt aantrekken, trekt u aan de hendel A. De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: - het branden van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A, - de melding "Parkeerrem aangetrokken". Wanneer u het bestuurdersportier opent bij draaiende motor terwijl de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display (behalve bij auto's met automatische transmissie, als de selectiehendel in de stand P (Park) staat). Controleer voordat u de auto verlaat of de verklikkerlampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel en op de hendel A constant branden

106 Rijden Handmatig vrijzetten Om bij aangezet contact of draaiende motor de parkeerrem vrij te zetten, trapt u het rempedaal in, drukt u de hendel A in en laat u deze vervolgens weer los. De vrijgezette toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: - het uitgaan van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A, - de melding "Parkeerrem vrijgezet". Als u aan de hendel A trekt zonder het rempedaal in te trappen, wordt de parkeerrem niet vrijgezet en verschijnt een melding op het instrumentenpaneel. Extra stevig aantrekken U kunt, indien nodig, de parkeerrem extra stevig aantrekken. Dit gebeurt door de hendel A langer te bedienen, tot de melding "Parkeerrem maximaal aangetrokken" op het display verschijnt en er een geluidsignaal klinkt. Het extra stevig aantrekken van de parkeerrem is noodzakelijk in de volgende omstandigheden: - wanneer een caravan of aanhanger aan de auto is gekoppeld en de automatische bediening is geactiveerd, terwijl u de parkeerrem handmatig bedient, - wanneer de hellingcondities vermoedelijk zullen variëren terwijl de auto stilstaat (bijvoorbeeld wanneer de auto vervoerd wordt op een boot of trailer, of bij slepen). In het geval van een aangekoppelde aanhanger, wanneer de auto beladen is of op een steile helling staat, dient u de parkeerrem extra stevig aan te trekken, bij het parkeren de voorwielen naar de stoeprand te sturen en een versnelling in te schakelen. Na het extra stevig aantrekken van de parkeerrem duurt het langer voordat de parkeerrem weer is vrijgezet. Automatisch aantrekken, motor afgezet Wanneer de auto stilstaat en u de motor afzet, wordt de parkeerrem automatisch aangetrokken. De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: - het branden van het verklikkerlampje remsysteem en het verklikkerlampje P op de hendel A, - de melding "Parkeerrem aangetrokken". Controleer voordat u de auto verlaat of de verklikkerlampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel en op de hendel A constant branden. Laat kinderen nooit alleen in de auto wanneer het contact is aangezet: ze zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten. 104

107 Rijden Automatisch vrijzetten De elektrische parkeerrem wordt automatisch geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden: F Handgeschakelde versnellingsbak: houd het koppelingspedaal geheel ingetrapt en schakel de 1 e versnelling of de achteruitversnelling in. Trap vervolgens het gaspedaal in terwijl u het koppelingspedaal laat opkomen. F Elektronisch gestuurde versnellingsbak: zet de selectiehendel in de stand A, M of R en geef gas. F Automatische transmissie: zet de selectiehendel in de stand D, M of R en geef gas. De vrijgezette toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: - het doven van het verklikkerlampje handrem en het verklikkerlampje P op de hendel A, - de melding "Parkeerrem vrijgezet". Geef, wanneer de auto stilstaat met draaiende motor, niet onnodig gas, omdat u dan het risico loopt dat de parkeerrem wordt vrijgezet. Parkeerrem aantrekken, bij draaiende motor Wanneer de auto stilstaat met draaiende motor, dient u de auto tegen wegrollen te beveiligen door de parkeerrem handmatig aan te trekken. Trek daarvoor aan de hendel A. De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: - het branden van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A, - de melding "parkeerrem aangetrokken". Wanneer u het bestuurdersportier opent om uit te stappen terwijl de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display (behalve bij auto's met automatische versnellingsbak, als de selectiehendel in de stand P (Park) staat). Controleer voordat u de auto verlaat of de verklikkerlampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel en op de hendel A constant branden. Bijzondere omstandigheden In bepaalde situaties (starten van de motor...) bepaalt de parkeerrem zelf zijn aantrekkracht. Dit is normaal. Wilt u de auto enkele centimeters verplaatsen zonder de motor te starten, trap dan met aangezet contact het rempedaal in en zet de parkeerrem vrij door de hendel A eerst in te druk ken en vervolgens los te laten. De vrijgezette toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door het doven van het verklikkerlampje op de hendel A en van het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel in combinatie met de melding "Parkeerrem vrijgezet". Wanneer de parkeerrem is aangetrokken en u deze vanwege een defect of accupech niet kunt vrijzetten, kunt u gebruik maken van de functie voor de noodontgrendeling van de parkeerrem. Om de goede werking van de parkeerrem en dus uw veiligheid te garanderen, mag de parkeerrem niet vaker dan acht keer achter elkaar worden aangetrokken en vrijgezet. Als dit toch gebeurt, wordt u gewaarschuwd door de melding "Storing parkeerrem" en het knipperen van een verklikkerlampje

108 Rijden Noodremfunctie Wanneer het rempedaal niet werkt, kan de auto worden gestopt door aan de hendel A te trekken en deze vast te houden. De dynamische stabiliteitsregeling zorgt ervoor dat de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief is. In geval van een storing aan het systeem van de noodremfunctie verschijnt de melding "Parkeerrem defect". Bij een defect aan het CDS, aangegeven door het branden van dit verklikkerlampje, kan de stabiliteit bij het remmen niet worden gegarandeerd. In dat geval moet de bestuurder er zelf voor zorgen dat de auto stabiel blijft door afwisselend aan de hendel A te trekken en deze weer los te laten. De noodremfunctie mag uitsluitend in uitzonderlijke gevallen worden gebruikt. Als de accu ontladen is, werkt de automatische parkeerrem niet. Blokkeer, als de parkeerrem niet is aangetrokken, uit veiligheidsoverwegingen de auto door een versnelling in te schakelen of een wielblok bij een van de wielen te plaatsen. Neem contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 106

109 Rijden Storingen Als het storingslampje van de elektrische parkeerrem gaat branden in combinatie met één of meer verklikkerlampjes uit de onderstaande tabel, zet de auto dan op een veilige plaats stil (vlakke ondergrond, met ingeschakelde versnelling) en raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Situaties Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van de volgende verklikkerlampjes: Gevolgen - De automatische bediening is uitgeschakeld. - De hill holder is niet beschikbaar. - De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden bediend. 4 Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van de volgende verklikkerlampjes: - De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden vrijgezet door het rempedaal in te trappen en de hendel los te laten. - De hill holder is niet beschikbaar. - De automatische bediening en het handmatig aantrekken van de parkeerrem blijven mogelijk. Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van de volgende verklikkerlampjes: - De automatische bediening is uitgeschakeld. - De hill holder is niet beschikbaar. 107

110 Rijden Situaties Gevolgen en/of knipperend. Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van de volgende verklikkerlampjes: en/of Om de elektrische parkeerrem aan te trekken: F parkeer de auto en zet het contact uit, F trek de hendel ten minste 5 seconden uit tot de parkeerrem is aangetrokken, F zet het contact aan en controleer of de verklikkerlampjes van de elektrische parkeerrem gaan branden. Het aantrekken van de parkeerrem duurt langer dan normaal. Om de elektrische parkeerrem vrij te zetten: F zet het contact aan, F houd de hendel ongeveer 3 seconden ingedrukt en laat de hendel weer los. Als het controlelampje van de elektrische parkeerrem knippert of als de verklikkerlampjes niet gaan branden als het contact wordt aangezet, werken deze procedures niet. Parkeer de auto op een vlakke ondergrond en laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. - Alleen de functies automatisch aantrekken bij het afzetten van de motor en automatisch vrijzetten bij het wegrijden zijn beschikbaar. - Het handmatig aantrekken/vrijzetten van de elektrische parkeerrem is niet mogelijk en de dynamische noodremfunctie is niet beschikbaar. knipperend. Weergave van de melding "Storing accu". - Zet de auto zo snel mogelijk stil (rekening houdend met het overige verkeer) en beveilig de auto tegen wegrollen (plaats indien nodig een wielblok achter een wiel). - Trek de elektrische parkeerrem aan alvorens de motor af te zetten. 108

111 Rijden Handbediende parkeerrem 4 Aantrekken F Trap het rempedaal in en trek de hefboom van de parkeerrem aan om uw auto stil te zetten. Vrijzetten F Trap het rempedaal in, trek vervolgens de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hefboom geheel omlaag. Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding, geeft dit aan dat de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken. Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen vast tegen het trottoir, trek de parkeerrem aan, schakel een versnelling in bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak of zet de selectiehendel in de stand P bij auto's met een automatische transmissie, en zet het contact uit. Als het rempedaal is ingetrapt, verloopt het aantrekken en vrijzetten van de handbediende parkeerrem gemakkelijker. 109

112 Rijden Handgeschakelde 6-versnellingsbak Inschakelen van de 5 e of de 6 e versnelling F Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5 e of de 6 e versnelling in te schakelen. Inschakelen van de achteruitversnelling Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait. Als dit advies niet wordt nageleefd, kan de versnellingsbak onherstelbaar beschadigd raken (per ongeluk inschakelen van de 3 e of 4 e versnelling). Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken: - zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand, - trap het koppelingspedaal in. F Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren. Rijd stapvoets als u over een ondergelopen weg rijdt of een beek doorkruist. Rijd altijd stapvoets als de weg onder water staat of bij het oversteken van een wed. 110

113 Rijden Schakelindicator* Dit systeem adviseert de bestuurder op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen. Werking Voorbeeld: Het systeem geeft uitsluitend adviezen als u rustig rijdt. Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen. Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem. De functie kan niet worden uitgeschakeld. Bij een elektronisch gestuurde of automatische versnellingsbak is dit systeem uitsluitend actief in de handgeschakelde stand. - U rijdt in de derde versnelling. - U trapt het gaspedaal geleidelijk in. - Het systeem kan u in dit geval adviseren een hogere versnelling in te schakelen. De informatie wordt in de vorm van een pijl op het instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie met het nummer van de aanbevolen versnelling. In rijsituaties waarin veel van de motor wordt gevraagd (diep intrappen van het gaspedaal, bijvoorbeeld tijdens een inhaalmanoeuvre...) zal het systeem geen schakeladvies geven. Het systeem zal u nooit adviseren om: - de eerste versnelling in te schakelen, - de achteruitversnelling in te schakelen, - terug te schakelen. 4 * Afhankelijk van de motoruitvoering. 111

114 Rijden 112 Automatische transmissie "TipTronic - System Porsche" Bij deze automatische transmissie met 6 versnellingen kunt u kiezen voor automatisch schakelen, aangevuld met de programma's Sport en Sneeuw, of voor handmatig schakelen. Deze transmissie heeft dus vier gebruiksmogelijkheden: - automatisch schakelen: het schakelen wordt elektronisch aangestuurd, - programma Sport: dit schakelprogramma maakt een meer dynamische rijstijl mogelijk, - programma Sneeuw: dit schakelprogramma vereenvoudigt het rijden op een ondergrond met weinig grip, - handmatig schakelen: deze stand maakt het zelf schakelen met de selectiehendel mogelijk. Selectiehendel 1. Toets programma "S" (Sport). 2. Toets programma "T" (Sneeuw). Schakelpatroon P. Parkeerstand. - Stilzetten van de auto, met of zonder aangetrokken parkeerrem. - Starten van de motor. R. Achteruitversnelling. - Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental. N. Neutraalstand. - Stilzetten van de auto, met aangetrokken parkeerrem. - Starten van de motor. D. Automatische werking. M.+ / - Zelf schakelen tussen de zes versnellingen. F Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om op te schakelen. of F Beweeg de selectiehendel kort naar voren om terug te schakelen. Flippers aan de stuurkolom +. Flipper om op te schakelen, rechts achter het stuurwiel. F Beweeg de flipper "+" naar u toe om op te schakelen. -. Flipper om terug te schakelen, links achter het stuurwiel. F Beweeg de flipper "-" naar u toe om terug te schakelen. Met de flippers is het niet mogelijk de neutraalstand en de achteruitversnelling in te schakelen of uit de achteruitversnelling te schakelen.

115 Rijden Weergave op het instrumentenpaneel Wegrijden Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon beweegt, verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel. P. Parking (parkeerstand) R. Reverse (achteruitversnelling) N. Neutral (neutraalstand) D. Drive (automatisch schakelen) S. Programma Sport T. Programma Sneeuw 1 t/m 6. Ingeschakelde versnelling bij handmatig schakelen -. Ongeldige waarde bij handmatig schakelen F Trap het rempedaal in en selecteer de stand P of N. F Start de motor. Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en verschijnt een melding op het display van het instrumentenpaneel. F Trap bij draaiende motor het rempedaal in. F Zet de parkeerrem vrij als deze niet in de automatische stand staat. F Selecteer de stand R, D of M, F Laat het rempedaal geleidelijk los. De auto begint te rijden. Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de selectiehendel in de stand D en trap het gaspedaal weer in. Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R, D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt. Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter. Trek de parkeerrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende motor

116 Rijden 114 Automatisch schakelprogramma F Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen de zes versnellingen. De versnellingsbak werkt dan in de autoadaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto. Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown). De versnellingsbak schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximumtoerental bereikt. Bij het remmen schakelt de versnellingsbak automatisch terug om sterker op de motor af te remmen. Om de veiligheid te verbeteren schakelt de versnellingbak niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat. Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt. Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet volledig stilstaat. Programma's Sport en Sneeuw Deze twee specifieke programma's vullen de automatische werking aan onder bijzondere rijomstandigheden. Sport "S" F Druk op de toets "S" als de motor is gestart. Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl mogelijk. Sneeuw "T" Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding S. F Druk op de toets "T" als de motor is gestart. De transmissie past zich aan voor het rijden op gladde wegen. Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond met weinig grip. Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding T. Terugkeren naar het automatische programma F Om terug te keren naar het automatische programma kunt u het programma Sport of Sneeuw op elk gewenst moment uitschakelen door opnieuw op de desbetreffende toets (S of "T") te drukken. Kruipfunctie (rijden zonder gasgeven) Dankzij deze functie verloopt het rijden op lage snelheid soepeler (inparkeren, filerijden,...). Als de motor draait, de parkeerrem is vrijgezet en de stand D, M of R is geselecteerd, zet de auto zich langzaam in beweging zodra u het rempedaal loslaat (zelfs zonder dat u het gaspedaal bedient). Uit veiligheidsoverwegingen wordt deze functie alleen geactiveerd als u het rempedaal intrapt tijdens het inschakelen van een versnelling vooruit of de achteruitversnelling. Deze functie wordt uitgeschakeld zodra het bestuurdersportier wordt geopend. Sluit om de functie weer in te schakelen het portier en trap het rempedaal of gaspedaal in. Laat bij draaiende motor nooit kinderen alleen in de auto achter.

117 Rijden Handmatig schakelen Storing F Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen in de zes versnellingen. F Trek de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op te schakelen. F Duw de selectiehendel naar het symbool - om één versnelling terug te schakelen. Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische bediening. Op het instrumentenpaneel verdwijnt de aanduiding D en verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde versnellingen. Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven. Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld. Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de automatische transmissie automatisch de stand M1. De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet worden ingeschakeld in de handbediende stand. Onjuiste waarde bij handmatige bediening Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in). Parkeren van de auto Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N bewegen om de neutraalstand te selecteren. Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om de auto te blokkeren (als de parkeerrem niet in de automatische stand staat). Als de selectiehendel niet in de stand P staat, klinkt bij het openen van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een geluidssignaal en verschijnt een melding op het display. F Zet de selectiehendel in de stand P; het geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt. Bij aangezet contact wordt een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven die duidt op een storing in de transmissie. In dit geval werkt de transmissie met een noodprogramma en blijft de 3 e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok waarnemen bij het selecteren van R vanuit de stand P, of R vanuit de stand N. Dit is niet gevaarlijk voor de transmissie. Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet). Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. De automatische transmissie kan beschadigd raken: - als u het gaspedaal en het rempedaal gelijktijdig intrapt, - als u, indien de accu geen stroom levert, de selectiehendel vanuit de stand P geforceerd naar een andere stand schakelt. Zet, om het brandstofverbruik tijdens langdurig stilstaan met draaiende motor (file...) te beperken, de selectiehendel in de stand N en trek de parkeerrem aan, behalve als deze in de automatische stand staat

118 Rijden Elektronisch gestuurde versnellingsbak Bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak met 6 versnellingen kunt u kiezen tussen automatisch schakelen en handmatig schakelen. Deze versnellingsbak heeft twee gebruiksmogelijkheden: - automatische bediening, waarbij het open terugschakelen volledig automatisch wordt geregeld, - handmatige bediening, waarbij de bestuurder zelf sequentieel kan schakelen. Bij de automatische bediening blijft het altijd mogelijk om zelf te schakelen met behulp van de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld om even snel in te halen. In combinatie met deze versnellingsbak beschikt uw auto over een aantal aanvullende functies: - de Hill Holder, - de kruipfunctie (de auto zet zich bij het loslaten van het rempedaal langzaam in beweging), als de automatische bediening is geselecteerd of tijdens het achteruitrijden. Selectiehendel R. Achteruit. F Trap het rempedaal in, trek de selectiehendel omhoog en duw deze naar voren. N. Neutraalstand. F Trap het rempedaal in en selecteer deze stand om de motor te kunnen starten. A. Automatische bediening. F Duw de selectiehendel naar achteren om deze stand te selecteren. M. Handmatig, sequentieel schakelen. F Duw de selectiehendel naar links om deze stand te selecteren en schakel vervolgens met behulp van de flippers achter het stuurwiel. Flippers achter het stuurwiel +. Opschakelen (rechts van het stuurwiel). F Trek de flipper aan de rechterzijde achter het stuurwiel "+" een keer naar u toe om op te schakelen. -. Terugschakelen (links van het stuurwiel). F Trek de flipper aan de linkerzijde achter het stuurwiel "-" een keer naar u toe om terug te schakelen. Met de flippers is het niet mogelijk de neutraalstand of de achteruitversnelling in te schakelen of uit de achteruitversnelling te schakelen. 116

119 Rijden Weergave op het instrumentenpaneel Starten van de auto F Selecteer de stand N. F Houd het rempedaal ingetrapt. F Start de motor. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding N. Automatische bediening F Start de auto en selecteer de stand A om de automatische bediening van de versnellingsbak te activeren. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduiding A en de ingeschakelde versnelling. Standen van de selectiehendel N. Neutral (neutraalstand). R. Reverse (achteruitversnelling). 1, 2, 3, 4, 5, 6. Versnellingen bij handmatig schakelen. A. Gaat branden als u kiest voor automatische bediening en gaat uit als u kiest voor handmatige bediening. F Trap het rempedaal in als een melding wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. De aanduiding N op het display knippert als u de motor probeert te starten zonder dat de selectiehendel in de stand N staat. Als bij het starten het rempedaal niet wordt ingetrapt, knippert op het instrumentenpaneel de aanduiding voet op het rempedaal in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. F Selecteer de eerste versnelling (stand M of A) of de achteruitversnelling (stand R). F Zet de parkeerrem vrij als deze niet automatisch wordt bediend. F Neem uw voet van het rempedaal en geef gas. De versnellingsbak werkt dan automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters: - de rijstijl, - het profiel van de weg. Trap om krachtig te accelereren (bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre) het gaspedaal met kracht in, tot voorbij het zware punt. 4 Bij het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen A en 1 of R. 117

120 Rijden Handmatig schakelen Handmatige bediening F Zet na het starten de selectiehendel in de stand M om de handbediende stand in te schakelen. F Beweeg de hendel in de richting van het symbool "+" om op te schakelen. F Beweeg de hendel in de richting van het symbool "-" om terug te schakelen. Als bij stapvoets rijden de achteruitversnelling wordt geselecteerd, wordt deze pas ingeschakeld als de auto volledig tot stilstand is gekomen. Op het display van het instrumentenpaneel wordt een pictogram weergegeven. Bij de automatische bediening blijft het altijd mogelijk om zelf te schakelen met behulp van de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld om even snel in te halen. F Bedien de flippers "+" of "-" achter het stuur. De versnellingsbak wordt dan in de desbetreffende versnelling geschakeld, als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. De aanduiding A blijft op het display staan. Als de stuurbediening enige tijd niet meer gebruikt wordt, gaat de versnellingsbak weer over op de automatische stand. De aanduiding A verdwijnt en de aanduiding M en de achtereenvolgens ingeschakelde versnellingen worden weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. Het schakelen naar een andere versnelling is alleen mogelijk als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. Het is niet noodzakelijk om bij het schakelen het gaspedaal los te laten. Bij het remmen of het verminderen van de snelheid schakelt de versnellingsbak automatisch terug, zodat de juiste versnelling is geselecteerd op het moment dat u het gaspedaal weer intrapt. Bij krachtig accelereren wordt de hoogste versnelling niet ingeschakeld als de bestuurders de flippers achter het stuurwiel niet bedient. Selecteer de neutraalstand N nooit tijdens het rijden. Selecteer de achteruitversnelling (stand R) uitsluitend als de auto volledig stilstaat en de voet op het rempedaal wordt gehouden. 118

121 Rijden Kruipfunctie (rijden zonder gasgeven) Stilzetten van de auto Storing Dankzij deze functie verloopt het rijden op lage snelheid soepeler (inparkeren, file rijden,...). Als de motor stationair draait, de selectiehendel in de stand A, M of R staat en het rempedaal wordt losgelaten, zet de auto zich langzaam in beweging zodra u het rempedaal loslaat (zelfs zonder dat u het gaspedaal bedient). Uit veiligheidsoverwegingen wordt deze functie alleen geactiveerd als u het rempedaal intrapt tijdens het inschakelen van een versnelling vooruit of de achteruitversnelling. Deze functie wordt uitgeschakeld zodra het bestuurdersportier wordt geopend. Sluit om de functie weer in te schakelen het portier en trap het rempedaal of gaspedaal in. De kruipfunctie werkt niet als de selectiehendel bij draaiende motor langer dan 2 seconden in de stand N blijft staan en evenmin als u het rempedaal niet intrapt voordat u de stand A, M of R selecteert. Voordat u de motor afzet, kunt u: - de selectiehendel in de stand N bewegen om de neutraalstand te selecteren, - een versnelling ingeschakeld laten. In dat geval kan de auto niet worden verplaatst. Trek in beide gevallen altijd de parkeerrem aan om de auto volledig stil te zetten (als de parkeerrem niet in de automatische stand staat ingesteld). Selecteer wanneer u de auto met draaiende motor stilzet altijd de neutraalstand N. Controleer voordat u werkzaamheden onder de motorkap uitvoert altijd of de selectiehendel in de neutraalstand N staat en de parkeerrem is aangetrokken. Als dit verklikkerlampje bij het aanzetten van het contact gaat knipperen, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing in de versnellingsbak. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Houd bij het starten van de motor altijd het rempedaal ingetrapt. Trek de parkeerrem stevig aan om de auto volledig te blokkeren, behalve wanneer de parkeerrem automatisch wordt bediend. 4 Laat bij draaiende motor nooit kinderen alleen in de auto achter. 119

122 Rijden Stop & Start Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil. Het Stop&Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten. 120 Werking Overgang naar de STOP-stand Het verklikkerlampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt in de STOP-stand gezet: - auto met een handgeschakelde versnellingsbak: als u bij een snelheid lager dan 20 km/h (of bij stilstaande auto in het geval van een auto met een e-thp 165-motor) de versnellingshendel in de neutraalstand zet en het koppelingspedaal loslaat, - auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak: als u bij een snelheid lager dan 8 km/h het rempedaal intrapt of de selectiehendel in de stand N zet, - auto met een automatische transmissie: als u bij stilstaande auto het rempedaal intrapt of de selectiehendel in de stand N zet. Als uw auto is uitgerust met een teller, wordt de duur van de momenten dat de motor afgezet is, opgeteld en weergegeven. Elke keer als u het contact opnieuw aanzet, wordt deze teller op 0 gezet. Het systeem werkt de eerste 10 seconden na het inschakelen van de achteruitversnelling niet. Als de motor door het systeem in de STOP-stand wordt gezet, blijven alle andere componenten zoals de remmen en de stuurbekrachtiging normaal functioneren. Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem in de STOPstand is gezet. Zet in dat geval altijd het contact af en neem de sleutel uit het contactslot. Bijzonderheden: STOP-stand niet beschikbaar De STOP-stand wordt niet geactiveerd als: - het bestuurderportier geopend is, - de veiligheidsgordel van de bestuurder losgemaakt is, - de auto sinds de laatste start met de sleutel niet sneller dan 10 km/h heeft gereden, - de auto stilstaat op een steile helling (stijgend of dalend), - de elektrische parkeerrem wordt/is aangetrokken, - de klimaatregeling in het interieur dat niet toelaat, - de voorruitontwaseming is ingeschakeld, - er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur...). In dit geval knippert het verklikkerlampje "ECO" een paar seconden, waarna het uitgaat. Deze werking van het systeem is volkomen normaal.

123 Rijden Uitschakelen Overgang naar de START-stand Bijzonderheden: automatisch activeren van de START-stand Het verklikkerlampje "ECO" gaat uit en de motor wordt automatisch gestart: - auto met een handgeschakelde versnellingsbak: als u het koppelingspedaal volledig intrapt, - auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak: als u het rempedaal loslaat terwijl de selectiehendel in de stand A of M staat, of als u, terwijl de selectiehendel in de stand N staat en het rempedaal is losgelaten, de selectiehendel in de stand A of M zet, of als u de achteruitversnelling inschakelt. - auto met een automatische transmissie: als u het rempedaal loslaat terwijl de selectiehendel in de stand D of M staat, of als u, terwijl de selectiehendel in de stand N staat en het rempedaal is losgelaten, de selectiehendel in de stand D of M zet, of als u de achteruitversnelling inschakelt. De START-stand wordt automatisch geactiveerd als: - het bestuurderportier wordt geopend, - de veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt, - de snelheid van de auto hoger is dan 25 km/h (handgeschakelde versnellingsbak, 3 km/h bij een auto met de e-thp 165-motor), 11 km/h (elektronisch gestuurde versnellingsbak) of 3 km/h (automatische transmissie), - de elektrische parkeerrem wordt aangetrokken, - er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, instelling airconditioning...). Het verklikkerlampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat dan uit. Dat onder deze omstandigheden de STARTstand wordt geactiveerd, is volkomen normaal. U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken. Het verklikkerlampje in de schakelaar gaat branden en er verschijnt een melding op het display. Als het systeem in de STOP-stand wordt uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer gestart

124 Rijden Inschakelen Storingen Onderhoud Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF". Het systeem is dan weer ingeschakeld; het verklikkerlampje in de schakelaar gaat uit en er wordt een melding op het display weergegeven. Schakel omwille van de veiligheid het Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren. Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra u het contact opnieuw aanzet. Bij een storing in het systeem gaat het verklikkerlampje in de schakelaar "ECO OFF" knipperen en vervolgens constant branden. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat: alle verklikkerlampjes branden. Zet in dat geval het contact af en start de auto dan met behulp van de sleutel. Schakel de functie Stop & Start uit en rij stapvoets als u over een overstroomde weg rijdt of een wed oversteekt. Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt gebruik van een speciale 12V-accu (raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT-netwerk). Het gebruik van een andere dan de door PEUGEOT voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem. Maak voor het opladen van de 12V-accu gebruik van een 12V-acculader. De polariteiten mogen hierbij niet worden omgekeerd. Het Stop & Start-systeem maakt gebruik van geavanceerde technologie. Laat eventuele werkzaamheden uitvoeren bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 122

125 Rijden Hill holder Dit systeem houdt bij het wegrijden op een helling uw auto ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen. Deze functie is alleen actief: - als de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingedrukt, - bij bepaalde hellingcondities, - als het bestuurdersportier is gesloten. De hill holder kan niet worden uitgeschakeld. Werking 4 Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de hill holder gebruikt. Als u de auto moet verlaten terwijl de motor draait, trek de parkeerrem dan handmatig aan en controleer of het verklikkerlampje van de parkeerrem en het lampje P op de hendel (elektrische parkeerrem) permanent branden. Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat: - als bij de handgeschakelde versnellingsbak de eerste versnelling of de neutraalstand is ingeschakeld, - als bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak de stand A of M is ingeschakeld, - als bij de automatische transmissie de stand D of M is ingeschakeld. Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat. Storing Bij een storing in de hill holder gaan deze verklikkerlampjes branden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. 123

126 Rijden Head-up display Systeem dat bepaalde informatie op een getint scherm projecteert, in het directe gezichtsveld van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet van de weg hoeft af te wenden. Dit systeem werkt bij draaiende motor en de instellingen worden opgeslagen bij het afzetten van het contact. Schakelaars Informatie op het head-up display 1. Inschakelen head-up display. 2. Uitschakelen head-up display (lang indrukken). 3. Regeling lichtsterkte. 4. Hoogteverstelling weergave. Als het head-up display is ingeschakeld, geeft het de volgende informatie weer: A. De snelheid van uw auto. B. De informatie van de snelheidsregelaar/- begrenzer. C. De aanwijzingen van het navigatiesysteem (volgens uitvoering). Raadpleeg voor meer informatie over het navigatiesysteem de rubriek "Audio en telematica". 124

127 Rijden Inschakelen/uitschakelen Regelen van de lichtsterkte Het is raadzaam de toetsen uitsluitend bij stilstaande auto te bedienen. Leg nooit voorwerpen rondom het scherm (of in de uitsparing) zodat het uitklappen en de goede werking van het scherm niet verhinderd worden. 4 F Druk bij draaiende motor op de toets 1 om het systeem in te schakelen en het scherm uit te klappen. F Houd de toets 2 ingedrukt om het systeem uit te schakelen en het scherm in te klappen. De ingeschakelde/uitgeschakelde status van het head-up display blijft behouden als de motor opnieuw wordt gestart. Hoogteverstelling F Stel het display bij draaiende motor op de gewenste hoogte af met de toetsen 4: - omhoog om het display hoger af te stellen, - omlaag om het display lager af te stellen. F Stel bij draaiende motor de lichtsterkte van het display in met de toetsen 3: - "zon" om de lichtsterkte te verhogen, - "maan" om de lichtsterkte te verlagen. Bij bepaalde weersomstandigheden (regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer,...) kan de informatie op het head-up display tijdelijk minder goed leesbaar zijn. Sommige zonnebrillen kunnen het lezen van de informatie hinderen. Gebruik een schone en zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekje of microfiberdoekje) om het projectiescherm te reinigen. Gebruik nooit een droge doek, een schuurspons, of een schoonmaak- of oplosmiddel om te voorkomen dat er krassen ontstaan op het scherm of de anti-reflecterende laag beschadigd raakt. 125

128 Rijden Dode-hoekdetectie Deze rijhulp waarschuwt de bestuurder wanneer zich een ander voertuig in de dode hoek van zijn auto bevindt, dat een potentieel gevaar betekent. In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat voertuig bevindt, brandt dan permanent een lampje: - direct, wanneer u wordt ingehaald, - na circa een seconde, wanneer u te traag een andere auto inhaalt. Het systeem dient als hulp voor de bestuurder maar kan nooit een vervanging zijn voor de spiegels. De bestuurder blijft te allen tijde verantwoordelijk voor het op tijd waarnemen wat er zich achter hem bevindt, het inschatten van de snelheid en afstand van achteropkomend verkeer en de beslissing of hij al dan niet veilig van rijstrook kan wisselen. Het systeem dient als een hulp voor de bestuurder en kan alleen waarschuwen; de bestuurder blijft zelf te allen tijde verantwoordelijk voor een veilig weggedrag. 126

129 Rijden Inschakelen F Druk op deze knop: het controlelampje gaat branden. Met Autoradio of bij HYbrid4-uitvoering Met Touchscreen Sensoren in de voor- en achterbumper controleren de dode hoek van de auto. Indien een persoon, een fietser of een voertuig zich in de dode hoek van het voertuig bevindt, zal er een waarschuwingslamp gaan branden in de linker- of rechterbuitenspiegel (afhankelijk van de situatie) onder de volgende voorwaarden: - alle voertuigen gaan dezelfde kant op, - de snelheid van uw auto ligt tussen 12 km/h en 140 km/h, - het verschil in snelheid ten opzichte van het andere voertuig bedraagt minder dan 10 km/h, - de verkeersstroom is vloeiend, - de inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal, doordat het ingehaalde voertuig zich blijft ophouden in de dode hoek, - u rijdt in een rechte lijn of flauwe bocht, - uw auto trekt geen aanhanger of caravan... Er wordt geen waarschuwingssignaal afgegeven in de volgende situaties: - nabij stilstaande objecten (geparkeerde auto's, veiligheidsrails, lantaarnpalen, borden...), - bij tegemoetkomende voertuigen, - bij rijden over bochtige wegen of in zeer scherpe bochten, 4 127

130 Rijden Storingen - bij het inhalen van of ingehaald worden door een extreem lang voertuig (vrachtauto, autobus...) die én in de dode hoek achter wordt gedetecteerd én zich in het gezichtsveld van de bestuurder bevindt, - bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en achter worden gedetecteerd worden aangezien voor een vrachtwagen of een stilstaand object, - bij snelle inhaalmanoeuvres. F Om deze functie uit te schakelen drukt u nog een keer op de knop: het controlelampje gaat uit. Bij het afzetten van het contact wordt de status van het systeem opgeslagen. De dode-hoekdetectie wordt automatisch uitgeschakeld als u een aanhanger trekt met een door het PEUGEOT-netwerk gehomologeeerde trekhaak. Bij een storing in het systeem gaat het controlelampje in de schakelaar enkele seconden knipperen; vervolgens gaat het uit. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bij slechte weersomstandigheden (zware regen, hagel enz.) kan het systeem tijdelijk minder nauwkeurig werken. Vooral het rijden op een nat wegdek of van een droog wegdek op een nat wegdek terechtkomen kan tot een vals alarm leiden (zo kan een wolk waterdruppels in de dode hoek worden aangezien voor een voertuig). Let er bij slecht weer en in de winter altijd op dat de sensoren niet met modder, sneeuw of ijs bedekt zijn. Plak geen stickers of andere zaken op het gedeelte onder de buitenspiegels waar de waarschuwingslampjes zitten, omdat de de dode-hoekdetectie dan mogelijk niet goed werkt. Dit geldt ook voor de detectiezones op de voor- en achterbumper. 128

131 Snelheden opslaan Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer en voor de snelheidsregelaar. Werking U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. Standaard zijn er al enkele snelheden opgeslagen. F Ga naar het "Hoofdmenu" van het display van het instrumentenpaneel door op de toets "CONFIG" te drukken. F Selecteer het menu " Parameters auto " en bevestig uw keuze. F Selecteer " Hulp bij het rijden " en bevestig uw keuze. F Selecteer " Geprogrammeerde snelheden " en bevestig uw keuze. F Selecteer "Activeren" om de opgeslagen snelheden te kunnen gebruiken. F Vink de snelheden M1 tot en met M5 aan die u wilt gebruiken. F Verplaats de cursor naar de gekozen waarde en druk vervolgens op "CONFIG" om de waarde te kunnen wijzigen. F Selecteer "OK" en bevestig dit om de wijzigingen op te slaan. Voer deze handelingen omwille van de veiligheid alleen uit als de auto stilstaat en gebruik hierbij het display van het instrumentenpaneel. Deze handelingen kunnen alleen uitgevoerd worden als de auto stilstaat. Selecteren Rijden Selecteren van een opgeslagen snelheid: F druk op de toets "+" of "-" en houd de toets even ingedrukt; het systeem stopt bij de dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid, F druk nog eens op de toets "+" of "-" en houd de toets ingedrukt om een andere opgeslagen snelheid te kiezen. Op het instrumentenpaneel wordt de snelheid en de status van het systeem (in-/uitgeschakeld) weergegeven

132 Rijden Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de wagensnelheid de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt. Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect. Alleen door het gaspedaal tot voorbij het zware punt in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de snelheidsbegrenzer weer geactiveerd. Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen. Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig met de hendel. De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen. Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen. Bediening op het stuurwiel 1. Toets voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer 2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid 3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid 4. Toets voor het onderbreken/hervatten van de snelheidsbegrenzing (Pause) 5. Toets voor het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer Weergave op het instrumentenpaneel De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display. Zie voor meer informatie de rubriek "Head-up display". A. Snelheidsbegrenzing ingeschakeld/ onderbroken B. Snelheidsbegrenzer geselecteerd C. Ingestelde snelheid 130

133 Rijden Programmeren F Druk op 1: de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen. F Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 90 km/h). U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: - +/- 1 km = kort indrukken, - +/- 5 km = lang indrukken, - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. F Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4. F Onderbreken van de snelheidsbegrenzing: druk nogmaals op de toets 4: het onderbreken wordt bevestigd op het display via de melding "Pause". F Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4. Overschrijden van de ingestelde snelheid Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd, wel als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt tot voorbij het zware punt. De begrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en de ingestelde snelheid op het display gaat knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas wordt losgelaten en de ingestelde snelheid weer wordt aangehouden. Uitschakelen van de functie F Druk op 5: de snelheidsbegrenzer is uitgeschakeld. Storing In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Bij een steile afdaling of bij het krachtig intrappen van het gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Bij gebruik van niet door PEUGEOT goedgekeurde matten kan de bediening van het gaspedaal worden gehinderd en daarmee de werking van de snelheidsbegrenzer worden beïnvloed. De door PEUGEOT goedgekeurde matten zijn voorzien van een derde bevestigingspunt bij de pedalen, waarmee wordt voorkomen dat de mat en de pedalen met elkaar in contact kunnen komen

134 Rijden Snelheidsregelaar Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven. Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig. Om de snelheidsregelaar te kunnen inschakelen, moet de ingestelde snelheid minimaal 40 km/h bedragen en moet aan een van de onderstaande voorwaarden worden voldaan: - bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak moet minimaal de 4 e versnelling zijn ingeschakeld, - bij auto's met elektronisch gestuurde versnellingsbak of met automatische transmissie moet minimaal de 2 e versnelling zijn ingeschakeld, - de stand A van de elektronisch gestuurde versnellingsbak of de stand D van de automatische transmissie moet zijn geselecteerd. Het uitschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of om veiligheidsredenen door activering van het ESP. Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten. Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist. Bediening op het stuurwiel 1. Toets voor het selecteren van de snelheidsregelaar 2. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verlagen van de ingestelde snelheid 3. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verhogen van de ingestelde snelheid 4. Toets voor het onderbreken/hervatten van de snelheidsregeling (Pause) 5. Toets voor het uitschakelen van de snelheidsregelaar Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen. Weergave op het display De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display. Zie voor meer informatie de rubriek "Head-up display". A. Snelheidsregelaar ingeschakeld/ onderbroken B. Snelheidsregelaar geselecteerd C. Ingestelde snelheid 132

135 Rijden Programmeren F Druk op 1: de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). F Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h). U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: - +/- 1 km = kort indrukken, - +/- 5 km = lang indrukken, - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. F Onderbreken van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het onderbreken wordt bevestigd door de melding "Pause". F Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de toets 4. Overschrijden van de ingestelde snelheid Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid. Uitschakelen van de functie F Druk op 5: de snelheidsregelaar is uitgeschakeld. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven. Storing In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Let tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van de wagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer. Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, - gebruik nooit meer dan één mat per plaats

136 Rijden Parkeerhulp Parkeerhulp achter De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij klinkt een geluidssignaal. Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief. 134 Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto (personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen. Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich vlak bij de auto bevinden. Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd alert te blijven en is zelf verantwoordelijk. Geluidssignalen De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert. Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt. Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken. Grafische weergave De grafische weergave is een aanvulling op het geluidssignaal. Op het multifunctionele display worden blokjes weergegeven die het pictogram van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt het symbool "Gevaar" op het display.

137 Rijden Parkeerhulp vóór De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd. De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan 10 km/h. Uitschakelen/activeren van de parkeerhulp vóór en achter 4 Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker (voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen of het obstakel zich voor of achter de auto bevindt. Met Autoradio of bij HYbrid4-uitvoering Met Touchscreen De functie kan worden uitgeschakeld door deze knop in te drukken. Het controlelampje in de knop gaat branden. Door de knop opnieuw in te drukken wordt de functie weer geactiveerd. Het controlelampje dooft. De functie wordt automatisch uitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak of fietsendrager). 135

138 Rijden Storing Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen van de achteruitversnelling dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden en/of wordt er een bericht op het display weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal (korte pieptoon). Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Controleer bij slecht weer of in winterse omstandigheden of de sensoren soms bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn. De parkeerhulp kan geluidssignalen geven als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden (motoren, vrachtwagens, drilboren, enz.). 136

139 Rijden Achteruitrijcamera 4 De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd wanneer de versnellingsbak in de achteruit staat. Afhankelijk van de uitvoering van uw auto worden de beelden op het touchscreen of in het instrumentenpaneel weergegeven. De achteruitrijcamera vormt een aanvulling op het parkeerhulpsysteem. De achteruitrijcamera is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is. De op de beelden weergegeven strepen kunnen u helpen bij de manoeuvre. Ze worden weergegeven als strepen "op de weg" en geven geen indicatie van de positie van de auto ten opzichte van hoge obstakels (bijvoorbeeld andere auto's). De blauwe strepen geven de rijrichting van de auto weer (de afstand tussen de strepen komt overeen met de breedte van uw auto zonder de buitenspiegels). De rode steep geeft een ruimte van 30 cm direct achter de achterbumper van uw auto weer. De groene strepen geven een afstand van circa 1 en 2 meter weer achter de achterbumper van uw auto. De turquoise gebogen lijnen geven de maximale draaicirkels weer. Als de achterklep wordt geopend, verdwijnen de beelden van de camera. Maak de achteruitrijcamera regelmatig schoon met een zachte, droge doek. Wassen met een hogedrukspuit Bewaar een afstand van minimaal 30 cm tussen de lans van de hogedrukreiniger en de lens van de camera. 137

140 Zicht Lichtschakelaar Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting en signalering van de auto selecteren en inschakelen. Hoofdverlichting Uw auto is voorzien van verschillende verlichtingsfuncties: - parkeerlicht: om gezien te worden, - dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden, - grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen zonder ander verkeer, - meedraaiende koplampen: voor een optimaal zicht in bochten. Aanvullende verlichting Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting voor specifieke rijomstandigheden: - mistachterlicht: voor een optimale zichtbaarheid van achteren bij mist, - mistlampen vóór: voor extra zicht bij mist en voor een optimale verlichting van kruispunten en tijdens parkeermanoeuvres, - dagrijverlichting: voor een betere zichtbaarheid van uw auto overdag. Automatische functies Het verlichtingssysteem van uw auto heeft verschillende automatische functies die afzonderlijk kunnen worden ingesteld: - follow me home-verlichting, - aanvullende verlichting vóór, - statische bochtverlichting, - instapverlichting, - dagrijverlichting, - automatische verlichting, - "Grootlichtassistent". 138

141 Zicht Ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting Draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten. Lichten uit. Automatische verlichting. Alleen parkeerlicht. 5 Uitvoering zonder automatische inschakeling Dimlicht of grootlicht. Grootlichtschakelaar Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug. Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken. Uitvoering met automatische inschakeling Verklikkerlampjes Een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld. 139

142 Zicht Ring voor de selectie van de mistverlichting De mistverlichting werkt in combinatie met het dimlicht en het grootlicht. Mistlampen vóór en mistachterlichten Verdraai de ring: F één stand naar voren om de mistlampen vóór in te schakelen, F twee standen naar voren om de mistachterlichten in te schakelen, F één stand naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen, F twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen. Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de parkeerlichten branden. F Draai de ring naar achteren om de mistverlichting uit te schakelen. De parkeerlichten worden dan ook uitgeschakeld. Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlampen vóór en de mistachterlichten verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Gebruik de mistlampen vóór en de mistachterlichten uitsluitend bij mist of sneeuwval. Onder deze weersomstandigheden dient u de mistlampen en het dimlicht handmatig in te schakelen, omdat de lichtsensor voldoende licht kan waarnemen. Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn. 140

143 Zicht Dagrijverlichting Vergeten verlichting Als het contact is afgezet, de verlichting handmatig is ingeschakeld en een van de voorportieren wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt. Het geluidssignaal stopt zodra de verlichting wordt uitgeschakeld. Als de dimlichten bij afgezet contact blijven branden, gaat de auto over in de ECO-mode om het ontladen van de accu te voorkomen. Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen. Dagrijverlichting is verplicht in sommige landen: deze wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart zodat de auto overdag beter zichtbaar is voor de overige weggebruikers. De dagrijverlichting is beschikbaar: - in landen waar dit volgens de wetgeving verplicht is; het dimlicht brandt in combinatie met de parkeerlichten en de kentekenplaatverlichting, - in overige landen; de speciaal voor dit doel bestemde verlichting brandt. 5 Als het contact wordt afgezet, wordt de verlichting gedoofd, maar kunt u de verlichting altijd weer inschakelen met de lichtschakelaar. 141

144 Zicht Handbediende follow me home-verlichting Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken. Instellen De duur van de follow me home-verlichting kan worden ingesteld via het display van het instrumentenpaneel. Open het Hoofdmenu, selecteer "Parameters auto" en vervolgens "Verlichting", en wijzig de duur van de verlichting. Parkeerlichten 142 Inschakelen F Geef binnen 30 seconden of 1 minuut na het afzetten van het contact (afhankelijk van de in het Hoofdmenu van het display van het instrumentenpaneel ingestelde tijd van de verlichting) een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar. F Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen. Uitschakelen Na het vergrendelen van de auto wordt de handbediende follow me home-verlichting na ongeveer 30 seconden automatisch uitgeschakeld. De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door het inschakelen van de parkeerlichten aan de kant van het verkeer. F Duw de lichtschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact omhoog of omlaag om de parkeerlichten aan de kant van het verkeer in te schakelen (voorbeeld: rechts van de weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen; parkeerlichten links gaan branden). Het inschakelen wordt bevestigd door een geluidssignaal en het branden van het controlelampje van de desbetreffende richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel. Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de lichtschakelaar in de middenstand of zet het contact aan.

145 Zicht Automatische verlichting Het parkeerlicht en het dimlicht worden automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is of in bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden ingeschakeld. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt. Inschakelen F Draai de ring in de stand "AUTO". Het inschakelen wordt bevestigd door een melding op het display van het instrumentenpaneel. Uitschakelen F Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen wordt bevestigd door een melding op het display van het instrumentenpaneel. Koppeling met de automatische follow me home-verlichting De koppeling van de automatische follow me home-verlichting aan de automatische verlichting biedt de volgende extra mogelijkheden: - instellen van de duur van de follow me home-verlichting (15, 30 of 60 seconden), - automatische inschakeling van de follow me home-verlichting als de automatische verlichting is ingeschakeld. Storing Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden, wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel en/ of verschijnt een melding op het display van het instrumentenpaneel, in combinatie met een geluidssignaal. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als de lichtsensor bij mist of sneeuw voldoende licht waarneemt, wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld. Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies worden dan niet meer bediend

146 Zicht Grootlichtassistent Dit systeem schakelt automatisch om tussen dim- en grootlicht, afhankelijk van de aanwezigheid van overig verkeer op de weg dat wordt geregistreerd door een sensor op de binnenspiegel. Het systeem wordt geactiveerd vanaf 25 km/h en wordt weer gedeactiveerd bij 15 km/h. Inschakelen F Zet de lichtschakelaar in de stand "AUTO" of "Dimlicht/grootlicht". F Druk op deze toets; het lampje gaat branden. Uitschakelen De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf ingrijpen: F Druk op deze toets; het lampje gaat uit. of F Schakel om met de lichtschakelaar terwijl deze in de stand "AUTO" of "Dimlicht/grootlicht" staat. Bij het geven van een lichtsignaal wordt het systeem niet uitgeschakeld. De status van het systeem blijft na het afzetten van het contact in het geheugen opgeslagen. Het automatische omschakelsysteem is een hulpsysteem bij het rijden. De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor de verlichting van zijn auto en de aanpassing van de verlichting aan de lichtsterkte van de omgeving, het zicht en het verkeer. Er kunnen storingen in de werking van het systeem optreden: - als het zicht slecht is (bijvoorbeeld bij sneeuwval, zware regenval of dichte mist,...), - als het gedeelte van de voorruit voor de sensor vuil, beslagen of bedekt is (bijvoorbeeld met een sticker), - als de verlichting van uw auto wordt weerkaatst door spiegelende of reflecterende panelen (bijvoorbeeld verkeersborden). Het systeem signaleert geen: - weggebruikers die geen verlichting voeren, zoals voetgangers, - weggebruikers van wie de verlichting wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail op de snelweg), - weggebruikers die zich aan de top of de voet van een steile helling, in een bocht of op een zijweg bevinden. 144

147 Zicht Instapverlichting buitenzijde De instapverlichting wordt afhankelijk van de door de lichtsensor gesignaleerde hoeveelheid licht geactiveerd om op donkere plaatsen het lokaliseren van de auto en het instappen te vergemakkelijken. Verlichting buitenspiegels Inschakelen F Druk op het geopende hangslot van de afstandsbediening. Het dimlicht en parkeerlicht gaan branden en uw auto wordt ontgrendeld. Uitschakelen De instapverlichting aan de buitenzijde gaat na een bepaalde tijd automatisch uit, of gaat uit na het aanzetten van het contact of het vergrendelen van de auto. Om de toegang tot de auto te vergemakkelijken, worden de volgende delen verlicht: - het oppervlak naast het bestuurders- en het passagiersportier, - het oppervlak voor de buitenspiegels en achter de voorportieren. Inschakelen De instapverlichting wordt ingeschakeld: - bij het ontgrendelen, - bij het verwijderen van de contactsleutel, - bij het openen van een portier, - bij het lokaliseren van de auto via de afstandsbediening. 5 Programmeren Via het display van het instrumentenpaneel kan de functie worden in- en uitgeschakeld en kan de duur van het branden van de instapverlichting worden gewijzigd. Open het Hoofdmenu, selecteer "Parameters auto" en vervolgens "Verlichting", en wijzig vervolgens de duur van de verlichting. Uitschakelen De verlichting dooft na een bepaalde tijd automatisch. 145

148 Zicht Halogeenkoplampen handmatig verstellen Automatische koplamphoogteverstelling bij lampen met "full led"-technologie Verstel de koplampen met halogeenlampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen. 0 Bestuurder of bestuurder + voorpassagier. - Bestuurder + voorpassagier + achterpassagiers. 1 5 personen. - 5 personen + belading in de bagageruimte. 2 Bestuurder + belading in de bagageruimte. Stand "0": basisinstelling. Om verblinding van andere weggebruikers te voorkomen corrigeert dit systeem automatisch de hoogte van de lichtbundel van de "full led"- lampen, afhankelijk van de belading van de auto. In het geval van een storing verschijnt dit pictogram op het instrumentenpaneel, in combinatie met een geluidssignaal en een melding. Het systeem zet in dat geval de koplampen in de lage stand. Raak in het geval van een storing de "full led"- lampen niet aan. Raadpleeg het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Reizen naar het buitenland De dimlichten van uw auto zijn zo ontworpen dat de afstelling niet gewijzigd hoeft te worden als u de auto gaat gebruiken in een land waarin het verkeer aan de andere kant van de weg rijdt. 146

149 Zicht Aanvullende verlichting vóór Aanvullende verlichting ingeschakeld Deze functie wordt ingeschakeld vanaf een bepaalde stuuruitslag. Tijdens het rijden met dim- of grootlicht verlichten LED's (Light-emitting Diodes) in de koplamp de binnenkant van de bocht. De wagensnelheid moet lager zijn dan 120 km/h. Deze functie is uitsluitend beschikbaar in combinatie met de "Full LED"-koplampen. Aanvullende verlichting werkt niet Deze functie werkt in de volgende gevallen niet: - bij een geringe stuuruitslag, - bij snelheden boven 120 km/h, - als de achteruit is ingeschakeld

150 Zicht Statische bochtverlichting Statische bochtverlichting ingeschakeld De bochtverlichting wordt in de volgende gevallen ingeschakeld: - bij het inschakelen van een richtingaanwijzer (de mistlamp aan de desbetreffende zijde gaat branden), of - vanaf een bepaalde stuuruitslag. Statische bochtverlichting werkt niet De verlichting werkt in de volgende gevallen niet: - bij een geringe stuuruitslag, - als de richtingaanwijzer wordt uitgeschakeld. Tijdens het rijden met dim- of grootlicht wordt de mistlamp vóór ingeschakeld om de binnenkant van de bocht extra te verlichten bij snelheden tot 40 km/h. Het gebruik van de statische bochtverlichting is vooral handig in de stad, op kruispunten, op bijzonder bochtige wegen, bij parkeermanoeuvres,... Programmeren U kunt de functie in- of uitschakelen via het display van het instrumentenpaneel. Selecteer in het Hoofdmenu de opties "Parameters auto" en "Verlichting" en kies vervolgens inschakelen of uitschakelen. Standaard is de functie ingeschakeld. 148

151 Zicht Ruitenwisserschakelaar De ruitenwissers voor en achter zorgen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersomstandigheden. Handmatige functies De bestuurder schakelt de ruitenwissers handmatig in. Instellen Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende automatische functies van de ruitenwissers mogelijk: - automatische werking van de ruitenwissers vóór, - automatisch inschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling. Uitvoering met handbediende ruitenwissers (interval) Ruitenwissers vóór Wissnelheid: hoge snelheid (hevige neerslag), normale snelheid (matige regenval), interval (wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid), uit, één keer wissen (duw de hendel even omlaag), 5 automatisch (omlaag duwen en loslaten), één keer (de hendel even naar u toe trekken). Uitvoering met automatische ruitenwissers 149

152 Zicht uit, Ruitensproeiers vóór en koplampsproeiers interval, wissen en sproeien (gedurende enige tijd). Ruitenwisser achter Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter: Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een fietsendrager op de achterklep. Dit kan worden uitgevoerd via het configuratiemenu van het display van het instrumentenpaneel. Achteruitversnelling Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser achter ingeschakeld. Instellen Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van het display van het instrumentenpaneel. Deze functie is standaard geactiveerd. F Trek de ruitenwisserschakelaar enkele seconden naar u toe. De ruitensproeiers treden in werking, waarna enige tijd de ruitenwissers worden ingeschakeld om de ruit schoon te wissen. De koplampsproeiers worden alleen geactiveerd als de dimlichten branden en de auto rijdt. 150

153 Zicht Te laag niveau ruiten-/ koplampsproeiervloeistof Als uw auto is voorzien van koplampsproeiers en het niveau van het reservoir te laag is, verschijnt dit pictogram op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Het pictogram verschijnt als het contact wordt aangezet of als de schakelaar wordt bediend, zolang het reservoir niet gevuld is. Vul het ruiten-/koplampsproeierreservoir bij of laat het bijvullen. Automatische ruitenwissers vóór De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag. 5 Inschakelen Duw de hendel één keer omlaag. De ruitenwissers maken één slag om het inschakelen te bevestigen. Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een melding. Uitschakelen Duw de hendel nog een keer omlaag of zet de hendel in een andere stand (Int., 1 of 2). Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat uit en er verschijnt een melding. Elke keer als het contact meer dan 1 minuut is afgezet, moet u de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw activeren door de hendel één keer omlaag te duwen. 151

154 Zicht Storing In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat. Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is. Speciale stand van de ruitenwissers voor Deze stand maakt het mogelijk de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen worden gereinigd of de ruitenwissers worden vervangen. In de winter kan deze stand tevens worden gebruikt om de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. F Als de ruitenwisserschakelaar binnen een minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, worden de ruitenwissers in de verticale stand gezet. F Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten. Om een goede werking van de flatblade ruitenwissers te behouden, adviseren wij u: - voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan, - de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop, - de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton tegen de voorruit te houden, - de ruitenwissers te vervangen zodra ze tekenen van slijtage vertonen. 152

155 Zicht Plafonniers Plafonnier vóór Kaartleeslampjes vóór en achter 1. Plafonnier vóór 2. Kaartleeslampjes vóór 3. Kaartleeslampjes achter 4. Sfeerverlichting In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden: - als de auto wordt ontgrendeld, - als de sleutel uit het contact wordt verwijderd, - als een portier wordt geopend, - als op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren. De interieurverlichting gaat geleidelijk uit: - als de auto wordt vergrendeld, - als het contact wordt aangezet, - 30 seconden na het sluiten van het laatste portier. Permanent uit. Permanent aan. F Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar. Als plafonnier vóór in de stand "interieurverlichting permanent ingeschakeld" staat, branden ook de kaartleeslampjes achter, behalve als deze in de stand "Permanent uit" staan. U kunt de kaartleeslampjes achter vanaf de zitplaatsen vóór uitschakelen om bijvoorbeeld slapende passagiers niet te storen. De achterpassagiers kunnen echter altijd zelf de kaartleeslampjes inschakelen. Zorg ervoor dat er geen voorwerpen in contact zijn met de plafonniers. 5 In de stand "interieurverlichting permanent ingeschakeld", blijft de interieurverlichting afhankelijk van de omstandigheden gedurende een bepaalde tijd branden: - bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten, - in de eco-mode: ongeveer 30 seconden, - bij draaiende motor: onbeperkt. 153

156 Zicht Sfeerverlichting De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt. Inschakelen Als het buiten donker is, gaan de leds van de sfeerverlichting automatisch branden als de parkeerlichten worden ingeschakeld. Uitschakelen De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden uitgeschakeld. De sfeerverlichting kan handmatig worden uitgeschakeld door de dimmer van de verlichting van het instrumentenpaneel op het zwakste niveau te zetten. 154

157 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf. Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: - conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd*, - de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto, - kinderen tot 9 kg moeten zowel voorals achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd. PEUGEOT beveelt u aan kinderen op de buitenste achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren: - met de rug in de rijrichting tot 3 jaar, - met het gezicht in de rijrichting vanaf 3 jaar. 6 * De regels voor het vervoeren van kinderen zijn per land verschillend. Informeer hiervoor naar de wetgeving in uw land. 155

158 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Kinderzitje achterin "Rug in de rijrichting" Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet raakt. "Gezicht in de rijrichting" Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind de voorstoel niet raken. Middelste zitplaats achter Een kinderzitje met steun mag nooit op de middelste zitplaats achter worden bevestigd. Controleer of de veiligheidsgordel goed is aangetrokken. Controleer bij kinderzitjes met een steun of deze steun stabiel op de vloer staat. Verzet indien nodig de voorstoel van de auto. 156

159 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Kinderzitje op de passagiersstoel voor* "Met de rug in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren worden geschoven, en in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet. De airbag aan passagierszijde moet zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. "Met het gezicht in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren worden geschoven, en in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet en mag de airbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld. Let erop dat de veiligheidsgordel goed aansgespannen is. Zorg er bij kinderzitjes met een steun voor dat de steun goed contact maakt met de vloer. Verstel de passagiersstoel als dit niet het geval is. Passagiersstoel in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren. 6 * Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens u een kinderzitje op deze zitplaats bevestigt. 157

160 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde Plaats nooit een kind in een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel als de airbag vóór aan passagierszijde is ingeschakeld. Het kind kan in dat geval bij een aanrijding ernstig en zelfs dodelijk gewond raken. Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de waarschuwingssticker aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde. Conform de wettelijke voorschriften vindt u op de volgende tabellen deze waarschuwing in alle benodigde talen. Airbag aan passagierszijde OFF Raadpleeg de rubriek "Airbags" voor meer informatie over het uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde. 158

161 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen AR BG CS DA DE EL EN ES ET FI FR HR HU IT НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това може да причини СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето. NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí nebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANĚNÍ. Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT KVÆSTET eller DRÆBT. Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der Fahrtrichtung, das Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden. Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the CHILD can occur NO INSTALAR NUNCA un sistema de retención para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un AIRBAG frontal ACTIVADO, ya que podría causar lesiones GRAVES o incluso la MUERTE del niño. Ärge MITTE KUNAGI paigaldage "seljaga sõidusuunas" lapseistet juhi kõrvalistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD. Turvapadja avanemine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada. ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN. NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE frontal ACTIVÉ. Cela peut provoquer la MORT de l ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT NIKADA ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo zaštićeno UKLJUČENIM prednjim ZRAČNIM JASTUKOM. To bi moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta. SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést AKTIVÁLT (BEKAPCSOLT) FRONTLÉGZSÁKKAL védett ülésen. Ez a gyermek HALÁLÁT vagy SÚLYOS SÉRÜLÉSÉT okozhatja. NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino

162 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen LT LV MT NL NO PL PT RO RU SK SL SR SV TR NIEKADA neįrenkite vaiko prilaikymo priemonės su atgal atgręžtu vaiku ant sėdynės, kuri saugoma VEIKIANČIOS priekinės ORO PAGALVĖS. Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali būti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS. NEKAD NEuzstādiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasažiera sēdvietā, kurā ir AKTIVIZĒTS priekšējais DROŠĪBAS GAISA SPILVENS. Tas var izraisīt BĒRNA NĀVI vai radīt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS. Qatt m ghandek thalli tifel/tifla marbut f siggu dahru lejn l-airbag attiva, ghaliex tista tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE, BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET. NIGDY nie instalować fotelika dziecięcego w pozycji "tyłem do kierunku jazdy" na siedzeniu wyposażonym w CZOŁOWĄ PODUSZKĘ POWIETRZNĄ w stanie AKTYWNYM. Może to doprowadzić do ŚMIERCI DZIECKA lub spowodować u niego POWAŻNE OBRAŻENIA CIAŁA. NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO. Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA. Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA. ВО ВСЕХ СЛУЧАЯХ ЗАПРЕЩАЕТСЯ использовать обращенное назад детское удерживающее устройство на сиденье, защищенном ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙ ПОДУШКОЙ БЕЗОПАСНОСТИ, установленной перед этим сиденьем. Это может привести к ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ NIKDY neinštalujte detské zádržné zariadenie orientované smerom dozadu na sedadlo chránené AKTIVOVANÝM čelným AIRBAGOM. Mohlo by dôjsť k SMRTEĽNÉMU alebo VÁŽNEMU PORANENIU DIEŤAŤA. NIKOLI ne nameščajte otroškega sedeža s hrbtom v smeri vožnje, če je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedežem AKTIVIRANA. Takšna namestitev lahko povzroči SMRT OTROKA ali HUDE POŠKODBE. NIKADA ne koristite dečje sedište koje se okreće unazad na sedištu zaštićenim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer mogu nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA. Passagerarkrockkudden fram MÅSTE vara avaktiverad om en bakåtvänd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att DÖDAS eller SKADAS ALLVARLIGT. KESİNLKLE HAVA YASTIĞI AKTİF olan ön koltuğa yüzü arkaya dönük bir çocuk koltuğu yerleştirmeyiniz. Bu ÇOCUĞUN ÖLMESİNE veya ÇOK AĞIR YARALANMASINA sebep olabilir. 160

163 Door PEUGEOT aanbevolen kinderzitjes Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen PEUGEOT levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt. Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg Groep 1: van 9 tot 18 kg L1 "RÖMER/BRITAX Baby-Safe Plus". Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst. L5 "KLIPPAN Optima". Vanaf ongeveer 6 jaar (22 kg): gebruik alleen de zitverhoging. Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg L2 "RÖMER Duo Plus ISOFIX". L6 "RÖMER KIDFIX". Kan op de ISOFIX-bevestigingspunten van de auto worden bevestigd. Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel

164 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Bevestiging kinderzitjes met veiligheidsgordel Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a), gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto: Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie Plaats Minder dan 13 kg (Categorie 0 (b) en 0+) Tot ongeveer 1 jaar Van 9 tot 18 kg (Categorie 1) Van 1 tot ongeveer 3 jaar Van 15 tot 25 kg (Categorie 2) Van 3 tot ongeveer 6 jaar Van 22 tot 36 kg (Categorie 3) Van 6 tot ongeveer 10 jaar Passagiersstoel vóór (c) met hoogteverstelling U (R) U (R) U (R) U (R) Passagiersstoel vóór (c) zonder hoogteverstelling U U U U Berline Buitenste zitplaatsen achter U U U U Middelste zitplaats achter X X X X SW Buitenste zitplaatsen achter U U U U Middelste zitplaats achter X X X X 162

165 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen a: universeel kinderzitje dat in alle auto's bevestigd kan worden met behulp van de veiligheidsgordel. b: categorie 0, vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en autobedjes mogen niet op de passagiersplaats voor worden vervoerd. Als ze op een zitplaats van de 2 e zitrij worden geplaatst, zijn de andere zitplaatsen mogelijk niet meer bruikbaar. c: raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. U: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting". U (R): als U, waarbij de stoel van de auto in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren moet staan. X: zitplaats die niet geschikt is voor een kinderzitje voor de aangegeven gewichtscategorie. Verwijder de hoofdsteun en berg deze op als u een kinderzitje met rugleuning op een passagiersstoel plaatst. Monteer de hoofdsteun weer zodra u het kinderzitje hebt verwijderd

166 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen ISOFIX-bevestigingen Uw auto voldoet aan de nieuwste ISOFIXnormen. De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIXbevestigingen: Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen: - Twee bevestigingsringen A, die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, aangegeven met een etiket. - Eén bevestigingsring B achter de stoel, TOP TETHER genoemd, voor de bevestiging van de bovenste riem. Aan de TOP TETHER kan de bovenste bevestigingsriem van het kinderzitje (indien aanwezig) worden bevestigd. Dit systeem beperkt bij een frontale aanrijding het naar voren kantelen van het kinderzitje. De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto. De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee sloten die eenvoudig aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden verankerd. Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B. Zet om de bovenste bevestigingsriem vast te maken de hoofdsteun van de zitplaats omhoog en steek de haak tussen de hoofdsteun en de rugleuning door. Bevestig de haak aan de bevestigingsring B en trek de riem aan.! Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen. Berline Houd u nauwkeurig aan de montagevoorschriften van de fabrikant van het kinderzitje. Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin staat vermeld welke kinderzitjes voor uw auto zijn gehomologeerd. 164 SW

167 ISOFIX-kinderzitjes aanbevolen door PEUGEOT en gehomologeerd voor uw auto Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen "RÖMER Duo Plus ISOFIX" (lengtecategorie: B1) Groep 1: van 9 tot 18 kg Dit zitje wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst. Het wordt verankerd aan de ringen A en, met de bovenste riem, aan de ring B, de Top Tether. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand. We raden u aan de ligstand te gebruiken. 6 Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingspunten. In dat geval moet het zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van de auto worden bevestigd. Stel de voorstoel zo af dat de voeten van het kind de rugleuning niet kunnen raken. Volg bij het plaatsen van de kinderzitjes de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. 165

168 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen "Baby P2C Mini" met ISOFIX-basis (lengtecategorie: E) Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis, die wordt bevestigd aan de ringen A. De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust. Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het zitje zonder basis gebruikt. "Baby P2C Midi" met ISOFIX-basis (lengtecategorie: D, C, A, B, B1) Groep 1: 9 tot 18 kg Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis, die wordt bevestigd aan de ringen A. De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust. Dit zitje kan ook met het gezicht in de rijrichting worden geplaatst. Dit zitje kan niet worden bevestigd met een veiligheidsgordel. We adviseren u het zitje voor kinderen tot 3 jaar met de rug in de rijrichting te plaatsen. Volg bij het plaatsen van de kinderzitjes de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. De basis ISOFIX BABY P2C moet zo zijn geplaatst dat op de ISOFIX-bevestigingen de nummers 3, 4 en 5 zichtbaar zijn. En bij de steun moeten 6 gaten zichtbaar zijn. 166

169 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A t/m G). Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie Passagiersstoel voor Tot 10 kg (categorie 0) Tot ca. 6 maanden Tot 10 kg (categorie 0) Tot 13 kg (categorie 0+) Tot ca. 1 jaar Van 9 tot 18 kg (categorie 1) Van ca. 1 tot ca. 3 jaar Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg "rug in de rijrichting" "rug in de rijrichting" "gezicht in de rijrichting" ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1 Geen Isofix 6 Berline Buitenste zitplaatsen achter X IL-SU IL-SU IUF IL-SU Middelste zitplaats achter Geen Isofix SW Buitenste zitplaatsen achter X IL-SU IL-SU IUF IL-SU Middelste zitplaats achter Geen Isofix 167

170 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem. IL-SU : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje: - rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun, - gezicht in de rijrichting voorzien van een steun, - reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun. Raadpleeg de paragraaf "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem. X: zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een kinderzitje of een reiswieg uit de aangegeven gewichtsklasse. 168

171 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Adviezen Kinderzitjes De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij een aanrijding. Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen brengen. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif de passagiersstoel, wanneer deze versteld kan worden, indien nodig naar voren. Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende ruimte tussen de voorstoel en: - het kinderzitje "met de rug in de rijrichting", - de voeten van het kind in het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting". Schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet de rugleuning ervan, indien nodig, meer rechtop. Voor een optimale bevestiging van het kinderzitje met "het gezicht in de rijrichting" is het noodzakelijk dat de afstand tussen de rugleuning van het kinderzitje en de rugleuning van de stoel van de auto zo klein mogelijk is. Voordat u een kinderzitje met rugleuning op een passagiersstoel plaatst, moet u de hoofdsteun van de desbetreffende passagiersstoel verwijderen. Zorg ervoor dat de hoofdsteun goed is opgeborgen of vastgemaakt om te voorkomen dat de hoofdsteun bij plotseling remmen een gevaarlijk projectiel wordt. Vergeet niet de hoofdsteun weer aan te brengen nadat u het kinderzitje weer hebt verwijderd. Kinderen voorin De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen op de voorpassagiersstoel verschilt per land. Houd u aan de regels die gelden in het land waar u zich bevindt. Schakel de passagiersairbag vóór uit zodra een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. Plaatsen van een zitverhoger Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken. Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. PEUGEOT beveelt aan een zitverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder. Laat uit veiligheidsoverwegingen: - geen kinderen zonder toezicht achter in een auto, - nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat, - de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto. Gebruik de kindersloten om te voorkomen dat de achterportieren per ongeluk geopend worden. Zorg er voor dat de achterportierruiten niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden. Plaats zonneschermen om jonge kinderen tegen de zon te beschermen

172 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Elektrische kinderbeveiliging De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend en blokkeert de bediening van de achterportierruiten. Als het lampje een ander signaal geeft, wijst dit op een storing in de elektrische kinderbeveiliging. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Inschakelen F Druk bij ingeschakeld contact op deze knop. Het verklikkerlampje van de knop gaat branden in combinatie met een melding die het inschakelen bevestigt. Het lampje blijft branden zolang de elektrische kinderbeveiliging is ingeschakeld. Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te openen en de elektrisch bedienbare achterste zijruiten te bedienen vanaf de bestuurdersstoel. Uitschakelen F Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op deze knop. Het verklikkerlampje van de knop gaat uit in combinatie met een melding die het uitschakelen bevestigt. Het lampje blijft uit zolang de elektrische kinderbeveiliging is uitgeschakeld. Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in plaats daarvan. Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van de kinderbeveiliging. Neem vóór het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contact, zelfs voor korte periodes. Bij een ernstige aanrijding wordt de elektrische kinderbeveiliging automatisch uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers de auto ongehinderd kunnen verlaten. 170

173 Veiligheid Richtingaanwijzers Alarmknipperlichten Drie keer knipperen F Links: duw de hendel helemaal omlaag. F Rechts: duw de hendel helemaal omhoog. Wanneer de richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, wordt bij een snelheid van meer dan 60 km/h automatisch het knippergeluid versterkt. Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag, zonder het zware punt te passeren; de desbetreffende richtingaanwijzers knipperen vervolgens drie keer. Deze functie kunt u bij elke snelheid gebruiken, maar komt vooral van pas bij het wisselen van rijstrook op wegen met meerdere rijstroken per rijbaan. Druk de knop in, de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet. Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten Bij een noodstop - afhankelijk van de mate van remvertraging, als het ABS ingrijpt, maar ook als er een aanrijding wordt gesignaleerd, worden de alarmknipperlichten automatisch ingeschakeld. Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit. F U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop in te drukken

174 Veiligheid Urgence-oproep of Assistance-oproep Claxon Systeem om uw medeweggebruikers met een geluidssignaal te waarschuwen voor direct gevaar. Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de desbetreffende PEUGEOT-helpdesk. F Druk op het middelste gedeelte van het stuur met bedieningstoetsen. Raadpleeg de rubriek "Audio en telematica" voor meer informatie over het gebruik van deze voorziening. Beperk het gebruik van de claxon tot de volgende gevallen: - direct gevaar, - inhalen van een fietser of voetganger, - naderen van een onoverzichtelijke situatie. 172

175 Veiligheid Gevarendriehoek Deze veiligheidsuitrusting vormt een aanvulling op de alarmknipperlichten. Elke auto moet zijn voorzien van een gevarendriehoek. In de binnenbekleding van het kofferdeksel/de achterklep is plaats voor een opgevouwen gevarendriehoek, al dan niet in een koker. Voordat u uit de auto stapt om de gevarendriehoek uit te vouwen en te plaatsen moet u de alarmknipperlichten inschakelen en uw reflecterende veiligheidsvest aantrekken. Berline F Druk op de nok 1 en trek het geheel naar u toe. Op de weg plaatsen van de gevarendriehoek F Plaats de gevarendriehoek achter de auto, houd u daarbij aan de ter plaatse geldende regels. Raadpleeg voor het uit- en invouwen van de gevarendriehoek de gebruiksaanwijzing van de fabrikant. De gevarendriehoek is als accessoire leverbaar. Neem hiervoor contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 7 SW De opgevouwen gevarendriehoek (of de koker) moet de volgende afmetingen hebben: - A: lengte = 438 mm, - B: hoogte = 56 mm, - C: breedte = 38 mm. F Draai aan de knop 2 om het deksel te verwijderen. F Houd het deksel en de gevarendriehoek tegen om te voorkomen dat ze vallen. 173

176 Veiligheid Controlesysteem bandenspanning Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden. Zodra de auto rijdt, controleert het systeem permanent de spanning van de vier banden. In het ventiel van elke band (met uitzondering van het reservewiel) is een druksensor gemonteerd. Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra het een daling van de spanning van een of meer banden detecteert. Het controlesysteem van de bandenspanning is een hulpsysteem; de bestuurder moet waakzaam blijven en blijft verantwoordelijk. Ondanks de aanwezigheid van dit systeem dient u maandelijks en voor elke lange reis de bandenspanning (ook die van het reservewiel) handmatig te controleren. Een te lage bandenspanning heeft een negatief effect op de wegligging, verlengt de remweg en versnelt de bandenslijtage, met name onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheid, lange rit). Een te lage bandenspanning leidt ook tot een hoger brandstofverbruik. De door de fabrikant voor uw auto aanbevolen bandenspanning staat vermeld op de bandenspanningssticker (zie de rubriek "Identificatie"). De bandenspanning moet bij "koude" banden worden gecontroleerd (auto die langer dan 1 uur heeft stilgestaan of na een traject van maximaal 10 km met gematigde snelheid). Is dit niet het geval, verhoog dan de op de sticker vermelde waarden met 0,3 bar. 174

177 Veiligheid Waarschuwing te lage bandenspanning Storing Bij een te lage bandenspanning brandt dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk van de uitrusting, in combinatie met de weergave van een melding. Als er een afwijking in de bandenspanning van één band wordt geconstateerd, kan deze band worden herkend aan het pictogram of, afhankelijk van de uitvoering, de weergegeven melding. F Verlaag onmiddellijk de snelheid, maak geen bruuske stuurbewegingen en rem niet plotseling hard af. F Zet uw auto stil zodra de verkeerssituatie dit toelaat. F Controleer de spanning van de vier banden (bij koude banden) als u over een compressor beschikt, bijvoorbeeld die van de bandenreparatieset. Rijd voorzichtig met lage snelheid verder als u niet direct de bandenspanning kunt controleren. of F Gebruik in geval van een lekke band de noodreparatieset of het reservewiel (volgens uitrusting). Een lagere bandenspanning is niet altijd zichtbaar aan een vervorming van de band. Beperk u daarom niet alleen tot een visuele controle. De waarschuwing wordt weergegeven zolang de desbetreffende band(en) niet op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn) gerepareerd of is (zijn) vervangen. Het reservewiel (noodreservewiel of wiel met stalen velg) is niet voorzien van een sensor. Als het verklikkerlampje "te lage bandenspanning" knippert en vervolgens permanent brandt in combinatie met het verklikkerlampje "service", duidt dit op een storing in het systeem. In dat geval wordt de bandenspanning niet meer gecontroleerd. Deze waarschuwing wordt ook weergegeven als een of meerdere wielen niet zijn voorzien van een sensor (bijvoorbeeld een noodreservewiel of een reservewiel met stalen velg). Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren of monteer na een lekke band het wiel met de originele velg, dat is voorzien van een sensor. Alle reparaties aan een wiel dat met dit systeem is uitgerust en het vervangen van een band moeten worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Wanneer bij het verwisselen een wiel is gemonteerd dat niet door uw auto wordt gedetecteerd (voorbeeld: montage van winterbanden), dient het systeem door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats opnieuw geïnitialiseerd te worden

178 Veiligheid Elektronische stabiliteitscontrole (ESP) Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP: Electronic Stability Control) dat de volgende systemen omvat: - het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (REF), - de noodremassistentie (AFU), - de antispinregeling (ASR), - de dynamische stabiliteitscontrole (CDS). Begrippen Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (REF) Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in bochten, vooral op een slecht of glad wegdek. Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop. De elektronische remdrukregelaar verdeelt de remdruk over de wielen. Antispinregeling (ASR) De ASR past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen van de wielen te beperken via de remmen van de aangedreven wielen en de motor. De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren. Noodremassistentie (AFU) Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit van het remmen wordt vergroot. Dynamische stabiliteitscontrole (CDS) Het CDS houdt de vier wielen in de gaten en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, automatisch in via de remmen van een of meerdere wielen en het motorkoppel om de auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers te brengen. 176

179 Veiligheid Tractiecontrole op besneeuwde wegen (Intelligent Traction Control) Deze auto is uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen: Intelligent Traction Control. Deze automatische functie is permanent geactiveerd om situaties met weinig grip op te sporen, zoals het wegrijden en het voortbewegen van de auto in verse en diepe sneeuw of over platgereden sneeuw. In dergelijke omstandigheden beperkt de Intelligent Traction Control het doorslippen van de wielen om voor een optimale grip te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de bestuurbaarheid verbeterd. In barre rijomstandigheden (diepe sneeuw, modder, enz.) kan het nuttig zijn de antispinregeling tijdelijk uit te schakelen, zodat de wielen kunnen slippen, waardoor ze meer grip zouden kunnen vinden. Het is raadzaam om het systeem zodra het kan weer in te schakelen. Onder gladde omstandigheden is het raadzaam te rijden op winterbanden. Werking Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (REF) Als dit lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het ABSsysteem, waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen. Als dit lampje gaat branden in combinatie met het lampje STOP, een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen. Stop onmiddellijk. Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd die voor uw auto zijn gehomologeerd. De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal. Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los

180 Veiligheid Antispinregeling (ASR) Uitschakelen In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn het ASR-systeem uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen. Opnieuw inschakelen Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden boven 20 km/h. F Druk nogmaals op de knop "ASR OFF" om het systeem handmatig weer in te schakelen. Inschakelen Dit systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart. Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te weinig grip hebben. In dat geval gaat dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel knipperen. F Druk op de knop "ASR OFF". Het lampje op de knop gaat branden en het volgende bericht verschijnt op het display van het instrumentenpaneel "Antispinregeling uitgeschakeld*: het ASR-systeem grijpt niet meer in op de werking van de motor. Storing Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing in het systeem. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. * Volgens uitvoering. 178

181 Veiligheid Veiligheidsgordels Veiligheidsgordels vóór Veiligheidsgordels achter De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer. Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken. De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet. De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid. De achterzitplaatsen zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat en spankrachtbegrenzer (met uitzondering van de middelste zitplaats achter). Omdoen F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken. Losmaken F Druk op de rode knop van de gordelsluiting. F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt

182 Veiligheid Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) voor en achter Bij het aanzetten van het contact gaat het pictogram 1 op het instrumentenpaneel en de desbetreffende pictogrammen (2 t/m 6) op het pictogrammendisplay van de veiligheidsgordels en passagiersairbag rood branden als de desbetreffende veiligheidsgordel niet is vastgemaakt of weer is losgemaakt. Hoogteverstelling vóór F Knijp, om het bevestigingspunt te vinden, de knop in en schuif deze in één van de standen. Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) losgemaakt/ niet vastgemaakt 1. Pictogram veiligheidsgordels voor en/of achter losgemaakt/niet vastgemaakt, op het instrumentenpaneel. 2. Pictogram veiligheidsgordel links voor. 3. Pictogram veiligheidsgordel rechts voor. 4. Pictogram veiligheidsgordel rechts achter. 5. Pictogram veiligheidsgordel midden achter. 6. Pictogram veiligheidsgordel links achter. Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert (knipperen) het pictogram (de pictogrammen) gedurende twee minuten in combinatie met een geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft (blijven) het pictogram (de pictogrammen) branden zolang de bestuurder of passagier(s) zijn gordel (hun gordels) niet heeft (hebben) vastgemaakt. 180

183 Veiligheid Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold. Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel: - dient deze strak om het lichaam te worden gedragen, - moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt, - mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen, - mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen, - mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert. Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen. Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold. Voorschriften voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. Bij aanrijdingen De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats

184 Veiligheid Airbags 182 De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. De airbags vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers (behalve bij de middelste passagier achter). De elektronische schoksensoren registreren de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld: - bij een ernstige aanrijding gaan de airbags onmiddellijk af om de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter) te helpen beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten, - bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels helpen u in deze situaties voldoende te beschermen. De airbags werken alleen als het contact aan is. De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer opgeblazen. Registratiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij. Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn. De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen. Frontairbags De frontairbags beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen. De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje. Activering De airbags worden opgeblazen, met uitzondering van de airbag aan passagierszijde als deze is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór (A), in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden. De frontairbag wordt opgeblazen tussen de bestuurder en het stuur of tussen de passagier voorin en het dashboard om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd.

185 Veiligheid Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. Opnieuw inschakelen Storing Uitschakelen Alleen de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld: F steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde, F draai deze in de stand "OFF", F verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen. Afhankelijk van de uitvoering van uw auto brandt dit waarschuwingslampje hetzij op het instrumentenpaneel, hetzij op het display voor de waarschuwingslampjes van de autogordels en de airbag aan passagierszijde, bij aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld. Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan met afgezet contact de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen. Als het contact is aangezet en de airbag aan passagierszijde opnieuw wordt ingeschakeld, gaat dit waarschuwingslampje op het display van de waarschuwingslampjes van de autogordels en de airbag aan passagierszijde gedurende ongeveer 1 minuut branden. Als dit lampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd

186 Veiligheid 184 Zijairbags De zijairbags beschermen de bestuurder en de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op letsel te verkleinen. De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde. Activering De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto. De zijairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende voorin en het desbetreffende portierpaneel. Detectiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij. Windowairbags De windowairbags beschermen de bestuurder en passagiers (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen. De windowairbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding. Activering De windowairbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), waarbij de krachten loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto worden uitgeoefend. De windowairbag wordt opgeblazen tussen de inzittenden vóór en achter en de ruiten. Storing Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd. Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de windowairbag niet geactiveerd.

187 Veiligheid Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags: Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd. Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen. Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten. Rook niet in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op. Bevestig geen voorwerpen of stickers op het stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij het afgaan van de airbags letsel veroorzaken. Zijairbags Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het PEUGEOTnetwerk. Raadpleeg de rubriek "Accessoires". Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten. Window-airbags Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel. Demonteer nooit de handgrepen van het dak (indien aanwezig); deze maken deel uit van de bevestiging van de window-airbags

188 Praktische informatie Bandenreparatieset De volledige set voor de reparatie van een band bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt bereiken. Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt. Toegang tot de set 186 Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de vloerplaat van de bagageruimte. Overzicht gereedschap Al het gereedschap is specifiek bestemd voor uw auto, gebruik het niet voor andere doeleinden. Afhankelijk van de uitvoering is uw auto voorzien van het volgende gereedschap V-compressor. De compressor bevat een afdichtingsproduct voor het tijdelijk repareren van een band. Bovendien kan met de compressor de bandenspanning worden geregeld. 2. Een wielblok* voor een van de voorwielen, zodat de auto niet weg kan rollen. 3. Afneembaar sleepoog. Zie de rubriek "Slepen van de auto". De elektrische installatie van de auto biedt de mogelijkheid een compressor aan te sluiten en te gebruiken voor de duur die nodig is om een gerepareerde lekke band op spanning te brengen of om een klein opblaasartikel op te blazen. * Volgens land van bestemming of uitvoering.

189 Praktische informatie Beschrijving van de set A. Schakelaar stand "Reparatie" of "Op spanning brengen". B. Aan/uit schakelaar "I/O". C. Knop voor leeg laten lopen. D. Manometer (bar en psi). E. Opbergvak met: - kabel + adapter voor 12V-aansluiting, - diverse opblaasnippels voor accessoires als ballonnen, fietsbanden,... F. Flacon met afdichtmiddel. G. Witte slang met dop voor de reparatie. H. Zwarte slang voor het op spanning brengen. I. Sticker met snelheidslimiet. i De sticker met snelheidslimiet I moet op het stuurwiel worden geplakt om u te herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd. Rijd na het repareren met behulp van de bandenreparatieset niet sneller dan 80 km/h

190 Praktische informatie Reparatiemethode 1. Afdichting van het lek F Rol de witte slang G volledig uit. F Zet het contact af. F Zet de schakelaar A in de stand "Reparatie". F Controleer of de schakelaar B in de stand "O" staat. F Draai de dop van de witte slang los. F Sluit de witte slang aan op het ventiel van de lekke band. F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting in de auto. F Start de motor en laat deze draaien. Verwijder het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt niet uit de band. Let op: dit product is schadelijk (ethyleenglycol, colofonium...) bij inname en irriterend voor de ogen. Houd het middel buiten het bereik van kinderen. Schakel de compressor niet in voordat de witte slang is aangesloten op het ventiel van de band: het afdichtmiddel wordt anders buiten de band gespoten. 188

191 Praktische informatie F Activeer de compressor door de schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt. Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; neem gedurende deze handeling de slang niet los van de aansluiting (kans op spatten). Als na vijf tot zeven minuten de gewenste bandenspanning niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen. F Verwijder de set en draai de dop van de witte slang vast. Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof niet op of in de auto terecht kunnen komen. Houd de set binnen handbereik. F Maak direct een rit van ongeveer vijf kilometer met matige snelheid (tussen 20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten. F Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning met de set. Controlesysteem bandenspanning Als uw auto is uitgerust met een controlesysteem voor de bandenspanning, zal het verklikkerlampje voor te lage bandenspanning na het repareren van een wiel blijven branden tot u het systeem laat resetten door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats

192 Praktische informatie 2. Op spanning brengen F Sluit de stekker van de compressor weer F Zet de schakelaar A in de stand "Bandenspanning". F Rol de zwarte slang H volledig uit. F Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de gerepareerde band. aan op de 12V-aansluiting in de auto. F Start de motor opnieuw en laat de motor draaien. Ga zo snel mogelijk naar een servicepunt van het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vergeet niet de technicus te vertellen dat u de set hebt gebruikt. Na nadere inspectie kan de technicus u vertellen of de band gerepareerd kan worden of moet worden vervangen. F Breng de band met behulp van de compressor op de voorgeschreven spanning (spanning verhogen: schakelaar B in stand "I"; spanning verlagen: schakelaar B in stand "O" en knop C indrukken), zoals vermeld op de bandenspanningssticker in de portieropening aan bestuurderszijde. Als de bandenspanning sterk daalt, is het lek niet goed gedicht; neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen. F Verwijder de set en berg deze op. F Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder dan 200 km. 190

193 Praktische informatie Uitnemen van de flacon Controle / aanpassen bandenspanning F Berg de zwarte slang op. F Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los. F Houd de compressor rechtop. F Draai de flacon aan de onderzijde los. Let op dat er geen afdichtmiddel uit de flacon stroomt. De uiterste gebruiksdatum staat op de patroon vermeld. De patroon met afdichtmiddel kan slechts één keer gebruikt worden en moet daarna worden vervangen, ook als hij niet leeg is. Werp de patroon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het PEUGEOTnetwerk of een officieel inzamelpunt. Vergeet niet om bij het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe patroon met afdichtmiddel te kopen. U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel, ook gebruiken om: - uw bandenspanning te controleren of uw banden op spanning te brengen, - andere opblaasbare voorwerpen op te pompen (ballen, fietsbanden...). F Draai de schakelaar A in de stand "Op spanning brengen". F Rol de zwarte slang H volledig uit. F Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de band of van de accessoire. Breng indien nodig eerst een van de meegeleverde verloopstukken aan. F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto. F Start de auto en laat de motor draaien. F Breng de band op spanning met behulp van de compressor (op spanning brengen: schakelaar B in stand "I"; leeg laten lopen: schakelaar B in stand "O" en druk op de knop C), zoals staat aangegeven op de bandenspanningssticker van de auto of het opblaasbare voorwerp. F Verwijder de set en berg deze op

194 Praktische informatie 192 Wiel verwisselen In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure. Toegang tot het gereedschap Het gereedschap bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte: F open het kofferdeksel/de achterklep, F zet de vloerplaat rechtop (SW: in de geleider) om toegang te krijgen tot het gereedschap. Beschikbaar gereedschap Dit gereedschap is specifiek voor uw auto en kan, afhankelijk van de uitvoering van uw auto, verschillen. Gebruik het niet voor andere doeleinden. 1. Wielsleutel. Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbouten worden losgedraaid. 2. Krik met geïntegreerde slinger. Hiermee kan de auto worden opgekrikt. 3. Gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen. Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd. 4. Dop voor het verwijderen van slotbouten (in het dashboardkastje). Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbouten worden verwijderd. 5. Wielblok om het wegrollen van de auto te voorkomen*. 6. Sleepoog. Zie de paragraaf "Slepen van de auto". * Volgens land van bestemming.

195 Praktische informatie Toegang tot het reservewiel Wiel met wieldop Monteren: plaats de wieldop, begin bij de ventielopening en druk de wieldop rondom met de hand vast. Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte. Afhankelijk van het land van bestemming, is er een stalen reservewiel, een lichtmetalen reservewiel of noodreservewiel aanwezig. Raadpleeg de rubriek "Toegang tot het gereedschap" voor meer informatie. Verwijderen van het reservewiel F Draai de gekleurde centrale bout los. F Til het reservewiel aan de achterzijde op en trek het naar u toe. F Verwijder het wiel uit de bagageruimte. 8 Het reservewiel van uw auto is, afhankelijk van de uitvoering, bevestigd met een riem of met een centrale bout. Volg bij de uitvoeringen met een bout de volgende procedure. 193

196 Praktische informatie Terugplaatsen van het reservewiel F Leg het reservewiel in de reservewielbak. F Draai de gekleurde centrale bout een aantal omwentelingen los en plaats de bout in het hart van het reservewiel. F Draai de centrale bout vast tot deze klikt en het reservewiel goed vastzit. F Plaats de houder met het gereedschap in het hart van het reservewiel en maak de houder vast. F Plaats de polystyreen opbergbak terug. Detectie te lage bandenspanning Het reservewiel (noodreservewiel of wiel met stalen velg) is niet voorzien van een bandenspanningssensor. Laat de lekke band repareren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. 194

197 Praktische informatie Demonteren van het wiel Stilzetten van de auto Zet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de parkeerrem aan (tenzij deze geprogrammeerd is in de automatische stand), zet het contact af en blokkeer de wielen door: - de eerste versnelling in te schakelen (auto met handgeschakelde versnellingsbak), - de selectiehendel in de stand R te zetten (auto met elektronisch gestuurde versnellingsbak), - de selectiehendel in de stand P te zetten (auto met automatische transmissie). Controleer of het verklikkerlampje remsysteem en het verklikkerlampje P op de parkeerremhendel branden. Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok. Procedure F Verwijder de sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (volgens uitvoering). F Bevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout een omwenteling los (volgens uitvoering). F Draai de overige wielbouten een omwenteling los met alleen de wielsleutel 1. F Plaats het voetstuk van de krik 2 op de grond en zorg ervoor dat het voetstuk loodrecht onder één van de twee steunpunten A (voor) of B (achter) is geplaatst. Gebruik het steunpunt dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel bevindt

198 Praktische informatie Zorg ervoor dat de krik stevig staat. Op een gladde of zachte ondergrond kan de krik wegschuiven of wegzakken - Risico van letsel! Plaats de krik uitsluitend onder de steunpunten A of B van de auto en controleer of het contactvlak van het steunpunt goed in het middelste deel van de kop van de krik steekt. Zo niet, dan kan de auto beschadigd raken en/of de krik wegzakken - Risico van letsel! F Draai de krik 2 uit tot de kop van de krik het steunpunt A of B raakt; het contactvlak van het steunpunt A of B moet goed in het middelste deel van de kop van de krik steken. F Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren. F Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg. F Verwijder het wiel. 196

199 Praktische informatie Monteren van het wiel Bevestiging van het noodreservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het noodreservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel. Na het verwisselen van het wiel Verwijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen. Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 80 km/h. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel. Procedure F Plaats het wiel op de naaf. F Draai de wielbouten met de hand vast. F Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en de dop 4 enigszins vast. F Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel

200 Praktische informatie F Laat de auto volledig zakken. F Vouw de krik 2 op en verwijder hem. F Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de dop 4. F Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1. F Bevestig de doppen op de wielbouten (volgens uitvoering). F Berg het gereedschap op in de houder. 198

201 Praktische informatie Sneeuwkettingen Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto. Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien. Een noodreservewiel mag niet worden voorzien van een sneeuwketting. Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het monteren van de sneeuwkettingen te oefenen; doe dit op een vlakke en droge ondergrond. Houd u altijd aan de ter plekke geldende regelgeving over het gebruik van sneeuwkettingen en de maximaal toegestane snelheid. Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor het type velg van uw auto. Maat van de af fabriek gemonteerde banden 215/60 R16 215/55 R17 225/55 R17 135/80 R18 235/45 R18 245/45 R18 235/40 R19 Kenmerken van de kettingen Maximale afmeting van de schakel: 9 mm Bandenmaat niet geschikt voor sneeuwkettingen Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Montagetips F Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg stil op een vlakke ondergrond. F Trek de handrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of achter de wielen om te voorkomen dat de auto wegglijdt. F Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant. F Rijd langzaam weg en rijd een klein stukje met een snelheid van maximaal 50 km/h. F Zet de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen zijn. Rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan de banden en het wegdek te voorkomen. Als uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen, controleer dan of de ketting en de bevestigingen de velg niet raken

202 Praktische informatie Een lamp vervangen Verlichting vóór Uitvoering met "Full LED"- verlichting 1. Aanvullende verlichting. 2. Dimlicht. 3. Grootlicht. 4. Dagrijverlichting. 5. Richtingaanwijzers / parkeerlicht. 6. Mistlampen. Alle verlichtingsfuncties worden door LED's (Light-emitting Diodes) verzorgd. Neem voor het vervangen van de LEDlampen contact op met het PEUGEOTnetwerk of met een gekwalificeerde werkplaats. Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen. Uitvoering met halogeenlampen 1. Dimlicht (H7-55W). 2. Grootlicht (H7-55W). 3. Dagrijverlichting (LED's). 4. Richtingaanwijzers / parkeerlicht (LED's). 5. Mistlampen (LED's). Let er bij het monteren van H7-lampen met nokjes op dat deze nokjes goed in de uitsparingen komen, zodat het licht in de juiste richting schijnt. 200

203 Praktische informatie RXH met uitsluitend verbrandingsmotor (onderste gedeelte) 1. Dagrijverlichting/parkeerlicht (LED's). 2. Richtingaanwijzers (LED's). De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: F reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen, F gebruik een spons met zeepwater of een ph-neutraal product, F wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen. Bij het vervangen van lampen moet de verlichting minstens enkele minuten uitgeschakeld zijn (risico van ernstige verbranding). F Raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een nietpluizende doek. In verband met het behoud van de kwaliteit van de koplampen mogen uitsluitend anti-uv-lampen worden gebruikt. Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties

204 Praktische informatie Uitvoering met halogeenlampen Dimlicht F Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen. F Maak de lamphouder los. F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Voor het vervangen van de lamp van de linker koplamp moet eerst de accu worden verwijderd. Raadpleeg de desbetreffende rubriek. Grootlicht F Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen. F Maak de lamphouder los. F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Instapverlichting in de buitenspiegels Voor het vervangen van de LED dient u het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats te raadplegen. Geïntegreerde zijknipperlichten Voor het vervangen van deze lampen dient u het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats te raadplegen. 202

205 Praktische informatie Achterlichten (Berline) 1. Remlicht (LED's). 2. Parkeerlicht (LED's). 3. Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig). 4. Mistachterlichtlicht (LED's)/ Achteruitrijlicht (W16W). Leds Neem voor het vervangen van leds contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats. Richtingaanwijzers en achteruitrijlicht Richtingaanwijzers F Open het kofferdeksel/de achterklep en vervolgens de kunststof klep. F Verwijder de twee bevestigingsschroeven van de lichtunit. F Verwijder voorzichtig de lichtunit via de buitenzijde. F Neem de stekker van de lichtunit los. F Beweeg de borglippen opzij en verwijder de lamphouder. F Draai de lamp een kwartslag en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Achteruitrijlicht - Verwijder de lamphouder van de richtingaanwijzer, zoals hierboven beschreven. - Draai de lamp een kwartslag en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde

206 Praktische informatie Achterlichten (SW) 1. Remlicht (LED's). 2. Achteruitrijlicht (W19W). 3. Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig). 4. Parkeerlicht (LED's). 5. Mistachterlichten (LED's). Leds Neem voor het vervangen van leds contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats. Richtingaanwijzers (op de schermen) F Open de achterklep en verwijder vervolgens het afdekplaatje. F Verwijder het afdichtschuim. F Neem de stekker van de lamp los. F Verwijder de bevestigingsmoer van de lamp. F Verwijder de lamp voorzichtig via de buitenzijde van de auto. F Verwijder het afdichtschuim. F Maak de lamphouder los. F Draai de lamp een kwart omwenteling en vervang deze. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. 204

207 Praktische informatie Achteruitrijlicht (achterklep) F Open de achterklep en verwijder vervolgens het afdekplaatje. F Neem de stekker van de lamp los. F Verwijder de bevestigingsmoer van de lamp. F Verwijder de lamp voorzichtig via de buitenzijde van de auto. F Verwijder het afdichtschuim. F Draai de lamphouder een kwart omwenteling en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde

208 Praktische informatie Derde remlicht (LED's) Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Kentekenplaatverlichting F Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste gaten van het lampglas. F Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken. F Neem de stekker van de lamp los. F Verwijder het lampglas. F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. 206

209 Praktische informatie Zekeringen vervangen In het geval van een storing in een bepaalde functie kunt u de desbetreffende defecte zekering vervangen volgens de onderstaande procedure. Toegang tot het gereedschap Vervangen van een zekering De tang voor het verwijderen van zekeringen bevindt zich in het dashboardkastje. Goed Defect Voordat u een zekering vervangt, dient u de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen. F U kunt aan de draad van een zekering zien of deze defect is. F Gebruik de speciale tang om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen. F Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte. F Selecteer de zekering aan de hand van het nummer op de zekeringkast, de op de zekering aangegeven stroomsterkte en het onderstaande overzicht. Montage van elektrische accessoires Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren. PEUGEOT is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door aanbevolen en geleverd worden, en niet volgens de voorschriften van PEUGEOT zijn gemonteerd. Dit geldt met name als het gezamenlijke stroomverbruik van de extra accessoires meer dan 10 milliampère bedraagt

210 Praktische informatie Zekeringen dashboard Zekering nr. Ampère (A) Functies F6 A of B 15 Autoradio. F8 3 Inbraakalarm. F13 10 Aansteker vóór. F V-aansluiting vóór. F16 3 Plafonnier achter, kaartleeslampen achter. F17 3 Plafonnier vóór, make-upspiegel. De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard (linkerzijde). F28 A of B 15 Autoradio. F30 20 Ruitenwisser achter. F32 10 Audioversterker. Toegang tot de zekeringen F Open het uitklapbare paneel; u moet daarbij een zekere weerstand overwinnen. 208

211 Praktische informatie Zekeringen achter het dashboardkastje Zekering N Ampère (A) Functies F3 15 Paneel ruitbediening in bestuurdersportier, 12V-aansluiting achterzitplaatsen. F V-aansluiting bagageruimte. F5 30 Elektrisch bedienbare ruiten achter met eentrapsbediening. F6 30 Elektrisch bedienbare ruiten vóór met eentrapsbediening. F11 20 Servicecentrale trekhaakaansluiting. F12 20 Audioversterker. F15 20 Blinderingspaneel panoramadak (SW). F16 5 Paneel ruitbediening in bestuurdersportier

212 Praktische informatie Zekeringen motorruimte Zekering N Ampère (A) Functies F20 15 Ruitensproeierpomp voor en achter. F21 20 Pomp koplampsproeiers. F22 15 Claxon. F23 15 Grootlicht rechts. F24 15 Grootlicht links. De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu. F27 5 Afschermklep koplamp links. F28 5 Afschermklep koplamp rechts. Toegang tot de zekeringen F Maak het deksel los. F Vervang de zekering (zie de desbetreffende paragraaf). F Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast. 210

213 Praktische informatie 12V-accu Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu. Toegang tot de accu Deze sticker hoort bij het Stop & Start-systeem en geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Na het monteren van de accu duurt het even voordat het Stop & Startsysteem weer zal werken, hoe lang dit duurt is afhankelijk van klimatologische omstandigheden en de laadtoestand van de accu (kan tot ongeveer 8 uur duren). Voordat u werkzaamheden uitvoert Zet de auto stil, trek de parkeerrem aan, zet de versnellingsbak in de neutraalstand en zet vervolgens het contact af. Controleer of alle elektrische functies van de auto zijn uitgeschakeld. De accu bevindt zich in de motorruimte. Toegang tot de accu: F open de motorkap via de hendel in het interieur en gebruik vervolgens de veiligheidshaak aan de buitenzijde, F verwijder de kunststof afdekkap voor toegang tot de pluspool, F maak indien nodig de zekeringkast los om de accu te kunnen verwijderen

214 Praktische informatie Loskoppelen van de pluspool (+) Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels Als de accu van uw auto ontladen is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu (externe accu of een accu van een andere auto) en startkabels. F Trek de hendel D zo ver mogelijk omhoog om de accupoolklem E te ontgrendelen. Weer aansluiten van de pluspool (+) F Plaats de geopende accupoolklem E op de pluspool (+) van de accu. F Druk verticaal op de accupoolklem E om hem goed tegen de accu aan te drukken. F Zet de accupoolklem vast door de pasnok opzij te bewegen en vervolgens de hendel D omlaag te duwen. Controleer eerst of de nominale spanning van de hulpaccu 12 V bedraagt en of de capaciteit van de hulpaccu minimaal gelijk is aan die van de ontladen accu. Start de motor niet door een acculader aan te sluiten. Koppel de pluspool (+) van de accu niet los terwijl de motor draait. F Verwijder, indien uw auto hiermee is uitgerust, het kunststof kapje van de pluspool (+). F Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de ontladen accu A en vervolgens op de pluspool (+) van de hulpaccu B. Forceer de hendel niet bij het omlaagduwen, aangezien de accupoolklem niet kan worden vergrendeld als deze niet correct is geplaatst; herhaal de procedure. 212

215 Praktische informatie F Sluit de groene of zwarte kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu B (of op het massapunt van de auto met de hulpaccu). F Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van de auto met de lege accu (of op de motorsteun). F Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze gedurende enkele minuten draaien. F Stel de startmotor in werking van de auto met de lege accu en laat de motor draaien. Als de motor niet direct start, zet dan het contact af en wacht even alvorens een nieuwe poging te doen. F Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels in omgekeerde volgorde los. F Breng, indien uw auto hiermee is uitgerust, het kunststof kapje aan op de pluspool (+). Een aantal functies is niet beschikbaar als de laadtoestand van de accu onvoldoende is. Vóór het loskoppelen van de accukabels Wacht 2 minuten na het afzetten van het contact. Sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de accukabels loskoppelt. Na het weer aansluiten van de accukabels Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het zelf opnieuw initialiseren van de elektronische systemen (afhankelijk van de uitvoering): - de sleutel met afstandsbediening, - het elektrische zonnescherm / de elektrische zonneschermen,

216 Praktische informatie Laden met behulp van een acculader Bij auto's met het Stop & Start-systeem hoeven de accukabels tijdens het opladen niet losgenomen te worden. F Maak de accupoolklemmen los. F Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader. F Sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel. F Controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en klemmen. Accu's bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen. Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal afvalstoffendepot. Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is. Bescherm uw ogen en gezicht voordat u handelingen aan de accu uitvoert. Voer ingrepen aan de accu uitsluitend uit in een goed geventileerde ruimte, ver van open vuur of vonken veroorzakende bronnen, om elk risico van brand- of explosiegevaar uit te sluiten. Probeer niet een bevroren accu op te laden: de accu moet eerst worden ontdooid om explosiegevaar uit te sluiten. Als de accu bevroren is geweest, laat deze dan eerst controleren, voordat u hem laat opladen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Zij controleren of de inwendige componenten zijn beschadigd en of de behuizing scheuren vertoont, waardoor giftige en corrosie-veroorzakende accuzuren zouden kunnen weglekken. Keer de polariteiten niet om en gebruik uitluitend een 12-volt accu. Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor. Laad de accu niet op zonder de accupoolklemmen los te nemen. Was uw handen als de werkzaamheden beëindigd zijn. Het aanduwen om de motor te starten is bij een auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische versnellingsbak niet toegestaan. 214

217 Praktische informatie Accu verwijderen - plaatsen* Met deze procedure kunt u de accu veilig verwijderen zodat u de gloeilampen van de desbetreffende koplamp kunt vervangen. U kunt het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats vragen deze procedure uit te voeren. Vóór het verwijderen van de accu - Parkeer de auto in een vrij toegankelijke en geventileerde ruimte, bij voorkeur op een vlakke ondergrond. - Trek de parkeerrem aan. - Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N van de elektronisch gestuurde versnellingsbak of de automatische transmissie). - Als de auto is voorzien van een inbraakalarm, laat de motorkap dan open om te voorkomen dat het alarm afgaat. - Laat als u de auto op een beveiligde plaats hebt geparkeerd minimaal één ruit iets open. Zo niet, vergrendel dan alle portieren en de achterklep/het kofferdeksel. - Als uw auto is voorzien van een elektrisch bedienbare achterklep, kan deze niet geopend worden als de accu is losgekoppeld. - Zet het contact uit en haal de sleutel uit het contactslot. - Houd bij een auto met het Keyless entry and start-systeem de afstandsbediening op minimaal ongeveer 3 meter van de auto. - Wacht ongeveer 4 minuten (of 12 minuten bij een auto met elektronisch gestuurde versellingsbak of automatische transmissie) alvorens de accu los te koppelen. 8 * Uitsluitend voor de Berline en SW. 215

218 Praktische informatie Verwijderen - Koppel de pluspool (+) van de accu los. - Verwijder de afdekkap 1 van de accu. - Draai 2 los en koppel vervolgens de minpool (-) van de accu los. - Maak de draadbundels 3 los. - Maak de draadbundel 4 los en leg deze opzij. - Verwijder de moer 5 van de pluskabel (+). - Leg de draadbundel 6 opzij. 216

219 Praktische informatie - Maak met een schroevendraaier de klemmen 7 en 8 los. - Kantel de eenheid bescherming elektrische voedingen 9 omhoog. - Kantel de eenheid naar voren en leg hem opzij. - Maak de klemmen los. - Verwijder de afdekkap 10 van de accu. - Gebruik de schroevendraaier als hefboom om de bevestiging 11 opzij te bewegen en verwijder de accu

220 Praktische informatie Plaatsen Na het plaatsen - Als de auto is voorzien van een elektrische parkeerrem, controleer dan of deze goed werkt door de parkeerrem aan te trekken en vervolgens vrij te zetten. - Zet het contact uit. - Verlaat de auto en controleer of de afstandsbediening correct werkt. - Stel de tijd en de radiozenders in en configureer de autoradio. Voer bij het plaatsen de handelingen voor het verwijderen in tegenovergestelde richting uit en sluit als laatste de pluspool (+) aan. - Controleer de accupolen. - Zet het contact aan, maar start de motor niet. - Controleer of er geen storingsmeldingen worden weergegeven en er geen verklikkerlampjes gaan branden. Is dit wel het geval, neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te resetten. - Controleer of de portieren en ruiten normaal functioneren. - Wacht na het plaatsen ongeveer 1 minuut (of 2 minuten bij een auto met elektronisch gestuurde versnellingsbak of automatische transmissie). - Start de motor. - Controleer of de antiklemvoorzieningen van de ruiten, het schuif-/kanteldak en het zonnescherm van het panoramadak correct werken. Na het loskoppelen van de accu kunnen bepaalde functies - Stop-stand van het Stop & Start-systeem, airconditioning, navigatie - tijdelijk zijn uitgeschakeld. Neem in geval van een storing altijd contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 218

221 Spaarfase De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen. Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming,...) tijdelijk worden uitgeschakeld. Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat. Eco-mode Praktische informatie De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals het audio- en telematicasysteem, de ruitenwissers, dimlichten, plafonniers,... nog in totaal maximaal 40 minuten gebruiken. Inschakelen van de eco-mode Vervolgens geeft een melding op het display van het instrumentenpaneel aan dat de ecomode is ingeschakeld en worden de actieve functies in de ruststand gezet. Als u op het moment dat de eco-mode wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten worden voortgezet via de handsfree set van uw autoradio. Uitschakelen van de ecomode De functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt. Start om de functies direct weer te kunnen gebruiken de motor en laat deze draaien: - minder dan tien minuten om de functies ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken, - meer dan tien minuten om de functies ongeveer dertig minuten te kunnen gebruiken. Neem de tijd die nodig is voor het starten van de motor in acht om een juiste lading van de accu te garanderen. Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van de motor om de accu bij te laden. Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden (zie de rubriek "Accu")

222 Praktische informatie Wisserbladen vervangen Voordat u een wisserblad demonteert F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers naar het midden van de voorruit te verplaatsen. Monteren F Breng het nieuwe wisserblad aan en klik het vast. F Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug. Demonteren F Til de desbetreffende ruitenwisserarm op. F Maak het wisserblad los en verwijder het. Na het monteren van een wisserblad vóór F Zet het contact aan. F Bedien nogmaals de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers in de ruststand te zetten. 220

223 Praktische informatie Slepen van uw auto U kunt uw auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog. Toegang tot het gereedschap Slepen van uw auto Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte: F open de achterklep, F plaats de vloerplaat rechtop, F pak het sleepoog. F Maak het klepje in de voorbumper los door op de onderkant ervan te drukken. F Draai het sleepoog vast tot de aanslag. F Bevestig de sleepstang. F Schakel de alarmknipperlichten van uw auto in. Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak of automatische transmissie). Het niet opvolgen van dit voorschrift kan er toe leiden dat bepaalde componenten (remsysteem, transmissie...) beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werkt

224 Praktische informatie Slepen van een andere auto F Maak het klepje in de achterbumper los door op de onderkant ervan te drukken. F Draai het sleepoog vast tot de aanslag. F Bevestig de sleepstang. F Schakel de alarmknipperlichten van de te slepen auto in. Algemene aanwijzingen Volg de huidige wetgeving in uw land op. Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept. Er moet iemand achter het stuur van de gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet beschikken over een geldig rijbewijs. Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen en riemen zijn verboden. De bestuurder van de slepende auto moet voorzichtig wegrijden. Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld. Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf : - als de auto is gestrand op de autosnelweg, - bij auto's met vierwielaandrijving, - als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de handrem los te zetten, - bij takelen met slechts twee wielen op de grond, - bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang

225 Praktische informatie Trekken van een aanhanger Sneeuwscherm Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door PEUGEOT geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren. Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het PEUGEOTnetwerk behoort, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd. De trekhaak bestaat uit een mechanisch systeem voor het aankoppelen van een aanhanger of het monteren van een fietsendrager en een elektrische aansluiting voor de verlichting en signalering. Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger. Bij het trekken van een aanhanger dient het sneeuwscherm te zijn verwijderd, indien uw auto hiermee is uitgerust. Raadpleeg daarvoor het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder

226 Praktische informatie Adviezen Gewichtsverdeling F Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m. Raadpleeg de rubriek "Technische gegevens" voor de gewichten en aanhangergewichten die voor uw auto van toepassing zijn. Zijwind F Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is. Koeling Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur. De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental. F Pas uw snelheid aan om het toerental te beperken. Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter. F Als het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af. Remmen Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg. Bij een lange afdaling is het, om te voorkomen dat de remmen oververhit raken, raadzaam om op de motor af te remmen. Banden F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde. Verlichting F Controleer de verlichting van de aanhanger. De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld als bij het aankoppelen van een aanhanger een originele PEUGEOT-trekhaak wordt gebruikt. 224

227 Praktische informatie Allesdragers monteren Houd u bij het monteren van de dwarsdragers aan hun montageplaats: Max. toegestane daklast op de allesdragers, bij een maximale laadhoogte van 40 cm (m.u.v. fietsendrager): - Berline: 70 kg - SW: 100 kg Pas bij een belading hoger dan 40 cm de rijsnelheid aan de rijomstandigheden aan om schade aan de allesdragers en de bevestigingsplaatsen op het dak te voorkomen. Raadpleeg de wetgeving van uw land met betrekking tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn dan de auto. - Berline: deze zijn herkenbaar aan de bevestigingspennen in de portiersponningen. - SW: deze zijn herkenbaar aan de merktekens op beide dakrails. 8 Gebruik door PEUGEOT goedgekeurde accessoires en houd u aan de aanwijzingen en instructies in de montagehandleiding van de fabrikant om beschadiging van de carrosserie (vervorming, krassen,...) te voorkomen. 225

228 Praktische informatie Sneeuwscherm Het afneembare sneeuwscherm wordt op het onderste gedeelte van de voorbumper geplaatst om een opeenhoping van sneeuw bij de koelventilateur van de radiateur te voorkomen. Zorg dat de motor is afgezet en de ventilateur stil staat als er handelingen aan het sneeuwscherm worden uitgevoerd. Voor het plaatsen en verwijderen wordt geadviseerd contact op te nemen met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Plaatsen F Breng het scherm aan op het bovenste gedeelte van het luchtrooster in de voorbumper. F Druk op het scherm om de bevestigingsclips vast te zetten. Verwijderen F Gebruik een schroevendraaier als hefboom om de bevestigingsclips één voor één los te maken. Vergeet niet het sneeuwscherm te verwijderen: - als de buitentemperatuur hoger is dan 10 C (bijvoorbeeld 's zomers), - als de auto moet worden gesleept, - bij snelheden hoger dan 120 km/h. 226

229 Praktische informatie Accessoires Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het PEUGEOT-netwerk. Deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid. Ze zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van PEUGEOT. "Comfort": thermomodule, rokersset, 230V-aansluiting, uitneembare lamp,... "Styling": spoiler, spatlappen voor en achter, aluminium pookknop, lichtmetalen velgen (16, 17, 18 en 19 inch), carrosseriestylingset, buitenspiegelkappen, windgeleiders op de portieren,... "Bescherming": matten*, stoelhoezen, beschermhoes voor de auto, zonneschermen, bagagenet, bagagenet voor hoge lading, hondenrek, dorpelbeschermers voor portieren en bagageruimte, kunststof stootlijsten,... "Transportoplossingen": zitverhogers en kinderzitjes, bak in bagageruimte, dakkoffer, skidrager, fietsendrager op trekhaak, trekhaken (zwanenhals, zonder gereedschap afneembare kogel, wegklapbaar), bedrading, verschuifbare laadvloer, ombouwset bedrijfsauto,... De trekhaak en bijbehorende bedrading moeten door het PEUGEOT-netwerk worden gemonteerd. "Veiligheid": snelheidsregelaar/-begrenzer, inbraakalarm, hyperfrequentie-eenheid, graveren van ruiten, slotbouten, alcoholtest, EHBOtrommel, gevarendriehoek, veiligheidsvest, voertuigvolgsysteem voor lokalisering na diefstal, winteruitrusting (stalen 17 inchvelgen geschikt voor sneeuwkettingen), sneeuwkettingen, achteruitrijcamera, parkeerhulp voor en achter, bagageblok,... * Om te voorkomen dat pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed is bevestigd, - leg nooit meerdere matten op één plaats

230 Praktische informatie "Multimedia": autoradio's, portable navigatiesystemen, portable videoscherm Takara/Sony, Bluetooth handsfree set, luidsprekers, DVD-speler, WiFi, rijhulpsystemen, videoafspeelmogelijkheid, hyperfrequentie-eenheid,... Producten voor reiniging, onderhoud (interieur en exterieur), bijvullen (ruitensproeiervloeistof...) en navullen (flacon voor bandenreparatieset...) zijn verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk. Installeren van radiocommunicatiezenders Voordat u radiozenders met buitenantenne als uitrusting achteraf monteert, kunt u bij het PEUGEOT-netwerk de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders opvragen, conform de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG). Afhankelijk van de lokale wetgeving kan de aanwezigheid van bepaalde veiligheidsuitrusting verplicht zijn: veiligheidsvesten, gevarendriehoeken, een set reservelampen, reservezekeringen, een brandblusser, een verbandtrommel, spatlappen aan de achterzijde van de auto. Het monteren van elektrische apparatuur of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van PEUGEOT voorkomen, kan leiden tot storingen in het elektronisch systeem van uw auto en een verhoogd stroomverbruik veroorzaken. Houd hier rekening mee en neem contact op met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer. 228

231 De 208 HYbrid FE is een hightech prototype dat uitzonderlijke prestaties levert: deze auto heeft een brandstofverbruik van 1,9 l/100 km en accelereert in 8 s van 0 naar 100 km/h. Onderhoud PEUGEOT & TOTAL, EEN samenwerking in het TEKEN van prestaties! Innovatie als sleutel voor succes De afdelingen Research & Development van TOTAL werken samen met de afdelingen van PEUGEOT om smeermiddelen van hoge kwaliteit te ontwikkelen die geschikt zijn voor de nieuwste technologieën die in auto's van het merk PEUGEOT worden toegepast. U bent op die manier verzekerd van optimale prestaties en een maximale levensduur van de motor van uw auto. De 208 HYbrid FE is een uitstekend voorbeeld van het vermogen van PEUGEOT en TOTAL om innovatieve technologieën te ontwikkelen die blijk geven van een nieuwe visie op de toekomst. Vermindering van de uitstoot van schadelijke stoffen, een realiteit De smeermiddelen van TOTAL zijn ontwikkeld om het rendement van de motoren nog verder te verbeteren en de systemen voor uitlaatgasnabehandeling te beschermen. Voor een correcte werking van deze systemen is het belangrijk dat de onderhoudsvoorschriften van PEUGEOT worden nageleefd. 9 ADVISEERT 229

232 Onderhoud Openen van de motorkap Schakel het Stop&Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch activeren van de START-stand te voorkomen. Openen F In het interieur: trek de handgreep links onder het dashboard naar u toe. F Aan de buitenzijde: beweeg de hendel omhoog en til de motorkap op. Een gasdemper opent de motorkap en houdt deze omhoog. Sluiten F Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. F Controleer of de motorkap goed vergrendeld is. De koelventilator kan ook nog gaan draaien nadat de motor is afgezet: houd daarom voorwerpen en kleding uit de buurt van de ventilator. In verband met de aanwezigheid van elektrische uitrustingen in de motorruimte wordt geadviseerd om blootstelling aan water (regen, wassen,...) te beperken. 230

233 Onderhoud Brandstoftank leeg (Diesel) Bij auto's met HDi-motor is het in het geval van een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten: raadpleeg de afbeelding van de desbetreffende motorruimte. 1.6 liter HDi-motor 2 liter en 2,2 liter HDi-motor Als de tank van uw auto is voorzien van een tankbeveiliging, raadpleeg dan de rubriek "Tankbeveiliging (Diesel)". Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpoging en herhaal de procedure. 2,0 liter BlueHDi-motor F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. F Zet het contact aan (zonder de motor te starten). F Wacht ongeveer 6 seconden en zet het contact af. F Herhaal de handelingen 10 keer. F Bedien de startmotor om de motor te starten. F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. F Open de motorkap. F Maak indien nodig de sierkap los om de handopvoerpomp te kunnen bereiken. F Bedien de handopvoerpomp totdat er weerstand wordt gevoeld (de eerste keer indrukken kan zwaar zijn). F Bedien de startmotor tot de motor aanslaat (als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan ongeveer 15 seconden en start de motor opnieuw). F Als de motor na meerdere pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw. F Plaats de sierkap terug en klem deze vast. F Sluit de motorkap. F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. F Open de motorkap. F Verwijder indien nodig de sierkap van de motor om de handopvoerpomp te kunnen bereiken. F Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof door de transparante slang ziet stromen. F Bedien de startmotor tot de motor aanslaat (als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan ongeveer 15 seconden en start de motor opnieuw). F Als de motor na meerdere pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw. F Breng de afdekkap van de motor aan en klem deze vast. F Sluit de motorkap

234 Onderhoud Benzinemotoren Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde onderdelen. 1. Reservoir stuurbekrachtiging. 2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers. 3. Reservoir koelvloeistof. 4. Reservoir remvloeistof. 5. Accu/zekeringen. 6. Zekeringkast. 7. Luchtfilter. 8. Oliepeilstok. 9. Motorolie (bij)vullen. 1,6 l 16V VTi 120 pk 232 1,6 l 16V THP 155 pk

235 Onderhoud Benzinemotoren Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde onderdelen. 1. Reservoir stuurbekrachtiging. 2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers. 3. Reservoir koelvloeistof. 4. Reservoir remvloeistof. 5. Accu/zekeringen. 6. Zekeringkast. 7. Luchtfilter. 8. Oliepeilstok. 9. Motorolie (bij)vullen. 1,6 l 16V e-thp 165 pk 9 233

236 Onderhoud Dieselmotoren Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten van het brandstofcircuit. 1. Reservoir stuurbekrachtiging. 2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers. 3. Reservoir koelvloeistof. 4. Reservoir remvloeistof. 5. Accu/zekeringen. 6. Zekeringkast. 7. Luchtfilter. 8. Oliepeilstok. 9. Motorolie (bij)vullen. 10. Handopvoerpomp*. 11. Ontluchtnippel*. 1,6 l HDi 115 pk 234 * Volgens motoruitvoering. 2,0 l HDi 140 pk

237 Onderhoud Dieselmotoren Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten van het brandstofcircuit. 1. Reservoir stuurbekrachtiging. 2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers. 3. Reservoir koelvloeistof. 4. Reservoir remvloeistof. 5. Accu/zekeringen. 6. Zekeringkast. 7. Luchtfilter. 8. Oliepeilstok. 9. Motorolie (bij)vullen. 10. Handopvoerpomp*. 11. Ontluchtnippel*. 2,0 l HDi 160 pk 9 * Volgens motoruitvoering. 2,2 l HDi 200 pk 235

238 Onderhoud BlueHDi-dieselmotoren Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten van het brandstofcircuit. 1. Reservoir stuurbekrachtiging. 2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers. 3. Reservoir koelvloeistof. 4. Reservoir remvloeistof. 5. Accu/zekeringen. 6. Zekeringkast. 7. Luchtfilter. 8. Oliepeilstok. 9. Motorolie (bij)vullen. 2,0 l BlueHDi 150 pk 2,0 l BlueHDi 180 pk 236

239 Onderhoud Niveaus controleren Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de motorventilateur kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact). Motorolieniveau Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel (volgens uitvoering) of met de oliepeilstok. De controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een horizontale ondergrond staat en de motor ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid. Controle met de oliepeilstok Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of "Dieselmotor" om te zien waar de oliepeilstok zich bevindt in de motorruimte van uw auto. F Trek aan het gekleurde uiteinde om de oliepeilstok volledig uit de schacht te trekken. F Veeg de peilstok af met een schone, niet pluizende doek. F Steek de oliepeilstok weer volledig in de schacht en trek hem er weer uit om het oliepeil te controleren: het oliepeil is correct als het tussen de merktekens A en B ligt. A = MAXI Als u ziet dat het oliepeil boven het merkteken A of onder het merkteken B ligt, start de motor dan niet. - Als het oliepeil boven het merkteken MAXI ligt (kans op motorschade), neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats. - Als het oliepeil lager is dan het merkteken MINI, vul dan altijd motorolie bij. Eigenschappen van de olie Controleer voordat u olie bijvult of ververst of de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt met de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering. 9 Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. PEUGEOT adviseert u om elke 5000 km het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen. B = MINI 237

240 Onderhoud Remvloeistofniveau Motorolie bijvullen Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of "Dieselmotor" om te zien waar de olievuldop zich bevindt in de motorruimte van uw auto. F Draai de dop van de vulopening. F Giet de olie voorzichtig in de opening om morsen op motoronderdelen te voorkomen (dit kan brand veroorzaken). F Wacht enkele minuten en controleer vervolgens nogmaals het oliepeil met de peilstok. F Vul indien nodig nog olie bij. F Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt gecontroleerd de dop zorgvuldig op de vulopening en steek de peilstok weer in de schacht. Olie verversen Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het verversingsinterval voor uw auto. Om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen, is het gebruik van additieven in de motorolie niet toegestaan. Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten. Remvloeistof verversen Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het voorgeschreven verversingsinterval. Type remvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof. Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het aanzetten van het contact na 30 minuten de juiste waarde aangeven. Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Draai bij koude motor de dop open om het niveau te controleren. 238

241 Onderhoud Koelvloeistofniveau Niveau ruiten- en koplampsproeiervloeistof Niveau brandstofadditief (diesel met roetfilter) Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. De koelventilator kan ook nog gaan draaien nadat de motor is afgezet: houd daarom voorwerpen en kleding uit de buurt van de ventilator. Wacht bovendien alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het koelsysteem onder druk staat. Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij. Aftappen van het systeem Deze koelvloeistof hoeft niet ververst te worden. Type koelvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof. Wanneer uw auto is voorzien van koplampsproeiers, wordt een te laag vloeistofniveau van de ruitenen koplampsproeiers aangegeven door een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Vul bij de eerstvolgende gelegenheid het reservoir bij. Type ruiten- en koplampsproeiervloeistof Voor een optimale reiniging en om het bevriezen van de sproeiers te voorkomen is het (bij)vullen van het reservoir met water niet toegestaan. Onder winterse omstandigheden is het raadzaam ruitensproeiervloeistof op basis van ethanol of methanol te gebruiken. Een te laag additiefniveau wordt aangegeven door het verklikkerlampje Service in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Bijvullen Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Afgewerkte producten Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen. De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid. Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats

242 Onderhoud Controles Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het garantie- en onderhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen. Laat de controles eventueel uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 12V-accu De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter. Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt de rubriek "12V-accu" voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen. Deze sticker, die hoort bij het Stop & Startsysteem, geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Luchtfilter en interieurfilter Laat de filters periodiek vervangen volgens de in het garantie- en onderhoudsboekje aangegeven intervallen. Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen. Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken. Oliefilter Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen. Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het vervangingsinterval van dit onderdeel. Roetfilter (diesel) Als het roetfilter vervuild is, wordt u hierop geattendeerd door het tijdelijk branden van dit lampje in combinatie met een melding op het multifunctionele display. Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten, met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft. Als het lampje blijft branden is het minimum brandstofadditiefniveau bereikt: raadpleeg de paragraaf "Niveau brandstofadditief". Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een brandlucht ruiken; dit is volkomen normaal. Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu. 240

243 Onderhoud Handgeschakelde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole. Elektronisch gestuurde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole. Automatische transmissie De automatische transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole. Remblokken De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren. Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn. Staat van remschijven Handrem Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven. Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem, zelfs tussen twee onderhoudsbeurten door, worden afgesteld. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Elektrische parkeerrem Dit systeem hoeft niet apart gecontroleerd te worden. Als er zich toch een probleem voordoet, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Elektrische parkeerrem - Storingen". Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt PEUGEOT specifieke producten aan. Na het wassen kan er zich een laagje vocht of onder winterse omstandigheden ijs vormen op de remschijven en remblokken: de remwerking kan daardoor afnemen. Rem een paar keer lichtjes om de remmen vocht- en ijsvrij te maken

244 Onderhoud Additief AdBlue en SCR-systeem voor BlueHDi dieselmotoren Om het milieu zo min mogelijk te belasten en om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen, heeft PEUGEOT ervoor gekozen zijn auto's met dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met een SCR-systeem (Selective Catalytic Reduction) voor de behandeling van de uitlaatgassen zonder dat de prestaties veranderen of het brandstofverbruik toeneemt. SCR-systeem Met behulp van het additief AdBlue, dat ureum bevat, zet een katalysator tot 85% van de stikstofoxides (NOx) om in stikstof en water, stoffen die onschadelijk zijn voor de gezondheid en het milieu. Het additief AdBlue bevindt zich in een specifiek reservoir onder de bagageruimte, aan de achterzijde van de auto. Het reservoir heeft een inhoud van 17 liter, goed voor een actieradius van ongeveer km voordat een waarschuwingssysteem u meldt dat u met de resterende hoeveelheid additief nog maximaal 2400 km kunt rijden. Om ervoor te zorgen dat het SCR-systeem goed blijft werken, wordt bij elke periodieke onderhoudscontrole aan uw auto in het PEUGEOT-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats het reservoir van het additief AdBlue bijgevuld. Als u verwacht tussen twee periodieke onderhoudscontroles meer dan km te rijden, raden wij u aan het reservoir tussentijds te laten bijvullen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als het AdBlue -reservoir leeg is, zorgt een wettelijk verplicht systeem ervoor dat de motor niet opnieuw kan worden gestart. Als het SCR-systeem niet goed werkt, stoot uw auto te veel schadelijke stoffen uit, waardoor hij niet meer aan de Euro 6-emissienorm voldoet. Neem bij een storing in het SCRsysteem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats: na 1100 km wordt een systeem geactiveerd dat het opnieuw starten van de motor blokkeert. 242

245 Onderhoud Actieradiusindicatoren Zodra het contact wordt aangezet en als de reservevoorraad van het AdBlue -reservoir is aangesproken of een storing in het SCRsysteem is gesignaleerd, verschijnt een indicator die aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer kunt rijden voordat het opnieuw starten van de motor automatisch wordt geblokkeerd. Als gelijktijdig een storing wordt gesignaleerd en het AdBlue -niveau laag is, wordt de laagste actieradius weergegeven. Als de motor mogelijk niet opnieuw kan worden gestart door een te laag AdBlue -niveau Het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem wordt automatisch geactiveerd zodra het AdBlue -reservoir leeg is. Actieradius groter dan 2400 km Als het contact wordt aangezet, wordt er niet automatisch een melding over de actieradius weergegeven op het instrumentenpaneel. Druk op deze knop om de actieradius tijdelijk weer te geven. Bij een actieradius van meer dan 5000 km is de waarde minder nauwkeurig

246 Onderhoud Actieradius tussen 600 en 2400 km Actieradius tussen 0 en 600 km Storing in verband met een te laag AdBlue -niveau 244 Zodra het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje UREA branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd binnen 1500 km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid additief. Tijdens het rijden wordt de melding elke 300 km weergegeven zolang er geen additief is bijgevuld. Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het additief AdBlue te laten bijvullen. U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren. Raadpleeg de rubriek "Bijvullen". Zodra het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje SERVICE branden en knippert het verklikkerlampje UREA in combinatie met een geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd binnen 600 km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid additief. Tijdens het rijden wordt de melding elke 30 seconden weergegeven zolang er geen additief is bijgevuld. Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het additief AdBlue te laten bijvullen. U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren. Raadpleeg de rubriek "Bijvullen". Als niet op tijd additief wordt bijgevuld, loopt u het risico dat de motor niet meer kan worden gestart. Als het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje SERVICE branden en knippert het verklikkerlampje UREA in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Vul brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd". Het AdBlue -reservoir is leeg: het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem voorkomt dat de motor opnieuw wordt gestart. Om de motor weer opnieuw te kunnen starten, raden wij u aan contact op te nemen met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de benodigde hoeveelheid additief te laten bijvullen. Als u zelf additief bijvult, moet het reservoir met minimaal 3,8 liter AdBlue worden gevuld. Raadpleeg de rubriek "Bijvullen".

247 Onderhoud Als een storing in het SCR-systeem wordt gesignaleerd Er wordt automatisch een startblokkeringssysteem geactiveerd als meer dan 1100 km is gereden nadat de storing in het SCR-systeem is gesignaleerd. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als een storing wordt gesignaleerd Zodra het contact wordt aangezet, gaan de verklikkerlampjes UREA, SERVICE en zelfdiagnose motor branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Storing emissieregeling" om een storing in de emissieregeling te signaleren. In het geval van een tijdelijke storing stopt de waarschuwing zodra de uitlaatgasemissiewaarden weer aan de normen voldoen. Tijdens de geautoriseerde rijfase (tussen 1100 km en 0 km) Als een storing in het SCR-systeem is bevestigd (nadat 50 km is gereden terwijl de melding van de storing permanent wordt weergegeven), gaan zodra het contact wordt aangezet de verklikkerlampjes SERVICE en zelfdiagnose motor branden en knippert het verklikkerlampje UREA in combinatie met een geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld "Storing emissieregeling: Starten geblokkeerd binnen 300 km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog met de resterende hoeveelheid additief kunt rijden. Tijdens het rijden wordt de melding elke 30 seconden weergegeven zolang de storing in het SCR-systeem niet is verholpen. Neem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als u dit niet doet, kan de motor niet meer worden gestart

248 Onderhoud Starten geblokkeerd Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan de verklikkerlampjes SERVICE en zelfdiagnose motor branden en knippert het verklikkerlampje UREA in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Storing emissieregeling: Starten geblokkeerd". U hebt de limiet van de geautoriseerde rijfase overschreden: het startblokkerringssysteem voorkomt dat de motor opnieuw wordt gestart. Bevriezing van het additief AdBlue Het additief AdBlue bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11 C. Het SCR-systeem is voorzien van een voorverwarmingssysteem voor het AdBlue -reservoir. In uitzonderlijke gevallen (als de omgevingstemperatuur van de auto langdurig lager is dan -15 C), kan de waarschuwing voor een storing in de emissieregeling te maken hebben met bevriezing van het AdBlue van uw auto. Laat de auto enkele uren op een warmere plaats staan tot het additief weer vloeibaar is. De waarschuwing van de emissieregeling verdwijnt niet direct, maar na enkele kilometers rijden. Om de motor weer te kunnen starten, is het noodzakelijk dat u contact opneemt met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 246

249 Onderhoud Bijvullen van het additief AdBlue Het AdBlue -reservoir moet bij elke periodieke onderhoudscontrole worden gevuld door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vanwege de inhoud van het reservoir kan het echter noodzakelijk zijn om het reservoir tussentijds bij te vullen, zeker als u hier door een waarschuwing (verklikkerlampjes en melding) op wordt geattendeerd. Dit kunt u laten uitvoeren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als u zelf het reservoir wilt bijvullen, lees dan eerst aandachtig de volgende waarschuwingen. Gebruiksvoorschriften Het additief AdBlue is een oplossing op ureumbasis. Deze vloeistof is onontvlambaar, kleurloos en geurloos (indien koel bewaard). Als het additief in contact komt met de huid, moet u de huid wassen met kraanwater en met zeep. Als additief in de ogen komt, spoel de ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende ten minste 15 minuten met kraanwater of met een oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij een branderig gevoel of blijvende irritatie. Als additief AdBlue wordt ingeslikt, spoel de mond dan met schoon water en drink vervolgens een ruime hoeveelheid water. Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij een hoge omgevingstemperatuur) kan het risico van het vrijkomen van ammoniakdampen niet worden uitgesloten: adem deze niet in. Deze ammoniakdampen werken irriterend op de slijmvliezen (ogen, neus en keel). Bewaar AdBlue buiten het bereik van kinderen, in de originele flacon. Als het AdBlue niet in de originele flacon wordt bewaard, verliest het zijn zuiverheid. Gebruik uitsluitend additief AdBlue dat aan de norm ISO voldoet. Verdun het additief nooit met water. Giet nooit additief in de brandstoftank. De verpakking in flacons met een antidruppelsysteem vergemakkelijkt het bijvullen. De flacons met een inhoud van 1,89 liter (1/2 gallon) zijn verkrijgbaar bij het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vul nooit AdBlue bij vanuit een vulsysteem dat is bedoeld voor vrachtwagens

250 Onderhoud Voorschriften voor opslag AdBlue bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11 C en verliest zijn kwaliteit bij temperaturen vanaf 25 C. Het is raadzaam de flacons koel en buiten direct zonlicht te bewaren. Onder deze omstandigheden is het additief ten minste één jaar houdbaar. Additief dat bevroren is geweest, kan weer worden gebruikt nadat het bij kamertemperatuur volledig is ontdooid. Bewaar de flacons AdBlue niet in uw auto. Procedure voor bijvullen Controleer voor het bijvullen of de auto op een vlakke en horizontale ondergrond staat. Controleer 's winters of de omgevingstemperatuur van de auto hoger is dan -11 C. Als het kouder is, bevriest het AdBlue waardoor u het niet in het reservoir kunt gieten. Laat uw auto enkele uren op een warmere plaats staan en vul vervolgens het reservoir bij. F Zet het contact af en verwijder de sleutel of druk, als uw auto daarmee is uitgerust, op de START/STOP-knop om de motor af te zetten. F Til voor toegang tot het AdBlue -reservoir de vloerbekleding van de bagageruimte op en verwijder vervolgens het reservewiel of de opbergbak (volgens uitvoering). F Draai de zwarte dop een kwart omwenteling linksom zonder er druk op uit te oefenen en trek hem omhoog om hem te verwijderen. F Draai de blauwe dop een zesde omwenteling linksom. F Trek de knop omhoog om hem te verwijderen. 248

251 Onderhoud F Pak een flacon AdBlue. Controleer de houdbaarheidsdatum en lees vervolgens aandachtig de gebruiksaanwijzing op het etiket voordat u de inhoud van de flacon in het AdBlue -reservoir van uw auto giet. Belangrijk: als het AdBlue - reservoir van uw auto helemaal leeg is - dit wordt aangegeven door de waarschuwingsmeldingen en u kunt in dat geval de motor niet meer starten - moet u het reservoir vullen met minimaal 3,8 liter additief (twee flacons van 1,89 liter). F Veeg nadat u de flacon leeg hebt gegoten met behulp van een vochtige doek eventuele vloeistofsporen van de rand van de vulopening van het reservoir. Spoel gemorst additief onmiddellijk weg met koud water of veeg het weg met een vochtige doek. Als het additief is gekristalliseerd, verwijder het dan met een spons en warm water. F Breng de blauwe dop aan op de vulopening van het reservoir en draai de dop een zesde omwenteling rechtsom tot hij stuit. F Breng de zwarte dop aan en draai hem een kwart omwenteling rechtsom zonder er druk op uit te oefenen. Zorg ervoor dat het merkteken op de dop in lijn staat met merkteken op de steun. F Leg het reservewiel en/of de opbergbak (volgens uitvoering) terug op de bodem van de bagageruimte. F Plaats de vloerbekleding van de bagageruimte terug en sluit de achterklep. Belangrijk: als u additief hebt bijgevuld nadat het reservoir leeg is geraakt, aangegeven door de melding "Vul brandstof- additief bij: Starten geblokkeerd", dient u ongeveer 5 minuten te wachten voordat u het contact weer aanzet, zonder het bestuurdersportier te openen, de auto te ontgrendelen, de sleutel in het contactslot te steken of de sleutel van het "Keyless entry and start"- systeem in het interieur te leggen. Zet vervolgens het contact aan en start na 10 seconden wachten de motor. Voer de lege AdBlue -flacons niet als huisvuil af, maar deponeer ze in de daartoe bestemde containers of breng de flacons naar uw verkooppunt

252 Technische gegevens Motoren en versnellingsbakken, benzine Benzinemotoren 1,6 l VTi 120 pk 1,6 l THP 155 pk Versnellingsbak Elektronisch gestuurd (6 versnellingen) Handgeschakeld (6 versnellingen) Automaat (6 versnellingen) Type Variant Uitvoering 8D5FH8/P - 8E5FH8/P 8D5FS8/P - 8E5FS8/P 8D5FV8-8E5FV8 8D5FNA - 8E5FNA 8D5FVA - 8E5FVA Emissienorm Euro 5 Euro 5 Cilinderinhoud (cm 3 ) Boring x slag (mm) 77 x 85,8 77 x 85,8 Max.vermogen: ECE-norm (kw)* Toerental bij max.vermogen (t/min) Max.koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max.koppel (t/min) Brandstof Loodvrij Loodvrij Katalysator Ja Ja Inhoud carter (in liter) Motor (met vervangen filter) 4,25 4, * Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).

253 Technische gegevens Benzinemotor 1,6 l e-thp 165 pk Versnellingsbak Handgeschakeld (6 versnellingen) Automaat (6 versnellingen) Type Variant Uitvoering 8D5GZ-M / S - 8E5GZ-M / S 8D5GZ-T / S - 8E5GZ-T / S Emissienorm - - Cilinderinhoud (cm 3 ) 1598 Boring x slag (mm) 77 x 85,8 Max.vermogen: ECE-norm (kw)* 121 Toerental bij max.vermogen (t/min) 6000 Max.koppel: ECE-norm (Nm) 240 Toerental bij max.koppel (t/min) 1400 Brandstof Loodvrij Katalysator Inhoud carter (in liter) Motor (met vervangen filter) 4,25 * Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE). Ja

254 Technische gegevens Gewichten en aanhangergewichten, benzine (in kg) Benzinemotoren Versnellingsbak Type Variant Uitvoering 1,6 l VTi 120 pk Elektronisch gestuurd (6 versnellingen) 8D5FH8/P - 8E5FH8/P 8D5FS8/P - 8E5FS8/P Handgeschakeld (6 versnellingen) 8D5FV8-8E5FV8 1,6 l THP 155 pk Automaat (6 versnellingen) 8D5FNA - 8E5FNA 8D5FVA - 8E5FVA Carrosserievariant Berline SW Berline SW Berline SW - Ledig gewicht Gewicht rijklaar* Maximum technisch toegestane massa totaal - Maximum toegestaan treingewicht helling max. 12% - Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12% - Aanhanger geremd** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht) Aanhanger ongeremd Aanbevolen kogeldruk * Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

255 Gewichten en aanhangergewichten, benzine (in kg) Benzinemotor Versnellingsbak Handgeschakeld (6 versnellingen) 1,6 l e-thp 165 pk Automaat (6 versnellingen) Technische gegevens Type Variant Uitvoering 8D5GZ-M / S 8E5GZ-M / S 8D5GZ-T / S 8E5GZ-T / S Carrosserievariant Berline SW Berline SW - Ledig gewicht Gewicht rijklaar* Maximaal technisch toegestane massa totaal - Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12% - Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12% - Aanhanger geremd** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht) Aanhanger ongeremd Aanbevolen kogeldruk * Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd

256 Technische gegevens Motoren en versnellingsbakken, diesel Dieselmotor Versnellingsbak Handgeschakeld (6 versnellingen) 1,6 l HDi 115 pk Elektronisch gestuurd (6 versnellingen) Type Variant Uitvoering 8D9HL0-8E9HL0 8D9HR8/PS - 8E9HR8/PS Carrosserievariant Berline SW Berline SW Emissienorm Euro 5 Euro 5 Cilinderinhoud (cm 3 ) Boring x slag (mm) 75 x 88,3 75 x 88,3 Max.vermogen: ECE-norm (kw)* Toerental bij max.vermogen (t/min) Max.koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max.koppel (t/min) Brandstof Katalysator Roetfilter Diesel Ja Ja Inhoud carter (in liter) Motor (met vervangen filter) 3, * Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).

257 Motoren en versnellingsbakken, diesel Dieselmotor Versnellingsbak Type Variant Uitvoering 2,0 l HDi 140 pk Handgeschakeld (6 versnellingen) 8DRHR8-8ERHR8 8DRHF8-8ERHF8 Automaat (6 versnellingen) 8DRHHA - 8ERHHA 8DRHDA - 8ERHDA 2,0 l HDi 163 pk Technische gegevens Handgeschakeld (6 versnellingen) 8DRHH8-8ERHH8 Carrosserievariant Berline SW Berline SW Berline SW Emissienorm Euro 5 Euro 5 Cilinderinhoud (cm 3 ) Boring x slag (mm) 85 x x 88 Max. vermogen: ECE-norm (kw)* Toerental bij max. vermogen (t/min) Max. koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max. koppel (t/min) Brandstof Diesel Katalysator Roetfilter Ja Nee Inhoud carter (in liter) Motor (met vervangen filter) 5,25 5 * Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE). Ja

258 Technische gegevens Motoren en versnellingsbakken, diesel Dieselmotor Versnellingsbak Type Variant Uitvoering 2,2 l HDi 204 pk Automaat (6 versnellingen) 8D4HLA - 8E4HLA Carrosserievariant Berline SW Emissienorm Euro 5 Cilinderinhoud (cm 3 ) 2179 Boring x slag (mm) 85 x 96 Max. vermogen: ECE-norm (kw)* 150 Toerental bij max. vermogen (t/min) 3500 Max. koppel: ECE-norm (Nm) 450 Toerental bij max. koppel (t/min) 2000 Brandstof Katalysator Roetfilter Diesel Ja Ja Inhoud carter (in liter) Motor (met vervangen filter) 5, * Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).

259 Technische gegevens Motoren en versnellingsbakken, BlueHDi-diesel Dieselmotor 2,0 l BlueHDi 150 2,0 l BlueHDi 180 Versnellingsbak Handgeschakeld (6 versnellingen) Automaat (6 versnellingen) Type Variant Uitvoering 8DAHXM/S 8EAHXM/S 8DAHWT/S 8EAHWT/S 8UAHWT/S Carrosserievariant Berline SW Berline SW Emissienorm Euro 6 Euro 6 RXH met uitsluitend verbrandingsmotor Cilinderinhoud (cm 3 ) Boring x slag (mm) 85 x x 88 Max. vermogen: ECE-norm (kw)* Toerental bij max. vermogen (tr/min) Max. koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max. koppel (tr/min) Brandstof Diesel Diesel Katalysator Ja Ja Roetfilter Ja Ja Inhoud carter (in liter) Motor (met vervangen filter) - - * Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE)

260 Technische gegevens Gewichten en aanhangergewichten, diesel (in kg) Dieselmotor Versnellingsbak Handgeschakeld (6 versnellingen) 1,6 l HDi 115 pk Elektronisch gestuurd (6 versnellingen) Type Variant Uitvoering 8D9HL0-8E9HL0 8D9HR8/PS - 8E9HR8/PS Carrosserievariant Berline SW Berline SW - Ledig gewicht Gewicht rijklaar* Maximaal technisch toegestane massa totaal Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12% Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12% Aanhanger geremd** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht) Aanhanger ongeremd Aanbevolen kogeldruk * Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

261 Gewichten en aanhangergewichten, diesel (in kg) Dieselmotoren Versnellingsbak Type Variant Uitvoering 2,0 l HDi 140 pk Handgeschakeld (6 versnellingen) 8DRHR8-8ERHR8 8DRHF8-8ERHF8 Automaat (6 versnellingen) 8DRHHA - 8ERHHA 8DRHDA - 8ERHDA 2,0 l HDi 163 pk Technische gegevens Handgeschakeld (6 versnellingen) 8DRHH8-8ERHH8 Carrosserievariant Berline SW Berline SW Berline SW - Ledig gewicht Gewicht rijklaar* Maximaal technisch toegestane massa totaal - Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12% - Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12% - Aanhanger geremd** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht) Aanhanger ongeremd Aanbevolen kogeldruk * Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd

262 Technische gegevens Gewichten en aanhangergewichten, diesel (in kg) Dieselmotor Versnellingsbak 2,2 l HDi 204 pk Automaat (6 versnellingen) Type Variant Uitvoering 8D4HLA - 8E4HLA Carrosserievariant Berline SW - Ledig gewicht Gewicht rijklaar* Maximaal technisch toegestane massa totaal - Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12% - Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12% - Aanhanger geremd** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht) Aanhanger ongeremd Aanbevolen kogeldruk 75 * Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd. 260

263 Gewichten en aanhangergewichten, diesel BlueHDi (in kg) Dieselmotoren 2,0 l BlueHDi 150 2,0 l BlueHDi 180 Technische gegevens Versnellingsbakken Handgeschakeld (6 versnellingen) Automaat (6 versnellingen) Type Variant Uitvoering 8DAHXM/S - 8EAHXM/S 8DAHWT/S - 8EAHWT/S 8UAHWT/S Carrosserievariant Berline SW Berline SW RXH met uitsluitend verbrandingsmotor - Ledig gewicht Gewicht rijklaar* Maximaal technisch toegestane massa totaal - Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12% - Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12% - Aanhanger geremd** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht) Aanhanger ongeremd Aanbevolen kogeldruk * Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd

264 Technische gegevens Afmetingen (in mm) Berline SW 262

265 Technische gegevens RXH met uitsluitend verbrandingsmotor (leverbaar 2 e halfjaar 2014) Let op: de wagenhoogte van uw auto is onder ideale omstandigheden ongeveer 184 mm (waarde rijklaar: alleen de bestuurder inclusief volle brandstoftank). Deze waarde kan, afhankelijk van de belading van de auto, de ondergrond en de omgeving variëren. Als de bestuurder van mening is dat de auto een obstakel kan passeren, is hij hiervoor zelf volledig verantwoordelijk

266 Technische gegevens Identificatie De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto. De sticker bevat de volgende informatie: - bandenspanning zonder en met volle belading, - bandenmaat, - bandenspanning van het reservewiel, - kleurcode van de lak. A. Serienummer onder de motorkap. Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij de schokdempersteun. B. Serienummer op de onderste voorruittraverse. Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit. C. Constructeurssticker. Dit nummer staat op een eenmalige sticker op de portiersponning, aan bestuurderszijde. D. Sticker bandenspanning/kleurcode van de lak. Deze sticker is op de middenstijl aan bestuurderszijde bevestigd. Controleer de bandenspanning minimaal één keer per maand, bij koude banden. Een te lage bandenspanning veroorzaakt een hoger brandstofverbruik. 264

267 Urgence-oproep of Assistance-oproep 265

268 Urgence-oproep of Assistance-oproep Peugeot Connect SOS Peugeot Connect Assistance 266 Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets. Het knipperen van het groene ledlampje en een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de alarmcentrale "Peugeot Connect SOS" is verstuurd*. Het groene ledlampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd. Het groene ledlampje dooft. De annulering wordt bevestigd met een gesproken bericht. Om een oproep te annuleren kunt u ook de alarmcentrale "Peugeot Connect SOS" melden dat de oproep per vergissing werd verstuurd. De alarmcentrale "Peugeot Connect SOS" lokaliseert onmiddellijk uw auto, neemt in uw landstaal contact met u op** en roept indien nodig de hulp in van de bevoegde hulpdiensten**. In landen waar de alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie. Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags, automatisch een noodoproep gedaan. * Afhankelijk van de algemene gebruiksvoorwaarden, die u bij uw verkooppunt kunt opvragen, en de technische beperkingen van het systeem. ** Afhankelijk van de geografische dekking van "Peugeot Connect SOS" en "Peugeot Connect Assistance" en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen. De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschikbare diensten PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op bekijken. Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto. Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd**. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd. Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht. Werking van het systeem Bij het aanzetten van het contact, gaat het groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem. Het oranje lampje knippert: er is een storing in het systeem. Het oranje lampje blijft branden: de noodbatterij moet vervangen worden. Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-netwerk. Wanneer u uw auto buiten het PEUGEOT-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur. Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de diensten PEUGEOT CONNECT, behoudt de constructeur zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.

269 JBL HIFI-SYSTEEM Het Hifi-systeem versie 5.1 is door de ingenieurs van PEUGEOT samen met de specialisten van het merk JBL ontwikkeld. Voor een optimale geluidskwaliteit zijn voor en achter in het interieur vier tweewegluidsprekersets gemonteerd. De twee wegen worden door een actief filtersysteem van elkaar gescheiden. De luidsprekersets bestaan uit een tweeter met textieldome, voor een stabiele en uitgebalanceerde geluidsweergave van de hoge tonen, en een mediumwoofer met een vermogen van 50 W RMS voorzien van een omgekeerde driver en een neodymium magneet voor een perfecte weergave van de lage tonen. De centrale luidspreker in het dashboard zorgt voor een nog betere geluidskwaliteit en geeft de inzittenden het gevoel bij een live-optreden aanwezig te zijn. De subwoofer in de bagageruimte, met een drievoudige spoel en een vermogen van 150 W, geeft extra diepte en kleur aan de lage tonen van het geluidsspectrum. Het geheel wordt aangestuurd door een 10-wegversterker met een vermogen van 500 W RMS en een impedantie van 2 ohm. Deze versterker is van specifieke software voorzien die zorgt voor een surround-effect en een uitstekende geluidsverdeling, zodat zowel de bestuurder als de passagiers optimaal van de muziek kunnen genieten. 267

270 268

271 7 inch Touchscreen GPS-navigatie Multimedia-autoradio Bluetooth -telefoon Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto functioneert. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Wanneer de eco-mode is geactiveerd, schakelt het systeem zichzelf na het afzetten van de motor automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. INHOUD 01 Algemene werking blz Basisfunctie - Bedieningspaneel blz Schakelaars op het stuurwiel blz Media blz Navigatie blz Configuratie blz Internetdiensten blz Telefoon blz. 324 Veelgestelde vragen blz

272 01 Algemene werking "Navigatie"* hiermee kan de navigatie worden ingesteld en de bestemming worden gekozen. "Telefoon" hiermee kan een telefoon via Bluetooth worden verbonden. "Configuratie" hiermee kunnen de geluidssignalen, de grafische thema's en de lichtsterkte van de dashboardverlichting worden ingesteld. "Rijhulpsysteem" hiermee kan de boordcomputer worden weergegeven en kunnen bepaalde functies van de auto worden ingeschakeld, uitgeschakeld of geconfigureerd. 270 "Media" hiermee kunnen de radio en de andere geluidsbronnen van het audiosysteem worden geselecteerd en kunnen foto's worden weergegeven. "Internetdiensten"* hiermee kan verbinding worden gemaakt met een portail met applicaties om eenvoudig, veilig en op een persoonlijke manier te surfen via een dongel die met abonnement verkrijgbaar is bij het PEUGEOT-netwerk. * Volgens uitvoering.

273 01 Algemene werking Gebruik de toetsen onder het touchscreen om de menu's te openen en druk vervolgens op de op het touchscreen weergegeven toetsen. Elk menu wordt op één pagina of op twee pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina) weergegeven. Hoofdpagina Secundaire pagina Als het bijzonder warm is, kan het systeem gedurende minimaal 5 minuten overgaan in de waakstand (volledig uitschakelen van het scherm en het geluid). 271

274 02 Basisfuncties Bij draaiende motor wordt het geluid onderbroken door de toets in te drukken. Bij afgezet contact wordt het systeem ingeschakeld door de toets in te drukken. Volumeregeling (voor elke bron afzonderlijk, ook voor "Verkeersinformatie (TA)" en navigatieaanwijzingen). Sneltoetsen: met behulp van de toetsen in de bovenste balk van het touchscreen is het mogelijk direct de geluidsbron of de lijst met zenders (of titels afhankelijk van de geluidsbron) te kiezen. Als de auto langdurig in de zon heeft gestaan, kan het geluidsvolume worden beperkt om het systeem te beschermen. Zodra de temperatuur in het interieur is gezakt, zal de oorspronkelijke instelling weer worden gebruikt. 272 Selecteren van de geluidsbron (volgens uitvoering): - Radio "FM"/"AM"/"DAB"*. - "USB"-stick. - CD-speler in het dashboardpaneel. - Jukebox*, na audiobestanden te hebben gekopieerd op het interne geheugen van het systeem. - Telefoon aangesloten via Bluetooth* en streaming-verzending Bluetooth *. - Mediaspeler aangesloten via de AUX-aansluiting (Jack, kabel niet meegeleverd). Het is een "resistief" scherm dat voelbaar aangeraakt moet worden, met name bij bewegingen (door een lijst bladeren, scrollen over de kaart, enz.). Lichtjes aanraken is niet voldoende. Als het scherm met meerdere vingers wordt aangeraakt, worden de commando's niet opgevolgd. Het scherm kan ook worden bediend als u handschoenen draagt. Dankzij deze technologie kan het scherm bij elke temperatuur worden gebruikt. Gebruik voor het schoonmaken van het scherm een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel. Raak het scherm niet met een puntig voorwerp aan. Raak het scherm niet met vochtige handen aan. * Volgens uitrusting.

275 03 Stuurkolomschakelaars - Indrukken: toegang tot het menu van het display van het instrumentenpaneel. - Draaien: scrollen binnen het menu van het display van het instrumentenpaneel. - Volume verhogen. - Geluidsweergave onderbreken / hervatten. - Draaien. Radio: automatische selectie van vorige/volgende zender. Media: volgende/vorige track. - Drukken en draaien: naar de opgeslagen voorkeurzenders. - Kort indrukken: geluidsbron wijzigen. - Toets TEL/SRC (kort indrukken): Binnenkomend gesprek aannemen. Tijdens een telefoongesprek: toegang tot het menu Telefoon: Gesprek beëindigen, privémodus, handsfree functie. - Toets TEL/SRC (even ingedrukt houden): Binnenkomend gesprek weigeren of telefoongesprek beëindigen. Buiten een telefoongesprek om (even ingedrukt houden): toegang tot het menu Telefoon (contacten, gesprekkenlijst). - Toegang tot de menucarrousel. - Volume verlagen. - Radio: weegave van zenders. Media: weergave van tracklist. 273

276 04 Media Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Media" Hoofdpagina Lijst van FM-zenders Opslaan 274

277 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Media Lijst Lijst van FM-zenders Druk op een zender om deze te selecteren. FM-radio DAB-radio AM-radio Media Bron Jukebox CD USB Selecteer de bron. ipod Bluetooth AUX Media Opslaan Druk op een lege plek en vervolgens op "Opslaan". 275

278 04 Media Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Media" Lijst van FM-zenders Secundaire pagina Media Foto's Kopiëren naar jukebox Beheer jukebox 276

279 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Media Opslaan Op een zender drukken om deze te selecteren. Lijst updaten De lijst updaten afhankelijk van de ontvangst. Secundaire pagina Frequentie De gewenste radiofrequentie invoeren. Lijst zenders Bevestigen De instellingen opslaan. Media Selecteren pagina Draaien Alles selecteren De geselecteerde foto op het volledige scherm weergeven. De foto 90 draaien. Alle foto's van de lijst selecteren. Nogmaals drukken om de selectie ongedaan te maken. Secundaire pagina Vorige foto. Foto's Diavoorstelling Pauzeren/afspelen. De foto's op het volledige scherm weergeven. Volgende foto. Bevestigen De instellingen opslaan. Sorteren op map Sorteren op album De manier van selecteren kiezen. Media Secundaire pagina Beheer jukebox Alles selecteren Vergrootglas Map aanmaken Hernoemen Verwijderen Alles selecteren De opties voor handelingen kiezen. Bevestigen De opties opslaan. Kopiëren De instellingen opslaan. 277

280 04 Media Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Media" Secundaire pagina Media Instellingen Instellingen Instellingen 278

281 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Media Secundaire pagina Weergeven van het meest recent gebruikte medium. Lijst met media Willekeurige volgorde (alle nummers): Media Instellingen Willekeurige volgorde (huidige album): Continu herhalen: De instellingen voor het afspelen kiezen. Versterking AUX Media Secundaire pagina Instellingen Radio Instellingen Volgen RDS Volgen DAB/FM Weergave Radio Text Weergave pictogrammen DAB-radio De opties in - of uitschakelen. Verkeersinformatie (TA) Berichten Instellingen Weer Ontspanning - Sport De opties in - of uitschakelen. Waarschuwingen. Bevestigen De instellingen opslaan. 279

282 04 Radio Selecteren van een zender Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven. of Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Lijst " op de hoofdpagina. of Selecteer " Lijst zenders " op de secundaire pagina. OF Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven en selecteer vervolgens " Opslaan ". Selecteer een in de lijst opgeslagen zender. Selecteer de radiozender in de weergegeven lijst. Selecteer indien nodig een andere geluidsbron. Selecteer " Lijst updaten " om de lijst bij te werken. Selecteer de radio " FM-radio " of " AM-radio ". De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDSfunctie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio. 280

283 04 Radio Wijzigen van een frequentie Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Automatisch zenders zoeken Druk op 3 of 4 of verplaats de cursor om automatisch te zoeken naar de zender met een hogere of lagere frequentie. OF Druk op "Frequentie invoeren" om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. VERVOLGENS Selecteer het wijzigen van de geluidsbron. Voer de volledige frequentie (bijv.: MHz) in met het toetsenbord en druk op " Bevestigen ". Selecteer de radio " FM-radio " of " AM-radio ". OF Via een alfabetische lijst Druk op de huidige radiozender en kies vervolgens de zender uit de weergegeven lijst. 281

284 04 Radio Een zender opslaan Selecteer een zender of een frequentie (zie de desbetreffende rubriek). Druk op " Opslaan ". Selecteer een nummer in de lijst om de eerder gekozen/ingestelde zender op te slaan. Door een nummer ingedrukt te houden wordt de zender onder dat nummer opgeslagen. Of Door op deze toets te drukken worden de zenders achtereenvolgend opgeslagen. Oproepen van opgeslagen zenders Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven en selecteer vervolgens " Opslaan ". 282

285 04 Radio RDS inschakelen en uitschakelen Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Instellingen ". Selecteer " Radio ". Schakel " Volgen RDS " in of uit. Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen. 283

286 04 Radio Weergave van de naam van de radiozender waarop is afgestemd. Sneltoets: toegang tot het keuzemenu van geluidsbronnen en de lijst met zenders (of titels, afhankelijk van de geluidsbron). Selecteren van de radiozender. Eventueel uitgezonden programmatype van de radiozender. Beheer van de Jukebox. Weergave van een huidige bewerking. Secundaire pagina. Vorige "multiplex". Vorige radiozender. Weergave van de naam en het nummer van de beluisterde "multiplex" (ook wel "bundel" genoemd). Selecteren van de geluidsbron. Weergave van de "DAB"- band. Weergave van de "Radiotekst" van de beluisterde radiozender. Volgende "multiplex". Volgende radiozender. Opgeslagen radiozender, toetsen 1 t/m 15 Kort indrukken: selecteren van de opgeslagen radiozender. Lang indrukken: opslaan van een radiozender. Weergave van de opties: grijs indien actief maar niet beschikbaar, wit indien actief en beschikbaar. Als de beluisterde "DAB"-zender niet in "FM" beschikbaar is, wordt de optie "DAB FM" grijs weergegeven. Journaline is een informatiedienst op tekstbasis voor digitale radiosystemen. De dienst geeft up-to-date informatie in tekstvorm weer en is vergelijkbaar met een elektronisch magazine of een internetkrant. De informatie is geordend op onderwerpen en subonderwerpen. 284

287 04 Radio DAB (Digital Audio Broadcasting) Digitale radio Digitale radio zorgt voor een betere geluidskwaliteit en biedt de mogelijkheid grafische informatie weer te geven met actualiteiten van de beluisterde radiozender. Selecteer Lijst op de primaire pagina. Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze uit een aantal radiozenders die in alfabetische volgorde zijn gerangschikt. Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven. Digitale radio - Volgsysteem DAB / FM "DAB" is niet overal beschikbaar. Als het digitale signaal niet goed is, kunt u met het "Volgsysteem digitale zender / FM" dezelfde zender blijven beluisteren doordat het systeem automatisch overschakelt op de desbetreffende analoge "FM"-zender (indien beschikbaar). Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Instellingen ". Selecteer het veranderen van geluidsbron. Selecteer " RADIO ". Selecteer " DAB-radio ". Selecteer " Lijst " op de hoofdpagina. of Selecteer " Lijst zenders " op de secundaire pagina. Selecteer de radio in de weergegeven lijst. Selecteer "Volgsysteem digitale zender/fm" en vervolgens " Bevestigen ". Als het "Volgsysteem digitale zender / FM" is geactiveerd, kan er sprake zijn van een verschil van enkele seconden als het systeem overschakelt op de analoge "FM"-zender en kan het geluidsvolume veranderen. Als het digitale signaal weer goed is, schakelt het systeem automatisch weer over op "DAB". Als de "DAB"-zender waarnaar wordt geluisterd niet beschikbaar is als "FM"-zender (optie " DAB/FM " grijs weergegeven) of als het "Volgsysteem digitale zender / FM" niet is geactiveerd, wordt het geluid onderbroken als het digitale signaal te zwak wordt. 285

288 04 Muziek CD-, MP3-, USB-speler, AUX-aansluiting Plaats de CD in de speler, steek de USBstick in de USB-aansluiting of sluit de USBapparatuur via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan. Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten. Het verwijderen van alle andere dan muziekbestanden en het verminderen van het aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze afspeellijsten versnellen. De afspeellijsten worden iedere keer na het opnieuw aanzetten van het contact of het aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De autoradio slaat de lijsten echter wel op en als ze niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter. Geluidsbron kiezen Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer het wijzigen van de geluidsbron en kies vervolgens de geluidsbron. Via de toets SRC (bron) op het stuurwiel kunt u van de ene naar de andere geluidsbron overschakelen. Druk op OK om de selectie te bevestigen. "CD/CD MP3" "Radio" "USB, ipod" "Aux" "Bluetooth (streaming)" 286

289 04 Muziek CD, MP3-CD, USB-speler Informatie en adviezen De autoradio speelt bestanden met de extensie ".wma,.aac,.flac,.ogg,.mp3" met een bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af. Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld. Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4,...) kunnen niet worden afgespeeld. WMA-bestanden moeten van het type WMA9 Standaard zijn. De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 khz. Het systeem is geschikt voor externe USB-geluidsdragers, Blackberry's of apparatuur van Apple die op de USB-aansluitingen kunnen worden aangesloten (kabel niet meegeleverd). U kunt deze apparatuur bedienen via de audio-installatie van de auto. Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet meegeleverd) op de Jackplug worden aangesloten. Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " ",?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen. Gebruik uitsluitend USB-sticks met het formaat FAT32 (File Allocation Table 28 bits). Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-cd is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. Als tegelijkertijd twee identieke apparaten zijn aangesloten (twee USB-sticks of twee Apple -spelers), werkt het systeem niet. Het is wel mogelijk om tegelijkertijd een USB-stick en een Apple -speler aan te sluiten. Gebruik voor een goede werking bij voorkeur originele Apple USBkabels. 287

290 04 Muziek Een track selecteren Vorige track. / Overzicht van tracks en afspeellijsten op USB of CD. Volgende track. / Omhoog en omlaag in de lijst. Vorige afspeellijst. Bevestigen, verder in de menustructuur. Volgende afspeellijst. Terug in de menustructuur. 288

291 04 Muziek APPLE -speler aansluiten Streaming audio Sluit een Apple -speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op één van de USB-aansluitingen. Het afspelen begint automatisch. Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de telefoon via de audio-installatie in de auto af te spelen. Maak een verbinding met de telefoon: zie de rubriek " Telefoon " en vervolgens " Bluetooth ". Kies het profiel "Audio" of "Alle". De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto. De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts). De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens een andere indeling te selecteren (bijvoorbeeld playlists). Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar de gewenste track. De autoradio kan geen kopieën van foto's en hoezen weergeven. Deze kopieën zijn alleen met een USB-stick mogelijk. De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw Apple -speler. Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de telefoon. Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur of met de toetsen van de autoradio. Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een geluidsbron beschouwd. Wij adviseren de functie "Herhalen" van de Bluetooth-apparatuur in te schakelen. 289

292 04 Muziek AUX-ingang gebruiken (audiokabel niet meegeleverd) Sluit het externe apparaat (MP3-speler, enz.) met een geschikte kabel aan op de JACK-aansluiting. Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer het wijzigen van de geluidsbron. Selecteer de geluidsbron " AUX-INGANG ". Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel daarna het volume van de autoradio. De bediening gebeurt via het externe apparaat. 290

293 04 Muziek Beheer van de Jukebox Sluit de apparatuur (MP3-speler, enz.) met behulp van een audiokabel aan op de USB- of de JACK-aansluiting. Selecteer het vergrootglas om een map of een album te openen en kies elk audiobestand afzonderlijk. Wanneer geen enkel audiobestand naar het systeem, met een geheugencapaciteit van 8 GB, is gekopieerd, worden alle pictogrammen met betrekking tot de functie Jukebox gearceerd weergegeven en kunnen ze niet worden gebruikt. Selecteer " Bevestigen " en vervolgens " Kopiëren ". Selecteer " Lijst met media ". Selecteer "Nieuwe map" om een mappenstructuur in de jukebox aan te maken of selecteer "Structuur aanhouden" om de structuur van de apparatuur aan te houden. Selecteer " Kopie jukebox ". Selecteer "Sorteren op map" of "Sorteren op album". Tijdens het kopiëren wordt de hoofdpagina weergegeven. U kunt op elk moment de informatie met betrekking tot het kopiëren bekijken door op deze toets te drukken. 291

294 05 Navigatie Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Navigatie" Hoofdpagina Navigatie Berekeningscriteria 292

295 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Navigatie Instellingen Navigatie Bestemming innvoeren Berekenings criteria Opslaan De navigatie stoppen Snelste Kortste Tijd/afstand Ecologisch Tol Veerboot Exact - Dichtb. Zie route op de kaart Bevestigen Weergeven van de meest recente bestemmingen. De navigatiecriteria kiezen. Op de kaart wordt het aan de hand van de criteria gekozen traject weergegeven. De kaart weergeven en de routegeleiding starten. De opties opslaan. Het actuele adres opslaan. De navigatie-informatie uitschakelen. Spraak Route omleiden Het stemvolume en het opnoemen van straatnamen instellen. Afwijken van de oorspronkelijke route met een bepaalde afstand. Weergeven als tekst. Inzoomen. Navigatie Uitzoomen. Weergeven op volledig scherm. De kaart verplaatsen met de pijlen. Kaart tweedimensionaal weergeven. 293

296 05 Navigatie Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Navigatie" Bestem. Invoeren Adres Secundaire pagina Zie de rubriek " Communicatie " voor het beheren van de contacten en de adressen. Contacten Navigatie Pont of Interest zoeken Zie de rubriek " Communicatie " voor het gebruik van de functies van de telefoon. POI zoeken op naam Point of Interest weergeven op kaart 294

297 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Navigatie Secundaire pagina Bestem. Invoeren Navigatie Secundaire pagina POI zoeken Navigatie Secundaire pagina POI weergeven Adres Contacten Op kaart Etappe&route Stoppen Route naar Alle POI's Auto Rest./ hotels Persoonlijk Op naam Zoeken Alles selecteren Verwijderen POI's importeren Bevestigen Huidige locatie Points of Interest Stadscentrum Opslaan Stop inlassen Route naar Adresbestanden Bestand aanmaken Stop inlassen Contact zoeken Route naar Het adres instellen. Het actuele adres opslaan. Een etappe aan het traject toevoegen. Op de toets drukken om de route te berekenen. Een contact selecteren en de route naar diens adres berekenen. De kaart weergeven en inzoomen om routes te bekijken. Een etappe aanmaken, toevoegen/verwijderen, of het routeplan bekijken. De navigatie-informatie uitschakelen. Op de toets drukken om de route te berekenen. Lijst van beschikbare categorieën. Na het kiezen van de categorie de Points of Interest selecteren. De instellingen opslaan. De instellingen voor de weergave van de POI kiezen. De opties opslaan. 295

298 05 Navigatie Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Route omleiden Traffic-berichten "Navigatie" Secundaire pagina Config. kaart Navigatie Config. kaart Instellingen Instellingen Instellingen Wisselen tussen twee menu's. 296

299 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Op de route Navigatie Rondom auto Secundaire pagina Traffic-berichten Op bestemming Omleiden Afwijken over een afstand van Route herberekenen De keuzes voor de meldingen en het filtergebied instellen. Afsluiten De opties opslaan. Noorden boven Richting Rijrichting boven Navigatie Secundaire pagina Kaarten In perspectief Kaartkleur "dag" De weergave en de richting van de kaart kiezen. Config. kaart Kenmerk Kaartkleur "nacht" Dag-/nachtst. automat. Bevestigen De instellingen opslaan. Rekencriteria Navigatie Secundaire pagina Spraak Waarschuwing! De keuzes vastleggen en het stemvolume en het opnoemen van straatnamen selecteren. Instellingen Opties traffic Bevestigen De opties opslaan. 297

300 05 Navigatie - routebegeleiding Een bestemming kiezen Naar een nieuwe bestemming Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Navigeren ". Selecteer " Bestem. Invoeren ". Kies de navigatiecriteria: " Snelste " of " Kortste " of " Tijd/afstand " of " Ecologisch ". Selecteer " Adres ". Kies het " Land: " in de weergegeven lijst en vervolgens op dezelfde manier: de " Plaats: " of de postcode, de " Straat: ", het " N : ". Druk elke keer op Bevestigen. Kies de overige criteria: " Inclusief tolwegen ", " Inclusief veerboten ", " Verkeer ", " Exact ", " Dichtb. ". Selecteer " Bevestigen " of druk op " Zie route op de kaart " om de navigatie te starten. Druk op " Instellingen " en vervolgens op " De navigatie stoppen " om de navigatie-informatie uit te schakelen. Selecteer " Archiveren " om het adres als item op te slaan. U kunt maximaal 200 items opslaan. Druk op " Instellingen " en vervolgens op " De navigatie hervatten " om de navigatie-informatie weer in te schakelen. 298

301 05 Navigatie - routebegeleiding Naar een van de meest recente bestemmingen Naar een contact uit het telefoonboek Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Navigatie naar een contact dat is geïmporteerd vanuit de telefoon is alleen mogelijk als het adres compatibel is met het systeem. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Bestem. invoeren ". Selecteer " Bestem. Invoeren ". Selecteer " Contacten ". Selecteer het adres in de weergegeven lijst. Selecteer de bestemming uit de contacten in de weergegeven lijst. Selecteer " Navigeren ". Selecteer de criteria en vervolgens " Bevestigen " of druk op " Zie route op de kaart " om de navigatie te starten. Selecteer " Navigatie naar ". Selecteer de criteria en vervolgens " Bevestigen " om de navigatie te starten. 299

302 05 Navigatie - routebegeleiding Naar GPS-coördinaten Naar een punt op de kaart Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Bestem. Invoeren ". Selecteer " Bestem. Invoeren ". Selecteer " Adres ". Selecteer " Op kaart ". Stel de " Lengtegraad: " en vervolgens de " Breedtegraad: " in. Zoom in op de kaart en selecteer vervolgens het punt. Selecteer " Navigeren ". Selecteer de criteria en vervolgens " Bevestigen " of druk op " Zie route op de kaart " om de navigatie te starten. Door lang indrukken worden toeristische trekpleisters in de omgeving weergegeven. 300

303 05 Navigatie - routebegeleiding Naar Points of Interest (POI) Points of Interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden,...). Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer een Point of Interest in de weergegeven lijst. Selecteer " POI zoeken ". Selecteer " Navigeren ". Selecteer " Alle POI's " of " Auto " of " Rest./ hotels " of " Persoonlijk " of " Op naam ". Bij de jaarlijke update van de kaartgegevens krijgt u ook de beschikking over nieuwe POI's. Daarnaast kunt u elke maand de risicozones/gevarenzones bijwerken. De exacte procedure vindt u op: Selecteer een categorie in de weergegeven lijst. Selecteer " Zoeken ". 301

304 05 Navigatie - routebegeleiding Naar Points of Interest (POI) Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " POI weergeven ". Selecteer een categorie in de weergegeven lijst en druk vervolgens op " Bevestigen ". 302

305 05 Navigatie - routebegeleiding Instellen waarschuwingsmeldingen risicogebieden / Gevarenzones Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Bevestigen ". Selecteer " Instellingen ". Deze functies zijn alleen beschikbaar als de Risicogebieden zijn gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd. Selecteer "Config. waarschuwingen". U kunt nu de melding voor Risicogebieden inschakelen en vervolgens kiezen voor: - "Geluidssignaal" - "Alleen waarschuw. bij navi." - "Alleen snelheidswaarschuw." - "Snelheidsbeperking weergeven" - "Tijd": u kunt de tijd tussen het moment van de melding en het passeren van de Risicogebieden instellen. 303

306 05 Navigatie - routebegeleiding Een etappe toevoegen Etappes beheren Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Herhaal de vorige stappen 1 tot en met 3 om etappes te beheren (een etappe toevoegen). Selecteer " Bestem. invoeren ". Selecteer de etappe die u wilt verplaatsen. Selecteer " Etappe&route ". Selecteer " Omhoog verplaatsen ". Selecteer " Etappe toevoegen " en vervolgens " Adres ". Selecteer " Omlaag verplaatsen ". Het adres van een etappe geeft u als bestemming op via " Plaats: " of postcode, " Straat: ", " N : ". Druk elke keer op Bevestigen. Selecteer vervolgens " Etappe toevoegen ". Selecteer " Navigeren ". Selecteer de criteria en vervolgens " Bevestigen " om de navigatie te starten en een algemene richting te geven aan de navigatieroute. Selecteer " Verwijderen ". Selecteer "Routebeschrijving" om de wijzigingen in de aanwijzingen op de route te tonen. 304

307 05 Navigatie - routebegeleiding Navigatieopties Criteria voor de berekening Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Nu kunt u het volgende kiezen: - navigatiecriteria: " Snelste ", " Kortste ", " Tijd/afstand ", " Ecologisch ". - aanvullende criteria: " Inclusief Tolwegen ", " Inclusief veerboten ", " Verkeer ", " Exact ", " Dichtb. ". Selecteer " Instellingen ". Selecteer " Bevestigen ". Selecteer " Criteria ". De berekening van het criterium "ecologisch" is gebaseerd op de kaartgegevens, maar kan in sommige gevallen niet volledig correct zijn. 305

308 05 Verkeer Verkeersinformatie Weergave van berichten Filters instellen Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Traffic-berichten ". Selecteer " Instellingen ". Stel de filters " Op de route ", " Rondom ", " Op bestemming " in om een meer gedetailleerd overzicht van meldingen te krijgen. Druk nogmaals op de knop om het filter ongedaan te maken. Selecteer de melding in de weergegeven lijst. Selecteer het vergrootglas om gesproken berichten te ontvangen. Selecteer "Info-optie". Selecteer: - " Nieuwe berichten melden ", - "Berichten oplezen", Verfijn vervolgens het gebied van het filter. Selecteer " Bevestigen ". Een via het GPS-navigatiesysteem ontvangen TMC-bericht (Trafic Message Channel) is informatie met betrekking tot de verkeersomstandigheden die in real time wordt ontvangen. Wij adviseren een filtergebied van: - 20 km in de stad, - 50 km op de snelweg. 306

309 05 Verkeer Belangrijkste picrogrammen met betrekking tot het verkeer Verkeersberichten beluisteren Rood-gele driehoek: verkeersinformatie, bijvoorbeeld: Verkeerssituatie gewijzigd Wegversmalling Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Gladheid Oponthoud Ongeval Werkzaamheden Selecteer " Instellingen ". Explosiegevaar Manifestatie Wegafsluiting Gevaar Selecteer " Spraak ". Verboden in te rijden File Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld: Schakel " Verkeer (TA)" in of uit. Weerberichten Wind Parkeerplaats Verkeersinformatie Mist Sneeuw/ijs De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (radio, CD, USB,...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat. 307

310 05 Verkeer Route omleiden Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Route herberekenen ". De route wordt qua tijd en afstand aangepast. Selecteer " Traffic-berichten ". Selecteer " Bevestigen ". Selecteer " Omleiden ". Er kan een omleiding worden ingesteld als er verkeersinformatie wordt ontvangen. Selecteer de afstand van de omleiding door op + of - te drukken. 308

311 05 Kaart Kaartinstellingen Oriëntering van de kaart Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Config. kaart ". Selecteer: - " Noorden boven " om de kaart altijd naar het noorden te richten, - " Rijrichting boven " om de kaart op de rijrichting van de auto te richten, - " In perspectief " om de kaart in perspectief te zien. Selecteer " Richting ". Selecteer " Bevestigen " om de wijzigingen op te slaan. 309

312 05 Kaart Configureren Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Config. kaart ". Selecteer: - " Kaartkleur "dag" " om de kaart altijd in de dagstand weer te geven. - " Kaartkleur "nacht" " om de kaart altijd in de nachtstand weer te geven. - " Dag-/nachtst. automat. " om de weergave van de kaart automatisch aan de hoeveelheid buitenlicht aan te passen. Deze instelling werkt met behulp van de lichtsensor van de auto of door handmatig de verlichting in te schakelen. Druk vervolgens op " Bevestigen " om de wijzigingen op te slaan. Selecteer " Kenmerk ". De straatnamen worden op de kaart weergegeven bij een schaal van 100 m of kleiner. 310

313 05 Instellingen Gesproken navigatieberichten Volume / Straatnamen Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Spraakweergave " en/of " Mannenstem " en/of " Vrouwenstem " en/of " Spraakweergave straatnamen ". Selecteer " Instellingen ". Selecteer " Spraak ". Selecteer " Bevestigen " om de wijzigingen op te slaan. 311

314 06 Configuratie Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Configuratie" Hoofdpagina Audio-instellingen Audio-instellingen Audio-instellingen Keuze van het thema 312

315 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Geluidssferen De geluidssfeer kiezen. Verdeling De verdeling van het geluid over het interieur instellen dankzij het Arkamys -systeem. Configuratie Effecten Het geluidsvolume selecteren of het volume koppelen aan de wagensnelheid. Audio-instellingen Beltonen De melodie en het volume van de beltoon kiezen als de telefoon overgaat. Spraak Het geluidsvolume van de stem instellen en kiezen voor het opnoemen van straatnamen. Bevestigen De instellingen opslaan. Configuratie Scherm uit De weergave uitzetten (zwart scherm). Terugkeren naar de weergave door op het zwarte scherm te drukken. Configuratie Thema's Bevestigen Kies het thema en sla de parameter op. 313

316 06 Configuratie Niveau 1 Niveau 2 "Configuratie" Eenheden Secundaire pagina Fabrieksinstellingen Configuratie Instellen datum en tijd Display 314

317 Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen Eenheden De eenheden voor de afstand, het brandstofverbruik en de temperatuur kiezen. Configuratie Secundaire pagina Systeeminstellingen Gegevens wissen Fabrieksinstellingen De gewenste gegevens in de lijst selecteren en vervolgens op Wissen drukken. De oorspronkelijke instellingen terugzetten. Bevestigen De instellingen opslaan. Configuratie Secundaire pagina Tijd/datum Bevestigen De datum en tijd instellen en vervolgens bevestigen. Configuratie Secundaire pagina Scherminst. Automatisch scrollen Animaties uitschakelen Bevestigen De lichtsterkte instellen en vervolgens bevestigen. 315

318 06 Configuratie Niveau 1 Niveau 2 "Configuratie" Taalkeuze Secundaire pagina Configuratie Rekenmachine Kalender 316

319 Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen Configuratie Secundaire pagina Talen Bevestigen De taal selecteren en vervolgens bevestigen. Configuratie Secundaire pagina Rekenmachine De rekenmachine selecteren. Configuratie Secundaire pagina Kalender De kalender selecteren. 317

320 06 Configuratie Geluidsinstellingen Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Audio-instellingen ". - " Sfeer " (6 verschillende opties) - " Lage tonen " - " Hoge tonen " - " Loudness " (inschakelen/uitschakelen) - " Verdeling ", (" Bestuurder ", " Alle passagiers ", " Alleen vóór ") - "Geluidssignaal op touchscreen" - " Snelheidsafhankelijk volume " (inschakelen/uitschakelen) Selecteer " Sfeer of " Verdeling "of " Effecten "of " Beltonen "of " Spraak ". De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys -systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en biedt de mogelijkheid de weergave af te stemmen op het aantal inzittenden. Uitsluitend beschikbaar in de configuratie met 6 luidsprekers. De audio-instellingen (Sfeer, Lage tonen, Hoge tonen, Loudness) zijn voor elke geluidsbron apart in te stellen. De instellingen van de verdeling van het geluid en de balans zijn voor alle geluidsbronnen gelijk. Geïntegreerd audiosysteem: Sound Staging van Arkamys. Dankzij het Sound Staging-systeem krijgen de bestuurder en de passagiers het gevoel bij een live-uitvoering aanwezig te zijn: het geluid lijkt van voren te komen en omgeeft de inzittenden volledig. Deze nieuwe ervaring wordt mogelijk gemaakt door de software van de autoradio die de digitale signalen van de mediaspelers (radio, CD, MP3,...) bewerkt zonder dat de instellingen van de luidsprekers veranderd hoeven te worden. Bij de bewerking van de signalen wordt rekening gehouden met de vorm van het interieur, zodat de muziek optimaal wordt weergegeven. De Arkamys -software in uw autoradio bewerkt het digitale signaal van alle mediaspelers (autoradio, CD, MP3, enz.) waardoor een natuurlijke geluidsweergave wordt verkregen, waarbij het geluid van voren, ter hoogte van de voorruit, lijkt te komen waardoor zowel stemmen als muziekinstrumenten optimaal tot hun recht komen. 318

321 06 Configuratie Thema's Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Thema's ". Selecteer een achtergrond in de lijst met grafische thema's en druk op " Bevestigen ". Elke keer dat de achtergrond van het systeem wordt gewijzigd, start het touchscreen opnieuw op en wordt het scherm even zwart. Uit veiligheidsoverwegingen kan de procedure voor het veranderen van de achtergrond uitsluitend bij stilstaande auto worden uitgevoerd. 319

322 06 Configuratie Systeem De instellingen van het systeem wijzigen Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Systeeminstelling ". Selecteer " Scherminst. ". Selecteer " Eenheden " om de eenheden voor afstand, verbruik en temperatuur te wijzigen. Schakel "Automatisch afwisselend weergeven van teksten inschakelen" en "Animaties inschakelen" in of uit. Selecteer "Gegevens wissen " om de lijst met laatste bestemmingen, de persoonlijke points of interest en de contacten uit het telefoonboek te wissen. Vink de instelling(en) aan en selecteer " Verwijderen ". Selecteer " Fabrieksinstellingen " om terug te gaan naar de standaardinstellingen. 320

323 06 Configuratie Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer: - " Tijd/datum " om de tijdzone, de synchronisatie met het GPS, de tijd en het formaat en vervolgens de datum te wijzigen. - " Talen " om de taal te wijzigen. - " Rekenmachine " om de rekenmachine weer te geven. - " Kalender " om de kalender weer te geven. 321

324 07 Internetdiensten Niveau 1 Niveau 2 "Internetdiensten" Identificatie Hoofdpagina: Applicaties voor hulp tijdens het rijden, zie "PEUGEOT CONNECT APPS"* op de volgende bladzijde. Secundaire pagina: Browsen op het internet via de Bluetooth-telefoon en het protocol Dial-Up Networking (DUN). Parameters DUN-verbinding Het is mogelijk dat sommige smartphones van de nieuwste generatie hiermee niet compatibel zijn. Internetsnelheid * Volgens land van bestemming. 322

325 07 PEUGEOT CONNECT APPS "PEUGEOT CONNECT APPS" bestaat uit rijhulpapplicaties die de bestuurder in real time van nuttige informatie kunnen voorzien over o.a. de situatie op de weg, risicozones, brandstofprijzen, parkeermogelijkheden, toeristische plaatsen, weersomstandigheden, leuke adresjes Deze service bevat de toegang tot het mobiele netwerk in combinatie met het gebruik van de apps. Om de service PEUGEOT CONNECT APPS te kunnen gebruiken, moet u een contract afsluiten bij het PEUGEOT-netwerk. De beschikbaarheid is afhankelijk van het land van bestemming en de versie van het touchscreen tablet. U kunt zich ook na aflevering van de auto voor de dienst aanmelden. Sluit de dongel "PEUGEOT CONNECT APPS" aan op een van de USB-aansluitingen. De apps maken gebruik van de gegevens van de auto, zoals de huidige snelheid, de kilometerstand, de actieradius of de GPS-positie om relevante informatie te kunnen verstrekken. Voor een betere ontvangst is het raadzaam de dongel "PEUGEOT CONNECT APPS" aan te sluiten op de USBaansluiting in het dashboardkastje (volgens uitvoering). Druk op het menu "Internetdiensten" om de apps weer te geven. Uit veiligheidsoverwegingen zijn sommige functies alleen beschikbaar als de auto stilstaat. De app "MyPeugeot" is een link tussen de gebruiker, het merk en het netwerk. Hiermee kan de klant alles te weten komen over zijn auto: onderhoudsschema, accessoire-aanbod, afgesloten servicecontracten enz. Ook is het mogelijk de kilometerstand door te geven aan de site "MyPeugeot" of een dealer te zoeken. 323

326 08 Telefoon Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Telefoon" Hoofdpagina Gesprekkenlijst Contacten 324

327 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Alle oproepen Ontvangen oproepen Telefoon Gesprekkenlijst Verzonden oproepen Contacten Vergrootglas Raadplegen Aanmaken Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te hebben. Bellen Adresbestanden Aanmaken Wijzigen Telefoon Contacten Raadplegen Verwijderen Alles wissen Op naam sorteren Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te hebben. Bevestigen Navigeren Contact zoeken Bellen 325

328 08 Telefoon Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Telefoon" Bluetooth (apparatuur) Secundaire pagina Telefoon -verbinding Gedetecteerde apparatuur Opties Telefoon 326

329 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Telefoonverbinding Secundaire pagina Bluetooth Verbinding Zoeken Loskoppelen Bijwerken Verwijderen Bevestigen Externe apparatuur zoeken. De Bluetooth-verbinding van het geselecteerde externe apparaat beëindigen. De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze in de autoradio op te slaan. De geselecteerde telefoon verwijderen. De instellingen opslaan. Telefoonverbinding Telefoon Secundaire pagina Gedetecteerde apparatuur Streaming audio Het zoeken naar externe apparatuur starten. Zoeken naar apparatuur Internet In de wacht De microfoon tijdelijk uitschakelen zodat uw telefonische gesprekspartner het gesprek met de passagier niet kan horen. Telefoonverbinding Secundaire pagina Updaten Beltonen De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze in de autoradio op te slaan. De melodie en het volume van de beltoon kiezen als de telefoon overgaat. Telefoonopties Geheugenstatus Gebruikte en beschikbare items, percentage gebruik van intern telefoonboek en van de contacten via Bluetooth. Bevestigen De instellingen opslaan. 327

330 08 Bluetooth Bluetooth-telefoon koppelen Eerste koppeling Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree set mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat. Snelle procedure via de telefoon Selecteer in het menu Bluetooth van uw telefoon de systeemnaam in de lijst met gedetecteerde apparatuur. Voer een code van minimaal 4 cijfers in op de telefoon en bevestig. Voer dezelfde code in het systeem in, selecteer " OK " en bevestig. Procedure via het systeem Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en stel deze zo in dat de telefoon "waarneembaar is" (configuratie van de telefoon). Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Bluetooth Verbinding ". Selecteer " Zoeken apparatuur ". Er verschijnt een overzicht van de waargenomen telefoon(s). Als dit niet is gelukt, wordt geadviseerd de Bluetooth-functie van uw telefoon even uit te zetten en opnieuw te activeren. Selecteer de gewenste telefoon en kies " Bevestigen ". Voer een code van minimaal 4 cijfers in om verbinding te maken en " Bevestigen ". Voer dezelfde code in de telefoon in om de verbinding tot stand te brengen. Het systeem stelt voor de telefoon te verbinden met de volgende profielen: - Telefoon (handsfree set, alleen telefoon), - Streaming audio (streaming: draadloos afspelen van audiobestanden van de telefoon), - Internet (alleen webbrowser als uw telefoon compatibel is met de norm Bluetooth Dial-Up Networking "DUN"). Selecteer één of meer profielen en druk op Bevestigen. 328

331 08 Bluetooth De beschikbaarheid van diensten hangt af van het GSM-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetoothapparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn. Verbinding maken met een Bluetooth-apparaat Automatisch opnieuw verbinding maken Het systeem kan maar één profiel kiezen als de telefoon geen extra functies heeft. U kunt beide profielen als standaardinstelling kiezen. Raadpleeg voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp, enz.) de site De telefoon wordt toegevoegd aan de lijst. Afhankelijk van de uitrusting kan, iedere keer dat het contact wordt aangezet, worden gevraagd om de automatische verbinding te accepteren. Het is afhankelijk van het type telefoon of het systeem u vraagt om toestemming voor de overdracht van uw telefoonboek. Zo niet, selecteer dan " Bijwerken ". Als het contact wordt aangezet, wordt er automatisch opnieuw verbinding gemaakt met de telefoon waarmee verbinding was toen het contact de laatste keer werd afgezet, indien bij het koppelen voor deze verbindingsoptie is geactiveerd. De verbinding wordt bevestigd door de weergave van een melding en de naam van de telefoon. Handmatig verbinding maken Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Bluetooth " om de lijst van externe apparatuur weer te geven. Selecteer de externe apparatuur waarmee u verbinding wilt maken. Bij terugkomst in de auto wordt de verbinding met de laatst aangesloten telefoon binnen ongeveer 30 seconden na het aanzetten van het contact automatisch weer tot stand gebracht (Bluetoothactief). Om het profiel van de automatische verbinding te veranderen moet u de telefoon in de lijst selecteren en vervolgens de gewenste instelling selecteren. Druk op " Zoeken apparatuur ". De verbinding wordt bevestigd door de weergave van een melding en de naam van de telefoon. 329

332 08 Bluetooth Beheer van telefoonverbindingen Een gesprek aannemen Met behulp van deze functie kan randapparatuur worden gekoppeld of losgekoppeld en kan randapparatuur uit de lijst van gelinkte randapparatuur worden verwijderd. Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een popupvenster op het scherm. Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk kort op de toets TEL op het stuur om het gesprek aan te nemen. Selecteer " Bluetooth " om de lijst van gelinkte apparatuur weer te geven. Selecteer de randapparatuur in de lijst. Houd de toets TEL op het stuur langer ingedrukt om het gesprek te weigeren. of Selecteer " Ophangen ". Selecteer: - " Zoeken apparatuur " of " Verbreken " om via Bluetooth verbinding te maken met de randapparatuur of de verbinding te verbreken. - " Verwijderen " om de koppeling te verwijderen. 330

333 08 Contacten Bellen Gebruik de telefoon liever niet onder het rijden. Stop op een veilige plaats of gebruik de schakelaars op het stuurwiel. Een nieuw nummer bellen Een contact bellen Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Toets het nummer in op het toetsenbord en druk op " Bellen " om het ingevoerde telefoonnummer te bellen. Of houd TEL op het stuurwiel lang ingedrukt. Selecteer " Contacten ". Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst. Selecteer Bellen. 331

334 08 Gesprekkenlijst Een gesprek beëindigen Laatste nummers bellen Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Ophangen ". Selecteer " Gesprekkenlijst ". of Selecteer het contact in de weergegeven lijst. Houd de toets TEL op het stuur lang ingedrukt. U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil. 332

335 08 Instellingen Beltonen voor een oproep Contacten / items beheren Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Telefoonopties ". Selecteer " Contacten ". Selecteer " Bestand aanmaken ". Selecteer " Beltonen ". U kunt de melodie en het volume van de beltoon instellen. Selecteer " Bevestigen ". Selecteer: - " Aanmaken " om een nieuw contact toe te voegen. - " Wijzigen " om het geselecteerde contact te wijzigen. - " Verwijderen " om het geselecteerde contact te verwijderen. - " Alles verwi. " om alle informatie van het geselecteerde contact te verwijderen. Selecteer " Geheugeninfo " om bijvoorbeeld het aantal gebruikte of beschikbare items te controleren. 333

336 Veelgestelde vragen In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio. VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De route wordt niet berekend. Navigatie De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol bevindt). Controleer de criteria in het Menu "Navigatie" \ "Opties" \ "Rekencriteria definiëren". Ik kan mijn postcode niet invoeren. Het systeem werkt met postcodes van maximaal 5 karakters. De POI's worden niet aangegeven. De POI's zijn niet geselecteerd. Selecteer de POI's in de lijst met POI's. Het geluidssignaal van de "Risicogebieden" functioneert niet. Het geluidssignaal is niet geactiveerd. Activeer het geluidssignaal in het menu "Navigatie" \ "Opties" \ "Risicogebieden instellen". Het systeem stelt bij belemmeringen geen alternatieve routes voor. Er wordt geen rekening gehouden met de actuele verkeersinformatie. Selecteer de functie "Verkeersinformatie" in het overzicht met criteria. Ontvangst van een melding van een "Risicogebied" dat niet op mijn route ligt. 334 Het systeem meldt alle "Risicogebieden" die zich buiten de route in een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook "Risicogebieden" gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of op parallelbanen bevinden. Zoom in op de kaart om de exacte positie van het "Risicogebied" te kunnen bepalen. Selecteer "Op de route" om de waarschuwingen buiten de route uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het moment van de melding en het passeren van het risicogebied te verkorten.

337 Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Sommige files op de route worden niet direct gemeld. De hoogte wordt niet weergegeven. Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen. Het signaal van de aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar. Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen. Het filter is te krap ingesteld. In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...) verkeersinformatie beschikbaar. Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen. De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel...) en het weer. Telefoon, Bluetooth Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem. De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon. Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden. Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de icoontjes van de verkeersinformatie op de kaart). Verander de instellingen via "Geografisch filter". Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie. Wacht tot het systeem volledig is opgestart. Controleer of het GPS van ten minste 4 satellieten een signaal ontvangt (druk lang op de toets SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik"). Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-signaal. - Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. - Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "Vind mij" staat. Op (services) kunt u bekijken of uw mobiele telefoon compatibel is. Verhoog het volume van de radio eventueel tot het maximum en verhoog het geluidsniveau van de telefoon indien nodig. Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.). 335

338 Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Sommige contacten komen dubbel voor in de lijst. De contacten worden niet in alfabetische volgorde weergegeven. Het systeem ontvangt geen SMS-berichten. De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler. Na het laden van een CD of het aansluiten van een USB-stick moet u enige tijd wachten. De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit. 336 Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat sommige contacten dubbel worden overgenomen. Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen. De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het systeem. CD, MP3 De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De gebrande CD is niet compatibel met de CD-speler (udf,...). De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de audioinstallatie wordt herkend. Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem een aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren. De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd. Kies "Contacten van simkaart weergeven" of "Contacten van telefoon weergeven". Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon. - Controleer of de CD op de juiste wijze in de speler is geplaatst. - Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. - Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de rubriek "AUDIO". - De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. - De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen. Dit is een normaal verschijnsel. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op. Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0 en kies geen klankkleur.

339 Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Soms wordt de informatie tijdens de weergave van een mediaspeler niet correct weergegeven. De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven. Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en afspeellijsten. Bij streaming audio start het lezen van bestanden niet. De namen van de nummers en de speelduur verschijnen niet op het scherm bij streaming audio. De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...). Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen. De naam van de zender verandert. De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het lezen automatisch te starten. De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet. Radio De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt. De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of een parkeergarage). De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd. Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (titel van het actuele nummer enz.). Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender. Start het afspelen via de aangesloten randapparatuur. Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio. Laat de antenne controleren door het PEUGEOTnetwerk. 337

340 Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Na het instellen van de bassen en hoge tonen is de geluidssfeer niet meer geselecteerd. Na het selecteren van een geluidssfeer staan de bassen en hoge tonen weer op 0. Bij het veranderen van de balans wordt de gekozen geluidsverdeling uitgeschakeld. Instellingen, configuratie De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen. De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen. Wijzig de instelling van de bassen en de hoge tonen of de geluidssfeer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen. Wijzig de instelling van de balans of de geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen. Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden de instellingen van de balans uitgeschakeld. Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...). Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (Volume, Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn. Controleer of de audio-instellingen (Volume, Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (Bassen, Hoge tonen, Fader, Balans) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Lineair" te selecteren en de functie Loudness AAN te zetten als de CD-speler is geselecteerd en UIT te zetten als de radio is geselecteerd. 338

341 Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Na het afzetten van de motor wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld. Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt. Start de motor om de accu op te laden. Het afspelen van de muziek op mijn USBstick begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot 3 minuten). USB, externe speler, dongel Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave). Wis de bestanden die standaard op de USB-stick staan en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de USB-stick. Als ik met mijn iphone verbinding maak met de telefoonfunctie en ik hem gelijktijdig op de USBpoort aansluit, kan ik de muziekbestanden niet afspelen. Als de iphone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie, forceert deze de streamingfunctie. De streamingfunctie krijgt voorrang boven de USB-functie die daardoor niet gebruikt kan worden. Bij apparatuur van Apple wordt in dat geval een gedeelte van de track niet afgespeeld. Koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven de streamingfunctie). 339

342 340

343 Autoradio Het systeem is zodanig gecodeerd dat het alleen in uw auto werkt. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de autoradio zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. INHOUD 01 Basisfuncties 02 Bediening op het stuurwiel 03 Hoofdmenu 04 Audio 05 Audio-instellingen 06 Menustructuur display Veelgestelde vragen blz. 342 blz. 343 blz. 344 blz. 345 blz. 355 blz. 356 blz

344 01 Basisfuncties Selecteren van de weergave op het scherm: Volledig scherm: Audio Verkleind scherm: Audio - Tijd of Boordcomputer. Lang indrukken: scherm uit (DARK). Selecteren van de geluidsbron: Radio, CD, AUX, USB. Functie TA (verkeersinformatie) aan/uit. Lang indrukken: toegang tot de soort informatie. Weergave van de lijst met ontvangen radiozenders, nummers of CD/MP3-speellijsten. Lang indrukken: ordenen van MP3-/WMA-bestanden / bijwerken van de lijst met ontvangen radiozenders. Toegang tot het hoofdmenu. Aan/uit. Annuleren van de bewerking. Omhoog in de menustructuur. Volumeregeling. Bevestigen of weergave van het snelmenu. Selecteren van het golfbereik AM/FM. Stapsgewijs zoeken naar een radiozender met een lagere/ hogere frequentie. Selecteren van de vorige/volgende MP3-afspeellijst. Selecteren van de vorige/volgende map/muziekstijl/artiest/ playlist van het USB-apparaat. Navigeren in een lijst. Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender. Lang indrukken: opslaan van een zender als voorkeuzezender. Automatisch zoeken naar zenders in aflopende/ oplopende volgorde. Selecteren van het vorige/ volgende nummer van de CD, USB. Navigeren in een lijst. Instellen van de audioopties: klankkleur, hoge tonen, bassen, loudness, geluidsverdeling, balans links/rechts, voor/achter, snelheidsafhankelijke volumeregeling. 342

345 02 Stuurkolomschakelaars - Indrukken: toegang tot het menu van het display van het instrumentenpaneel. - Draaien: scrollen binnen het menu van het display van het instrumentenpaneel. - Draaien: Radio: zoeken vorige/volgende zender. Media: vorige/volgende nummer. Indrukken: bevestigen. - Volume verhogen. - Geluidsbron veranderen. - Geluidsweergave onderbreken / hervatten. - Volume verlagen. - Selecteren van het type weergave op het display: scherm met meerdere vensters of volledig scherm. - Even ingedrukt houden: black panel-functie (DARK). - Radio: weergave van de lijst met zenders. Media: weergave van de lijst met nummers Even ingedrukt houden: lijst met opgeslagen zenders vernieuwen. 343

346 03 Algemeen menu " Multimedia ": Parameters media, Radio-instellingen. > Display C Raadpleeg voor een compleet overzicht van de beschikbare menu's de rubriek "Menustructuur display". 344

347 04 Audio Radio Selecteren van een zender De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio. Druk op LIST voor een overzicht van de opgeslagen zenders in alfabetische volgorde. Druk een paar keer achter elkaar op SOURCE of SRC om de radiofunctie te selecteren. Selecteer de gewenste zender en bevestig uw keuze door op OK te drukken. Druk een keer om naar de volgende of vorige letter te gaan (bijv.: A, B, D, F, G, J, K,...). Druk op BAND om het golfbereik te selecteren. Houd LIST even ingedrukt om een nieuwe lijst met voorkeuzezenders te maken; de radio-ontvangst wordt dan tijdelijk onderbroken. 345

348 04 Audio RDS Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen. Verkeersinformatie beluisteren TA De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB,...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat. Druk als de radiogegevens op het scherm worden weergegeven op OK om naar het contextmenu te gaan. Druk op TA INFO om de weergave van verkeersinformatie in- of uit te schakelen. Selecteer "RDS" en bevestig uw keuze. Op het scherm verschijnt "RDS". 346

349 04 Audio Berichten beluisteren Tekstberichten weergeven De functie INFO geeft voorrang aan de verkeersinformatie. Om te kunnen functioneren moet er op een zender die dit soort informatie meestuurt, afgestemd zijn en moet het signaal sterk genoeg zijn. Zodra er een bericht verschijnt, wordt de weergave van de geluidsbron (Radio, CD, USB...) automatisch onderbroken om het bericht weer te geven. Na afloop van het bericht wordt de geluidsweergave weer hervat. Tekstberichten worden door een radiozender tijdens het luisteren naar de muziek meegestuurd. Display C Houd de toets TA INFO even ingedrukt voor een overzicht van categorieën. Druk als de radiogegevens op het scherm worden weergegeven op OK om naar het contextmenu te gaan. Selecteer één of meerdere categorieën of maak een selectie ongedaan om de ontvangst van de desbetreffende berichten in of uit te schakelen. Selecteer " RadioText (TXT) " en bevestig uw keuze met OK. 347

350 04 Audio Audio-CD Een CD afspelen Gebruik alleen ronde CD's met een diameter van 12 cm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-speler. Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen. Druk op de toets LIST om de lijst met nummers van de CD weer te geven. Als er in de CD-speler al een CD is geplaatst die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE of SRC en selecteer "CD". Houd een van de toetsen ingedrukt om versneld vooruit of terug te spoelen. Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren. 348

351 04 Audio CD, USB Informatie en tips De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3" of ".wma" met een vaste of variabele compressie van 32 Kbps tot 320 Kbps. Op deze schijf kunt u ook 255 MP3-bestanden zetten, verdeeld over 8 niveaus. Wij raden echter aan om ze over hooguit 2 niveau's te verdelen om de duur van het lezen van de CD beperkt te houden. Bij het lezen van de CD wordt de menustructuur genegeerd. Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en gebruik geen speciale tekens (bijv.: " ",?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen. Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-cd is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. Playlists moeten van het type.m3u of.pls zijn. Het maximum aantal bestanden bedraagt verdeeld over 500 afspeellijsten op maximaal 8 verschillende niveaus. Sluit geen externe harde schijf of USB-apparaten die niet bestemd zijn voor audioweergave aan op de USB-poort; hierdoor zou namelijk de audio-installatie beschadigd kunnen raken. 349

352 04 Audio CD, USB Een playlist afspelen Plaats een MP3-CD in de speler of sluit een USB-apparaat rechtstreeks of met een kabeltje aan op de USB-aansluiting. Druk op een van de toetsen om het vorige of volgende nummer te selecteren. Het systeem leest alle afspeellijsten en slaat ze op in het tijdelijke geheugen; dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren. Elke keer als het contact wordt aangezet en als er een nieuwe verbinding via de USB-stick wordt gemaakt, worden de afspeellijsten bijgewerkt. Het afspelen begint vanzelf na enige tijd; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick. Druk op een van de toetsen om de vorige of volgende afspeellijst te kiezen. De eerste keer dat er verbinding wordt gemaakt, wordt voorgesteld om een indeling per bestand te maken. Als er later opnieuw verbinding wordt gemaakt, blijft de bestaande indeling behouden. Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spelen. Als er al een CD in het apparaat zit of een USB-stick is aangesloten die u wilt beluisteren, druk dan een paar keer op SOURCE of SRC en kies dan "CD" of "USB". Druk op LIST om de menustructuur van de bestanden weer te geven. 350

353 04 Audio USB-stick - Afspeellijsten indelen Selecteer een regel uit de lijst. Druk even op LIST of op MENU, selecteer " Multimedia ", dan " Parameters media " en ten slotte " Indeling afspeellijst kiezen " om de indelingen weer te geven. Selecteer een nummer of een bestand. Omhoog in de menustructuur. Naar het volgende/vorige muziekstuk. Druk na het kiezen van de indeling (" Per map " / " Per artiest " / " Per genre "/ " Per playlist " op OK. Druk vervolgens nogmaals op OK om de wijzigingen op te slaan. - Per map : alle mappen met audiobestanden worden in een algemeen overzicht en alfabetisch geordend weergegeven, zonder dat daarbij rekening is gehouden met de mappenstructuur. - Per artiest : alle artiestennamen worden weergegeven in ID3 Tag en in alfabetische volgorde. - Per genre : alle genres worden weergegeven in ID3 Tag. - Per playlist : zoals weergegeven in de playlist. 351

354 04 Audio APPLE -Spelers of Mass Storage Device U kunt audio-bestanden op een Mass Storage Device* via de luidsprekers van de audio-installatie in de auto beluisteren door het apparaat met een geschikte kabel (niet meegeleverd) op de USB-poort aan te sluiten. Zorg voor een regelmatige update van de software van de Apple -speler om zeker te zijn van een goede verbinding. Het bedienen van de randapparatuur gebeurt via de audio-installatie in de auto. De afspeellijsten zijn dezelfde als die op de Apple -speler. Als de speler bij het aansluiten op de USB-poort niet wordt herkend, sluit deze dan aan op de JACK-aansluiting. De Apple -speler moet er een van de vijfde generatie of een recentere versie zijn. * Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw speler. 352

355 04 Audio Aux-ingang (AUX) JACK-aansluiting De Jack AUX-aansluiting is bedoeld om een extern (Non Mass Storage) apparaat of een Apple -speler aan te sluiten als die niet via de USB-poort herkend wordt. Druk een paar keer op SOURCE of SRC en selecteer "AUX". Sluit eenzelfde extern apparaat niet tegelijkertijd aan via de USB-aansluiting en de Jack-aansluiting. Stel eerst het geluidsvolume op het externe apparaat in. Sluit het externe apparaat met behulp van een adapterkabel (niet meegeleverd) op de Jack-aansluiting aan. Stel dan het geluidsvolume van de autoradio van de auto in. De weergave van de informatie en de bediening gebeurt via het externe apparaat. 353

356 04 Audio Afspeelmethode Er zijn verschillende afspeelmethodes: - Normaal: de tracks worden in de normale volgorde volgens de afspeellijst afgespeeld. - Shuffle: de tracks van een album of een map worden in een willekeurige volgorde afgespeeld. - Shuffle uitgebreid: alle tracks van alle mediaspelers worden in een willekeurige volgorde afgespeeld. - Herhaling: alleen de tracks van dit album of deze map worden afgespeeld. Druk op OK om naar het contextmenu te gaan. of Druk op MENU. Selecteer " Multimedia " en bevestig uw keuze. Selecteer " Parameters media " en bevestig uw keuze. Selecteer " Afspeelmodus " en bevestig uw keuze. Kies de gewenste afspeelmethode en bevestig uw keuze met OK om de instellingen op te slaan. 354

357 05 Audio-instellingen Display C De verdeling (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys - systeem) van het geluid is een audio-instelling die zorgt voor een optimale geluidsweergave afgestemd op het aantal inzittenden in de auto. De audio-instellingen Klankkleur, Hoge tonen en Bass zijn andere instellingen, die u voor elke geluidsbron apart kunt verrichten. Druk op om het menu met de audio-instellingen op te vragen. De volgende instellingen zijn mogelijk: - Klankkleur, - Bass, - Hoge tonen, - Loudness, - Verdeling: Persoonlijk of Bestuurder, - Balans, - Fader, - Autom. volumeregeling Geïntegreerd audiosysteem: Sound Staging van Arkamys. Dankzij het Sound Staging-systeem krijgen de bestuurder en de passagiers het gevoel bij een live-uitvoering aanwezig te zijn: het geluid lijkt van voren te komen en omgeeft de inzittenden volledig. Deze nieuwe ervaring wordt mogelijk gemaakt door de software van de autoradio die de digitale signalen van de mediaspelers (radio, CD, MP3,...) bewerkt zonder dat de instellingen van de luidsprekers veranderd hoeven te worden. Bij de bewerking van de signalen wordt rekening gehouden met de vorm van het interieur, zodat de muziek optimaal wordt weergegeven. De Arkamys -software in uw autoradio bewerkt het digitale signaal van alle mediaspelers (autoradio, CD, MP3, enz.) waardoor een natuurlijke geluidsweergave wordt verkregen, waarbij het geluid van voren, ter hoogte van de voorruit, lijkt te komen waardoor zowel stemmen als muziekinstrumenten optimaal tot hun recht komen. Selecteer en bevestig " Overige instellingen " voor nog meer instellingen. 355

358 06 Menustructuur/menustructuren display(s) Display C BASISFUNCTIE Keuze A Keuze A1 Keuze A11 Keuze B... MULTIMEDIA Parameters media Afspeelmodus kiezen Normaal Shuffle Shuffle uitgebreid Herhaling Indeling afspeellijst kiezen Per map Per artiest Per genre Per playlist Radio-instellingen PERSOONLIJKE INSTELLING - CONFIGURATIE Taalkeuze Configuratie display Keuze van eenheden Datum en tijd instellen Instellingen display Lichtsterkte 356

359 Veelgestelde vragen In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen. VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...). Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn. Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd. Bij het veranderen van de bassen en hoge tonen wordt de gekozen klankkleur uitgeschakeld. Bij het veranderen van de klankkleur worden de bassen en de hoge tonen op 0 gezet. De klankkleur is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen. Stel de bassen en hoge tonen of de klankkleur naar eigen wens in. Bij het veranderen van de balans wordt de geluidsverdeling uitgeschakeld. De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Het is niet mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen. Stel de balans in of kies een geluidsverdeling naar eigen wens. 357

360 Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...). De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt. De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio. De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage). Laat de antenne controleren door het PEUGEOTnetwerk. Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg. Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station. Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet. De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen. De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...). 358 De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden. Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt. Druk op de toets BAND om het golfbereik te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.

361 Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler. De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit. De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend. De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. - Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. - Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. - Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio. - De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. - De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op. De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd. Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een klankkleurte selecteren. Op het display wordt de melding "Storing USB-randapparatuur" of "Randapparatuur niet herkend" weergegeven. De USB-stick wordt niet herkend. De stick is misschien defect. Formateer de stick opnieuw (FAT 32). De Apple -speler wordt bij het aansluiten op de USB-aansluiting niet herkend. De Apple -speler is niet compatibel met de USB-aansluiting. Sluit de Apple -speler met een geschikte kabel (niet meegeleverd) via de AUX-ingang aan. 359

362 Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De harde schijf of andere randapparatuur wordt bij het aansluiten op de USB-aansluiting niet herkend. Sommige schijven en randapparatuur hebben meer stroom nodig dan de voeding die de radio levert. Sluit de randapparatuur op het 230 V- stopcontact, de 12 V-aansluiting of een externe voedingsbron aan. Let op: controleer of de randapparatuur zelf geen signaal van meer dan 5 V afgeeft (kans op schade). Bij het lezen tijdens "Shuffle uitgebreid" worden sommige nummers overgeslagen. De "Shuffle uitgebreid" kan maximaal 999 nummers lezen. Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld. Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt. Start de motor om de accu op te laden. De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display. Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt. Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen. 360

363 Visuele index Exterieur Berline Sleutel met afstandsbediening/ elektronische sleutel openen/sluiten - diefstalbeveiliging - starten - batterij Kofferdeksel 44, 56, 59 - openen/sluiten - noodbediening Bandenreparatieset Schuif-/kanteldak Allesdragers 225 Accessoires Ruitenwissers Ruitenwisserbladen vervangen 152, 220 Instapverlichting 145 Verlichting buitenspiegels 145 Aanvullende verlichting 147 Statische bochtverlichting 148 Koplampverstelling 146 Lampen vóór vervangen Lampen vervangen 203, achterlichten - derde remlicht - kentekenplaatverlichting Parkeerhulp Trekhaak Slepen Detectie te lage bandenspanning ESP: ABS-REF, AFU, ASR, CDS Wiel verwisselen gereedschap - demonteren/monteren Sneeuwkettingen 199 Bandenspanning 264 Buitenspiegels Dodehoekbewaking Portieren Keyless entry and start - openen/sluiten - centrale vergrendeling - noodbediening Alarmsysteem Ruitbediening Brandstoftank, tankbeveiliging

364 Visuele index Exterieur SW Ruitenwissers Ruitenwisserbladen vervangen 152, 220 Sleutel met afstandsbediening/ elektronische sleutel openen/sluiten - diefstalbeveiliging Schuif-/kanteldak starten Panoramadak 62 - batterij Instapverlichting 145 Achterklep 44, 56, 59 - openen/sluiten - noodbediening Elektrisch bedienbare achterklep Bandenreparatieset Allesdragers 225 Accessoires Verlichting buitenspiegels 145 Aanvullende verlichting 147 Statische bochtverlichting 148 Koplampverstelling 146 Lampen vóór vervangen Lampen vervangen achterlichten - derde remlicht - kentekenplaatverlichting Parkeerhulp Trekhaak Slepen Detectie te lage bandenspanning ESP: ABS-REF, AFU, ASR, CDS Wiel verwisselen gereedschap - demonteren/monteren Sneeuwkettingen 199 Bandenspanning 264 Buitenspiegels Dodehoekbewaking Portieren Keyless entry and start - openen/sluiten - centrale vergrendeling - noodbediening Alarmsysteem Ruitbediening Brandstoftank, tankbeveiliging

365 Visuele index Interieur Voorzieningen bagageruimte (Berline) 79 - sjorogen, haken, riemen - opbergbak - schotten, opbergvakken - verlichting - vloer Voorzieningen bagageruimte (SW) 80 - sjorogen, haken - verlichting - vloer - 12V-aansluiting - opbergvakken Bagage-afdekking (SW) 81 Bagagenet voor hoge belading (SW) Gevarendriehoek 173 Additiefreservoir AdBlue Voorstoelen handmatig verstelbaar - elektrisch verstelbaar - in-/uitstapfunctie - hoofdsteunen - stoelverwarming - massage Matten 77 Airbags Indeling interieur 76 Uitschakeling passagiersairbag 158, 183 Achterzitplaatsen ISOFIX-kinderzitjes , 169 Middenarmsteun achter 77 Skiluik 78 Veiligheidsgordels Conventionele kinderzitjes , 169 Elektrische kinderbeveiliging

366 Visuele index Cockpit Elektrische parkeerrem Zekeringen dashboard Plafonniers 153 Pictogrammendisplay veiligheidsgordels/ airbag aan passagierszijde 180, 183 Binnenspiegel 75 Schuif-/kanteldak Panoramadak (SW) 62 Motorkapontgrendeling 230 Touchscreen Datum/tijd instellen 40 Buitenspiegels Ruitbediening, blokkering Autoradio Datum/tijd instellen 39 Handgeschakelde zesversnellingsbak 110 Opschakelindicator 111 Automatische transmissie Elektronisch gestuurde versnellingsbak Stop & Start-systeem Hill Holder 123, 107 Handbediende parkeerrem 109 Peugeot Connect USB 78 Airconditioning quadrizone achter Zekeringen achter het dashboardkastje 207, 209 Verwarming, ventilatie Handbediende airconditioning Automatische airconditioning met gescheiden regeling Airconditioning quadrizone voor Ontwasemen/ontdooien

367 Visuele index Cockpit (vervolg) Instrumentenpaneel 12, check/ onderhoudsindicator / dagteller - dimmer dashboardverlichting Verklikkerlampjes Meters Schakelindicator 111 Head-up display Touchscreen 35-38, 40, Display C 39, Alarmknipperlichten 171 Contactslot, motor starten/ afzetten Stop & Start-systeem Elektrische parkeerrem Ruitenwisserschakelaar Boordcomputer Rijen drukschakelaars, knoppen 7 Programmeerbare verwarming Opslaan van snelheden 129 Snelheidsbegrenzer Snelheidsregelaar Koplampverstelling 146 Stuurwiel verstellen 75 Claxon 172 Lichtschakelaar Richtingaanwijzers, parkeerverlichting 142,

368 Visuele index Onderhoud - Gegevens Niveaus controleren olie - remvloeistof - stuurbekrachtigingsvloeistof - koelvloeistof - ruitensproeier-/ koplampsproeiervloeistof - brandstofadditief (diesel) Additief AdBlue Controle van onderdelen V-accu - luchtfilter - interieurfilter - oliefilter - roetfilter (diesel) - versnellingsbak - remblokken/-schijven - parkeerrem - elektrische parkeerrem Brandstoftank leeg (diesel) V-accu V-accu verwijderen/plaatsen Spaarfase accu, eco-mode 219 Zekeringen motorruimte 207, 210 Gewichten (benzine) Gewichten (diesel) Lampen vervangen voor - achter Motorkapontgrendeling 230 Onder de motorkap (benzine) Onder de motorkap (diesel) Benzinemotoren Dieselmotoren Identificatie 264 Afmetingen

369 Index A Aanhanger Aanhangergewichten...252, 258 Aansluiting 12V...76 Accessoires Accu , 240 Accu laden Achterruitverwarming...97 Achteruitrijcamera Achteruitrijlicht , 204 AdBlue... 27, 242 AdBlue -niveau AdBlue -reservoir...242, 247 Additief AdBlue...22, 242 Afmetingen Afstandsbediening , 45, 46, 51 Afzetten van de motor Airbags...25, 182 Airbags vóór...182, 185 Airconditioning...10, 88 Airconditioning (handbediend) Airconditioning met gescheiden regeling...97 Airconditioning quadrizone...92, 95, 97 Alarmknipperlichten , 173 Alarmsysteem...52 Algemeen menu Allesdragers Antispinregeling (ASR)...21 Armleuning...76 Armleuning achter...77 Audio-aansluitingen...78, 351, 353 Audiokabel Automatische airconditioning... 85, 86, 89 Automatische ruitenwissers , 151 Automatische transmissie... 10, 112, 123, 214, 241 Automatisch inschakelen alarmknipperlichten Automatisch inschakelen verlichting...139, 143 Autoradio AUX-aansluiting Aux-ingang , 290 B Bagageafdekking...81 Bagagenet voor hoge belading...82 Bagageruimte Bagageruimte (openen)...44 Banden...10 Bandenreparatieset Bandenspanning...10, 264 Bandenspanningscontrole (met set) Bandenspanning te laag (detectie) Batterij afstandsbediening Batterij afstandsbediening vervangen...49, 50 Bediening autoradio aan stuurkolom , 343 Bekerhouder...76 Beladen...10, 225 Benzinemotor... 65, 232, 233, 250, 252 Binnenspiegel...75 Blue HDi...231, 242 Bluetooth (handsfree set)...328, 329 Bluetooth (telefoon)...328, 329 Bochtverlichting, statisch Bodemvrijheid Boordcomputer...31, 33, 34 Brandstof...10, 65 Brandstofniveaumeter...63 Brandstoftank...63 Brandstof tanken...63, 65 Brandstoftank leeg (diesel) Brandstofverbruik...10 Brandstofvuldop...63 Brandstofvulklep...63 Buitenspiegels...73, 74, 126 C CD , 348 CD MP , 349, 350 CD-/MP3 -speler , 350 Centrale vergrendeling...45, 46 Claxon Configuratie van de auto...13 Controle motorolieniveau...30 Controles , 240, 241 D DAB (Digital Audio Broadcasting) - Digitale radio , 285 Datum (instellen)...39, 40 Datum instellen...39, 40 Derde remlicht Detectie te lage bandenspanning , 194 Diesel...16 Dieselmotor...65, 231, , 254, 258 Digitale radio - DAB (Digital Audio Broadcasting) , 285 Dimlicht , 200, 202 Display instrumentenpaneel...13, 31, 111 Dodehoekdetectie

370 Index E Eco-mode Eco-rijden (adviezen)...10 Electronic Stability Program (ESP) Elektrisch bedienbare achterklep...57, 58 Elektrisch bediende handrem...20, 103 Elektronische sleutel , 49 Elektronische startblokkering... 51, 102 Elektronisch gestuurde versnellingsbak... 10, 116, 120, 123, 214, 241 ESP/ASR Extra ingang F Follow me home verlichting...142, 143 Frequentie (radio)...281, 283 Functie snelweg (richtingaanwijzers) G Geheugen instellingen bestuurder...68 Gereedschap...192, 193 Gevarendriehoek Gewichten...252, 258 Grootlicht , 200, 202 Grootlichtassistent H Halogeenlampen , 202 Handgeschakelde versnellingsbak...10, 110, 111, 120, 123, 241 Handrem...109, 241 Handsfree set...328, 329 Head-up display...124, 130, 132 Het opslaan van de snelheid Hill-Holder Hoofdsteunen achter...71 Hoofdsteunen verstellen...66, 69 Hoofdsteunen vóór...66, 69 Hoogte- en diepteverstelling stuurwiel...75 Hoogteverstelling veiligheidsgordels Hulpoproep , 265, 266 Identificatie auto Identificatiegegevens Identificatieplaatjes constructeur Identificatie (stickers) Indeling bagageruimte...79, 80 Indeling interieur...76 Inhoud brandstoftank...63 Inklappen/uitklappen buitenspiegels...73 Instapfunctie...68 Instapverlichting Instellen van de uitrustingen...13 Instellingen bestuurder (opslaan)...68 Instellingen van het systeem...13, 320 Instrumentenpaneel...12 Instrumentenpanelen...13 Intelligente tractiecontrole Interieurfilter Interieurfilter (vervangen) I Interieurverlichting...153, 154 ISOFIX bevestigingen ISOFIX kinderzitjes Jack JACK-aansluiting , 353 Jack-kabel JBL (audiosysteem)...6, 267 Jukebox (beluisteren) Kaartleeslampjes Kentekenplaatverlichting Keyless entrée and start...42, 43, 51, 100 Kinderbeveiliging Kinderen , Kinderzitjes , 169 Kinderzitjes (conventioneel)...161, 162 Kleurcode lak Kleurendisplay...270, 271 Klokje (instellen)...39, 40 Koelvloeistoftemperatuur...26 Koelvloeistoftemperatuurmeter...26 Kofferdeksel sluiten...56 Koplampsproeiers Koplampverstelling Krik...192, 193 J K 368

371 Index L Laden accu Lampen (vervangen)...200, 203, 204, 206 Lampen vervangen...200, 203, 204, 206 LED-verlichting , 203, 204 Lekke band Lichtschakelaar...138, 142 Lokaliseren van de auto...48 Luchtfilter Luchtfilter (vervangen) M Massagefunctie...70 Matten...77 Mat verwijderen...77 Menu's (audio) , 276, 278, 292, 294, 296, 312, 324, 326 Menu's (Touchscreen) Menustructuren display , 276, 278, 292, 294, 296, 312, 324, 326, 356 Menustructuur , 276, 278, 292, 294, 296, 312, 324, 326 Milieu...10, 50 Milieubewust rijden...10 Mistachterlicht , 203, 204 Mistlampen Mistlampen vóór...140, 148 Monochroom display , 356 Monteren allesdragers Motoren , 254 Motorolie Motorolieniveaumeter...30, 237 MP3 (CD) , 350 Multifunctioneel display (met autoradio) N Navigatiesysteem Neerklappen stoelen achter...71 Niveau brandstofadditief diesel Niveau koelvloeistof...26, 239 Niveau koplampsproeiervloeistof...151, 239 Niveau remvloeistof Niveau ruitensproeiervloeistof...151, 239 Niveaus controleren Niveaus en controles Niveau stuurbekrachtigingsvloeistof Noodbediening achterklep...59 Noodoproep , 265, 266 Noodprocedure afzetten van de motor Noodprocedure starten Nulstelling onderhoudsindicator...29 O Oliefilter Oliefilter (vervangen) Olieniveau...30, 237 Oliepeilstok...30, 237 Olieverbruik Onder de motorkap Onderhoudscontroles...10 Onderhoudsindicator...28 Ontdooien...97 Ontgrendelen... 41, 42 Ontgrendelen bagageruimte...44 Ontluchten brandstofsysteem Ontwasemen...97 Ontwasemen achter...97 Ontwasemen voor...97 Opbergvakken...76, 77, 79, 80 Openen bagageruimte...41, 44, 56 Openen portieren...41 Openen zonnescherm panoramadak...62 Opschakelindicator Overzicht gewichten...252, 258 Overzicht motoren Overzicht zekeringen P Panoramadak...62 Parkeerhulp achter Parkeerhulp vóór Parkeerlichten , 142, 200, PEUGEOT CONNECT APPS Peugeot Connect Assistance Peugeot Connect USB...78 Peugeot Connect SOS Plafonniers Portieren sluiten...45,

372 Index 370 R Radio , 286, 345 Radiozender...280, 281, 283 RDS Regelmatige controles...240, 241 Regelmatig onderhoud...10 Regeneratie roetfilter Remblokken Remlichten , 204 Remmen...20, 241 Remschijven Reservewiel Reservoir koplampsproeiers Reservoir ruitensproeiers Richtingaanwijzers...142, 171, 200, 201, 203, 204 Riem...79, 80 Risicozones (update) Roetfilter...239, 240 Ruitensproeier achter Ruitensproeiers vóór Ruitenwisser achter Ruitenwisserbladen (vervangen)...152, 220 Ruitenwisserbladen vervangen...152, 220 Ruitenwissers... 17, 149, 151 Ruitenwisserschakelaar S Schakelaars stoelverwarming...69 Schuif-/kanteldak...60 SCR (Selective Catalytic Reduction) SCR-systeem...23, 242 Selectiehendel automatische transmissie Selectiehendel elektronisch gestuurde versnellingsbak Selectiehendel handgeschakelde versnellingsbak Serienummer auto Set voor tijdelijke bandenreparatie Sfeerverlichting Sjorogen...79, 80 Skiluik...78 Slepen van een auto Sleutel , 45, 46, 49, 51 Sleutel met afstandsbediening Sneeuwkettingen Sneeuwscherm , 226 Snelheidsbegrenzer...129, 130 Snelheidsregelaar...129, 132 Spaarfase Spraaksynthese Standkachel (Webasto)...98 Starten Starten van de auto , 112, 116 Starten van de motor Stilzetten van de auto , 112, 116 Stoelen achter...71 Stoelen verstellen...66, 67 Stoelverwarming...66, 69 Stop & Start... 34, 63, 90, 93, 97, 120, 211, 230, 240 Streaming audio Bluetooth , 289 Stuurslot Stuurwiel (verstellen)...75 Supervergrendeling...47 Synchroniseren afstandsbediening...49, 50 T Technische gegevens , 252, 254, 258 Te laag brandstofniveau...63 Telefoon , 333 Tijdelijke bandenspanning (met set) Tijd instellen...39, 40 TMC (verkeersinformatie) Touchscreen... 35, 37, 38, 40, Touchscreen (Menu's)... 33, 35, 270 Trekhaak U Uitschakelen airbag passagier Uitschakelen ESP Updaten risicozones UREA...242, 243 USB USB-aansluiting...78, 351 USB-poort V Veiligheidsgordels Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen , 162, , 169, 182 Ventilatie... 10, Ventilatieroosters...84 Verkeersinformatie (TA)...307, 346 Verkeersinformatie (TMC) , 307 Verklikkerlampje remsysteem...20 Verklikkerlampjes... 14, 16, 18-20

373 Index Verklikkerlampje SCR-systeem...23 Verklikkerlampje voorgloeien (diesel)...16 Verlichting overdag , Versnellingshendel...10 Verversen Vervoer van lange voorwerpen...78 Verwarming...10, 85, 87, 95, 98 Verwijderen accu Voorstoelen W Waarschuwing vergeten verlichting Wiel demonteren Wiel monteren Wiel verwisselen...192, 193 Window-airbags...184, 185 Z Zekeringen Zekeringen vervangen Zekeringkast dashboard Zekeringkast motorruimte Zij-airbags...184, 185 Zijknipperlicht Zijspots...145, 202 Zijverlichting Zonnescherm...60 Zonnescherm (panoramadak)...62 Zuinig rijden

374

375

376

377

378

379 Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in staat u dit te bieden. Reproductie of vertaling van dit document, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van Automobiles PEUGEOT. Automobiles PEUGEOT verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht. Néerlandais Gedrukt in de EU 04-14

380 Néerlandais NE

381 Toegang tot de auto "Keyless entry and start"-systeem Openen van de auto Volledig ontgrendelen 2 Systeem waarmee de auto geopend, gesloten en gestart kan worden zonder dat u de elektronische sleutel tevoorschijn hoeft te halen. Kan ook worden gebruikt als afstandsbediening. Met de sleutel Draai de sleutel in de richting van de voorzijde van de auto om de auto te ontgrendelen. Met de afstandsbediening Druk op het geopende hangslot om de auto te ontgrendelen. Met de elektronische sleutel Als u de elektronische sleutel op zak hebt binnen het detectiegebied, kunt u de auto ontgrendelen door uw hand op de achterzijde van de portiergreep te leggen. Trek vervolgens aan de portiergreep om het portier te openen. Ook uw passagiers kunnen de portieren (maar niet de achterklep) openen als de elektronische sleutel zich in het detectiegebied bevindt. Omwille van de veiligheid en ter voorkoming van diefstal: laat nooit de elektronische sleutel in de auto achter, ook niet wanneer u in de buurt bent. Het is raadzaam de sleutel bij u te houden. Als deze knop ingedrukt wordt gehouden, worden alle ruiten op afstand geopend. 1 Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt.

382 Rijden Enkele rijadviezen Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op. Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op onverwachte situaties. Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in. Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd meer afstand tot uw voorligger. Rijden op een overstroomde weg Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel mogelijk te vermijden, want het water kan de motor, versnellingsbak en het elektrische systeem van uw auto ernstig beschadigen. Bent u genoodzaakt over een overstroomd weggedeelte te rijden, doe dan het volgende: - kijk of het water niet meer dan 15 cm diep is, houd daarbij rekening met golfen die door andere weggebruikers kunnen worden veroorzaakt, - schakel het Stop & Start-systeem uit, - rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan 10 km/h, - zet de auto niet stil en zet de motor niet af. Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren licht af om de remschijven en remblokken te drogen. Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem dan contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Belangrijk! Rijd nooit met aangetrokken handrem - Kans op oververhitting en beschadiging van het remsysteem! Parkeer uw auto niet en zet uw auto niet met draaiende motor stil op een plaats waar brandbaar materiaal (droog gras, afgevallen blad,...) in contact kan komen met het warme uitlaatsysteem - Kans op brand! Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter. Als u uw auto met draaiende motor moet verlaten, trek dan de handrem aan en zet de versnellingsbak in de neutraalstand of in de stand N of P, afhankelijk van het type versnellingsbak. 2

383 Rijden Elektronisch gestuurde versnellingsbak Weergave op het instrumentenpaneel Standen van de selectiehendel N. Neutral (neutraalstand). R. Reverse (achteruitversnelling). 1, 2, 3, 4, 5, 6. Versnellingen bij handmatig schakelen. A. Gaat branden als u kiest voor automatische bediening en gaat uit als u kiest voor handmatige bediening. Trap het rempedaal in als een melding wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal. Starten van de auto Zet de selectiehendel in de stand N om de motor te kunnen starten. Houd het rempedaal ingetrapt. Start de motor. Wanneer de motor niet wordt gestart: - Als de aanduiding N op het instrumentenpaneel knippert, zet dan de selectiehendel in de stand A en vervolgens in de stand N. - Als de melding "Voet op het rempedaal" wordt weergegeven, trap dan het rempedaal steviger in. Selecteer de eerste versnelling (stand M of A ) of de achteruitversnelling (stand R ). Zet de parkeerrem vrij als deze niet automatisch wordt bediend. Neem uw voet van het rempedaal en geef gas. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen A en 1 of R. 3 Automatische bediening Start de auto en selecteer de stand A om de automatische bediening van de versnellingsbak te activeren. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduiding A en de ingeschakelde versnelling. De versnellingsbak werkt dan automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters: - de rijstijl, - het profiel van de weg. Trap om krachtig te accelereren (bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre) het gaspedaal met kracht in, tot voorbij het zware punt. 4

384 Rijden Achteruitrijcamera De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd wanneer de versnellingsbak in de achteruit staat. Afhankelijk van de uitvoering van uw auto worden de beelden op het touchscreen of in het instrumentenpaneel weergegeven. De achteruitrijcamera vormt een aanvulling op het parkeerhulpsysteem. De achteruitrijcamera is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is. De op de beelden weergegeven strepen kunnen u helpen bij de manoeuvre. Ze worden weergegeven als strepen "op de weg" en geven geen indicatie van de positie van de auto ten opzichte van hoge obstakels (bijvoorbeeld andere auto's). De blauwe strepen geven de rijrichting van de auto weer (de afstand tussen de strepen komt overeen met de breedte van uw auto zonder de buitenspiegels). De rode steep geeft een ruimte van 30 cm direct achter de achterbumper van uw auto weer. De groene strepen geven een afstand van circa 1 en 2 meter weer achter de achterbumper van uw auto. 4 Als de achterklep wordt geopend, verdwijnen de beelden van de camera. Maak de achteruitrijcamera regelmatig schoon met een zachte, droge doek. Wassen met een hogedrukspuit Bewaar een afstand van minimaal 30 cm tussen de lans van de hogedrukreiniger en de lens van de camera.

385 Praktische informatie Wiel verwisselen Demonteren van het wiel Stilzetten van de auto Zet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de parkeerrem aan, tenzij deze geprogrammeerd is in de automatische stand. Zet het contact af. Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak: schakel de de eerste versnelling in om de wielen te blokkeren. Bij een auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak: zet de selectiehendel in de stand R om de wielen te blokkeren. Bij een auto met een automatische transmissie: zet de selectiehendel in de stand P om de wielen te blokkeren. Controleer of het verklikkerlampje remsysteem en het verklikkerlampje P op de parkeerremhendel branden. Gebruik niet: - de krik voor andere werkzaamheden dan het opkrikken van de auto, - een andere krik dan de door de fabrikant geleverde krik. Verwijder de sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (volgens uitvoering). Bevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout een omwenteling los (volgens uitvoering). Draai de overige wielbouten een omwenteling los met alleen de wielsleutel 1. Plaats het voetstuk van de krik 2 op de grond en zorg ervoor dat het voetstuk loodrecht onder één van de twee steunpunten A (voor) of B (achter) is geplaatst. Gebruik het steunpunt dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel bevindt. Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok. Als uw auto niet is voorzien van een krik, neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor de onderdeelnummers van de gereedschappen - krik en wielmoersleutel - die nodig zijn bij het verwisselen van een wiel. 8 5

386 Praktische informatie Zorg ervoor dat de krik stevig staat. Op een gladde of zachte ondergrond kan de krik wegschuiven of wegzakken - Risico van letsel! Plaats de krik uitsluitend onder de steunpunten A of B van de auto en controleer of het contactvlak van het steunpunt goed in het middelste deel van de kop van de krik steekt. Zo niet, dan kan de auto beschadigd raken en/of de krik wegzakken - Risico van letsel! Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren. Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg. Verwijder het wiel. Draai de krik 2 uit tot de kop van de krik het steunpunt A of B raakt; het contactvlak van het steunpunt A of B moet goed in het middelste deel van de kop van de krik steken. 6

387 Praktische informatie Monteren van het wiel Bevestiging van het noodreservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het noodreservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel. Na het verwisselen van het wiel Verwijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen. Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 80 km/h. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel. Plaats het wiel op de naaf. Draai de wielbouten met de hand vast. Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en de dop 4 enigszins vast. Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel

388 Praktische informatie Laat de auto volledig zakken. Vouw de krik 2 op en verwijder hem. Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de dop 4. Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1. Bevestig de doppen op de wielbouten (volgens uitvoering). Berg het gereedschap op in de houder. 8

389 Praktische informatie Wiel verwisselen Demonteren van het wiel Stilzetten van de auto Zet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de parkeerrem aan, tenzij deze geprogrammeerd is in de automatische stand. Zet het contact af. Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak: schakel de de eerste versnelling in om de wielen te blokkeren. Bij een auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak: zet de selectiehendel in de stand R om de wielen te blokkeren. Bij een auto met een automatische transmissie: zet de selectiehendel in de stand P om de wielen te blokkeren. Controleer of het verklikkerlampje remsysteem en het verklikkerlampje P op de parkeerremhendel branden. Gebruik niet: - de krik voor andere werkzaamheden dan het opkrikken van de auto, - een andere krik dan de door de fabrikant geleverde krik. Verwijder de sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (volgens uitvoering). Bevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout een omwenteling los (volgens uitvoering). Draai de overige wielbouten een omwenteling los met alleen de wielsleutel 1. Plaats het voetstuk van de krik 2 op de grond en zorg ervoor dat het voetstuk loodrecht onder één van de twee steunpunten A (voor) of B (achter) is geplaatst. Gebruik het steunpunt dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel bevindt. Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok. Als uw auto niet is voorzien van een krik, neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor de onderdeelnummers van de gereedschappen - krik en wielmoersleutel - die nodig zijn bij het verwisselen van een wiel. 8 5

390 Praktische informatie Zorg ervoor dat de krik stevig staat. Op een gladde of zachte ondergrond kan de krik wegschuiven of wegzakken - Risico van letsel! Plaats de krik uitsluitend onder de steunpunten A of B van de auto en controleer of het contactvlak van het steunpunt goed in het middelste deel van de kop van de krik steekt. Zo niet, dan kan de auto beschadigd raken en/of de krik wegzakken - Risico van letsel! Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren. Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg. Verwijder het wiel. Draai de krik 2 uit tot de kop van de krik het steunpunt A of B raakt; het contactvlak van het steunpunt A of B moet goed in het middelste deel van de kop van de krik steken. 6

391 Praktische informatie Monteren van het wiel Bevestiging van het noodreservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het noodreservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel. Na het verwisselen van het wiel Verwijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen. Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 80 km/h. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel. Plaats het wiel op de naaf. Draai de wielbouten met de hand vast. Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en de dop 4 enigszins vast. Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel

392 Praktische informatie Laat de auto volledig zakken. Vouw de krik 2 op en verwijder hem. Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de dop 4. Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1. Bevestig de doppen op de wielbouten (volgens uitvoering). Berg het gereedschap op in de houder. 8

393 Praktische informatie Wiel verwisselen Demonteren van het wiel Stilzetten van de auto Zet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de parkeerrem aan, tenzij deze geprogrammeerd is in de automatische stand. Zet het contact af. Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak: schakel de de eerste versnelling in om de wielen te blokkeren. Bij een auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak: zet de selectiehendel in de stand R om de wielen te blokkeren. Bij een auto met een automatische transmissie: zet de selectiehendel in de stand P om de wielen te blokkeren. Controleer of het verklikkerlampje remsysteem en het verklikkerlampje P op de parkeerremhendel branden. Gebruik niet: - de krik voor andere werkzaamheden dan het opkrikken van de auto, - een andere krik dan de door de fabrikant geleverde krik. Verwijder de sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (volgens uitvoering). Bevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout een omwenteling los (volgens uitvoering). Draai de overige wielbouten een omwenteling los met alleen de wielsleutel 1. Plaats het voetstuk van de krik 2 op de grond en zorg ervoor dat het voetstuk loodrecht onder één van de twee steunpunten A (voor) of B (achter) is geplaatst. Gebruik het steunpunt dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel bevindt. Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok. Als uw auto niet is voorzien van een krik, neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor de onderdeelnummers van de gereedschappen - krik en wielmoersleutel - die nodig zijn bij het verwisselen van een wiel. 8 5

394 Praktische informatie Zorg ervoor dat de krik stevig staat. Op een gladde of zachte ondergrond kan de krik wegschuiven of wegzakken - Risico van letsel! Plaats de krik uitsluitend onder de steunpunten A of B van de auto en controleer of het contactvlak van het steunpunt goed in het middelste deel van de kop van de krik steekt. Zo niet, dan kan de auto beschadigd raken en/of de krik wegzakken - Risico van letsel! Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren. Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg. Verwijder het wiel. Draai de krik 2 uit tot de kop van de krik het steunpunt A of B raakt; het contactvlak van het steunpunt A of B moet goed in het middelste deel van de kop van de krik steken. 6

395 Praktische informatie Monteren van het wiel Bevestiging van het noodreservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het noodreservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel. Na het verwisselen van het wiel Verwijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen. Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 80 km/h. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel. Plaats het wiel op de naaf. Draai de wielbouten met de hand vast. Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en de dop 4 enigszins vast. Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel

396 Praktische informatie Laat de auto volledig zakken. Vouw de krik 2 op en verwijder hem. Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de dop 4. Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1. Bevestig de doppen op de wielbouten (volgens uitvoering). Berg het gereedschap op in de houder. 8

397 Praktische informatie Wiel verwisselen Demonteren van het wiel Stilzetten van de auto Zet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de parkeerrem aan, tenzij deze geprogrammeerd is in de automatische stand. Zet het contact af. Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak: schakel de de eerste versnelling in om de wielen te blokkeren. Bij een auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak: zet de selectiehendel in de stand R om de wielen te blokkeren. Bij een auto met een automatische transmissie: zet de selectiehendel in de stand P om de wielen te blokkeren. Controleer of het verklikkerlampje remsysteem en het verklikkerlampje P op de parkeerremhendel branden. Gebruik niet: - de krik voor andere werkzaamheden dan het opkrikken van de auto, - een andere krik dan de door de fabrikant geleverde krik. Verwijder de sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (volgens uitvoering). Bevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout een omwenteling los (volgens uitvoering). Draai de overige wielbouten een omwenteling los met alleen de wielsleutel 1. Plaats het voetstuk van de krik 2 op de grond en zorg ervoor dat het voetstuk loodrecht onder één van de twee steunpunten A (voor) of B (achter) is geplaatst. Gebruik het steunpunt dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel bevindt. Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok. Als uw auto niet is voorzien van een krik, neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor de onderdeelnummers van de gereedschappen - krik en wielmoersleutel - die nodig zijn bij het verwisselen van een wiel. 8 5

398 Praktische informatie Zorg ervoor dat de krik stevig staat. Op een gladde of zachte ondergrond kan de krik wegschuiven of wegzakken - Risico van letsel! Plaats de krik uitsluitend onder de steunpunten A of B van de auto en controleer of het contactvlak van het steunpunt goed in het middelste deel van de kop van de krik steekt. Zo niet, dan kan de auto beschadigd raken en/of de krik wegzakken - Risico van letsel! Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren. Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg. Verwijder het wiel. Draai de krik 2 uit tot de kop van de krik het steunpunt A of B raakt; het contactvlak van het steunpunt A of B moet goed in het middelste deel van de kop van de krik steken. 6

399 Praktische informatie Monteren van het wiel Bevestiging van het noodreservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het noodreservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel. Na het verwisselen van het wiel Verwijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen. Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 80 km/h. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel. Plaats het wiel op de naaf. Draai de wielbouten met de hand vast. Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en de dop 4 enigszins vast. Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel

400 Praktische informatie Laat de auto volledig zakken. Vouw de krik 2 op en verwijder hem. Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de dop 4. Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1. Bevestig de doppen op de wielbouten (volgens uitvoering). Berg het gereedschap op in de houder. 8

401 Technische gegevens Motoren en versnellingsbakken, BlueHDi-diesel Dieselmotor 1,6 l BlueHDi 120 S&S Versnellingsbak Type Variant Uitvoering Handgeschakeld (6 versnellingen) 8DBHZ M/S - 8EBHX M/S Automaat (6 versnellingen) 8DBHZ T/S - 8DBHX T/S 8EBHZ T/S - 8EBHX T/S Carrosserievariant Berline SW Berline SW Emissienorm Euro 6 Euro 6 Cilinderinhoud (cm 3 ) Boring x slag (mm) 75 x 88,3 75 x 88,3 Max.vermogen: ECE-norm (kw) * Toerental bij max.vermogen (t/min) Max.koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max.koppel (t/min) Brandstof Katalysator Roetfilter Inhoud carter (in liter) Motor (met vervangen filter) Diesel Ja Ja 3,25 10 * Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE). 9

402 Technische gegevens Gewichten en aanhangergewichten, BlueHDi-diesel (in kg) Dieselmotor 1,6 l BlueHDi 120 S&S Versnellingsbak Type Variant Uitvoering Handgeschakeld (6 versnellingen) 8DBHZ M/S - 8EBHX M/S * Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd. 10 Automaat (6 versnellingen) 8DBHZ T/S - 8DBHX T/S 8EBHZ T/S - 8EBHX T/S Carrosserievariant Berline SW Berline SW - Ledig gewicht Gewicht rijklaar * Maximaal technisch toegestane massa totaal - Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12% - Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12% - Aanhanger geremd ** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht) Aanhanger ongeremd Aanbevolen kogeldruk 75

403 Technische gegevens RXH met uitsluitend verbrandingsmotor (leverbaar 2 e halfjaar 2014) Let op: de wagenhoogte van uw auto is onder ideale omstandigheden ongeveer 184 mm (waarde rijklaar: alleen de bestuurder inclusief volle brandstoftank). Deze waarde kan, afhankelijk van de belading van de auto, de ondergrond en de omgeving variëren. Als de bestuurder van mening is dat de auto een obstakel kan passeren, is hij hiervoor zelf volledig verantwoordelijk

404 Rijden Schakelindicator * Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te reduceren. Werking Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen. Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem. De functie kan niet worden uitgeschakeld. Bij de uitvoeringen met een BlueHDi 150-dieselmotor en een handgeschakelde versnellingsbak kan het systeem u onder bepaalde rijomstandigheden verzoeken om de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, om het tijdelijk afzetten van de motor mogelijk te maken (STOP-fase van het Stop & Start-systeem). In dat geval wordt de aanduiding N weergegeven op het instrumentenpaneel. Bij een elektronisch gestuurde of automatische versnellingsbak is dit systeem uitsluitend actief in de handgeschakelde stand. Voorbeeld: - U rijdt in de derde versnelling. - U trapt het gaspedaal in. * Volgens motoruitvoering. - Het systeem kan u in dit geval adviseren een hogere versnelling in te schakelen. De informatie wordt in de vorm van een pijl op het instrumentenpaneel weergegeven. Bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak kan naast de pijl ook de geadviseerde versnelling worden weergegeven. Het systeem past het schakeladvies aan de rijomstandigheden (helling, belading van de auto,...) en de rijstijl van de bestuurder (veel vermogen nodig, accelereren, remmen,...) aan. Het systeem zal u nooit adviseren om: - de eerste versnelling in te schakelen, - de achteruitversnelling in te schakelen

405 Vervangt Gewichten en aanhangergewichten, diesel BlueHDi (in kg) Dieselmotoren 2,0 l BlueHDi 150 2,0 l BlueHDi 180 Technische gegevens Versnellingsbakken Handgeschakeld (6 versnellingen) Automaat (6 versnellingen) Type Variant Uitvoering 8DAHXM/S - 8EAHXM/S 8DAHWT/S - 8EAHWT/S8UAHWT/S Carrosserievariant Berline SWBerline SW RXH met uitsluitend verbrandingsmotor - Ledig gewicht Gewicht rijklaar * Maximaal technisch toegestane massa totaal - Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12% - Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12% - Aanhanger geremd ** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht) Aanhanger ongeremd Aanbevolen kogeldruk * Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd

406 Praktische informatie Trekken van een aanhanger Sneeuwscherm Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de gewichten (en aanhangergewichten indien van toepassing voor uw auto). Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger. Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door PEUGEOT geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren. Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het PEUGEOTnetwerk behoort, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd. Bij het trekken van een aanhanger dient het sneeuwscherm te zijn verwijderd, indien uw auto hiermee is uitgerust. Raadpleeg daarvoor het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer rijtips voor het trekken van een aanhanger. 8 1

407 Praktische informatie Trekhaak met afneembare kogel Presentatie De kogel van deze af fabriek gemonteerde trekhaak kan gemakkelijk en snel worden gemonteerd en verwijderd. Hiervoor is geen gereedschap nodig. De achter de bumper gemonteerde trekhaak is volledig aan het oog onttrokken als de kogel is verwijderd en de steun van de trekhaakaansluiting is weggeklapt. 1. Bevestigingssteun. 2. Afdekkap. 3. Veiligheidsoog. 4. Wegklapbare trekhaakaansluiting. 5. Afneembare kogel. 6. Hendel voor vergrendeling/ontgrendeling. 7. Veiligheidsslot met sleutel. 8. Beschermdop voor de hendel. 9. Beschermkap voor de kogel. 10. Opbergtas. A. Vergrendelde stand De hendel maakt geen contact met de kogel (vrije ruimte van ongeveer 5 mm). De groene markering is zichtbaar. Het slot van de hendel is naar achteren gericht. De vergrendelingspal is zichtbaar en steekt uit de kogel. 2 B. Ontgrendelde stand De hendel maakt contact met de kogel. De groene markering is niet zichtbaar. Het slot van de hendel is naar voren gericht. De vergrendelingspal is niet zichtbaar. Houd u aan de ter plaatse geldende regelgeving. Zie de rubriek "Technische gegevens" voor de maximale kogeldruk en de maximale aanhangergewichten. Zie de rubriek "Trekken van een aanhanger" voor de veiligheidsadviezen bij het trekken van een aanhanger.

408 Praktische informatie Vóór het gebruik Verzeker u ervan dat de kogel correct gemonteerd is. Doe dit door het volgende te controleren: - de kogel is correct vergrendeld (stand A ), - het veiligheidsslot is afgesloten en de sleutel is verwijderd; de hendel kan niet meer worden bediend, - de kogel mag absoluut niet in de steun kunnen bewegen: duw en trek eraan om dit te controleren. Tijdens het gebruik Ontgrendel nooit het systeem terwijl een aanhanger is aangekoppeld of een bagageplateau op de kogel is gemonteerd. Overschrijd nooit het maximaal toelaatbare treingewicht van de auto. Controleer voordat u gaat rijden de afstelling van de koplampen. Raadpleeg voor meer informatie over de afstelling van de koplampen de desbetreffende rubriek. Na het gebruik Als gereden wordt zonder aanhanger of bagageplateau, moet de trekhaakaansluiting zijn weggeklapt, moet de kogel zijn verwijderd en moet de afdekkap op de steun zijn aangebracht. Dit is met name van belang als de kogel het zicht op de kentekenplaat of de verlichting van de auto belemmert. 8 3

409 Praktische informatie Monteren van de kogel Verwijder de afdekkap van de bevestigingssteun en controleer of het bevestigingssysteem in goede staat is. Reinig indien nodig de steun met een borstel of een schone doek. Haal de kogel uit de opbergtas. Verwijder de beschermkap van de kogel en de beschermdop van de hendel. Berg de afdekkap, de beschermkap en de beschermdop op in de opbergtas. Controleer of de kogel correct is ontgrendeld (stand B ). Zo niet, steek de sleutel dan in het slot en draai hem linksom om het mechanisme te ontgrendelen. Druk de hendel vervolgens in en draai hem rechtsom tot aan de aanslag. Houd de kogel met beide handen vast; steek het uiteinde van de kogel in de steun. Duw de kogel vervolgens stevig omlaag om het systeem te vergrendelen. De hendel draait dan automatisch linksom en maakt een hoorbaar klikgeluid; houd uw hand uit de buurt van de hendel. Controleer of de kogel correct is vergrendeld (stand A ). Draai de sleutel linksom om het bevestigingsmechanisme van de kogel te vergrendelen. Verwijder altijd de sleutel en bewaar hem op een veilige plaats. Als de sleutel niet gedraaid of verwijderd kan worden, is de kogel niet goed bevestigd: herhaal de procedure. Als niet aan alle voorwaarden voor het vergrendelen is voldaan, moet de procedure worden herhaald. Gebruik de trekhaak nooit als de rode markering zichtbaar blijft: neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 4

410 Praktische informatie Verwijderen van de kogel Maak de aanhanger vast aan de trekhaakkogel. Maak de kabel van de aanhanger vast aan het veiligheidsoog op de steun van de kogel. Beweeg de steun van de trekhaakaansluiting omlaag door het oog, dat onder de bumper zichtbaar is, omlaag te trekken. Beweeg de afdekkap van de trekhaakaansluiting omhoog en sluit de stekker van de aanhanger aan. Neem de stekker van de aanhanger los van de trekhaakaansluiting op de steun. Maak de kabel van de aanhanger los van het veiligheidsoog van de steun. Maak de aanhanger los van de trekhaakkogel. Klap de steun van de trekhaakaansluiting terug. Steek de sleutel in het slot. Draai de sleutel rechtsom om het bevestigingsmechanisme van de kogel te ontgrendelen. 8 5

411 Praktische informatie Houd de kogel stevig met één hand vast; druk met de andere hand op de hendel en draai hem rechtsom tot de aanslag. Verwijder de kogel uit de steun. Houd rekening met het gewicht van de kogel (ongeveer 3,5 kg). Kans op letsel! Bevestig de beschermkap op de kogel en de beschermdop op de hendel. Berg de kogel op in de tas. Monteer de afdekkap op de bevestigingssteun. Onderhoud De correcte werking van het systeem is alleen gegarandeerd als de kogel en de steun schoon blijven. Alvorens de auto met een hogedrukreiniger schoon te maken moet de trekhaakaansluiting zijn weggeklapt, moet de kogel zijn verwijderd en moet de afdekkap op de steun zijn gemonteerd. Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor werkzaamheden aan het trekhaaksysteem. Opbergen Het is raadzaam de verwijderde kogel te bewaren in de daarvoor bestemde opbergruimte onder de vloer van de bagageruimte. Zet de kogel vast met het koord van de hoes. Laat de kogel nooit los in de bagageruimte liggen. Bij hard remmen kan de kogel dan verwondingen bij de passagiers van de auto veroorzaken. Bovendien kunnen de kogel en de bagageruimte daarbij beschadigd raken. 6

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van Peugeot,

Nadere informatie

Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles

Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles ! Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronisch

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van Peugeot,

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Instructieboekje Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Uw instructieboekje is te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Nadere informatie

Het instructieboekje online

Het instructieboekje online INSTRUCTIEBOEKJE Het instructieboekje online Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek " MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie

Nadere informatie

Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Als u het instructieboekje

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto.

Nadere informatie

Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek "Persoonlijke pagina".

Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek Persoonlijke pagina. Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek "Persoonlijke pagina". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Als u de gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

InstruCtIeboekje C4-Picasso-II_nl_Chap00_couv-debut_ed

InstruCtIeboekje C4-Picasso-II_nl_Chap00_couv-debut_ed Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang

Nadere informatie

Uw auto komt tot leven op internet!

Uw auto komt tot leven op internet! Instructieboekje ! Dankzij de internetsite SERVICE BOX, biedt PEUGEOT u de mogelijkheid uw boorddocumentatie gratis en eenvoudig online te raadplegen. Met het gebruiksvriendelijke SERVICE BOX hebt u altijd

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Bekijk uw instructieboekje via de website van Citroën, rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u rechtstreeks

Nadere informatie

Het instructieboekje online

Het instructieboekje online INSTRUCTIEBOEKJE Het instructieboekje online Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie

Nadere informatie

INSTRUCTIebOekje CITROËN C4 CACTUS C4-cactus_nl_Chap00_couv-debut_ed

INSTRUCTIebOekje CITROËN C4 CACTUS C4-cactus_nl_Chap00_couv-debut_ed Instructieboekje CITROËN C4 CACTUS Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Uw instructieboekje is te vinden op de website van CITROËN,

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEKJE PEUGEOT 5008

INSTRUCTIEBOEKJE PEUGEOT 5008 INSTRUCTIEBOEKJE PEUGEOT 5008 Toegang tot het instructieboekje Het instructieboekje is beschikbaar op de PEUGEOTwebsite, in de rubriek "Persoonlijke pagina" of op het volgende adres: http://public.servicebox.peugeot.com/ddb/

Nadere informatie

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33. Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht

Nadere informatie

Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot. De app Start MyPeugeot is beschikbaar voor uw auto en helpt u uw nieuwe Peugeot nog beter te leren kennen.

Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot. De app Start MyPeugeot is beschikbaar voor uw auto en helpt u uw nieuwe Peugeot nog beter te leren kennen. Instructieboekje Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot Start Mirror Screen Start Het instructieboekje. App die u kunt downloaden op uw smartphone. App die kan worden weergegeven op het touchscreen van

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkering

Nadere informatie

Toegang tot het instructieboekje

Toegang tot het instructieboekje INSTRUCTIEBOEKJE Toegang tot het instructieboekje Het instructieboekje is beschikbaar op de CITROËNwebsite, in de rubriek "MyCitroën" of op het volgende adres: http://service.citroen.com/ddb/ Download

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/ -begrenzer. 2. Stuurwielverstelling. 3. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon. 6. Versnellingshendel.

Nadere informatie

DS 7 CROSSBACK INSTRUCTIEBOEKJE

DS 7 CROSSBACK INSTRUCTIEBOEKJE DS 7 CROSSBACK INSTRUCTIEBOEKJE Toegang tot het instructieboekje Het instructieboekje is beschikbaar op de DS AUTOMOBILES-website, in de rubriek "MyDS" of op het volgende adres: http://service.dsautomobiles.com

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208

Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208 Instructieboekje Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208 Start Mirror Screen Start Het Instructieboekje. App die u kunt downloaden op uw smartphone. App die kan worden weergegeven op het touchscreen.

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

NL ESP-Systeem

NL ESP-Systeem 603.83.515 NL ESP-Systeem ESP-SYSTEEM (Electronic Stability Program) Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. De werking

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: De voorkant De verlichting moet heel zijn en werken (de werking van de verlichting, remlichten en richtingaanwijzers kan voor je gaat rijden gecontroleerd worden door de examinator) De

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/- begrenzer. 2. Hendel stuurwielverstelling.. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon.

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

4 - In een oogopslag In een oogopslag - 5 COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar. 2. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 14. Dashboardkastje / aansluitingen audio/video. 15. Schakelaars stoelverwarming.

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: In deze handleiding vind je de specifieke voertuigkenmerken van de Suzuki Swift. Algemene dingen kun je in je Ris praktijkboek vinden. Dus hier kun je b.v. vinden met welk knopje je de

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN DS5 HYBRIDE 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748380

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN DS5 HYBRIDE 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748380 U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN JUMPER 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748384

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN JUMPER 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748384 U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

WELKOM. PEUGEOT dankt u voor het vertrouwen en wenst u een goede reis.

WELKOM. PEUGEOT dankt u voor het vertrouwen en wenst u een goede reis. INSTRUCTIEBOEKJE WELKOM Belangrijke informatie: het monteren van een uitrusting of een elektrische accessoire zonder artikelnummer van Automobiles PEUGEOT, kan een storing in het elektronische systeem

Nadere informatie

4 - In een oogopslag In een oogopslag - 5 COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/- begrenzer. 2. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 3. Airbag bestuurder. Claxon. 4. Instrumentenpaneel. 5. Alarmknop.

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje IN CITROËN JUMPY Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto.

Nadere informatie

PEUGEOT PK ALLURE

PEUGEOT PK ALLURE PEUGEOT 308 110PK ALLURE Prijs voertuig : * 15 900 * Excl. kosten van inschrijving en brandstof. vermelding verplicht vanaf 1.1.79 conform decreet 78993 van 4.10.78 Garantie Leeuwekeur Comfort (6 Maand)

Nadere informatie

INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK KLOKKEN. Display

INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK KLOKKEN. Display INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK Display De klokken en verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel geven informatie over de werking van de auto. KLOKKEN 1. Toerenteller.

Nadere informatie

************************* **************** ******** ***

************************* **************** ******** *** Bij deelname aan het Tussentijdstoets moet je de volgende documenten overhandigen: een geldig theorie certificaat een wettelijk toegestaan, geldig identiteitsbewijs. ************************* ****************

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Scan deze code voor directe toegang tot uw gebruiksaanwijzing. Op

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN C5 SEDAN

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN C5 SEDAN U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

LCD scherm va LCD scherm

LCD scherm va LCD scherm scherm 1. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide VOLVO V70 & XC70 quick guide PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier te beleven aan uw nieuwe

Nadere informatie

InstructIeboekje Jumper_nl_Chap00_couverture_ed Jumper_nl_Chap00_couverture_ed

InstructIeboekje Jumper_nl_Chap00_couverture_ed Jumper_nl_Chap00_couverture_ed Instructieboekje Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Uw instructieboekje is te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCITROËN".

Nadere informatie

COCKPIT

COCKPIT 4 - IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/- begrenzer. 2. Hendel stuurwielverstelling. 3. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon.

Nadere informatie

Renault Clio Energy TCe 90pk ECO2 Dynamique 2016

Renault Clio Energy TCe 90pk ECO2 Dynamique 2016 Renault Clio Energy TCe 90pk ECO2 Dynamique 2016 16.900 Algemene Opties en Accessoires: Climate control Keyless entry Regensensor Audio, tv en 12v access: 12V accessoire-aansluiting in de middenconsolebluetooth

Nadere informatie

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Instructie www.lolkama.com Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Voor het CBR praktijkexamen worden door de examinator, controle vragen gesteld over de banden, motor, dashboard

Nadere informatie

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN Kort overzicht Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN 6 5 4 3 2 1 12 9 3 6 80 100 120 km/h 60 140 40 160 LAND - - ROVER 20 0 180 200 H4959 7 8 9 1. Frisseluchtrooster - bedieningsknop 2. Ventilator - regeling

Nadere informatie

Centrale ontgrendeling. Centrale vergrendeling

Centrale ontgrendeling. Centrale vergrendeling Toegang tot de auto 7 TOEGANG TOT DE AUTO SLEUTEL AFSTANDSBEDIENING Centrale ontgrendeling Supervergrendeling Met de sleutel kunnen de sloten van de auto vergrendeld en ontgrendeld worden en kan de motor

Nadere informatie

De RENAULT ONDERHOUDSBEURT

De RENAULT ONDERHOUDSBEURT Pagina 5. De Renault onderhoudsbeurt 6. Motor 7. Benzine en dieselmotor / roetfilter 8. Turbo & intercooler 9. Smeersysteem 10. Koelvloeistof systeem 11. In- & uitlaatsysteem 12. Aandrijflijn 13. Handgeschakelde

Nadere informatie

4 - In een oogopslag

4 - In een oogopslag 4 - In een oogopslag In een oogopslag - 5 COCKPIT 1 - Schakelaar snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar. 2 - Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 3 - Airbag bestuurder. Claxon. 4 - Instrumentenpaneel.

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

UW 807 IN EEN OOGOPSLAG 26-04-2004

UW 807 IN EEN OOGOPSLAG 26-04-2004 2 UW 807 IN EEN OOGOPSLAG UW 807 IN EEN OOGOPSLAG 3 1 - Schakelaars elektrisch bediende buitenspiegels. Schakelaars elektrisch bediende ruiten. Blokkeerschakelaar elektrisch bediende ruiten achter. 2 -

Nadere informatie

LCD scherm ve LCD scherm

LCD scherm ve LCD scherm scherm. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica zelf

Nadere informatie

Voertuig Controle BMW 116d Sportline

Voertuig Controle BMW 116d Sportline Voertuig Controle BMW 116d Sportline Voor het praktijkexamen wordt door de examinator een aantal vragen gesteld over de motor, de banden of het dashboard. Lees deze pagina een aantal keren aandachtig door

Nadere informatie

G A PSL O G O O EEN IN

G A PSL O G O O EEN IN IN EEN OOGOPSLAG 5 1 Exterieur Sleutel - Afstandsbediening 2a 6 Gescheiden ontgrendeling van cabine en laadruimte. Alleen vergrendeling van de laadruimte. Volledige vergrendeling van de auto. 2b 7b 7a

Nadere informatie

InstructIeboekje boxer_nl_chap00_couv-debut_ed

InstructIeboekje boxer_nl_chap00_couv-debut_ed Instructieboekje Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Scan deze code voor directe toegang tot uw instructieboekje. Uw instructieboekje

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

Praktijk Vragen over auto

Praktijk Vragen over auto Praktijk Vragen over auto 1 BANDEN: Wat moet je controleren op Auto banden 1- spannig: Meters/Lampjes Juiste banden spanning hangt af: Auto (merk, Type, gewicht) maat Gewicht lading (of aantal personen).

Nadere informatie

Ontgrendelen van de achterdeuren

Ontgrendelen van de achterdeuren Toegang tot de auto 18 TOEGANG TOT DE AUTO AFSTANDSBEDIENING Ontgrendelen van de cabine Druk op deze knop om de cabine van uw auto te ontgrendelen. Het lampje op de afstandsbediening gaat branden, de plafonnier

Nadere informatie

UW 307 SW IN EEN OOGOPSLAG 1

UW 307 SW IN EEN OOGOPSLAG 1 UW 307 SW IN EEN OOGOPSLAG 1 Blz. Stoelen 88-102 Schakelaars op stuurkolom 110-116 Instrumentenpanelen 28-29 Ventilatie, airconditioning 82-87 Spiegels 118-119 Blz. Controles 136-140 Toegang tot de auto

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

Praktijk Vragen over auto

Praktijk Vragen over auto Praktijk Vragen over auto BANDEN: Wat moet je controleren op Auto banden 1- spannig: Meters/Lampjes Juiste banden spanning hangt af: Auto (merk, Type, gewicht) maat Gewicht lading (of aantal personen).

Nadere informatie

Elektrische installatie

Elektrische installatie Elektrische installatie INSTRUMENTEN - DASHBOARD Diagnose - Inleiding - 1 Diagnose - Werking van het systeem - 9 Diagnose - Aansluiting rekeneenheid - 13 Diagnose - Vervangen van organen - 15 Diagnose

Nadere informatie

Voertuig Controle Golf 7

Voertuig Controle Golf 7 Voertuig Controle Golf 7 Voor het praktijkexamen wordt door de examinator een aantal vragen gesteld over de motor, de banden of het dashboard. Lees deze pagina een aantal keren aandachtig door zodat je

Nadere informatie

Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS

Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS Gefeliciteerd! U heeft gekozen voor een fiets met elektrische ondersteuning, de E-bike. Uw E-bike zal u door zijn elektrische ondersteuning

Nadere informatie

Groep 10 IMD42 Niels Cremers Marc Hensen Sander Keurentjes Mathijs Mejan. De Handleiding

Groep 10 IMD42 Niels Cremers Marc Hensen Sander Keurentjes Mathijs Mejan. De Handleiding Groep 10 IMD42 Niels Cremers Marc Hensen Sander Keurentjes Mathijs Mejan De Handleiding Index Inleiding... 3 De meters... 4 Het stuur... 6 Het navigatie systeem... 9 De Console... 10 De radio... 11 2 Inleiding

Nadere informatie

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Panda. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! INSTRUCTIEBOEKJE UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de

Nadere informatie

Peugeot HDi Premium Hybrid4 4WD VOL 14% bijtelling

Peugeot HDi Premium Hybrid4 4WD VOL 14% bijtelling Peugeot 508 2.0 HDi Premium Hybrid4 4WD VOL 14% bijtelling http://autozaak.nl/images/aanbod/10324733-peugeot-508-2-0-hdi-premium-hybrid4-4wd-vol-14-bijtelling-1.jpg Uitrusting ABS Airbag bestuurder Airbag

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING EN. PROJECTION ALARM CLOCK INSTRUCTION MANUAL DE. PROJEKTIONSWECKER

GEBRUIKSAANWIJZING EN. PROJECTION ALARM CLOCK INSTRUCTION MANUAL DE. PROJEKTIONSWECKER PRC 280 NL. PROJECTIE WEKKER EN. PROJECTION ALARM CLOCK DE. PROJEKTIONSWECKER FR. RÉVEILLE PROJECTION GEBRUIKSAANWIJZING INSTRUCTION MANUAL BEDIENUNGSANLEITUNG MODE D EMPLOI GEBRUIKSAANWIJZING Wij feliciteren

Nadere informatie

VOORWAARDEN KIA SERVICE PLAN (VOOR 3 JAAR ONDERHOUD)

VOORWAARDEN KIA SERVICE PLAN (VOOR 3 JAAR ONDERHOUD) VOORWAARDEN KIA SERVICE PLAN (VOOR 3 JAAR ONDERHOUD) Met het Kia Service Plan bent u op voorhand verzekerd van 3 jaar onderhoud van uw nieuwe Kia door uw officiële Kia-dealer of erkend Kia-reparateur.

Nadere informatie

: verwijzing rubriek. : verwijzing bladzijde

: verwijzing rubriek. : verwijzing bladzijde Exterieur Sleutel - Afstandsbediening 2a 6 Volledige ontgrendeling van de auto. Volledige vergrendeling van de auto. 2b 6b Verklaring : verwijzing rubriek 6a : verwijzing bladzijde Schuifdeur 2a 17 Trek

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Blz. Stoelen Cockpit Dashboard Spiegels 85

IN EEN OOGOPSLAG. Blz. Stoelen Cockpit Dashboard Spiegels 85 UW IN EEN OOGOPSLAG 1 Blz. Stoelen 64-71 Cockpit 26-27 Dashboard 32-63 Spiegels 85 Blz. Controles 96-99 Toegang tot de auto 72-75 Lekke band/ wiel verwisselen 100-103 Lampen vervangen 104-107 Afhankelijk

Nadere informatie

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 1

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 1 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 1 Blz. Stoelen 74-85 Cockpit 29-31 Dashboard 37-73, 97-98 Spiegels 100 Blz. Controles 117-125 Toegang tot de auto 87-92 Wiel verwisselen 126-130 Lampen vervangen 131-135 In dit

Nadere informatie

Duurzaam rijden, samen met ECOdrive

Duurzaam rijden, samen met ECOdrive Duurzaam rijden, samen met ECOdrive Beknopte gebruiksaanwijzing Algemene versie 07-2014 Introductie Het duurzaam ondernemen wordt steeds belangrijker. Veel bedrijven zijn verplicht CO 2 -doelstellingen

Nadere informatie

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 INFOTEC AP/TAVG/MMXP/MUX BEVESTIGING DIAGNOSE BSI ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 G01 CONTROLEPROCEDURE VAN DE FUNCTIE VERLICHTING Toepassing bij PEUGEOT 206 (vanaf DAM-nr. 9076) 307 406 (vanaf

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing VeloPlus Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T D U C A T O G E B R U I K E N O N D E R H O U D Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR LEXIA PROXIA CD 35 AFTER SALES SERVICE CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager

Nadere informatie

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 2 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 3 1 Stuurwiel met airbag en claxon 2 Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers 3 Uitschakelen airbag aan passagierszijde* 4 Blokkeerschakelaar elektrisch

Nadere informatie

INTELLISTART 4 INSTALLATIE

INTELLISTART 4 INSTALLATIE Standaard mogelijkheden van de IntelliStart 4. INTELLISTART 4 INSTALLATIE Op afstand starten voor automaten en handgeschakelde auto's tevens ook geschikt voor diesels Automatisch starten bij lage accu

Nadere informatie

ROOD Niet goed, zet uw auto op een veilige plaats stil en bel de mobiliteitsservice!

ROOD Niet goed, zet uw auto op een veilige plaats stil en bel de mobiliteitsservice! Mobiliteitsservice: 088-2692888 Twijfelt u? Bel dan Van den Udenhout 073-64644444 Lampje Betekenis ROOD Niet goed, zet uw auto op een veilige plaats stil en bel de mobiliteitsservice! Centraal waarschuwingslampje:

Nadere informatie

Mercedes-benz E-klasse

Mercedes-benz E-klasse Emile Bakker Emilebakker.nl http://www.emilebakker.nl Mercedes-benz E-klasse 79,491.00 Advertentienr : 2513164 KM-stand : 3000 Bouwjaar : 2017 Brandstof : Benzine Transmissie : Automaat Import : Ja Algemene

Nadere informatie

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist BEDIENINGSUITLEG 1 - Bestuurderszetel 17 - Hendel stuurafstelling 2 - Sleutelschakelaar (START) 18 - Bedieningshendel hijsen linker

Nadere informatie

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen:

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen: F I A T B R A V O 603.81.708 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Bravo. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

BEP 600-TLM2 CONTOUR MATRIX TANK MONITOR INSTALLATIE EN GEBRUIKS AANWIJZING

BEP 600-TLM2 CONTOUR MATRIX TANK MONITOR INSTALLATIE EN GEBRUIKS AANWIJZING BEP 600-TLM2 CONTOUR MATRIX TANK MONITOR INSTALLATIE EN GEBRUIKS AANWIJZING INDEX KENMERKEN 3 AFMETINGEN 3 AANSLUIT SCHEMA 4 GEBRUIK 5 NOTITIES 6 ALARMEN EN STILALARM 7 MENU OVERZICHT 7 SET-UP EN PROGRAMMERING

Nadere informatie

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1 FordKa Instructieboekje Owner s handbook Feel the difference K10468_Service_Portfolio_090508.1 1 09.05.2008 15:52:47 Uhr 001-025 Ford KA NL 22-07-2008 9:45 Pagina

Nadere informatie