Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208"

Transcriptie

1 Instructieboekje

2 Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208 Start Mirror Screen Start Het Instructieboekje. App die u kunt downloaden op uw smartphone. App die kan worden weergegeven op het touchscreen. Het online Instructieboekje: U kunt het complete instructieboekje raadplegen op internet. De laatste aanvullingen worden aangeduid met dit pictogram. Selecteer op de startpagina met het modellenoverzicht uw taal en vervolgens het model en de versie van het instructieboekje aan de hand van de datum eerste toelating op het kentekenbewijs van uw auto. De app Start MyPeugeot is beschikbaar voor alle uitvoeringen van de Peugeot 208 en helpt u uw nieuwe Peugeot nog beter te leren kennen. Overzicht van de belangrijkste uitrustingselementen en bijbehorende instellingen. Toegang tot de aanwijzingen voor het gebruik van de rijhulpsystemen. Overzicht van de verklikkerlampjes en symbolen. Gedetailleerde informatie over de audio- en telematicafuncties. Google Play voor MirrorLink TM -compatibele smartphones. Door uw eigen MirrorLink TM -compatibele smartphone te synchroniseren kunt u de apps (mits compatibel) van uw smartphone weergeven op het touchscreen van uw auto. U kunt dan de app Start MyPeugeot in landscape-formaat gebruiken via het touchscreen.

3 Welkom Wij danken u voor uw keuze voor de 208. Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in de gelegenheid te stellen onder alle omstandigheden optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden van uw auto.

4 Inhoud Overzicht Overzicht exterieur 4 Overzicht interieur 5 Cockpit 6 Middelste deel console 8 Dakconsole 9 Onderste deel console 9 Overzicht onder de motorkap 10 Toegang tot de auto, starten Openen - Sleutel 11 Portieren 11 3-deurs 12 Starten 13 Afzetten 15 Sluiten - Sleutel 16 Parkeerrem 19 Stop & Start-systeem 20 Wegrijden op een helling 23 Aansluitingen - Connectiviteit 24 Functies dakconsole 25 Zonnescherm panoramadak 26 Sfeerverlichting 27 Achterklep 28 Alarm 29 Praktische informatie 31 Instrumentenpaneel Instrumentenpanelen 34 Datum en tijd 36 Overzicht van de verklikkerlampjes 37 Overzicht van de symbolen 49 Koelvloeistoftemperatuur 51 Dimmer dashboardverlichting 52 Schakelindicator 59 Energiebeheer 60 Comfort PEUGEOT i-cockpit 61 Voorstoelen 62 Eendelige achterbank 66 Ventilatie 69 Ontwasemen - Ontdooien 72 Verwarming / ventilatie 74 Airconditioning 76 Ruitbediening 81 Ruitenwissers 83 Vervoer van kinderen 87 Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde 89 ISOFIX-kinderzitjes 96 Kinderbeveiliging 101 Veiligheidsgordels 102 Airbags 105 Rijden Rijadviezen 109 Spiegels 110 Handgeschakelde 5-versnellingsbak 112 Handgeschakelde 6-versnellingsbak 112 Elektronisch gestuurde 5-versnellingsbak 113 Elektronisch gestuurde 6-versnellingsbak 113 Automatische transmissie Automatische transmissie Parkeerhulp 119 Achteruitrijcamera 121 Park Assist 122 Snelheidsbegrenzer 126 Snelheidsregelaar 128 Active City Brake 133 Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) 136 Boordcomputer 139 Eco-rijden 142 2

5 Inhoud Verlichting en signalering Richtingaanwijzers 144 Alarmknipperlichten 144 Verlichting 145 Automatische verlichting 149 LED-verlichting 150 Dagrijverlichting 150 Koplampen verstellen 152 Statische bochtverlichting 153 Een lamp vervangen 154 Praktische informatie Algemeen 174 Onder de motorkap 175 Gewichten 179 Tank 180 BlueHDi en additief AdBlue V-accu 190 Zekeringen 193 Gevarendriehoek 199 Bandenspanningscontrole 200 Bandenreparatieset 203 Reservewiel 208 Praktische informatie 215 Afmetingen 217 Identificatie 219 Symbolen Waarschuwing Dit symbool geeft waarschuwingen weer die u absoluut dient te respecteren omwille van uw veiligheid en die van anderen en om schade aan uw auto te voorkomen. Informatie Dit symbool vestigt uw aandacht op aanvullende informatie die u helpt de gebruiksmogelijkheden van uw auto optimaal te benutten. Bescherming van het milieu Dit symbool verschijnt bij adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu. Indelingen Voorzieningen 161 Allesdragers monteren 164 Trekken van een aanhanger 165 Slepen van uw auto 167 Accessoires 169 Audio en telematica Urgence-oproep 220 Assistance-oproep inch touchscreen 223 Autoradio / Bluetooth 287 Autoradio 307 Index Praktische informatie Met dit symbool worden praktische tips aangeduid. Indeling in rubrieken Elk hoofdstuk heeft een tab met een eigen kleur. Begin Rubriek Einde 3

6 Overzicht Overzicht exterieur Sleutel met afstandsbediening 11-17, 32 - openen/sluiten - diefstalbeveiliging - follow me home-verlichting - starten - afzetten - batterij Lichtschakelaar Led-verlichting 150 Dagrijverlichting 150 Koplampverstelling 152 Statische bochtverlichting 153 Lampen vervangen koplampen - mistlampen vóór - zijknipperlichten Buitenspiegels Portieren 16-18, 31 - openen/sluiten - centrale vergrendeling - noodbediening Verlichting plafonnier 25 Inbraakalarm Ruitbediening Zonnescherm panoramadak 26 Allesdragers 164 Accessoires Onderhoudsadvies 172 Wegligging Sneeuwkettingen 171 Bandenspannings controlesysteem Bandenspanning , 219 Reservewiel gereedschap - demonteren/monteren 4 Ruitenwissers Ruitenwisserbladen vervangen 86 Ontwaseming - ontdooiing Bagageruimte 28, 31 - openen/sluiten - noodbediening Achteruitrijcamera 121 Bandenreparatieset Park Assist Parkeerhulp Trekhaak Slepen Lampen vervangen achterlichten - derde remlicht - kentekenplaatverlichting - mistachterlicht Brandstoftank, tankbeveiliging Brandstoftank leeg (diesel) 184

7 Overzicht Overzicht interieur Indeling bagageruimte hoedenplank - haken - verlichting - sjorogen Voorstoelen Stoelverwarming 65 Middenarmsteun vóór 65 Airbags Binnenspiegel Achterbank Kinderzitjes Kinderzitjes met driepuntsgordel ISOFIX-kinderzitjes Mechanisch kinderslot 101 Elektrisch kinderslot 101 Indeling interieur 24, V-accessoireaansluiting - USB-aansluiting/Jack-aansluiting - verlicht dashboardkastje - matten Uitschakeling frontairbag passagierszijde 89, 106 Veiligheidsgordels Gevarendriehoek 199 Parkeerrem 19 Wegrijden op een helling 23 5

8 Overzicht Cockpit Links Rechts Verlichting. Richtingaanwijzers Ruitenwissers/ ruitensproeiers. Boordcomputer Toetsen op het stuurwiel voor bediening van het touchscreen: volume, veranderen van geluidsbron. 226 Toetsen op het stuurwiel voor bediening van het touchscreen: menu, selecteren en weergeven van zenders/media, bevestigen, telefoon. 226 Snelheidsregelaar Snelheidsbegrenzer Opslaan van snelheden In hoogte en diepte verstellen van het stuurwiel. 61 Stuurkolomschakelaars voor bediening van de autoradio: volume, veranderen van geluidsbron, selecteren van zenders en tracks, telefoon (Bluetooth-autoradio). 289 "-" Terugschakelen (elektronisch gestuurde versnellingsbak) Frontairbag. Claxon "+" Opschakelen (elektronisch gestuurde versnellingsbak)

9 Overzicht Rij schakelaars aan de zijkant* 1 Uitschakelen van de parkeerhulp achter Resetten van het bandenspanningscontrolesysteem (zonder touchscreen) of Activeren van de Park Assist Uitschakelen van de interieurbeveiliging Uitschakelen van het ESP/ASR-systeem Activeren van het elektrische kinderslot. 101 Uitschakelen van het Stop & Startsysteem. Hoogteverstelling van de koplampen Het branden van het verklikkerlampje geeft de status van de functie aan. 7 * Volgens uitvoering.

10 Overzicht Middenconsole Middelste deel console Touchscreen. Centrale vergrendeling Bluetooth autoradio Verwarming / ventilatie Handbediende airconditioning Autoradio Automatische airconditioning met gescheiden regeling Alarmknipperlichten

11 Overzicht Dakconsole Onderste deel console 1 Versnellingsbak: Handgeschakeld met 5 versnellingen. Handgeschakeld met 6 versnellingen Peugeot Connect Assistance. 12V-aansluiting Elektronisch gestuurd met 5 versnellingen Peugeot Connect SOS. 220 USB-/Jack-aansluiting. 24 Elektronisch gestuurd met 6 versnellingen Schakelaars plafonnier. 25 Automatisch met 4 versnellingen Active City Brake Automatisch met 6 versnellingen

12 Overzicht Overzicht onder de motorkap Additief AdBlue Niveaus controleren olie - remvloeistof - koelvloeistof - ruitensproeiervloeistof - brandstofadditief (HDidieselmotor met AdBlue ) Controle en onderhoud 181, luchtfilter - olie, oliefilter - roetfilter (diesel) - remvloeistof - remblokken/-schijven Brandstoftank leeg (diesel) V-accu Spaarfase accu, eco-mode 60 Zekeringen motorruimte , 198 Zekeringen dashboard Gewichten (benzine) 174, 178 Gewichten (diesel) 174, 179 Lampen vervangen voor - achter Motorkapontgrendeling 175 Onder de motorkap (benzine) 176 Onder de motorkap (diesel) 177 Benzinemotoren 174, 178 Dieselmotoren 174, 179 Identificatie 219 Afmetingen

13 Afstandsbediening Portieren Alle portieren ontgrendelen Met de sleutel F Draai de sleutel in de richting van de voorzijde van de auto. Met de afstandsbediening F Druk op de knop. Toegang tot de auto, starten Met de afstandsbediening F Alleen het bestuurdersportier ontgrendelen: druk op de knop. F De overige portieren en de achterklep ontgrendelen: druk twee keer op de knop. 2 A. Uitklappen/inklappen. B. Ontgrendelen. Alarm uitschakelen. C. Vergrendelen. Lokaliseren. Alarm inschakelen. Selectieve ontgrendeling Standaard is de volledige ontgrendeling geactiveerd. Via het menu "Rijhulpsysteem" De selectieve ontgrendeling kan worden ingesteld met behulp van het menu " Rijhulpsysteem " en vervolgens " Configuratie auto " en " Toegang auto ". Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels elektrisch uitgeklapt. 11

14 Toegang tot de auto, starten 3-deurs Lokaliseren van de auto F Bij het indrukken van deze toets gaan de plafonniers branden en knipperen de richtingaanwijzers gedurende enkele seconden, zodat u uw geparkeerde auto kunt terugvinden. Toegang tot de achterbank Naar voren klappen van de voorstoel Follow me home-verlichting Houd deze toets ingedrukt om de follow me home-verlichting te activeren (inschakelen van het parkeerlicht, het dimlicht en de kentekenplaatverlichting). Door de toets een tweede keer in te drukken terwijl de verlichting nog brandt, wordt de follow me home-verlichting weer uitgeschakeld. Standaard stoel F Trek alleen deze hendel omhoog om de rugleuning naar voren te klappen en schuif de stoel vooruit. Als de rugleuning wordt teruggeduwd, komt de stoel automatisch weer in de oorspronkelijke stand terug. Sportstoel F Trek alleen deze hendel omhoog om de rugleuning naar voren te klappen en schuif de stoel vooruit. Als de rugleuning wordt teruggeduwd, komt de stoel automatisch weer in de oorspronkelijke stand terug. Zorg ervoor dat het terugschuiven in de oorspronkelijke stand niet wordt verhinderd; deze stand is noodzakelijk om de stoel te vergrendelen in de lengterichting. Let erop dat de veiligheidsgordel niet blokkeert en daardoor de toegang tot de achterbank belemmert. 12

15 Toegang tot de auto, starten Starten Contact Procedure Handgeschakelde versnellingsbak F Zet de versnellingshendel in de neutraalstand. Elektronisch gestuurde versnellingsbak F Zet de selectiehendel in de stand N. Automatische transmissie F Zet de selectiehendel in de stand P of N. Starten F Steek de sleutel in het contactslot. Het systeem herkent de code van de startblokkering. F Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan het stuurwiel en aan de sleutel te draaien. F Draai de sleutel maximaal rechtsom in de stand 3 (Starten). F Laat zodra de motor draait de sleutel los. Stuurwiel In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld als de wielen niet in de rechtuitstand staan) moet veel kracht worden gezet bij het draaien aan het stuurwiel. Elektronische startblokkering In de originele sleutel is een gecodeerde chip aangebracht. Als het contact wordt aangezet, kan alleen worden gestart als de code van de chip wordt gedetecteerd en herkend. Deze diefstalbeveiliging blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door het verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en de melding op het display. Uw auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk. Praktische informatie Bewaar de sticker die u bij de aflevering van uw auto samen met de sleutels is overhandigd op een plaats buiten de auto. Met behulp van deze sticker kan de originele code in een nieuwe sleutel worden geprogrammeerd. Hang geen zware voorwerpen aan de sleutel of de afstandsbediening: dit kan namelijk storingen aan het contactslot veroorzaken. Bovendien kunnen deze voorwerpen bij het activeren van de airbag vóór ernstige verwondingen veroorzaken. 2 13

16 Toegang tot de auto, starten Wegrijden Handgeschakelde versnellingsbak F Start de motor. F Trap het koppelingspedaal in. F Schakel de eerste versnelling in. F Zet de parkeerrem vrij. F Laat het koppelingspedaal geleidelijk opkomen terwijl u gas geeft. Laat uw hand tijdens het rijden niet permanent op de versnellingshendel rusten: de versnellingsbak kan daardoor beschadigd raken. Elektronisch gestuurde versnellingsbak F Zet om de motor te kunnen starten de selectiehendel in de stand N. F Trap het rempedaal stevig in. F Start de motor. F Selecteer de stand A. F Zet de parkeerrem vrij. F Laat het rempedaal geleidelijk los en geef vervolgens gas. Vergeet als u wilt wegrijden in de stand M niet om de selectiehendel of de schakelflipper te bedienen om de versnelling in te schakelen. Automatische transmissie F Trek de parkeerrem aan. F Selecteer de stand P of N. F Start de motor. Er klinkt een geluidssignaal in combinatie met de weergave van een waarschuwingsmelding als de selectiehendel niet in de juiste stand staat. F Trap bij draaiende motor het rempedaal in. F Zet de parkeerrem vrij. F Selecteer de stand D. F Laat het rempedaal geleidelijk los. De auto begint direct te rijden. 14

17 Toegang tot de auto, starten Afzetten Contact Automatische transmissie F Zet de selectiehendel in de stand P of N. F Zet de auto stil. F Trek de parkeerrem aan. F Draai de sleutel maximaal linksom in de stand 1 (Stop). F Verwijder de sleutel uit het contactslot. 2 Procedure Handgeschakelde versnellingsbak F Zet de versnellingshendel in de neutraalstand. F Zet de auto stil. F Trek de parkeerrem aan. F Draai de sleutel maximaal linksom in de stand 1 (Stop). F Verwijder de sleutel uit het contactslot. Elektronisch gestuurde versnellingsbak F Zet de versnellingshendel in de stand N. F Zet de auto stil. F Trek de parkeerrem aan. F Draai de sleutel maximaal linksom in de stand 1 (Stop). F Verwijder de sleutel uit het contactslot. Neutraalstand Rijd uit veiligheidsoverwegingen nooit met de versnellingsbak in de neutraalstand. Bij het afzetten van de motor is de rembekrachtiging niet meer actief. Stuurwiel Zet de wielen voor het afzetten van de motor in de rechtuitstand om het ontgrendelen van het stuurslot te vergemakkelijken. 15 Sleutel vergeten Als de sleutel nog in het contactslot zit en in de stand 1 (Stop) staat, wordt bij het openen van het bestuurdersportier een waarschuwingsmelding weergegeven in combinatie met een geluidssignaal. Als de sleutel onbedoeld in de stand 2 (Contact) van het contactslot blijft staan, zal het contact na een uur automatisch worden afgezet. Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en vervolgens opnieuw in de stand 2 (Contact) om het contact weer aan te zetten.

18 Toegang tot de auto, starten Sluiten - Sleutel Vergrendeling Met de sleutel F Draai de sleutel in de richting van de achterzijde van de auto. Met de afstandsbediening F Druk op de knop van de afstandsbediening. Wanneer u de sleutel in de vergrendelstand gedraaid houdt of de knop van de afstandsbediening ingedrukt houdt, worden ook de ruiten gesloten. Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels elektrisch ingeklapt. Het elektrisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden uitgeschakeld door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als één van de portieren of de achterklep geopend is, werkt de vergrendeling niet. Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen ongeveer 30 seconden een van de portieren wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld. Verlaat om veiligheidsredenen (passagiers in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de sleutel mee te nemen. Inklappen van de sleutel F Druk op deze knop voordat u de sleutel inklapt. Wanneer u deze knop niet indrukt, kan de afstandsbediening beschadigd raken. 16

19 Toegang tot de auto, starten Supervergrendeling (volgens uitvoering) De supervergrendeling blokkeert het van buitenaf en van binnenuit openen van de portieren. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is ook de vergrendelingsschakelaar in het interieur buiten werking. Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt. Met de afstandsbediening F Druk op de knop. F Druk binnen 5 seconden nogmaals op de knop om de supervergrendeling van de auto in te schakelen. 2 Met de sleutel F Draai de sleutel in het slot van het bestuurdersportier richting de achterzijde van de auto. F Draai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals richting de achterzijde van de auto om de supervergrendeling van de auto in te schakelen. De supervergrendeling wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering, de buitenspiegels elektrisch ingeklapt. 17

20 Toegang tot de auto, starten Van binnenuit Vergrendelen F Druk op de knop. De portieren en de bagageruimte worden vergrendeld. Het lampje van de knop gaat branden. Als één van de portieren is geopend of niet goed is gesloten, werkt de centrale vergrendeling van binnenuit niet. Ontgrendelen F Druk nogmaals op de knop. Het lampje van de knop gaat uit. Bij vergrendeling / supervergrendeling van buitenaf Als de auto van buitenaf is vergrendeld of als de supervergrendeling van buitenaf is ingeschakeld, is de knop buiten werking. F Trek de portierhandgreep aan de binnenzijde naar u toe om de auto te ontgrendelen. F Als de supervergrendeling is ingeschakeld moet de afstandsbediening of de sleutel worden gebruikt om de auto te ontgrendelen. Automatische centrale vergrendeling De portieren kunnen tijdens het rijden automatisch worden vergrendeld (bij een snelheid hoger dan 10 km/h). Om deze functie in of uit te schakelen (standaard is deze ingeschakeld): F druk op de knop tot een geluidssignaal klinkt en/of een melding op het display wordt weergegeven. Het rijden met vergrendelde portieren kan bij een noodgeval de toegang tot de auto voor de hulpdiensten belemmeren. 18

21 Parkeerrem Werking Vrijzetten F Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hefboom geheel omlaag. Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, geeft dit aan dat de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken. Aantrekken F Trek de hefboom van de parkeerrem aan om uw auto stil te zetten. Toegang tot de auto, starten Denk er bij het vrijzetten van de parkeerrem aan om de hefboom volledig te laten zakken. Draai bij het parkeren van de auto op een steile helling de wielen vast tegen het trottoir, trek de parkeerrem aan, schakel een versnelling in (de achteruitversnelling als de auto bergafwaarts is geparkeerd) en zet het contact uit. Vergeet bij vertrek voordat u de auto start niet dat de auto in de versnelling staat. Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem, zelfs tussen twee onderhoudsbeurten door, worden afgesteld. Laat dit veiligheidssysteem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 2 19

22 Toegang tot de auto, starten Stop & Start-systeem Principe Dit systeem zet de motor tijdelijk af (STOPstand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil. Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten. Werking STOP-stand Het verklikkerlampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt in de STOP-stand gezet. Procedure Met e-hdi dieselmotor en handgeschakelde versnellingsbak: - Snelheid lager dan 20 km/h. - Versnellingshendel in de neutraalstand. - Koppelingspedaal niet ingetrapt. Procedure Met e-hdi dieselmotor en elektronisch gestuurde versnellingsbak: - Snelheid lager dan 6 km/h. - Selectiehendel in de stand N. of - Rempedaal ingetrapt. Procedure Met e-vti of e-thp benzinemotor: - Zodra de auto tot stilstand komt. Met BlueHDi dieselmotor: - Zodra de auto tot stilstand komt. Bijzonderheden De STOP-stand wordt niet geactiveerd als: - het bestuurderportier geopend is, - de veiligheidsgordel van de bestuurder losgemaakt is, - de auto sinds de laatste start met de sleutel niet sneller dan 10 km/h heeft gereden, - de klimaatregeling in het interieur dat niet toelaat, - de voorruitontwaseming is ingeschakeld, - er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur...). Het verklikkerlampje"eco" knippert een paar seconden en gaat vervolgens uit. Deze werking van het systeem is volkomen normaal. 20

23 Toegang tot de auto, starten Praktische informatie Een teller telt de duur van de momenten dat de motor afgezet is, op. Elke keer als u het contact opnieuw aanzet, wordt deze teller op 0 gezet. Het systeem werkt de eerste 10 seconden na het inschakelen van de achteruitversnelling niet. Als de motor door het systeem in de STOP-stand wordt gezet, blijven alle andere componenten zoals de remmen en de stuurbekrachtiging normaal functioneren. START-stand Het verklikkerlampje"eco" gaat uit en de motor wordt automatisch gestart. Procedure Met handgeschakelde versnellingsbak: - Koppelingspedaal ingetrapt. Procedure Met elektronisch gestuurde versnellingsbak: - Selectiehendel in de stand A. - Rempedaal niet ingetrapt. of - Selectiehendel in de stand N. - Rempedaal niet ingetrapt. - Vervolgens selectiehendel in de stand A. of - Achteruitversnelling ingeschakeld. Bijzonderheden Uit veiligheids- en comfortoverwegingen wordt de START-stand automatisch geactiveerd als: - het bestuurderportier wordt geopend, - de veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt, - er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, instelling airconditioning...). Het verklikkerlampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat vervolgens uit. Dat onder deze omstandigheden de STARTstand wordt geactiveerd, is volkomen normaal. 2 Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem in de STOP-stand is gezet. Zet in dat geval altijd het contact af en neem de sleutel uit het contactslot. 21

24 Toegang tot de auto, starten "Eco OFF" Storing Onderhoud Schakel omwille van de veiligheid het Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren. Met deze schakelaar kunt u de functie Stop & Start uitschakelen. Procedure - Indrukken. - Het lampje van de schakelaar blijft branden. - Er wordt een melding weergegeven. Als de motor is afgezet in de STOP-stand, wordt deze onmiddellijk weer gestart. De functie Stop & Start wordt nadat het contact is afgezet bij het starten automatisch weer ingeschakeld. Het lampje van de schakelaar blijft dan uit. Weer inschakelen van de functie "ECO" tijdens het rijden Procedure - Indrukken. - Het lampje van de schakelaar gaat uit. - Er wordt een melding ter bevestiging weergegeven. Bij een storing in het systeem gaat het verklikkerlampje in de schakelaar "ECO OFF" knipperen en vervolgens constant branden. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel gaan branden. Zet in dat geval het contact af en start de auto met behulp van de sleutel. 22 Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt gebruik van een speciale accu (raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats). Het gebruik van een andere dan de door PEUGEOT voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem. Het Stop & Start -systeem maakt gebruik van geavanceerde technologie. Laat eventuele werkzaamheden aan dit type accu uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

25 Toegang tot de auto, starten Wegrijden op een helling De Hill Start Assist werkt als: - de auto volledig stil wordt gehouden met het rempedaal ingetrapt, - de hellingshoek aan bepaalde voorwaarden voldoet, - het bestuurdersportier is gesloten. De Hill Start Assist kan niet worden uitgeschakeld. 2 Werking De Hill Start Assist zorgt ervoor dat uw auto nadat u op een helling bent gestopt ongeveer 2 seconden op zijn plaats wordt gehouden als u het rempedaal loslaat, zodat u de tijd heeft om uw voet naar het gaspedaal te verplaatsen zonder dat de auto in beweging komt. * Volgens uitvoering. Procedure Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even op zijn plaats gehouden als u het rempedaal loslaat. Bij een handgeschakelde versnellingsbak*: als de versnellingshendel in de eerste versnelling of de neutraalstand staat. Bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak: als de stand A is geselecteerd. Bij een automatische transmissie: als de stand D is geselecteerd. Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden als u het rempedaal loslaat. 23 Zorg dat niemand de auto verlaat in de korte periode dat de Hill Start Assist in werking is. Als u de auto moet verlaten terwijl de motor draait, trek dan de parkeerrem met de hand aan. Controleer of het verklikkerlampje van de parkeerrem op het instrumentenpaneel permanent brandt. Service Bij een storing in het systeem blijven deze verklikkerlampjes branden. Laat uw auto controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

26 Toegang tot de auto, starten Aansluitingen - Connectiviteit 12V-aansluiting USB-/Jack-aansluiting F Til, wanneer u een accessoire van 12 V (maximaal vermogen: 120 W) wilt aansluiten, het deksel op en sluit een geschikte adapter aan. Houd rekening met het maximale vermogen van de aansluiting (anders kans op beschadiging van uw accessoire). Deze aansluitmodule, die bestaat uit een USBen een Jack-aansluiting, bevindt zich op de middenconsole. Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een ipod of een USB-stick. Dankzij de aansluitmodule kunt u de audiobestanden op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van uw audiosysteem. U kunt deze bestanden beheren met de toetsen op het stuurwiel of het bedieningspaneel van de autoradio en ze weergeven op het display van het instrumentenpaneel. Tijdens het gebruik van de USB-aansluiting kan de draagbare apparatuur automatisch worden opgeladen. Tijdens het opladen wordt een melding weergegeven als het stroomverbruik van het externe apparaat groter is dan de door de auto geleverde stroomsterkte. Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze uitrusting de rubriek "Audio en telematica". 24

27 Functies dakconsole Plafonnier In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden: - als de auto wordt ontgrendeld, - als de sleutel uit het contact wordt verwijderd, - als een portier wordt geopend, - bij het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening. De interieurverlichting gaat geleidelijk uit: - als de auto wordt vergrendeld, - als het contact wordt aangezet, - 30 seconden na het sluiten van het laatste portier. Permanent uit. Kaartleeslampjes Toegang tot de auto, starten F Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar. Zorg ervoor dat er geen voorwerpen in contact zijn met de plafonnier. 2 Permanent aan. 1. Plafonnier 2. Kaartleeslampjes In de stand "interieurverlichting permanent ingeschakeld", blijft de interieurverlichting afhankelijk van de omstandigheden gedurende een bepaalde tijd branden: - bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten, - in de eco-mode: ongeveer 30 seconden, - bij draaiende motor: onbeperkt. 25

28 Toegang tot de auto, starten Zonnescherm panoramadak Openen Sluiten F Trek het zonnescherm met de handgreep naar achteren tot de gewenste stand is bereikt. F Trek het zonnescherm met de handgreep naar voren tot de gewenste stand is bereikt. 26

29 Toegang tot de auto, starten Sfeerverlichting Inschakelen Als het buiten donker is, gaan de leds van de sfeerverlichting (plafonnier, instrumentenpaneel, voetenruimte, panoramadak) automatisch branden als de parkeerlichten worden ingeschakeld. 2 Uitschakelen De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden uitgeschakeld. Instellen De verlichting van de middenconsole en het panoramadak kan worden ingesteld via het configuratiemenu van de auto op het touchscreen. 27

30 Toegang tot de auto, starten Achterklep Openen Sluiten F Trek de achterklep omlaag aan de handgreep aan de binnenzijde. F Druk indien nodig op de bovenzijde van de achterklep om deze volledig te sluiten. Met de sleutel. Met de afstandsbediening. F Ontgrendel de achterklep of de auto, druk op de knop zodat de achterklep op een kier wordt gezet en beweeg de achterklep omhoog. Achterklep niet goed gesloten - Bij draaiende motor wordt dit gesignaleerd door het branden van dit verklikkerlampje en een waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven. - Tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) klinkt bovendien een geluidssignaal. 28

31 Toegang tot de auto, starten Alarm Het systeem bestaat uit de volgende typen beveiliging: Bewaking - Omtrekbeveiliging Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten. Het alarm gaat af als iemand een portier, de achterklep of de motorkap probeert te openen. - Interieurbeveiliging Dit systeem treedt in werking als er bewegingen in het interieur worden waargenomen. Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen, als iets of iemand de auto binnendringt of als iets of iemand in de auto beweegt. Automatische beveiligingsfunctie Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de bedieningseenheid of de kabels van de sirene uit te schakelen of te beschadigen. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats alvorens wijzigingen aan het alarmsysteem aan te brengen. Volledige beveiliging Werking Inschakelen F Zet het contact af en verlaat de auto. F Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening. Het alarmsysteem is geactiveerd: het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen. Tijdschakeling: De omtrekbeveiliging wordt geactiveerd na 5 seconden. De interieurbeveiliging wordt geactiveerd na 45 seconden. Indien een portier of de achterklep niet goed is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar worden de omtrek- en interieurbeveiliging na 45 seconden wel ingeschakeld. Uitschakelen F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening. Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het verklikkerlampje van de knop gaat uit. Automatisch inschakelen (volgens uitvoering) 2 minuten nadat het laatste portier of de achterklep is gesloten, wordt de beveiliging ingeschakeld. F Om het afgaan van het alarm bij het openen van een portier of de achterklep te voorkomen, moet eerst op de knop van de afstandsbediening worden gedrukt. Omtrekbeveiliging Werking Schakel de interieurbeveiliging uit om te voorkomen dat het alarm onnodig wordt ingeschakeld als bijvoorbeeld: - een huisdier in de auto wordt gelaten, - een ruit op een kier blijft staan, - de auto wordt gewassen. 2 29

32 Toegang tot de auto, starten Inschakelen F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening om de omtrekbeveiliging uit te schakelen. F Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening om alle alarmsystemen in te schakelen. Het verklikkerlampje van de knop zal opnieuw één keer per seconde knipperen. Uitschakelen F Zet het contact af. F Druk binnen 10 seconden op de knop tot het verklikkerlampje blijft branden. F Verlaat de auto. F Druk onmiddellijk op de vergrendelknop van de afstandsbediening. Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen. Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen Werking F Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier. Afgaan van het alarm Situatie Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende dertig seconden. Als het alarm voor de 11 e keer afgaat, worden de alarmsystemen uitgeschakeld. Als het verklikkerlampje van de knop snel knippert bij het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening, is het alarm tijdens uw afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet. Praktische informatie Storing afstandsbediening Om de alarmsystemen uit te schakelen: F Ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier. F Open het portier; het alarm gaat af. F Zet het contact aan; het alarm stopt. Het verklikkerlampje van de knop gaat uit. Storing Als bij het aanzetten van het contact het verklikkerlampje van de knop blijft branden, duidt dit op een storing in het systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. De interieurbeveiliging wordt uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure elke keer na het afzetten van het contact wordt uitgevoerd. 30

33 Toegang tot de auto, starten Praktische informatie Portieren Bagageruimte 2 Noodbediening Hiermee kunt u de portieren mechanisch vergrendelen en ontgrendelen in het geval van een storing in de centrale vergrendeling of van de accu. Bestuurdersportier Steek de sleutel in het slot om het portier te vergrendelen of ontgrendelen. Overige portieren F Controleer bij de achterportieren of de kinderbeveiliging is uitgeschakeld. F Verwijder met de sleutel het zwarte afdekkapje op de zijkant van het portier. F Steek de sleutel zonder te forceren in de opening en duw vervolgens, zonder te draaien, de nok het portier in. F Verwijder de sleutel en plaats het afdekkapje terug. Noodbediening Hiermee kan bij een eventuele storing in de centrale vergrendeling, de achterklep mechanisch ontgrendeld worden. Ontgrendelen F Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen, F Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen. 31

34 Toegang tot de auto, starten Storing afstandsbediening Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden. F Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met de sleutel in het slot. F Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk als de storing niet is verholpen. Synchroniseren F Zet het contact af. F Zet de sleutel in de stand 2 (Contact). F Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op de vergrendelknop (gesloten hangslot) van de afstandsbediening. F Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot. De afstandsbediening werkt nu weer. Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt. Batterij vervangen Batterij ref.: CR1620 / 3 V. Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt u gewaarschuwd door dit lampje op het dashboard, een geluidssignaal, en een melding op het display. F Wip het deksel los door een kleine schroevendraaier in de uitsparing te steken. F Til de deksel op. F Verwijder de lege batterij. F Plaats de nieuwe batterij in de juiste richting. F Klik het deksel vast. 32

35 Toegang tot de auto, starten Sleutels verloren Diefstalbeveiliging Gebruikte auto Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker met de sleutelcode naar het PEUGEOT-netwerk. Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen. Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden. Laat door het PEUGEOT-netwerk controleren of alle in uw bezit zijnde sleutels met uw auto zijn gelinkt, zodat u er zeker van kunt zijn dat deze sleutels de enige zijn waarmee uw auto ontgrendeld en gestart kan worden. 2 Afstandsbediening Vergrendelde auto De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen, om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. Geen enkele afstandsbediening kan functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren. Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Laat uit veiligheidsoverwegingen geen kinderen alleen achter in de auto. Neem in alle gevallen de sleutel mee als u de auto verlaat. 33

36 Instrumentenpaneel Instrumentenpanelen Toerenteller Toerenteller (x 1000 t/min of rpm), schaalverdeling afhankelijk van de motoruitvoering (benzine of diesel). Knop Weergave van de onderhoudsinformatie. Instellen van de klok. Op nul zetten van de geselecteerde functie (onderhoudsindicator of dagteller). Volgens uitvoering: - Instellen van de klok. - Digitale snelheidsmeter. Snelheidsmeter Analoge snelheidsmeter (km/h of mph). Meter Verlichting instrumentenpaneel Dimmer dashboardverlichting. Niveaumeter Koelvloeistoftemperatuurmeter. Sfeerverlichting van het instrumentenpaneel. Brandstofniveaumeter. 34

37 Instrumentenpaneel Displays 3 Instellingen van de snelheidsregelaar. Motorolieniveaumeter (volgens uitvoering). Instellingen van de snelheidsbegrenzer. Onderhoudsindicator. Kilometerteller (km of miles). Dagteller (km of miles). Schakelindicator bij uitvoeringen met handgeschakelde versnellingsbak. Stand van de selectiehendel en de ingeschakelde versnelling bij uitvoeringen met elektronisch gestuurde versnellingsbak. Stand van de selectiehendel en de ingeschakelde versnelling bij uitvoeringen met automatische transmissie. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph). Deze functie kan worden uitgeschakeld door deze toets ingedrukt te houden (volgens uitvoering). 35

38 Instrumentenpaneel Datum en tijd Touchscreen Druk op MENU om het " HOOFDMENU " weer te geven. Selecteer " Instellingen ". Selecteer op de secundaire pagina "Tijd/Datum". Selecteer "Tijd instellen" of "Datum instellen". Wijzig de parameters met de numerieke toetsen en bevestig uw keuzes. Druk op "Bevestigen" om de instellingen op te slaan en het menu te verlaten. Ga naar de " Secundaire pagina ". 36

39 Instrumentenpaneel Instrumentenpaneel F Druk deze toets herhaaldelijk in om de volgende parameters weer te geven: - uren, - minuten, - tijdsaanduiding in 12 of 24 uur. Overzicht van de verklikkerlampjes Verklikkerlampjes controlelampjes die aangeven of een functie is ingeschakeld, waarschuwingslampjes die waarschuwen voor een storing of een probleemsituatie. Bij het aanzetten van het contact Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel enkele seconden branden. Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan. Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden aan de hand van het overzicht welke functie het betreft. Bijbehorende waarschuwingen Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel of op het multifunctionele display. Verklikkerlampjes kunnen constant branden of knipperen. Een aantal verklikkerlampjes heeft beide mogelijkheden. Of het constant branden of knipperen van een verklikkerlampje duidt op een storing, is afhankelijk van de werkingsfase van de auto. 3 37

40 Instrumentenpaneel Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Handrem permanent. De handrem is aangetrokken of niet goed vrijgezet. Zet de handrem vrij zodat het verklikkerlampje uitgaat; trap het rempedaal in. Houd u aan de veiligheidsvoorschriften. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de handrem. Voet op het rempedaal permanent. Het rempedaal moet worden ingetrapt. Trap bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak het rempedaal in om de motor te starten (selectiehendel in stand N). Bij de automatische versnellingsbak moet u bij een draaiende motor en voordat u de handrem vrijzet het rempedaal intrappen om de selectiehendel vanuit stand P in een andere stand te kunnen zetten. Als u de handrem vrijzet zonder het rempedaal in te trappen, zal dit verklikkerlampje blijven branden. knippert. Als u de auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak op een helling te lang probeert tegen te houden door het gaspedaal in te trappen, raakt de koppeling oververhit. Gebruik het rempedaal en/of de handrem. Voorgloeien dieselmotor permanent. Het contactslot staat in de tweede stand (Contact). Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat. De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden (in extreme gevallen 30 seconden). Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af. Zet het contact dan weer aan en wacht opnieuw tot het lampje uitgaat voordat u de motor start. 38

41 Instrumentenpaneel Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Voet op het koppelingspedaal* permanent. In de STOP-stand van het Stop & Start-systeem wordt de motor niet gestart als u het koppelingspedaal slechts gedeeltelijk intrapt. Trap het koppelingspedaal helemaal in zodat de motor gestart kan worden. 3 Stop & Start permanent. Het Stop & Start-systeem heeft de motor in de STOP-stand gezet (verkeerslicht, stopbord, opstopping, enz.). Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u wilt wegrijden. knippert enkele seconden en gaat dan uit. De STOP-stand is nu niet beschikbaar. of De motor wordt automatisch in de START-stand gezet. Raadpleeg voor meer informatie over de bijzonderheden van de STOP- en START-stand de rubriek "Stop & Start". Automatische ruitenwissers permanent. De ruitenwisserschakelaar is naar beneden bewogen. De automatische stand van de ruitenwissers vóór is geactiveerd. Beweeg om de automatische stand van de ruitenwissers te deactiveren de hendel omlaag of zet de hendel in een andere stand. Passagiersairbag permanent. De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "OFF". De frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. In dit geval kunt u een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" plaatsen. Zet de schakelaar in de stand "ON" om de frontairbag aan passagierszijde in te schakelen. Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de "rug in de rijrichting". * Uitgezonderd instrumentenpaneel met matrixdisplay. 39

42 Instrumentenpaneel Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen STOP permanent, in combinatie met een ander waarschuwingslampje. Dit waarschuwingslampje brandt bij een te lage motoroliedruk of bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Zet het contact af en neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of met eengekwalificeerde werkplaats. Service permanent, in combinatie met een ander verklikkerlampje. Er is een ernstige storing opgetreden. Raadpleeg de rubriek voor het desbetreffende verklikkerlampje en neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. permanent, in combinatie met een melding (auto's met een display). Er is een storing opgetreden waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden. Identificeer de storing met behulp van de melding op het display (auto's met een display) en raadpleeg de desbetreffende rubriek: - waarschuwing motorolieniveau, - kans op verstopping van het roetfilter (diesel), - brandstofadditiefniveau (diesel met roetfilter). Raadpleeg altijd het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 40

43 Instrumentenpaneel Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Remsysteem permanent. Het remvloeistofniveau is te laag. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een artikelnummer van PEUGEOT. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. 3 + permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje ABS. Er is een storing in de elektronische remdrukregelaar (REF). Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Te hoge koelvloeistoftemperatuur permanent, met de wijzer in het rode gebied. De temperatuur van de koelvloeistof is te hoog. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof tot de motor is afgekoeld. Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Antiblokkeersysteem (ABS) permanent. Er is een storing in het antiblokkeersysteem. De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 41

44 Instrumentenpaneel Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Dynamische stabiliteitscontrole (ESP/ASR) knippert. De ESP-/ASR-regeling is actief. Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een betere koersstabiliteit als de wielen te weinig grip hebben of de auto uit de koers dreigt te raken. permanent. Storing in het ESP-/ASR-systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Stuurbekrachtiging permanent. Er is een storing met betrekking tot de stuurbekrachtiging. Rijd voorzichtig en met lage snelheid. Laat het systeem nakijken door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Zelfdiagnose motor permanent. Er is een storing in de emissieregeling. Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. knippert. Er is een storing in het motormanagementsysteem. Kans op beschadiging van de katalysator. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. permanent, in combinatie met het verklikkerlampje SERVICE. permanent, in combinatie met het verklikkerlampje STOP. Er is sprake van een lichte motorstoring. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Er is sprake van een ernstige motorstoring. Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil. Parkeer de auto, zet het contact af en neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 42

45 Instrumentenpaneel Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Afzonderlijke actieradiusindicator Geen waarschuwingen. Actieradius groter dan 2400 km (1500 mijl). 3 Waarschuwing Wacht niet tot de volgende waarschuwingen en vul zo snel mogelijk AdBlue bij. Niveau 1 verklikkerlampje UREA Service brandt De waarschuwing wordt elke keer dat het contact wordt aangezet opnieuw weergegeven. Actieradius met de resterende hoeveelheid additief in het reservoir kleiner dan 2400 km (1500 mijl), maar nog minimaal 600 km (375 mijl). De waarschuwing wordt om de 300 km (200 mijl) opnieuw weergegeven. Vul additief bij. + Niveau 2 verklikkerlampje UREA Service brandt Zodra het contact wordt aangezet in combinatie met de actieradius in km of mijl met de resterende hoeveelheid additief. Actieradius tussen 600 km en 0 km. De waarschuwing wordt om de 50 km (30 mijl) opnieuw weergegeven. Vul additief bij. De waarschuwing wordt elke 30 seconden herhaald. Autonomie bijna 0 km. Wacht niet op de volgende waarschuwingen en vul onmiddellijk AdBlue bij. Alle waarschuwingen worden permanent weergegeven. Niveau 0 van het additief AdBlue is bereikt. Starten niet meer toegestaan. Zodra de auto tot stilstand komt, slaat de motor af. De motor kan vervolgens niet meer worden gestart. Om de auto weg te laten slepen dient u contact op te nemen met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats. 43

46 Instrumentenpaneel Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Controle van de gegevens vanaf waarschuwingsniveau 2 Op het display Tijdelijke weergave. "No starting in" Raadpleeg voor meer informatie over het bijvullen en de bijbehorende voorzorgsmaatregelen de rubriek "BlueHDi en additief AdBlue ". Op het Procedure voor de CHECK touchscreen Selecteer Vervolgens Rijhulpsystemen. Diagnose. CHECK 44

47 Instrumentenpaneel + + Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Storing van het SCR-systeem Verklikkerlampjes UREA, SERVICE en zelfdiagnose motor geluidssignaal en melding Storing emissieregeling. Tijdelijke storing. De waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van schadelijke stoffen weer aan de normen voldoet. 3 Na 50 km (30 mijl) storing bevestigd De storing wordt niet veroorzaakt door een te laag additiefniveau. Er wordt automatisch een startblokkeringssysteem geactiveerd als na de bevestiging van de storing meer dan 1100 km (700 mijl) is gereden. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. 45

48 Instrumentenpaneel Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Laag brandstofniveau permanent, met de wijzer in het rode gebied. knippert met de wijzer in het rode gebied. Er zit er nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank. Vanaf dit moment worden de laatste liters brandstof in de tank aangesproken. Er zit nog een minimale hoeveelheid brandstof in de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Dit controlelampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is. Inhoud brandstoftank: ongeveer 50 liter. Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken. Motoroliedruk permanent. Er is een storing in de motorsmering. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laadstroom accu permanent. Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde of losgeraakte accuklemmen, aandrijfriem dynamo ontspannen of gebroken...). Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. Bandenspanning te laag permanent. De bandenspanning van een of meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning. De controle dient bij voorkeur bij koude banden te worden uitgevoerd. + knipperend en vervolgens permanent, in combinatie met het verklikkerlampje Service. Het controlesysteem voor de bandenspanning is defect of de sensor van een van de wielen wordt niet gedetecteerd. De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 46

49 Instrumentenpaneel Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Een of meer portieren geopend permanent, in combinatie met een melding die het desbetreffende portier aangeeft, bij een snelheid lager dan 10 km/h. Een portier of de achterklep is niet goed gesloten. Sluit het desbetreffende carrosseriedeel. 3 Veiligheidsgordel(s) niet vastgemaakt of weer losgemaakt. permanent, in combinatie met een melding die het desbetreffende portier aangeeft en een geluidssignaal, bij een snelheid hoger dan 10 km/h. permanent, en knippert vervolgens in combinatie met een in volume toenemend geluidssignaal. Een van de veiligheidsgordels is niet vastgemaakt of weer losgemaakt. Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder. Airbags tijdelijk. Het lampje brandt gedurende enkele seconden en dooft als het contact wordt aangezet. Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. permanent. Er is een storing in een van de airbags of de pyrotechnische gordelspanners. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 47

50 Instrumentenpaneel Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Richtingaanwijzer links Knippert, met geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt. Bij het veranderen van rijstrook Richtingaanwijzer rechts Knippert, met geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt. Parkeerlichten permanent. De lichtschakelaar staat in de stand "Parkeerlichten". Als de verlichting handmatig is ingeschakeld of in de automatische stand staat. Dimlicht permanent. De lichtschakelaar staat in de stand "Dimlicht". Grootlicht permanent. U hebt de lichtschakelaar naar u toe getrokken. Trek de lichtschakelaar nogmaals naar u toe om het dimlicht weer in te schakelen. Mistlampen vóór permanent. De mistlampen vóór zijn ingeschakeld met de ring van de lichtschakelaar. Mistachterlicht permanent. Het mistachterlicht is ingeschakeld met de ring van de lichtschakelaar. Draai de ring van de lichtschakelaar twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen. Draai de ring van de lichtschakelaar naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen. 48

51 Instrumentenpaneel Overzicht van de symbolen Symbolen Boordcomputer Versnellingsbak 3 Overzicht van alle symbolen en andere pictogrammen die worden gebruikt in de cockpit. Zodra een functie is geselecteerd, is dit aan de hand van een symbool zichtbaar op het instrumentenpaneel, op de schakelaar zelf of op het display zodra dit is ingeschakeld. Tijdteller van het Stop & Start-systeem. Actieradius. Actueel of gemiddeld brandstofverbruik. Parkeerstand. Achteruit. Neutraalstand. Display Gemiddelde snelheid. Automatisch schakelprogramma. Onderhoudsindicator. Afgelegde afstand. Motorolieniveaumeter. Openen/sluiten Sequentiële stand. Schakelindicator. Ontgrendelen van de auto. Opschakelen/Terugschakelen. Snelheidsbegrenzer. Vergrendelen van de auto. Snelheidsregelaar. Centrale vergrendeling. Programma Sport. Alarm - uitschakelen van de interieurbeveiliging. 49

52 Instrumentenpaneel Rijden Inschakelen van de Park Assist. Uitschakelen van de parkeerhulp. Uitschakelen van het Stop & Startsysteem. Resetten van het bandenspanningscontrolesysteem. Uitschakelen van het ESP/ASR-systeem. Verlichting Inschakelen van het dimlicht of grootlicht. Inschakelen van de mistlampen vóór en het mistachterlicht. Koplamphoogteverstelling. Touchscreen Toegang tot het menu van het touchscreen. Veiligheid Inschakelen van de passagiersairbag. Uitschakelen van de passagiersairbag. Inschakelen van de elektrische kinderbeveiliging. Versturen van een Assistance-oproep. Versturen van een Urgence-oproep. Comfort Bediening van de stoelverwarming. Achterruit- en buitenspiegelverwarming. Ontwaseming van de voorruit en zijruiten. Interval van de ruitenwisser achter. Toegang tot de navigatiefunctie. Toegang tot de functies radio en multimedia. Toegang tot het instellingenmenu. Toegang tot de functie Internet. Toegang tot de telefoonfunctie. Toegang tot de rijparameters. 50 Inschakelen van de alarmknipperlichten. Stuurwiel Onderbreken/Hervatten van de geluidsweergave. Wijzigen van de geluidsbron. Telefoon opnemen/ophangen. Weergeven van de lijst van radiozenders of albums/nummers. Toegang tot de opgeslagen voorkeuzezenders/bevestigen.

53 Instrumentenpaneel Koelvloeistoftemperatuur Werking Controle De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele minuten rijden te stijgen. Om koelvloeistof bij te vullen: F laat de motor ten minste één uur afkoelen, F draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen, F verwijder vervolgens de dop, F vul bij tot aan het merkteken "MAXI". Niveau Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. 3 Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in: - zone A, is de koelvloeistoftemperatuur in orde, - zone B, is de koelvloeistoftemperatuur te hoog. Het waarschuwingslampje maximumtemperatuur en het waarschuwingslampje STOP gaan branden, in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding op het display. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Wees voorzichtig bij het bijvullen van de koelvloeistof: kans op brandwonden. Vul niet bij tot boven het maximumniveau (aangegeven op het reservoir). 51 De koelventilator kan ook nog gaan draaien nadat de motor is afgezet: houd daarom voorwerpen en kleding uit de buurt van de ventilator. Verversen Deze koelvloeistof hoeft niet ververst te worden. Type koelvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof.

54 Instrumentenpaneel Dimmer dashboardverlichting U kunt de lichtsterkte van de verlichting van het dashboard en het touchscreen handmatig aanpassen aan het licht van de omgeving. Werking Twee knoppen Als de verlichting van de auto is ingeschakeld: F Druk op deze knop om de lichtsterkte te verhogen. Eén knop F Druk op de knop om de lichtsterkte te variëren, F Druk op deze knop om de lichtsterkte te verlagen. Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt. F laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt. De dashboardverlichting kan niet worden ingesteld als de verlichting van de auto is uitgeschakeld of, bij auto's met dagrijverlichting, in de dagstand staat. 52

55 Instrumentenpaneel Touchscreen Instellen F Druk op MENU om het "HOOFDMENU" weer te geven. F Selecteer "Instellingen". F Selecteer "Secundaire pagina". F Selecteer "Scherminstelling". F Regel de lichtsterkte door de cursor te verschuiven. Praktische informatie Algemene werking Het touchscreen heeft de volgende functies: - toegang tot de configuratiemenu's van de functies en de systemen van de auto, - toegang tot de configuratiemenu's van het audiosysteem en de weergave, - bediening van het audiosysteem, de telefoon en weergave van de bijbehorende informatie. En bovendien, volgens uitvoering: - de weergave van de waarschuwingsmeldingen en de grafische weergave van de parkeerhulp, - de bediening van het navigatiesysteem en de internetdiensten en weergave van de bijbehorende informatie. Uit veiligheidsoverwegingen moet de bestuurder handelingen die veel aandacht vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren. Bepaalde functies zijn niet beschikbaar als de auto rijdt. Adviezen Het scherm moet voelbaar worden aangeraakt, met name bij bewegingen (door lijsten bladeren, over de kaart scrollen, enz.). Lichtjes aanraken is niet voldoende. Als u het scherm met meerdere vingers aanraakt, worden de commando's niet uitgevoerd. Deze technologie werkt bij elke temperatuur en werkt ook wanneer u handschoenen draagt. Houd geen puntige voorwerpen tegen het touchscreen. Raak het touchscreen niet aan met vochtige vingers. Gebruik een schone en zachte doek om het touchscreen te reinigen. Status van de verklikkerlampjes Bepaalde toetsen zijn voorzien van een verklikkerlampje dat de status van de desbetreffende functie aangeeft. Groen verklikkerlampje: u hebt de desbetreffende functie geactiveerd. Oranje verklikkerlampje: u hebt de desbetreffende functie uitgeschakeld. 3 53

56 Instrumentenpaneel Onderhoudscontroles Principe De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudsbeurt volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator op basis van het aantal afgelegde kilometers en de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudscontrole. Bij de uitvoeringen met een BlueHDidieselmotor (volgens land van bestemming) wordt ook rekening gehouden met de mate van vervuiling van de motorolie. Zone A van het display geeft de totale kilometerstand weer en zone B de dagteller. De onderhoudsindicator verschijnt als het onderhoudsinterval ten einde loopt: - hij geeft het resterende aantal kilometers tot de eerstvolgende onderhoudscontrole weer, - hij kan voor 2 typen interval op het display weergegeven blijven, - hij blijft nadat het interval is verstreken weergegeven zolang de onderhoudscontrole niet is uitgevoerd, De onderhoudsindicator wordt niet weergegeven als er nog meer dan 3000 km resteren tot de eerstvolgende onderhoudscontrole. 54

57 Instrumentenpaneel Herinnering onderhoud De afstand tot de eerstvolgende beurt is 1000 tot 3000 km Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 7 seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende onderhoudscontrole aan. Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 2800 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 7 seconden het volgende aan: 7 seconden na het aanzetten van het contact verdwijnt de sleutel ; de teller geeft weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan. De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1000 km Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 7 seconden het volgende aan: 7 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden. De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 7 seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden. Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 7 seconden het volgende aan: 7 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden. 3 55

58 Instrumentenpaneel Bij de uitvoeringen met een BlueHDidieselmotor wordt deze waarschuwing gecombineerd met het permanent branden van het verklikkerlampje Service (zodra het contact is aangezet). De factor tijd kan worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers, afhankelijk van de rijgewoonten van de bestuurder. De sleutel kan dus ook gaan branden als de tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt, zoals aangegeven in het onderhoudsschema van de fabrikant, is overschreden. Bij de uitvoeringen met een BlueHDidieselmotor kan de sleutel ook voortijdig gaan branden vanwege de mate van vervuiling van de motorolie. De vervuiling van de motorolie is afhankelijk van de rijomstandigheden van de auto. Op 0 zetten van de onderhoudsindicator De onderhoudsindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden. Als u zelf het onderhoud van uw auto uitvoert: F zet het contact af, F druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt, F zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen, F laat de knop los als het display "=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt. Praktische informatie Opnieuw weergeven van de onderhoudsinformatie U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven. F Druk op de knop voor nulstelling van de dagteller. De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt vervolgens weer. Nulstelling dagteller Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen. Druk, als de dagteller wordt weergegeven, enkele seconden op de knop. 56

59 Instrumentenpaneel Olieniveau Principe Oliepeilstok Raadpleeg de rubriek "Onderhoud" voor de plaats van de peilstok en het bijvullen van motorolie voor het motortype van uw auto. 2 merktekens op de peilstok: - A = maxi; het olieniveau mag nooit boven dit niveau uitkomen, - B = mini; als het olieniveau niet boven het niveau B uitkomt, moet het voor de motor van uw auto voorgeschreven type motorolie worden bijgevuld via de vuldop. Controle F Open de motorkap en bevestig de motorkapsteun om hem open te houden. F Verwijder de oliepeilstok en veeg hem af met een schone doek. F Steek de oliepeilstok weer volledig in de houder en verwijder hem weer om het olieniveau te controleren aan de hand van de merktekens. F Steek de oliepeilstok weer in de houder. Te laag olieniveau F Zoek de olievuldop op. F Verwijder de olievuldop. F Vul motorolie bij, waarbij het olieniveau niet oven het merkteken A uit mag komen. F Breng de olievuldop weer aan. Praktische informatie Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de koelventilator kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact). Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid. Oliekwaliteit: gebruik motorolie van het type dat wordt voorgeschreven in het onderhouds- en garantieboekje van de auto. 3 57

60 Instrumentenpaneel Elektronische olieniveaumeter Het olieniveau wordt enkele seconden na het aanzetten van het contact automatisch gecontroleerd, waarbij een melding verschijnt op het display of het scherm (volgens uitvoering). Het weergegeven niveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid. Het is normaal om tussen twee onderhoudsbeurten (of tussen twee keer olie verversen) olie bij te vullen. PEUGEOT adviseert u elke 5000 km het olieniveau te controleren met de peilstok en indien nodig olie bij te vullen. Niveau correct Niveau te laag Als het motorolieniveau te laag is, gaat het symbool "OIL" knipperen of wordt een melding op het instrumentenpaneel weergegeven. Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat. Storing Als de motorolieniveaumeter defect is, gaat het symbool "OIL " knipperen of wordt een melding op het instrumentenpaneel weergegeven. Raadpleeg het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 58

61 Instrumentenpaneel Schakelindicator 3 Principe Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te reduceren. Werking Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen. Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van de aanwijzing. De functie kan niet worden uitgeschakeld. Bij een elektronisch gestuurde of automatische versnellingsbak is dit systeem uitsluitend actief in de handgeschakelde stand. De informatie wordt in de vorm van een pijl op het instrumentenpaneel weergegeven. Daarnaast kan de aanbevolen versnelling worden weergegeven. Bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak kan naast de pijl ook de geadviseerde versnelling worden weergegeven. Het systeem past het schakeladvies aan de rijomstandigheden (helling, belading van de auto,...) en de rijstijl van de bestuurder (veel vermogen nodig, accelereren, remmen,...) aan. Het systeem zal u nooit adviseren om: - de eerste versnelling in te schakelen, - de achteruitversnelling in te schakelen. 59

62 Instrumentenpaneel Energiebeheer Spaarfase Principe De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen. Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming,...) tijdelijk worden uitgeschakeld. Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat. Eco-mode Principe De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals de radio, ruitenwissers, dimlichten en plafonniers nog in totaal maximaal 30 minuten gebruiken. Inschakelen van de eco-mode Na deze 30 minuten geeft een melding op het scherm aan dat de eco-mode is ingeschakeld en de actieve functies worden in de ruststand gezet. Als u op het moment dat de eco-mode wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het gesprek nog ongeveer 10 minuten worden voortgezet met de handsfree set van uw autoradio. Uitschakelen van de eco-mode De door de eco-mode uitgeschakelde functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt. Start om de functies direct weer te kunnen gebruiken de motor en laat deze gedurende ten minste 5 minuten draaien. Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden. 60

63 Comfort PEUGEOT i-cockpit 4 Afstellen Om de ergonomie van de Peugeot i-cockpit optimaal tot zijn recht te laten komen dient u uw zitpositie in de volgende volgorde af te stellen: - de hoogte van de hoofdsteun, - de hoek van de rugleuning, - de hoogte van de zitting van de stoel, - de positie in lengterichting van de stoel, - de diepte en vervolgens de hoogte van het stuurwiel. - de buitenspiegels en binnenspiegel. Controleer vervolgens of u een goed zicht hebt op het "head-up" instrumentenpaneel boven het kleine stuurwiel. Afstellen van het stuurwiel F Trek bij stilstaande auto aan de hendel om het stuurwiel te ontgrendelen. F Stel de hoogte en de diepte van het stuurwiel af op uw rijpositie. F Duw tegen de hendel om het stuurwiel te vergrendelen. Uit veiligheidsoverwegingen dienen deze handelingen bij stilstaande auto te worden uitgevoerd. 61

64 Comfort Voorstoelen Standaardstoelen Verstelling Verstelling in lengterichting Hoogteverstelling Rugleuningverstelling F Trek de beugel omhoog en schuif de stoel in de gewenste stand. F Trek de hendel omhoog of duw deze omlaag tot de gewenste stand bereikt is. F Duw de handgreep naar achteren. 62

65 Comfort 4 Hoofdsteun Voor de veiligheid is het frame van de hoofdsteun gekarteld om te voorkomen dat de hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding. De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld. Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen als dit het geval is. F Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger te zetten. F Druk op de pal A en trek de hoofdsteun omhoog om hem te verwijderen. F Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft. F Druk gelijktijdig op de pal A en op de hoofdsteun om deze lager te zetten. 63

66 Comfort Kuipstoelen Verstelling In lengterichting In hoogte Rugleuning F Til de beugel op en schuif de stoel naar voren of naar achteren. F Trek de hendel omhoog om de stoel te verhogen of duw deze omlaag om de stoel te verlagen, totdat de gewenste stand bereikt is. F Duw de handgreep naar achteren en kantel de stoel naar voren of naar achteren. 64

67 Comfort 4 Extra instellingen Stoelverwarming Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar. Armsteun Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de bestuurder en voorpassagier. F Selecteer met de draaiknop de gewenste verwarmingsstand: 0: Uit. 1: Laag. 2: Gemiddeld. 3: Hoog. Deksel met handgreep F Til de handgreep op om het deksel op te tillen. Opbergvak in de middenconsole F Beweeg de armsteun volledig omhoog. 65

68 Comfort Eendelige achterbank Eendelige achterbank met een zitting die niet opgeklapt kan worden en een rugleuning die neergeklapt kan worden. Rugleuning Neerklappen van de rugleuning F Schuif de voorstoelen indien nodig naar voren. F Plaats de buitenste veiligheidsgordels tegen de rugleuning en maak ze vast. F Zet de hoofdsteunen in de laagste stand. F Druk de knoppen 1 gelijktijdig in om de rugleuning 2 te ontgrendelen. F Klap de rugleuning 2 op de vaste zitting. Rechtop zetten van de rugleuning F Zet de rugleuning 2 rechtop. F Vergrendel de rugleuning en controleer of de rode markering van de knoppen 1 niet meer zichtbaar is. F Maak de buitenste veiligheidsgordels los en plaats ze zo dat ze gebruiksklaar zijn. 66

69 Comfort Hoofdsteunen De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand (hoog) en een ingeklapte stand (laag). Deelbare achterbank (2/3-1/3) U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de rugleuning van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten. De zitting bestaat uit één deel en kan niet opgeklapt worden. Rugleuning 4 De hoofdsteunen kunnen worden verwijderd en onderling worden uitgewisseld. Verwijderen van een hoofdsteun: F trek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag, F druk vervolgens de pal A in. Neerklappen van de rugleuning F Schuif de desbetreffende voorstoel indien nodig naar voren. F Houd de desbetreffende buitenste veiligheidsgordel tegen de rugleuning en maak deze vast. F Zet de desbetreffende hoofdsteun in de laagste stand of verwijder hem. F Duw op de knop 1 van de rugleuning 2 om de rugleuning te ontgrendelen. F Klap de rugleuning 2 op de zitting. De zitting van de achterbank kan niet worden verwijderd. 67

70 Comfort Terugplaatsen van de rugleuning Hoofdsteunen De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand (hoog) en een ingeklapte stand (laag). Bij het neerklappen van de rugleuning mag de middelste veiligheidsgordel niet worden vastgemaakt, deze moet plat tegen de rugleuning worden gelegd. Als de auto is uitgerust met hoofdsteunen op de achterzitplaatsen, gebruik deze dan altijd en zorg dat ze correct zijn afgesteld. F Zet de rugleuning 2 rechtop. F Vergrendel de rugleuning; controleer of de rode markering bij de knop 1 niet meer zichtbaar is. F Maak de veiligheidsgordels los en en plaats ze op zo'n manier dat ze gebruikt kunnen worden. F Plaats de hoofdsteun(en). De hoofdsteunen kunnen worden verwijderd en onderling worden uitgewisseld. Verwijderen van een hoofdsteun: F trek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag, F druk vervolgens de pal A in. Let erop dat bij het terugplaatsen van de rugleuning van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten. Om de inhoud van de bagageruimte te vergroten kunt u uitsluitend de rugleuningen van de achterbank neerklappen; de zitting kan niet worden opgeklapt. 68

71 Comfort Ventilatie Algemene informatie Luchttoevoer De lucht in het interieur, die overigens wordt gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in het interieur wordt gerecirculeerd. Bedieningspaneel Het systeem wordt bediend via het bedieningspaneel van de middenconsole. 4 Luchtgeleiding De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder via verschillende circuits worden toegevoerd: - rechtstreekse toevoer naar het interieur (toevoer van buitenlucht), - toevoer via het verwarmingscircuit, - toevoer via het circuit van de airconditioning. Luchtverdeling De binnenkomende lucht wordt via verschillende uitstroomopeningen over het interieur verdeeld: - uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorruit, - uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de zijruiten, - afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters, - afsluitbare en verstelbare middelste ventilatieroosters, - uitstroomopeningen beenruimte voorpassagiers, - uitstroomopeningen beenruimte achterpassagiers. 69

72 Comfort Praktische informatie Neem voor een optimale werking van de ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht: F Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven. F Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de automatische airconditioning. F De airconditioning werkt alleen bij draaiende motor. F Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. F Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen. Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag). F Laat om de perfecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje. F Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor. Stop & Start-systeem De verwarming en de airconditioning werken uitsluitend bij draaiende motor. Als u het thermische comfort in de auto op het door u gewenste niveau wilt houden, kunt u tijdelijk de functie Stop & Start uitschakelen (zie de desbetreffende rubriek). Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur hoog is opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd open. Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed ververst wordt. Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag. Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel. Interieurfilter Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moet het interieurfilter twee keer zo vaak worden vervangen. Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken. Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant. 70

73 Comfort Adviezen Instellingen Verwarming of handbediende airconditioning 4 Gewenste werking Luchtverdeling Luchtopbrengst Recirculatie interieurlucht / Toevoer van buitenlucht Temperatuur Handbediende airconditioning WARM KOUD ONTWASEMEN ONTDOOIEN Automatische airconditioning: gebruik bij voorkeur de volledig automatische stand door op de toets "AUTO" te drukken. 71

74 Comfort Ontwasemen - Ontdooien Voorruit Werking Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien. Handbediende airconditioning Aan F Zet de knoppen van de aanjagersnelheid, de temperatuur en de luchtverdeling in de met de desbetreffende opdruk weergegeven stand. Airconditioning met gescheiden regeling AUTO - Programma "Zicht" Inschakelen F Druk op de toets "zicht" om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien. Uit F Schakel de airconditioning in door op de toets "A/C" te drukken; het lampje van de toets gaat branden. F Druk nogmaals op de toets "A/C"; het lampje van de toets gaat uit. Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid, de luchttoevoer en stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden. Uitschakelen F Druk nogmaals op de toets "zicht" of op "AUTO"; het lampje in de toets gaat uit en dat van de toets "AUTO" gaat branden. Het systeem keert terug naar dezelfde instellingen als die van vóór het uitschakelen. Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is. 72

75 Comfort Achterruitverwarming Werking De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel van de airconditioning. De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij draaiende motor. Buitenspiegels Buitenspiegelverwarming De buitenspiegelverwarming wordt ingeschakeld door bij draaiende motor de schakelaar van de achterruitverwarming in te drukken. Praktische informatie F Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit, omdat een geringer stroomverbruik leidt tot een verlaging van het brandstofverbruik. 4 AAN F Druk op deze toets om de achterruit en de elektrisch verwarmde buitenspiegels (afhankelijk van de uitvoering) te ontwasemen. Het controlelampje van de toets gaat branden. UIT De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen. F U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Het controlelampje van de toets gaat uit. 73

76 Comfort Verwarming / ventilatie Handbediende stand Temperatuur F Draai de knop van blauw (koel) naar rood (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen. Luchtopbrengstregeling F Draai de knop in één van de zes standen om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen. Wanneer de knop van de luchtopbrengstregeling in de stand 0 staat (uitschakeling van het systeem), wordt het thermische comfort niet meer geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd. 74

77 Comfort Luchtverdeling Voorruit en zijruiten. Voorruit, zijruiten en beenruimte. Beenruimte. Middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters. De luchtstroom kan worden gevarieerd door de knop in een middenstand te zetten. Toevoer van buitenlucht / Luchtrecirculatie De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht weer in om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan. F Druk op deze toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren: het lampje gaat branden. F Druk nogmaals op de toets om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen: het lampje gaat uit. 4 75

78 Comfort Airconditioning Handbediende stand Temperatuur F Draai de knop van blauw (koel) naar rood (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen. Luchtopbrengst F Draai de knop in één van de zes standen om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen. Wanneer de knop van de luchtopbrengstregeling in de stand 0 staat (uitschakeling van het systeem), wordt het thermische comfort niet meer geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd. 76

79 Comfort Luchtverdeling Voorruit en zijruiten. Voorruit, zijruiten en beenruimte. Beenruimte. Middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters. De luchtstroom kan worden gevarieerd door de knop in een middenstand te zetten. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie De recirculatiestand dient om de luchttoevoer af te sluiten bij stank en stofoverlast. Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht weer in om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan. F Druk op de toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren: het lampje gaat branden. F Druk nogmaals op de toets om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen: het lampje gaat uit. Airconditioning aan/uit De airconditioning kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten. Het systeem stelt u in staat: - de temperatuur in het interieur 's zomers te verlagen, - in de winter bij temperaturen boven 3 C beslagen ruiten snel te ontwasemen. Aan F Druk op de toets "A/C": het lampje van de toets gaat branden. De airconditioning werkt niet als de aanjagerknop in de stand "0" staat. 4 Om de toevoer van koele lucht te versnellen kunt u gedurende enkele ogenblikken de recirculatie van de interieurlucht inschakelen. Schakel daarna weer over op de toevoer van buitenlucht. Uit F Druk nogmaals op de toets "A/C": het lampje van de toets gaat uit. Door het uitschakelen van de airconditioning kan hinder ontstaan (vocht, beslaan van ruiten). 77

80 Comfort Automatische werking Stand AUTO Programma "comfort" Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken, wordt de ventilatie geleidelijk op het optimale niveau gebracht. Bij koud weer wordt de warme lucht uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten en de beenruimte van de passagiers verdeeld. Principe Inschakelen F Druk herhaaldelijk op de toets "AUTO". Het lampje gaat branden zodra de toets wordt ingedrukt; de ingeschakelde stand verschijnt op het display van de automatische airconditioning. Uitschakelen Voor een aangenaam comfort en een zo laag mogelijk geluidsniveau, aangezien de aanjagersnelheid beperkt wordt. Voor het beste compromis tussen thermisch comfort en een laag geluidsniveau. Voor een doeltreffende en dynamische luchttoevoer. F Druk op de toets "lege ventilator" van de luchtopbrengstregeling tot het symbool van de ventilator is verdwenen. 78 Temperatuur Instellen De bestuurder en voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit. F Duw de impulstoets omlaag (blauw) om de waarde te verlagen of omhoog (rood) om de waarde te verhogen. Instelling op een waarde van ongeveer 21 biedt een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een andere waarde instellen, die gebruikelijk tussen 18 en 24 ligt. Het is raadzaam het verschil tussen de instellingen links en rechts niet meer dan 3 te laten bedragen.

81 Comfort Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor een optimale temperatuur de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil. AUTO - Programma "zicht" Inschakelen Uitschakelen F Druk op de toets "zicht" om de voorruit en zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien. Het systeem regelt automatisch de airconditioning, de luchtopbrengst en de luchttoevoer en stuurt de optimale luchtstroom naar de voorruit en de zijruiten. F Druk nogmaals op de toets "zicht" of op de toets "AUTO". Het lampje van de toets "zicht" gaat uit en dat van de toets "AUTO" gaat branden. Het systeem wordt weer ingeschakeld met de voor het uitschakelen ingestelde waarden. F Druk nogmaals op de toets "AUTO" om terug te keren naar het automatisch programma "comfort". Voor een maximale afkoeling of opwarming van het interieur kan de temperatuurregeling op een waarde lager dan 14 of hoger dan 28 worden ingesteld. F Duw de toets omlaag tot "LO" wordt weergegeven of omhoog tot "HI" wordt weergegeven. Airconditioning De airconditioning functioneert, als de ruiten gesloten zijn, optimaal in elk seizoen. Dit systeem maakt het mogelijk om: - in de zomer de temperatuur in het interieur te verlagen, - in de winter, bij temperaturen hoger dan 3 C, de ruiten sneller te ontwasemen. Inschakelen F Druk op de toets A/C, het desbetreffende lampje gaat branden. De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld. Uitschakelen F Druk de toets "A/C" nogmaals in, het desbetreffende lampje gaat uit. Het uitschakelen van de airconditioning kan negatieve effecten hebben (vocht, condens). 4 79

82 Comfort Luchtverdeling F Druk deze toets herhaaldelijk in om de luchtstroom te verdelen naar: - de voorruit, de zijruiten en de beenruimte, - de voorruit en zijruiten (ontwasemen of ontdooien), - de middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters, - de middelste ventilatieroosters, de zijventilatieroosters en de beenruimte, - de beenruimte. Luchtopbrengst F Druk op deze toets "gevulde ventilator" om de luchtopbrengst te verhogen. Het symbool van de luchtopbrengst (ventilator) wordt op het display weergegeven en wordt afhankelijk van de ingestelde waarde geleidelijk voller. F Druk op deze toets "lege ventilator" om de luchtopbrengst te verlagen. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie Inschakelen F Druk deze toets in om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het lampje van de toets gaat branden en het symbool van de luchtrecirculatie wordt weergegeven. Deze stand dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. De luchtrecirculatie wordt automatisch ingeschakeld als de ruitensproeiers worden geactiveerd. Uitschakelen F Druk zodra de omstandigheden het toelaten de toets nogmaals in om de toevoer van buitenlucht weer te activeren en het beslaan van de ruiten te voorkomen. Het lampje van de toets gaat uit. Gebruik de luchtrecirculatie alleen als dit echt nodig is (kans op beslaan van de ruiten en vermindering van de luchtkwaliteit). Handmatige stand Het is mogelijk één of meer functies van de airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de overige functies automatisch worden geregeld. Zodra u een instelling wijzigt, dooft het lampje van de toets "AUTO". Uitschakelen van het systeem F Druk op de toets "lege ventilator" tot het symbool van de ventilator is verdwenen en "---" wordt weergegeven. Hierdoor worden alle functies van de airconditioning uitgeschakeld. Het thermische comfort wordt niet meer geregeld. Door de rijwind blijft er nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd. Vermijd het te lang rijden met een uitgeschakeld systeem om te voorkomen dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit vermindert. Als u op de toets "gevulde ventilator" drukt, wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij de instellingen van vóór de uitschakeling worden toegepast. 80

83 Comfort Ruitbediening Functie Schakelaar Openen Automatische bediening (volgens uitvoering) Openen Duw de schakelaar voorbij het zware punt: zodra u de schakelaar loslaat wordt de ruit volledig geopend. Druk opnieuw op de schakelaar om het openen te stoppen. Sluiten Trek de schakelaar voorbij het zware punt: zodra u de schakelaar loslaat wordt de ruit volledig gesloten. Druk opnieuw op de schakelaar om het sluiten te stoppen. Beveiliging tegen beknellen (volgens uitvoering) Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk weer open. Als de ruit niet automatisch wil sluiten, druk dan op de schakelaar om de ruit helemaal te openen en trek vervolgens de schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld. 4 Duw de schakelaar tot het zware punt. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten. Sluiten Trek de schakelaar tot het zware punt. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten. Ongeveer 1 minuut nadat de sleutel is verwijderd, kunnen de ruiten niet meer worden bediend. Zet het contact aan om de ruiten weer te kunnen bedienen. Kinderbeveiliging van de achterportieren. 81

84 Comfort Blokkering Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op de schakelaar om de ruitbediening achter, ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren. Als het lampje brandt, is de ruitbediening achter geblokkeerd. Als het lampje is gedoofd, is de ruitbediening achter niet geblokkeerd. Resetten Praktische informatie Als de accu is losgekoppeld geweest, moet de ruitbediening gereset worden. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld: - open de ruit volledig en sluit de ruit. Telkens als de schakelaar omhoog wordt getrokken, sluit de ruit enkele centimeters. Laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten, - houd de schakelaar na het sluiten nog minimaal 1 seconde omhoog getrokken. Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel mee. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit verhindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren. 82

85 Comfort Ruitenwissers Vóór Handmatige stand De bestuurder schakelt de ruitenwissers handmatig in. Wissen Hoge snelheid (hevige neerslag). 4 Normale snelheid (matige regenval). Interval (wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid). Uit. Eén keer wissen (duw de hendel even omlaag). 83

86 Comfort Stand AUTO Werking De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag. Eén keer wissen Trek de hendel kort naar u toe. Elke keer als het contact meer dan 1 minuut is afgezet, moet u de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw activeren door de hendel één keer omlaag te duwen. Inschakelen Duw de hendel één keer omlaag. De ruitenwissers maken één slag om het inschakelen te bevestigen. Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een melding. Uitschakelen Duw de hendel nog een keer omlaag of zet de hendel in een andere stand (Int., 1 of 2). Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat uit en er verschijnt een melding. Constatering van een storing Als in de stand AUTO de ruitenwissers in de intervalstand werken, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat. Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is. 84

87 Comfort Achter Achteruitversnelling Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser achter ingeschakeld. Ruitensproeiers voor Trek de hendel naar u toe: de ruitensproeiers treden in werking en na enige tijd worden ook de ruitenwissers ingeschakeld. 4 Configuratie Inschakelen Druk op "MENU" om het "HOOFDMENU" weer te geven. Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter: Selecteer "Rijden". Uit. Selecteer "Secundaire pagina". Interval. Selecteer "Configuratie auto". Wissen en sproeien (gedurende enige tijd). Selecteer het tabblad "Rijhulpsystemen". Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een fietsendrager op de achterklep. Dit kan worden uitgevoerd via het configuratiemenu van de auto. Activeer de functie "Automatisch inschakelen achterruitenwisser bij inschakelen achteruitversnelling". Deze functie is standaard geactiveerd. Uitschakelen Deactiveer de functie "Automatisch inschakelen achterruitenwisser bij inschakelen achteruitversnelling". 85

88 Comfort Praktische informatie Ruitensproeiervloeistofreservoir Onderhoud Demonteren van een wisserblad F Zet de desbetreffende ruitenwisser in de verticale stand. F Maak het wisserblad los en verwijder het. Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is. Bevestig de motorkapsteun om de motorkap open te houden. Zoek de blauwe dop van het reservoir op. Verwijder de dop. Vul het reservoir met een vloeistof die voor een doeltreffende reiniging zorgt. Type vloeistof Voor een optimale reiniging en om het bevriezen van de sproeiers te voorkomen, wordt het (bij)vullen van het reservoir met water afgeraden. Gebruik onder winterse omstandigheden vloeistof op ethanol- of methanolbasis. Deze stand maakt het mogelijk de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen worden gereinigd of de ruitenwissers worden vervangen. In de winter kan deze stand tevens worden gebruikt om de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. In de verticale stand zetten: F Als de schakelaar binnen een minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, komen de ruitenwissers omhoog zodat ze in de verticale stand kunnen worden gezet. In de ruststand zetten: F Zet als de ruitenwissers weer op de voorruit zijn gelegd het contact aan en bedien de schakelaar. 86 Monteren van een wisserblad F Breng het bijbehorende nieuwe wisserblad aan en bevestig het. F Leg de ruitenwisser voorzichtig op de voorruit. Om een goede werking van de ruitenwissers te behouden adviseren wij u: - voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan, - de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop, - de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton tegen de voorruit te houden, - de ruitenwissers te vervangen zodra ze tekenen van slijtage vertonen.

89 Comfort Vervoer van kinderen Algemeen Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf. Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: - conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd*, - de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto, - kinderen tot 9 kg moeten zowel voorals achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd. PEUGEOT beveelt u aan kinderen op de buitenste achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren: - met de rug in de rijrichting tot 3 jaar, - met het gezicht in de rijrichting vanaf 3 jaar. 4 * De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen zijn per land verschillend. Raadpleeg de in uw land geldende regels. 87

90 Comfort Voorin* "Met de rug in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren worden geschoven, en in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet. De airbag aan passagierszijde moet zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. * Raadpleeg de in uw land geldende regels alvorens een kind op deze zitplaats te vervoeren. "Met het gezicht in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren worden geschoven, en in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet en mag de airbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld. Let erop dat de veiligheidsgordel goed aansgespannen is. Zorg ervoor dat het kinderzitje geen ander deel van de auto raakt dan de passagiersstoel. 88 Passagiersstoel Stand In de achterste stand geschoven. Zitting in de hoogste stand.

91 Comfort Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde Plaats nooit een kind in een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel als de airbag vóór aan passagierszijde is ingeschakeld. Het kind kan in dat geval bij een aanrijding ernstig en zelfs dodelijk gewond raken. Airbag aan passagierszijde OFF 4 Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de waarschuwingssticker aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde. Conform de wettelijke voorschriften vindt u op de volgende tabellen deze waarschuwing in alle benodigde talen. Uitsluitend de airbag vóór aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld. F Steek bij afgezet contact de sleutel in de schakelaar voor het uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde. F Draai de schakelaar in de stand "OFF". F Houd de schakelaar in deze stand en verwijder de sleutel. Dit verklikkerlampje brandt bij aangezet contact op het instrumentenpaneel zolang de airbag is uitgeschakeld. 89

92 Comfort AR BG CS DA DE EL EN ES ET FI FR HR HU IT LT LV НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това може да причини СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето. NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí nebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANĚNÍ. Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT KVÆSTET eller DRÆBT. Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der Fahrtrichtung, das Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden. Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the CHILD can occur NO INSTALAR NUNCA un sistema de retención para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un AIRBAG frontal ACTIVADO, ya que podría causar lesiones GRAVES o incluso la MUERTE del niño. Ärge MITTE KUNAGI paigaldage seljaga sõidusuunas lapseistet juhi kõrvalistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD. Turvapadja avanemine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada. ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN. NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE frontal ACTIVÉ. Cela peut provoquer la MORT de l ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT NIKADA ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo zaštićeno UKLJUČENIM prednjim ZRAČNIM JASTUKOM. To bi moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta. SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést AKTIVÁLT (BEKAPCSOLT) FRONTLÉGZSÁKKAL védett ülésen. Ez a gyermek HALÁLÁT vagy SÚLYOS SÉRÜLÉSÉT okozhatja. NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino. NIEKADA neįrenkite vaiko prilaikymo priemonės su atgal atgręžtu vaiku ant sėdynės, kuri saugoma VEIKIANČIOS priekinės ORO PAGALVĖS. Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali būti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS. NEKAD NEuzstādiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasažiera sēdvietā, kurā ir AKTIVIZĒTS priekšējais DROŠĪBAS GAISA SPILVENS. Tas var izraisīt BĒRNA NĀVI vai radīt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS. 90

93 Comfort MT NL NO PL PT RO RU SK SL SR SV TR Qatt m ghandek thalli tifel/tifla marbut f siggu dahru lejn l-airbag attiva, ghaliex tista tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE, BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET. NIGDY nie instalować fotelika dziecięcego w pozycji "tyłem do kierunku jazdy" na siedzeniu wyposażonym w CZOŁOWĄ PODUSZKĘ POWIETRZNĄ w stanie AKTYWNYM. Może to doprowadzić do ŚMIERCI DZIECKA lub spowodować u niego POWAŻNE OBRAŻENIA CIAŁA. NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO. Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA. Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA. ВО ВСЕХ СЛУЧАЯХ ЗАПРЕЩАЕТСЯ использовать обращенное назад детское удерживающее устройство на сиденье, защищенном ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙ ПОДУШКОЙ БЕЗОПАСНОСТИ, установленной перед этим сиденьем. Это может привести к ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ NIKDY neinštalujte detské zádržné zariadenie orientované smerom dozadu na sedadlo chránené AKTIVOVANÝM čelným AIRBAGOM. Mohlo by dôjsť k SMRTEĽNÉMU alebo VÁŽNEMU PORANENIU DIEŤAŤA. NIKOLI ne nameščajte otroškega sedeža s hrbtom v smeri vožnje, če je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedežem AKTIVIRANA. Takšna namestitev lahko povzroči SMRT OTROKA ali HUDE POŠKODBE. NIKADA ne koristite dečje sedište koje se okreće unazad na sedištu zaštićenim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer mogu nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA. Passagerarkrockkudden fram MÅSTE vara avaktiverad om en bakåtvänd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att DÖDAS eller SKADAS ALLVARLIGT. KESİNLKLE HAVA YASTIĞI AKTİF olan ön koltuğa yüzü arkaya dönük bir çocuk koltuğu yerleştirmeyiniz. Bu ÇOCUĞUN ÖLMESİNE veya ÇOK AĞIR YARALANMASINA sebep olabilir. 4 91

94 Comfort Achterin "Rug in de rijrichting" Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet raakt. "Gezicht in de rijrichting" Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind de voorstoel niet raken. Middelste zitplaats achter Een kinderzitje met steun mag nooit op de middelste zitplaats achter worden bevestigd. Verwijder de hoofdsteun en berg hem op alvorens een kinderzitje met een rugleuning te bevestigen op een passagiersstoel. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd. Controleer of de veiligheidsgordel goed is aangetrokken. Controleer bij kinderzitjes met een steun of deze steun stabiel op de vloer staat. Verzet indien nodig de voorstoel van de auto. Bij een onjuist geplaatst kinderzitje is de bescherming van het kind bij een aanrijding niet meer gewaarborgd. 92

95 Comfort Bevestiging met de driepunts veiligheidsgordel PEUGEOT levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt: 4 Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg L1 "RÖMER Baby-Safe Plus" Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst. Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg L4 "KLIPPAN Optima" Vanaf 22 kg (vanaf ongeveer 6 jaar): gebruik alleen de zitverhoging. L5 "RÖMER KIDFIX" Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd. Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel. 93

96 Comfort Bevestiging kinderzitjes Met de veiligheidsgordel Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto. Gewicht van het kind/ leeftijdsindicatie Plaats Tot 13 kg (groep 0 (b) en 0+) Tot ± 1 jaar 9 tot 18 kg (groep 1) Van ± 1 tot ± 3 jaar 15 tot 25 kg (groep 2) Van ± 3 tot ± 6 jaar 22 tot 36 kg (groep 3) Van ± 6 tot ± 10 jaar Passagiersstoel vóór (c), (e) - met hoogteverstelling U (R) U(R) U(R) U(R) - zonder hoogteverstelling U* U* U* U* Zitplaats links of rechts achter (d) U U U U Middelste zitplaats achter (d) U (f) U (f) U U 94

97 Comfort U: plaats geschikt voor het bevestigen van een universeel goedgekeurd kinderzitje met de veiligheidsgordel. Kinderzitje geplaatst met de rug in de rijrichting of het gezicht in de rijrichting. U(R): als U, waarbij de stoel van de auto in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren moet staan. U*: als U, waarbij de rugleuning rechtop moet staan. (a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd. (b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en "autobedjes" mogen niet op de passagiersstoel vóór worden bevestigd. (c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. (d) Als u een kinderzitje met de rug of met het gezicht in de rijrichting op de zitplaats achter bevestigt, schuif dan de voorstoel naar voren en zet vervolgens de rugleuning rechtop om voldoende ruimte over te laten voor het kinderzitje en de benen van het kind. (e) Als een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst, moet de voorpassagiersairbag worden uitgeschakeld. Als dat niet gebeurt, kan het kind levensgevaarlijk gewond raken als de airbag wordt geactiveerd. Als een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst, moet de voorpassagiersairbag ingeschakeld blijven. (f) Een kinderzitje met steun mag nooit op deze zitplaats worden geplaatst. 4 95

98 Comfort ISOFIX-bevestigingen Uw auto voldoet aan de meest recente ISOFIX-normen. De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIXbevestigingen: Voor u een ISOFIX-kinderzitje op de linker achterstoel kunt plaatsen, moet u eerst de middelste veiligheidsgordel achter naar het midden van de auto duwen op een zodanige manier dat de gordel normaal blijft werken. De ISOFIX-kinderzitjes zijn voorzien van twee sloten die aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden verankerd. Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B. Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen: - twee bevestigingsringen A, die aan het oog worden onttrokken door de onderste welving van de rugleuning en die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden. Deze ringen bevinden zich ter hoogte van de "ISOFIX"-etiketten, - één bevestigingsring B achter de stoel, Top Tether genoemd, voor de bevestiging van de bovenste riem. Aan de Top Tether kan de bovenste bevestigingsriem (indien aanwezig) van een kinderzitje worden vastgemaakt. Bij een frontale aanrijding beperkt dit systeem het naar voren kantelen van het kinderzitje. De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto. 96 Kinderzitje vastmaken aan de Top Tether: - verwijder de hoofdsteun en berg hem op alvorens het kinderzitje op deze zitplaats te bevestigen (plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd), - voer de bovenste riem van het kinderzitje over de rugleuning van de zitplaats, tussen de openingen voor de pennen van de hoofdsteun door, - bevestig de aansluiting van de bovenste bevestigingsriem aan de ring B, - trek de bovenste bevestigingsriem strak.

99 Comfort Aanbevolen kinderzitjes "RÖMER Baby-Safe Plus met basis Baby-Safe Plus ISOFIX" (maatcategorie: E) 4 Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis, die wordt bevestigd aan de ringen A. De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust. Dit zitje kan ook worden bevestigd met een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het zitje zonder basis met de driepuntsgordel op de zitplaats van de auto bevestigd. Baby P2C Midi met ISOFIX-basis (maatcategorie: D, C, A, B, B1) Groep 1 : 9 tot 18 kg Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis, die wordt bevestigd aan de ringen A. De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust. Dit zitje kan ook met het gezicht in de rijrichting worden geplaatst. Dit zitje kan niet worden bevestigd met een veiligheidsgordel. We adviseren u het zitje voor kinderen tot 3 jaar met de rug in de rijrichting te plaatsen. Volg bij het plaatsen van de kinderzitjes de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. 97

100 Comfort RÖMER Duo Plus ISOFIX (lengtecategorie: B1) Groep 1: van 9 tot 18 kg Dit zitje wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst. Het wordt verankerd met een bovenste riem aan de ringen A en de ring B, de Top Tether. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand. Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingspunten. In dat geval moet het zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van de auto worden bevestigd. Stel de voorstoel zo af dat de voeten van het kind de rugleuning niet kunnen raken. FAIR G 0/1 S met RWF B ISOFIX-onderstel (gewichtsklasse C) Groepe 0+ en 1: van de geboorte tot 18 kg Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst. Wordt geplaatst met behulp van een ISOFIX-onderstel dat aan de ogen A wordt bevestigd. Er zijn 6 verschillende standen mogelijk. Gebruik het ISOFIX-onderstel RWF type B (met de rug in de rijrichting). Dit kinderzitje kan ook "met het gezicht in de rijrichting" worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepuntsveiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen. Volg bij het plaatsen van een kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. 98

101 Comfort Plaatsing Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A t/m G). 4 Tot 10 kg (groep 0) Tot ca. 6 maanden Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie Tot 10 kg (groep 0) Tot 13 kg (groep 0+) Tot ca. 1 jaar Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg "rug in de rijrichting" "rug in de rijrichting" Van 9 tot 18 kg (groep 1) Van 1 tot ca. 3 jaar "gezicht in de rijrichting" ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1 Passagiersstoel voor Geen ISOFIX Buitenste zitplaatsen achter X IL-SU* IL-SU IL-SU* IL-SU IUF IL-SU Middelste zitplaats achter Geen ISOFIX IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem. IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje: - rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun, - gezicht in de rijrichting voorzien van een steun, - reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun. Raadpleeg de paragraaf "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem. X : zitplaats die niet geschikt is voor een kinderzitje voor de aangegeven gewichtscategorie. Verwijder de hoofdsteun en berg hem op alvorens een kinderzitje met een rugleuning te bevestigen op een passagiersstoel. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd. * Stoel van de auto in een specifieke stand: schuif de stoelen vóór het kinderzitje naar voren. 99

102 Comfort Adviezen De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij een aanrijding. Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen brengen. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif de passagiersstoel, wanneer deze versteld kan worden, indien nodig naar voren. Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende ruimte tussen de voorstoel en: - het kinderzitje "met de rug in de rijrichting", - de voeten van het kind in het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting". Schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet de rugleuning ervan, indien nodig, rechter op. Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de rugleuning van het zitje zo dicht mogelijk tegen de rugleuning van de stoel van de auto aan zit of er zelfs tegenaan drukt. Verwijder de hoofdsteun alvorens een kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op een passagiersstoel. Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd. Kinderen voorin De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen op de passagiersstoel vóór is per land verschillend. Raadpleeg de in uw land geldende regelgeving. Schakel de airbag vóór aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. Plaatsen van een stoelverhoger Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken. Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder. Laat uit veiligheidsoverwegingen: - geen kinderen zonder toezicht achter in een auto, - nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat, - de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto. Gebruik de kindersloten om te voorkomen dat de portieren en de portierruiten achter per ongeluk geopend worden. Zorg er voor dat de portierruiten achter niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden. Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen. 100

103 Comfort Kinderbeveiliging Mechanisch kinderslot Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderslot om het openen van binnenuit te verhinderen. De knop bevindt zich op de zijkant van beide achterportieren. Elektrische kinderbeveiliging Met behulp van dit systeem kan vanaf de bestuurdersplaats worden voorkomen dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend. Uitschakelen F Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op deze knop. Het verklikkerlampje van de knop gaat uit in combinatie met een melding die het uitschakelen bevestigt. Het lampje blijft uit zolang de elektrische kinderbeveiliging is uitgeschakeld. 4 Als het lampje een ander signaal geeft, wijst dit op een storing in de elektrische kinderbeveiliging. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Vergrendelen F Draai de rode knop met de contactsleutel tot de aanslag: - naar links bij het linker achterportier, - naar rechts bij het rechter achterportier. Ontgrendelen F Draai de rode knop met de contactsleutel tot de aanslag: - naar rechts bij het linker achterportier, - naar links het rechter achterportier. Inschakelen F Druk bij ingeschakeld contact op deze knop. Het verklikkerlampje van de knop gaat branden in combinatie met een melding die het inschakelen bevestigt. Het lampje blijft branden zolang de elektrische kinderbeveiliging is ingeschakeld. Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te openen en de elektrisch bedienbare achterste zijruiten te bedienen vanaf de bestuurdersstoel. Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in plaats daarvan. Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van de kinderbeveiliging. Neem vóór het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contact, zelfs voor korte periodes. 101

104 Comfort Veiligheidsgordels Vóór De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer. Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken. De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet. De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid. Vastmaken F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken. Losmaken F Druk op de rode knop van de gordelsluiting. F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt. 102 Hoogteverstelling (5-deurs) F Knijp de knop A in en schuif deze omlaag om het bevestigingspunt lager te plaatsen. F Schuif de knop A omhoog om het bevestigingspunt hoger te plaatsen.

105 Comfort Verklikkerlampje Losgemaakt/niet vastgemaakt. Als het contact wordt aangezet, gaat dit verklikkerlampje branden. Als de voorpassagier zijn gordel nog niet heeft vastgemaakt, blijft dit lampje een bepaalde tijd branden. Na het verstrijken van deze tijd gaat het lampje uit als de bestuurder zijn gordel heeft vastgemaakt. Als de snelheid hoger is dan 20 km/h en de bestuurder en/of de voorpassagier zijn veiligheidsgordel nog niet heeft vastgemaakt, knippert het verklikkerlampje gedurende 2 minuten in combinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het verklikkerlampje branden zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt. Achter De zitplaatsen achter zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met op de buitenste zitplaatsen een spankrachtbegrenzer. Vastmaken F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken. Losmaken F Druk op de rode knop van de gordelsluiting. F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt. F Breng bij de veiligheidsgordels van de buitenste zitplaatsen de gesp naar de bovenzijde van de rugleuning om te voorkomen dat de gesp tegen de zijbekleding klappert. Verklikkerlampje Losgemaakt. Als de snelheid hoger is dan 20 km/h, knippert dit verklikkerlampje gedurende twee minuten in combinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal als een of meerdere achterpassagiers hun gordels losmaken. Na deze twee minuten blijft het verklikkerlampje branden zolang de achterpassagiers hun gordels niet hebben vastgemaakt

106 Comfort Adviezen Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold. Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel: - dient deze strak om het lichaam te worden gedragen, - moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt, - mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen, - mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen, - mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert. Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen. Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold. Voorschriften voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Kinderzitjes". Bij aanrijdingen De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 104

107 Comfort Airbags Airbags vóór Algemeen De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. De airbags vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers (behalve bij de middelste passagier achter). De elektronische schoksensoren registreren de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld: - bij een ernstige aanrijding gaan de airbags onmiddellijk af om de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter) te helpen beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten, - bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels helpen u in deze situaties voldoende te beschermen. De airbags werken alleen als het contact aan is. De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer opgeblazen. Registratiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij. Het activeren van (een van) de airbags gaat gepaard met wat rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn. De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen. 105 De airbags vóór beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen. De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje. Activering De airbags worden opgeblazen, behalve de airbag aan passagierszijde wanneer deze is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór (A), in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden. De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de bestuurder en het stuur of tussen de passagier voorin en het dashboard om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd. 4

108 Comfort Storing Uitschakelen Alleen de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld: F Steek, bij afgezet contact, de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde. F Draai de schakelaar in de stand "OFF". F Houd de schakelaar in deze stand en verwijder de sleutel. Dit waarschuwingslampje brandt op het instrumentenpaneel bij aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld. Opnieuw inschakelen Als u het kinderzitje "met de rug in de rijrichting" hebt verwijderd, zet dan met afgezet contact de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen. Als dit lampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, laat het systeem dan zo snel mogelijk controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. Als dit lampje knippert, raadpleeg dan zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de airbag aan passagierszijde bij een ernstige aanrijding niet wordt geactiveerd. Laat geen passagier (volwassene of kind) op de voorstoel plaatsnemen als er een storing is gedetecteerd door minimaal één van beide waarschuwingslampjes. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 106

109 Comfort Zijairbags De zijairbags beschermen de bestuurder en de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op letsel te verkleinen. De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde. Activering De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto. De zijairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende voorin en het desbetreffende portierpaneel. Detectiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij. Window-airbags De window-airbags dragen bij aan de bescherming van de bestuurder en passagiers (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij een ernstige zijdelingse aanrijding, door de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen. De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding. 107 Activering De window-airbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij B, waarbij de krachten loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto worden uitgeoefend. De window-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittenden vóór en achter en de ruiten. Storing Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan, kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd. Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de airbag niet geactiveerd. 4

110 Comfort Veiligheidsvoorschriften: Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Bevestig geen voorwerpen vlak bij of op de plaats waar de airbags naar buiten komen. Deze kunnen als de airbags worden geactiveerd ernstige verwondingen veroorzaken. Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp van uw auto, vooral niet in de directe omgeving van de airbags. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd. Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen. Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten. Rook niet in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op. Bevestig geen voorwerpen of stickers op het stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij het afgaan van de airbags letsel veroorzaken. Zijairbags Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het PEUGEOT-netwerk. Raadpleeg de rubriek "Accessoires". Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten. Window-airbags Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel. Demonteer nooit de handgrepen van het dak (indien aanwezig); deze maken deel uit van de bevestiging van de window-airbags. 108

111 Rijden Rijadviezen Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op. Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op onverwachte situaties. Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in. Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd meer afstand tot uw voorligger. Rijden op een overstroomde weg Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel mogelijk te vermijden, want het water kan de motor, versnellingsbak en het elektrische systeem van uw auto ernstig beschadigen. Bent u genoodzaakt over een overstroomd weggedeelte te rijden, doe dan het volgende: - kijk of het water niet meer dan 15 cm diep is, houd daarbij rekening met golven die door andere weggebruikers kunnen worden veroorzaakt, - schakel het Stop & Start-systeem uit, - rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan 10 km/h, - zet de auto niet stil en zet de motor niet af. Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren licht af om de remschijven en remblokken te drogen. Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem dan contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Belangrijk! Rijd nooit met aangetrokken handrem - Kans op oververhitting en beschadiging van het remsysteem! Parkeer uw auto niet en zet uw auto niet met draaiende motor stil op een plaats waar brandbaar materiaal (droog gras, afgevallen blad,...) in contact kan komen met het warme uitlaatsysteem - Kans op brand! Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter. Als u uw auto met draaiende motor moet verlaten, trek dan de handrem aan en zet de versnellingsbak in de neutraalstand of in de stand N of P, afhankelijk van het type versnellingsbak

112 Rijden Spiegels Buitenspiegels Uit veiligheidsoverwegingen moeten de spiegels zo zijn afgesteld dat de dode hoek zo klein mogelijk is. Bediening van binnenuit Handmatig verstelbare buitenspiegels Elektrisch verstelbare buitenspiegels Verstellen F Beweeg de hendel in de vier richtingen om de spiegel goed af te stellen. F Klap de buitenspiegels na het parkeren in om beschadiging te voorkomen. F Klap de buitenspiegels voordat u gaat rijden weer uit. De buitenspiegels zijn niet verwarmd. Verstellen F Zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. F Duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen. F Zet de knop A weer in het midden. F Druk op het middelste symbool van de knop A om de buitenspiegels in te klappen. F Druk hier nogmaals op om de buitenspiegels weer uit te klappen. 110

113 Rijden Met de afstandsbediening In- en uitklappen F Ontgrendel de auto met de afstandsbediening om de buitenspiegels uit te klappen. F Vergrendel de auto; de buitenspiegels worden automatisch ingeklapt. Binnenspiegel Automatisch dimmende binnenspiegel 5 Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met de knop A, worden ze niet uitgeklapt bij het ontgrendelen van de auto. Klap in dat geval de buitenspiegels uit met behulp van de knop A. De waargenomen objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten. Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels bij het gebruik van de afstandsbediening kan worden uitgeschakeld door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Klap de buitenspiegels in als u uw auto in een automatische autowasstraat laat wassen. Indien nodig kunnen de buitenspiegels handmatig worden ingeklapt. De binnenspiegel kent 2 standen: - dagstand (normaal), - nachtstand (antiverblinding). De spiegel kan in de dag- en nachtstand gezet worden met behulp van het hendeltje aan de onderzijde. Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en automatisch over van de dag- in de nachtstand. Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel automatisch in de dagstand gezet. 111

114 Rijden Versnellingsbak Handgeschakelde 5-versnellingsbak Procedure F Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5 e versnelling in te schakelen. Inschakelen van de achteruitversnelling Handgeschakelde 6-versnellingsbak Procedure F Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5 e of de 6 e versnelling in te schakelen. Inschakelen van de achteruitversnelling Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait. Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken: - zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand, - trap het koppelingspedaal in. Op het display van het instrumentenpaneel wordt de schakelindicator met de geadviseerde versnelling weergegeven. F Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts en vervolgens naar achteren. Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait. F Druk de ontgrendelknop in en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren. 112

115 Rijden Elektronisch gestuurde 5-versnellingsbak Elektronisch gestuurde 6-versnellingsbak 5 R. Achteruit. N. Neutraalstand. A. Automatisch schakelprogramma. M. Handmatig schakelen. R. Achteruit. N. Neutraalstand. A. Automatische stand. M. Handgeschakelde stand. Stuurwielbediening 113

116 Rijden Automatisch schakelprogramma Werking In de automatische stand wordt automatisch geschakeld, zonder tussenkomst van de bestuurder. Starten en wegrijden Selectiehendel in de stand N. F Houd het rempedaal stevig ingetrapt. F Start de motor. F Zet de selectiehendel in de stand A of R. F Laat het rempedaal los en geef voorzichtig gas. Als de motor niet aanslaat: - Als " N" knippert op het instrumentenpaneel, zet dan de selectiehendel in de stand A en vervolgens in de stand N. - Als de melding "Voet op het rempedaal" wordt weergegeven, trap dan stevig het rempedaal in. De geselecteerde stand A, R of N van de selectiehendel wordt weergegeven op het display. Stoppen op een helling Houd de auto niet stil met het gaspedaal maar gebruik hiervoor de parkeerrem. Parkeren van de auto Zet de selectiehendel in de stand N en trek de parkeerrem aan. 114 Handmatig schakelen Werking In de sequentiële stand kunt u zelf schakelen. F Zet de selectiehendel in de stand M. F Beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen. F Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te schakelen. Schakelflippers aan de stuurkolom F Druk op de achterzijde van de schakelflipper "+" om op te schakelen. F Druk op de achterzijde van de schakelflipper "-" om terug te schakelen. De ingeschakelde versnelling wordt weergegeven op het display. U kunt op elk gewenst moment overschakelen van de stand A naar M en van M naar A.

117 Rijden Kruipfunctie Principe Uitsluitend uitvoeringen met benzinemotor: rijden zonder gas te geven. Bij parkeren, keren, enz. Als de motor stationair draait, de parkeerrem is vrijgezet en de stand A, M of R van de selectiehendel is geselecteerd, begint de auto te rijden zodra u het rempedaal loslaat. De auto stopt zodra het bestuurdersportier wordt geopend. Sluit in dat geval het portier en trap het rem- of gaspedaal in om de kruipfunctie weer te activeren. Praktische informatie Na het loskoppelen en weer aansluiten van de accu moet de versnellingsbak worden gereset. F Zet het contact aan. De aanduidingen AUTO en - verschijnen op het instrumentenpaneel. F Selecteer de stand N. F Trap het rempedaal in en houd het stevig ingetrapt. F Wacht ongeveer 30 seconden tot " N " of het nummer van een versnelling wordt weergegeven op het instrumentenpaneel. Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden en de aanduiding AUTO knippert in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het scherm, duidt dit op een storing van de versnellingsbak. Laat uw auto controleren door het PEUGEOTnetwerk of door eengekwalificeerde werkplaats. 5 F Laat het rempedaal los. De versnellingsbak is weer gebruiksklaar. 115

118 Rijden Automatische transmissie 4 P. Parking - Parkeerstand. R. Reverse - Achteruit. N. Neutral - Neutraalstand. D. Drive - Automatische stand. S. Sport - Voor een meer dynamische rijstijl. Automatische transmissie 6 P. Parking - Parkeerstand. R. Reverse - Achteruit. N. Neutral - Neutraalstand. D. Drive - Automatische stand. S. Sport - Voor een meer dynamische rijstijl. Weergave op het instrumentenpaneel Werking Automatisch schakelprogramma In de automatische stand wordt automatisch geschakeld, zonder tussenkomst van de bestuurder. Starten en wegrijden Parkeerrem aangetrokken. F Start de motor. F Selectiehendel in de stand P of N. F Houd het rempedaal stevig ingetrapt. F Zet de parkeerrem vrij. F Zet de selectiehendel in de stand D (vooruit) of R (achteruit). F Laat het rempedaal los en geef voorzichtig gas. De auto begint te rijden. Wanneer u een stand selecteert met de selectiehendel, wordt de desbetreffende stand weergegeven op het instrumentenpaneel. Verklikkerlampje "Voet op rempedaal" Trap het rempedaal in als dit verklikkerlampje gaat branden op het instrumentenpaneel. Laat bij draaiende motor nooit kinderen alleen achter in de auto. 116

119 Rijden Praktische informatie F Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen de vier versnellingen. De versnellingsbak werkt dan in de autoadaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto. Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown). De versnellingsbak schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximumtoerental bereikt. Bij het remmen schakelt de versnellingsbak automatisch terug om sterker op de motor af te remmen. Om veiligheidsredenen schakelt de versnellingsbak niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat. Werking Handmatig schakelen In de sequentiële stand kunt u zelf schakelen. F Zet de selectiehendel in de stand M. F Beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen. F Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te schakelen. Schakelflippers aan de stuurkolom F Druk op de achterzijde van de schakelflipper "+" om op te schakelen. F Druk op de achterzijde van de schakelflipper "-" om terug te schakelen. De ingeschakelde versnelling wordt weergegeven op het display. Het is niet mogelijk om met de schakelflippers de stand N of R te selecteren. Ongeldige waarde Dit symbool verschijnt als een stand niet goed is ingeschakeld (selectiehendel tussen twee standen). U kunt op elk gewenst moment overschakelen van de stand A naar M en van M naar A. Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R, D of M is geselecteerd, rijdt de auto ook zonder dat het gaspedaal wordt ingetrapt. Laat bij draaiende motor nooit kinderen alleen achter in de auto. Trek de parkeerrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende motor. Selecteer de stand N nooit tijdens het rijden. Selecteer de stand P of R nooit voordat de auto helemaal stilstaat. Als de stand N tijdens het rijden per ongeluk wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan terugzakken naar stationair, zet de selectiehendel in de stand D en geef weer gas. Als de buitentemperatuur lager is dan -23 C, is het voordat u gaat rijden noodzakelijk om de motor gedurende 4 minuten stationair te laten draaien voor een optimale werking en levensduur van de motor en de versnellingsbak

120 Rijden Programma Sport Werking Dit specifieke programma vult de automatische werking aan onder bijzondere rijomstandigheden. F Druk bij draaiende motor op de toets "S". Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl mogelijk. Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding "S". Terugkeren naar het automatische programma F U kunt op elk moment terugkeren naar de auto-adaptieve stand door nogmaals op de toets "S" te drukken om het programma Sport uit te schakelen. Parkeren van de auto Voordat u de motor afzet: F Zet de auto stil. F Zet de selectiehendel in de stand P of N. F Trek de parkeerrem aan. Als de selectiehendel niet in de stand P staat, wordt bij het openen van het bestuurdersportier of ongeveer 45 seconden nadat het contact is afgezet een waarschuwingsmelding weergegeven op het display. F Zet de selectiehendel in de stand P; de waarschuwingsmelding verdwijnt. Rijd altijd stapvoets wanneer u op een ondergelopen weg rijdt of bij het doorwaden van een diepe plas. Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding op het display, duidt dit op een storing in de transmissie. In dit geval werkt de transmissie met een noodprogramma en blijft de 3 e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok voelen bij het selecteren van R vanuit de stand P, of R vanuit de stand N. Dit heeft geen schadelijke gevolgen voor de transmissie. Rijd in deze situatie niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet). Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De automatische transmissie kan beschadigd raken: F als u gelijktijdig het gas- en het rempedaal intrapt, F als u, wanneer de accu geen stroom levert, de selectiehendel geforceerd in de stand P of een andere stand zet. Als u langere tijd stilstaat met draaiende motor (files...), kunt u, om brandstof te besparen, de selectiehendel in de stand N zetten en de parkeerrem aantrekken. 118

121 Rijden Parkeerhulp Inschakelen van de achteruitversnelling 5 De parkeerhulp met geluidssignalen (voor en achter) en/of een grafische weergave (achter) bestaat uit parkeersensoren die zijn aangebracht in de bumpers. Het systeem waarschuwt de bestuurder voor elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, ) dat zich binnen het bereik van het systeem achter de auto bevindt. Het waarschuwt u niet voor objecten die zich direct onder de bumper bevinden. Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of gelijksoortige voorwerpen worden waargenomen bij aanvang van de aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer de auto te dicht genaderd is. Een geluidssignaal bevestigt dat het systeem in werking treedt zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Een geluidssignaal geeft de afstand tot het obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het obstakel komt, hoe korter de tijd tussen de geluidssignalen is. Als de auto minder dan ongeveer 30 centimeter van het obstakel verwijderd is, is het geluidssignaal continu hoorbaar. Weergave op het display De weergave op het display is een aanvulling op het geluidssignaal. Op het display worden blokjes weergegeven die de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt het symbool "Gevaar". 119

122 Rijden Instellen Als bij het inschakelen van de achteruitversnelling dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een melding en/of een geluidssignaal, is er een storing in het systeem gesignaleerd. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is. Uitschakelen van de parkeerhulp Zet de versnellingsbak in de neutraalstand. Deactiveren van de parkeerhulp Druk op de schakelaar; het lampje gaat branden. De gedeactiveerde toestand van het systeem wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact. Activeren van de parkeerhulp Druk nogmaals op de schakelaar; het lampje gaat uit. Praktische informatie Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of bij slecht weer niet bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Het systeem zal automatisch worden uitgeschakeld bij het trekken van een aanhanger of de montage van een fietsdrager (auto met een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak of fietsdrager). 120

123 Rijden Achteruitrijcamera De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd wanneer de versnellingsbak in de achteruit staat. De beelden van de camera worden op het touchscreen weergegeven. 5 De achteruitrijcamera is gecombineerd met het parkeerhulpsysteem. De op de beelden weergegeven strepen kunnen u helpen bij de manoeuvre. Ze worden weergegeven als strepen "op de weg" en geven geen indicatie van de positie van de auto ten opzichte van hoge obstakels (bijvoorbeeld andere auto's). Het is normaal als de afbeelding een vertekend beeld geeft. De blauwe strepen geven de rijrichting van de auto weer (de afstand tussen de strepen komt overeen met de breedte van uw auto zonder de buitenspiegels). De rode steep geeft een ruimte van 30 cm direct achter de achterbumper van uw auto weer. De groene strepen geven een afstand van circa 1 en 2 meter weer achter de achterbumper van uw auto. De turquoise gebogen lijnen geven de maximale draaicirkels weer. De achteruitrijcamera is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven. Wassen met een hogedrukspuit Bewaar een afstand van minimaal 30 cm tussen de lans van de hogedrukreiniger en de lens van de camera. Als de achterklep wordt geopend, verdwijnen de beelden van de camera. Maak de achteruitrijcamera regelmatig schoon met een zachte, droge doek. 121

124 Rijden Park Assist Dit systeem signaleert een parkeerplek en assisteert u bij het in- en uitparkeren (fileparkeren). Het systeem bedient de stuurinrichting en informeert de bestuurder met beelden op het scherm en geluidssignalen. De bestuurder bedient daarbij het gaspedaal, het rempedaal, de versnellingsbak en de koppeling (handgeschakelde versnellingsbak). Het Park Assist-systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven. De bestuurder moet ervoor zorgen dat de auto tijdens de manoeuvre onder controle blijft en geen obstakels kan raken. Onder bepaalde omstandigheden detecteren de sensoren mogelijk geen kleine obstakels die zich in hun dode hoeken bevinden. Tijdens de manoeuvres draait het stuurwiel snel rond: houd daarom het stuurwiel niet tegen, steek niet uw handen tussen de spaken en zorg dat ook uw kleding, uw sjaal, een handtas en dergelijke niet tussen de spaken terechtkomen. U zou hierdoor letsel kunnen oplopen. Het systeem meet bij het fileparkeren geen parkeerruimtes op waarvan de afmetingen aanmerkelijk groter of kleiner zijn dan het model van de auto. De functie "Parkeerhulp" wordt tijdens de manoeuvres automatisch geactiveerd. Het is dus mogelijk dat in combinatie met een geluidssignaal een pictogram op het scherm verschijnt, wat geen gevolgen heeft voor de parkeermanoeuvre. Als de gemonteerde banden een andere maat hebben dan de originele banden (extra brede banden, winterbanden enz.), kan de werking van het parkeerhulpsysteem negatief worden beïnvloed. Door het type parkeermanoeuvre te selecteren (fileparkeren: inparkeren of uitparkeren) gaat het Stop & Startsysteem niet over op de STOP-stand. In de STOP-stand wordt bij deze selectie de motor weer gestart. De bestuurder kan op elk gewenst moment het stuur zelf weer overnemen. Het systeem assisteert u bij het fileparkeren, zowel bij inparkeren als bij uitparkeren. 122

125 Rijden Fileparkeren - inparkeren F Verminder als u een lege parkeerplek ziet uw snelheid tot maximaal 20 km/h. 5 F Schakel de richtingaanwijzer in om aan te geven aan welke zijde u gaat parkeren. F Rijd vooruit tot een nieuwe melding verschijnt. F Zet uw auto stil vóór de lege parkeerplek. Activeren van het Park Assist-systeem: F Druk op deze schakelaar. Het lampje van de schakelaar blijft uit. Er verschijnt een melding op het scherm. F Selecteer de functie voor het inparkeren in een fileparkeervak. Het lampje van de schakelaar gaat branden. F Rijd langs de parkeerplek met een snelheid lager dan 20 km/h om de beschikbare ruimte te meten en zorg er daarbij voor dat u een afstand van 0,5 tot 1,5 meter tussen de geparkeerde auto's en uw auto aanhoudt. Zodra de meting voltooid is en de gemeten ruimte voldoende groot is, geeft een melding aan dat de parkeermanoeuvre kan beginnen. 123 F Zet de auto in de achteruitversnelling en laat het stuurwiel los.

126 Rijden Fileparkeren - uitparkeren F Start de motor wanneer u de parkeerplek wilt verlaten. De geassisteerde inparkeermanoeuvre is nu begonnen. Rijd stapvoets (max. 7 km/h) en ga door met de manoeuvre op basis van de aanwijzingen van de functie "Parkeerhulp" tot er een melding verschijnt die aangeeft dat de manoeuvre is voltooid. Het lampje van de schakelaar gaat uit en er klinkt een geluidssignaal. De bestuurder kan nu het stuur weer overnemen. Activeren van het Park Assist-systeem, bij stilstaande auto: F Druk op deze schakelaar. Het lampje van de schakelaar blijft uit. Er verschijnt een melding op het scherm. F Selecteer de functie voor het uitparkeren uit een fileparkeervak. Het lampje van de schakelaar gaat branden. F Schakel de richtingaanwijzer in om aan te geven dat u de parkeerplek gaat verlaten. Het verklikkerlampje van de richtingaanwijzer blijft gedurende de manoeuvre knipperen op het instrumentenpaneel, ongeacht de stand van de hendel. F Schakel de 1e versnelling of de achteruitversnelling in en laat het stuurwiel vervolgens los. 124 De geassisteerde uitparkeermanoeuvre is nu begonnen. Rijd stapvoets (max. 5 km/h) en ga door met de manoeuvre op basis van de aanwijzingen van de functie "Parkeerhulp" tot er een melding verschijnt die aangeeft dat de manoeuvre is voltooid. De manoeuvre is voltooid zodra de voorwielen van de auto zich buiten de parkeerplek bevinden. Het lampje van de schakelaar gaat uit en er klinkt een geluidssignaal. De bestuurder moet nu het stuur weer overnemen.

127 Rijden Deactiveren Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd: - als het contact wordt afgezet, - als de motor afslaat, - als er binnen 5 minuten na het selecteren van het type manoeuvre niet wordt gestart met een manoeuvre, - als de auto tijdens de manoeuvre langdurig blijft stilstaan, - als de antispinregeling (ASR) in werking treedt, - als de maximale wagensnelheid wordt overschreden, - als de bestuurder het stuurwiel tegenhoudt, - als de bestuurder de schakelaar van het Park Assist-systeem indrukt, - als het niet mogelijk is om de auto correct in te parkeren (te veel manoeuvres nodig voor het in- of uitparkeren), - als het bestuurdersportier wordt geopend, - als één van de voorwielen op een obstakel stuit. Als het systeem tijdens een manoeuvre wordt gedeactiveerd, moet de bestuurder het systeem handmatig weer activeren om de meting voort te zetten. Er verschijnt een melding op het scherm. De bestuurder moet nu het stuur weer overnemen. Uitschakelen Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld: - bij het trekken van een aanhangwagen, - als het bestuurdersportier wordt geopend, - bij een wagensnelheid vanaf 70 km/h. Raadpleeg om het systeem voor langere duur te laten uitschakelen het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Dit verklikkerlampje brandt op het instrumentenpaneel en/of er verschijnt een melding op het scherm in combinatie met een geluidssignaal (kort piepsignaal). Het lampje van de schakelaar knippert enkele seconden. Als de storing optreedt tijdens het gebruik van het systeem, gaat het lampje uit. Deze verklikkerlampjes duiden op een storing in de stuurbekrachtiging. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als de ruimte tussen uw auto en de parkeerplek te groot is, kan het systeem mogelijk de beschikbare ruimte niet meten. Objecten die groter zijn dan de afmetingen van de auto, worden bij een manoeuvre niet gedetecteerd door het Park Assist-systeem. Controleer bij slecht weer en bij winterse omstandigheden of de sensoren niet worden bedekt met vuil, rijp of sneeuw. Laat in het geval van een storing het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats

128 Rijden Snelheidsbegrenzer "LIMIT" Stuurkolomschakelaars 1. Selecteren/uitschakelen van de snelheidsbegrenzer 2. Verhogen van de ingestelde snelheid. 3. Verlagen van de ingestelde snelheid. 4. Inschakelen/onderbreken van de snelheidsbegrenzer. Principe "Dit is de gekozen snelheid die de bestuurder niet wil overschrijden". Het instellen van de maximumsnelheid is mogelijk bij stilstaande auto met draaiende motor, of tijdens het rijden. De ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen. De snelheid wordt verhoogd naarmate het gaspedaal dieper wordt ingetrapt tot aan het zware punt van het gaspedaal, waarbij de ingestelde snelheid is bereikt. Als het gaspedaal tot voorbij het zware punt wordt ingetrapt, wordt de ingestelde snelheid echter overschreden. Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de snelheidsbegrenzer weer geactiveerd. Het systeem kan worden bediend bij stilstaande auto met draaiende motor, of tijdens het rijden. Werking Selecteren F Zet de draaiknop in de stand "LIMIT": de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (PAUSE). Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen. 126 Instellen van een snelheid Er kan, bij draaiende motor, een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen. Om de ingestelde snelheid te verhogen: - Druk op de toets SET +. Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h te verhogen. Houd de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van 5 km/h te verhogen. Om de ingestelde snelheid te verlagen: - Druk op de toets SET -. Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h te verhogen. Houd de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van 5 km/h te verhogen.

129 Rijden Activeren/onderbreken Knipperen van de snelheid Storing 5 Druk op deze toets om de snelheidsbegrenzer te activeren. Druk er nogmaals op om de snelheidsbegrenzer te onderbreken (OFF). Overschrijden van de ingestelde snelheidslimiet Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen en klinkt een geluidssignaal. Verminder om de snelheidsbegrenzer weer in te schakelen uw snelheid tot deze lager is dan de ingestelde snelheid. De snelheid knippert: De ingestelde snelheid wordt gewist en op het - als het gaspedaal tot voorbij het zware punt wordt ingetrapt, display worden in plaats daarvan drie streepjes weergegeven. - als de snelheidsbegrenzer door het profiel van de weg of tijdens een steile afdaling niet kan voorkomen dat de snelheid toeneemt, Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. - bij krachtig accelereren. Gebruiksvoorschrift Uitschakelen van de functie F Zet de draaiknop in de stand 0 of zet het contact af om het systeem uit te schakelen. De laatste ingestelde snelheid blijft in het geheugen opgeslagen. Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen en zijn aandacht op het verkeer gevestigd houden. Let op uw snelheid als deze door het profiel van de weg of door snel accelereren kan worden overschreden, zodat u optimaal de controle over uw auto kunt bewaren. Om te voorkomen dat de bediening van de pedalen wordt gehinderd: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed op de vloer is bevestigd, - leg nooit meerdere matten op elkaar. 127

130 Rijden Snelheidsregelaar "CRUISE" Stuurkolomschakelaars 1. Selecteren/uitschakelen van de snelheidsregelaar. 2. Verhogen van de ingestelde snelheid. 3. Verlagen van de ingestelde snelheid. 4. In-/uitschakelen van de snelheidsregelaar. Principe Voor het instellen van de gewenste wagensnelheid. Met dit systeem kan de bestuurder, bij normaal doorstromend verkeer met een constante zelf ingestelde snelheid rijden, behalve op steile hellingen. Auto met handgeschakelde versnellingsbak Om een snelheid op te slaan of het systeem te activeren moet de wagensnelheid hoger zijn dan 40 km/h en moet minimaal de 4 e versnelling zijn ingeschakeld. Auto met elektronisch gestuurde versnellingsbak Om een snelheid op te slaan of het systeem te activeren moet, bij sequentieel schakelen, de wagensnelheid hoger zijn dan 40 km/h en moet minimaal de 2 e versnelling zijn ingeschakeld, of moet de stand A zijn geselecteerd. Auto met automatische transmissie Om een snelheid op te slaan of het systeem te activeren moet, bij sequentieel schakelen, de wagensnelheid hoger zijn dan 40 km/h en moet minimaal de 2 e versnelling zijn ingeschakeld, of moet de stand D zijn geselecteerd. Werking Selecteren F Zet de draaiknop in de stand "CRUISE": de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (PAUSE). 128

131 Rijden Programmeren van een snelheid - Breng uw auto met het gaspedaal op de gewenste snelheid. Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid Het is mogelijk door gas te geven tijdelijk met een hogere snelheid dan de ingestelde snelheid te rijden. De ingestelde snelheid zal dan knipperen. Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de ingestelde snelheid weer aangenomen. Onderbreken (OFF) Hervatten - Druk op deze toets nadat de snelheidsregeling is onderbroken. Uw auto neemt de voor de onderbreking ingestelde snelheid weer aan. U kunt ook een nieuwe snelheid instellen met de procedure "Programmeren van een snelheid". 5 - Druk op de toets SET - of SET +. De ingestelde snelheid is nu geprogrammeerd/ geactiveerd en deze snelheid wordt nu door de auto gehandhaafd. - Druk op deze toets of trap het rem- of koppelingspedaal in. Wijzigen van de ingestelde snelheid De ingestelde snelheid kan op twee manieren worden verhoogd. 129

132 Rijden Zonder het gaspedaal te bedienen - Druk op de toets SET +. Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h te verhogen. Houd de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van 5 km/h te verhogen. Met behulp van het gaspedaal - Overschrijd de ingestelde snelheid tot de gewenste snelheid is bereikt. - Druk op de toets SET + of SET -. Om de ingestelde snelheid te verlagen: - Druk op de toets SET -. Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h te verlagen. Houd de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van 5 km/h te verlagen. Uitschakelen van de functie - Zet de draaiknop in de stand "0": de selectie van de snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerstand weergegeven. Bij het afzetten van het contact wordt de ingestelde snelheid gewist. Storing De ingestelde snelheid wordt gewist en op het display worden in plaats daarvan drie streepjes weergegeven. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Let tijdens het wijzigen van de ingestelde snelheid op wanneer u de snelheid instelt door de toets ingedrukt te houden; dit kan een snelle verandering van de wagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer. Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen en zijn aandacht op het verkeer gevestigd houden. Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt geblokkeerd: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed op de vloer is bevestigd, - gebruik nooit meer dan één mat per plaats. 130

133 Rijden Ingestelde snelheden Principe Er kunnen maximaal 5 verschillende snelheden worden opgeslagen voor de Snelheidsbegrenzer "LIMIT" en de Snelheidsregelaar "CRUISE". Werking 5 Op het touchscreen F Druk op de toets "MENU" om het hoofdmenu te openen. F Selecteer het menu "Rijden". F Voer de nieuwe waarde in. F Druk op de bevestigingsknop. F Bevestig om de wijzigingen op te slaan en het menu te verlaten. Voer deze handelingen omwille van de veiligheid alleen uit als de auto stilstaat. F Selecteer de secundaire pagina. F Selecteer " Inst. snelheden ". F Selecteer de snelheid die u wilt wijzigen. F Druk op "Wijzigen". Praktische informatie Met deze toets kunt u alle snelheden selecteren. Met deze toets kunt u alle snelheden deselecteren. Met deze toets kunt u de fabrieksinstellingen herstellen. 131

134 Rijden Met de stuurkolomschakelaar Selecteren Selecteren van een opgeslagen snelheid: F druk op de toets "+" of "-" en houd deze ingedrukt; het systeem stopt bij de dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid, F druk nog eens op de toets "+" of "-" en houd de toets ingedrukt om een andere opgeslagen snelheid te kiezen. Op het instrumentenpaneel wordt de snelheid en de status van het systeem (in-/uitgeschakeld) weergegeven. 132

135 Rijden Active City Brake Principe Werking 5 Preventieve rijhulpfunctie die aan de hand van signalen van de lasersensor aan de bovenzijde van de voorruit de auto automatisch afremt als een voorligger op dezelfde rijstrook plotseling sterk afremt, tot stilstand komt of vóór de auto stilstaat. Het doel van de functie is het voorkomen van een aanrijding of het verminderen van de aanrijdingssnelheid. Active City Brake is slechts een hulpsysteem; de bestuurder moet altijd attent blijven. Bekijk de lasersensor nooit met een optisch instrument (vergrootglas, microscoop enz.) op een afstand van minder dan 10 cm: kans op oogletsel. Wanneer een van de hiervoor beschreven situaties wordt gedetecteerd: - Wordt een melding weergegeven. - Gaan de remlichten branden. Het automatisch noodremsysteem remt later af dan de bestuurder gewoonlijk zou doen en alleen als de bestuurder het rempedaal helemaal niet of met onvoldoende kracht intrapt en evenmin op de situatie reageert met een uitwijkmanoeuvre. Voorwaarden voor de werking: - Er rijdt een voertuig op dezelfde rijstrook. - Uw auto en uw voorligger rijden niet in een te scherpe bocht. - De snelheid van uw auto ligt tussen 5 en 30 km/h. - De remfunctieregelsystemen (ABS, REF, AFU) functioneren. - De stabiliteitscontrolesystemen (ASR, CDS) functioneren en zijn niet uitgeschakeld. - De functie Active City Brake is de afgelopen 10 seconden niet geactiveerd. 133

136 Rijden Touchscreen Als het snelheidsverschil tussen de auto's niet groter is dan 15 km/h, is de kans groot dat een aanrijding wordt voorkomen. Als het automatisch remmen een aanrijding niet kan voorkomen, vermindert het in elk geval de aanrijdingssnelheid. Als het automatisch remmen wordt geactiveerd: - kan dit nog efficiënter werken als de bestuurder het rempedaal nog steviger intrapt, - kan de auto tot stilstand komen, waarna nog 1,5 seconde remdruk wordt uitgeoefend zodat de bestuurder de tijd heeft om de controle over de auto weer over te nemen, - kan de motor afslaan, - kan het remmen worden onderbroken als de bestuurder reageert met een uitwijkmanoeuvre, - kan een pompend geluid worden waargenomen doordat het remcircuit op druk wordt gebracht. Grenzen van het systeem Het systeem detecteert geen: - Voetgangers, dieren, motorfietsen, fietsen en andere kleine voertuigen. - Stilstaande, niet-reflecterende objecten. Inschakelen: Druk op "MENU" om het "HOOFDMENU" weer te geven. Selecteer "Rijden". Selecteer "Secundaire pagina". Selecteer "Configuratie van de auto". Selecteer het tabblad "Rijhulpsystemen" Vink "Automatisch remmen ingeschakeld" aan. Bevestig. 134

137 Rijden Praktische informatie Uitschakelen: Vink "Automatisch remmen uitgeschakeld" aan. De laatste selectie blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen. Als de functie automatisch remmen is uitgeschakeld, wordt elke keer nadat het contact wordt aangezet tijdelijk een melding hierover weergegeven bij het overschrijden van een bepaalde snelheid (10 km/h). De functie moet worden uitgeschakeld: - Als de voorruit is beschadigd ter hoogte van de sensor. - Bij het trekken van een aanhanger. - Als de auto wordt gesleept. Houd de voorruit zoveel mogelijk vrij van vuil en bladeren en plak geen stickers in het gezichtsveld van de lasersensor. Laat ook geen sneeuw op de motorkap liggen waardoor de detectie van voertuigen en de meting van de afstand kunnen worden gehinderd. Als het gezichtsveld van de lasersensor wordt geblokkeerd, wordt u door een melding verzocht de voorruit te reinigen en/of te ontwasemen. Rijd voorzichtig onder zeer slechte weersomstandigheden (zware regenval, hagel, mist, sneeuw enz.). De remweg neemt dan toe terwijl het systeem met dezelfde rekenparameters voor de meting blijft werken. Onderhoud Controleer of de sensor niet wordt afgedekt. Laat de functie controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. - Als de melding "Storing automatisch noodremsysteem" wordt weergegeven in combinatie met een geluidssignaal, is er een storing in het systeem gedetecteerd. - De functie gaat na een aanrijding waarbij de airbags zijn geactiveerd automatisch over op de storingsmodus en zal dan niet meer werken. 5 Let op (het kan noodzakelijk zijn om de functie van tevoren uit te schakelen): - Bij het passeren van een tolpoort. - Bij het wassen van de auto in een automatische wasstraat. Class 1M Laser Product: de laserstraal is onzichtbaar. Rechtstreeks in de laserstraal kijken met een optisch instrument (vergrootglas, microscoop ) kan echter leiden tot ernstig oogletsel. 135

138 Rijden Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) Begrippen Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) dat de volgende systemen omvat: - het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (EBD), - de noodremassistentie (AFU), - de antislipregeling (ASR), - de dynamische stabiliteitscontrole (CDS). Noodremassistentie (AFU) Definitie Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit van het remmen wordt vergroot. Dynamische stabiliteitscontrole (CDS) Definitie Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, automatisch in via de remmen van een of meerdere wielen en het motorkoppel om de auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers te brengen. Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (EBD) Definitie Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in bochten, vooral op een slecht of glad wegdek. Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop. De EBD verdeelt de remdruk over de wielen. Antislipregeling (ASR) Definitie Dit systeem past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen van de wielen te voorkomen via de remmen van de aangedreven wielen en de motor. De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren. 136

139 Rijden Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (REF) 5 Werking Als dit lampje blijft branden, duidt dit op een storing in het ABS-systeem. De normale remwerking van uw auto blijft behouden. Rijd wel voorzichtig en matig uw snelheid. Als dit lampje gaat branden in combinatie met de verklikkerlampjes STOP en ABS, een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar. Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil. Laat in beide gevallen zo snel mogelijk uw auto controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd die voor uw auto zijn gehomologeerd. De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal. Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los. 137

140 Rijden Dynamische stabiliteitscontrole (CDS) en antispinregeling (ASR) Werking Deze systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart. Gedurende een ingreep van de dynamische stabiliteitscontrole of de antispinregeling knippert het desbetreffende verklikkerlampje op het instrumentenpaneel. Werkingslimiet Principe In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn het CDS-systeem uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen. Het is echter aanbevolen het systeem zo snel mogelijk weer in te schakelen. F Druk op de schakelaar om het CDSsysteem uit te schakelen; het lampje van de schakelaar blijft vervolgens branden. U kunt de wielen nu laten spinnen zodat ze weer grip kunnen krijgen. F Druk nogmaals op de schakelaar om het CDS-systeem weer permanent in te schakelen. 138 Praktische informatie Het CDS-systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h. Bij de benzinemotoren 1.6 THP 155, THP 200 en THP 208 gebeurt dit echter niet en moet de schakelaar opnieuw worden ingedrukt; het lampje van de schakelaar blijft gedoofd zolang het systeem is uitgeschakeld. Verklikkerlampje blijft branden Dit duidt op een storing in het CDS/ ASR-systeem. Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Het CDS-systeem zorgt voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden. De goede werking van het systeem wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de constructeur met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door het PEUGEOT-netwerk. Laat het systeem na een aanrijding controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

141 Rijden Boordcomputer Display van het instrumentenpaneel Traject resetten 5 F Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de verschillende gegevens weer te geven. - Actuele informatie: actieradius, actueel brandstofverbruik, de teller van het Stop & Start-systeem. - Traject "1": gemiddelde snelheid, gemiddeld brandstofverbruik, de afgelegde afstand, voor het eerste traject. F Druk zodra het gewenste traject wordt aangegeven de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar langer dan twee seconden in. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik. - Traject "2" : gemiddelde snelheid, gemiddeld brandstofverbruik, de afgelegde afstand, voor het tweede traject. Praktische informatie Hoewel de definities van de onderwerpen van elk traject gelijk zijn, zijn de pictogrammen op het touchscreen dat niet. 139

142 Rijden Touchscreen F Druk op de toets MENU om het hoofdmenu weer te geven. F Selecteer het menu "Rijden". F Selecteer de gewenste functie met uw vinger. Achtereenvolgens: Actuele informatie Actieradius (km of miles) Aantal kilometers dat u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden (berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers). Deze waarde kan variëren door een gewijzigde rijstijl of het rijden op een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen. Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als tijdens het rijden de streepjes continu worden weergegeven. Actueel brandstofverbruik (l/100 km of km/l of mpg) Berekend over de laatste verstreken seconden. Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h. Stop & Start-teller (volgens uitvoering) (minuten/seconden of uren/ minuten) Als uw auto is uitgerust met het Stop & Startsysteem, registreert een teller hoelang de STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd. De teller wordt, elke keer als u het contact met de sleutel aanzet, weer op nul gezet. 140

143 Rijden Traject "1" Traject resetten 5 Traject "2" Voor elk traject afzonderlijk: Gemiddeld brandstofverbruik (l/100 km of km/l of mpg) Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens. Gemiddelde snelheid (km/h of mph) Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens. Afgelegde afstand (km of miles) Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens. F Druk op de toets voor het resetten zodra het gewenste traject wordt weergegeven. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik. 141

144 Rijden Eco-rijden Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO 2 -uitstoot van uw auto verminderen. Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling. Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een elektronisch gestuurde versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in. De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die het best geschikt is voor de rijomstandigheden: volg het op het instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies zo snel mogelijk op. Bij auto's met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische transmissie wordt de opschakelindicator uitsluitend in de handmatige stand weergegeven. Kies voor een soepele rijstijl Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de CO 2 -uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt. Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig). Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen. Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters geopend. Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.). Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning). Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd. Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit. Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is. Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als u rijdt. Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVDspeler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken. Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat. 142

145 Rijden Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank. Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer. Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal. Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden. Houd u aan de onderhoudsvoorschriften Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de portiersponning aan bestuurderszijde. Controleer de bandenspanning met name: - voor een lange rit, - bij de wisseling van de seizoenen, - als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt. Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen van de aanhanger of de caravan te controleren. Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter, luchtfilter en interieurfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het aan uw situatie aangepaste onderhoudsschema van de fabrikant. Uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor: bij een storing in het SCRsysteem stoot de auto schadelijke stoffen uit. Ga zo spoedig mogelijk naar het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de uitstoot van stikstofoxiden terug te brengen tot onder de wettelijke normen. Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt. U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert

146 Verlichting en signalering Richtingaanwijzers Drie keer knipperen Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag, zonder het zware punt te passeren; de desbetreffende richtingaanwijzers knipperen vervolgens drie keer. Alarmknipperlichten Lichtsignaal van de richtingaanwijzers om het overige verkeer te waarschuwen in het geval van file, pech, slepen of een ongeval. F Links: duw de hendel helemaal omlaag. F Rechts: duw de hendel helemaal omhoog. Wanneer de richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, wordt bij een snelheid van meer dan 60 km/h automatisch het knippergeluid versterkt. Deze functie kunt u bij elke snelheid gebruiken, maar komt vooral van pas bij het wisselen van rijstrook op wegen met meerdere rijstroken per rijbaan. F Druk deze knop in: de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet. Automatisch inschakelen Bij een noodstop worden de lichten, afhankelijk van de mate van remvertraging, automatisch ingeschakeld. Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit. F U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop in te drukken. 144

147 Verlichting en signalering Verlichting Hoofdverlichting Uw auto is voorzien van verschillende verlichtingsfuncties: - parkeerlicht: om gezien te worden, - dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden, - grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen zonder ander verkeer, - bochtverlichting: voor een optimaal zicht in bochten. Aanvullende verlichting Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting voor specifieke rijomstandigheden: - een mistachterlicht voor een optimale zichtbaarheid van achteren bij mist, - mistlampen vóór met statische verlichting voor goed zicht op kruispunten, - dagrijverlichting: voor een betere zichtbaarheid van uw auto overdag, - follow me home- en instapverlichting voor toegang tot de auto. Automatische functies Het verlichtingssysteem van uw auto heeft verschillende extra automatische functies die afzonderlijk kunnen worden ingesteld: - follow me home-verlichting, - statische bochtverlichting, - instapverlichting, - dagrijverlichting, - automatische verlichting. 6 Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen. 145

148 Verlichting en signalering Handbediende modus Zet het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken. Lichten uit (afgezet contact) / dagrijverlichting (draaiende motor). Alleen parkeerlicht. Dimlicht of grootlicht. Grootlichtschakelaar Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug. Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken. Verklikkerlampje Een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld. 146

149 Verlichting en signalering Mistverlichting 6 Werking De mistverlichting werkt in combinatie met het dimlicht of het grootlicht. Uitsluitend één mistachterlicht Mistlampen vóór en mistachterlicht F Draai de ring naar voren om het mistachterlicht in te schakelen. Wanneer de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met de stand AUTO), blijven het mistachterlicht en het dimlicht branden. F Draai de ring naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen. Verdraai de ring: F één stand naar voren om de mistlampen vóór in te schakelen, F twee standen naar voren om het mistachterlicht in te schakelen, F één stand naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen, F twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen. Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de parkeerlichten branden. F Draai de ring naar achteren om de mistverlichting uit te schakelen. De parkeerlichten worden dan ook uitgeschakeld. 147

150 Verlichting en signalering Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlampen vóór en het mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Gebruik de mistlampen vóór en het mistachterlicht uitsluitend bij mist of sneeuwval. Onder deze weersomstandigheden dient u de mistlampen vóór en het dimlicht handmatig in te schakelen, omdat de lichtsensor voldoende licht kan waarnemen. Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn. Uitschakelen van de verlichting bij het afzetten van het contact Bij het afzetten van het contact gaat alle verlichting onmiddellijk uit, behalve het dimlicht als de automatische follow me home-verlichting is geactiveerd. Inschakelen van de verlichting na het afzetten van het contact Draai om de lichtschakelaar weer te activeren terwijl de verlichting uit is, de ring in de stand "0" en vervolgens in de stand van uw keuze. Als het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt. De verlichting, met uitzondering van het parkeerlicht, wordt na maximaal 30 minuten automatisch uitgeschakeld om het ontladen van de accu te voorkomen. 148

151 Verlichting en signalering Modus AUTO Het parkeerlicht en het dimlicht worden automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is of in bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden ingeschakeld. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt. Automatische follow me homeverlichting De koppeling van de automatische follow me home-verlichting aan de automatische verlichting biedt de volgende extra mogelijkheden: - instellen van de duur van de follow me home-verlichting (15, 30 of 60 seconden), - automatische inschakeling van de follow me home-verlichting als de automatische verlichting is ingeschakeld. Configuratie Inschakelen Druk op "MENU" om het "HOOFDMENU" weer te geven. Uitschakelen Deactiveer de functie "Follow me home-verlichting". Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden, wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het display in combinatie met een geluidssignaal. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 6 Selecteer "Rijden". Inschakelen F Draai de ring in de stand "AUTO". Het inschakelen wordt bevestigd door een melding op het display. Uitschakelen F Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen wordt bevestigd door een melding op het display. Selecteer "Secundaire pagina". Selecteer "Configuratie auto". Selecteer het tabblad "Rijhulpsystemen". Activeer de functie "Follow me home-verlichting". Als de lichtsensor bij mist of sneeuw voldoende licht waarneemt, wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld. Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies worden dan niet meer bediend. 149

152 Verlichting en signalering LED-verlichting Deze wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. Afhankelijk van het land van bestemming doet deze verlichting dienst als: - dagrijverlichting* en als parkeerlicht 's nachts (bij dagrijverlichting is de lichtsterkte groter), of als - parkeerlichten overdag en 's nachts. Dagrijverlichting De dagrijverlichting is verplicht in sommige landen en wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart zodat de auto overdag beter zichtbaar is voor de overige weggebruikers. De dagrijverlichting is beschikbaar: - in landen waar dit volgens de wetgeving verplicht is; het dimlicht brandt in combinatie met de parkeerlichten en de kentekenplaatverlichting; deze functie kan niet worden uitgeschakeld. - in overige landen; er branden speciale lichtunits (gloeilampen of LED's); deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto. De lichtschakelaar moet in de stand "0" of "AUTO" (verlichting overdag) staan. Het uitschakelen van de dagrijverlichting vindt plaats als de lichtschakelaar wordt bediend of als de motor weer wordt gestart; het inschakelen van de dagrijverlichting vindt onmiddellijk plaats. De verlichting van de cockpit (instrumentenpaneel, multifunctioneel display, bedieningspaneel airconditioning,...) gaat niet branden, behalve wanneer deze bij donker automatisch wordt ingeschakeld of wanneer de verlichting wordt ingeschakeld (handmatig of automatisch). * Functie kan worden ingesteld via het configuratiemenu van de auto. 150

153 Verlichting en signalering Handbediende follow me home-verlichting Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken. Parkeerlichten 6 Inschakelen F Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar. F Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen. De handbediende follow me home-verlichting kan ook worden ingeschakeld met de verlichtingsknop van de afstandsbediening (zie de rubriek "Sleutel met afstandsbediening"). Uitschakelen Na het vergrendelen van de auto wordt de handbediende follow me home-verlichting na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld. 151 De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door het inschakelen van de parkeerlichten aan de kant van het verkeer. F Duw de lichtschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact omhoog of omlaag om de parkeerlichten aan de kant van het verkeer in te schakelen (voorbeeld: rechts van de weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen; parkeerlichten links gaan branden). Het inschakelen wordt bevestigd door een geluidssignaal en het branden van het controlelampje van de desbetreffende richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel. Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de lichtschakelaar in de middenstand of zet het contact aan.

154 Verlichting en signalering Koplampen verstellen Reizen naar het buitenland Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een land waarin het verkeer aan de andere kant van de weg rijdt, moet de afstelling van de dimlichten worden gewijzigd om te voorkomen dat tegemoetkomend verkeer wordt verblind. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Verstel de koplampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen of 2 personen op de voorstoelen. -. Tussenstand personen personen + maximaal toegestane belading. 2. Bestuurder + maximaal toegestane belading. Stand "0": basisinstelling. 152

155 Verlichting en signalering Statische bochtverlichting Statische bochtverlichting ingeschakeld De bochtverlichting wordt in de volgende gevallen ingeschakeld: - bij het inschakelen van een richtingaanwijzer, of - als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid. 6 Tijdens het rijden met dim- of grootlicht wordt de mistlamp vóór ingeschakeld om de binnenkant van de bocht extra te verlichten bij snelheden tot 40 km/h (handig in de stad, op bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages enz.). Met statische bochtverlichting Statische bochtverlichting werkt niet De verlichting werkt in de volgende gevallen niet: - bij een geringe stuuruitslag, - bij snelheden boven 40 km/h, - als de achteruit is ingeschakeld. Zonder statische bochtverlichting Programmeren U kunt de statische bochtverlichting desgewenst uitschakelen via het configuratiemenu van de auto. Standaard is de statische bochtverlichting ingeschakeld. 153

156 Verlichting en signalering Een lamp vervangen De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: F reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen, F gebruik een spons met zeepwater of een ph-neutraal product, F wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen. Bij het vervangen van lampen moet de verlichting minstens enkele minuten uitgeschakeld zijn (risico van ernstige verbranding). F Raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een nietpluizende doek. In verband met het behoud van de kwaliteit van de koplampen mogen uitsluitend anti- UV-lampen worden gebruikt. Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties. Verlichting vóór A. Uitvoering met LED-verlichting 1. Grootlicht (H7-55W). 2. Dimlicht (H7-55W). 3. Dagrijverlichting/parkeerlicht (LEDverlichting). 4. Richtingaanwijzers (PWY-24W). 5. Mistlampen (volgens uitvoering: bochtverlichting) (H11-55W). 154 B. Uitvoering zonder LED-verlichting 1. Grootlicht (H7-55W). 2. Dimlicht (H7-55W). 3. Dagrijverlichting/parkeerlicht (W5-5W). 4. Richtingaanwijzers (PWY-24W). 5. Mistlampen (volgens uitvoering: bochtverlichting) (H11-55W). Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.

157 Verlichting en signalering 6 C. GTi-uitvoering 1. Grootlicht (H7-55W). 2. Dimlicht (H7-55W). 3. Dagrijverlichting/parkeerlicht (LEDverlichting). 4. Richtingaanwijzers (LED-verlichting). 5. Mistlampen (volgens uitvoering: bochtverlichting) (H11-55W). Lamp van richtingaanwijzer vervangen Wanneer het controlelampje van de richtingaanwijzer (rechts of links) met een hogere frequentie dan normaal knippert, duidt dit op een defecte lamp aan de desbetreffende zijde. F Draai de fitting een kwart slag en verwijder deze. F Trek de lamp uit de fitting en vervang de lamp. Verricht voor het monteren van de lampen de genoemde handelingen in de omgekeerde volgorde. De amberkleurige lampen, zoals die van de richtingaanwijzers, moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en specificaties. Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig de beschermkap om ervoor te zorgen dat de lampunit goed wordt afgedicht. 155

158 Verlichting en signalering Lampen dimlicht vervangen F Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen. F Neem de stekker van de lamp los. F Druk de veer uit elkaar om de lamp te kunnen verwijderen (uitvoering A). Lampen grootlicht vervangen F Neem de hoofdstekker los van de koplamp. F Trek via de lip de beschermkap los. Dagrijverlichting / parkeerlicht vervangen F Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder deze. F Verwijder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde; richt daarbij de pasnok van de lamp naar beneden (uitvoering A) of naar boven (uitvoering B). F Trek de stekker van de lamp los. F Verwijder de lamp en vervang deze. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde; richt daarbij de pasnok van de lamp naar beneden. 156

159 Verlichting en signalering 6 Dagrijverlichting / parkeerlicht vervangen (LED's) Neem voor het vervangen van dit type lamp met LED s contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Lampen van mistlampen / bochtverlichting vervangen F Via de opening onder de voorbumper kunt u de mistlampen vóór bereiken. F Neem de stekker van de lamphouder los door aan de bovenkant op de borglip te drukken. F Verwijder de lamphouder door op de twee klemmen te drukken (boven en onder). F Vervang de unit. 157 Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. U kunt deze unit bestellen bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Voor het vervangen van deze lampen kunt u ook terecht bij het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

160 Verlichting en signalering Achterlichten Geïntegreerde zijknipperlichten vervangen F Steek een platte schroevendraaier tussen het spiegelglas en de houder van de buitenspiegel. F Wip het spiegelglas met de schroevendraaier los en verwijder het. F Maak de kap van de buitenspiegel los door de twee bevestigingsclips in te drukken. F Duw de middelste lip in en verwijder het zijknipperlicht. F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de defecte lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Voor het vervangen van deze lampen kunt u ook het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats raadplegen. 1. Remlicht (leds). 2. Achteruitrijlicht (P21W). 3. Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig). 4. Parkeerlicht (LED). 5. Mistachterlicht (P21W). 158

161 Verlichting en signalering 6 Leds Neem voor het vervangen van leds contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats. Lampen van achteruitrijlichten en richtingaanwijzers vervangen Deze twee lampen kunnen vanuit de bagageruimte worden vervangen: F open de achterklep, F verwijder het rooster in de bekleding aan de desbetreffende zijkant, F draai de moer los en verwijder deze, F neem de stekker van de lamp los, F maak de lampunit los en verwijder deze voorzichtig door de unit in een rechte beweging naar u toe te trekken, 159 F duw de vier borglippen in en trek de fitting los, F draai de lamp een kwartslag en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Druk de lichtunit goed in de steungoot in de lengteas van de auto. Draai de moer zodanig vast dat een goede afdichting is gewaarborgd. Draai de moer echter niet al te vast, om te voorkomen dat de lichtunit beschadigd raakt.

162 Verlichting en signalering Lamp derde remlicht vervangen F Draai de borgpennen aan weerszijden van het derde remlicht los zonder deze helemaal te verwijderen. F Duw op de bouten om de lampunit los te maken. F Neem de stekker van de lampunit los. F Trek het derde remlicht naar buiten. F Draai de lamphouder van de defecte lamp een kwart omwenteling en verwijder deze. F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Vervangen van de kentekenplaatverlichting Open de achterklep tot halverwege om het vervangen te vergemakkelijken. F Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste openingen van het lampglas. F Duw de schroevendraaier naar buiten. F Verwijder het lampglas. F Vervang de defecte lamp. Druk het glaasje vast in de houder. Vervangen van de mistlamp De mistlamp is vanaf de onderzijde van de bumper bereikbaar. F Draai de fitting een kwart omwenteling en verwijder het geheel. F Neem de stekker van de lamp los. F Verwijder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Voor het vervangen van deze lampen kunt u ook het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats raadplegen. 160

163 Indelingen Voorzieningen Interieur Dashboardkastje Het kastje bevindt zich onder in het dashboard. Het is voorzien van een deksel met een handgreep. Door de handgreep omhoog te bewegen wordt het kastje geopend. Afhankelijk van de uitvoering treedt de verlichting in werking zodra het dashboardkastje wordt geopend. Het kastje biedt ruimte voor: F de map met de boorddocumentatie, F een waterfles. Open opbergvakken Onder aan de middenconsole: - 2 houders voor standaardformaat frisdrankblikjes. Portiervakken. Onder de voorstoel Opbergplaats voor de gevarendriehoek in de bijbehorende hoes of opbergdoos. 7 Groot open opbergvak Dit bevindt zich op de plaats van de autoradio (volgens uitvoering). 161

164 Indelingen Matten Bevestigen Terugplaatsen Terugplaatsen van de mat aan de bestuurderszijde: F leg de mat goed op zijn plaats, F druk de bevestigingen vast, F controleer of de mat goed vastzit. Gebruik, wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de bevestigingen uit het bijgeleverde zakje. De overige matten worden gewoon op de vloerbedekking gelegd. Verwijderen Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde: F zet de stoel in de achterste stand, F maak de bevestigingen los, F verwijder vervolgens de mat. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht. - gebruik nooit meer dan één mat per plaats. Bij gebruik van niet door PEUGEOT goedgekeurde matten kan de bediening van de pedalen worden gehinderd en kan de werking van de snelheidsregelaar/-begrenzer negatief worden beïnvloed. De door PEUGEOT goedgekeurde matten zijn voorzien van twee bevestigingen onder de stoel. 162

165 Indelingen Bagageruimte 1. Hoedenplank 2. Haken 3. Verlichting bagageruimte 4. Sjorogen (volgens uitvoering) 7 163

166 Indelingen Hoedenplank Allesdragers monteren Houd u bij het monteren van de dwarsdragers aan hun montageplaats, deze zijn herkenbaar aan de bevestigingspennen in de portiersponningen. Gebruik door PEUGEOT goedgekeurde accessoires en houd u aan de aanwijzingen en instructies in de montagehandleiding van de fabrikant om beschadiging van de carrosserie (vervorming, krassen,...) te voorkomen. Verwijderen van de hoedenplank: F maak de twee koorden los, F til de hoedenplank iets op en verwijder hem. Opbergen: - rechtop achter de achterbank, - rechtop achter de voorstoelen. Terugplaatsen: F breng de hoedenplank aan weerszijden aan in de steunen en schuif hem in de uitsparingen, F til de hoedenplank aan de achterzijde op om de twee koorden vast te maken. Neem het in de handleiding van de allesdragers aangegeven maximumgewicht voor de belading in acht. Pas bij een belading hoger dan 40 cm de rijsnelheid aan aan de rijomstandigheden om schade aan de allesdragers en de bevestigingsplaatsen op het dak te voorkomen. Raadpleeg de wetgeving van uw land met betrekking tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn dan de auto. 164

167 Indelingen Trekken van een aanhanger Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door PEUGEOT geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren. Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het PEUGEOTnetwerk behoort, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd. 7 Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger. Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder. De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld als bij het aankoppelen van een aanhanger een originele PEUGEOT-trekhaak wordt gebruikt. 165

168 Indelingen Adviezen Gewichtsverdeling F Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m. Raadpleeg de rubriek "Technische gegevens" voor de gewichten en aanhangergewichten die voor uw auto van toepassing zijn. Zijwind F Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is. Koeling Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur. De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental. F Pas uw snelheid aan om het toerental te beperken. Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter. F Als het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af. Remmen Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg. Bij een lange afdaling is het, om te voorkomen dat de remmen oververhit raken, raadzaam om op de motor af te remmen. Banden F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde. Verlichting F Controleer de verlichting van de aanhanger. 166

169 Indelingen Slepen van uw auto U kunt de auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het afneembare sleepoog. Toegang tot het gereedschap Algemene aanwijzingen Volg de huidige wetgeving in uw land op. Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept. Er moet iemand achter het stuur van de gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet beschikken over een geldig rijbewijs. Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen en riemen zijn verboden. De bestuurder van de slepende auto moet voorzichtig wegrijden. Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld. Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf : - als de auto is gestrand op de autosnelweg, - bij auto's met vierwielaandrijving, - als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de handrem los te zetten, - bij takelen met slechts twee wielen op de grond, - bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang... 7 Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte: F open de achterklep, F til de vloerplaat op en verwijder deze, F neem het sleepoog uit de houder. 167

170 Indelingen Slepen van uw auto Slepen van een andere auto F Maak het klepje in de voorbumper los door het rechts onder in te drukken. F Draai het sleepoog vast tot de aanslag. F Bevestig de sleepstang. F Zet bij een handgeschakelde versnellingsbak de versnellingshendel in de neutraalstand. F Zet bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak de selectiehendel in de stand N. F Zet bij een automatische transmissie de selectiehendel in de stand N. Het niet opvolgen van dit voorschrift kan er toe leiden dat bepaalde componenten (remsysteem, transmissie...) beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werkt. F Ontgrendel de stuurinrichting door de sleutel in het contact één stand te verdraaien en zet de handrem vrij. F Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in. F Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als het af te leggen traject beperkt. F Maak het klepje in de achterbumper los door op de onderkant ervan te drukken. F Draai het sleepoog vast tot de aanslag. F Bevestig de sleepstang. F Schakel de alarmknipperlichten van de twee auto's in. F Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als het af te leggen traject beperkt. 168

171 Indelingen Accessoires Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het PEUGEOT-netwerk. Deze accessoires en onderdelen zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van PEUGEOT. Het monteren van elektrische apparatuur of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van PEUGEOT voorkomen, kan leiden tot storingen in het elektronisch systeem van uw auto en een verhoogd stroomverbruik veroorzaken. Houd hier rekening mee en neem contact op met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer. Ombouwsets Het is mogelijk om sets te bestellen genaamd "Entreprise" voor het ombouwen van een bedrijfsauto naar een personenauto en omgekeerd. "Comfort": windgeleiders, zonneschermen opzij en zonnescherm achter, aansteker, bagagestoppers, kledinghanger voor bevestiging aan de hoofdsteun, middenarmsteun vóór, opbergruimte onder hoedenplank, parkeerhulp voor en achter,... "Transportoplossingen": bak bagageruimte met vakken, bagagenet, allesdragers, fietsendrager voor bevestiging op de trekhaak, fietsendrager voor bevestiging op de allesdragers, skidrager, dakkoffer,... "Styling": aluminium pookknop, achterspoiler, gestyleerde spatlappen, lichtmetalen velgen, wieldoppen, verchroomde buitenspiegelkappen, carrosserieset, drie stylinglijnen (Ligne S, Street en Graffic), stickers, binnen- en buitenspiegelkappen, bekleding voor handremhendel, lichtmetalen velgen, doppen voor lichtmetalen velgen... "Veiligheid": inbraakalarm, graveren van ruiten, wielbouten met slot, zitverhogingen en kinderzitjes, alcolholtest, verbandtrommel, gevarendriehoek, veiligheidsvest, lokalisatiesysteem gestolen auto, bandenreparatieset, sneeuwkettingen, sneeuwsokken, mistlampen vóór,... "Bescherming": matten, stoelhoezen geschikt voor stoelen met zij-airbags, spatlappen, zijstootlijsten, stootlijsten voor bumpers, aluminium of PVC dorpellijsten... Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed is bevestigd, - leg nooit meerdere matten boven op elkaar. De trekhaak moet door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden gemonteerd

172 Indelingen "Multimedia": autoradio's, portable navigatiesystemen, semi-geïntegreerde steun voor een navigatiesysteem, handsfree set, CDwisselaar, luidsprekers, DVD-speler (volgens uitvoering), kit voor de aansluiting van een MP3- of portable CD-speler, WiFi on board,... Installeren van radiocommunicatiezenders Voordat u radiozenders met buitenantenne als uitrusting achteraf monteert, kunt u bij het PEUGEOT-netwerk de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders opvragen, conform de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG). U kunt bij het PEUGEOT-netwerk ook terecht voor het aanschaffen van producten voor reiniging, onderhoud (interieur en exterieur) - waaronder de ecologische producten uit het gamma "TECHNATURE"* - en bijvullen (ruitensproeiervloeistof,...), lakstiften en spuitbussen met de kleur die exact overeenkomt met die van uw auto en producten voor navullen (flacon voor bandenreparatieset...),... Afhankelijk van de lokale wetgeving kan de aanwezigheid van bepaalde veiligheidsuitrusting verplicht zijn: veiligheidsvesten, gevarendriehoeken, alcoholtests, een set reservelampen, reservezekeringen, een brandblusser, een verbandtrommel, spatlappen aan de achterzijde van de auto. * Het gamma "TECHNATURE" is het gamma van door PEUGEOT aanbevolen en erkende onderhoudsproducten. 170

173 Indelingen Sneeuwkettingen Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto. Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor het type velg van uw auto: Maat van de af fabriek gemonteerde banden 185/65 R15 195/55 R16 Maximale afmeting van de schakels 9 mm 205/45 R17 7 mm Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien. Een noodreservewiel mag niet worden voorzien van een sneeuwketting. Montagetips F Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg stil op een vlakke ondergrond. F Trek de handrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of achter de wielen om te voorkomen dat de auto wegglijdt. F Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant. F Rijd langzaam weg en rijd een klein stukje met een snelheid van maximaal 50 km/h. F Zet de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen zijn. Rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan de banden en het wegdek te voorkomen. Als uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen, controleer dan of de ketting en de bevestigingen de velg niet raken. 7 Houd u altijd aan de ter plekke geldende regelgeving over het gebruik van sneeuwkettingen en de maximaal toegestane snelheid. Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het monteren van de sneeuwkettingen te oefenen; doe dit op een vlakke en droge ondergrond. 171

174 Indelingen Matte lak "Coupe franche" De onderhoudsvoorschriften voor matte lak zijn opgenomen in het onderhouds- en garantieboekje. U vindt ze hieronder terug: - Wrijf nooit over een droge carrosserie. - Was uw auto niet in een wasstraat met borstels. - Gebruik nooit poetsmiddelen voor de carrosserie of de lichtmetalen velgen. Poetsen doet de lak glimmen. - Gebruik geen lakreiniger, schuurmiddel of poetsmiddel en zet de auto ook niet in de was. Deze producten zijn uitsluitend geschikt voor glimmende oppervlakken. Wanneer deze producten worden gebruikt voor auto's met een matte lak, kan de laklaag ernstig worden beschadigd, hetgeen zich uit in niet meer te verwijderen glimmende oppervlakken of vlekken. - Gebruik geen hogedrukspuit voorzien van een borstel, aangezien dit krassen op de carrosserie kan achterlaten. - Kies nooit een wasprogramma dat eindigt met het aanbrengen van een warme waslaag. Structuurlak De structuurlak geeft afhankelijk van de lichtval een steeds wisselend effect waardoor de lijnen en vormen van de auto nog fraaier tot uiting komen. De vernis van deze lak is voorzien van deeltjes die zichtbaar blijven. Ze zorgen voor een unieke zijdeglans en geven reliëf aan de lak. Deze licht korrelige structuur voelt heel bijzonder aan. 172 Onderhoud: Houd u aan de volgende voorschriften om beschadiging van de lak te voorkomen: - Was de auto met een hogedrukspuit of minimaal met een waterslang met een grote opbrengst. De auto kan ook in een wasstraat worden gewassen. - Neem de carrosserie af met een schone microvezeldoek zonder er hard op te wrijven. - Verwijder voorzichtig eventuele brandstofsporen van de carrosserie met een zachte doek en laat vervolgens de carrosserie drogen. - Verwijder kleine vlekken (zoals vingerafdrukken) met een insectenverwijderaar uit het "TECHNATURE"-gamma. Maar: - Kies nooit een wasprogramma dat eindigt met het aanbrengen van een warme waslaag. - Wrijf nooit over een droge carrosserie. - Gebruik nooit poetsmiddelen voor de carrosserie. - Gebruik geen lakreiniger, schuurmiddel of poetsmiddel en zet de auto ook niet in de was. Laat lakreparaties uitsluitend over aan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

175 De 208 HYbrid FE is een hightech prototype dat uitzonderlijke prestaties levert: deze auto heeft een brandstofverbruik van 1,9 l/100 km en accelereert in 8 s van 0 naar 100 km/h. Praktische informatie PEUGEOT & TOTAL, EEN samenwerking in het TEKEN van prestaties! Innovatie als sleutel voor succes De afdelingen Research & Development van TOTAL werken samen met de afdelingen van PEUGEOT om smeermiddelen van hoge kwaliteit te ontwikkelen die geschikt zijn voor de nieuwste technologieën die in auto's van het merk PEUGEOT worden toegepast. U bent op die manier verzekerd van optimale prestaties en een maximale levensduur van de motor van uw auto. De 208 HYbrid FE is een uitstekend voorbeeld van het vermogen van PEUGEOT en TOTAL om innovatieve technologieën te ontwikkelen die blijk geven van een nieuwe visie op de toekomst. Vermindering van de uitstoot van schadelijke stoffen, een realiteit De smeermiddelen van TOTAL zijn ontwikkeld om het rendement van de motoren nog verder te verbeteren en de systemen voor uitlaatgasnabehandeling te beschermen. Voor een correcte werking van deze systemen is het belangrijk dat de onderhoudsvoorschriften van PEUGEOT worden nageleefd. 8 ADVISEERT 173

176 Praktische informatie Algemeen Technische gegevens van de motoren De technische gegevens van de motor (cilinderinhoud, maximumvermogen, maximaal toerental, brandstof, CO 2 -uitstoot...) van uw auto staan vermeld op het kentekenbewijs en in de commerciële documentatie. Deze gegevens komen overeen met de op de motortestbank gehomologeerde waarden, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE). Raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Gewichten en aanhangergewichten De gewichten een aanhangergewichten van uw auto staan vermeld op het kentekenbewijs van uw auto en in de commerciële documentatie. U vindt deze waarden ook op het plaatje of de sticker van de constructeur. Zie de rubriek "Identificatie". Raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT - netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het rijklaar gewicht is gelijk aan het ledig gewicht + de bestuurder (75 kg). Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter. Het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. De aanbevolen kogeldruk komt overeen met het maximale gewicht op de (zonder of met gereedschap afneembare) trekhaakkogel. Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd. Het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto heeft een negatieve invloed op het weggedrag. Met een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een langere remweg. Bij het trekken van een aanhanger mag nooit harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). MTAC: maximaal technisch toegestaan totaalgewicht. MTRA: maximaal toegestaan treingewicht. 174

177 Praktische informatie Onder de motorkap Schakel het Stop&Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch activeren van de START-stand te voorkomen. 8 Openen A. Hendel in het interieur. B. Hendel aan de buitenzijde. C. Motorkapsteun. F Duw de hendel B omhoog en til de motorkap op. F Neem de motorkapsteun C uit de houder en bevestig deze in de uitsparing om de motorkap geopend te houden. F Open het linker voorportier. F Trek de hendel A aan de onderzijde van de portiersponning naar u toe. De hendel in het interieur is zo geplaatst dat de motorkap niet kan worden geopend als het linker voorportier gesloten is. Open de motorkap niet als het hard waait. Wees bij warme motor voorzichtig met het bedienen van de veiligheidshaak en de motorkapsteun (kans op brandwonden). In verband met de aanwezigheid van elektrische uitrustingen in de motorruimte wordt geadviseerd om blootstelling aan water (regen, wassen,...) te beperken. 175 Sluiten F Haal de motorkapsteun C uit de uitsparing. F Bevestig de motorkapsteun in de houder. F Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. F Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed vergrendeld is.

178 Praktische informatie Benzine Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde onderdelen. 1. Reservoir ruitensproeiervloeistof. 2. Reservoir koelvloeistof. 3. Reservoir remvloeistof. 4. Accu/zekeringen. 5. Zekeringkast. 6. Luchtfilter. 7. Oliepeilstok. 8. Motorolie (bij)vullen. Niveaus controleren Controleer de niveaus regelmatig en neem de voorwaarden zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant in acht. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de koelventilator kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact). 176

179 Praktische informatie Diesel Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten van het brandstofcircuit. 1. Reservoir ruitensproeiervloeistof. 2. Reservoir koelvloeistof. 3. Reservoir remvloeistof. 4. Accu/zekeringen. 5. Zekeringkast. 6. Luchtfilter. 7. Oliepeilstok. 8. Motorolie (bij)vullen. 9. Handopvoerpomp (volgens motoruitvoering). Het reservoir van het additief AdBlue bevindt zich in de bagageruimte, onder het reservewiel. 8 Niveaus controleren Controleer de niveaus regelmatig en neem de voorwaarden zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant in acht. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de koelventilator kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact). 177

180 Praktische informatie Benzinemotoren Motoren Versnellingsbak Versnellingen Inhoud motorolie* (liter) Aanhanger ongeremd (kg) Aanbevolen kogeldruk (kg) 1.0 PureTech 68 Handgeschakeld 5 3, / 600** PureTech 82 Handgeschakeld 5 3, Elektronisch gestuurd 5 3, PureTech 82 S&S Elektronisch gestuurd 5 3, VTi 95 LPG Handgeschakeld 5 4, PureTech 110 S&S Handgeschakeld VTi 120 Handgeschakeld 5 4, Automaat 4 4, THP 155 Handgeschakeld 6 4, THP 200 Handgeschakeld 6 4, THP 208 S&S Handgeschakeld 6 4, * Inhoud met vervangen oliefilter. ** Bedrijfsauto-uitvoering. 178

181 Praktische informatie Dieselmotoren 8 Motoren Versnellingsbak Versnellingen Inhoud motorolie* (liter) Aanhanger ongeremd (kg) Aanbevolen kogeldruk (kg) 1.4 HDi 68 Handgeschakeld 5 3, / 600** e-hdi 68 Elektronisch gestuurd 5 3, / 600** HDi 75 Handgeschakeld 5 3, HDi 92 Handgeschakeld 5 3, e-hdi 92 Handgeschakeld 5 3, / 600** 46 Elektronisch gestuurd 6 3, e-hdi 115 Handgeschakeld 6 3, BlueHDi 120 Handgeschakeld * Inhoud met vervangen oliefilter. ** Bedrijfsauto-uitvoering. 179

182 Praktische informatie Tank Brandstof Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 50 liter. Waarschuwing brandstofniveau Als dit controlelampje gaat branden, is het minimale niveau in de brandstoftank bereikt. Er bevindt zich nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank. Als het lampje knippert, is er nog zeer weinig brandstof in de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Raadpleeg indien u strandt met een lege tank (diesel) de rubriek "Brandstoftank leeg (diesel)". Zolang de brandstoftankdop niet is vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de dop worden verwijderd. Bij het openen van de brandstoftankdop kan een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is normaal en komt doordat de afdichting van het brandstofcircuit een onderdruk veroorzaakt. Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het contact af met de sleutel. Tanken 1. Openen van de brandstoftankklep. 2. Openen van de tankdop. 3. De tankdop aan de brandstoftankklep bevestigen. Op een label aan de binnenzijde van de tankklep staat de voorgeschreven soort brandstof voor uw auto aangegeven. Voor een juiste weergave van de brandstofmeter is het noodzakelijk minimaal 5 liter brandstof te tanken. Veilig tanken: F zet altijd de motor af, F open de brandstoftankklep 1, F steek de sleutel in de dop 2 en draai de sleutel linksom, F verwijder de dop en bevestig deze aan de haak aan de binnenzijde van de klep 3, F u kunt de auto aftanken, maar laat het vulpistool nooit meer dan 3 keer afslaan. Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden. 180

183 Praktische informatie Na het tanken: F breng de dop aan, F draai de sleutel naar rechts en verwijder deze vervolgens uit de dop, F sluit de brandstoftankklep. Wanneer er brandstof wordt getankt die niet geschikt is voor de motor van uw auto, moet de tank worden afgetapt en weer met de juiste brandstof worden gevuld alvorens de motor opnieuw kan worden gestart. Diesel Roetfilter Als het roetfilter vervuild is, wordt u hierop geattendeerd door het permanent branden van dit lampje in combinatie met een waarschuwingsmelding op het display (volgens uitvoering). Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten, met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft. Als het lampje blijft branden is het minimum brandstofadditiefniveau bereikt: raadpleeg de paragraaf "Niveau brandstofadditief". Brandstofadditief (diesel) Een te laag additiefniveau wordt aangegeven door het verklikkerlampje Service in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display (volgens uitvoering). Bijvullen Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. 8 Brandstofafsluiter Voor uw veiligheid wordt bij een aanrijding de brandstoftoevoer door de brandstof-afsluiter onderbroken. Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een brandlucht ruiken; dit is normaal. Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu. 181

184 Praktische informatie Tankbeveiliging Bij auto's met een dieselmotor Dit mechanisme is aangebracht bij auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan motoren, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen. Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop verwijdert. Werking Wanneer u bij een dieseluitvoering een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep, waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet getankt kan worden. Probeer in dat geval niet toch te tanken maar kies een dieseltankpistool. Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan (die dan wel gevuld moet zijn met diesel) is wel mogelijk. Houd de tuit van de jerrycan recht, druk deze niet tegen de klep van de vulpistoolrestrictie en giet voorzichtig om ervoor te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening stroomt. Reizen naar het buitenland Omdat de tankpistolen voor het tanken van Diesel per land kunnen verschillen, kan de aanwezigheid van een tankbeveiliging op de auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is. Niet alle auto's met een dieselmotor zijn voorzien van een tankbeveiliging. Daarom adviseren wij u voordat u naar het buitenland afreist bij het PEUGEOTnetwerk te informeren of uw auto geschikt is om in het desbetreffende land te kunnen tanken. 182

185 Praktische informatie Brandstof voor benzinemotoren Auto's met benzinemotoren kunnen rijden op biobrandstoffen van het type E10 (deze bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en EN Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN Brandstof voor dieselmotoren Auto's met dieselmotoren kunnen rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%). Het gebruik van biobrandstof B30 is bij bepaalde dieselmotoren mogelijk. Maar als deze brandstof, ook al is het slechts incidenteel, wordt gebruikt, moeten de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt worden nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit)

186 Praktische informatie Brandstoftank leeg (diesel) Bij auto's met HDi-motor is het in het geval van een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten. Raadpleeg voor uitvoeringen met een handopvoerpomp de desbetreffende afbeelding van de motorruimte. Als de tank van uw auto is voorzien van een tankbeveiliging, raadpleeg dan de desbetreffende rubriek. Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpoging en herhaal de procedure. 1.4 HDi-motor F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. F Open de motorkap. F Bedien de handopvoerpomp totdat er weerstand wordt gevoeld (de eerste keer indrukken kan zwaar zijn). F Start de motor. F Sluit de motorkap. 1.6 HDi-motor (uitvoering Blue HDi) F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. F Zet het contact aan (zonder de motor te starten). F Wacht ongeveer 6 seconden en zet vervolgens het contact weer af. F Herhaal deze procedure 10 keer. F Start de motor. 1.6 HDi-motor (behalve BlueHDi) F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. F Open de motorkap. F Maak indien nodig de sierkap los om de handopvoerpomp te kunnen bereiken. F Bedien de handopvoerpomp totdat er weerstand wordt gevoeld (de eerste keer indrukken kan zwaar zijn). F Bedien de startmotor om de motor te starten (als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan ongeveer 15 seconden en start de motor opnieuw). F Als de motor na meerdere pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw. F Plaats de sierkap terug en klem deze vast. F Sluit de motorkap. 184

187 Praktische informatie BlueHDi en additief AdBlue Technologie 8 De BlueHDi-technologie verlaagt de uitstoot van NOx (stikstofoxide) met wel 90% dankzij een systeem dat de NOx omzet in waterdamp en stikstof met behulp van een specifieke SCRkatalysator (Selective Catalytic Reduction). Hiermee voldoet de auto aan de Euro 6-emissienormen van de Europese Unie. Deze normen zijn bedoeld om de uitstoot van schadelijke stoffen door verbrandingsmotoren te beperken. De SCR-technologie van de BlueHDidieselmotoren maakt gebruik van de inspuiting van de vloeistof AdBlue in het uitlaatsysteem. AdBlue is de merknaam van een vloeistof die noodzakelijk is voor de goede werking van het SCR-systeem. Auto's met een BlueHDi-motor zijn voorzien van een specifiek reservoir voor de AdBlue met een inhoud van 17 liter. Het AdBlue -reservoir kan worden bijgevuld met bidons van 5 of 10 liter of flacons van 1,89 l. Controleer of de houdbaarheidsdatum niet is verstreken. Lees de aanwijzingen op het etiket. Als u zelf het AdBlue -reservoir wilt bijvullen, zorg er dan voor dat u over de juiste vulslang beschikt (al dan niet meegeleverd met de bidon). U kunt het reservoir natuurlijk ook laten bijvullen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 185

188 Praktische informatie Praktische informatie Actieradius Actieradiusindicatoren Als er voldoende AdBlue -vloeistof in het reservoir aanwezig is, wordt er geen informatie weergegeven op het instrumentenpaneel. Als echter een resterende actieradius van 2400 km (1500 mijl) wordt bereikt, wordt u op verschillende manieren gewaarschuwd (verklikkerlampje, melding, geluidssignaal). Deze waarschuwingen worden steeds vaker herhaald, naar gelang de actieradius afneemt, tot ze permanent worden weergegeven. Als het AdBlue -reservoir leeg is, kan de motor niet meer worden gestart. Wacht niet tot de waarschuwingen steeds vaker worden herhaald, maar vul het AdBlue -reservoir zo snel mogelijk bij. Druk op deze knop om de actieradius tijdelijk weer te geven. Met touchscreen: - selecteer het menu "Rijhulpsysteem", - selecteer "Diagnose", - selecteer CHECK. Bij een actieradius van meer dan 5000 km (3100 mijl) wordt geen getal weergegeven. Afhankelijk van de resterende actieradius worden verschillende waarschuwingsniveaus geactiveerd. Elke keer dat een nieuwe grenswaarde van de actieradius wordt bereikt, wordt u opnieuw gewaarschuwd. Deze waarschuwingen worden steeds vaker herhaald tot ze permanent worden weergegeven. - De eerste grenswaarde wordt bereikt bij een resterende actieradius van 2400 km (1500 mijl). - De tweede wordt bereikt bij een resterende actieradius van 600 km (375 mijl). Bij een resterende actieradius van 0 km kan de motor na het afzetten niet meer worden gestart. 186

189 Praktische informatie Bijvullen Voorschriften Gebruik uitsluitend additief AdBlue dat aan de norm ISO voldoet. Het additief AdBlue is een oplossing op ureumbasis. Deze vloeistof is onontvlambaar, kleurloos en geurloos. Bewaar de vloeistof op een koele plaats. Als vloeistof is gemorst, veeg dan de omtrek van de opening van de vulpijp met een vochtige doek af. Als spatten van de vloeistof AdBlue op u terecht zijn gekomen, spoel deze dan onmiddellijk met koud water weg of veeg ze af met een schone, vochtige doek. Als het additief is gekristalliseerd, verwijder het dan met een spons en warm water. Houd u na het vullen van het additiefreservoir aan de volgende regels: - Zet het contact aan zonder de motor te starten. - Wacht 10 seconden alvorens de motor te starten. Parkeren Controleer of de auto op een vlakke en horizontale ondergrond staat. Controleer 's winters of de omgevingstemperatuur van de auto hoger is dan -11 C. Als het kouder is, bevriest het AdBlue waardoor u het niet in het reservoir kunt gieten. Laat uw auto enkele uren op een warmere plaats staan en vul vervolgens het reservoir bij. F Zet het contact af en verwijder de sleutel. 8 Voer de lege AdBlue -bidons/flacons niet als huisvuil af. Deponeer ze in de daartoe bestemde containers of breng ze naar uw verkooppunt. 187

190 Praktische informatie Toegang F Til voor toegang tot het AdBlue -reservoir de vloerbekleding van de bagageruimte op en verwijder vervolgens het reservewiel of de opbergbak (volgens uitvoering). Openen F Draai de zwarte dop een kwart omwenteling linksom zonder er druk op uit te oefenen en trek hem omhoog om hem te verwijderen. F Draai de blauwe dop een zesde omwenteling linksom. F Trek de knop omhoog om hem te verwijderen. Vullen F Giet de inhoud van de flacon in het AdBlue -reservoir van uw auto. Belangrijk: als het AdBlue - reservoir van uw auto helemaal leeg is - dit wordt aangegeven door de waarschuwingsmeldingen en u kunt in dat geval de motor niet meer starten - moet u het reservoir vullen met minimaal 3,8 liter additief (twee flacons van 1,89 liter). F Veeg met behulp van een vochtige doek eventuele vloeistofsporen van de rand van de vulopening van het reservoir. Spoel gemorst additief onmiddellijk weg met koud water of veeg het weg met een vochtige doek. Als het additief is gekristalliseerd, verwijder het dan met een spons en warm water. Sluiten F Breng de blauwe dop aan op de vulopening van het reservoir en draai de dop een zesde omwenteling rechtsom tot hij stuit. F Breng de zwarte dop aan en draai hem een kwart omwenteling rechtsom zonder er druk op uit te oefenen. Zorg ervoor dat het merkteken op de dop in lijn staat met merkteken op de steun. F Leg het reservewiel en/of de opbergbak (volgens uitvoering) terug op de bodem van de bagageruimte. F Plaats de vloerbekleding van de bagageruimte terug en sluit de achterklep. 188

191 Praktische informatie Praktische informatie Belangrijk: als u additief hebt bijgevuld nadat het reservoir leeg is geraakt, aangegeven door de melding "Vul brandstof- additief bij: Starten verboden", dient u ongeveer 5 minuten te wachten voordat u het contact weer aanzet, zonder het bestuurdersportier te openen, de auto te ontgrendelen en de sleutel in het contactslot te steken. Zet vervolgens het contact aan en start na 10 seconden wachten de motor. Bewaar AdBlue buiten het bereik van kinderen, in de originele flacon. Als het AdBlue niet in de originele flacon wordt bewaard, verliest het zijn zuiverheid. Verdun het additief nooit met water. Giet nooit additief in de brandstoftank. Voorschriften voor opslag Bevriezen van het additief AdBlue AdBlue bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11 C (12,2 F) en verliest zijn kwaliteit bij temperaturen vanaf 25 C. Het is raadzaam de bidons/flacons koel en buiten direct zonlicht te bewaren. Onder deze omstandigheden is het additief ten minste één jaar houdbaar. Additief dat bevroren is geweest, kan weer worden gebruikt nadat het bij kamertemperatuur is ontdooid. Het SCR-systeem is voorzien van een verwarmingssysteem voor het AdBlue - reservoir zodat uw auto onder normale omstandigheden kan functioneren. In uitzonderlijke omstandigheden, als de omgevingstemperatuur van de auto bijvoorbeeld lange tijd lager is geweest dan -15 C (5 F), kan door bevriezing van het additief AdBlue een storing in de emissieregeling worden weergegeven. Stal uw auto gedurende enkele uren in een ruimte met een hogere temperatuur tot het additief weer vloeibaar is. De waarschuwing van de storing in het emissieregelsysteem verdwijnt niet direct, maar pas na enkele kilometers rijden. 8 Bewaar de bidons/flacons AdBlue niet in uw auto. 189

192 Praktische informatie 12V-accu Procedure voor het opladen van de accu en het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels. Toegang tot de accu Loskoppelen van de pluspool (+) Deze sticker geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden bij het PEUGEOT-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats. Het negeren van deze aanwijzing kan ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan vervanging toe is. Na het monteren van de accu kan het, afhankelijk van de weersomstandigheden en de laadtoestand van de accu, enkele uren (tot ongeveer 8 uur) duren voordat het Stop & Start-systeem weer zal werken. De accu bevindt zich in de motorruimte. Toegang tot de accu: F open de motorkap via hendel in het interieur en bedien gebruik vervolgens de veiligheidshaak aan de buitenzijde, F bevestig de motorkapsteun, F verwijder de kunststof afdekkap voor toegang tot de pluspool. De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter. F Trek de hendel D zo ver mogelijk omhoog om de accupoolklem E te ontgrendelen. Weer aansluiten van de pluspool (+) F Plaats de geopende accupoolklem E op de pluspool (+) van de accu. F Druk verticaal op de accupoolklem E om hem goed tegen de accu aan te drukken. F Zet de accupoolklem vast door de pasnok opzij te bewegen en vervolgens de hendel D omlaag te duwen. Forceer de hendel niet bij het omlaagduwen, aangezien de accupoolklem niet kan worden vergrendeld als deze niet correct is geplaatst; herhaal de procedure. 190

193 Praktische informatie Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels Als de accu van uw auto ontladen is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu (externe accu of een accu van een andere auto) en startkabels. 8 Controleer eerst of de nominale spanning van de hulpaccu 12 V bedraagt en of de capaciteit van de hulpaccu minimaal gelijk is aan die van de ontladen accu. Start de motor niet door een acculader aan te sluiten. Koppel de pluspool (+) van de accu niet los terwijl de motor draait. F Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de ontladen accu A en vervolgens op de pluspool (+) van de hulpaccu B. F Sluit de groene of zwarte kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu B (of op het massapunt van de auto met de hulpaccu). F Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van de auto met de lege accu (of op de motorsteun). F Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze gedurende enkele minuten draaien. F Stel de startmotor in werking van de auto met de lege accu en laat de motor draaien. Als de motor niet direct start, zet dan het contact af en wacht even alvorens een nieuwe poging te doen. F Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels in omgekeerde volgorde los. 191

194 Praktische informatie Laden met behulp van een acculader F Maak de accupoolklemmen los. F Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader. F Sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel. F Controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en klemmen. Voor het opladen van de accu van het Stop & Start-systeem hoeven de accukabels niet losgenomen te worden. Accu's bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen. Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal afvalstoffendepot. Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is. Bescherm uw ogen en gezicht voordat u handelingen aan de accu uitvoert. Voer ingrepen aan de accu uitsluitend uit in een goed geventileerde ruimte, ver van open vuur of vonken veroorzakende bronnen, om elk risico van brand- of explosiegevaar uit te sluiten. Probeer niet een bevroren accu op te laden: de accu moet eerst worden ontdooid om explosiegevaar uit te sluiten. Als de accu bevroren is geweest, laat deze dan eerst controleren, voordat u hem laat opladen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Zij controleren of de inwendige componenten zijn beschadigd en of de behuizing scheuren vertoont, waardoor giftige en corrosie-veroorzakende accuzuren zouden kunnen weglekken. Keer de polariteiten niet om en gebruik uitluitend een 12-volt accu. Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor. Laad de accu niet op zonder de accupoolklemmen los te nemen. Was uw handen als de werkzaamheden beëindigd zijn. Het aanduwen om de motor te starten is bij een auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische versnellingsbak niet toegestaan. Vóór het loskoppelen van de accukabels Wacht 2 minuten na het afzetten van het contact. Sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de accukabels loskoppelt. Na het weer aansluiten van de accukabels Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen. Raadpleeg de desbetreffende paragraaf voor het zelf opnieuw initialiseren van: - de sleutel met afstandsbediening, - het geïntegreerde GPS-navigatiesysteem. 192

195 Praktische informatie Zekeringen Vervangen 8 Toegang tot het gereedschap De tang voor het verwijderen van zekeringen is bevestigd aan de binnenzijde van het deksel van de zekeringkast in het dashboard of in het dashboardkastje. Zekeringkast in het dashboard: F Trek het deksel eerst linksboven en dan rechtsboven los. F Verwijder het deksel en keer het om. F Neem de steun, waarop aan de achterzijde de tang is bevestigd, uit. Zekeringkast in het dashboardkastje: F Open het dashboardkastje. F Trek het deksel van de zekeringkast rechtsboven los. F Verwijder het deksel en keer het om. F Neem de steun los waarop aan de achterzijde de tang is bevestigd. 193

196 Praktische informatie Procedure Voordat u een zekering vervangt, dient u: F de auto stil te zetten met het contact uit, F alle stroomverbruikers uit te schakelen, F de defecte zekering te achterhalen met behulp van de zekeringtabel en de schema's op de volgende bladzijden. Voor ingrepen aan een zekering geldt: F gebruik een speciale tang om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen en controleer of het smeltdraadje van de zekering intact is, F vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur); een afwijkende stroomsterkte kan storingen veroorzaken (brand). Mocht de storing kort na het vervangen van de zekering terugkeren, laat dan de elektrische uitrusting controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Informatie voor professionele reparateurs: raadpleeg het schema van de "Methoden" voor uitgebreide informatie over de zekeringen en relais. Dit schema kunt u opvragen bij het PEUGEOT-netwerk. Goed Tang Defect Het vervangen van een zekering door een andere dan in de volgende tabellen genoemd, kan tot ernstige storingen leiden. Raadpleeg het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Montage van elektrische accessoires Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren. PEUGEOT is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door PEUGEOT aanbevolen en geleverd worden, en niet volgens haar voorschriften zijn gemonteerd. Dit geldt met name als het totale stroomverbruik van alle extra accessoires meer dan 10 milliampère bedraagt. 194

197 Praktische informatie Links Zekeringnummer Stroomsterkte Functies F2 5 A Buitenspiegels, koplampen, diagnoseaansluiting. F9 5 A Alarm. F10 5 A Afzonderlijke telematica-eenheid, servicecentrale trekhaakaansluiting. F11 5 A Elektrochromatische binnenspiegel, extra verwarming. F13 5 A Hifi-versterker, parkeerhulp. F16 15 A 12V-aansluiting vóór. F17 15 A Autoradio, autoradio (montage achteraf). F18 20 A Touchscreen

198 Praktische informatie Zekeringnummer Stroomsterkte Functies F23 5 A Verlichting dashboardkastje, make-upspiegels, kaartleeslampen. F26 15 A Claxon. F27 15 A Ruitensproeierpomp. F28 5 A Stuurslot. F29 15 A Aircocompressor. F30 15 A Ruitenwisser achter. 196

199 Praktische informatie Rechts Zekering Stroomsterkte Functies F01 40 A Achterruitverwarming. F02 10 A Verwarmde buitenspiegels. F03 30 A Impulsruitbediening vóór. F04 - Niet gebruikt. F05 30 A Impulsruitbediening achter. F06 10 A Inklapbare buitenspiegels. F07 10 A Inklapbare buitenspiegels. F08 - Niet gebruikt. F09 15 A Stoelverwarmingen vóór. F10 20 A Hifi-versterker. F11 - Niet gebruikt. F12 - Niet gebruikt

200 Praktische informatie Onder de motorkap De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu (links). Zekering Stroomsterkte Functies F16 15 A Mistlampen vóór. F18 10 A Grootlicht rechts. Toegang tot de zekeringen F Maak het deksel los. F Vervang de zekering (zie de desbetreffende paragraaf). F Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast. F19 10 A Grootlicht links. F25 30 A Relais koplampsproeiers (montage achteraf). F29 40 A Ruitenwissermotor vóór. 198

201 Praktische informatie Gevarendriehoek Trek voordat u uit de auto stapt om de gevarendriehoek uit te vouwen en te plaatsen uw reflecterende veiligheidsvest aan. Op de weg plaatsen van de gevarendriehoek F Plaats de gevarendriehoek achter de auto op de in de onderstaande tabel aangegeven afstand, afhankelijk van het wegtype en de hoeveelheid buitenlicht. 8 Plaatsingsafstand (in meter) Overdag Binnenweg 's Nachts Snelweg De opgevouwen gevarendriehoek heeft de volgende afmetingen: - A: lengte = 438 mm, - B: hoogte = 56 mm, - C: breedte = 38 mm. Raadpleeg de handleiding van de fabrikant voor het gebruik van de gevarendriehoek. 50 m 80 m 150 m Deze waarden zijn gebaseerd op internationale richtlijnen. Houd u bij het plaatsen van de gevarendriehoek aan de ter plaatse geldende wettelijke voorschriften. 199

202 Praktische informatie Bandenspanningscontrole Het bandenspanningscontrolesysteem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden. Het systeem bewaakt de spanning van de vier banden zodra de auto begint te rijden. Het systeem vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren van de wielen met de referentiewaarden die elke keer nadat de banden op spanning zijn gebracht of na het verwisselen van een wiel moeten worden gereset. Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt gesignaleerd dat de spanning van een of meer banden te laag is. Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid van de bestuurder niet door het systeem kan worden vervangen. Het systeem onthoudt u niet van de verantwoordelijkheid om elke maand de bandenspanning te controleren (ook die van het reservewiel). Doe dit ook voordat u een lange rit gaat maken. Het rijden met een te lage bandenspanning heeft een nadelige invloed op het weggedrag en de remweg van de auto en veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheden, een lange rit). Het rijden met een te lage bandenspanning veroorzaakt bovendien een hoger brandstofverbruik. De voor uw auto voorgeschreven bandenspanning vindt u op de sticker met de bandenspanningen. Zie de rubriek "Identificatie". De bandenspanning moet worden gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de auto staat langer dan een uur stil of er is minder dan 10 km gereden met een beperkte snelheid). Onder andere omstandigheden (bij warme banden) moet de bandenspanning ten opzichte van de op de sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden verhoogd. 200

203 Praktische informatie Waarschuwing te lage bandenspanning U krijgt deze waarschuwing als dit lampje blijft branden in combinatie met een geluidssignaal en, volgens uitvoering, een melding. F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen. F Stop zodra dit mogelijk is op een veilige plaats. Een te lage bandenspanning is niet altijd aan de band te zien. Een visuele controle is dus niet voldoende. F Gebruik in het geval van een lekke band de bandenreparatieset of het reservewiel (volgens uitvoering), of F controleer als u een compressor in de auto hebt, bijvoorbeeld die van de set voor tijdelijke bandenreparatie, de spanning van de vier banden als deze zijn afgekoeld, of F rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te voeren. De waarschuwing blijft actief tot het systeem is gereset. Het bandenspanningscontrolesysteem werkt alleen betrouwbaar als bij het resetten van het systeem de vier banden de correcte spanning hebben. Sneeuwkettingen Het systeem hoeft niet gereset te worden na het aanbrengen of verwijderen van sneeuwkettingen

204 Praktische informatie Resetten Elke keer nadat u een of meer banden op spanning hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer wielen, moet u het systeem resetten. Er is een sticker op de middenstijl aan de bestuurderszijde aangebracht om u hierop attent te maken. Controleer voordat u het systeem gaat resetten of de spanning van de vier banden overeenkomstig de gebruiksomstandigheden van de auto en de voorschriften op de sticker met de bandenspanningen is. Het bandenspanningscontrolesysteem geeft geen meldingen als de bandenspanning bij het resetten onjuist is. Controleer na werkzaamheden aan het systeem altijd de spanning van de vier banden en reset het systeem vervolgens. Touchscreen Het resetten van het systeem moet gebeuren bij afgezet contact en stilstaande auto. Via het menu " Rijhulpsysteem " van het touchscreen: F Druk op " Initialisatie bandensp.controle ". F Bevestig het resetten door op de toets " Ja " te drukken. Als het resetten is voltooid, klinkt een geluidssignaal en wordt een melding weergegeven. De nieuw opgeslagen drukwaarden worden door het systeem beschouwd als referentiewaarden. Display A Storing F Druk met aangezet contact en stilstaande auto gedurende ongeveer drie seconden op deze knop en laat de knop vervolgens los; het resetten wordt bevestigd door een geluidssignaal. Als het waarschuwingslampje te lage bandenspanning gaat knipperen en vervolgens blijft branden in combinatie met het lampje Service, wijst dit op een storing in het systeem. In dat geval werkt de bandenspanningscontrole mogelijk niet goed. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. 202

205 Praktische informatie Bandenreparatieset De bandenreparatieset bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt bereiken. Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt. U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel, ook gebruiken om de bandenspanning te controleren of aan te passen. Toegang tot de set Samenstelling van de set 8 Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de vloerplaat van de bagageruimte V-compressor, met geïntegreerde manometer. 2. Flacon met afdichtmiddel, met geïntegreerde slang. 3. Sticker met snelheidslimiet. De elektrische installatie van de auto biedt de mogelijkheid een compressor aan te sluiten en te gebruiken voor de duur die nodig is om een gerepareerde lekke band op spanning te brengen of om een klein opblaasartikel op te blazen. De sticker met snelheidslimiet moet in het interieur, in het gezichtsveld van de bestuurder, worden geplakt om u te herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd. Rijd na het repareren van een band met de bandenreparatieset niet sneller dan 80 km/h. 203

206 Praktische informatie Werkwijze Reparatie F Zet het contact af. F Plak de sticker met de snelheidslimiet in het interieur van de auto. Verwijder niet het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt uit de band. F Rol de slang uit die onder de compressor is opgeborgen. F Sluit de slang van de compressor aan op de flacon met afdichtmiddel. F Keer de flacon met afdichtmiddel om en bevestig deze aan de desbetreffende uitsparing van de compressor. F Haal het dopje van het ventiel van de lekke band en bewaar het op een schone plaats. F Sluit de slang van de flacon met afdichtmiddel aan op het ventiel van de lekke band en zet hem stevig vast. 204

207 Praktische informatie Als na vijf tot zeven minuten de gewenste bandenspanning niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen. 8 F Controleer of de schakelaar van de compressor in de stand "O" staat. F Rol de elektrische kabel, die onder de compressor is opgeborgen, volledig uit. F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto. F Zet het contact aan. F Schakel de compressor in door de schakelaar in de stand "I" te zetten tot de bandenspanning is opgelopen tot 2,0 bar. Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; maak de slang niet los van het ventiel tijdens deze handeling (kans op spatten). Let op: het afdichtmiddel is schadelijk (ethyleenglycol, colofonium...) bij inname en irriterend voor de ogen. Houd het middel buiten het bereik van kinderen. De uiterste gebruiksdatum van het middel is op de flacon vermeld. Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het PEUGEOTnetwerk of een officieel inzamelpunt. Vergeet niet om bij het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe flacon met afdichtmiddel te kopen. 205

208 Praktische informatie Controle en aanpassen van de bandenspanning F Zet de schakelaar in de stand "O". F Verwijder de set. F Maak direct een rit van ongeveer vijf kilometer met matige snelheid (tussen 20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten. F Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning met de set. Procedure voor het controleren en aanpassen van de bandenspanning: F Verwijder het dopje van het ventiel van de band en bewaar het op een schone plaats. F Rol de slang uit die onder de compressor is opgeborgen. F Sluit de slang aan op het ventiel en zet hem stevig vast. F Controleer of de schakelaar van de compressor in de stand "O" staat. F Rol de elektrische kabel, die onder de compressor is opgeborgen, volledig uit. F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto. F Zet het contact aan. 206

209 Praktische informatie 8 F Schakel de compressor in door de schakelaar in de stand "I" te zetten en breng de band op de spanning die is aangegeven op de bandenspanningssticker van de auto. Om de bandenspanning te verlagen: druk op de zwarte knop op de slang van de compressor, bij de aansluiting op het ventiel. F Zet, zodra de gewenste spanning is bereikt, de schakelaar in de stand "O". F Verwijder de set en berg deze op. Raadpleeg na gebruik van de bandenreparatieset altijd de voorgaande bladzijden om de bandenspanning te controleren en de functie "Bandenspanningscontrole" te resetten. 207

210 Praktische informatie Reservewiel In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure. Toegang tot het gereedschap Het gereedschap bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte: F open de achterklep, F til de vloerplaat op en verwijder deze, F haal de houder met het gereedschap er uit. Beschikbaar gereedschap* Dit gereedschap is specifiek voor uw auto en kan, afhankelijk van de uitvoering van uw auto, verschillen. Gebruik het niet voor andere doeleinden. 1. Wielsleutel. Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbouten worden losgedraaid. 2. Krik met geïntegreerde slinger. Hiermee kan de auto worden opgekrikt. 3. Gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen. Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd Moer voor slotbouten. Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbouten worden verwijderd. 5. Sleepoog. Zie de paragraaf "Slepen van de auto". * Volgens bestemming.

211 Praktische informatie Wiel met wieldop Monteren: plaats de wieldop, begin bij de ventielopening en druk de wieldop rondom met de hand vast. Toegang tot het reservewiel 8 Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte. Afhankelijk van het land van bestemming, is er een stalen reservewiel, een lichtmetalen reservewiel of noodreservewiel aanwezig. Zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap" voor meer informatie. Verwijderen van het reservewiel F Draai de gele centrale bout los. F Til het reservewiel aan de achterzijde op en trek het naar u toe. F Verwijder het wiel uit de bagageruimte. 209

212 Praktische informatie Terugplaatsen van het reservewiel F Leg het reservewiel in de reservewielbak. F Draai de gele centrale bout een aantal omwentelingen los en plaats de bout in het hart van het reservewiel. F Draai de centrale bout vast tot deze klikt en het reservewiel goed vastzit. F Plaats de houder met het gereedschap in het hart van het reservewiel en maak de houder vast. 210

213 Praktische informatie Demonteren van het wiel Stilzetten van de auto Zet de auto op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de handrem aan. Zet het contact af. Handgeschakelde versnellingsbak: schakel de eerste versnelling in om de wielen te blokkeren. Elektronisch gestuurde versnellingsbak: zet de selectiehendel in de stand R om de wielen te blokkeren. Automatische transmissie: zet de selectiehendel in de stand P om de wielen te blokkeren. Controleer of de verklikkerlampjes van de handrem op het instrumentenpaneel branden. Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok. Procedure F Verwijder de sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (volgens uitvoering). F Bevestig de moer 4 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout een omwenteling los (volgens uitvoering). F Draai de overige wielbouten een omwenteling los met alleen de wielsleutel 1. F Plaats het voetstuk van de krik 2 op de grond en controleer of deze zich loodrecht onder het steunpunt A aan de voorzijde of het steunpunt B aan de achterzijde bevindt. Gebruik het steunpunt dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel bevindt. 8 Gebruik: - de krik uitsluitend voor het opkrikken van de auto, - geen andere krik dan de bij de auto geleverde krik. 211

214 Praktische informatie F Draai de krik 2 uit tot de kop van de krik het gebruikte steunpunt A of B raakt; het contactvlak van het steunpunt A of B van de auto moet goed in het centrale gedeelte van de kop van de krik steken. F Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren. F Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg. F Verwijder het wiel. Zorg ervoor dat de krik stabiel staat op een stroeve en harde ondergrond. Plaats de krik uitsluitend onder de steunpunten A of B onder de auto en controleer of het contactvlak van het steunpunt correct in de kop van de krik steekt. Zo niet, dan kan de auto beschadigd raken en/of de krik wegzakken of zelfs wegschuiven: kans op letsel! 212

215 Praktische informatie Monteren van het wiel 8 Bevestiging van het noodreservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het noodreservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische deel van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel (zie schema). Zorg er tijdens het weer monteren van de lichtmetalen velg voor dat de ringen van de wielbouten schoon zijn. Na het verwisselen van het wiel Verwijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen. Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 80 km/h. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel. 213

216 Praktische informatie Procedure F Plaats het wiel op de naaf. F Draai de wielbouten met de hand vast. F Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en de moer 4 enigszins vast (volgens uitvoering). F Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel 1. F Laat de krik zakken. F Vouw de krik 2 op en verwijder hem. F Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de moer 4 (volgens uitvoering). F Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1. F Bevestig de doppen op de overige wielbouten (volgens uitvoering). F Berg het gereedschap op in de houder. 214

217 Praktische informatie Niveau Praktische informatie Remvloeistofniveau Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten. Remvloeistof verversen Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het voorgeschreven verversingsinterval. Type remvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof. Remblokken De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren. Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn. Staat van remschijven Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven. Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt PEUGEOT specifieke producten aan. Na het wassen kan er zich een laagje vocht of onder winterse omstandigheden ijs vormen op de remschijven en remblokken: de remwerking kan daardoor afnemen. Rem een paar keer lichtjes om de remmen vocht- en ijsvrij te maken. Motorolieniveau Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel (volgens uitvoering), of met de oliepeilstok. De controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid. Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. PEUGEOT adviseert u om elke 5000 km het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen. Olie verversen Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het verversingsinterval voor uw auto. Voeg nooit additieven toe aan de motorolie om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen. Type motorolie Gebruik de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering

218 Praktische informatie Oliefilter Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen. Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het vervangingsinterval van dit onderdeel. Afgewerkte producten Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen. De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid. Luchtfilter Laat het luchtfilter periodiek vervangen volgens het in het onderhoudsschema van de fabrikant aangegeven interval. Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten het luchtfilter twee keer zo vaak worden vervangen. Een verstopt luchtfilter kan de prestaties van de motor verminderen. Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 216

219 Praktische informatie Afmetingen (in mm) 8 217

220 Praktische informatie Bedrijfsauto-uitvoering Aantal zitplaatsen: 2. Nuttige inhoud van de laadruimte: 1,062 m 3 Nuttige lengte van de laadvloer: 1,335 m. Nuttige breedte ter hoogte van de wielkasten: 1,042 m. Nuttige breedte in het midden: 1,061 m. Nuttige hoogte in het midden: 0,857 m. 218

221 Identificatie De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto. Praktische informatie De sticker bevat de volgende informatie: - bandenspanning, onbeladen en met volle belading, - bandenmaat, - bandenspanning van het reservewiel, - kleurcode van de lak. 8 Controleer de bandenspanning minimaal één keer per maand, bij koude banden. A. Serienummer onder de motorkap. Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij de schokdempersteun. C. Constructeurssticker. Dit nummer staat op een eenmalige sticker op de middenstijl aan passagierszijde. Een te lage bandenspanning veroorzaakt een hoger brandstofverbruik. B. Serienummer op de onderste voorruittraverse. Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit. D. Sticker bandenspanning/kleurcode van de lak. Deze sticker is op de middenstijl aan bestuurderszijde bevestigd. 219

222 Audio en telematica Urgence-oproep Peugeot Connect SOS Test van de activering: Bij het aanzetten van het contact gaat het lampje gedurende 3 seconden groen branden om aan te geven dat een oproep kan worden verzonden. Neem contact op met het PEUGEOTnetwerk als het lampje: - oranje knippert, dit duidt op een storing. - oranje blijft branden, dit geeft aan dat de noodbatterij moet worden vervangen. Werking: "Noodoproep". Houd de toets langer dan 2 seconden ingedrukt om de oproep naar de alarmcentrale van "Peugeot Connect SOS" te versturen. - Het lampje gaat groen knipperen. - De ontvangst van de oproep wordt bevestigd door een gesproken bericht. Het lampje blijft groen branden wanneer de verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit. De alarmcentrale van "Peugeot Connect SOS" lokaliseert onmiddellijk uw auto, spreekt u toe in uw landstaal* en roept afhankelijk van de situatie de hulp in van de bevoegde hulpdiensten*. 220 Gebruiksvoorwaarden: - In landen waar geen alarmcentrale beschikbaar is, of waar lokalisering van de auto niet is toegestaan, wordt de oproep doorgeschakeld naar het alarmnummer (112). 112 is in alle landen van de Europese Unie het landelijke alarmnummer dat gebeld moet worden in noodsituaties. - De werking van de dienst "Peugeot Connect SOS" is afhankelijk van de algemene gebruiksvoorwaarden, die u bij uw verkooppunt kunt opvragen, en de technische beperkingen van het systeem. Per ongeluk indrukken: - als u de toets indrukt, gaat het lampje groen branden. - als u de toets onmiddellijk nogmaals indrukt, wordt de oproep geannuleerd. Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht. - als de verbinding al tot stand is gebracht, zeg de telefonist dan dat het om een vergissing gaat. Aan het einde van het gesprek gaat het groene lampje uit. * Afhankelijk van de geografische dekking van "Peugeot Connect Assistance" en "Peugeot Connect SOS" en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen. De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschikbare PEUGEOT CONNECT-diensten kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op bekijken.

223 Audio en telematica Assistance-oproep Peugeot Connect Assistance Houd als u met uw auto bent gestrand deze toets langer dan 2 seconden ingedrukt om de oproep te versturen. Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd. Per ongeluk indrukken: - als u de toets onmiddellijk nogmaals indrukt, wordt de oproep geannuleerd. Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht. Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags, automatisch een noodoproep gedaan. Wanneer u uw auto buiten het PEUGEOT-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur. Indien u gebruikmaakt van de dienst Peugeot Connect Packs met SOSpakket en pechhulpservice, beschikt u ook over aanvullende diensten via uw persoonlijke pagina MyPeugeot op de PEUGEOT-internetsite voor uw land. Surf hiervoor naar 9 Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de PEUGEOT CONNECT-diensten, behoudt de constructeur zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen. 221

224

225 Audio en telematica 7 inch touchscreen GPS-navigatie - Multimedia-autoradio - Bluetooth -telefoon 9 Inhoud Basisfuncties 224 Stuurkolomschakelaars 226 Menu's 227 Navigatie 228 Navigatie - routebegeleiding 236 Verkeer 240 Radio, media 242 Radio 248 Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) 250 Media 252 Instellingen 256 Internet 264 Internetbrowser 265 MirrorLink TM 268 Telefoon 270 Veelgestelde vragen 278 Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto functioneert. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Als de melding "eco-mode" wordt weergegeven, wordt het systeem spoedig uitgeschakeld. Zie de rubriek over de ecomode. 223

226 Audio en telematica Basisfuncties Gebruik de toetsen links van het touchscreen om de menucarrousellen te openen en druk vervolgens op de op het touchscreen weergegeven toetsen. Elk menu wordt op één pagina of op twee pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina) weergegeven. Als het bijzonder warm is, kan het systeem gedurende minimaal 5 minuten overgaan in de waakstand (volledig uitschakelen van het scherm en het geluid). Hoofdpagina Secundaire pagina 224

227 Audio en telematica Sneltoetsen: met behulp van de toetsen in de bovenste balk van het touchscreen, is het mogelijk direct de geluidsbron of de lijst met zenders (of titels, afhankelijk van de geluidsbron) te kiezen. Druk op Menu om het keuzemenu voor de menu's weer te geven. Het is een "resistief" scherm dat voelbaar aangeraakt moet worden, met name bij bewegingen (door een lijst bladeren, scrollen over de kaart, enz.). Lichtjes aanraken is niet voldoende. Als het scherm met meerdere vingers wordt aangeraakt, worden de commando's niet opgevolgd. Het scherm kan ook worden bediend als u handschoenen draagt. Dankzij deze technologie kan het scherm bij elke temperatuur worden gebruikt. 9 Selecteren van de geluidsbron (volgens uitvoering): - Radio "FM"/"AM"/"DAB"*. - "USB"-stick. - CD-speler (in het dashboardkastje)*. - Jukebox*, na audiobestanden te hebben gekopieerd op het interne geheugen van het systeem. - Telefoon aangesloten via Bluetooth* en streaming-verzending Bluetooth*. - Mediaspeler aangesloten via de AUXaansluiting (Jack, kabel niet meegeleverd). Druk op SRC om het keuzemenu voor de geluidsbronnen weer te geven. Volumeregeling (voor elke bron afzonderlijk, ook voor verkeersinformatieberichten (TA) en navigatieaanwijzingen). Bij draaiende motor wordt het geluid onderbroken door de toets in te drukken. Bij afgezet contact wordt het systeem ingeschakeld door de toets in te drukken. Als het zeer warm is in het interieur, kan het geluidsvolume worden beperkt om het systeem te beschermen. Zodra de temperatuur in het interieur is gezakt, zal de oorspronkelijke instelling weer worden gebruikt. 225 Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel. Raak het scherm niet met een puntig voorwerp aan. Raak het scherm niet met vochtige handen aan. * Volgens uitrusting.

228 Audio en telematica Stuurkolomschakelaars Indrukken: onderbreken/hervatten van de geluidsweergave. Verhogen van het volume. Verlagen van het volume. Wijzigen van de geluidsbron: radio, multimedia. Radio, draaien: automatisch zoeken naar de vorige/volgende zender. Radio, indrukken: toegang tot de voorkeuzezenders. Media, draaien: vorige/volgende nummer. Indrukken: een keuze bevestigen. 226 Telefoon: telefoon opnemen. Tijdens gesprek: toegang tot het telefoonmenu (gesprek beëindigen, privacy-modus, handsfree-modus). Telefoon, ingedrukt houden: inkomend gesprek weigeren, huidig gesprek beëindigen; als de telefoon niet wordt gebruikt, toegang tot het telefoonmenu. Radio: zenderlijst weergeven. Media: afspeellijst weergeven. Radio, ingedrukt houden: lijst van ontvangen zenders bijwerken.

229 Audio en telematica Menu's Navigatie (Volgens uitrusting) Radio Media Instellingen 9 Instellen van de navigatie en kiezen van de bestemming. Selecteren van de radio en de andere geluidsbronnen en weergeven van foto's. Instellen van de geluidssignalen en de lichtsterkte van de dashboardverlichting. Internet Telefoon Rijden (Volgens uitvoering) Openen van de "Internet- browser". Gebruiken van bepaalde apps van uw smartphone via "MirrorLink TM ". Via Bluetooth verbinden van een telefoon. Weergeven van de boordcomputer. Inschakelen, uitschakelen en configureren van bepaalde functies van de auto. 227

230 Audio en telematica Navigatie Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Navigatie Berekeningscriteria 228

231 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Navigatie Instellingen Navigatie Bestemming invoeren Berekeningscriteria Huidige locatie opslaan Snelste Kortste Tijd/afstand Ecologisch Tol Veerboot Verkeer Exact - Dichtbij Zie route op de kaart Bevestigen Weergeven van de meest recente bestemmingen. De navigatiecriteria kiezen. Op de kaart wordt het aan de hand van de criteria gekozen traject weergegeven. De kaart weergeven en de routegeleiding starten. De opties opslaan. Het actuele adres opslaan. 9 De navigatie stoppen Spraakweergave Route omleiden De navigatie-informatie uitschakelen. Het stemvolume en het opnoemen van straatnamen instellen. Afwijken van de oorspronkelijke route met een bepaalde afstand. Weergeven als tekst. Inzoomen. Navigatie Uitzoomen. Weergeven op volledig scherm. De kaart verplaatsen met de pijlen. Kaart tweedimensionaal weergeven. 229

232 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Bestem. Invoeren Adres Navigatie Zie de rubriek " Telefoon " voor het beheren van de contacten en de adressen. Contacten Zie de rubriek " Telefoon " voor het gebruik van de functies van de telefoon. 230

233 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Huidige locatie Points of Interest Het adres instellen. 9 Adres Stadscentrum Opslaan Het actuele adres opslaan. Stop inlassen Een etappe aan het traject toevoegen. Route naar Op de toets drukken om de route te berekenen. Navigatie Adresbestanden Secundaire pagina Bestem. Invoeren Contacten Raadplegen Route naar Contact zoeken Een contact selecteren en de route naar diens adres berekenen. Bellen Op kaart De kaart weergeven en inzoomen om routes te bekijken. Etappe&route Een etappe aanmaken, toevoegen/verwijderen, of het routeplan bekijken. Stoppen De navigatie-informatie uitschakelen. Route naar Op de toets drukken om de route te berekenen. 231

234 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Navigatie Pont of Interest zoeken Point of Interest weergeven op kaart 232

235 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Navigatie Secundaire pagina Alle POI's Auto Rest./ hotels Lijst van beschikbare categorieën. Na het kiezen van de categorie de Points of Interest selecteren. 9 POI zoeken Persoonlijk Zoeken De instellingen opslaan. Navigatie Secundaire pagina POI weergeven Alles selecteren Verwijderen POI's importeren Bevestigen De instellingen voor de weergave van de POI kiezen. De opties opslaan. 233

236 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Traffic-berichten Route omleiden Config. kaart Navigatie Config. kaart Instellingen Instellingen Instellingen Wisselen tussen twee menu's. 234

237 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Navigatie Secundaire pagina Traffic-berichten Op de route Rondom auto Op bestemming Omleiden Afwijken over een afstand van Route herberekenen De keuzes voor de meldingen en het filtergebied instellen. 9 Afsluiten Uw keuzes opslaan. Noorden boven Richting Rijrichting boven Navigatie Secundaire pagina Config. kaart Kaarten Kenmerk In perspectief "Dagstand" "Nachtstand" De weergave en de richting van de kaart kiezen. Dag-/nachtstand automatisch Bevestigen De instellingen opslaan. Rekencriteria Navigatie Secundaire pagina Spraak Waarschuwing! De keuzes vastleggen en het stemvolume en het opnoemen van straatnamen selecteren. Instellingen Opties traffic Bevestigen Uw keuzes opslaan. 235

238 Audio en telematica Navigatie - routebegeleiding Een bestemming kiezen Naar een nieuwe bestemming Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Opslaan " om het adres als item op te slaan. U kunt maximaal 200 items opslaan. Druk om de navigatie-informatie te wissen op " Instellingen ". Druk op " De navigatie stoppen ". Selecteer " Bestemming invoeren ". Selecteer " Adres ". Selecteer " Navigeren ". Kies de navigatiecriteria: " Snelste " of " Kortste " of " Tijd/afstand " of " Ecologisch ". Druk om de navigatie te hervatten op " Instellingen ". Druk op " De navigatie hervatten ". Kies het " Land: " in de weergegeven lijst en vervolgens op dezelfde manier de " Plaats: " of de postcode, de " Straat: ", het " N : ". Druk elke keer op Bevestigen. Kies de overige criteria: " Inclusief tolwegen ", " Inclusief veerboten ", " Verkeer ", " Exact ", " Dichtbij ". Selecteer " Bevestigen ". Of Druk op " Zie route op de kaart " om de navigatie te starten. 236

239 Audio en telematica Naar een van de meest recente bestemmingen Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Bestem. invoeren ". Selecteer het adres in de weergegeven lijst. Naar een contact uit het telefoonboek Om de functie "Navigatie naar een contact uit het telefoonboek" te kunnen gebruiken moet het adres van het contact zijn ingevoerd in het telefoonboek. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Bestem. Invoeren ". Selecteer de bestemming uit de contacten in de weergegeven lijst. Selecteer " Navigatie naar ". Selecteer de criteria en vervolgens " Bevestigen " om de navigatie te starten. 9 Selecteer " Navigeren ". Selecteer " Contacten ". Selecteer de criteria en vervolgens " Bevestigen " of druk op " Zie route op de kaart " om de navigatie te starten. 237

240 Audio en telematica Naar GPS-coördinaten Naar een punt op de kaart Naar Points of Interest (POI) Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. De Points of Interest (POI) zijn onderverdeeld in verschillende categorieën. Druk op de secundaire pagina. Druk op de secundaire pagina. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Bestem. Invoeren ". Selecteer " Bestem. Invoeren ". Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Adres ". Selecteer " Op kaart ". Selecteer " POI zoeken ". Stel de " Lengtegraad: " en vervolgens de " Breedtegraad: " in. Selecteer " Navigeren ". Door in te zoomen op de kaart worden ingevoerde punten zichtbaar. Door enige tijd op een punt te drukken worden de gegevens ervan weergegeven. Of Selecteer " Alle POI's ", " Auto ", Selecteer de criteria en vervolgens " Bevestigen " of druk op " Zie route op de kaart " om de navigatie te starten. Of " Rest./ hotels ", 238

241 Audio en telematica 9 Of " Persoonlijk ". Selecteer een categorie in de weergegeven lijst. Bij de jaarlijke update van de kaartgegevens krijgt u ook de beschikking over nieuwe POI's. Daarnaast kunt u elke maand de Risicozones/gevarenzones bijwerken. De exacte procedure vindt u op: Selecteer " Zoeken ". Selecteer een Point of Interest in de weergegeven lijst. Selecteer " Navigeren ". 239

242 Audio en telematica Instellen waarschuwingsmeldingen Risicozones / Gevarenzones Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Instellingen ". Deze waarschuwings- en weergavefuncties zijn alleen beschikbaar als de Risicozones vooraf zijn gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd. Verkeer Verkeersinformatie Weergave van berichten Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Traffic-berichten ". Selecteer " Waarschuwing! ". Stel de filters " Op de route ", U kunt nu de melding voor Risicozones inschakelen en vervolgens kiezen voor: - "Geluidssignaal" - "Alleen waarschuw. bij navigatie" - "Alleen snelheidswaarschuw." - "Snelheidsbeperking weergeven" - "Tijd": u kunt de tijd tussen het moment van de melding en het passeren van de Risicozones instellen. Selecteer " Bevestigen ". " Rondom ", " Op bestemming " in om een meer gedetailleerd overzicht van meldingen te krijgen. Druk nogmaals op de knop om het filter ongedaan te maken. 240

243 Audio en telematica Filters instellen Verkeersberichten beluisteren 9 Selecteer de melding in de weergegeven lijst. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer het vergrootglas om gesproken berichten te ontvangen. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Instellingen ". Druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Instellingen ". Een via het GPS-navigatiesysteem ontvangen TMC-bericht (Trafic Message Channel) is informatie met betrekking tot de verkeersomstandigheden die in real time wordt ontvangen. Selecteer "Info-opties". Selecteer: - " Nieuwe berichten melden ", - " Spraakweergave berichten ", Verfijn vervolgens het gebied van het filter. Selecteer " Bevestigen ". Wij adviseren een filtergebied van: - 20 km in de stad, - 50 km op de snelweg. 241 Selecteer " Spraak ". Schakel " Verkeer (TA)" in of uit. De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

244 Audio en telematica Radio, media Niveau 1 Niveau 2 Lijst van FM-zenders Opslaan 242

245 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen Radio Media Lijst van FM-zenders Druk op een zender om deze te selecteren. Lijst 9 Radio Media Bron FM-radio DAB-radio AM-radio Jukebox CD USB MirrorLink TM ipod Bluetooth AUX Selecteer de bron. Radio Media Opslaan Druk op een lege plek en vervolgens op "Opslaan". 243

246 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Lijst van FM-zenders Media Foto's Kopiëren naar jukebox Beheer jukebox 244

247 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Rad Media Opslaan Op een zender drukken om deze te selecteren. Lijst updaten De lijst updaten afhankelijk van de ontvangst. Secundaire pagina Frequentie De gewenste radiofrequentie invoeren. Lijst zenders Bevestigen De instellingen opslaan. 9 Startscherm De geselecteerde foto op het startscherm weergeven. Draaien De foto 90 draaien. Rad Media Secundaire pagina Foto's Alles selecteren Diavoorstelling Vorige foto. Pauzeren/afspelen. Volgende foto. Alle foto's van de lijst selecteren. Nogmaals drukken om de selectie ongedaan te maken. De foto's op het volledige scherm weergeven. Het systeem ondersteunt afbeeldingen in de volgende formaten:.gif,.jpg,.bmp,.png. Vol scherm De geselecteerde foto op het volledige scherm weergeven. Sorteren op map Sorteren op album Een manier van selecteren kiezen. Rad Media Alles selecteren Kopiëren Kopiëren van bestanden naar de Jukebox. Secundaire pagina Map aanmaken Beheer jukebox Vergrootglas Hernoemen Verwijderen De gewenste functie kiezen. Alles selecteren Bevestigen De instellingen opslaan. 245

248 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Media Instellingen Instellingen Instellingen 246

249 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Radio Media Secundaire pagina Lijst met media Weergeven van het meest recent gebruikte medium. 9 Willekeurige volgorde (alle nummers): Media Instellingen Willekeurige volgorde (huidige album): Continu herhalen: De instellingen voor het afspelen kiezen. Versterking AUX Volgen RDS Radio Media Secundaire pagina Instellingen Radio Instellingen Volgen DAB/FM Weergave Radio Text Diaweergave digitale radio De instellingen in - of uitschakelen. Verkeersinformatie (TA) Berichten Instellingen Nieuws - Weer Sport - Programma-info Waarschuw. - Onvoorziene situaties De instellingen in - of uitschakelen. Bevestigen De instellingen opslaan. 247

250 Audio en telematica Radio Selecteren van een zender Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Opslaan ". Wijzigen van een frequentie Druk op Rad Media om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Lijst " op de hoofdpagina. Selecteer een in de lijst opgeslagen zender. Of Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Lijst zenders " op de secundaire pagina. Of Selecteer indien nodig een andere geluidsbron. Selecteer " FM-radio ". " AM-radio ". Automatisch zenders zoeken Druk op 3 of 4 of verplaats de cursor om automatisch te zoeken naar de zender met een hogere of lagere frequentie. VERVOLGENS Selecteer de radiozender in de weergegeven lijst. Selecteer " Lijst updaten " om de lijst bij te werken. Om een opgeslagen zender te selecteren. Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. De radio-ontvangst kan worden verstoord door het gebruik van elektrische apparatuur die niet door PEUGEOT is goedgekeurd, zoals een op de 12V-aansluiting aangesloten lader met USB-aansluiting. De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio. Selecteer het wijzigen van de geluidsbron. Selecteer " FM-radio ". Of " AM-radio ". 248

251 Audio en telematica OF Een zender opslaan Selecteer een zender of een frequentie (zie de desbetreffende rubriek). RDS inschakelen en uitschakelen Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. 9 Druk op Rad Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op " Opslaan ". Druk op de secundaire pagina. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Instellingen ". Druk op " Frequentie ". Selecteer een nummer in de lijst om de eerder gekozen/ingestelde zender op te slaan. Door een nummer ingedrukt te houden wordt de zender onder dat nummer opgeslagen. Selecteer " Radio ". VERVOLGENS Voer de volledige frequentie (bijv.: MHz) in met het toetsenbord en druk op " Bevestigen ". Veranderen van radiozender Door te drukken op de naam van de huidige radiozender wordt de zenderlijst weergegeven. Druk op de naam van de door u gekozen andere radiozender om van zender te veranderen. Of Door op deze toets te drukken worden de zenders achtereenvolgend opgeslagen. Oproepen van opgeslagen zenders Druk op Rad Media om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Opslaan ". 249 Schakel " Volgen RDS " in of uit. Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.

252 Audio en telematica Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) Weergave van de naam van de radiozender waarop is afgestemd. Sneltoets: toegang tot het keuzemenu van geluidsbronnen en de lijst met zenders (of titels, afhankelijk van de geluidsbron). Selecteren van de radiozender. Eventueel uitgezonden programmatype van de radiozender. Beheer van de Jukebox. Weergave van een huidige bewerking. Secundaire pagina. Vorige "multiplex". Vorige radiozender. Weergave van de naam en het nummer van de beluisterde "multiplex" (ook wel "bundel" genoemd). Weergave van de opties: grijs indien actief maar niet beschikbaar, wit indien actief en beschikbaar. Selecteren van de geluidsbron. Weergave van de "DAB"- band. Weergave van de "Radiotekst" van de beluisterde radiozender. Volgende "multiplex". Volgende radiozender. Opgeslagen radiozender, toetsen 1 t/m 15 Kort indrukken: selecteren van de opgeslagen radiozender. Lang indrukken: opslaan van een radiozender. Als de beluisterde "DAB"-zender niet in "FM" beschikbaar is, wordt de optie "DAB FM" grijs weergegeven. Journaline is een informatiedienst op tekstbasis voor digitale radiosystemen. Deze dienst biedt informatie geordend op onderwerpen en subonderwerpen. Via de pagina "LIJST MET DAB-ZENDERS" krijgt u toegang tot deze dienst. 250

253 Audio en telematica Digitale radio Digitale radio zorgt voor een betere geluidskwaliteit en biedt de mogelijkheid grafische informatie weer te geven met actualiteiten van de beluisterde radiozender. Selecteer Lijst op de primaire pagina. Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze uit een aantal radiozenders die in alfabetische volgorde zijn gerangschikt. Volgsysteem DAB+ / FM "DAB" is niet overal beschikbaar. Als het digitale signaal niet goed is, kunt u met het "Volgsysteem digitale zender / FM" dezelfde zender blijven beluisteren doordat het systeem automatisch overschakelt op de desbetreffende analoge "FM"-zender (indien beschikbaar). Als het "Volgsysteem digitale zender / FM" is geactiveerd, kan er sprake zijn van een verschil van enkele seconden als het systeem overschakelt op de analoge "FM"-zender en kan het geluidsvolume veranderen. Als het digitale signaal weer goed is, schakelt het systeem automatisch weer over op "DAB". 9 Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer het veranderen van geluidsbron. Selecteer " DAB-radio ". Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Instellingen ". Als de "DAB"-zender waarnaar wordt geluisterd niet beschikbaar is als "FM"-zender (optie " DAB/FM " grijs weergegeven) of als het "Volgsysteem digitale zender / FM" niet is geactiveerd, wordt het geluid onderbroken als het digitale signaal te zwak wordt. Selecteer " Lijst " op de hoofdpagina. Selecteer " RADIO ". of Selecteer " Lijst zenders " op de secundaire pagina. Selecteer "Volgsysteem digitale zender/fm" en vervolgens " Bevestigen ". Selecteer de radio in de weergegeven lijst. 251

254 Audio en telematica Media USB-speler AUX-aansluiting (AUX-ingang) Geluidsbron kiezen Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer het wijzigen van de geluidsbron. Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan. Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten. Het verwijderen van alle andere dan muziekbestanden en het verminderen van het aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze afspeellijsten versnellen. De afspeellijsten worden iedere keer na het opnieuw aanzetten van het contact of het aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als de lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter. Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de Jack-aansluiting. Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel daarna het volume van de autoradio. De bediening gebeurt via het externe apparaat. CD-speler Plaats de CD in de speler. Selecteer de geluidsbron. Via de toets SRC (bron) op het stuurwiel kunt u van de ene naar de andere geluidsbron overschakelen. Druk op OK om de selectie te bevestigen. 252

255 Audio en telematica Informatie en adviezen De autoradio speelt bestanden met de extensie "wma,.aac,.flac,.ogg,.mp3" met een bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af. Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld. Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4,...) kunnen niet worden afgespeeld. Bestanden met de extensie ".wma" moeten van het type WMA9 Standaard zijn. De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 khz. Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-cd is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. Gebruik uitsluitend USB-sticks met de bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table). Als tegelijkertijd twee identieke apparaten zijn aangesloten (twee USBsticks of twee Apple -spelers), werkt het systeem niet. Het is wel mogelijk om tegelijkertijd een USB-stick en een Apple -speler aan te sluiten. 9 Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " "?. ; ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen. Het systeem is geschikt voor externe USB-geluidsdragers, BlackBerry's of apparatuur van Apple die op de USB-aansluitingen kunnen worden aangesloten (kabel niet meegeleverd). U kunt deze apparatuur bedienen via de audio-installatie van de auto. Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet meegeleverd) op de Jack-plug worden aangesloten. Gebruik bij voorkeur de originele USBkabels van het externe apparaat. 253

256 Audio en telematica Bluetooth streaming audio Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de telefoon via de audioinstallatie in de auto af te spelen. Maak een verbinding met de telefoon: zie de rubriek " Telefoon " en vervolgens " Bluetooth ". Kies het profiel "Audio" of "Alle". Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de telefoon. Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur of met de toetsen van de autoradio. Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een geluidsbron beschouwd. Wij adviseren de functie "Herhalen" van de Bluetooth-apparatuur in te schakelen. Apple -speler aansluiten Sluit een Apple -speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-aansluiting. Het afspelen begint automatisch. De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto. De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts). De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens een andere indeling te selecteren (bijvoorbeeld playlists). Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar de gewenste track. De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw Apple -speler. 254

257 Audio en telematica Beheer van de Jukebox Sluit de apparatuur (MP3-speler, enz.) met behulp van een audiokabel aan op de USB- of de Jack-aansluiting. Selecteer het vergrootglas om een map of een album te openen en kies elk audiobestand afzonderlijk. 9 Wanneer geen enkel audiobestand naar het systeem, met een geheugencapaciteit van 8 GB, is gekopieerd, worden alle pictogrammen met betrekking tot de functie Jukebox gearceerd weergegeven en kunnen ze niet worden gebruikt. Selecteer " Lijst met media ". Selecteer " Kopie jukebox ". Of Selecteer " Bevestigen " en vervolgens " Kopiëren ". Selecteer " Nieuwe map " om een mappenstructuur in de jukebox aan te maken. Selecteer " Structuur behouden " om de structuur van de apparatuur aan te houden. Of Selecteer "Sorteren op map". "Sorteren op album". Tijdens het kopiëren wordt de hoofdpagina weergegeven. U kunt op elk moment de informatie met betrekking tot het kopiëren bekijken door op deze toets te drukken. 255

258 Audio en telematica Instellingen Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Audio-instellingen Audio-instellingen Audio-instellingen 256

259 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Geluidssferen Verdeling De geluidssfeer kiezen. Verdeling van het geluid door het Arkamys - systeem. 9 Instellingen Audio-instellingen Instellingen Scherm uit Effecten Beltonen Spraak Bevestigen Het geluidsvolume selecteren of het volume koppelen aan de wagensnelheid. De melodie en het volume van de beltoon kiezen als de telefoon overgaat. Het geluidsvolume van de stem instellen en kiezen voor het opnoemen van straatnamen. Uw instellingen opslaan. Functie waarmee de verlichting van het scherm kan worden uitgeschakeld. Door op het scherm te drukken wordt de verlichting weer ingeschakeld. 257

260 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Eenheden Fabrieksinstellingen Configuratie Instellen datum en tijd Display 258

261 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen Instellingen Secundaire pagina Systeeminstellingen Eenheden Gegevens wissen Fabrieksinstellingen De eenheden voor de afstand, het brandstofverbruik en de temperatuur kiezen. De gewenste gegevens in de lijst selecteren en vervolgens op Wissen drukken. De oorspronkelijke instellingen terugzetten. 9 Bevestigen De instellingen opslaan. Instellingen Secundaire pagina Tijd/datum Bevestigen De datum en tijd instellen en vervolgens bevestigen. Instellingen Secundaire pagina Scherminst. Automatische tekstweergave uitschakelen Animaties uitschakelen. Bevestigen De instellingen in- of uitschakelen en vervolgens bevestigen. 259

262 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Taalkeuze Configuratie Rekenmachine Kalender 260

263 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen Instellingen Secundaire pagina Bevestigen De taal selecteren en vervolgens bevestigen. 9 Talen Instellingen Secundaire pagina De rekenmachine selecteren. Rekenmachine Instellingen Secundaire pagina De kalender selecteren. Kalender 261

264 Audio en telematica Audio-instellingen Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Audio-instellingen ". Selecteer " Sfeer " De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys - systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en biedt de mogelijkheid de weergave af te stemmen op het aantal inzittenden. Uitsluitend beschikbaar in de configuratie met 6 luidsprekers. Geïntegreerd audiosysteem: het Sound Staging-systeem van Arkamys zorgt voor een betere geluidsverdeling in het interieur. Of Of " Verdeling " " Effecten " De audio-instellingen (Sfeer, Lage tonen, Hoge tonen, Loudness) zijn voor elke geluidsbron apart in te stellen. De instellingen " Verdeling " en " Balans " zijn voor alle geluidsbronnen gelijk. Of Of " Beltonen " " Spraak ". - " Sfeer " (6 verschillende opties) - " Lage tonen " - " Hoge tonen " - " Loudness " (inschakelen/ uitschakelen) - " Verdeling ", (" Bestuurder ", " Alle passagiers ", " Alleen vóór ") - " Geluidssignaal bij aanraken touchscreen " - " Snelheidsafhankelijk volume " (inschakelen/uitschakelen) 262

265 Audio en telematica Instellingen van het systeem wijzigen Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. 9 Druk op de secundaire pagina. Druk op de secundaire pagina. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Systeeminstelling ". Selecteer " Eenheden " om de eenheden voor afstand, verbruik en temperatuur te wijzigen. Selecteer "Gegevens wissen " om de lijst met laatste bestemmingen, de persoonlijke points of interest en de contacten uit het telefoonboek te wissen. Vink de instelling(en) aan en selecteer " Verwijderen ". Selecteer " Scherminst. ". Schakel in of uit: " Automatische tekstweergave uitschakelen " en " Animaties uitschakelen. ". Selecteer " Tijd/datum " om de tijdzone, de synchronisatie met het GPS, de tijd en het formaat en vervolgens de datum te wijzigen. Selecteer " Talen " om de taal te wijzigen. Selecteer " Rekenmachine " om de rekenmachine weer te geven. Selecteer " Kalender " om de kalender weer te geven. Selecteer " Fabrieksinstellingen " om terug te gaan naar de standaardinstellingen. 263

266 Audio en telematica Internet Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 264

267 Audio en telematica Internetbrowser Druk op Internet om de hoofdpagina weer te geven. 9 Druk op " Internetbrowser " om de startpagina van de internetbrowser weer te geven; verbind echter eerst uw smartphone via Bluetooth, optie "Internet". Zie de rubriek " Telefoon ". Het browsen op Internet met de smartphone gebeurt volgens het protocol Dial-Up Networking (DUN). Het is mogelijk dat sommige smartphones van de nieuwste generatie hiermee niet compatibel zijn. 265

268 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Bluetooth (apparatuur) Internet Teller gegevensverbruik Verbinding wifi-netwerk 266

269 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Internet Secundaire pagina Bluetooth Verbinding Zoeken Verbinden / Loskoppelen Bijwerken Verwijderen Het zoeken naar een te verbinden extern apparaat starten. De Bluetooth-verbinding van een geselecteerd extern apparaat tot stand brengen of beëindigen. De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze op te slaan in de autoradio. De geselecteerde telefoon verwijderen. 9 Internet Secundaire pagina Internetsnelheid Bevestigen Reset Bevestigen Alle De instellingen opslaan. De teller van het gegevensverbruik resetten en vervolgens bevestigen. Alle wifi-netwerken weergeven. Internet Secundaire pagina Wifi- verbinding Beveiligd Opgeslagen Toevoegen Inschakelen / Uitschakelen Beveiligde wifi-netwerken weergeven. Geselecteerd(e) wifi-netwerk(en) opslaan. Een nieuw wifi-netwerk toevoegen. Een wifi-netwerk activeren of deactiveren. Verbinden 267 Een door het systeem gevonden wifi-netwerk selecteren en hiermee verbinding maken.

270 Audio en telematica MirrorLink TM 268

271 Audio en telematica MirrorLink TM -verbinding voor smartphones Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder. De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd. Door de eigen smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven. Deze apps moeten compatibel zijn met de MirrorLink TM -technologie. Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig; ga daarom voor de lijst van compatibele smartphones naar de landelijke website van PEUGEOT. Selecteer indien beschikbaar MyPeugeot. en Opmerkingen: - indien u een compatibele smartphone bezit, kan het nodig zijn een speciale app te downloaden die de "MirrorLink TM "- verbinding mogelijk maakt. - een iphone is niet compatibel. Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken. Tijdens het aansluiten van de smartphone op het systeem is het raadzaam de Bluetooth - functie van de smartphone te activeren de USB-kabel aan te sluiten. De smartphone bevindt zich in de laadmodus als hij via de USB-kabel is verbonden. Druk op " Internet " op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven. Druk op "MirrorLink TM " om de functie in het systeem te activeren. Open de app via uw smartphone. Tijdens de procedure wordt een scherm met de gebruiksvoorwaarden weergegeven. Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien. Naast de MirrorLink TM -weergave kunt u de functies "Audiobron" en "Telefoon" blijven gebruiken. Ga terug naar de startpagina om de "MirrorLink TM "-weergave te hervatten. Spraakherkenning Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar om de spraakherkenningsfunctie van uw smartphone via het systeem te activeren. Voor de spraakherkenningsfunctie is een compatibele telefoon nodig die vooraf via Bluetooth met het systeem van de auto is verbonden

272 Audio en telematica Telefoon Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Gesprekkenlijst Contacten 270

273 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Alle oproepen Ontvangen oproepen 9 Telefoon Gesprekkenlijst Verzonden oproepen Contacten Vergrootglas Raadplegen Aanmaken Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te hebben. Bellen Adresbestanden Aanmaken Wijzigen Telefoon Contacten Raadplegen Verwijderen Alles wissen Op naam sorteren Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te hebben. Bevestigen Navigeren Contact zoeken Bellen 271

274 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Bluetooth (apparatuur) Telefoon -verbinding Gedetecteerde apparatuur Opties Telefoon 272

275 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Telefoonverbinding Secundaire pagina Bluetooth Verbinding Zoeken Verbinden / Loskoppelen Bijwerken Verwijderen Externe apparatuur zoeken. De Bluetooth-verbinding van het geselecteerde externe apparaat tot stand brengen of beëindigen. De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze in de autoradio op te slaan. De geselecteerde telefoon verwijderen. 9 Bevestigen De instellingen opslaan. Telefoonverbinding Telefoon Secundaire pagina Gedetecteerde apparatuur Streaming audio Het zoeken naar externe apparatuur starten. Zoeken naar apparatuur Internet In de wacht De microfoon tijdelijk uitschakelen zodat uw telefonische gesprekspartner het gesprek met de passagier niet kan horen. Telefoonverbinding Updaten De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze in de autoradio op te slaan. Secundaire pagina Beltonen De melodie en het volume van de beltoon kiezen als de telefoon overgaat. Telefoonopties Geheugenstatus Gebruikte en beschikbare items, percentage gebruik van intern telefoonboek en van de contacten via Bluetooth. Bevestigen De instellingen opslaan. 273

276 Audio en telematica Bluetooth -telefoon koppelen Het koppelen van de Bluetoothtelefoon aan de handsfree set mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat. Snelle procedure via de telefoon Selecteer in het menu Bluetooth van uw telefoon de systeemnaam in de lijst met gedetecteerde apparatuur. Voer een code van minimaal 4 cijfers in op de telefoon en bevestig. Voer dezelfde code in het systeem in, selecteer " OK " en bevestig. Procedure via het systeem Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en stel deze zo in dat de telefoon "zichtbaar is" (configuratie van de telefoon). Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Bluetooth-verbinding ". Selecteer " Zoeken apparatuur ". Er verschijnt een overzicht van de waargenomen telefoon(s). Als dit niet is gelukt, wordt geadviseerd de Bluetooth-functie van uw telefoon even uit te zetten en opnieuw te activeren. Selecteer de gewenste telefoon en kies " Bevestigen ". Voer een code van minimaal 4 cijfers in om verbinding te maken en " Bevestigen ". Voer dezelfde code in de telefoon in om de verbinding tot stand te brengen. Het systeem stelt voor de telefoon te verbinden met de volgende profielen: - Telefoon (handsfree set, alleen telefoon), - Streaming audio (streaming: draadloos afspelen van audiobestanden van de telefoon), - Internet (alleen webbrowser als uw telefoon compatibel is met de norm Bluetooth Dial-Up Networking "DUN"). Selecteer één of meer profielen en bevestig uw keuze. 274

277 Audio en telematica Verbinding maken met een Bluetooth -apparaat Automatisch opnieuw verbinding maken 9 De beschikbaarheid van diensten hangt af van het GSM-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn. Het systeem kan maar één profiel kiezen als de telefoon geen extra functies heeft. U kunt beide profielen als standaardinstelling kiezen. Raadpleeg voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp, enz.) de site De herkende telefoon wordt weergegeven in de lijst. Afhankelijk van de uitrusting kan, iedere keer dat het contact wordt aangezet, worden gevraagd om de automatische verbinding te accepteren. Het is afhankelijk van het type telefoon of het systeem u vraagt om toestemming voor de overdracht van uw telefoonboek. Zo niet, selecteer dan " Bijwerken ". Als bij terugkomst in de auto de laatst aangesloten telefoon weer in de auto aanwezig is, wordt deze automatisch herkend en binnen ongeveer 30 seconden na het aanzetten van het contact is de koppeling automatisch tot stand gebracht (Bluetooth actief). Om het profiel van de automatische verbinding te veranderen moet u de telefoon in de lijst selecteren en vervolgens de gewenste instelling selecteren. 275 Als het contact wordt aangezet, wordt er automatisch opnieuw verbinding gemaakt met de telefoon waarmee verbinding was toen het contact de laatste keer werd afgezet, indien bij het koppelen voor deze verbindingsoptie is geactiveerd. De verbinding wordt bevestigd door de weergave van een melding en de naam van de telefoon. Handmatig verbinding maken Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Bluetooth " om de lijst van gekoppelde apparaten weer te geven. Selecteer de externe apparatuur waarmee u verbinding wilt maken. Druk op " Zoeken apparatuur ". De verbinding wordt bevestigd door de weergave van een melding en de naam van de telefoon.

278 Audio en telematica Beheer van telefoonverbindingen Met behulp van deze functie kan randapparatuur worden gekoppeld of losgekoppeld en kan randapparatuur uit de lijst van gelinkte randapparatuur worden verwijderd. Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Bluetooth " om de lijst van gekoppelde apparatuur weer te geven. Selecteer de randapparatuur in de lijst. Of Of Selecteer " Zoeken naar apparatuur " " Verbinden / Verbreken " om via Bluetooth verbinding te maken met de geselecteerde randapparatuur of de verbinding te verbreken. " Verwijderen " om de koppeling te verwijderen. Een gesprek aannemen Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het scherm. Of Druk kort op de toets TEL op het stuur om het gesprek aan te nemen. Houd de toets TEL op het stuurwiel langer ingedrukt om het gesprek te weigeren Selecteer " Ophangen ". Bellen Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder het rijden. Parkeer de auto. Gebruik de toetsen op het stuurwiel om te bellen. Een nieuw nummer bellen Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Voer het nummer in via het digitale toetsenbord. Druk op " Bellen " om het nummer te bellen. Een contact bellen Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Of houd de toets TEL op het stuurwiel enige tijd ingedrukt. 276

279 Audio en telematica Selecteer " Contacten ". Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst. Selecteer " Bellen ". Contacten / items beheren Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Contacten ". Selecteer " Bestand aanmaken ". Selecteer " Geheugeninfo " om bijvoorbeeld het aantal gebruikte of beschikbare items te controleren. 9 Laatste nummers bellen Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Gesprekkenlijst ". Of Selecteer " Aanmaken " om een nieuw contact toe te voegen. " Wijzigen " om het geselecteerde contact te wijzigen. Selecteer het contact in de weergegeven lijst. U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil. Of Of " Verwijderen " om het geselecteerde contact te verwijderen. " Alles verwi. " om alle informatie van het geselecteerde contact te verwijderen. 277

280 Audio en telematica Veelgestelde vragen In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio. Navigatie De route wordt niet berekend. VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol bevindt). Controleer de criteria in het menu "Navigatie". De POI's worden niet aangegeven. De POI's zijn niet geselecteerd. Selecteer de POI's in de lijst met POI's. Het geluidssignaal van de "Risicozones" functioneert niet. Het systeem stelt bij belemmeringen geen alternatieve routes voor. Het geluidssignaal is niet geactiveerd. Er wordt geen rekening gehouden met de actuele verkeersinformatie. Activeer het geluidssignaal in het menu "Navigatie". Selecteer de functie "Verkeersinformatie" in het overzicht met criteria. Ontvangst van een melding van een "Risicozone" die niet op mijn route ligt. Het systeem meldt alle "Risicozones" die zich buiten de route in een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook "Risicozones" gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of op parallelbanen bevinden. Zoom in op de kaart om de exacte positie van de "Risicozone" te kunnen bepalen. Selecteer "Op de route" om de waarschuwingen buiten de route uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het moment van de melding en het passeren van het risicogebied te verkorten. 278

281 Audio en telematica 9 VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Sommige files op de route worden niet direct gemeld. Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen. Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de icoontjes van de verkeersinformatie op de kaart). Het filter is te krap ingesteld. Verander de instellingen via "Geografisch filter". De hoogte wordt niet weergegeven. In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...) verkeersinformatie beschikbaar. Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen. Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie. Wacht tot het systeem volledig is opgestart zodat het signaal van ten minste 4 satellieten wordt ontvangen. De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel...) en het weer. Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-signaal. 279

282 Audio en telematica Radio VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...). De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt. De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDSfunctie is ingeschakeld. De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of een parkeergarage). Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio. Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-netwerk. Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen. De naam van de zender verandert. De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd. Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (titel van het actuele nummer enz.). Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender. Houd de toets "List" van de stuurwielbediening ingedrukt om de lijst met zenders bij te werken of druk op de functie van het systeem: "Lijst updaten". 280

283 Audio en telematica Media VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Het afspelen van de muziek op mijn USB-stick begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot 3 minuten). Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave). Wis de bestanden die standaard op de USB-stick staan en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de USB-stick. 9 Als ik met mijn iphone verbinding maak met de telefoonfunctie en ik hem gelijktijdig op de USB-poort aansluit, kan ik de muziekbestanden niet afspelen. De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler. Na het laden van een CD of het aansluiten van een USB-stick moet u enige tijd wachten. Als de iphone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie, forceert deze de streamingfunctie. De streamingfunctie krijgt voorrang boven de USB-functie die daardoor niet gebruikt kan worden. Bij apparatuur van Apple wordt in dat geval een gedeelte van de track niet afgespeeld. De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De gebrande CD is niet compatibel met de CD-speler (udf,...). De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de audio-installatie wordt herkend. Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem een aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren. Koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven de streamingfunctie). - Controleer of de CD op de juiste wijze in de speler is geplaatst. - Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. - Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de rubriek "AUDIO". - De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. - De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen. Dit is een normaal verschijnsel. 281

284 Audio en telematica VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit. De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op. Soms wordt de informatie tijdens de weergave van een mediaspeler niet correct weergegeven. Bij streaming audio start het lezen van bestanden niet. De namen van de nummers en de speelduur verschijnen niet op het scherm bij streaming audio. De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd. De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven. De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het lezen automatisch te starten. De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet. Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0 en kies geen klankkleur. Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en afspeellijsten. Start het afspelen via de aangesloten randapparatuur. 282

285 Audio en telematica Instellingen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Na het instellen van de bassen en hoge tonen is de geluidssfeer niet meer geselecteerd. De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen. Wijzig de instelling van de bassen en de hoge tonen of de geluidssfeer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen. 9 Na het selecteren van een geluidssfeer staan de bassen en hoge tonen weer op 0. Bij het veranderen van de balans wordt de gekozen geluidsverdeling uitgeschakeld. De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen. Wijzig de instelling van de balans of de geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen. Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden de instellingen van de balans uitgeschakeld. 283

286 Audio en telematica VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen. Na het afzetten van de motor wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld. Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (Volume, Lage tonen, Hoge tonen,omgeving, Loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn. Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt. Controleer of de audio-instellingen (Volume, Lage tonen, Hoge tonen, Omgeving, Loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de audiofuncties (Lage tonen,hoge tonen, Balans V-A, Balans L-R) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Lineair" te selecteren en de functie Loudness AAN te zetten als de CD-speler is geselecteerd en UIT te zetten als de radio is geselecteerd. Start de motor om de accu op te laden. 284

287 Audio en telematica Telefoon VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen. Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem. - Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. - Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "Vind mij" staat. 9 De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. Op (services) kunt u bekijken of uw mobiele telefoon compatibel is. Het signaal van de aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar. Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon. Verhoog het volume van de radio eventueel tot het maximum en verhoog het geluidsniveau van de telefoon indien nodig. Sommige contacten komen dubbel voor in de lijst. De contacten worden niet in alfabetische volgorde weergegeven. Het systeem ontvangt geen SMS-berichten. Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden. Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/ of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat sommige contacten dubbel worden overgenomen. Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen. De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het systeem. Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.). Kies "Contacten van simkaart weergeven" of "Contacten van telefoon weergeven". Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon. 285

288

289 Audio en telematica Autoradio / Bluetooth 9 Inhoud Basisfuncties 288 Stuurkolomschakelaars 289 Radio 290 Media 292 Telefoon 296 Audio-instellingen 299 Configuratie 300 Menustructuur/menustructuren display(s) 301 Veelgestelde vragen 302 Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Als de motor is afgezet schakelt het systeem zichzelf, na het inschakelen van de eco-mode, uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. 287

290 Audio en telematica Basisfuncties Aan/uit, volumeregeling. Selecteren van de geluidsbron: Radio: FM1, FM2, AM, CD, USB, AUX, Streaming. Telefoon: een binnenkomend gesprek aannemen. Telefoon, ingedrukt houden: beëindigen van een telefoongesprek, toegang tot het gesprekkenlogboek van de gekoppelde telefoon. Instellen van de geluidsweergave : klankkleur, hoge tonen, bassen, loudness, balans, fader, automatische volumeregeling. Automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. Selecteren van het vorige nummer van de CD, USB. Zoeken in een lijst. Ingedrukt houden: versneld terugspoelen. Weergave van de lijst met radiozenders, de nummers van een CD/USB. Ingedrukt houden: lijst met voorkeuzezenders wijzigen. Huidige bewerking annuleren. Omhoog in de menustructuur (menu of afspeellijst). Automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. Selecteren van het volgende nummer van de CD, USB. Zoeken in een lijst. Ingedrukt houden: versneld vooruitspoelen. Toegang tot het algemene menu. Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender. Radio, ingedrukt houden: opslaan van een zender als voorkeuzezender. Andere geluidsbron: zie de desbetreffende hoofdstukken. Uitwerpen van de CD. 288

291 Stuurkolomschakelaars Radio: selecteren van de vorige/ volgende voorkeuzezender. CD/USB : selecteren van het genre/ de artiest/de index/de map in het overzicht van de mappenstructuur. Selecteren van het vorige/volgende onderdeel van een menu. Radio: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD/MP3/USB: selecteren van het volgende nummer. CD/USB: continu indrukken: versneld vooruitspoelen. Audio en telematica Radio: automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. CD/MP3/USB: selecteren van het vorige nummer. CD/USB: ingedrukt houden: versneld terugspoelen. Volume verhogen. Volume verlagen. 9 Wijzigen van de geluidsbron. Bevestigen van een selectie. Telefoon opnemen/ophangen. Ingedrukt houden: toegang tot het gesprekkenlogboek. Mute: geluid onderbreken door gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen. Geluid weer inschakelen: indrukken van een van de twee volumetoetsen. 289

292 Audio en telematica Radio Opslaan van een radiozender Druk een paar keer achter elkaar op SRC/TEL om het golfbereik FM1, FM2 of AM te selecteren. Lijst met zenders Druk op LIST voor een overzicht van de opgeslagen zenders in alfabetische volgorde. Invoeren van een frequentie Druk op MENU. Houd de gewenste toets ingedrukt om de zender waarnaar u luistert onder deze toets op te slaan. De naam van de zender wordt weergegeven en er klinkt een geluidssignaal om te bevestigen dat de zender is opgeslagen. De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio. Selecteren van een radiozender Selecteer met een van de toetsen de gewenste zender. Bevestig met "OK". Druk kort op een van de toetsen om naar de volgende of vorige letter te gaan. Houd LIST even ingedrukt om de lijst met zenders samen te stellen of bij te werken; de radio-ontvangst wordt dan tijdelijk onderbroken. of Selecteer "Radio". Selecteer "Invoer freq.". Druk op +, druk op - om de gewenste frequentie te selecteren. Bevestig met "OK". Druk op een toets om de desbetreffende opgeslagen zender te beluisteren. 290

293 Audio en telematica RDS Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen. Druk op MENU als de geluidsbron FM1 of FM2 is geselecteerd. Selecteer "Radio". Verkeersinformatie beluisteren De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten TA. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB,...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven TA. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat. Druk op MENU. Tekstberichten weergeven Tekstberichten worden door een radiozender tijdens het luisteren naar de muziek meegestuurd. Druk als de radiogegevens op het scherm worden weergegeven op MENU. Selecteer "Radio". Vink "TXT" aan of uit om de weergave van tekstberichten in of uit te schakelen. 9 Selecteer "Radio". Bevestig uw keuze met "OK". Vink "RDS" aan of uit om het RDSsysteem in of uit te schakelen. Bevestig uw keuze door op "OK" te drukken. Vink "TA" aan of uit om de ontvangst van verkeersinformatie in- of uit te schakelen. Bevestig uw keuze met "OK". 291

294 Audio en telematica Media USB-speler Deze module bestaat uit een USB- en een Jack-aansluiting (volgens uitvoering). Druk op LIST om de menustructuur van de bestanden weer te geven. Selecteer een regel uit de lijst. Het systeem stelt afspeellijsten samen (tijdelijk geheugen), wat bij de eerste aansluiting enkele seconden tot enkele minuten kan duren. Om een lange laadtijd te voorkomen is het raadzaam de bestanden op de USB-stick zoveel mogelijk te beperken tot alleen audiobestanden en een beperkt aantal mappen te gebruiken. De afspeellijsten worden elke keer dat het contact wordt aangezet of een USBstick wordt aangesloten bijgewerkt. Deze afspeellijsten worden opgeslagen: als u niets aan de afspeellijsten wijzigt, is de laadtijd de volgende keer korter. De eerste keer dat er verbinding wordt gemaakt, wordt voorgesteld om een indeling per bestand te maken. Als er later opnieuw verbinding wordt gemaakt, blijft de bestaande indeling behouden. Sluit een USB-stick aan op de USB-aansluiting of sluit het USB-apparaat met een geschikte kabel (niet bijgeleverd) aan op de USBaansluiting. Druk een paar keer op SRC/TEL om "USB" te selecteren. Druk op een van deze toetsen om het vorige of volgende nummer van de afspeellijst te selecteren. Druk op een van deze toetsen om de vorige of volgende afspeellijst te selecteren. Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spelen. 292 Bevestig met "OK". Omhoog in de menustructuur. Druk op MENU. Selecteer "Media". Vink "TA" aan of uit om de ontvangst van verkeersinformatie in- of uit te schakelen. Selecteer de afspeelmodus: "Normaal", "Random", "Alle random" of "Herhaling".

295 Audio en telematica AUX-aansluiting Sluit het externe apparaat (MP3-speler, enz.) met een audiokabel (niet bijgeleverd) aan op de Jack-aansluiting. Druk een paar keer op SRC/TEL om "AUX" te selecteren. Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel daarna het volume van de autoradio. U moet het afspelen regelen met de toetsen van het externe apparaat. Een apparaat mag niet gelijktijdig zijn aangesloten op de Jack-aansluiting en de USB-aansluiting. CD-speler Plaats een CD in de speler; deze zal de CD automatisch afspelen. Plaats een CD met een MP3-afspeellijst in de CD-speler. Het kan maximaal enkele tientallen seconden duren tot de autoradio alle nummers van de afspeellijst heeft gevonden en begint met afspelen. Druk herhaalde malen op de toets SRC/TEL om "CD" te selecteren. Druk op een van deze toetsen om naar het vorige of volgende nummer van de lijst te gaan. Druk op een van deze toetsen om naar de vorige of volgende map te gaan, afhankelijk van de geselecteerde mappenstructuur. Houd een van deze toetsen ingedrukt om versneld vooruit of terug te spoelen. Druk op LIST om de mappenstructuur van de afspeellijst weer te geven. Selecteer een regel in de lijst. Bevestig met "OK". Ga terug naar de eerste map om de indeling te kiezen. - Op Mappen (CD of USB): alle mappen met audio-bestanden worden in een algemeen overzicht en alfabetisch geordend weergegeven, zonder dat daarbij rekening is gehouden met de mappenstructuur. - Op Artiest (alleen USB): alle artiestennamen worden weergegeven in ID3 Tag en in alfabetische volgorde. - Op Genre (alleen USB): alle genres worden weergegeven in ID3 Tag. - Op Playlist (CD of USB): zoals weergegeven in de playlist

296 Audio en telematica Informatie en tips De autoradio speelt via een CD uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3", ".wma", ".wav" af en via een USB-stick bestanden met de extensie".ogg". Het is raadzaam de bestandsnamen niet langer te maken dan 20 karakters en geen speciale karakters te gebruiken (bijv.: ",?, ù) om problemen bij het afspelen of weergeven te voorkomen. Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-cd is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. Afspeellijsten op de CD, de MP3-speler, de ipod of de USB-stick moeten van het type ".m3u" of ".wpl" zijn. Het maximum aantal herkende bestanden bedraagt verdeeld over 500 afspeellijsten op maximaal 8 verschillende niveaus. Op een CD kunt u maximaal 255 MP3- bestanden zetten, verdeeld over maximaal 192 afspeellijsten op maximaal 8 niveaus. Wij raden echter aan om ze over hooguit 2 niveaus te verdelen om de duur van het lezen van de CD beperkt te houden. Bij het lezen van de CD wordt de menustructuur genegeerd. Sluit geen externe harde schijf of USBapparaten die niet bestemd zijn voor audioweergave aan op de USB-poort; hierdoor zou namelijk de audio-installatie beschadigd kunnen raken. Gebruik uitsluitend USB-sticks met FAT32- formaat (File Allocation Table). Om problemen bij het gebruik van de apparatuur te voorkomen is het raadzaam uitsluitend gebruik te maken van originele Apple USB-kabels. 294

297 Audio en telematica Bluetooth streaming audio Met streaming audio kunt u muziekbestanden op uw telefoon via de luidsprekers van de audio-installatie in de auto beluisteren. Kies Streaming-audio als geluidsbron door op de toets SRC/TEL te drukken*. Aansluiten van Apple -spelers 9 Maak een verbinding met de telefoon: zie de rubriek "Telefoon". Selecteer de telefoon die u wilt gebruiken in het menu "Bluetooth: Audio". Het audiosysteem wordt automatisch verbonden met de zojuist gekoppelde telefoon. Via de toetsen op het bedieningspaneel van de radio en de bediening op het stuurwiel kunt u op de gebruikelijke wijze de muziekstukken aansturen**. De informatie over de muziekstukken kan op het display worden weergegeven. De kwaliteit van de weergave is afhankelijk van de kwaliteit van het signaal van de telefoon. * In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het toetsenbord worden geactiveerd. ** Als de telefoon deze functie ondersteunt. Sluit de Apple -speler met een geschikte kabel (niet bijgeleverd) aan op de USB-aansluiting. Het afspelen begint automatisch. Het bedienen van de randapparatuur gebeurt via de audio-installatie in de auto. De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts). De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw Apple -speler. 295

298 Audio en telematica Telefoon Een Bluetooth -telefoon koppelen Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact. Ga naar voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp ). Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon. Er wordt een venster weergegeven met de tekst "Zoeken randapparaat bezig". De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth apparaten. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies. Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon. Bevestig met "OK". Op het scherm wordt een toetsenbord weergegeven: voer een code van minimaal 4 cijfers in. Bevestig met "OK". Op het scherm van de telefoon wordt een bericht weergegeven: voer dezelfde code in en bevestig uw invoer. Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt aantal keren, nogmaals proberen. Op het scherm verschijnt een bericht ter bevestiging van de koppeling. U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen door naar gedetecteerde Bluetooth-apparatuur te zoeken. Druk op de toets MENU. Selecteer "Bluetooth". Selecteer "Zoeken". U kunt slechts één telefoon per keer koppelen. Soms verschijnt het Bluetooth-adres in plaats van de naam van de telefoon. 296 Het telefoonboek en de gesprekkenlijst zijn na de synchronisatie beschikbaar (mits de telefoon compatibel is). De automatische verbinding moet in de telefoon ingesteld worden om elke keer bij het aanzetten van het contact automatisch verbinding te kunnen maken met de telefoon.

299 Audio en telematica Verbindingen beheren Druk op de toets MENU. Selecteer "Bluetooth". Selecteer of deselecteer: - "Tel.": Bluetooth-verbinding. - "Audio": afspelen audiobestanden. Bevestig uw keuze met "OK". Bellen Vanuit het adresboek Druk op de toets MENU. Selecteer "Telefoon". 9 Selecteer "Verbindingen beheren" en bevestig uw keuze. Er verschijnt nu een lijst van de gekoppelde telefoons. "Verwijderen" om de koppeling te verbreken. Selecteer "Bellen". Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor Streaming-audio is. Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor een handsfree telefoon is. Selecteer in de lijst de telefoon die u wilt koppelen. Het koppelen van meer dan 5 telefoons is niet mogelijk. Druk op MENU en selecteer "Bluetooth". Selecteer "Verbindingen beheren". Als er al 5 telefoons zijn gekoppeld, druk dan op "OK" om de telefoon die u wilt verwijderen te selecteren en selecteer vervolgens "Verwijderen" (raadpleeg de paragraaf "Verbindingen beheren"). Selecteer "Adresboek". Selecteer het gewenste nummer. Bevestig met "OK" om het nummer te bellen. Bevestig met "OK". 297

300 Audio en telematica Bellen Laatst gekozen nummers* Houd de toets SRC/TEL ingedrukt tot de lijst met gesprekken verschijnt. U kunt ook op MENU drukken, vervolgens "Telefoon" selecteren, dan "Bellen" en ten slotte "Oproep info" voor een overzicht van de gesprekken. Kies het gewenste nummer uit de lijst: "Gemiste oproepen", "Gekozen nummers" of "Beantwoorde oproepen". Navigeren door de lijst met gesprekken. Druk op een van deze toetsen om de vorige of volgende pagina van de lijst weer te geven. Bevestig met "OK" om het nummer te bellen. De lijst bevat alle verzonden en ontvangen gesprekken die vanuit de auto met de aangesloten telefoon zijn gevoerd. U kunt ook rechtstreeks met de telefoon bellen, zoek in dat geval altijd eerst een veilige parkeerplaats op voordat u gaat bellen. Een gesprek aannemen Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het display. of of Druk op SRC/TEL. selecteer "JA" om het gesprek aan te nemen, selecteer "NEE" om het gesprek te weigeren. U kunt een gesprek ook weigeren door de terugtoets Bevestig met "OK". of de toets SRC/TEL ingedrukt te houden. * Afhankelijk van de specificaties van de telefoon. 298

301 Audio en telematica Gesprekken beheren Ophangen Selecteer in het contextmenu " Ophangen " om het gesprek te beëindigen. Doorschakelfunctie (om de auto te kunnen verlaten zonder het gesprek te onderbreken) In het contextmenu: Audio-instellingen Druk op om het menu met de audio-instellingen op te vragen. Druk op om de volgende instelling op te vragen. 9 Privégesprek U kunt ook de toets SRC/TEL even ingedrukt houden om het gesprek te beëindigen. (de gesprekspartner kan niet meeluisteren) In het contextmenu: Selecteer "Micro OFF" om de microfoon uit te schakelen. Selecteer nogmaals "Micro OFF" om de microfoon weer in te schakelen. Selecteer " Doorschakelfunctie " om het gesprek via de telefoon voort te zetten. Selecteer " Doorschakelfunctie " nogmaals om het gesprek via de auto voort te zetten. In sommige gevallen moet u deze doorschakelfunctie via de telefoon kiezen. Als het contact is afgezet, wordt de Bluetooth-verbinding automatisch weer tot stand gebracht als het contact weer wordt aangezet (afhankelijk van de specificaties van de telefoon). De volgende instellingen zijn mogelijk: - AMBIANCE : BASS, TREBLE en LOUDNESS. - BALANCE (balans links/rechts), FADER (balans voor/achter). - GELUIDSVERDELING (bestuurder of passagier). - AUTOMATISCHE VOLUMEREGELING. De verdeling van het geluid is een audioinstelling die zorgt voor een optimale geluidsweergave afgestemd op het aantal inzittenden in de auto. De audio-instellingen AMBIANCE, TREBLE en BASS zijn gescheiden instellingen, die u voor elke geluidsbron apart kunt verrichten. 299

302 Audio en telematica Configuratie Weergave en taal instellen Druk op de toets MENU. Selecteer "Instelling". Selecteer "Weergave" om het scrollen door de tekst in- of uit te schakelen. Selecteer "Taal" om de taal te wijzigen. Selecteer "Versie" om informatie over de software op te vragen. Selecteer "Systeem" om het systeem te updaten. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk voor meer informatie. Selecteer "Eenheid" om de eenheid van temperatuur te wijzigen (Celsius, Fahrenheit). 300

303 Audio en telematica Menustructuur/menustructuren display(s) MENU Radio 1 1 TA RDS TXT Invoer freq. Media Normaal Random Alle random Herhaling TA Telefoon Bellen Directory Oproep info Gemiste oproepen Gekozen nummers Ontvangen oproepen Status telefoon Bluetooth Bluetooth beheer Zoeken Instelling Weergave Scrollende tekst Taal Deutsch English Español Français Italiano Nederlands Português Português-Brasil Русский Türkçe Versie Systeem Eenheid Celsius Fahrenheit 9

304 Audio en telematica Veelgestelde vragen In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen. VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...). Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn. Controleer of de audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de audio-functies (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de klankkleur te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd. Bij het veranderen van de bassen en hoge tonen wordt de gekozen klankkleur uitgeschakeld. Bij het veranderen van de klankkleur worden de bassen en de hoge tonen op 0 gezet. De klankkleur is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen, behalve als u een eigen klankkleur hebt ingesteld. Stel de bassen en hoge tonen of de klankkleur naar eigen wens in. Bij het veranderen van de balans wordt de geluidsverdeling uitgeschakeld. De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Stel de balans in of kies een geluidsverdeling naar eigen wens. 302

305 Audio en telematica VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...). De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt. De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio. 9 De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage). Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-netwerk. Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg. Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station. Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet. De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen. De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...). De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden. Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. 303 Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt. Druk op de toets SRC/TEL om het golfbereik (FM1 of FM2) te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.

306 Audio en telematica VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler. De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit. De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken. Op het display wordt de melding "Storing USB-randapparatuur" of "Randapparatuur niet herkend" weergegeven. Een telefoon wordt automatisch aangesloten als een verbinding met een andere telefoon wordt verbroken. De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend. De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd. De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag. De USB-stick wordt niet herkend. Automatisch verbinding maken heeft voorrang op handmatig verbinding maken. - Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. - Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. - Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio. - De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. - De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op. Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een klankkleurte selecteren. Laad de batterij van de randapparatuur op. Gebruik uitsluitend USB-sticks met het formaat FAT32 (Files Allocation Table 28 bits). Verander de instellingen van de telefoon om het automatisch verbinding maken uit te schakelen. 304

307 Audio en telematica VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De ipod wordt bij het aansluiten op de USB-aansluiting niet herkend. De ipod is niet compatibel met de USB-aansluiting. 9 De harde schijf of andere randapparatuur wordt bij het aansluiten op de USBaansluiting niet herkend. Tijdens streaming audio wordt het geluid tijdelijk onderbroken. Sommige schijven en randapparatuur hebben meer stroom nodig dan de voeding die de radio levert. Sommige telefoons geven voorrang aan de handsfreesignaalverbinding. Sluit de randapparatuur op het 230 V- stopcontact, de 12 V-aansluiting of een externe voedingsbron aan. Let op: controleer of de randapparatuur zelf geen signaal van meer dan 5 V afgeeft (kans op schade). Schakel de "handsfree"-verbinding uit voor een betere weergave van de streaming-audio. Bij het afspelen tijdens "Alles random" worden sommige nummers overgeslagen. De functie "Alles random" kan maximaal 999 nummers lezen. Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld. De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display. Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt. Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CDspeler uitschakelt. Start de motor om de accu op te laden. Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen. 305

308

309 Audio en telematica Autoradio 9 Inhoud Basisfuncties 308 Stuurkolomschakelaars 309 Radio 310 Media 312 Audio-instellingen 314 Menustructuur/menustructuren display(s) 315 Veelgestelde vragen 316 Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Als de motor is afgezet schakelt het systeem zichzelf, na het inschakelen van de eco-mode, uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. 307

310 Audio en telematica Basisfuncties Aan/uit, volumeregeling. Selecteren van de geluidsbron: FM1, FM2, AM, CD, AUX. Instellen van de geluidsweergave: klankkleur, hoge tonen, bassen, loudness, geluidsverdeling links/ rechts, voor/achter, automatische volumeregeling. Automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. Selecteren vorige nummer van de CD. Zoeken in een lijst. Ingedrukt houden: versneld terugspoelen. Weergave van de lijst met radiozenders, de nummers van de CD of de MP3-afspeellijsten. Ingedrukt houden: updaten van de lijst met radiozenders. Handmatig zoeken naar een volgende zender. Selecteren volgende MP3-afspeellijst. Zoeken in een lijst. Handmatig zoeken naar een vorige zender. Selecteren vorige MP3-afspeellijst. Zoeken in een lijst. Annuleren van de bewerking. Terugkeren naar het vorige item (menu of afspeellijst). 308 Automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. Selecteren volgende nummer van de CD. Zoeken in een lijst. Ingedrukt houden: versneld vooruitspoelen. Toegang tot het algemene menu. Selecteren opgeslagen voorkeuzezender. Radio, lang indrukken: opslaan van een zender. Uitwerpen van de CD.

311 Stuurkolomschakelaars Radio: selecteren van vorige/ volgende voorkeuzezender. Selecteren van het vorige/volgende item van een menu. Audio en telematica Radio: automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. CD/MP3: selecteren van het vorige nummer. CD: ingedrukt houden: versneld terugspoelen. 9 Radio: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD / MP3: selecteren van het volgende nummer. CD: ingedrukt houden: versneld vooruitspoelen. Volume verhogen. Volume verlagen. Wijzigen van de geluidsbron. Bevestigen van een selectie. Mute: geluid onderbreken door gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen. Geluid weer inschakelen: druk op één van de twee volumetoetsen. 309

312 Audio en telematica Radio Opslaan van een radiozender Druk herhaalde malen op SRC/ BAND om het golfbereik FM1, FM2 of AM te selecteren. Houd de gewenste toets ingedrukt om de zender waarnaar u luistert onder deze toets op te slaan. De naam van de zender wordt weergegeven en er klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de zender is opgeslagen. Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio. Selecteren van een zender Druk op een toets om de desbetreffende opgeslagen zender te beluisteren. Lijst met zenders Druk op LIST om de lijst met opgeslagen zenders in alfabetische volgorde weer te geven. Selecteer met een van de toetsen de gewenste zender. Bevestig met OK. Druk kort op een van de toetsen om naar de volgende of vorige letter te gaan. Houd LIST even ingedrukt om de lijst met zenders samen te stellen of bij te werken; de radio-ontvangst wordt dan tijdelijk onderbroken. RDS Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen. Druk op MENU. Selecteer "Radio". Bevestig met OK. Selecteer "RDS". Bevestig met OK. 310

313 Audio en telematica Selecteer "On" of "Off" om de RDSfunctie in of uit te schakelen. Bevestig met OK. Verkeersinformatie beluisteren De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten TA. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD,...) automatisch onderbroken om het verkeersbericht weer te geven TA. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat. Selecteer "On" of "Off" om het uitzenden van verkeersinformatie inof uit te schakelen. Bevestig met OK. 9 Druk op MENU. Selecteer "Radio". Bevestig met OK. Selecteer "Trafic TA". Bevestig met OK. 311

314 Audio en telematica Tekstberichten weergeven Tekstberichten worden door een radiozender meegestuurd en hebben betrekking op het radiostation of de muziek waar naar geluisterd wordt. Druk op MENU. Selecteer "Radio". Bevestig met OK. Selecteer "INFO TEXT". Bevestig met OK. Selecteer "On" of "Off" om de weergave van tekstberichten in- of uit te schakelen. Bevestig met OK. Media AUX-ingang (AUX) Sluit het externe apparaat (MP3-speler, enz.) met behulp van een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de Jack-aansluiting. Druk herhaalde malen op SRC/ BAND totdat "AUX" wordt weergegeven. Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel daarna het volume van de autoradio. U moet het afspelen regelen met de toetsen van het externe apparaat. CD-speler Plaats een CD in de speler; deze zal de CD automatisch afspelen. Plaats een CD met een MP3-afspeellijst in de CD-speler. Het kan maximaal enkele tientallen seconden duren tot de autoradio alle nummers van de afspeellijst heeft gevonden en begint met afspelen. Druk herhaalde malen op de toets SRC/BAND om "CD" te selecteren. Druk op een van deze toetsen om naar het vorige of volgende nummer van de lijst te gaan. Druk op een van deze toetsen om naar de vorige of volgende map te gaan, afhankelijk van de geselecteerde mappenstructuur. Houd een van deze toetsen ingedrukt om versneld vooruit of terug te spoelen. 312

315 Audio en telematica Een MP3-CD afspelen Druk op LIST om de menustructuur van de mappen weer te geven. Selecteer een regel uit de lijst. Bevestig met "OK". Ga terug naar de eerste map om de indeling te kiezen: - Op Mappen : alle mappen met audiobestanden worden in een algemeen overzicht en alfabetisch geordend weergegeven, zonder dat daarbij rekening is gehouden met de mappenstructuur. - Op Playlist : zoals weergegeven in de playlist. Afspeelmethode Druk op MENU. Selecteer "Media". Bevestig met OK. 9 Een pagina overslaan. Selecteer een map/playlist. Start het afspelen van het gekozen nummer. Omhoog in de menustructuur. Er zijn verschillende afspeelmethodes: - Normaal: de nummers worden in de normale volgorde volgens de afspeellijst afgespeeld. - Random: de nummers van een album of een map worden in een willekeurige volgorde afgespeeld. - Alle random: alle nummers van alle mediaspelers worden in een willekeurige volgorde afgespeeld. - Herhaling: alleen de nummers van dit album of deze map worden afgespeeld. Kies de gewenste afspeelmethode. Bevestig met OK om de wijzigingen op te slaan. 313

316 Audio en telematica Informatie en tips De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3", ".wma", ".wav". Geadviseerd wordt om voor bestandsnamen maximaal 20 karakters te gebruiken en verwijder speciale tekens (bijv. : "? ; ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen. De geaccepteerde afspeellijsten moeten van het type.m3u en.pls zijn. Het maximaal aantal herkende bestanden is verdeeld over 500 afspeellijsten op maximaal 8 niveaus. De CD-speler kan CD's met maximaal 255 MP3-bestanden afspelen verdeeld over 8 afspeellijsten. Het is echter raadzaam het aantal speellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd van de CD te voorkomen. Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur. Audio-instellingen Druk op om het menu met de audio-instellingen op te vragen. De volgende instellingen zijn mogelijk: - AMBIANCE, - BASS, - TREBLE, - LOUDNESS, - BALANCE, - AUTOMATISCHE VOLUMEREGELING. Kies de te wijzigen instelling. Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor een CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4) in voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-cd is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. Bevestig met OK. Wijzig de instelling. Bevestig met OK. De audio-instellingen BASS, TREBLE en AMBIANCE kunt u voor elke geluidsbron apart instellen. 314

317 Audio en telematica Menustructuur/menustructuren display(s) MENU Radio 1 1 Weergave 9 Traffic TA 2 2 SCROLLING 2 RDS 2 INFO TEXT 1 Eenheid 1 Media 2 Celsius 2 Afspelen 2 Fahrenheit Normaal Random Alle random Herhaling INFO TEXT 1 Taal 315

318 Audio en telematica Veelgestelde vragen In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen. VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...). Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn. Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd. Bij het veranderen van de bassen en hoge tonen wordt de gekozen klankkleur uitgeschakeld. Bij het veranderen van de klankkleur worden de bassen en de hoge tonen op 0 gezet. De klankkleur is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen. Stel de bassen en hoge tonen of de klankkleur naar eigen wens in. 316

319 Audio en telematica VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...). De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt. De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio. 9 De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage). Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-netwerk. Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg. Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station. Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet. De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen. De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden. Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt. De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...). Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. Druk op de toets SRC om het golfbereik (AM, FM1, FM2 ) te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen. 317

320 Audio en telematica VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler. De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit. Bij het lezen tijdens "Shuffle voor alle media" worden sommige nummers overgeslagen. Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld. De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display. De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend. De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd. De "Shuffle voor alle media" kan maximaal 999 nummers lezen. Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt. Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CDspeler uitschakelt. - Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. - Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. - Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio. - De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. - De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op. Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een klankkleurte selecteren. Start de motor om de accu op te laden. Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen. 318

321 Index A Aanhanger Aansluiten MirrorLink Aansluiting 12V...24 Accessoires Accu Accu laden Achterbank...66 Achterruitverwarming...73 Achteruitrijcamera Achteruitrijlicht...158, 159 Active City Brake AdBlue AdBlue -niveau AdBlue -reservoir Additief AdBlue...43, 185 Afmetingen Afstandsbediening... 11, 16, 33 Afzetten van de motor...15 Airbags... 47, 105 Airbags vóór...105, 108 Airconditioning Airconditioning (handbediend) , 76 Airconditioning met gescheiden regeling...72 Alarmknipperlichten...144, 199 Alarmsysteem...29 Allesdragers Antiblokkeersysteem (ABS) Antispinregeling (ASR)...42, 136 Apple -speler Armleuning Armleuning vóór...65 Audio-aansluitingen...24, 312 Audiokabel Automatische airconditioning...70, 71, 78 Automatische ruitenwissers...84 Automatische transmissie , 142, 192 Automatisch inschakelen alarmknipperlichten Automatisch inschakelen verlichting Automatisch noodremsysteem Autoradio AUX-aansluiting Aux-aansluitingen Aux-ingang B Bagageruimte...28 Banden Bandenspanning...142, 219 Bandenspanningscontrole (met set) Bandenspanning te laag (detectie) Batterij afstandsbediening...32, 33 Batterij afstandsbediening vervangen...32 Bediening autoradio aan stuurkolom Bekerhouder Beladen...142, 164 Benzinemotor...176, 183 Binnenspiegel Blue HDi Bluetooth (handsfree set)...274, 275, 296 Bluetooth (telefoon)...274, 275 Bluetooth-verbinding...266, 274, 275 Bochtverlichting Boordcomputer...139, 140 Brandstof...142, 183 Brandstofniveaumeter Brandstoftank...180, 182 Brandstof tanken...180, 182, 183 Brandstoftank leeg (diesel) Brandstofverbruik Brandstofvulklep...180, 182 Buitenspiegels C CD CD MP , CD-/MP3 -speler , Centrale vergrendeling...16 Cockpit...61 Contact...15 Controle motorolieniveau...57 Controles... 19, 70, 176, 177, 190, 215, 216 D DAB (Digital Audio Broadcasting) - Digitale radio...250, 251 Dagrijverlichting , Dashboardkastje Datum instellen...36 Derde remlicht Detectie te lage bandenspanning , 202 Dieselmotor , 183, 184 Digitale radio - DAB (Digital Audio Broadcasting)...250, 251 Dimlicht , Dimmer dashboardverlichting...52 Display instrumentenpaneel...34, 59, 139,

322 Index E Eco-rijden (adviezen) Electronic Stability Program (ESP)...42, 136, 138 Elektronische remdrukregelaar (REF) Elektronische startblokkering...13, 33 Elektronisch gestuurde versnellingsbak... 20, 114, 142, 192 Extra ingang F Follow me home verlichting... 12, 149, 151 Frequentie (radio)...248, 249 Functie snelweg (richtingaanwijzers) G Gereedschap , 209 Gevarendriehoek Grootlicht , H Halogeenlampen...154, 155 Handgeschakelde versnellingsbak... 20, 112, 142 Handgrepen...12, 64 Handrem...19, 215 Handsfree set...274, 275, 296 Hill-Holder...23 Hoedenplank Hoofdsteunen achter...67, 68 Hoofdsteunen verstellen...63 Hoofdsteunen vóór...63 Hoogteverstelling veiligheidsgordels...102, 103 Hulpoproep Identificatie auto Identificatiegegevens Identificatieplaatjes constructeur Identificatie (stickers) Indeling bagageruimte Indeling interieur Inhoud brandstoftank Instellingen (Menu's) , 258, 260 Instellingen van het systeem Instrumentenpaneel...34 Interieurfilter (vervangen)...70, 216 Interieurverlichting...25, 27 Internet , 265 ISOFIX bevestigingen...96 ISOFIX kinderzitjes I JACK-aansluiting...24, 252 Jack-kabel Jukebox (beluisteren) Jukebox (kopie) Kaartleeslampjes...25 Kentekenplaatverlichting Kinderbeveiliging Kinderen...94, Kinderen (veiligheid) Kinderzitjes... 87, 88, 92-94, 100 Kinderzitjes (conventioneel)...93 Kleurcode lak Klokje (instellen)...36, 37 Koelvloeistoftemperatuur...51 Koelvloeistoftemperatuurmeter...51 Kofferdeksel sluiten...28 Koplampverstelling Krik , 209 L Laden accu Lampen vervangen...154, 158, 159 LED's LED-verlichting Lekke band J K 320

323 Index N Lichtmetalen velgen Lichtschakelaar...145, 151 Lokaliseren van de auto...12 Luchtfilter (vervangen)...70, 216 Luchtrecirculatie...78 M Matte lak Matten Mat verwijderen Menu , 230, 234, 242, 244, 246, 256, 258, 260, 270, 272 Menu's (audio)...242, 244, 246 Menu's (Touchscreen) , 227 Menustructuren display , 230, 234, 242, 244, 246, 256, 258, 260, 270, 272, 301, 315 Milieu...32, 142 Milieubewust rijden Mistachterlicht , 158, 159 Mistlampen...154, 155 Mistlampen vóór , 153, 157, 160 Monteren allesdragers Motorkap Motorkapsteun Motorolieniveaumeter... 57, 215 MP3 (CD) Navigatiesysteem , 230, 234 Niveau brandstofadditief diesel Niveau koelvloeistof...51 Niveau remvloeistof... 56, 73, 86, 189, 215 Niveau ruitensproeiervloeistof...86 Niveaus en controles...51, 56, 73, 86, 176, 177, 189, 215, 216 Noodbediening achterklep...31 Noodoproep Noodprocedure starten Noodremassistentie (AFU) Nulstelling onderhoudsindicator...56 O Oliefilter Oliefilter (vervangen) Olieniveau... 57, 215 Oliepeilstok... 57, 215 Onder de motorkap...176, 177 Onderhoudscontroles Onderhoudsindicator...54 Ontdooien...72, 73, 76 Ontgrendelen Ontgrendelen bagageruimte...28 Ontluchten brandstofsysteem Ontwasemen...72, 76 Opbergvakken...65, 161 Opbergvakken portieren Openen bagageruimte...28, 31 Openen brandstofvulklep Openen motorkap Openen portieren Openen zonnescherm panoramadak...26 Opschakelindicator...59 Overzicht zekeringen P Panoramadak...26 Park Assist Parkeerlichten , 150, 151, , 158, 159 Peugeot Connect Assistance Peugeot Connect Packs Peugeot Connect SOS Plafonnier...25 Portieren sluiten...16 R Radio , 249, 252, 290 Radiozender...248, 249 RDS Regeling luchtopbrengst...78 Regeling luchtverdeling...78 Regelmatige controles...19, 70, 190, 215, 216 Regelmatig onderhoud Regeneratie roetfilter Rembekrachtigingsysteem Remblokken...19, 215 Remlichten...158, 159 Remmen...19, 215 Remschijven...19, 215 Reservewiel ,

324 Index Reservoir ruitensproeiers...86 Richtingaanwijzers , 151, 154, 155, 158, 159 Rijadviezen Rijstrookcontrolesystemen Risicozones (update) Roetfilter Ruitbediening...81 Ruitensproeier achter...85 Ruitensproeiers...85 Ruitenwisser achter...85 Ruitenwisserbladen vervangen...86 Ruitenwissers... 39, 83, 84 Ruitenwisserschakelaar S Schakelaars stoelverwarming...65 SCR (Selective Catalytic Reduction) SCR-systeem...45, 185 Selectiehendel handgeschakelde versnellingsbak Serienummer auto Set voor tijdelijke bandenreparatie Sfeerverlichting...27 Sjorogen Slepen van een auto Sleutel... 11, 16 Sleutel met afstandsbediening...13, 33 Sneeuwkettingen Snelheidsbegrenzer...126, 131 Snelheidsregelaar...128, 131 Spaarfase...60 Starten Starten van de auto...13, 14, 114, 116 Starten van de motor...15 Stilzetten van de auto...13 Stoelen achter...67 Stoelen verstellen...12, 62, 64 Stoelverwarming...65 Stop & Start...20, 72, 122, 175, 180, 190 Streaming audio Bluetooth , 254, 295 Stuurkolomschakelaars Stuurslot...13 Supervergrendeling...17 Synchroniseren afstandsbediening...32 Tankbeveiliging Te laag brandstofniveau Telefoon , 272, Temperatuurregeling...78 Tijdelijke bandenspanning (met set) Tijd instellen...36, 37 TMC (verkeersinformatie) Toegang tot de achterbank...12, 64 Toevoer van buitenlucht...78 Touchscreen...53, 140, 202 Touchscreen (Menu's) , 227 Trekhaak T U Uitschakelen airbag passagier Updaten risicozones UREA USB USB-aansluiting...24, 252, 293 USB-poort V Veiligheidsgordels...93, Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen...87, 88, 92, 94, 96-99, 105 Ventilatie , 76, 142 Ventilatieroosters...69 Vergrendeling kofferdeksel...28 Verkeersinformatie (TA) , 291 Verkeersinformatie (TMC) Verklikkerlampjes...37 Verklikkerlampje SCR-systeem...45 Verlichting overdag , Versnellingshendel Verwarming... 71, 76, 142 Voorstoelen...12, 62, 64

325 Index W Waarschuwingssignaal sleutel in contact...15 Waarschuwing vergeten verlichting Webbrowser , 265 Wiel demonteren Wiel monteren Wiel verwisselen , 209 Wifi-netwerkverbinding Window-airbags , 108. Z Zekeringen Zekeringen vervangen Zekeringkast dashboard Zekeringkast motorruimte Zij-airbags , 108 Zijknipperlicht Zonnescherm (panoramadak)...26 Zuinig rijden

326

327

328

329

330

331 Dit boekje behandelt alle beschikbare uitrustingen van dit model. Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien. Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen en illustraties wordt niet aanvaard. Automobiles PEUGEOT behoudt zich het recht voor tussentijds wijzigingen aan te brengen in de door haar gevoerde modellen en de bijbehorende uitrusting en accessoires, zonder verplicht te zijn dit boekje aan te passen. Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van uw auto. Vergeet niet dit boekje bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven. Daarnaast zijn er stickers aanwezig in uw auto om u te herinneren aan bepaalde veiligheidsvoorschriften. Haal ze niet los; ze kunnen de nieuwe eigenaar ook van pas komen. Gedrukt in de EU Automobiles PEUGEOT verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht. Reproductie of vertaling van dit document, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van Automobiles PEUGEOT. Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in staat u dit te bieden. Belangrijke informatie: - Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronische systeem van uw auto veroorzaken. Ga naar het PEUGEOT-netwerk voor meer informatie over het aanbod aan accessoires met een artikelnummer. - Uit veiligheidsoverwegingen is toegang tot de diagnose-aansluiting met betrekking tot de elektronische systemen in de auto uitsluitend voorbehouden aan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats waar de beschikking is over speciaal geschikt gereedschap (kans op storingen in de elektronische systemen die kunnen leiden tot pech of ernstige ongevallen). De fabrikant kan geen verantwoordelijkheid aanvaarden als deze aanwijzing niet wordt opgevolgd. - Wijzigingen of aanpassingen die niet door Automobiles PEUGEOT zijn voorzien of toegestaan, of die niet volgens de technische voorschriften van de fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen van de wettelijke en contractuele garanties. Néerlandais 03-15

332 Néerlandais NE

333 Vervangt Afmetingen (in mm) Praktische informatie NE A070

334 Audio en telematica Internetdiensten Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 2

335 Audio en telematica Internetbrowser Druk op Internetdiensten om de hoofdpagina weer te geven. Druk op " Internetbrowser " om de startpagina van de internetbrowser weer te geven; verbind echter eerst uw smartphone via Bluetooth, optie "Internet". Zie de rubriek " Telefoon ". Het browsen op Internet met de smartphone gebeurt volgens het protocol Dial-Up Networking (DUN). Het is mogelijk dat sommige smartphones van de nieuwste generatie hiermee niet compatibel zijn.. 3

336 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Bluetooth (apparatuur) Instellingen internetverbinding Teller gegevensverbruik Wifi-verbinding 4

337 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen Internetdiensten Secundaire pagina Bluetooth Verbinding Zoeken Verbinden /Loskoppelen Updaten Verwijderen Het zoeken naar een te verbinden extern apparaat starten. De Bluetooth-verbinding van een geselecteerd extern apparaat tot stand brengen of beëindigen. De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze op te slaan in de autoradio. De geselecteerde telefoon Verwijderen. Internetdiensten Secundaire pagina Internetsnelheid Bevestigen Reset Bevestigen Alle De instellingen opslaan. De teller van het gegevensverbruik resetten en vervolgens bevestigen. Alle Wifi-netwerken weergeven. Internetdiensten Secundaire pagina Wifi-verbinding Beveiligd Opgeslagen Toevoegen On /Off Verbinden Beveiligde Wifi-netwerken weergeven. Geselecteerd(e) Wifi-netwerk(en) opslaan. Een nieuw Wifi-netwerk toevoegen. Een Wifi-netwerk activeren of deactiveren. Een door het systeem gevonden Wifi-netwerk selecteren en hiermee verbinding maken.. 5

338 Audio en telematica MirrorLink TM Optioneel afhankelijk van de smartphone en het besturingssysteem. 6

339 Audio en telematica MirrorLink TM -verbinding voor smartphones Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder. De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd. Door de smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven. Deze apps moeten compatibel zijn met de MirrorLink TM -technologie. Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig. Om te zorgen voor een optimale communicatie tussen de smartphone en het systeem moet de smartphone in ieder geval worden ontgrendeld. Houd het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up to date. Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn. Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken. Opmerkingen: - indien u een compatibele smartphone bezit, kan het nodig zijn een speciale app te downloaden die de "MirrorLink TM "- verbinding mogelijk maakt. Tijdens het aansluiten van de smartphone op het systeem is het raadzaam de Bluetooth -functie van de smartphone te activeren Sluit de USB-kabel aan. De smartphone bevindt zich in de laadmodus als hij via de USB-kabel is verbonden. Druk op " Internetdiensten " op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven. Druk op " MirrorLink TM " om de functie in het systeem te activeren. Open de app via uw smartphone (optioneel afhankelijk van de smartphone en het besturingssysteem). Tijdens de procedure worden verschillende schermen weergegeven waarin u wordt gevraagd de koppeling met bepaalde functionaliteiten te accepteren. Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien. Nadat de verbinding tot stand is gebracht, wordt een scherm weergegeven met daarop de eerder op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLink TM -technologie. Als dit slechts één app betreft, wordt deze automatisch geactiveerd. Tijdens de MirrorLink TM -weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de schermtoetsen in de bovenste balk van het scherm. De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen. Spraakherkenning Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar om de spraakherkenningsfunctie van uw smartphone via het systeem te activeren. Voor de spraakherkenningsfunctie is een compatibele smartphone nodig die vooraf via Bluetooth met het systeem van de auto is verbonden.. 7

340 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 8

341 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Weergeven van of terugkeren naar de eerder op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLink TM -technologie. Internetdiensten MirrorLink TM Weergeven van een menulijst afhankelijk van de eerder geselecteerde app. "Back": huidige bewerking annuleren, omhooggaan in de menustructuur. "Home": weergeven of terugkeren naar de pagina "Modus auto". Weergeven van de eerste pagina van de "Internetdiensten".. 9

342 Audio en telematica CarPlay 10

343 Audio en telematica CarPlay -verbinding voor smartphones Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder. De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd. Door de smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven. Deze apps moeten compatibel zijn met de CarPlay -technologie. Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig; het is daarom raadzaam het besturingssysteem van uw smartphone up to date te houden. Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn. Of Sluit de USB-kabel aan. De smartphone bevindt zich in de laadmodus als hij via de USB-kabel is verbonden. Bij het aansluiten van de USB-kabel zal de functie " Telefoon " overgaan in de functie " CarPlay " op het menu-overzicht. Druk op " CarPlay " om de CarPlay - interface weer te geven. Sluit de USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als hij is verbonden met de USB-kabel. Druk op " Internetdiensten " op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven. Druk op " CarPlay " om de CarPlay - interface weer te geven. Spraakherkenning Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar om de spraakherkenningsfunctie van uw smartphone via het systeem te activeren. Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken. Tijdens de procedure worden één of meerdere schermen weergegeven waarin u wordt gevraagd de koppeling met bepaalde functionaliteiten voor de verbinding te accepteren.. 11

344 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 12

345 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Favorieten Telefoon Aanwijzingen Contacten Toetsenbord De functie "Telefoon" gaat automatisch over op de spraakherkenning "Siri". Druk op "Weergeven contacten" voor toegang tot de menu's van de telefoon. Voic Lijsten Internetdiensten Apple CarPlay Muziek Artiesten Nummers Albums Overig... Druk op "Muziek" om te navigeren en nummers van uw smartphone te selecteren. Druk op "Beluisteren" voor toegang tot het nummer dat wordt afgespeeld. Kaart Bestemmingen Druk op "Bestemmingen" om via spraakherkenning "Siri" of het toetsenbord een adres te zoeken. De functie GPS komt tot stand via de 3G-, 4Gof Wifi-internetverbinding van de telefoon. Berichten Beluisteren Berichten weergeven De functie "Berichten" gaat automatisch over op de spraakherkenning "Siri" om het bericht en de geadresseerde uit te spreken. Druk op "Berichten weergeven" voor toegang tot de berichten. Toegang tot het nummer dat wordt afgespeeld.. 13

346 Rijden Handgeschakelde versnellingsbak Vijf versnellingen Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5e versnelling in te schakelen. Inschakelen van de achteruitversnelling Zes versnellingen Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5 e of de 6 e versnelling in te schakelen. Inschakelen van de achteruitversnelling Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken: - zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand, - trap het koppelingspedaal in. Op het display van het instrumentenpaneel wordt de schakelindicator met de geadviseerde versnelling weergegeven. Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts en vervolgens naar achteren. Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait. Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar links en vervolgens naar voren. Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait. 112

347 Rijden Elektronisch gestuurde versnellingsbak Vijf versnellingen Zes versnellingen Automatisch schakelprogramma In deze stand wordt automatisch geschakeld, zonder tussenkomst van de bestuurder. Starten en wegrijden Selectiehendel in de stand N. Houd het rempedaal stevig ingetrapt. 5 R. Achteruit. N. Neutraalstand. A. Automatisch schakelprogramma. M. Handmatig schakelen. R. Achteruit. N. Neutraalstand. A. Automatische stand. M. Handgeschakelde stand. U kunt op elk gewenst moment overschakelen van de stand A naar M en van M naar A. Start de motor. Zet de selectiehendel in de stand A of R. Laat het rempedaal los en geef voorzichtig gas. Als de motor niet aanslaat: - Als " N" knippert op het instrumentenpaneel, zet dan de selectiehendel in de stand A en vervolgens in de stand N. - Als de melding "Voet op het rempedaal" wordt weergegeven, trap dan stevig het rempedaal in. De geselecteerde stand A, R of N van de selectiehendel wordt weergegeven op het display. 113

348 Rijden Stoppen op een helling Houd de auto niet stil met het gaspedaal maar gebruik hiervoor de parkeerrem. Parkeren van de auto Zet de selectiehendel in de stand N en trek de parkeerrem aan. Handmatig schakelen Schakelflippers aan de stuurkolom Tijdelijk handmatig schakelen U kunt tijdelijk handmatig schakelen, bijvoorbeeld om even snel in te halen, terwijl de automatische stand blijft ingeschakeld. Bedien de flippers "+" of "-" achter het stuurwiel. De desbetreffende versnelling wordt ingeschakeld als het motortoerental dit toestaat. De aanduiding AUTO blijft op het display van het instrumentenpaneel staan. Als de flippers enige tijd niet meer gebruikt worden, gaat de versnellingsbak weer over op de automatische stand. In deze sequentiële stand kunt u zelf schakelen. Zet de selectiehendel in de stand M. Beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen. Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te schakelen. 114 Druk op de achterzijde van de schakelflipper "+" om op te schakelen. Druk op de achterzijde van de schakelflipper "-" om terug te schakelen. De ingeschakelde versnelling wordt weergegeven op het display.

349 Rijden Kruipfunctie Afhankelijk van de uitvoering: rijden zonder gas te geven. Bij parkeren, keren enz. Als de motor stationair draait, de parkeerrem is vrijgezet en de stand A, M of R van de selectiehendel is geselecteerd, begint de auto te rijden zodra u het rempedaal loslaat. De auto stopt zodra het bestuurdersportier wordt geopend. Sluit in dat geval het portier en trap het rem- of gaspedaal in om de kruipfunctie weer te activeren. Praktische informatie Na het loskoppelen en weer aansluiten van de accu moet de versnellingsbak worden gereset. Zet het contact aan. De aanduidingen AUTO en - verschijnen op het instrumentenpaneel. Selecteer de stand N. Trap het rempedaal in en houd het stevig ingetrapt. Wacht ongeveer 30 seconden tot " N " of het nummer van een versnelling wordt weergegeven op het instrumentenpaneel. Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden en de aanduiding AUTO knippert in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het scherm, duidt dit op een storing van de versnellingsbak. Laat uw auto controleren door het PEUGEOTnetwerk of door eengekwalificeerde werkplaats. 5 Laat het rempedaal los. De versnellingsbak is weer gebruiksklaar. 115

350 Rijden Automatische transmissie P. Parking - Parkeerstand. R. Reverse - Achteruit. N. Neutral - Neutraalstand. D. Drive - Automatische stand. S. Sport - Voor een meer dynamische rijstijl. Sneeuw - Voor het rijden op besneeuwde wegen. Weergave op het instrumentenpaneel Wanneer u een stand selecteert met de selectiehendel, wordt de desbetreffende stand weergegeven op het instrumentenpaneel. Verklikkerlampje "Voet op rempedaal" Trap het rempedaal in als dit verklikkerlampje gaat branden op het instrumentenpaneel. Automatisch schakelprogramma In deze stand wordt automatisch geschakeld, zonder tussenkomst van de bestuurder. Starten en wegrijden Parkeerrem aangetrokken. Start de motor. Selectiehendel in de stand P of N. Houd het rempedaal stevig ingetrapt. Zet de parkeerrem vrij. Zet de selectiehendel in de stand D (vooruit) of R (achteruit). Laat het rempedaal los en geef voorzichtig gas. De auto begint te rijden. Laat bij draaiende motor nooit kinderen alleen achter in de auto. 116

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot. De app Start MyPeugeot is beschikbaar voor uw auto en helpt u uw nieuwe Peugeot nog beter te leren kennen.

Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot. De app Start MyPeugeot is beschikbaar voor uw auto en helpt u uw nieuwe Peugeot nog beter te leren kennen. Instructieboekje Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot Start Mirror Screen Start Het instructieboekje. App die u kunt downloaden op uw smartphone. App die kan worden weergegeven op het touchscreen van

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto.

Nadere informatie

Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek "Persoonlijke pagina".

Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek Persoonlijke pagina. Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek "Persoonlijke pagina". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Als u de gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles

Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles ! Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronisch

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van Peugeot,

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van Peugeot,

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

Het instructieboekje online

Het instructieboekje online INSTRUCTIEBOEKJE Het instructieboekje online Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek " MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie

Nadere informatie

Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Als u het instructieboekje

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Instructieboekje Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Uw instructieboekje is te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Bekijk uw instructieboekje via de website van Citroën, rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u rechtstreeks

Nadere informatie

Uw auto komt tot leven op internet!

Uw auto komt tot leven op internet! Instructieboekje ! Dankzij de internetsite SERVICE BOX, biedt PEUGEOT u de mogelijkheid uw boorddocumentatie gratis en eenvoudig online te raadplegen. Met het gebruiksvriendelijke SERVICE BOX hebt u altijd

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

Het instructieboekje online

Het instructieboekje online INSTRUCTIEBOEKJE Het instructieboekje online Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

INSTRUCTIebOekje CITROËN C4 CACTUS C4-cactus_nl_Chap00_couv-debut_ed

INSTRUCTIebOekje CITROËN C4 CACTUS C4-cactus_nl_Chap00_couv-debut_ed Instructieboekje CITROËN C4 CACTUS Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Uw instructieboekje is te vinden op de website van CITROËN,

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over

Nadere informatie

InstruCtIeboekje C4-Picasso-II_nl_Chap00_couv-debut_ed

InstruCtIeboekje C4-Picasso-II_nl_Chap00_couv-debut_ed Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEKJE PEUGEOT 5008

INSTRUCTIEBOEKJE PEUGEOT 5008 INSTRUCTIEBOEKJE PEUGEOT 5008 Toegang tot het instructieboekje Het instructieboekje is beschikbaar op de PEUGEOTwebsite, in de rubriek "Persoonlijke pagina" of op het volgende adres: http://public.servicebox.peugeot.com/ddb/

Nadere informatie

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide VOLVO V70 & XC70 quick guide PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier te beleven aan uw nieuwe

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN JUMPER 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748384

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN JUMPER 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748384 U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/ -begrenzer. 2. Stuurwielverstelling. 3. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon. 6. Versnellingshendel.

Nadere informatie

Toegang tot het instructieboekje

Toegang tot het instructieboekje INSTRUCTIEBOEKJE Toegang tot het instructieboekje Het instructieboekje is beschikbaar op de CITROËNwebsite, in de rubriek "MyCitroën" of op het volgende adres: http://service.citroen.com/ddb/ Download

Nadere informatie

WELKOM. PEUGEOT dankt u voor het vertrouwen en wenst u een goede reis.

WELKOM. PEUGEOT dankt u voor het vertrouwen en wenst u een goede reis. INSTRUCTIEBOEKJE WELKOM Belangrijke informatie: het monteren van een uitrusting of een elektrische accessoire zonder artikelnummer van Automobiles PEUGEOT, kan een storing in het elektronische systeem

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK KLOKKEN. Display

INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK KLOKKEN. Display INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK Display De klokken en verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel geven informatie over de werking van de auto. KLOKKEN 1. Toerenteller.

Nadere informatie

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33. Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht

Nadere informatie

NL ESP-Systeem

NL ESP-Systeem 603.83.515 NL ESP-Systeem ESP-SYSTEEM (Electronic Stability Program) Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. De werking

Nadere informatie

DS 7 CROSSBACK INSTRUCTIEBOEKJE

DS 7 CROSSBACK INSTRUCTIEBOEKJE DS 7 CROSSBACK INSTRUCTIEBOEKJE Toegang tot het instructieboekje Het instructieboekje is beschikbaar op de DS AUTOMOBILES-website, in de rubriek "MyDS" of op het volgende adres: http://service.dsautomobiles.com

Nadere informatie

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM H6716G Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motor-immobilisatiesysteem. Tevens beschikt het voertuig over een aantal extra veiligheidssystemen.

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkering

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje IN CITROËN JUMPY Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Lees de gebruikershandleiding voor gebruik zorgvuldig door en maak u vertrouwd met de verschillende functies van uw autoalarm. Deze handleiding beschrijft de functies

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

PEUGEOT PK ALLURE

PEUGEOT PK ALLURE PEUGEOT 308 110PK ALLURE Prijs voertuig : * 15 900 * Excl. kosten van inschrijving en brandstof. vermelding verplicht vanaf 1.1.79 conform decreet 78993 van 4.10.78 Garantie Leeuwekeur Comfort (6 Maand)

Nadere informatie

Sloten en alarmen. Gebruiken van de zender

Sloten en alarmen. Gebruiken van de zender Sloten en alarmen ALARMSYSTEEM* Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motorimmobilisatiesysteem. Teneinde maximale veiligheid en maximaal bedieningsgemak te garanderen

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: In deze handleiding vind je de specifieke voertuigkenmerken van de Suzuki Swift. Algemene dingen kun je in je Ris praktijkboek vinden. Dus hier kun je b.v. vinden met welk knopje je de

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN DS5 HYBRIDE 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748380

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN DS5 HYBRIDE 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748380 U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

InstructIeboekje boxer_nl_chap00_couv-debut_ed

InstructIeboekje boxer_nl_chap00_couv-debut_ed Instructieboekje Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Scan deze code voor directe toegang tot uw instructieboekje. Uw instructieboekje

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto.

Nadere informatie

InstructIeboekje Jumper_nl_Chap00_couverture_ed Jumper_nl_Chap00_couverture_ed

InstructIeboekje Jumper_nl_Chap00_couverture_ed Jumper_nl_Chap00_couverture_ed Instructieboekje Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Uw instructieboekje is te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCITROËN".

Nadere informatie

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 INFOTEC AP/TAVG/MMXP/MUX BEVESTIGING DIAGNOSE BSI ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 G05 CONTROLEPROCEDURE VAN DE FUNCTIE CENTRALE VERGRENDELING Toepassing bij PEUGEOT 206 (vanaf DAM-nr. 9076)

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding Cobra Alarm 4627 Gebruikers Handleiding Clifford Electronics Benelux BV Tel.+31 20 40 40 919 info@clifford.nl ISO 9001:2008 Cobra Alarmsysteem: Diefstal is de laatste tijd explosief gestegen. CAN Bus manipulatie

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/- begrenzer. 2. Hendel stuurwielverstelling.. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon.

Nadere informatie

G A PSL O G O O EEN IN

G A PSL O G O O EEN IN IN EEN OOGOPSLAG 5 1 Exterieur Sleutel - Afstandsbediening 2a 6 Gescheiden ontgrendeling van cabine en laadruimte. Alleen vergrendeling van de laadruimte. Volledige vergrendeling van de auto. 2b 7b 7a

Nadere informatie

Ontgrendelen van de achterdeuren

Ontgrendelen van de achterdeuren Toegang tot de auto 18 TOEGANG TOT DE AUTO AFSTANDSBEDIENING Ontgrendelen van de cabine Druk op deze knop om de cabine van uw auto te ontgrendelen. Het lampje op de afstandsbediening gaat branden, de plafonnier

Nadere informatie

4 - In een oogopslag In een oogopslag - 5 COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/- begrenzer. 2. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 3. Airbag bestuurder. Claxon. 4. Instrumentenpaneel. 5. Alarmknop.

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: De voorkant De verlichting moet heel zijn en werken (de werking van de verlichting, remlichten en richtingaanwijzers kan voor je gaat rijden gecontroleerd worden door de examinator) De

Nadere informatie

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen:

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen: F I A T B R A V O 603.81.708 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Bravo. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

: verwijzing rubriek. : verwijzing bladzijde

: verwijzing rubriek. : verwijzing bladzijde Exterieur Sleutel - Afstandsbediening 2a 6 Volledige ontgrendeling van de auto. Volledige vergrendeling van de auto. 2b 6b Verklaring : verwijzing rubriek 6a : verwijzing bladzijde Schuifdeur 2a 17 Trek

Nadere informatie

4 - In een oogopslag In een oogopslag - 5 COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar. 2. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 14. Dashboardkastje / aansluitingen audio/video. 15. Schakelaars stoelverwarming.

Nadere informatie

Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier aan uw nieuwe Volvo te beleven. Zie voor meer informatie het instructieboekje.

Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier aan uw nieuwe Volvo te beleven. Zie voor meer informatie het instructieboekje. VOLVO S80 BEKNOPTE HANDLEIDING PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier aan uw nieuwe Volvo te

Nadere informatie

Automatische transmissie

Automatische transmissie Automatische transmissie TRANSMISSIEHENDEL H3916 De CommandShift transmissie kan als automaat en als handbak worden gebruikt. Automatische bediening Normaal staat de transmissie op 'automatisch'. Nadat

Nadere informatie

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN Kort overzicht Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN 6 5 4 3 2 1 12 9 3 6 80 100 120 km/h 60 140 40 160 LAND - - ROVER 20 0 180 200 H4959 7 8 9 1. Frisseluchtrooster - bedieningsknop 2. Ventilator - regeling

Nadere informatie

ROOD Niet goed, zet uw auto op een veilige plaats stil en bel de mobiliteitsservice!

ROOD Niet goed, zet uw auto op een veilige plaats stil en bel de mobiliteitsservice! Mobiliteitsservice: 088-2692888 Twijfelt u? Bel dan Van den Udenhout 073-64644444 Lampje Betekenis ROOD Niet goed, zet uw auto op een veilige plaats stil en bel de mobiliteitsservice! Centraal waarschuwingslampje:

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T D U C A T O G E B R U I K E N O N D E R H O U D Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

EERSTE KENNISMAKING B U I T E N Z I J D E. Open dak

EERSTE KENNISMAKING B U I T E N Z I J D E. Open dak B U I T E N Z I J D E I Open dak Dit dak zorgt voor meer lucht en licht in het interieur. EERSTE KENNISMAKING 100 Parkeerhulpsensoren Nadat u de achteruitversnelling heeft ingeschakeld, waarschuwt het

Nadere informatie

Centrale ontgrendeling. Centrale vergrendeling

Centrale ontgrendeling. Centrale vergrendeling Toegang tot de auto 7 TOEGANG TOT DE AUTO SLEUTEL AFSTANDSBEDIENING Centrale ontgrendeling Supervergrendeling Met de sleutel kunnen de sloten van de auto vergrendeld en ontgrendeld worden en kan de motor

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA

INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA Geachte klant, Wij bedanken u dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa Spider is ontworpen voor een veilige, comfortabele en rustige rit, zoals u van Alfa Romeo

Nadere informatie

Starten, schakelen & wegrijden:

Starten, schakelen & wegrijden: Auteursrechtinformatie Dit document is bedoeld voor eigen gebruik. In het algemeen geldt dat enig ander gebruik, daaronder begrepen het verveelvoudigen, verspreiden, verzenden, herpubliceren, vertonen

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

Renault Clio Energy TCe 90pk ECO2 Dynamique 2016

Renault Clio Energy TCe 90pk ECO2 Dynamique 2016 Renault Clio Energy TCe 90pk ECO2 Dynamique 2016 16.900 Algemene Opties en Accessoires: Climate control Keyless entry Regensensor Audio, tv en 12v access: 12V accessoire-aansluiting in de middenconsolebluetooth

Nadere informatie

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben

Nadere informatie

QUICK GUIDE VOLVO XC60 WEB EDITION GEFELICITEERD MET UW NIEUWE VOLVO!

QUICK GUIDE VOLVO XC60 WEB EDITION GEFELICITEERD MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO XC60 QUICK GUIDE WEB EDITION GEFELICITEERD MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze Quick Guide door om nog meer plezier te beleven aan uw nieuwe

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 72 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

Inhoudsopgave 012 TECHNISCHE. 15 Lampen vervangen 16 Zekeringen vervangen 17 Onderhoudstips GEGEVENS

Inhoudsopgave 012 TECHNISCHE. 15 Lampen vervangen 16 Zekeringen vervangen 17 Onderhoudstips GEGEVENS Welkom voor wat betreft het in- en exterieur en het gebruik van uw DS3 CABRIO behandeld. Raadpleeg het instructieboekje voor alle overige beschrijvingen en kenmerken, en het onderhouds- en garantieboekje

Nadere informatie

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Panda. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding Rho-Delta b.v. Escudostraat 2 2991 XV Barendrecht Tel. +03110-4795755 Fax. +03110-2927461 www.rhodelta.nl info@rhodelta.nl - OMSCHRIJVING De GT-912 /GT-913/GT-914

Nadere informatie

C8_03-2_fr_Gcv.qxd 12/09/03 10:26 Page 1 CITROËN C8 INSTRUCTIEBOEKJE. 0 C:\Documentum\Checkout\V3_03_2_Tcv-NEL.win 15/3/2004 19:35 -page 1

C8_03-2_fr_Gcv.qxd 12/09/03 10:26 Page 1 CITROËN C8 INSTRUCTIEBOEKJE. 0 C:\Documentum\Checkout\V3_03_2_Tcv-NEL.win 15/3/2004 19:35 -page 1 C8_03-2_fr_Gcv.qxd 12/09/03 10:26 Page 1 CITROËN C8 INSTRUCTIEBOEKJE 0 C:\Documentum\Checkout\V3_03_2_Tcv-NEL.win 15/3/2004 19:35 -page 1 C8_03-2_fr_Gcv.qxd 12/09/03 10:27 Page 2 CITROËN prefereert TOTAL

Nadere informatie

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1 FordKa Instructieboekje Owner s handbook Feel the difference K10468_Service_Portfolio_090508.1 1 09.05.2008 15:52:47 Uhr 001-025 Ford KA NL 22-07-2008 9:45 Pagina

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing VeloPlus Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT. 1. Hendel motorkapontgrendeling. 2. Koplampverstelling. 3. Uitschakelen airbag aan passagierszijde

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT. 1. Hendel motorkapontgrendeling. 2. Koplampverstelling. 3. Uitschakelen airbag aan passagierszijde IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Hendel motorkapontgrendeling 2. Koplampverstelling 3. Uitschakelen airbag aan passagierszijde 4. Verstelbaar en afsluitbaar zijventilatierooster 5. Schakelaar verlichting en

Nadere informatie

Buitentemperatuurmeter met ijzelalarm (lager dan 3 C)

Buitentemperatuurmeter met ijzelalarm (lager dan 3 C) COUPÉ EVO DASHBOARD Brandstofmeter met reserveaanduiding Buitentemperatuurmeter met ijzelalarm (lager dan 3 C) Chroomlook ringen instrumentenpaneel ControlelampjesRichtingaanwijzer links en rechts, mistlampen

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

Audio en telematica Internetdiensten. Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3

Audio en telematica Internetdiensten. Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Audio en telematica Niveau Niveau 2 Niveau 3 Internetbrowser Druk op om de hoofdpagina weer te geven. 3 Audio en telematica Druk op " Internetbrowser " om de startpagina van de internetbrowser weer te

Nadere informatie

gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw VOLVO XC90 quick guide

gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw VOLVO XC90 quick guide VOLVO XC90 quick guide gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw nieuwe VOlVO! Het is altijd spannend een nieuwe auto te leren kennen. Neem deze Quick Guide door om nog meer plezier te hebben van uw nieuwe Volvo.

Nadere informatie

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 2 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 3 1 Stuurwiel met airbag en claxon 2 Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers 3 Uitschakelen airbag aan passagierszijde* 4 Blokkeerschakelaar elektrisch

Nadere informatie

LCD scherm ve LCD scherm

LCD scherm ve LCD scherm scherm. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica zelf

Nadere informatie

LCD scherm va LCD scherm

LCD scherm va LCD scherm scherm 1. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica

Nadere informatie

Vergelijk uitvoeringen

Vergelijk uitvoeringen Vergelijk uitvoeringen Yaris 5-deu Yaris Design 5- deu Yaris Executive 5-deu Standaard Optioneel Niet mogelijk Promotion Vechillen per uitvoering Prijzen Hybrid 1.5 Hybrid Automaat 19.245,00 20.495,00

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA

INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA 156 Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Zoals iedere Alfa Romeo is uw Alfa 156 ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

Vergelijk uitvoeringen

Vergelijk uitvoeringen Vergelijk uitvoeringen Yaris Yaris Yaris Bi-Tone Standaard Optioneel Niet mogelijk Promotion Verschillen per uitvoering Prijzen Benzine 1.0 VVT-i Handgeschakeld 14.745,00 15.995,00 15.545,00 16.795,00

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! INSTRUCTIEBOEKJE UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de

Nadere informatie

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Instructie www.lolkama.com Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Voor het CBR praktijkexamen worden door de examinator, controle vragen gesteld over de banden, motor, dashboard

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN C5 SEDAN

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN C5 SEDAN U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards

Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleidingding Effectief en gebruiksvriendelijk Het in uw voertuig gemonteerde Cobra alarmsysteem biedt een simpele, maar uiterst effectieve en gebruiksvriendelijke

Nadere informatie

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 1

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 1 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 1 Blz. Stoelen 74-85 Cockpit 29-31 Dashboard 37-73, 97-98 Spiegels 100 Blz. Controles 117-125 Toegang tot de auto 87-92 Wiel verwisselen 126-130 Lampen vervangen 131-135 In dit

Nadere informatie

Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGSLAMPJES

Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGSLAMPJES Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGSLAMPJES H6433L Voorzichtig: Vooral de RODE waarschuwingslampjes zijn van essentieel belang; door het branden van die waarschuwingslampjes wordt aangegeven dat sprake is

Nadere informatie

SmartHome Huiscentrale

SmartHome Huiscentrale installatiehandleiding SmartHome Huiscentrale Vervanging voor WoonVeilig Huiscentrale (model WV-1716) INSTALLATIEHANDLEIDING SMARTHOME HUISCENTRALE Website WoonVeilig www.woonveilig.nl Klantenservice Meer

Nadere informatie