Het online-instructieboekje

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Het online-instructieboekje"

Transcriptie

1 Instructieboekje

2 Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Uw instructieboekje is te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Scan deze code voor directe toegang tot uw instructieboekje. Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Als de rubriek "MyPeugeot" niet beschikbaar is op de website van Peugeot voor uw land, kunt u uw instructieboekje op het volgende internetadres raadplegen: Selecteer: de taal, het model van uw auto en de carrosserie-uitvoering, de uitgifteperiode van uw gebruiksaanwijzing die overeenkomt met de eerste registratiedatum van uw auto. Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkering die wordt weergegeven met dit pictogram:

3 Welkom Dit boekje behandelt alle beschikbare uitrustingen van dit model. Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien. Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen en illustraties wordt niet aanvaard. Automobiles PEUGEOT behoudt zich het recht voor tussentijds wijzigingen aan te brengen in de door haar gevoerde modellen en de bijbehorende uitrusting en accessoires, zonder verplicht te zijn dit boekje aan te passen. Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van uw auto. Vergeet niet dit boekje bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven. Wij danken u voor uw keuze voor de Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in de gelegenheid te stellen onder alle omstandigheden optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden van uw auto. Symbolen veiligheidswaarschuwing aanvullende informatie adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu.

4 Inhoud Overzicht. Eco-rijden. Toegang tot de auto Sleutel met afstandsbediening 43 Portieren 48 Achterklep 50 Vergrendelen / ontgrendelen van binnenuit 51 Alarm 52 Elektrisch bedienbare ruiten 54 Indelingen Indeling van het interieur 71 Voorzieningen bagageruimte 75 Controle tijdens het rijden Instrumentenpanelen 14 Overzicht van de verklikkerlampjes 16 Meters 28 Touchscreen 34 Boordcomputer 38 Kilometerteller en dagteller 41 Datum en tijd instellen 42 Comfort Voorstoelen 56 Achterbank 58 Stuurwielverstelling 59 Spiegels 60 Ventilatie 62 Verwarming / ventilatie 65 Handbediende airconditioning 65 Automatische airconditioning met gescheiden regeling 67 Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten 70 Achterruitverwarming 70 Rijden Rijadviezen 79 Starten-afzetten van de motor 80 Parkeerrem 82 Handgeschakelde 5-versnellingsbak 83 Handgeschakelde 6-versnellingsbak 83 Elektronisch gestuurde versnellingsbak met 5 versnellingen 84 Elektronisch gestuurde versnellingsbak met 6 versnellingen 87 Automatische transmissie 91 Automatische transmissie (EAT6) 95 Opschakelindicator 99 Stop & Start-systeem 100 Hill Holder 103 Snelheidsbegrenzer 104 Snelheidsregelaar 106 Snelheden opslaan 108 Parkeerhulp 110 Achteruitrijcamera 112 Park Assist 113

5 Inhoud Zicht Verlichting 117 Koplampen verstellen 124 Statische bochtverlichting 125 Ruitenwisserschakelaar 126 Dimmer dashboardverlichting 130 Plafonniers 131 Sfeerverlichting interieur 132 Panoramadak 133 Veiligheid Algemene aanbevelingen met betrekking tot de veiligheid 134 Richtingaanwijzers 135 Alarmknipperlichten 135 Claxon 136 Urgence-oproep of Assistance-oproep 136 Bandenspanningscontrolesysteem 137 ESP 140 Grip control 143 Active City Brake 145 Veiligheidsgordels 149 Airbags 152 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Vervoer van kinderen 156 Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde 158 ISOFIX-kinderzitjes 165 Kinderbeveiliging 169 Praktische informatie Brandstoftank 170 Tankbeveiliging (diesel) 172 Brandstoftank leeg (diesel) 174 AdBlue en SCR-systeem (BlueHDidieselmotor) 175 Bandenreparatieset 183 Wiel verwisselen 194 Sneeuwkettingen 201 Een lamp vervangen 202 Zekering vervangen V-accu 214 Wisserbladen vervangen 220 Slepen 221 Trekken van een aanhanger 223 Trekhaak met afneembare kogel 225 Allesdragers monteren 230 Onderhoudstips 230 Accessoires 231 Onderhoud Motorkap 234 Benzinemotoren 235 Dieselmotoren 236 Niveaus controleren 237 Controles 240 Technische gegevens Algemeen 242 Benzinemotoren 243 Gewichten (benzine) 245 Dieselmotoren 247 Gewichten (diesel) 249 Afmetingen 252 Identificatie 253 Audio en telematica Urgence-oproep 254 Assistance-oproep inch touchscreen 257 Autoradio / Bluetooth 327 Autoradio 347 Index.

6 Overzicht Exterieur Sleutel met afstandsbediening ontgrendelen/vergrendelen van de auto - lokaliseren van de auto - follow me home-verlichting - diefstalbeveiliging - inbraakalarm - batterij Starten/afzetten van de motor Verlichting Led-verlichting 121 Verlichting overdag 121 Koplampverstelling 124 Statische bochtverlichting 125 Lampen vervangen koplampen - mistlampen vóór - zijknipperlichten Buitenspiegels 60 Portieren openen/sluiten - noodbediening Vergrendelen/ontgrendelen van binnenuit 51 Inbraakalarm Ruitbediening Panoramadak 133 Allesdragers 230 Accessoires Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESC) Sneeuwkettingen 201 Bandenspanning 186, 193, 253 Wiel verwisselen gereedschap - demonteren/monteren Ruitenwissers Ruitenwisserbladen vervangen 129, 219 Bagageruimte 50 - openen/sluiten - noodbediening Bandenreparatieset Parkeerhulp Achteruitrijcamera 112 Park Assist Trekhaak Slepen Lampen vervangen achterlichten - derde remlicht - kentekenplaatverlichting - mistachterlicht - achteruitrijlicht Brandstoftank, tankbeveiliging

7 Interieur Overzicht. Voorzieningen bagageruimte bagagenet voor hoge belading - bagageafdekking - verlichting - riem - sjorogen - opbergnet - gevarendriehoek Voorstoelen Airbags Achterzitplaatsen Kinderzitjes ISOFIX-kinderzitjes Mechanisch kinderslot 169 Elektrisch kinderslot 169 Indeling interieur dashboardkastje - 12V-accessoireaansluiting - USB-aansluiting/Jack-aansluiting - matten Uitschakeling airbag vóór aan passagierszijde 153, 158 Veiligheidsgordels

8 Overzicht Cockpit Touchscreen Plafonniers 131 Sfeerverlichting interieur 132 Binnenspiegel 61 Noodoproep of pechhulpoproep 136, Bluetooth autoradio Autoradio Zekeringen dashboard Motorkapontgrendeling 234 Verwarming, ventilatie Handbediende airconditioning Automatische airconditioning met gescheiden regeling Ontwasemen/ontdooien voor 70 Ontwasemen/ontdooien achterruit 70 Buitenspiegels 60 Ruitbediening, blokkering USB-aansluiting/Jack-aansluiting Handrem 82 Zekeringen dashboardkastje , 212 Handgeschakelde versnellingsbak 83 2Tronic versnellingsbak met 5 versnellingen Tronic versnellingsbak met 6 versnellingen Automatische transmissie Automatische transmissie (EAT6) Opschakelindicator 99 Stop & Start-systeem Hill Holder 103 6

9 Overzicht. Instrumentenpaneel Verklikkerlampjes Boordcomputer Kilometerteller en dagteller 41 Datum/tijd instellen 42 Meters Opschakelindicator 99 Dimmer dashboardverlichting 130 Touchscreen Boordcomputer met touchscreen Datum/tijd instellen met touchscreen 42 Dimmer dashboardverlichting met touchscreen 130 Parkeerhulp Park Assist CDS/ASR 140 Stop & Start-systeem Bandenspanningscontrole Inbraakalarm Elektrische kinderbeveiliging 169 Ruitenwisserschakelaar Alarmknipperlichten 135 Vergrendelen/ontgrendelen vanuit het interieur 51 Koplampverstelling 124 Stuurwiel verstellen 59 Claxon 136 Lichtschakelaar Richtingaanwijzers 135 Snelheidsbegrenzer Snelheidsregelaar Snelheden opslaan Grip Control

10 8 Overzicht

11 Dashboard / Middenconsole 1. Schakelaars snelheidsregelaar/-begrenzer. 2. Stuurkolomschakelaars touchscreen. 3. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Frontairbag bestuurder. Claxon. 5. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/ boordcomputer. 6. Hendel motorkapontgrendeling. 7. Hendel stuurwielverstelling. 8. Koplampverstelling. 9. Rij drukschakelaars. A. Uitschakelen van de parkeerhulp achter of Inschakelen van de Park Assist. B. Uitschakelen van het CDS/ASRsysteem. C. Uitschakelen van het Stop & Startsysteem. D. Resetten van het bandenspanningscontrolesysteem (uitvoering zonder touchscreen). E. Uitschakelen van de interieurbeveiliging. F. Inschakelen van de elektrische kinderbeveiliging. 10. Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters. 11. Zijruitontwaseming. 12. Instrumentenpaneel. 13. Voorruitontwaseming. 14. Zonnesensor. 15. Dashboardkastje / Uitschakeling frontairbag passagier. 16. Frontairbag passagier. 17. Touchscreen / Autoradio. 18. Middelste verstelbare en afsluitbare ventilatieroosters. Overzicht 19. Schakelaar alarmknipperlichten en centrale vergrendeling. 20. Bedieningspaneel verwarming/ airconditioning V-aansluiting. USB-/Jack-aansluiting. 22. Open opbergvak. Bekerhouder. 23. Selectiehendel. 24. Schakelaar Grip Control. 25. Parkeerrem. 26. Schakelaar openen/sluiten zonnescherm panoramadak. 27. Afsluitbaar opbergvak V-aansluiting.. 9

12 Overzicht Onderhoud - Technische gegevens AdBlue en SCR-systeem (BlueHDidieselmotor) Niveaus controleren olie - remvloeistof - koelvloeistof - ruitensproeiervloeistof - brandstofadditief (diesel met roetfilter) Controle van onderdelen accu - luchtfilter/interieurfilter - oliefilter - roetfilter (diesel) - remblokken/-schijven Brandstoftank leeg (diesel) V-accu Spaarfase accu, eco-mode 219 Zekeringen motorruimte , 213 Gewichten (benzine) Gewichten (diesel) Lampen vervangen voor - achter Motorkapontgrendeling 234 Onder de motorkap (benzine) 235 Onder de motorkap (diesel) 236 Benzinemotoren Dieselmotoren Identificatie 253 Afmetingen

13 Overzicht. 11

14 Eco-rijden Eco-rijden Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO 2 -uitstoot van uw auto verminderen. Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling. Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een elektronisch gestuurde versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in. De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die het best geschikt is voor de rijomstandigheden: volg het op het instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies zo snel mogelijk op. Bij auto's met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische transmissie wordt de schakelindicator uitsluitend in de handmatige stand weergegeven. Kies voor een soepele rijstijl Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de CO 2 -uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt. Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig). Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen. Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters geopend. Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.). Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning). Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd. Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit. Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is. Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als u rijdt. Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVDspeler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken. Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat. 12

15 Eco-rijden. Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank. Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer. Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal. Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden. Houd u aan de onderhoudsvoorschriften Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de portiersponning aan bestuurderszijde. Controleer de bandenspanning met name: - voor een lange rit, - bij de wisseling van de seizoenen, - als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt. Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen van de aanhanger of de caravan te controleren. Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter, luchtfilter en interieurfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het aan uw situatie aangepaste onderhoudsschema van de fabrikant. Uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor: bij een storing in het SCRsysteem stoot de auto schadelijke stoffen uit. Ga zo spoedig mogelijk naar het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de uitstoot van stikstofoxiden terug te brengen tot onder de wettelijke normen. Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt. U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert. 13

16 Controle tijdens het rijden Instrumentenpaneel met LCD-display Meters en displays 1. Koelvloeistoftemperatuurmeter. 2. Toerenteller (x 1000 t/min of rpm), schaalverdeling afhankelijk van de motoruitvoering (benzine of diesel). 3. Motorolieniveaumeter*. 4. Opschakelindicator (handgeschakelde versnellingsbak) of weergave positie selectiehendel (2Tronic versnellingsbak of automatische transmissie). 5. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph). Door lang op de toets B te drukken kan deze functie worden uitgeschakeld. 6. Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of de snelheidsbegrenzer. 7. Onderhoudsindicator, vervolgens kilometerteller (km of miles). Deze functies worden na het aanzetten van het contact achter elkaar weergegeven. 8. Dagteller (km of miles). 9. Analoge snelheidsmeter (km/h of mph). 10. Brandstofniveaumeter. Bedieningstoetsen A. Dimmer verlichting. B. Informatie over het onderhoud. Resetten van de geselecteerde functie (onderhoudsindicator of dagteller). Instellen van de tijd. Inschakelen/uitschakelen van de digitale snelheidsmeter. 14 * Volgens uitvoering.

17 Instrumentenpaneel met matrixdisplay Controle tijdens het rijden 1 Meters en displays 1. Koelvloeistoftemperatuurmeter. 2. Toerenteller (x 1000 t/min of rpm), schaalverdeling afhankelijk van de motoruitvoering (benzine of diesel). 3. Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of de snelheidsbegrenzer. 4. Opschakelindicator (handgeschakelde versnellingsbak) of weergave positie selectiehendel (2Tronic versnellingsbak of automatische transmissie). 5. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph). 6. Onderhoudsindicator, vervolgens kilometerteller (km of miles). Deze functies worden na het aanzetten van het contact achter elkaar weergegeven. 7. Dagteller (km of miles). 8. Analoge snelheidsmeter (km/h of mph). 9. Brandstofniveaumeter. Bedieningstoetsen A. Dimmer verlichting. B. Sfeerverlichting van het instrumentenpaneel. C. Informatie over het onderhoud. Resetten van de geselecteerde functie (onderhoudsindicator of dagteller). 15

18 Controle tijdens het rijden Overzicht van de verklikkerlampjes Verklikkerlampjes controlelampjes die aangeven of een functie is ingeschakeld, waarschuwingslampjes die waarschuwen voor een storing of een probleemsituatie. Bij het aanzetten van het contact Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel enkele seconden branden. Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan. Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden aan de hand van het overzicht welke functie het betreft. Bijbehorende waarschuwingen Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel of op het multifunctionele display. Verklikkerlampjes kunnen constant branden of knipperen. Een aantal verklikkerlampjes heeft beide mogelijkheden. Of het constant branden of knipperen van een verklikkerlampje duidt op een storing, is afhankelijk van de werkingsfase van de auto. 16

19 Controle tijdens het rijden 1 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Richtingaanwijzer links Knippert, met geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt. Bij het veranderen van rijstrook Richtingaanwijzer rechts Knippert, met geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt. Parkeerlichten permanent. De lichtschakelaar staat in de stand "Parkeerlichten". Dimlicht permanent. De lichtschakelaar staat in de stand "Dimlicht". Grootlicht permanent. Als u de lichtschakelaar naar u toe trekt. Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen naar dimlicht. Mistlampen vóór permanent. De mistlampen vóór zijn ingeschakeld met de ring van de lichtschakelaar. Draai de ring van de lichtschakelaar één stand naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen. Mistachterlicht permanent. Het mistachterlicht is ingeschakeld met de ring van de lichtschakelaar. Draai de ring van de lichtschakelaar naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen. Raadpleeg voor meer informatie over de lichtschakelaar de desbetreffende rubriek. 17

20 Controle tijdens het rijden Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Voorgloeien dieselmotor permanent. De sleutel staat in de tweede stand (contact) van het contactslot. Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat. De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden (in extreme gevallen 30 seconden). Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af. Zet het contact dan weer aan en wacht opnieuw tot het lampje uitgaat voordat u de motor start. Handrem permanent. De handrem is aangetrokken of niet goed vrijgezet. Zet de handrem vrij zodat het verklikkerlampje uitgaat; trap het rempedaal in. Houd u aan de veiligheidsvoorschriften. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de handrem. Voet op het rempedaal permanent. Het rempedaal moet worden ingetrapt. Trap bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak het rempedaal in om de motor te starten (selectiehendel in stand N). Bij de automatische versnellingsbak moet u bij een draaiende motor en voordat u de handrem vrijzet het rempedaal intrappen om de selectiehendel vanuit stand P in een andere stand te kunnen zetten. Als u de handrem vrijzet zonder het rempedaal in te trappen, zal dit verklikkerlampje blijven branden. knippert. Als u de auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak op een helling te lang probeert tegen te houden door het gaspedaal in te trappen, raakt de koppeling oververhit. Gebruik het rempedaal en/of de handrem. 18

21 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Voet op het koppelingspedaal* permanent. In de STOP-stand van het Stop & Start-systeem wordt de motor niet gestart als u het koppelingspedaal slechts gedeeltelijk intrapt. Controle tijdens het rijden Trap het koppelingspedaal helemaal in zodat de motor gestart kan worden. 1 Automatische ruitenwissers permanent. De ruitenwisserschakelaar is naar beneden bewogen. De automatische stand van de ruitenwissers vóór is geactiveerd. Beweeg om de automatische stand van de ruitenwissers te deactiveren de hendel omlaag of zet de hendel in een andere stand. Stop & Start permanent. Het Stop & Start-systeem heeft de motor in de STOP-stand gezet (verkeerslicht, stopbord, opstopping, enz.). Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u wilt wegrijden. knippert enkele seconden en gaat dan uit. De STOP-stand is nu niet beschikbaar. of De motor wordt automatisch in de START-stand gezet. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het Stop & Start-systeem. * Uitgezonderd instrumentenpaneel met matrixdisplay. 19

22 Controle tijdens het rijden Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het display. Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Passagiersairbag permanent. De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "OFF". De frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. U kunt een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" plaatsen, behalve in het geval van een storing in het airbagsysteem (verklikkerlampje airbags brandt). Zet de schakelaar in de stand "ON" om de frontairbag aan passagierszijde in te schakelen. Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de "rug in de rijrichting". 20

23 Waarschuwingslampjes Controle tijdens het rijden Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen. Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het display wordt weergegeven. Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 1 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen STOP permanent, in combinatie met een ander verklikkerlampje. Dit waarschuwingslampje brandt bij een ernstige storing. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Zet het contact af en neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats. Service permanent, in combinatie met een ander verklikkerlampje. Er is een ernstige storing opgetreden. Raadpleeg de rubriek voor het desbe treffende verklikkerlampje en neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. permanent, in combinatie met een melding (auto's met een display). Er is een storing opgetreden waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden. Identificeer de storing met behulp van de melding op het display (auto's met een display) en raadpleeg de desbetreffende rubriek: - waarschuwing motorolieniveau, - kans op verstopping van het roetfilter (diesel), - brandstofadditiefniveau (diesel met roetfilter). Raadpleeg altijd het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 21

24 Controle tijdens het rijden Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Remsysteem permanent. Het remvloeistofniveau is te laag. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een artikelnummer van PEUGEOT. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. + permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje ABS. Er is een storing in de elektronische remdrukregelaar (REF). Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Te hoge koelvloeistoftemperatuur permanent, met de wijzer in het rode gebied. De temperatuur van de koelvloeistof is te hoog. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof tot de motor is afgekoeld. Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Antiblokkeersysteem (ABS) permanent. Er is een storing in het antiblokkeersysteem. De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 22

25 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Dynamische stabiliteitscontrole (ESP/ASR) Controle tijdens het rijden knippert. De ESP-/ASR-regeling is actief. Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een betere koersstabiliteit als de wielen te weinig grip hebben of de auto uit de koers dreigt te raken. 1 permanent. Storing in het ESP-/ASR-systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Stuurbekrachtiging permanent. Er is een storing met betrekking tot de stuurbekrachtiging. Rijd voorzichtig en met lage snelheid. Laat het systeem nakijken door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Zelfdiagnose motor permanent. Er is een storing in de emissieregeling. Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. knippert. Er is een storing in het motormanagementsysteem. Kans op beschadiging van de katalysator. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. permanent, in combinatie met het verklikkerlampje SERVICE. Er is sprake van een lichte motorstoring. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. permanent, in combinatie met het verklikkerlampje STOP. Er is sprake van een ernstige motorstoring. Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil. Parkeer de auto, zet het contact af en neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 23

26 Controle tijdens het rijden Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen AdBlue (BlueHDidieselmotor) permanent zodra het contact is aangezet, in combinatie met een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden. De actieradius ligt tussen de 600 en 2400 km. Laat het AdBlue -reservoir snel bijvullen: neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij. + knippert, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE, een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden. De actieradius ligt tussen de 0 en 600 km. Laat het AdBlue -reservoir zo snel mogelijk bijvullen om storingen te voorkomen: neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij. knippert, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE, een geluidssignaal en een melding dat starten niet is toegestaan. Het AdBlue -reservoir is leeg: het starten van de motor wordt geblokkeerd door het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem. Om de motor te kunnen starten moet u het AdBlue - reservoir (laten) bijvullen: neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij. U moet het vloeistofreservoir bijvullen met minimaal 3,8 liter AdBlue. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het bijvullen of voor meer informatie over AdBlue. 24

27 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen + + SCRemissieregelsysteem (BlueHDidieselmotor) permanent zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding. Er is een storing in het SCRemissieregelsysteem. Controle tijdens het rijden Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van uitlaatgassen weer aan de normen voldoet. 1 knippert zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding met betrekking tot de actieradius. knippert zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding. Na bevestiging van de storing in het emissieregelsysteem kunt u maximaal 1100 km afleggen voordat het systeem het starten van de motor blokkeert. U hebt de actieradius overschreden die is toegestaan na de bevestiging van de storing in het emissieregelsysteem: het starten van de motor wordt geblokkeerd door het startblokkeringssysteem. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om storingen te voorkomen. Neem verplicht contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de motor weer te kunnen starten. 25

28 Controle tijdens het rijden Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Laag brandstofniveau permanent, met de wijzer in het rode gebied. knippert met de wijzer in het rode gebied. Er zit er nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank. Vanaf dit moment worden de laatste liters brandstof in de tank aangesproken. Er zit nog een minimale hoeveelheid brandstof in de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Dit controlelampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is. Inhoud brandstoftank: ongeveer 50 liter. Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken. Motoroliedruk permanent. Er is een storing in de motorsmering. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laadstroom accu* permanent. Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde of losgeraakte accuklemmen, aandrijfriem dynamo niet correct gespannen of gebroken...). Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. Bandenspanning te laag permanent. De bandenspanning van een of meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning. De controle dient bij voorkeur bij koude banden te worden uitgevoerd. + knipperend en vervolgens permanent, in combinatie met het verklikkerlampje Service. Het controlesysteem voor de bandenspanning is defect of de sensor van een van de wielen wordt niet gedetecteerd. De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 26 * Volgens land van bestemming.

29 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Een of meer portier e n geopend permanent, in combinatie met een melding die het desbetreffende carrosseriedeel aangeeft, bij een snelheid lager dan 10 km/h. Een portier of de achterklep is niet goed gesloten. Sluit het desbetreffende carrosseriedeel. Controle tijdens het rijden 1 permanent, in combinatie met een melding die het desbetreffende carrosseriedeel aangeeft en een geluidssignaal, bij een snelheid hoger dan 10 km/h. Veiligheidsgordel(s) niet vastgemaakt of weer losgemaakt. permanent, of knippert in combinatie met een geluidssignaal. Een van de veiligheidsgordels is niet vastgemaakt of weer losgemaakt. Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder. Airbags tijdelijk. Het lampje brandt gedurende enkele seconden en dooft als het contact wordt aangezet. Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. permanent. Er is een storing in een van de airbags of de pyrotechnische gordelspanners. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 27

30 Controle tijdens het rijden Meters Onderhoudsindicator De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudscontrole volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator op basis van het aantal afgelegde kilometers en de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudscontrole. Bij de uitvoeringen met een BlueHDidieselmotor wordt ook rekening gehouden met de mate van vervuiling van de motorolie. De afstand tot de eerstvolgende beurt is meer dan 3000 km Als het contact wordt aangezet, verschijnt er geen onderhoudsinformatie op het display. De afstand tot de eerstvolgende beurt is 1000 tot 3000 km Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 7 seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende onderhoudscontrole aan. Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 2800 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 7 seconden het volgende aan: De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1000 km Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 7 seconden het volgende aan: 7 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden. 7 seconden na het aanzetten van het contact verdwijnt de sleutel ; de teller geeft weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan. 28

31 De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 7 seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden. Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 7 seconden het volgende aan: 7 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden. Bij de uitvoeringen met een BlueHDidieselmotor wordt deze waarschuwing gecombineerd met het permanent branden van het verklikkerlampje Service (zodra het contact is aangezet). De factor tijd kan worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers, afhankelijk van de rijgewoonten van de bestuurder. De sleutel kan dus ook gaan branden als de tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt, zoals aangegeven in het garantie- en onderhoudsboekje, is overschreden. Bij de uitvoeringen met een BlueHDidieselmotor kan de sleutel ook voortijdig gaan branden vanwege de mate van vervuiling van de motorolie. De vervuiling van de motorolie is afhankelijk van de rijomstandigheden van de auto. Controle tijdens het rijden 1 29

32 Controle tijdens het rijden Op 0 zetten van de onderhoudsindicator Opnieuw weergeven van de onderhoudsinformatie U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven. F Druk op de knop voor nulstelling van de dagteller. De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt vervolgens weer. De onderhoudsindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden. Als u zelf het onderhoud van uw auto uitvoert: F zet het contact af, F druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt, F zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen, F laat de knop los als het display "=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt. Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen. 30

33 Olieniveau Controle tijdens het rijden Praktische informatie 1 Oliepeilstok Zie de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de motorruimte en de oliepeilstok. 2 merktekens op de peilstok: - A = maxi; het olieniveau mag nooit boven dit niveau uitkomen, - B = mini; als het olieniveau niet boven het niveau B uitkomt, moet het voor de motor van uw auto voorgeschreven type motorolie worden bijgevuld via de vuldop. Controle F Open de motorkap en bevestig de motorkapsteun om hem open te houden. F Verwijder de oliepeilstok en veeg hem af met een schone doek. F Steek de oliepeilstok weer volledig in de houder en verwijder hem weer om het olieniveau te controleren aan de hand van de merktekens. F Steek de oliepeilstok weer in de houder. Te laag olieniveau F Zoek de olievuldop op. F Verwijder de olievuldop. F Vul motorolie bij, waarbij het olieniveau niet oven het merkteken A uit mag komen. F Breng de olievuldop weer aan. Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de koelventilator kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact). Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid. Oliekwaliteit: gebruik motorolie van het type dat wordt voorgeschreven in het onderhouds- en garantieboekje van de auto. 31

34 Controle tijdens het rijden Elektronische olieniveaumeter Het olieniveau wordt enkele seconden na het aanzetten van het contact automatisch gecontroleerd, waarbij een melding verschijnt op het display of het scherm (volgens uitvoering). Het weergegeven niveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid. Niveau correct Storing Als de motorolieniveaumeter defect is, gaat het symbool "OIL " knipperen of wordt een melding op het instrumentenpaneel weergegeven. Raadpleeg het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het is normaal om tussen twee onderhoudsbeurten (of tussen twee keer olie verversen) olie bij te vullen. PEUGEOT adviseert u elke 5000 km het olieniveau te controleren met de peilstok en indien nodig olie bij te vullen. Niveau te laag Als het motorolieniveau te laag is, gaat het symbool "OIL" knipperen of wordt een melding op het instrumentenpaneel weergegeven. Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat. 32

35 Koelvloeistoftemperatuurmeter Controle tijdens het rijden 1 De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele minuten rijden te stijgen. Om koelvloeistof bij te vullen: F wacht tot de motor is afgekoeld, F draai de dop iets los om de druk te laten dalen, F verwijder vervolgens de dop, F vul bij tot aan het merkteken "MAXI". Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in: - zone A, is de temperatuur in orde, - zone B, is de temperatuur te hoog. Het waarschuwingslampje maximumtemperatuur en het waarschuwingslampje STOP gaan branden, in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding op het display. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Wees voorzichtig bij het bijvullen van de koelvloeistof: kans op brandwonden. Vul niet bij tot boven het maximumniveau (aangegeven op het reservoir). 33

36 Controle tijdens het rijden Touchscreen Het heeft de volgende functies: - toegang tot de configuratiemenu's van de functies en de systemen van de auto, - toegang tot de configuratiemenu's van het audiosysteem en de weergave, - bediening van het audiosysteem, de telefoon en weergave van de bijbehorende informatie. En bovendien, volgens uitvoering: - de weergave van de waarschuwingsmeldingen en de grafische weergave van de parkeerhulp, - de bediening van het navigatiesysteem en de internetdiensten en weergave van de bijbehorende informatie. Uit veiligheidsoverwegingen moet de bestuurder handelingen die veel aandacht vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren. Bepaalde functies zijn niet beschikbaar als de auto rijdt. Algemene werking Adviezen Het scherm moet voelbaar worden aangeraakt, met name bij bewegingen (door lijsten bladeren, over de kaart scrollen, enz.). Lichtjes aanraken is niet voldoende. Als u het scherm met meerdere vingers aanraakt, worden de commando's niet uitgevoerd. Deze technologie werkt bij elke temperatuur en werkt ook wanneer u handschoenen draagt. Houd geen puntige voorwerpen tegen het touchscreen. Raak het touchscreen niet aan met vochtige vingers. Gebruik een schone en zachte doek om het touchscreen te reinigen. Status van de verklikkerlampjes Bepaalde toetsen zijn voorzien van een verklikkerlampje dat de status van de desbetreffende functie aangeeft. Groen verklikkerlampje: u hebt de desbetreffende functie geactiveerd. Oranje verklikkerlampje: u hebt de desbetreffende functie uitgeschakeld. Principes Druk op de toets "MENU" om de verschillende menu's te openen en druk vervolgens op de toetsen die op het touchscreen worden weergegeven. Elk menu wordt op één pagina of op twee pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina) weergegeven. Gebruik deze toets om de secundaire pagina te openen. Gebruik deze toets om terug te gaan naar de hoofdpagina. Als gedurende enkele seconden geen handelingen op de secundaire pagina worden uitgevoerd, wordt automatisch de hoofdpagina weer weergegeven. Gebruik deze toets om toegang te krijgen tot extra informatie en de instellingen van bepaalde functies. Gebruik deze toets om uw keuze te bevestigen. Gebruik deze toets om de pagina te verlaten. 34

37 Controle tijdens het rijden 1 1. Instellen van het geluidsvolume/ onderbreken van het geluid. Zie de rubriek "Audio en telematica". Menu's Druk op deze toets om de verschillende menu's weer te geven. Navigatie. Afhankelijk van het uitrustingsniveau is het navigatiesysteem niet leverbaar, optioneel of standaard. Zie de rubriek "Audio en telematica". Rad Media. Zie de rubriek "Audio en telematica". Instellingen. Hiermee kunnen de weergave en het systeem worden geconfigureerd. Hiermee hebt u toegang tot een interactieve hulp met betrekking tot de belangrijkste uitrusting en verklikkerlampjes van de auto. Internetdiensten Deze diensten zijn niet beschikbaar, optioneel of standaard. Zie de rubriek "Audio en telematica". Telefoon. Zie de rubriek "Audio en telematica". Rijden. Hiermee kan de boordcomputer worden weergegeven en kunnen, volgens uitvoering, bepaalde functies worden geconfigureerd. Zie de desbetreffende rubriek. 35

38 Controle tijdens het rijden Menu "Instellingen" De via dit menu toegankelijke functies zijn in de volgende tabel weergegeven. Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen Audio- instellingen Instellen van het geluidsvolume, de balans enz. Scherm uit Scherm uitschakelen. Thema's Keuze van een grafisch thema. Interactieve hulp Toegang tot het interactieve instructieboekje. Systeeminstellingen Tijd/datum Keuze van de eenheden: - temperatuur ( Celsius of Fahrenheit) - afstand en verbruik (l/100 km, mpg of km/l). Instellen van datum en tijd. Talen Keuze van de op het scherm weergegeven taal. Scherminst. Configureren van de scherminstellingen (lichtsterkte, weergavewijze van teksten, animaties,...) Rekenmachine Kalender 36

39 Menu "Rijden" De via dit menu toegankelijke functies zijn in de volgende tabel weergegeven. Controle tijdens het rijden 1 Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen Configuratie auto De te configureren functies zijn verdeeld over drie tabbladen: - " Rijhulpsysteem " "Automatisch inschakelen achterruitenwisser bij inschakelen achteruitversnelling" (inschakelen van deze functie: raadpleeg de desbetreffende rubriek). - " Verlichting " "Follow me home-verlichting" (automatische follow me home-verlichting: raadpleeg de desbetreffende rubriek), "LED-dagrijverlichting" (raadpleeg de desbetreffende rubriek), "Sfeerverlichting" (sfeerverlichting: raadpleeg de desbetreffende rubriek). Selecteer of deselecteer de tabs onder aan het scherm om de gewenste functies weer te geven. Inst. snelheden Opslaan van de snelheden voor de snelheidsbegrenzer en de snelheidsregelaar. Initialisatie bandensp.controle Resetten van het bandenspanningscontrolesysteem. 37

40 Controle tijdens het rijden Boordcomputer De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...). Instrumentenpaneel Traject resetten - Actuele informatie: actieradius, actueel brandstofverbruik, de teller van het Stop & Startsysteem. Weergave van de informatie F Druk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om achtereenvolgens de verschillende functies weer te geven. - Traject "1": gemiddelde snelheid, gemiddeld brandstofverbruik, de afgelegde afstand, voor het eerste traject. - Traject "2" : gemiddelde snelheid, gemiddeld brandstofverbruik, de afgelegde afstand, voor het tweede traject. F Druk zodra het gewenste traject wordt aangegeven de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar langer dan twee seconden in. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik. 38

41 Touchscreen Weergave van de informatie Traject resetten Controle tijdens het rijden 1 - Actuele informatie: actieradius, huidig brandstofverbruik, de teller van het Stop & Startsysteem. F Druk op de toets MENU voor toegang tot de verschillende menu's. F Selecteer het menu " Rijden " om de verschillende tabbladen weer te geven. F Selecteer de gewenste functie met uw vinger. - Traject "1": afgelegde afstand, gemiddeld brandstofverbruik, gemiddelde snelheid, voor het eerste traject. - Traject "2": afgelegde afstand, gemiddeld brandstofverbruik, gemiddelde snelheid, voor het tweede traject. F Druk op de toets voor het resetten zodra het gewenste traject wordt weergegeven. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik. 39

42 Controle tijdens het rijden Boordcomputer Enkele definities Actieradius (km of miles) Aantal kilometers dat u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden (berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers). Huidig verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Berekend over de laatste verstreken seconden. Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h. Afgelegde afstand (km of miles) Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens. Deze waarde kan variëren door een gewijzigde rijstijl of het rijden op een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen. Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als tijdens het rijden de streepjes continu worden weergegeven. Gemiddeld verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens. Gemiddelde snelheid (km/h of mph) Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens. Stop & Start-teller (minuten/seconden of uren/ minuten) Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert een teller hoelang de STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd. De teller wordt, elke keer als u het contact met de sleutel aanzet, weer op nul gezet. 40

43 Kilometerteller en dagteller Kilometerteller Dagteller Controle tijdens het rijden 1 De kilometerteller geeft de totale kilometerstand van de auto aan. De totale kilometerstand wordt weergegeven in het gedeelte A van het display van het instrumentenpaneel. De dagteller geeft het aantal gereden kilometers (bijvoorbeeld per dag) weer nadat de bestuurder de teller op 0 heeft gezet. De dagteller wordt weergegeven in het gedeelte B van het display van het instrumentenpaneel. Nulstelling dagteller Druk, als de dagteller wordt weergegeven, enkele seconden op deze knop. 41

44 Controle tijdens het rijden Datum en tijd instellen Instrumentenpaneel Touchscreen Selecteer " Tijd instellen " of " Datum instellen ". F Druk deze toets herhaaldelijk in om de volgende parameters weer te geven: - uren, - minuten, - tijdsaanduiding in 12 of 24 uur. Druk op de toets MENU voor toegang tot de verschillende menu's. Selecteer het menu " Instellingen ". Wijzig de parameters met de numerieke toetsen en druk op " Bevestigen ". Druk op " Bevestigen " om de wijzigingen op te slaan en sluit het menu af. Ga naar de secundaire pagina. Selecteer op de secundaire pagina " Tijd/datum ". 42

45 Toegang tot de auto Sleutel met afstandsbediening U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisatie en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging. Uitklappen van de sleutel Ontgrendelen van de auto Met de sleutel 2 A. Uitklappen/inklappen. B. Ontgrendelen. Alarm uitschakelen. C. Vergrendelen. Lokaliseren. Alarm inschakelen. D. Follow me home-verlichting. F Druk op deze knop om de sleutel uit te klappen. F Draai de sleutel in het slot van het bestuurdersportier in de richting van de voorzijde van de auto om de auto te ontgrendelen. Met de afstandsbediening F Druk op het geopende hangslot om de auto te ontgrendelen. Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt. Het inbraakalarm wordt niet uitgeschakeld als de auto met de sleutel wordt ontgrendeld. 43

46 Toegang tot de auto Vergrendelen van de auto Met de sleutel F Draai de sleutel in het slot van het bestuurdersportier in de richting van de achterzijde van de auto om de auto te vergrendelen. Met de afstandsbediening F Druk op het gesloten hangslot om de auto te vergrendelen. Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels ingeklapt. Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de sleutel mee te nemen. Als één van de portieren of de achterklep geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet. Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen ongeveer 30 seconden een van de portieren wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld. Als de sleutel zich in het contactslot bevindt, zijn de functies vergrendelen/ ontgrendelen uitgeschakeld. Het in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden uitgeschakeld door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Wanneer u de sleutel in de vergrendelstand gedraaid houdt of de knop van de afstandsbediening ingedrukt houdt, worden ook de ruiten gesloten. 44

47 Toegang tot de auto Inklappen van de sleutel Lokaliseren van de auto F Bij het indrukken van deze toets gaan de plafonniers branden en knipperen de richtingaanwijzers gedurende enkele seconden, zodat u uw geparkeerde auto kunt terugvinden. Elektronische startblokkering In de originele sleutel is een gecodeerde chip aangebracht. Als het contact wordt aangezet, kan alleen worden gestart als de code van de chip wordt gedetecteerd en herkend. Deze diefstalbeveiliging blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. 2 F Druk op deze knop om de sleutel in te klappen. Wanneer u deze knop niet indrukt bij het inklappen van de sleutel, kan het mechanisme beschadigd raken. Follow me home-verlichting Houd deze toets ingedrukt om de follow me home-verlichting te activeren (inschakelen van het parkeerlicht, het dimlicht en de kentekenplaatverlichting). Door de toets een tweede keer in te drukken terwijl de verlichting nog brandt, wordt de follow me home-verlichting weer uitgeschakeld. Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door het verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en de melding op het display. Uw auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk. Praktische informatie Bewaar de sticker die u bij de aflevering van uw auto samen met de sleutels is overhandigd op een plaats buiten de auto. Met behulp van deze sticker kan de originele code in een nieuwe sleutel worden geprogrammeerd. 45

48 Toegang tot de auto Storing afstandsbediening Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden. F Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met de sleutel in het slot. F Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk als de storing niet is verholpen. Synchroniseren F Zet het contact af. F Zet de sleutel in de stand 2 (Contact). F Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op de vergrendelknop (gesloten hangslot) van de afstandsbediening. F Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot. De afstandsbediening werkt nu weer. Batterij vervangen Batterij ref.: CR1620 / 3 V. Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt u gewaarschuwd door dit lampje op het dashboard, een geluidssignaal, en een melding op het display. F Wip het deksel los door een kleine schroevendraaier in de uitsparing te steken. F Til de deksel op. F Verwijder de lege batterij. F Plaats de nieuwe batterij in de juiste richting. F Klik het deksel vast. Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt. 46

49 Toegang tot de auto Sleutels verloren Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker met de sleutelcode naar het PEUGEOT-netwerk. Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen. 2 Afstandsbediening De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen, om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. Geen enkele afstandsbediening kan functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren. Diefstalbeveiliging Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden. Vergrendelde auto Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Laat uit veiligheidsoverwegingen geen kinderen alleen achter in de auto. Neem in alle gevallen de sleutel mee als u de auto verlaat. Gebruikte auto Laat door het PEUGEOT-netwerk controleren of alle in uw bezit zijnde sleutels met uw auto zijn gelinkt, zodat u er zeker van kunt zijn dat deze sleutels de enige zijn waarmee uw auto ontgrendeld en gestart kan worden. 47

50 Toegang tot de auto Portieren Openen Van buitenaf F Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel en trek aan de portiergreep. Van binnenuit F Trek aan de binnenportiergreep van een portier; de auto wordt dan volledig ontgrendeld. Sluiten F Duw of trek het portier dicht om het te sluiten. Als een van de portieren niet goed is gesloten: - draaiende motor: dit verklikkerlampje gaat enkele seconden branden in combinatie met een waarschuwingsmelding, - rijdende auto (snelheid hoger dan 10 km/h): dit verklikkerlampje gaat enkele seconden branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding. Het openen van een achterportier van binnenuit is niet mogelijk als de kinderbeveiliging is ingeschakeld. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de kinderbeveiliging. De portieren kunnen niet van binnenuit worden geopend als de supervergrendeling is ingeschakeld. 48

51 Toegang tot de auto Noodbediening Hiermee kunt u de portieren mechanisch vergrendelen en ontgrendelen in het geval van een storing in de centrale vergrendeling of van de accu. Bestuurdersportier Overige portieren 2 Bij een storing in de centrale vergrendeling moet u de accukabels losnemen om de auto volledig, inclusief de achterklep, te kunnen vergrendelen. Steek de sleutel in het slot om het portier te vergrendelen of ontgrendelen. Vergrendelen F Controleer bij de achterportieren of de kinderbeveiliging is uitgeschakeld. F Verwijder met de sleutel het zwarte afdekkapje op de zijkant van het portier. F Steek de sleutel zonder te forceren in de opening en duw vervolgens, zonder te draaien, de nok het portier in. F Verwijder de sleutel en plaats het afdekkapje terug. Ontgrendelen F Trek aan de binnenportiergreep. 49

52 Toegang tot de auto Achterklep Openen Sluiten F Trek de achterklep omlaag aan de handgreep aan de binnenzijde. F Druk indien nodig op de bovenzijde van de achterklep om deze volledig te sluiten. Noodbediening Hiermee kan bij een eventuele storing in de centrale vergrendeling, de achterklep mechanisch ontgrendeld worden. F Ontgrendel de achterklep of de auto met de afstandsbediening of de sleutel, druk op de knop en til de achterklep omhoog. Als de achterklep niet goed is gesloten: - bij draaiende motor gaat het verklikkerlampje enkele seconden branden in combinatie met een waarschuwingsmelding, - tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) gaat het verklikkerlampje enkele seconden branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding. Ontgrendelen F Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen, F Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen. 50

53 Toegang tot de auto Vergrendelen / ontgrendelen van binnenuit 2 F Druk op deze knop om de portieren en de achterklep van de auto van binnenuit te vergrendelen (het lampje van de knop gaat branden) of ontgrendelen (het lampje van de knop gaat uit). Als een van de portieren niet goed is gesloten: - draaiende motor: dit verklikkerlampje gaat enkele seconden branden in combinatie met een waarschuwingsmelding, - rijdende auto (snelheid hoger dan 10 km/h): dit verklikkerlampje gaat enkele seconden branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding. Als één van de portieren is geopend of niet goed is gesloten, werkt de centrale vergrendeling niet. Bij vergrendeling / supervergrendeling van buitenaf Als de auto van buitenaf is vergrendeld of als de supervergrendeling van buitenaf is ingeschakeld, is de knop buiten werking. F Trek de portierhandgreep aan de binnenzijde naar u toe om de auto te ontgrendelen. F Als de supervergrendeling is ingeschakeld moet de afstandsbediening of de sleutel worden gebruikt om de auto te ontgrendelen. Automatische centrale vergrendeling van de portieren De portieren kunnen tijdens het rijden automatisch worden vergrendeld (bij een snelheid hoger dan 10 km/h). Om deze functie in of uit te schakelen (standaard is deze ingeschakeld): F druk op de knop tot een geluidssignaal klinkt en/of een melding op het display wordt weergegeven. Het rijden met vergrendelde portieren kan bij een noodgeval de toegang tot de auto voor de hulpdiensten belemmeren. 51

54 Toegang tot de auto Alarm Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit de volgende typen beveiliging: - Omtrekbeveiliging Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten. Het alarm gaat af als iemand een portier, de achterklep of de motorkap probeert te openen. - Interieurbeveiliging Dit systeem treedt in werking als er bewegingen in het interieur worden waargenomen. Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen, als iets of iemand de auto binnendringt of als iets of iemand in de auto beweegt. Automatische beveiligingsfunctie Dit systeem treedt in werking als iemand probeert het alarm te saboteren. Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de bedieningseenheid of de kabels van de sirene uit te schakelen of te beschadigen. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats alvorens wijzigingen aan het alarmsysteem aan te brengen. Vergrendelen van de auto met volledig ingeschakeld alarm Inschakelen F Zet het contact af en verlaat de auto. F Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening. Het alarmsysteem is geactiveerd: het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen. De omtrekbeveiliging wordt 5 seconden nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt, geactiveerd. De interieurbeveiliging wordt 45 seconden nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt, geactiveerd. Indien een portier of de achterklep niet goed is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar worden de omtrek- en interieurbeveiliging na 45 seconden wel ingeschakeld. Uitschakelen F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening. Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het verklikkerlampje van de knop gaat uit. 52

55 Toegang tot de auto Vergrendelen van de auto met alleen de omtrekbeveiliging ingeschakeld Schakel de interieurbeveiliging uit om te voorkomen dat het alarm onnodig wordt ingeschakeld als bijvoorbeeld: - een huisdier in de auto wordt gelaten, - een ruit op een kier blijft staan, - de auto wordt gewassen. Uitschakelen van de interieurbeveiliging F Zet het contact af. F Druk binnen 10 seconden op de knop tot het verklikkerlampje blijft branden. F Verlaat de auto. F Druk onmiddellijk op de vergrendelknop van de afstandsbediening. Opnieuw inschakelen van de interieurbeveiliging F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening om de omtrekbeveiliging uit te schakelen. F Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening om alle alarmsystemen in te schakelen. Het verklikkerlampje van de knop zal opnieuw één keer per seconde knipperen. Afgaan van het alarm Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende 30 seconden. Als het alarm voor de 11 e keer afgaat, worden de alarmsystemen uitgeschakeld. Storing afstandsbediening Om de alarmsystemen uit te schakelen: F Ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier. F Open het portier; het alarm gaat af. F Zet het contact aan; het alarm stopt. Het verklikkerlampje van de knop gaat uit. Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen F Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier. Storing Als bij het aanzetten van het contact het verklikkerlampje van de knop blijft branden, duidt dit op een storing in het systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Automatisch inschakelen* 2 Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen. De interieurbeveiliging wordt uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure elke keer na het afzetten van het contact wordt uitgevoerd. Als het verklikkerlampje van de knop snel knippert bij het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening, is het alarm tijdens uw afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet. Het systeem wordt 2 minuten nadat het laatste portier of de achterklep is gesloten, automatisch ingeschakeld. F Om het afgaan van het alarm bij het openen van een portier of de achterklep te voorkomen, moet eerst op de ontgrendelknop van de afstandsbediening worden gedrukt. * Volgens land van bestemming. 53

56 Toegang tot de auto Elektrisch bedienbare ruiten 1. Ruitbediening links voor. 2. Ruitbediening rechts voor. 3. Ruitbediening rechts achter. 4. Ruitbediening links achter. 5. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare ruiten achter. Handbediening Duw of trek de schakelaar tot het zware punt om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten. Automatische bediening (volgens uitvoering) Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt om de ruit te openen of sluiten. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar om het openen of sluiten te stoppen. Ongeveer 1 minuut nadat de sleutel is verwijderd, kunnen de ruiten niet meer worden bediend. Zet het contact aan om de ruiten weer te kunnen bedienen. Beveiliging tegen beknellen (volgens uitvoering) Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk weer open. Als de ruit niet automatisch wil sluiten, druk dan op de schakelaar om de ruit helemaal te openen en trek vervolgens de schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld. Blokkering van de ruitbediening achter Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op de schakelaar 5 om de ruitbediening achter, ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren. Als het lampje brandt, is de ruitbediening achter geblokkeerd. Als het lampje is gedoofd, is de ruitbediening achter niet geblokkeerd. 54

57 Toegang tot de auto Resetten van de ruitbediening Als de accu is losgekoppeld geweest, moet de ruitbediening gereset worden. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld: - open de ruit volledig en sluit de ruit. Telkens als de schakelaar omhoog wordt getrokken, sluit de ruit enkele centimeters. Laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten, - houd de schakelaar na het sluiten nog minimaal 1 seconde omhoog getrokken. Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel mee. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit verhindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren. 2 55

58 Comfort Voorstoelen Uit veiligheidsoverwegingen mogen de stoelen uitsluitend bij stilstaande auto worden versteld. Verstelling in lengterichting Hoogteverstelling Rugleuningverstelling F Trek de beugel omhoog en schuif de stoel in de gewenste stand. F Trek de hendel omhoog of duw deze omlaag tot de gewenste stand bereikt is. F Duw de handgreep naar achteren. Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen als dit het geval is. 56

59 Comfort Hoofdsteun Stoelverwarming 3 F Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger te zetten. F Druk op de pal A en trek de hoofdsteun omhoog om hem te verwijderen. F Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft. F Druk gelijktijdig op de pal A en op de hoofdsteun om deze lager te zetten. Voor de veiligheid is het frame van de hoofdsteun gekarteld om te voorkomen dat de hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding. De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld. Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar. F Met de draaiknop naast de voorstoel kan de stoelverwarming ingeschakeld worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd: 0: Uit. 1: Laag. 2: Gemiddeld. 3: Hoog. 57

60 Comfort Achterbank U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de rugleuning van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten. De zitting bestaat uit één deel en kan niet opgeklapt worden. Neerklappen van de rugleuning Terugplaatsen van de rugleuning F Schuif de desbetreffende voorstoel indien nodig naar voren. F Houd de desbetreffende buitenste veiligheidsgordel tegen de rugleuning en maak deze vast. F Zet de hoofdsteunen in de laagste stand. F Duw op de knop 1 om de rugleuning 2 te ontgrendelen. F Klap de rugleuning 2 op de zitting 3. F Zet de rugleuning 2 rechtop en vergrendel deze. F Controleer of de rode markering bij de knop 1 niet meer zichtbaar is. F Maak de buitenste veiligheidsgordel los en plaats deze naast de rugleuning. Bij het neerklappen van de rugleuning mag de middelste veiligheidsgordel niet worden vastgemaakt, deze moet plat tegen de rugleuning worden gelegd. Om de inhoud van de bagageruimte te vergroten kunt u uitsluitend de rugleuningen van de achterbank neerklappen. De zitting van de achterbank kan niet worden opgeklapt. Let erop dat bij het terugplaatsen van de rugleuning van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten. 58

61 Comfort Hoofdsteunen Stuurwielverstelling PEUGEOT i-cockpit 3 De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand (hoog) en een ingeklapte stand (laag). De hoofdsteunen kunnen worden verwijderd en onderling worden uitgewisseld. Verwijderen van een hoofdsteun: F trek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag, F druk vervolgens de pal A in. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld. F Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de hendel om het stuurwiel te ontgrendelen. F Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor een optimale zithouding. F Druk de hendel goed vast om het stuurwiel te vergrendelen. Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto. Stel alvorens te gaan rijden en om optimaal te profiteren van de specifieke ergonomie van de PEUGEOT i-cockpit uw zitpositie af in de volgende volgorde: - de hoogte van de hoofdsteun, - de hoek van de rugleuning, - de hoogte van de zitting van de stoel, - de positie in lengterichting van de stoel, - de diepte en vervolgens de hoogte van het stuurwiel. - de buitenspiegels en binnenspiegel. Controleer vervolgens of u een goed zicht hebt op het "head-up" instrumentenpaneel boven het kleine stuurwiel. 59

62 Comfort Spiegels Buitenspiegels De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat. Stel om veiligheidsredenen de buitenspiegels goed af om de "dode hoek" zo klein mogelijk te maken. Ontwaseming - ontdooiing Deze functie kunt u inschakelen door bij draaiende motor op de toets van de achterruitverwarming te drukken. Raadpleeg voor meer informatie over de ontwaseming en ontdooiing van de achterruit de desbetreffende rubriek. Verstellen F Zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. F Duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen. F Zet de knop A weer in het midden. De waargenomen objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten. Inklappen - Automatisch: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. - Handmatig: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren. Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar A, worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek nogmaals de schakelaar A naar achteren om de buitenspiegels uit te klappen. Uitklappen - Automatisch: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. - Handmatig: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren. Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden gedeactiveerd door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Klap de buitenspiegels in als u uw auto in een automatische autowasstraat laat wassen. Indien nodig kunt u de buitenspiegels handmatig inklappen. 60

63 Comfort Binnenspiegel De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van achteropkomend verkeer. Handmatige binnenspiegel "Elektrochromatische" binnenspiegel 3 Verstellen F Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat. Dag-/nachtstand F Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten. F Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand. Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en automatisch over van de dag- in de nachtstand. Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren. 61

64 Comfort Ventilatie Luchttoevoer De lucht in het interieur, die overigens wordt gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in het interieur wordt gerecirculeerd. Luchtgeleiding De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder via verschillende circuits worden toegevoerd: - rechtstreekse toevoer naar het interieur (toevoer van buitenlucht), - toevoer via het verwarmingscircuit, - toevoer via het circuit van de airconditioning. Bedieningspaneel Het systeem wordt bediend via het bedieningspaneel A van de middenconsole. Luchtverdeling 1. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorruit. 2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de zijruiten. 3. Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters. 4. Afsluitbare en verstelbare middelste ventilatieroosters. 5. Uitstroomopeningen beenruimte voorpassagiers. 6. Uitstroomopeningen beenruimte achterpassagiers. 62

65 Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning Comfort Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht: F Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven. F Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de automatische airconditioning. F Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. F Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen. Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag). F Laat om de perfecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje. F Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor. Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur hoog is opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd open. Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed ververst wordt. Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag. Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel. 3 Stop & Start-systeem De verwarming en de airconditioning werken uitsluitend bij draaiende motor. Als u het thermische comfort in de auto op het door u gewenste niveau wilt houden, kunt u tijdelijk de functie Stop & Start uitschakelen. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het Stop & Start-systeem. 63

66 Comfort Geadviseerde instellingen Verwarming of handbediende airconditioning Gewenste werking Luchtverdeling Luchtopbrengst Recirculatie interieurlucht / Toevoer van buitenlucht Temperatuur Handbediende airconditioning WARM KOUD ONTWASEMEN ONTDOOIEN Automatische airconditioning: gebruik bij voorkeur de volledig automatische stand door op de toets "AUTO" te drukken. 64

67 Verwarming / ventilatie Handbediende stand Handbediende airconditioning Comfort 3 1. Temperatuurregeling. 2. Luchtopbrengstregeling. 3. Luchtverdeling. 4. Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie. 5. Airconditioning aan/uit. Temperatuur F Draai de knop van blauw (koel) naar rood (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen. Luchtopbrengstregeling F Draai de knop in één van de zes standen om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen. Wanneer de knop van de luchtopbrengstregeling in de stand 0 staat (uitschakeling van het systeem), wordt het thermische comfort niet meer geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd. 65

68 Comfort Luchtverdeling Voorruit en zijruiten. Voorruit, zijruiten en beenruimte. Beenruimte. Middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters. Toevoer van buitenlucht / Luchtrecirculatie De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht weer in om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan. F Druk op deze toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren: het lampje gaat branden. F Druk nogmaals op de toets om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen: het lampje gaat uit. Airconditioning aan/uit De airconditioning kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten. Het systeem stelt u in staat: - de temperatuur in het interieur 's zomers te verlagen, - in de winter bij temperaturen boven 3 C beslagen ruiten snel te ontwasemen. Aan F Druk op de toets "A/C": het lampje van de toets gaat branden. De airconditioning werkt niet als de aanjagerknop in de stand "0" staat. De luchtstroom kan worden gevarieerd door de knop in een middenstand te zetten. Om de toevoer van koele lucht te versnellen kunt u gedurende enkele ogenblikken de recirculatie van de interieurlucht inschakelen. Schakel daarna weer over op de toevoer van buitenlucht. Uit F Druk nogmaals op de toets "A/C": het lampje van de toets gaat uit. Door het uitschakelen van de airconditioning kan hinder ontstaan (vocht, beslaan van ruiten). 66

69 Comfort Automatische airconditioning met gescheiden regeling Stand AUTO Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken, wordt de ventilatie geleidelijk op het optimale niveau gebracht. Bij koud weer wordt de warme lucht uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten en de beenruimte van de passagiers verdeeld Automatisch programma "comfort". 2. Temperatuurregeling bestuurderszijde. 3. Temperatuurregeling passagierszijde. 4. Automatisch programma "zicht". 5. Airconditioning AAN/UIT. 6. Regeling luchtverdeling. 7. Regeling luchtopbrengst. 8. Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie. Programma "comfort" De bestuurder en de voorpassagier kunnen met drie standen het door hen gewenste comfortniveau in het interieur instellen. Inschakelen F Druk herhaaldelijk op de toets "AUTO". Het lampje gaat branden zodra de toets wordt ingedrukt; de ingeschakelde stand verschijnt op het display van de automatische airconditioning. Uitschakelen Voor een aangenaam comfort en een zo laag mogelijk geluidsniveau, aangezien de aanjagersnelheid beperkt wordt. Voor het beste compromis tussen thermisch comfort en een laag geluidsniveau. Voor een doeltreffende en dynamische luchttoevoer. F Druk op de toets "lege ventilator" van de luchtopbrengstregeling tot het symbool van de ventilator is verdwenen. 67

70 Comfort AUTO - Programma "zicht" Airconditioning 68 Temperatuur Instellen De bestuurder en voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit. F Duw de impulstoets omlaag (blauw) om de waarde te verlagen of omhoog (rood) om de waarde te verhogen. Instelling op een waarde van ongeveer 21 biedt een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een andere waarde instellen, die gebruikelijk tussen 18 en 24 ligt. Het is raadzaam het verschil tussen de instellingen links en rechts niet meer dan 3 te laten bedragen. Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor een optimale temperatuur de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil. Inschakelen F Druk op de toets "zicht" om de voorruit en zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien. Het systeem regelt automatisch de airconditioning, de luchtopbrengst en de luchttoevoer en stuurt de optimale luchtstroom naar de voorruit en de zijruiten. Uitschakelen F Druk nogmaals op de toets "zicht" of op de toets "AUTO". Het lampje van de toets "zicht" gaat uit en dat van de toets "AUTO" gaat branden. Het systeem wordt weer ingeschakeld met de voor het uitschakelen ingestelde waarden. F Druk nogmaals op de toets "AUTO" om terug te keren naar het automatisch programma "comfort". Voor een maximale afkoeling of opwarming van het interieur kan de temperatuurregeling op een waarde lager dan 14 of hoger dan 28 worden ingesteld. F Duw de toets omlaag tot "LO" wordt weergegeven of omhoog tot "HI" wordt weergegeven. De airconditioning functioneert, als de ruiten gesloten zijn, optimaal in elk seizoen. Dit systeem maakt het mogelijk om: - in de zomer de temperatuur in het interieur te verlagen, - in de winter, bij temperaturen hoger dan 3 C, de ruiten sneller te ontwasemen. Inschakelen F Druk op de toets "A/C", het desbetreffende lampje gaat branden. De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld. Uitschakelen F Druk de toets "A/C" nogmaals in, het desbetreffende lampje gaat uit. Het uitschakelen van de airconditioning kan negatieve effecten hebben (vocht, condens).

71 Comfort Luchtverdeling Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie Handmatige stand F Druk deze toets herhaaldelijk in om de luchtstroom te verdelen naar: - de voorruit, de zijruiten en de beenruimte, - de voorruit en zijruiten (ontwasemen of ontdooien), - de middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters, - de middelste ventilatieroosters, de zijventilatieroosters en de beenruimte, - de beenruimte. Luchtopbrengst F Druk op deze toets "gevulde ventilator" om de luchtopbrengst te verhogen. Het symbool van de luchtopbrengst (ventilator) wordt op het display weergegeven en wordt afhankelijk van de ingestelde waarde geleidelijk voller. F Druk op deze toets "lege ventilator" om de luchtopbrengst te verlagen. Inschakelen F Druk deze toets in om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het lampje van de toets gaat branden en het symbool van de luchtrecirculatie wordt weergegeven. Deze stand dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. De luchtrecirculatie wordt automatisch ingeschakeld als de ruitensproeiers worden geactiveerd. Uitschakelen F Druk zodra de omstandigheden het toelaten de toets nogmaals in om de toevoer van buitenlucht weer te activeren en het beslaan van de ruiten te voorkomen. Het lampje van de toets gaat uit. Gebruik de luchtrecirculatie alleen als dit echt nodig is (kans op beslaan van de ruiten en vermindering van de luchtkwaliteit). Het is mogelijk één of meer functies van de airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de overige functies automatisch worden geregeld. Zodra u een instelling wijzigt, dooft het lampje van de toets "AUTO". Uitschakelen van het systeem F Druk op de toets "lege ventilator" tot het symbool van de ventilator is verdwenen en "---" wordt weergegeven. Hierdoor worden alle functies van de airconditioning uitgeschakeld. Het thermische comfort wordt niet meer geregeld. Door de rijwind blijft er nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd. Vermijd het te lang rijden met een uitgeschakeld systeem om te voorkomen dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit vermindert. Als u op de toets "gevulde ventilator" drukt, wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij de instellingen van vóór de uitschakeling worden toegepast. 3 69

72 Comfort Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien. Achterruitverwarming Handbediende airconditioning Aan F Zet de knoppen van de aanjagersnelheid, de temperatuur en de luchtverdeling in de met de desbetreffende opdruk weergegeven stand. Uit F Schakel de airconditioning in door op de toets "A/C" te drukken; het lampje van de toets gaat branden. F Druk nogmaals op de toets "A/C"; het lampje van de toets gaat uit. Bij auto's met een Stop & Startsysteem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is. Airconditioning met gescheiden regeling AUTO - Programma "Zicht" Inschakelen F Druk op de toets "zicht" om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien. Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid, de luchttoevoer en stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden. Uitschakelen F Druk nogmaals op de toets "zicht" of op "AUTO"; het lampje in de toets gaat uit en dat van de toets "AUTO" gaat branden. Het systeem keert terug naar dezelfde instellingen als die van vóór het uitschakelen. Aan De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel van de airconditioning. De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij draaiende motor. F Druk op deze toets om de achterruit en de buitenspiegels (afhankelijk van de uitvoering) te ontwasemen. Het controlelampje van de toets gaat branden. Uit De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen. F U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Het controlelampje van de toets gaat uit. F Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit, omdat een geringer stroomverbruik leidt tot een verlaging van het brandstofverbruik. 70

73 Indelingen Indeling van het interieur 1. Dashboardkastje (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 2. Open opbergvak (volgens uitvoering) 3. 12V-aansluiting (120 W) Houd u aan dit vermogen om te voorkomen dat uw accessoires beschadigd raken. (zie de volgende bladzijde voor meer informatie). 4. USB-/Jack-aansluiting (zie de volgende bladzijden voor meer informatie) 5. Open opbergvakken 6. Bekerhouder 7. Afsluitbaar opbergvak of armsteun (volgens uitvoering) (zie de volgende bladzijden voor meer informatie) 8. Portiervakken 4 71

74 Indelingen Dashboardkastje 12V-aansluiting Armsteun vóór In het dashboardkastje kunnen een fles mineraalwater, de boorddocumentatie enz. worden opgeborgen. In het deksel zijn voorgevormde vakken aangebracht voor o.a. een bril. F Trek de handgreep omhoog om het dashboardkastje te openen. De schakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde A bevindt zich in het dashboardkastje. Als uw auto is voorzien van airconditioning, bevat het dashboardkastje een ventilatieopening B die dezelfde gekoelde lucht aanvoert als de uitstroomopeningen in het interieur. F Til, wanneer u een accessoire van 12 V (maximaal vermogen: 120 W) wilt aansluiten, het deksel op en sluit een geschikte adapter aan. Houd rekening met het maximale vermogen van de aansluiting (anders kans op beschadiging van uw accessoire). Het aansluiten van elektrische apparatuur die niet door PEUGEOT is goedgekeurd, zoals een lader met USBaansluitingen, kan leiden tot storingen in de werking van de elektrische componenten van de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of storingen in de weergave van de displays. (volgens uitvoering) Om te profiteren van extra comfort kan de armsteun naar voren worden gekanteld, maar hij kan ook volledig naar achteren worden geklapt. 72

75 Indelingen USB-/Jack-aansluiting 4 Deze aansluitmodule, die bestaat uit een USBen een Jack-aansluiting, bevindt zich op de middenconsole. Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een ipod of een USB-stick. Dankzij de aansluitmodule kunt u de audiobestanden op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van uw audiosysteem. U kunt deze bestanden beheren met de toetsen op het stuurwiel of het bedieningspaneel van de autoradio en ze weergeven op het display van het instrumentenpaneel. Tijdens het gebruik van de USB-aansluiting kan de draagbare apparatuur automatisch worden opgeladen. Tijdens het opladen wordt een melding weergegeven als het stroomverbruik van het externe apparaat groter is dan de door de auto geleverde stroomsterkte. Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze uitrusting de rubriek "Audio en telematica". 73

76 Indelingen Matten De matten zijn uitneembaar en beschermen de vloerbedekking van de auto. Verwijderen Terugplaatsen Terugplaatsen van de mat aan de bestuurderszijde: F leg de mat goed op zijn plaats, F druk de bevestigingen vast, F controleer of de mat goed vastzit. Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde: F zet de stoel in de achterste stand, F maak de bevestigingen los, F verwijder vervolgens de mat. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht. - gebruik nooit meer dan één mat per plaats. Bij gebruik van niet door PEUGEOT goedgekeurde matten kan de bediening van de pedalen worden gehinderd en kan de werking van de snelheidsregelaar/-begrenzer negatief worden beïnvloed. 74

77 Indelingen Voorzieningen bagageruimte 1. Bagagenet voor hoge belading (volgens uitvoering) (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 2. Bagageafdekking (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 3. Verlichting bagageruimte 4. Riem 5. Sjorogen (volgens uitvoering) 6. Opbergnet 4 75

78 Indelingen Bagagenet voor hoge belading Het net, dat aan de bovenste bevestigingen en de onderste sjorogen of de nokken wordt vastgemaakt, zorgt ervoor dat de auto tot aan het dak kan worden beladen: - achter de achterbank (zitrij 2), - achter de voorstoelen (zitrij 1) wanneer de achterbank is neergeklapt. Controleer bij het plaatsen van het net of de gespen van de riemen zichtbaar zijn vanuit de bagageruimte; hierdoor is het makkelijker de riemen te ontspannen of aan te spannen. Voor gebruik bij zitrij 1: F open de kapjes van de bovenste bevestigingen 1, F rol het bagagenet voor hoge belading uit, F plaats een van de uiteinden van de metalen stang van het net in de desbetreffende bovenste bevestiging 1, en doe vervolgens hetzelfde met de tweede stang, F ontspan de riemen maximaal, F bevestig de musketonhaak van elk van de riemen aan de desbetreffende nok 3 onder de zitting van de bank, F klap de achterbank neer, F span de riemen aan zonder de bank weer op te klappen, F controleer of het net goed is vastgemaakt en goed gespannen is. Voor gebruik bij zitrij 2: F vouw de bagageafdekking op of verwijder deze, F open de kapjes van de bovenste bevestigingen 2, F rol het bagagenet voor hoge belading uit, F plaats een van de uiteinden van de metalen stang van het net in de desbetreffende bovenste bevestiging 2, en doe vervolgens hetzelfde met de tweede stang, F bevestig de haak van elk van de riemen van het net aan het desbetreffende onderste sjoroog 4, F span de riemen aan, F controleer of het net goed is vastgemaakt en goed gespannen is. Gebruik nooit de ISOFIX-ring die is bedoeld voor de bevestiging van de riem van een kinderzitje met Top Tether. 76

79 Indelingen Bagageafdekking 4 De bagageafdekking bestaat uit twee opvouwbare delen. Vouw de afdekking op en plaats hem achter in de bagageruimte. Toegang tot de bagageruimte vanaf de achterbank: F til het voorste gedeelte van de bagageafdekking op met behulp van handgreep A. 77

80 Indelingen Gevarendriehoek (opbergen) Onder de voorstoel of onder de bekleding van de bagageruimte (volgens uitvoering) is plaats voor een opgevouwen gevarendriehoek, al dan niet in een koker. Schakel voordat u uit de auto stapt om de gevarendriehoek uit te vouwen en te plaatsen de alarmknipperlichten in en trek uw reflecterende veiligheidsvest aan. Op de weg plaatsen van de gevarendriehoek F Plaats de gevarendriehoek achter de auto. Houd u hierbij aan de in het land geldende wettelijke voorschriften. De gevarendriehoek is leverbaar als accessoire, raadpleeg het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De opgevouwen gevarendriehoek (of de koker) moet de volgende afmetingen hebben: - A: lengte = 438 mm, - B: hoogte = 56 mm, - C: breedte = 38 mm. Raadpleeg voor gebruik van de gevarendriehoek de gebruiksaanwijzing van de fabrikant. 78

81 Rijden Rijadviezen Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op. Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op onverwachte situaties. Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in. Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd meer afstand tot uw voorligger. Rijden op een overstroomde weg Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel mogelijk te vermijden, want het water kan de motor, versnellingsbak en het elektrische systeem van uw auto ernstig beschadigen. Bent u genoodzaakt over een overstroomd weggedeelte te rijden, doe dan het volgende: - kijk of het water niet meer dan 15 cm diep is, houd daarbij rekening met golven die door andere weggebruikers kunnen worden veroorzaakt, - schakel het Stop & Start-systeem uit, - rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan 10 km/h, - zet de auto niet stil en zet de motor niet af. Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren licht af om de remschijven en remblokken te drogen. Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem dan contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Belangrijk! Rijd nooit met aangetrokken handrem - kans op oververhitting en beschadiging van het remsysteem! Kans op brand! Het uitlaatsysteem van uw auto wordt erg warm en blijft ook na het afzetten van de motor nog enige tijd warm. Parkeer daarom uw auto niet en zet uw auto niet met draaiende motor stil op een plaats waar brandbaar materiaal (gras, afgevallen blad enz.) in contact kan komen met het uitlaatsysteem. Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter. Als u uw auto met draaiende motor moet verlaten, trek dan de parkeerrem aan en zet de versnellingsbak in de neutraalstand of in de stand N of P, afhankelijk van het type versnellingsbak. 5 79

82 Rijden Starten-afzetten van de motor Contactslot Starten 1. Stand Stop. 2. Stand Contact. 3. Stand Starten. Hang geen zware voorwerpen aan de sleutel of de afstandsbediening: dit kan namelijk storingen aan het contactslot veroorzaken. Bovendien kunnen deze voorwerpen bij het activeren van de airbag vóór ernstige verwondingen veroorzaken. Auto met een handgeschakelde versnellingsbak: zet de versnellingshendel in de neutraalstand en trap het koppelingspedaal volledig in. Auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak: selecteer de stand N en trap het rempedaal volledig in. Auto met een automatische transmissie: selecteer de stand P of N en trap het rempedaal volledig in. F Steek de sleutel in het contactslot. Het systeem herkent de code van de startblokkering. F Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan het stuurwiel en aan de sleutel te draaien. In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld als de wielen niet in de rechtuitstand staan) moet veel kracht worden gezet bij het draaien aan het stuurwiel. F Draai de sleutel rechtsom in de stand 3 (Starten). F Laat zodra de motor draait de sleutel los. 80

83 Rijden Afzetten F Zet de auto stil. F Draai de sleutel linksom in de stand 1 (Stop). F Verwijder de sleutel uit het contactslot. F Draai om het stuurslot te vergrendelen aan het stuurwiel tot het blokkeert. Plaats de wielen in de rechtuitstand voordat u de motor afzet: dit vergemakkelijkt het ontgrendelen van het stuurslot. Neutraalstand Rijd uit veiligheidsoverwegingen nooit met de versnellingsbak in de neutraalstand. Bepaalde functies van de auto kunnen anders namelijk zijn uitgeschakeld. Bij het afzetten van de motor is de rembekrachtiging niet meer actief. Sleutel vergeten Als de sleutel onbedoeld in de stand 2 (Contact) van het contactslot blijft staan, zal het contact na een uur automatisch worden afgezet. Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en vervolgens opnieuw in de stand 2 (Contact) om het contact weer aan te zetten. 5 81

84 Rijden Parkeerrem Aantrekken Vrijzetten F Trek de hefboom van de parkeerrem aan om uw auto stil te zetten. Op een vlakke ondergrond hoeft u de hefboom van de parkeerrem niet maximaal aan te trekken. F Trek, met het rempedaal ingetrapt, de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de knop in en duw de hefboom geheel omlaag. Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, geeft dit aan dat de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken. Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen vast tegen het trottoir, trek de parkeerrem aan, schakel een versnelling in en zet het contact uit. 82

85 Rijden Handgeschakelde 5-versnellingsbak Inschakelen van de achteruitversnelling Handgeschakelde 6-versnellingsbak Inschakelen van de 5 e of de 6 e versnelling F Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5 e of de 6 e versnelling in te schakelen. Als dit advies niet wordt nageleefd, kan de versnellingsbak onherstelbaar beschadigd raken (per ongeluk inschakelen van de 3 e of 4 e versnelling). Inschakelen van de achteruitversnelling 5 F Beweeg de versnellingshendel naar rechts en vervolgens naar achteren. F Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren. Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait. Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait. Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken: - zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand, - trap het koppelingspedaal in. Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken: - zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand, - trap het koppelingspedaal in. 83

86 Rijden 84 Elektronisch gestuurde versnellingsbak met 5 versnellingen Bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak met 5 versnellingen kunt u kiezen tussen het comfort van automatische bediening en het plezier van handmatig schakelen. Deze versnellingsbak heeft drie rijstanden: - een automatische stand om automatisch te schakelen, zonder dat de bestuurder iets hoeft te doen, - een handmatige stand om zelf te schakelen, met behulp van de selectiehendel of de flippers achter het stuurwiel, - een auto-sequentiële stand, waarmee u in de automatische stand op ieder moment zelf kunt schakelen, bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre. Laat uw hand tijdens het rijden niet permanent op de selectiehendel rusten: de versnellingsbak zou dan beschadigd kunnen raken. Selectiehendel R. Achteruit. F Trap het rempedaal in en beweeg de selectiehendel naar voren om deze stand te selecteren. N. Neutraalstand. F Trap het rempedaal in en selecteer deze stand om de motor te kunnen starten. A. Automatische stand. F Beweeg de selectiehendel naar achteren om deze stand te selecteren. M. + / - Handmatig schakelen. F Beweeg de selectiehendel naar achteren en vervolgens naar links om deze stand te selecteren en: - beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen, - of beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te schakelen. Flippers achter het stuurwiel +. Opschakelen. F Druk op de achterzijde van de flipper "+" om op te schakelen. -. Terugschakelen. F Druk op de achterzijde van de flipper "-" om terug te schakelen. Het selecteren van de neutraalstand en het in- en uitschakelen van de achteruitversnelling is niet mogelijk met de flippers.

87 Rijden Weergave op het instrumentenpaneel Starten van de auto Handbediende stand Standen van de selectiehendel N. Neutral (neutraalstand). R. Reverse (achteruitversnelling) Versnellingen in de handgeschakelde stand. AUTO. Verschijnt bij de selectie van de automatische stand en verdwijnt weer als de handbediende stand wordt geselecteerd. F Trap het rempedaal in als dit pictogram knippert (bijv.: starten van de motor). Bij het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal. F Zet om de motor te starten de selectiehendel in de stand N. F Trap het rempedaal helemaal in. F Start de motor. Wanneer de motor niet wil starten: - als de aanduiding N knippert op het instrumentenpaneel: zet de selectiehendel in de stand A en vervolgens in de stand N, - als het pictogram "Voet op het rempedaal" knippert op het instrumentenpaneel: trap het rempedaal steviger in. F Selecteer een stand (stand M of A) of de achteruitversnelling (stand R). F Zet de handrem vrij. F Laat het rempedaal geleidelijk los en geef gas. AUTO et 1 ou R worden weergegeven op het instrumentenpaneel. Stoppen - Wegrijden op een helling Gebruik nooit het gaspedaal om de auto op een helling stil te laten staan, maar gebruik daarvoor de handrem. Geef bij het wegrijden op een helling geleidelijk gas terwijl u de handrem vrijzet. F Beweeg na het starten van de auto de selectiehendel in de stand M om de handbediende stand in te schakelen. AUTO De aanduidingles verdwijnt en de ingeschakelde versnellingen verschijnen achtereenvolgend op het instrumentenpaneel. Het schakelen naar een andere versnelling is alleen mogelijk als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. Als de auto vrijwel geheel tot stilstand is gekomen, bijvoorbeeld voor een verkeerslicht, schakelt de versnellingsbak automatisch terug naar de eerste versnelling. Automatische stand F Selecteer vanuit de handbediende stand de stand A om terug te keren naar de automatische stand. AUTO p het instrumentenpaneel verschijnen de aanduiding ingeschakelde versnelling. De versnellingsbak werkt dan automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters: - optimaal brandstofverbruik, - de rijstijl, - het profiel van de weg, - de belading van de auto. 5 85

88 Rijden Trap om krachtig te accelereren, bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre, het gaspedaal met kracht in, tot voorbij het zware punt. Auto-sequentiële stand In de automatische stand kan de bestuurder altijd zelf ingrijpen door gebruik te maken van de flippers. De flippers kunnen gebruikt worden in omstandigheden waarbij sneller terugschakelen gewenst is (naderen van een rotonde, verlaten van een parkeergarage met een steile helling, inhalen...). De versnellingsbak wordt dan in de desbetreffende versnelling geschakeld, als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. De aanduiding AUTO blijft op het display staan. Na enige tijd gaat de versnellingsbak weer over op de automatische stand. Parkeren van de auto Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand N bewegen om de neutraalstand te selecteren. Trek in dat geval altijd de handrem aan om de auto volledig stil te zetten. Resetten Nadat de accukabels los zijn geweest, moet de versnellingsbak gereset worden. F Zet het contact aan. AUTO en - Op het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen. F Selecteer de stand N. F Trap het rempedaal volledig in. F Wacht ongeveer 30 seconden tot op het instrumentenpaneel de aanduiding N of de ingeschakelde versnelling verschijnt. F Laat het rempedaal los. De versnellingsbak werkt dan weer normaal. Storing Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden en de aanduiding AUTO gaat knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de versnellingsbak. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Tijdens het starten van de motor moet het rempedaal volledig worden ingetrapt. Zet de selectiehendel tijdens het rijden nooit in de stand N (neutraalstand). Zet de selectiehendel alleen in de stand R (achteruit) als de auto volledig stilstaat en het rempedaal is ingetrapt. Trek altijd de handrem aan om de auto volledig stil te zetten. 86

89 Rijden Elektronisch gestuurde versnellingsbak met 6 versnellingen Bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak met 6 versnellingen kunt u kiezen tussen het comfort van automatische bediening en het plezier van handmatig schakelen. Deze versnellingsbak heeft twee bedieningsmogelijkheden: - automatische bediening, waarbij het open terugschakelen volledig automatisch wordt geregeld, - handmatige bediening, waarbij de bestuurder zelf sequentieel kan schakelen. Bij de automatische bediening blijft het altijd mogelijk om zelf te schakelen met behulp van de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld om even snel in te halen. Laat uw hand tijdens het rijden niet permanent op de selectiehendel rusten: de versnellingsbak zou dan beschadigd kunnen raken. Selectiehendel R. Achteruit. F Trap het rempedaal in, trek de selectiehendel omhoog en duw deze naar voren. N. Neutraalstand. F Trap het rempedaal in en selecteer deze stand om de motor te kunnen starten. A. Automatische bediening. F Duw de selectiehendel naar achteren om deze stand te selecteren. M. + / -. Handmatig, sequentieel schakelen. F Duw de selectiehendel naar links om deze stand te selecteren en: - duw de selectiehendel naar voren om op te schakelen, - of duw de selectiehendel naar achteren om terug te schakelen. Flippers achter het stuurwiel +. Opschakelen. F Trek de flipper "+" een keer naar u toe om op te schakelen. -. Terugschakelen. F Trek de flipper "-" een keer naar u toe om terug te schakelen. Met de flippers is het niet mogelijk de neutraalstand of de achteruitversnelling in te schakelen of uit de achteruitversnelling te schakelen. 5 87

90 Rijden Weergave op het instrumentenpaneel Starten van de auto Automatische bediening Standen van de selectiehendel N. Neutral (neutraalstand). R. Reverse (achteruitversnelling) Versnellingen bij handmatig schakelen. AUTO. Gaat branden als u kiest voor automatische bediening en gaat uit als u kiest voor handmatige bediening. F Trap het rempedaal in als dit verklikkerlampje knippert (bijvoorbeeld: starten van de motor). Bij het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal. F Zet om de motor te starten de selectiehendel in de stand N. F Houd het rempedaal ingetrapt. F Start de motor. Wanneer de motor niet wil starten: - als de aanduiding N knippert op het instrumentenpaneel: zet de selectiehendel in de stand A en vervolgens in de stand N, - als de melding "Voet op het rempedaal" wordt weergegeven: trap het rempedaal steviger in. F Selecteer een stand (stand A (automatische stand) of stand M (handbediende stand)) of de achteruitversnelling (stand R). F Zet de handrem vrij. F Neem uw voet van het rempedaal en geef gas. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen AUTO en 1, 1 of R. F Start de auto en selecteer de stand A om voor de automatische bediening te kiezen. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduiding AUTO en de ingeschakelde versnelling. De versnellingsbak werkt dan automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters: - de rijstijl, - het profiel van de weg. Trap om krachtig te accelereren (bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre) het gaspedaal met kracht in, tot voorbij het zware punt. 88

91 Rijden Handmatig schakelen Handmatig schakelen Bij de automatische bediening blijft het altijd mogelijk om zelf te schakelen met behulp van de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld om even snel in te halen. F Bedien de flippers "+" of "-". De versnellingsbak wordt dan in de gevraagde versnelling geschakeld, als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. De aanduiding AUTO blijft op het display staan. Als de flippers enige tijd niet meer gebruikt worden, gaat de versnellingsbak weer over op de automatische stand. F Zet na het starten de selectiehendel in de stand M om handmatig te schakelen. F Beweeg de hendel in de richting van het symbool "+" om op te schakelen. F Beweeg de hendel in de richting van het symbool "-" om terug te schakelen. De achtereenvolgend ingeschakelde versnellingen worden weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. Het schakelen naar een andere versnelling is alleen mogelijk als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. Het is niet noodzakelijk om bij het schakelen het gaspedaal los te laten. Bij het remmen of het verminderen van de snelheid schakelt de versnellingsbak automatisch terug, zodat de juiste versnelling is geselecteerd op het moment dat u het gaspedaal weer intrapt. Als bij stapvoets rijden de achteruitversnelling wordt geselecteerd, wordt deze pas ingeschakeld als de auto volledig tot stilstand is gekomen. Op het display van het instrumentenpaneel wordt een pictogram weergegeven. Bij krachtig accelereren wordt de hoogste versnelling niet ingeschakeld als de bestuurders de flippers achter het stuurwiel niet bedient. Selecteer de neutraalstand N nooit tijdens het rijden. Selecteer de achteruitversnelling (stand R) uitsluitend als de auto volledig stilstaat en de voet op het rempedaal wordt gehouden. 5 89

92 Rijden Stilzetten van de auto Storing Voordat u de motor afzet, kunt u: - de selectiehendel in de stand N bewegen om de neutraalstand te selecteren, - een versnelling ingeschakeld laten. In dat geval kan de auto niet worden verplaatst. Trek in beide gevallen altijd de handrem aan om de auto volledig stil te zetten. Als dit verklikkerlampje en AUTO bij het aanzetten van het contact gaan knipperen, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing in de versnellingsbak. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Selecteer wanneer u de auto met draaiende motor stilzet altijd de neutraalstand N. Controleer voordat u werkzaamheden onder de motorkap uitvoert altijd of de selectiehendel in de neutraalstand N staat en de handrem is aangetrokken. Houd bij het starten van de motor altijd het rempedaal volledig ingetrapt. Trek de handrem stevig aan om de auto volledig te blokkeren. 90

93 Rijden Automatische transmissie Bij de automatische transmissie met 4 versnellingen kunt u kiezen uit automatisch schakelen, aangevuld met de programma's Sport en Sneeuw, en handmatig schakelen. De transmissie heeft dus twee gebruiksmogelijkheden: - automatisch schakelen: het schakelen wordt elektronisch aangestuurd door de transmissie, waarbij u kunt kiezen voor het programma Sport voor een meer dynamische rijstijl of het programma Sneeuw om het rijden op een ondergrond met weinig grip te vergemakkelijken, - handmatig schakelen: deze stand maakt het zelf schakelen met de selectiehendel mogelijk. Schakelpatroon 1. Knop selectiehendel. 2. Toets "S" (sport). 3. Toets "T" (sneeuw). Standen van de selectiehendel P. Parkeerstand. - Stilzetten van de auto, met of zonder aangetrokken handrem. - Starten van de motor. R. Achteruitversnelling. - Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental. N. Neutraalstand. - Stilzetten van de auto, met aangetrokken handrem. - Starten van de motor. D. Automatische werking. M + / -. Zelf schakelen tussen de 4 versnellingen. F Beweeg de selectiehendel kort naar voren om één versnelling op te schakelen. of F Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om één versnelling terug te schakelen. Weergave op het instrumentenpaneel Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon beweegt, verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel. P. Parking (parkeerstand) R. Reverse (achteruitversnelling) N. Neutral (neutraalstand) D. Drive (automatisch schakelen) S. Programma Sport T. Programma Sneeuw Ingeschakelde versnelling bij handmatig schakelen -. Ongeldige waarde bij handmatig schakelen 5 91

94 Rijden Wegrijden F Selecteer, terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt, de stand P of N. F Start de motor. Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal in combinatie met een waarschuwingsmelding. F Trap bij draaiende motor het rempedaal in. F Zet de handrem vrij. F Selecteer de stand R, D of M. F Laat het rempedaal geleidelijk los. De auto begint te rijden. Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de selectiehendel in de stand D en trap het gaspedaal weer in. Laat bij temperaturen onder -23 C de motor gedurende 4 minuten stationair draaien. Dit is belangrijk voor de goede werking en de levensduur van de motor en transmissie. Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R, D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt. Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter. Trek de handrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende motor. Automatisch schakelprogramma F Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen de 4 versnellingen. De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De transmissie kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto. Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown). De transmissie schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximumtoerental bereikt. Bij het remmen schakelt de transmissie automatisch terug om sterker op de motor af te remmen. Om de veiligheid te verbeteren schakelt de transmissie niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat. Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt. Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet volledig stilstaat. 92

95 Rijden Programma's Sport en Sneeuw Terugkeren naar het automatische standaardprogramma Handmatig schakelen Deze twee specifieke programma's vullen de automatische werking aan onder bijzondere rijomstandigheden. Programma Sport "S" F Druk op de toets "S" als de motor is gestart. Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl mogelijk. S Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding. F Om terug te keren naar het autoadaptieve stand kunt u het programma Sport of Sneeuw op elk gewenst moment uitschakelen door opnieuw op de desbetreffende toets te drukken. F Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen tussen de vier versnellingen. F Duw de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op te schakelen. F Trek de selectiehendel naar het symbool - om één versnelling terug te schakelen. Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische bediening. 5 Programma Sneeuw "T" F Druk op de toets "T" als de motor is gestart. De transmissie past zich aan voor het rijden op gladde wegen. Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond met weinig grip. T wordt weergegeven op het instrumentenpaneel. D en verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde versnellingen. Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven. Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld. Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de transmissie automatisch de stand M1. De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet worden ingeschakeld in de handbediende stand. 93

96 Rijden Parkeren van de auto Storing Onjuiste waarde bij handmatige bediening Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in). Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N bewegen om de neutraalstand te selecteren. Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto stil te zetten. Als de selectiehendel niet in de stand P staat, verschijnt bij het openen van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een waarschuwingsmelding op het display. F Zet de selectiehendel in de stand P; de melding verdwijnt. Rijd stapvoets wanneer u op een ondergelopen weg rijdt of een beek doorkruist. Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding op het display, duidt dit op een storing in de transmissie. In dit geval werkt de transmissie met een noodprogramma en blijft de 3e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok voelen bij het selecteren van R vanuit de stand P, of R vanuit de stand N. Dit beschadigt de transmissie niet. Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet). Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De automatische transmissie kan beschadigd raken: - als u gelijktijdig het gas- en het rempedaal intrapt, - als u, wanneer de accu geen stroom levert, de selectiehendel geforceerd in de stand P of een andere stand zet. Als u langere tijd stilstaat met draaiende motor (files...), kunt u, om brandstof te besparen, de selectiehendel in de stand N zetten en de handrem aantrekken. 94

97 Rijden Automatische transmissie (EAT6) Bij deze automatische transmissie met 6 versnellingen kunt u kiezen uit automatisch schakelen, aangevuld met de programma's Sport en Sneeuw, en handmatig schakelen. De transmissie heeft dus twee gebruiksmogelijkheden: - automatisch schakelen: het schakelen wordt elektronisch aangestuurd door de transmissie. Het programma Sport maakt een dynamischere rijstijl mogelijk en het programma Sneeuw verbetert de grip op gladde wegen, - handmatig schakelen: deze stand maakt het zelf schakelen met de selectiehendel mogelijk. Bediening van de transmissie 1. Selectiehendel. 2. Toets "S" (Sport). 3. Toets " T " (Sneeuw). Standen van de selectiehendel P. Parkeerstand. - Stilzetten van de auto, met of zonder aangetrokken parkeerrem. - Starten van de motor. R. Achteruitversnelling. - Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental. N. Neutraalstand. - Stilzetten van de auto, met aangetrokken parkeerrem. - Starten van de motor. D. Automatische werking. M + / -. Zelf schakelen tussen de zes versnellingen. F Beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen. of F Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te schakelen. Weergave op het instrumentenpaneel Wanneer u met de selectiehendel een stand inschakelt, verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel. P. Parking (parkeerstand) R. Reverse (achteruitversnelling) N. Neutral (neutraalstand) D. Drive (automatisch schakelen) S. Programma Sport. T. Programma Sneeuw Ingeschakelde versnelling bij handmatig schakelen -. Ongeldige waarde bij handmatig schakelen 5 95

98 Rijden Wegrijden F Selecteer, terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt, de stand P of N. F Start de motor. Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal in combinatie met een waarschuwingsmelding. F Trap bij draaiende motor het rempedaal in. F Zet de parkeerrem vrij. F Selecteer de stand R, D of M. F Laat het rempedaal geleidelijk los. De auto begint te rijden. Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R, D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt. Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter. Trek de parkeerrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende motor. Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental en zet de selectiehendel in de stand D alvorens het gaspedaal weer in te trappen. Laat bij temperaturen onder -23 C de motor gedurende vier minuten stationair draaien. Dit is belangrijk voor de goede werking en de levensduur van de motor en transmissie. 96

99 Rijden Automatisch schakelprogramma F Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen de zes versnellingen. De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De transmissie kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto. Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown). De transmissie schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximumtoerental bereikt. Bij het remmen schakelt de transmissie automatisch terug om sterker op de motor af te remmen. Om de veiligheid te verbeteren schakelt de transmissie niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat. Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt. Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet volledig stilstaat. Achteruitversnelling Als bij aangezet contact de achteruitversnelling R wordt ingeschakeld, wordt automatisch de parkeerhulp achter geactiveerd. Zie voor meer informatie de rubriek "Parkeerhulp achter". Programma's Sport en Sneeuw Deze twee specifieke programma's vormen een aanvulling op de automatische werking van de transmissie en zijn bedoeld voor speciale gebruiksomstandigheden. Programma Sport "S" F Druk op de toets "S" als de motor is gestart. Het schakelprogramma maakt automatisch een dynamischere rijstijl mogelijk. Op het instrumentenpaneel wordt "S" weergegeven. Programma Sneeuw T F Druk op de toets "T" als de motor is gestart. De transmissie past zich aan voor het rijden op gladde wegen. Dit programma vergemakkelijkt het wegrijden en verbetert de tractie op wegen met weinig grip. Op het instrumentenpaneel wordt "T" weergegeven. Om terug te keren naar de auto-adaptieve stand kunt u het geselecteerde programma op elk gewenst moment uitschakelen door opnieuw op de desbetreffende toets te drukken. 5 97

100 Rijden Handmatig schakelen F Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen tussen de zes versnellingen. F Beweeg de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op te schakelen. F Beweeg de selectiehendel naar het symbool - om één versnelling terug te schakelen. Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische bediening. D en verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde versnellingen. Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven. Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld. Als de auto stopt of langzaam rijdt, wordt automatisch de eerste versnelling ingeschakeld. De programma's Sport en Sneeuw zijn niet beschikbaar in de handbediende stand. Onjuiste waarde bij handmatige bediening Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in). Parkeren van de auto Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N bewegen om de neutraalstand te selecteren. Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om de auto stil te zetten. Als de selectiehendel niet in de stand P staat, verschijnt bij het openen van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een waarschuwingsmelding op het display. F Zet de selectiehendel in de stand P; de melding verdwijnt. Rijd stapvoets wanneer u op een ondergelopen weg rijdt of een beek doorkruist. Storing Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding op het display, duidt dit op een storing in de transmissie. In dit geval werkt de transmissie met een noodprogramma en blijft de 3 e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok voelen bij het selecteren van R vanuit de stand P, of R vanuit de stand N. Dit beschadigt de transmissie niet. Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet). Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De automatische transmissie kan beschadigd raken: - als u gelijktijdig het gas- en het rempedaal intrapt, - als u, wanneer de accu geen stroom levert, de selectiehendel geforceerd in de stand P of een andere stand zet. Als u langere tijd stilstaat met draaiende motor (files...), kunt u, om brandstof te besparen, de selectiehendel in de stand N zetten en de parkeerrem aantrekken. 98

101 Opschakelindicator Dit systeem adviseert de bestuurder op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen. Werking Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen. Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem. De functie kan niet worden uitgeschakeld. Voorbeeld: - U rijdt in de derde versnelling. Rijden - Het systeem kan u in dit geval adviseren een hogere versnelling in te schakelen. De informatie wordt in de vorm van een pijl op het instrumentenpaneel weergegeven. Bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak kan naast de pijl ook de geadviseerde versnelling worden weergegeven. 5 Bij een elektronisch gestuurde of automatische versnellingsbak is dit systeem uitsluitend actief in de handgeschakelde stand. - U trapt het gaspedaal in. Het systeem past het schakeladvies aan de rijomstandigheden (helling, belading van de auto,...) en de rijstijl van de bestuurder (veel vermogen nodig, accelereren, remmen,...) aan. Het systeem zal u nooit adviseren om: - de eerste versnelling in te schakelen, - de achteruitversnelling in te schakelen, - terug te schakelen. 99

102 Rijden Stop & Start-systeem Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil. Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten. 100 Werking Overgang naar de STOP-stand Het verklikkerlampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt in de STOP-stand gezet: - e-hdi-diesel motor: als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak, bij een snelheid lager dan 20 km/h de versnellingshendel in de neutraalstand zet en vervolgens het koppelingspedaal loslaat. als u, bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak bij een snelheid lager dan 6 km/h het rempedaal intrapt of de stand N selecteert, - e-vti- en e-thp-benzinemotor en BlueHDi-dieselmotor: als de auto stilstaat. Een teller telt de duur van de momenten dat de motor afgezet is, op. Elke keer als u het contact opnieuw aanzet, wordt deze teller op 0 gezet. Het systeem werkt de eerste 10 seconden na het inschakelen van de achteruitversnelling niet. Het Stop & Start-systeem heeft geen invloed op de werking van andere functies van de auto, zoals de remmen en de stuurbekrachtiging. Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem in de STOP-stand is gezet. Zet in dat geval altijd het contact af en neem de sleutel uit het contactslot. Bijzonderheden: STOP-stand niet beschikbaar De STOP-stand wordt niet geactiveerd als: - het bestuurderportier geopend is, - de veiligheidsgordel van de bestuurder losgemaakt is, - de auto sinds de laatste start met de sleutel niet sneller dan 10 km/h heeft gereden, - de klimaatregeling in het interieur dat niet toelaat, - de voorruitontwaseming is ingeschakeld, - er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur...). Het verklikkerlampje"eco" knippert een paar seconden en gaat vervolgens uit. Deze werking van het systeem is volkomen normaal.

103 Rijden Handmatig uitschakelen Overgang naar de START-stand Bijzonderheden: automatisch activeren van de START-stand Het verklikkerlampje"eco" gaat uit en de motor wordt automatisch gestart: - bij een handgeschakelde versnellingsbak, als u het koppelingspedaal intrapt, - bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak/automatische transmissie: met de stand A/D of M geselecteerd, wanneer u het rempedaal loslaat, met de stand N geselecteerd en het rempedaal niet ingetrapt, wanneer u de stand A /D of M selecteert, of wanneer u de ach teruitversnelling inschakelt. Als u bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak in de STOP-stand een versnelling inschakelt maar daarbij het koppelingspedaal niet helemaal intrapt, verschijnt er een melding met het verzoek het koppelingspedaal helemaal in te trappen, omdat anders de motor niet gestart kan worden. Uit veiligheids- of comfortoverwegingen kan de START-stand automatisch worden geactiveerd als: - het bestuurderportier wordt geopend, - de veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt, - de snelheid van de auto hoger is dan 11 km/h (handgeschakelde versnellingsbak), - er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, instelling airconditioning...). Het verklikkerlampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat vervolgens uit. Dat onder deze omstandigheden de STARTstand wordt geactiveerd, is volkomen normaal. In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om de temperatuur in het interieur op een aangenaam niveau te houden, kan het nuttig zijn om het Stop & Start-systeem uit te schakelen. Als het contact AAN staat, kunt u het systeem op elk gewenst moment uitschakelen. U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken. Het verklikkerlampje in de schakelaar gaat branden en er verschijnt een melding op het display. Als het systeem in de STOP-stand wordt uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer gestart

104 Rijden Handmatig inschakelen Storingen Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF". Het systeem is dan weer ingeschakeld; het verklikkerlampje in de schakelaar gaat uit en er wordt een melding op het display weergegeven. Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra u het contact opnieuw aanzet. Het Stop & Start-systeem maakt gebruik van een speciale 12V-accu. Laat eventuele werkzaamheden aan deze accu uitsluitend uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de 12V-accu. Bij een storing in het systeem gaat het verklikkerlampje in de schakelaar "ECO OFF" knipperen en vervolgens constant branden. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel gaan branden. Zet in dat geval het contact af en start de auto dan met behulp van de sleutel. Openen van de motorkap Schakel omwille van uw veiligheid het Stop & Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden onder de motorkap uit te voeren om verwondingen als gevolg van het automatisch inschakelen van de START-stand te voorkomen. Rijden op een overstroomde weg Schakel het Stop & Start-systeem uit wanneer u over een overstroomde weg moet rijden. Raadpleeg voor meer adviezen over met name het rijden op overstroomde wegen de desbetreffende rubriek. 102

105 Rijden Hill Holder Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op een helling ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen. Deze functie is alleen actief: - als de auto volledig stilstaat terwijl u het rempedaal intrapt, - als de hellingshoek aan bepaalde voorwaarden voldoet, - als het bestuurdersportier is gesloten. De Hill Holder kan niet worden uitgeschakeld. Werking 5 Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de Hill Holder gebruikt. Als u de auto moet verlaten terwijl de motor draait, trek dan de parkeerrem met de hand aan. Controleer of het verklikkerlampje van de parkeerrem op het instrumentenpaneel permanent brandt. Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even op zijn plaats gehouden als u het rempedaal loslaat: - in de eerste versnelling of in de neutraalstand bij een handgeschakelde versnellingsbak*, - in de stand A of M bij een 2Tronic versnellingsbak, - in de stand D of M bij een automatische transmissie. * Volgens uitvoering. Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden als u het rempedaal loslaat. Storing Bij een storing in het systeem gaan deze verklikkerlampjes branden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. 103

106 Rijden Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt. Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect. Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen. Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig met de hendel. Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de snelheidsbegrenzer weer geactiveerd. De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen. Stuurkolomschakelaars 1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer Weergave op het display De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 5. Snelheidsbegrenzer in-/uitgeschakeld. 6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd 7. Ingestelde snelheid 8. Opgeslagen snelheid geselecteerd. Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen en zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen. 2. Verhogen van de ingestelde snelheid. 3. Verlagen van de ingestelde snelheid. 4. In-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzer. 104

107 Rijden Programmeren F Draai de knop 1 in de stand "LIMIT": de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (PAUSE). Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen. F Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken. U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: - +/- 1 km = kort indrukken, - +/- 5 km = lang indrukken, - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. F Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4. F Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE). F Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4. Overschrijden van de ingestelde snelheid Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gaspedaal wordt losgelaten. Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer F Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven. Storing In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bij een steile afdaling of bij het krachtig intrappen van het gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, - leg nooit meerdere matten op elkaar

108 Rijden Snelheidsregelaar Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven. Stuurkolomschakelaars Weergave op het display 106 Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig waarbij de wagensnelheid minimaal 40 km/h dient te bedragen en: - de vierde versnelling moet zijn ingeschakeld bij een handgeschakelde versnellingsbak, - de tweede versnelling moet zijn ingeschakeld bij rijden in de handmatige stand bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische transmissie, - bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak de stand A moet zijn geselecteerd en bij een automatische transmissie de stand D moet zijn geselecteerd. Het uitschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit veiligheidsoverwegingen, door activering van de "dynamische stabiliteitscontrole". Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten. Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist. 1. Selecteren van de snelheidsregelaar. 2. Verhogen van de ingestelde snelheid. 3. Verlagen van de ingestelde snelheid. 4. In-/uitschakelen van de snelheidsregelaar. De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 5. Snelheidsregelaar in-/uitgeschakeld. 6. Snelheidsregelaar geselecteerd 7. Ingestelde snelheid 8. Selecteren van een opgeslagen snelheid. Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen en zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen.

109 Rijden Storing Programmeren F Draai de knop 1 in de stand "CRUISE": de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (PAUSE). F Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de toets 2 of 3 te drukken. U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: - +/- 1 km = kort indrukken, - +/- 5 km = lang indrukken, - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. F Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE). F Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de toets 4. Overschrijden van de ingestelde snelheid Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid. Uitschakelen van de snelheidsregelaar F Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven. In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Let tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van de wagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer. Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt geblokkeerd: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, - gebruik nooit meer dan één mat per plaats

110 Rijden Snelheden opslaan Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer (maximumsnelheid) en voor de snelheidsregelaar (kruissnelheid). U kunt 5 snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. Standaard zijn er al enkele snelheden opgeslagen. Opslaan Druk op de toets MENU voor toegang tot de verschillende menu's. Selecteer het menu " Rijden ". Ga naar de secundaire pagina. Voer de nieuwe waarde in met behulp van de numerieke toetsen en druk op " Bevestigen ". Druk op " Bevestigen " om de wijzigingen op te slaan en sluit het menu af. Voer deze handelingen omwille van de veiligheid alleen uit als de auto stilstaat. Selecteer op de secundaire pagina " Inst. snelheden ". Selecteer de snelheid die u wilt wijzigen en druk op " Wijzigen ". Met deze toets kunt u alle snelheden selecteren. Met deze toets kunt u alle snelheden deselecteren. Met deze toets kunt u de fabrieksinstellingen herstellen. 108

111 Rijden Selecteren 5 Selecteren van een opgeslagen snelheid: F druk op de toets "+" of "-" en houd deze ingedrukt; het systeem stopt bij de dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid, F druk nog eens op de toets "+" of "-" en houd de toets ingedrukt om een andere opgeslagen snelheid te kiezen. Op het instrumentenpaneel wordt de snelheid en de status van het systeem (in-/ uitgeschakeld) weergegeven. 109

112 Rijden Parkeerhulp Parkeerhulp achter De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal. Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief. 110 Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto (voetgangers, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen. Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het detectiebereik van de sensoren bevinden. Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd alert te blijven. Geluidssignalen De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert. Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt. Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken. Grafische weergave De grafische weergave is een aanvulling op het geluidssignaal. Op het scherm worden blokken weergegeven die het pictogram van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.

113 Rijden Parkeerhulp vóór* Storing De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd. De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra de auto langer dan 3 seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan 10 km/h. Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker (voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen of het obstakel zich voor of achter de auto bevindt. Uitschakelen/activeren van de parkeerhulp vóór en achter De functie kan worden uitgeschakeld door deze knop in te drukken. Het verklikkerlampje in de knop gaat branden. Door de knop opnieuw in te drukken wordt de functie weer geactiveerd. Het verklikkerlampje dooft. Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen van de achteruitversnelling dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden en/of wordt er een bericht op het display weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal (korte pieptoon). Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Controleer bij slecht weer of in winterse omstandigheden of de sensoren soms bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn. De parkeerhulp kan geluidssignalen geven als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden (motoren, vrachtwagens, drilboren, enz.). 5 * Uitsluitend leverbaar in combinatie met het Park Assist-systeem. De functie wordt automatisch uitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak of fietsendrager). 111

114 Rijden Achteruitrijcamera De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd wanneer de versnellingsbak in de achteruit staat. Afhankelijk van de uitvoering van uw auto worden de beelden op het touchscreen of in het instrumentenpaneel weergegeven. De achteruitrijcamera is gecombineerd met het parkeerhulpsysteem. De achteruitrijcamera is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven. Wassen met een hogedrukspuit Bewaar een afstand van minimaal 30 cm tussen de lans van de hogedrukreiniger en de lens van de camera. De op de beelden weergegeven strepen kunnen u helpen bij de manoeuvre. Ze worden weergegeven als strepen "op de weg" en geven geen indicatie van de positie van de auto ten opzichte van hoge obstakels (bijvoorbeeld andere auto's). De blauwe strepen geven de rijrichting van de auto weer (de afstand tussen de strepen komt overeen met de breedte van uw auto zonder de buitenspiegels). De rode steep geeft een ruimte van 30 cm direct achter de achterbumper van uw auto weer. De groene strepen geven een afstand van circa 1 en 2 meter weer achter de achterbumper van uw auto. De turquoise gebogen lijnen geven de maximale draaicirkels weer. Als de achterklep wordt geopend, verdwijnen de beelden van de camera. Maak de achteruitrijcamera regelmatig schoon met een zachte, droge doek. Het is normaal als de afbeelding een vertekend beeld geeft. Het is normaal dat onder aan het scherm een stukje van de kentekenplaat is te zien. 112

115 Rijden Park Assist Dit systeem signaleert een parkeerplek en assisteert u bij het in- en uitparkeren (fileparkeren). Het systeem bedient de stuurinrichting en informeert de bestuurder met beelden op het scherm en geluidssignalen. De bestuurder bedient daarbij het gaspedaal, het rempedaal, de versnellingsbak en de koppeling (handgeschakelde versnellingsbak). Het Park Assist-systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven. De bestuurder moet ervoor zorgen dat de auto tijdens de manoeuvre onder controle blijft en geen obstakels kan raken. Onder bepaalde omstandigheden detecteren de sensoren mogelijk geen kleine obstakels die zich in hun dode hoeken bevinden. Het systeem meet bij het fileparkeren geen parkeerruimtes op waarvan de afmetingen aanmerkelijk groter of kleiner zijn dan het model van de auto. De functie "Parkeerhulp" wordt tijdens de manoeuvres automatisch geactiveerd. Het is dus mogelijk dat in combinatie met een geluidssignaal een pictogram op het scherm verschijnt, wat geen gevolgen heeft voor de parkeermanoeuvre. De bestuurder kan op elk gewenst moment de besturing weer overnemen door het stuurwiel vast te pakken. 5 Tijdens de manoeuvres draait het stuurwiel snel rond: houd daarom het stuurwiel niet tegen, steek niet uw handen tussen de spaken en zorg dat ook uw kleding, uw sjaal, een handtas en dergelijke niet tussen de spaken terechtkomen. U zou hierdoor letsel kunnen oplopen. Als de gemonteerde banden een andere maat hebben dan de originele banden (extra brede banden, winterbanden enz.), kan de werking van het parkeerhulpsysteem negatief worden beïnvloed. Door het type parkeermanoeuvre te selecteren (fileparkeren: inparkeren of uitparkeren) gaat het Stop & Startsysteem niet over op de STOP-stand. In de STOP-stand wordt bij deze selectie de motor weer gestart. Het systeem assisteert u bij het fileparkeren, zowel bij inparkeren als bij uitparkeren. 113

116 Rijden Fileparkeren - inparkeren F Verminder als u een lege parkeerplek ziet uw snelheid tot maximaal 20 km/h. F Schakel de richtingaanwijzer in om aan te geven aan welke zijde u gaat parkeren. F Rijd vooruit tot een nieuwe melding verschijnt. F Zet uw auto stil vóór de lege parkeerplek. 114 Activeren van het Park Assist-systeem: F Druk op deze schakelaar. Het lampje van de schakelaar blijft uit. Er verschijnt een melding op het scherm. F Selecteer de functie voor het inparkeren in een fileparkeervak. Het lampje van de schakelaar gaat branden. F Rijd langs de parkeerplek met een snelheid lager dan 20 km/h om de beschikbare ruimte te meten en zorg er daarbij voor dat u een afstand van 0,5 tot 1,5 meter tussen de geparkeerde auto's en uw auto aanhoudt. Zodra de meting voltooid is en de gemeten ruimte voldoende groot is, geeft een melding aan dat de parkeermanoeuvre kan beginnen. F Zet de auto in de achteruitversnelling en laat het stuurwiel los.

117 Rijden Fileparkeren - uitparkeren F Start de motor wanneer u de parkeerplek wilt verlaten. De geassisteerde inparkeermanoeuvre is nu begonnen. Rijd stapvoets (max. 8 km/h) en ga door met de manoeuvre op basis van de aanwijzingen van de functie "Parkeerhulp" tot er een melding verschijnt die aangeeft dat de manoeuvre is voltooid. Het lampje van de schakelaar gaat uit en er klinkt een geluidssignaal. Activeren van het Park Assist-systeem, bij stilstaande auto: F Druk op deze schakelaar. Het lampje van de schakelaar blijft uit. Er verschijnt een melding op het scherm. F Selecteer de functie voor het uitparkeren uit een fileparkeervak. Het lampje van de schakelaar gaat branden. F Schakel de richtingaanwijzer in om aan te geven dat u de parkeerplek gaat verlaten. Het verklikkerlampje van de richtingaanwijzer blijft gedurende de manoeuvre knipperen op het instrumentenpaneel, ongeacht de stand van de hendel. F Schakel de 1e versnelling of de achteruitversnelling in en laat het stuurwiel vervolgens los. De geassisteerde uitparkeermanoeuvre is nu begonnen. Rijd stapvoets (max. 5 km/h) en ga door met de manoeuvre op basis van de aanwijzingen van de functie "Parkeerhulp" tot er een melding verschijnt die aangeeft dat de manoeuvre is voltooid. De manoeuvre is voltooid zodra de voorwielen van de auto zich buiten de parkeerplek bevinden. Het lampje van de schakelaar gaat uit en er klinkt een geluidssignaal. 5 De bestuurder kan nu het stuur weer overnemen. De bestuurder moet nu het stuur weer overnemen. 115

118 Rijden Deactiveren Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd: - als het contact wordt afgezet, - als de motor afslaat, - als er binnen 5 minuten na het selecteren van het type manoeuvre niet wordt gestart met een manoeuvre, - als de auto tijdens de manoeuvre langdurig blijft stilstaan, - als de antispinregeling (ASR) in werking treedt, - als de maximale wagensnelheid wordt overschreden, - als de bestuurder het stuurwiel tegenhoudt, - als de bestuurder de schakelaar van het Park Assist-systeem indrukt, - als het niet mogelijk is om de auto correct in te parkeren (te veel manoeuvres nodig voor het in- of uitparkeren), - als het bestuurdersportier wordt geopend, - als één van de voorwielen op een obstakel stuit. Als het systeem tijdens een manoeuvre wordt gedeactiveerd, moet de bestuurder het systeem handmatig weer activeren om de meting voort te zetten. Er verschijnt een melding op het scherm. De bestuurder moet nu het stuur weer overnemen. Uitschakelen Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld: - bij het trekken van een aanhangwagen, - als het bestuurdersportier wordt geopend, - bij een wagensnelheid vanaf 70 km/h. Raadpleeg om het systeem voor langere duur te laten uitschakelen het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Storing In het geval van een storing in het systeem wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het scherm in combinatie met een geluidssignaal (kort piepsignaal). Het lampje van de schakelaar knippert enkele seconden. Als de storing optreedt tijdens het gebruik van het systeem, gaat het lampje uit. In het geval van een storing in de stuurbekrachtiging worden deze pictogrammen weergegeven op het instrumentenpaneel. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als de ruimte tussen uw auto en de parkeerplek te groot is, kan het systeem mogelijk de beschikbare ruimte niet meten. Objecten die groter zijn dan de afmetingen van de auto, worden bij een manoeuvre niet gedetecteerd door het Park Assist-systeem. Controleer bij slecht weer en bij winterse omstandigheden of de sensoren niet worden bedekt met vuil, rijp of sneeuw. Laat in het geval van een storing het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. 116

119 Zicht Verlichting Hoofdverlichting Aanvullende verlichting Automatische functies Uw auto is voorzien van verschillende verlichtingsfuncties: - parkeerlicht: om gezien te worden, - dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden, - grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen zonder ander verkeer, Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting voor specifieke rijomstandigheden: - een mistachterlicht voor een optimale zichtbaarheid van achteren bij mist, - mistlampen vóór met statische verlichting voor goed zicht op kruispunten, - dagrijverlichting: voor een betere zichtbaarheid van uw auto overdag, - follow me home- en instapverlichting voor toegang tot de auto. Het verlichtingssysteem van uw auto heeft verschillende extra automatische functies die afzonderlijk kunnen worden ingesteld: - follow me home-verlichting, - statische bochtverlichting, - instapverlichting, - dagrijverlichting, - automatische verlichting. 6 Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen. 117

120 Zicht Ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting Draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten. Lichten uit (afgezet contact) / dagrijverlichting vóór (draaiende motor). Automatische verlichting. Uitvoering zonder automatische inschakeling Alleen parkeerlicht. Dimlicht of grootlicht. Grootlichtschakelaar Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug. Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken. Uitvoering met automatische inschakeling Verklikkerlampje Een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld. 118

121 Zicht Ring voor de selectie van de mistverlichting De mistverlichting werkt in combinatie met het dimlicht en het grootlicht. 6 Uitsluitend één mistachterlicht Mistlampen vóór en mistachterlicht F Draai de ring naar voren om het mistachterlicht in te schakelen. Wanneer de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met de stand AUTO), blijven het mistachterlicht en het dimlicht branden. F Draai de ring naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen. Verdraai de ring: F één stand naar voren om de mistlampen vóór in te schakelen, F twee standen naar voren om het mistachterlicht in te schakelen, F één stand naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen, F twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen. Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de parkeerlichten branden. F Draai de ring naar achteren om de mistverlichting uit te schakelen. De parkeerlichten worden dan ook uitgeschakeld. 119

122 Zicht Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlampen vóór en het mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Gebruik de mistlampen vóór en het mistachterlicht uitsluitend bij mist of sneeuwval. Onder deze weersomstandigheden dient u de mistlampen vóór en het dimlicht handmatig in te schakelen, omdat de lichtsensor voldoende licht kan waarnemen. Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn. Uitschakelen van de verlichting bij het afzetten van het contact Bij het afzetten van het contact gaat alle verlichting onmiddellijk uit, behalve het dimlicht als de automatische follow me home-verlichting is geactiveerd. Inschakelen van de verlichting na het afzetten van het contact Draai om de lichtschakelaar weer te activeren terwijl de verlichting uit is, de ring in de stand "0" en vervolgens in de stand van uw keuze. Als het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt. De verlichting, met uitzondering van het parkeerlicht, wordt na maximaal 30 minuten automatisch uitgeschakeld om het ontladen van de accu te voorkomen. 120

123 Zicht LED-verlichting Verlichting overdag Deze wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. Afhankelijk van het land van bestemming doet deze verlichting dienst als: - dagrijverlichting* en als parkeerlicht 's nachts (bij dagrijverlichting is de lichtsterkte groter), of als - parkeerlichten overdag en 's nachts. De verlichting overdag is verplicht in sommige landen en wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart zodat de auto overdag beter zichtbaar is voor de overige weggebruikers. De verlichting overdag is beschikbaar: - in landen waar deze volgens de wetgeving verplicht is; het dimlicht brandt in combinatie met de parkeerlichten en de kentekenplaatverlichting; deze functie kan niet worden uitgeschakeld. - in overige landen; er branden speciale lichtunits (leds); deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto. De lichtschakelaar moet in de stand "0" of "AUTO" (verlichting overdag) staan. Het uitschakelen van de verlichting overdag vindt plaats als de lichtschakelaar wordt bediend of als de motor weer wordt gestart; het inschakelen van de verlichting overdag vindt onmiddellijk plaats. De verlichting van de cockpit (instrumentenpaneel, touchscreen, bedieningspaneel airconditioning,...) gaat niet branden, behalve wanneer deze bij donker automatisch wordt ingeschakeld of wanneer de verlichting wordt ingeschakeld (handmatig of automatisch). 6 * Functie kan worden ingesteld via het configuratiemenu van de auto. 121

124 Zicht Handbediende follow me home-verlichting Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken. Parkeerlichten 122 Inschakelen F Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar. F Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen. De handbediende follow me home-verlichting kan ook worden ingeschakeld met de verlichtingsknop van de afstandsbediening (zie de desbetreffende rubriek). Uitschakelen Na het vergrendelen van de auto wordt de handbediende follow me home-verlichting na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld. De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door het inschakelen van de parkeerlichten aan de kant van het verkeer. F Duw de lichtschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact omhoog of omlaag om de parkeerlichten aan de kant van het verkeer in te schakelen (voorbeeld: rechts van de weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen; parkeerlichten links gaan branden). Het inschakelen wordt bevestigd door een geluidssignaal en het branden van het controlelampje van de desbetreffende richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel. Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de lichtschakelaar in de middenstand of zet het contact aan.

125 Zicht Automatische verlichting Het parkeerlicht en het dimlicht worden automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is of in bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden ingeschakeld. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt. Inschakelen F Draai de ring in de stand "AUTO". Het inschakelen wordt bevestigd door een melding op het display. Automatische follow me homeverlichting De koppeling van de automatische follow me home-verlichting aan de automatische verlichting biedt de volgende extra mogelijkheden: - instellen van de duur van de follow me home-verlichting (15, 30 of 60 seconden), - automatische inschakeling van de follow me home-verlichting als de automatische verlichting is ingeschakeld. Instellen De follow me home-verlichting kan via het touchscreen worden geconfigureerd. Druk op de toets MENU voor toegang tot de verschillende menu's. Selecteer het menu " Rijden ". Ga naar de secundaire pagina. Storing Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden, wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het display in combinatie met een geluidssignaal. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als de lichtsensor bij mist of sneeuw voldoende licht waarneemt, wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld. Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies worden dan niet meer bediend. 6 Uitschakelen Selecteer " Configuratie auto ". F Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen wordt bevestigd door een melding op het display. Selecteer het tabblad " Verlichting ". Wijzig de instellingen van de functie "Follow me home-verlichting". 123

126 Zicht Koplampen verstellen Verstel de koplampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen of 2 personen op de voorstoelen. -. Tussenstand personen personen + maximaal toegestane belading. 2. Bestuurder + maximaal toegestane belading. Reizen naar het buitenland Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een land waarin het verkeer aan de andere kant van de weg rijdt, moet de afstelling van de koplampen worden gewijzigd om te voorkomen dat tegemoetkomend verkeer wordt verblind. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Stand "0": basisinstelling. 124

127 Statische bochtverlichting Tijdens het rijden met dim- of grootlicht wordt de mistlamp vóór ingeschakeld om de binnenkant van de bocht extra te verlichten bij snelheden tot 40 km/h (handig in de stad, op bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages enz.). Zonder statische bochtverlichting Statische bochtverlichting ingeschakeld De bochtverlichting wordt in de volgende gevallen ingeschakeld: - bij het inschakelen van een richtingaanwijzer, of - als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid. Zicht Statische bochtverlichting werkt niet De verlichting werkt in de volgende gevallen niet: - bij een geringe stuuruitslag, - bij snelheden boven 40 km/h, - als de achteruit is ingeschakeld. 6 Met statische bochtverlichting 125

128 Zicht Ruitenwisserschakelaar De ruitenwissers voor en achter zorgen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersomstandigheden. Handmatige functies De bestuurder schakelt de ruitenwissers handmatig in. Ruitenwissers vóór Wissnelheid: Hoge snelheid (hevige neerslag). Instellen Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende automatische functies van de ruitenwissers mogelijk: - automatische werking van de ruitenwissers vóór, - automatisch inschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling. Uitvoering zonder automatisch wissen Normale snelheid (matige regenval). Interval (wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid). Uit. Eén keer wissen (duw de hendel even omlaag). Automatisch (omlaag duwen en loslaten). Eén wisslag (de hendel even naar u toe trekken). Uitvoering met automatische ruitenwissers Ruitensproeiers voor Trek de hendel naar u toe: de ruitensproeiers treden in werking en na enige tijd worden ook de ruitenwissers ingeschakeld. 126

129 Zicht Ruitenwisser achter Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter: Uit. Achteruitversnelling Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser achter ingeschakeld. Programmeren De automatische werking van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling kan worden geconfigureerd via het touchscreen. Druk op de toets MENU voor toegang tot de verschillende menu's. Selecteer het menu " Rijden ". Ga naar de secundaire pagina. 6 Interval. Selecteer " Configuratie auto ". Wissen en sproeien (gedurende enige tijd). Selecteer het tabblad " Rijhulpsysteem ". Schakel de functie " Automatisch inschakelen achterruitenwisser bij inschakelen achteruitversnelling " in of uit. Deze functie is standaard geactiveerd. Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een fietsendrager op de achterklep. Dit kan worden uitgevoerd via het configuratiemenu van de auto. 127

130 Zicht Automatische ruitenwissers vóór De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag. Inschakelen Duw de hendel één keer omlaag. De ruitenwissers maken één slag om het inschakelen te bevestigen. Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een melding. Uitschakelen Duw de hendel nog een keer omlaag of zet de hendel in een andere stand (Int., 1 of 2). Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat uit en er verschijnt een melding. Elke keer als het contact meer dan 1 minuut is afgezet, moet u de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw activeren door de hendel één keer omlaag te duwen. 128

131 Zicht Storing In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat. Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is. Speciale stand van de ruitenwissers voor Deze stand maakt het mogelijk de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen worden gereinigd of de ruitenwissers worden vervangen. In de winter kan deze stand tevens worden gebruikt om de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. F Als de ruitenwisserschakelaar binnen een minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, worden de ruitenwissers in de verticale stand gezet. F Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten. Om een goede werking van de ruitenwissers te behouden adviseren wij u: - voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan, - de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop, - de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton tegen de voorruit te houden, - de ruitenwissers te vervangen zodra ze tekenen van slijtage vertonen

132 Zicht Dimmer dashboardverlichting U kunt de lichtsterkte van de verlichting van het dashboard en het touchscreen handmatig aanpassen aan het licht van de omgeving. LCD-instrumentenpaneel Matrix-instrumentenpaneel Touchscreen Druk op de toets MENU voor toegang tot de verschillende menu's. Selecteer het menu " Instellingen ". Ga naar de secundaire pagina. Druk, als de verlichting brandt, op de knop B om de dashboardverlichting en de sfeerverlichting sterker te laten branden of op de knop A om de verlichting te dimmen. Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt. Actief F Druk op de knop om de sterkte van de dashboardverlichting te variëren, F laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt. Niet actief De dashboardverlichting kan niet worden ingesteld als de verlichting van de auto is uitgeschakeld of, bij auto's met dagrijverlichting, in de dagstand staat. Selecteer op de secundaire pagina " Scherminst. ". Regel de lichtsterkte door de cursor te verschuiven. U kunt het scherm ook uitschakelen. Dit gaat als volgt: Selecteer op de primaire pagina " Scherm uit ". Het scherm wordt volledig uitgeschakeld. Druk nogmaals op het scherm (op een willekeurig gedeelte) om het weer in te schakelen. 130

133 Zicht Plafonniers Kaartleeslampjes In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden: - als de auto wordt ontgrendeld, - als de sleutel uit het contact wordt verwijderd, - als een portier wordt geopend, - als op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren. De interieurverlichting gaat geleidelijk uit: - als de auto wordt vergrendeld, - als het contact wordt aangezet, - 30 seconden na het sluiten van het laatste portier. Permanent uit. F Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar. Zorg ervoor dat er geen voorwerpen in contact zijn met de plafonnier. 6 Permanent aan. 1. Plafonniers voor / achter 2. Kaartleeslampjes In de stand "interieurverlichting permanent ingeschakeld", blijft de interieurverlichting afhankelijk van de omstandigheden gedurende een bepaalde tijd branden: - bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten, - in de eco-mode: ongeveer 30 seconden, - bij draaiende motor: onbeperkt. 131

134 Zicht Sfeerverlichting interieur De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt. Inschakelen Instellen De sfeerverlichting kan via het touchscreen worden ingesteld. Sfeerverlichting van het instrumentenpaneel Druk op de toets MENU voor toegang tot de verschillende menu's. Selecteer het menu " Rijden ". Ga naar de secundaire pagina. Als het buiten donker is, gaan de leds van de sfeerverlichting (plafonnier, instrumentenpaneel, voetenruimte, hemelbekleding, panoramadak*,... ) automatisch branden als de parkeerlichten worden ingeschakeld. Uitschakelen De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden uitgeschakeld. Selecteer " Configuratie auto ". Selecteer het tabblad " Verlichting ". Wijzig de instellingen van de functie " Sfeerverlichting ". Uitschakelen Druk bij ingeschakelde verlichting op deze knop om de sfeerverlichting van het instrumentenpaneel uit te schakelen. Inschakelen Druk bij ingeschakelde verlichting nogmaals op deze knop om de sfeerverlichting van het instrumentenpaneel weer in te schakelen. 132 * Volgens uitvoering.

135 Zicht Panoramadak U hebt de beschikking over een panoramadak met regelbare sfeerverlichting en getint glas, waardoor de lichtinval en het zicht in het interieur worden vergroot. Voor een aangenaam thermisch comfort en om geluiden te dempen is het dak voorzien van een elektrisch bedienbaar zonnescherm. Elektrisch bedienbaar zonnescherm Openen F Beweeg de schakelaar A naar achteren. Zodra u de schakelaar loslaat, houdt het zonnescherm op te bewegen. Sluiten F Beweeg de schakelaar A naar voren. Zodra u de schakelaar loslaat, houdt het zonnescherm op te bewegen. Als er iets of iemand bekneld raakt tijdens de beweging van het zonnescherm, moet u de bewegingsrichting van het scherm omdraaien. Druk daartoe op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder het zonnescherm bedient, moet hij er zeker van zijn dat niemand het sluiten van het zonnescherm kan hinderen. De bestuurder moet ervoor zorgen dat de passagiers het zonnescherm op de juiste wijze gebruiken. Let op kinderen in de auto wanneer u het scherm bedient

136 Veiligheid Algemene aanbevelingen met betrekking tot de veiligheid 134 Op verschillende plaatsen in uw auto zijn stickers aangebracht. Ze bevatten veiligheidswaarschuwingen en informatie over de identificatie van uw auto. Verwijder ze niet: ze horen namelijk bij de auto. Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in staat u dit te bieden. Belangrijke informatie: - Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronische systeem van uw auto veroorzaken. Ga naar het PEUGEOT-netwerk voor meer informatie over het aanbod aan accessoires met een artikelnummer. - Uit veiligheidsoverwegingen is toegang tot de diagnose-aansluiting, die is gekoppeld aan de elektronische systemen in de auto, uitsluitend voorbehouden aan het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats waar de beschikking is over geschikt gereedschap (kans op storingen in de elektronische systemen die kunnen leiden tot pech of ernstige ongevallen). De fabrikant kan niet aansprakelijk worden gesteld als deze aanwijzing niet wordt opgevolgd. - Wijzigingen of aanpassingen die niet door Automobiles PEUGEOT zijn voorzien of toegestaan, of die niet volgens de technische voorschriften van de fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen van de wettelijke en contractuele garanties. Monteren van als accessoire geleverde radiocommunicatiezenders Voordat u een radiocommunicatiezender met buitenantenne monteert, moet u bij het PEUGEOT-netwerk de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders opvragen, conform de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG). Afhankelijk van de lokale wetgeving kan de aanwezigheid van bepaalde veiligheidsuitrusting verplicht zijn: veiligheidsvesten, gevarendriehoeken, alcoholtests, een set reservelampen, reservezekeringen, een brandblusser, een verbandtrommel, spatlappen aan de achterzijde van de auto. Het monteren van elektrische apparatuur of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van PEUGEOT voorkomen, kan leiden tot storingen in het elektronisch systeem van uw auto en een verhoogd stroomverbruik veroorzaken. Houd hier rekening mee en neem contact op met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.

137 Veiligheid Richtingaanwijzers Drie keer knipperen Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag, zonder het zware punt te passeren; de desbetreffende richtingaanwijzers knipperen vervolgens 3 keer. Alarmknipperlichten Lichtsignaal van de richtingaanwijzers om het overige verkeer te waarschuwen in het geval van file, pech, slepen of een ongeval. F Links: duw de hendel helemaal omlaag. F Rechts: duw de hendel helemaal omhoog. Wanneer de richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, wordt bij een snelheid van meer dan 60 km/h automatisch het knippergeluid versterkt. Deze functie kunt u bij elke snelheid gebruiken, maar komt vooral van pas bij het wisselen van rijstrook op wegen met meerdere rijstroken per rijbaan. F Druk deze knop in: de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet. Automatisch inschakelen Bij een noodstop worden de lichten, afhankelijk van de mate van remvertraging, automatisch ingeschakeld. Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit. F U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop in te drukken

138 Veiligheid Claxon Systeem om uw medeweggebruikers met een geluidssignaal te waarschuwen voor direct gevaar. Urgence-oproep of Assistance-oproep Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de desbetreffende PEUGEOT-helpdesk. F Druk op het middelste gedeelte van het stuur met bedieningstoetsen. Beperk het gebruik van de claxon tot de gevallen die zijn toegestaan volgens de regelgeving van het land waar u zich bevindt. Raadpleeg de rubriek "Audio en telematica" voor meer informatie over het gebruik van deze voorziening. 136

139 Bandenspanningscontrolesysteem Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden. Het systeem bewaakt de spanning van de vier banden zodra de auto begint te rijden. Het systeem vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren van de wielen met de referentiewaarden die elke keer nadat de banden op spanning zijn gebracht of na het verwisselen van een wiel moeten worden gereset. Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt gesignaleerd dat de spanning van een of meer banden te laag is. Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid van de bestuurder niet door het systeem kan worden vervangen. Het systeem onthoudt u niet van de verantwoordelijkheid om elke maand de bandenspanning te controleren (ook die van het reservewiel). Doe dit ook voordat u een lange rit gaat maken. Het rijden met een te lage bandenspanning heeft een nadelige invloed op het weggedrag en de remweg van de auto en veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheden, een lange rit). Veiligheid Het rijden met een te lage bandenspanning veroorzaakt bovendien een hoger brandstofverbruik. De voor uw auto voorgeschreven bandenspanning vindt u op de sticker met de bandenspanningen. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de identificatie van de auto. De bandenspanning moet worden gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de auto staat langer dan een uur stil of er is minder dan 10 km gereden met een beperkte snelheid). Onder andere omstandigheden (bij warme banden) moet de bandenspanning ten opzichte van de op de sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden verhoogd

140 Veiligheid Waarschuwing te lage bandenspanning U krijgt deze waarschuwing als dit lampje blijft branden in combinatie met een geluidssignaal en, volgens uitvoering, een melding. F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen. F Stop zodra dit mogelijk is op een veilige plaats. Een te lage bandenspanning is niet altijd aan de band te zien. Een visuele controle is dus niet voldoende. F Gebruik in het geval van een lekke band de bandenreparatieset of het reservewiel (volgens uitvoering), of F controleer als u een compressor in de auto hebt, bijvoorbeeld die van de set voor tijdelijke bandenreparatie, de spanning van de vier banden als deze zijn afgekoeld, of F rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te voeren. De waarschuwing blijft actief tot het systeem is gereset. Resetten Elke keer nadat u een of meer banden op spanning hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer wielen, moet u het systeem resetten. Controleer voordat u het systeem gaat resetten of de spanning van de vier banden overeenkomstig de gebruiksomstandigheden van de auto en de voorschriften op de sticker met de bandenspanningen is. Het bandenspanningscontrolesysteem geeft geen meldingen als de bandenspanning bij het resetten onjuist is. 138

141 Veiligheid Zonder touchscreen Met touchscreen Storing Als het waarschuwingslampje te lage bandenspanning gaat knipperen en vervolgens blijft branden in combinatie met het lampje Service, wijst dit op een storing in het systeem. F Druk met aangezet contact en stilstaande auto gedurende ongeveer drie seconden op deze knop en laat de knop vervolgens los; het resetten wordt bevestigd door een geluidssignaal. Het resetten van het systeem moet gebeuren bij afgezet contact en stilstaande auto. F Druk op de toets MENU voor toegang tot de verschillende menu's. F Selecteer het menu " Rijden ". In dat geval werkt de bandenspanningscontrole mogelijk niet goed. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. 7 Het waarschuwingssysteem voor te lage bandenspanning is alleen betrouwbaar als de vier banden tijdens het resetten de juiste spanning hebben. F F Druk op " Initialisatie bandensp. controle ". Bevestig het resetten door op de toets " Ja " te drukken. Als het resetten is voltooid, klinkt een geluidssignaal en wordt een melding weergegeven. Controleer na werkzaamheden aan het systeem altijd de spanning van de vier banden en reset het systeem vervolgens. Sneeuwkettingen De nieuw opgeslagen drukwaarden worden door het systeem beschouwd als referentiewaarden. Het systeem hoeft niet gereset te worden na het aanbrengen of verwijderen van sneeuwkettingen. 139

142 Veiligheid Elektronisch stabiliteitsprogramma Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de volgende systemen omvat: - het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (EBD), - de noodremassistentie (AFU), - de antislipregeling (ASR), - de dynamische stabiliteitscontrole (ESP). Begrippen Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (EBD) Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in bochten, vooral op een slecht of glad wegdek. Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop. De EBD verdeelt de remdruk over de wielen. Antislipregeling (ASR) Dit systeem past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen van de wielen te voorkomen via de remmen van de aangedreven wielen en de motor. De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren. Noodremassistentie (AFU) Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit van het remmen wordt vergroot. Dynamische stabiliteitscontrole (ESP) Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, automatisch in via de remmen van een of meerdere wielen en het motorkoppel om de auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers te brengen. 140

143 Veiligheid Werking Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (REF) Als dit lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het ABSsysteem, waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen. Als dit lampje gaat branden in combinatie met het lampje STOP, een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen. Stop onmiddellijk. Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd die voor uw auto zijn gehomologeerd. De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal. Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los

144 Veiligheid 142 Dynamische stabiliteitscontrole (ESP) en antispinregeling (ASR) Inschakelen Deze systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart. Zodra deze systemen signaleren dat de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, grijpen ze in op de werking van de motor en het remsysteem. In dat geval gaat dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel knipperen. Uitschakelen In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn het CDS-systeem uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen. Het is echter aanbevolen het systeem zo snel mogelijk weer in te schakelen. F Druk op de knop of, afhankelijk van de uitvoering, zet de draaiknop in deze stand. Als het lampje op de (draai)knop gaat branden, grijpt het CDS-systeem niet meer in op de werking van de motor. Opnieuw inschakelen Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h. F Druk nogmaals op de knop of, afhankelijk van de uitvoering, zet de draaiknop in deze stand om het systeem handmatig weer in te schakelen. Storing Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het systeem. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. Het CDS-systeem zorgt voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden. De goede werking van het systeem wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de constructeur met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door het PEUGEOT-netwerk. Laat het systeem na een aanrijding controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

145 Veiligheid Grip control Specifieke en gepatenteerde antispinregeling waarmee de aandrijving wordt verbeterd op ondergronden met sneeuw, modder en zand. Dit systeem werkt in elke situatie op optimale wijze en zorgt ervoor dat u ook onder omstandigheden met weinig grip, die u tijdens toeristisch gebruik kunt tegenkomen, uw weg kunt vervolgen. In combinatie met de Peak Mountain Snow Flake vierseizoenenbanden biedt dit systeem een optimaal compromis tussen veiligheid, grip en tractie. Deze banden leveren zowel 's zomers als 's winters uitstekende prestaties. Het gaspedaal dient voldoende te worden ingetrapt om het systeem optimaal gebruik te laten maken van het motorvermogen. De elektronica zorgt zelf voor de juiste instellingen. Tijdens de werking van het systeem draait de motor soms met hoge toerentallen, dit is normaal. U kunt uit verschillende standen kiezen: Normaal (ESP) Dit is de stand voor situaties waarin weinig wielslip optreedt, gebaseerd op de meest voorkomende omstandigheden tijdens het rijden op autowegen en snelwegen. F Zet de draaiknop in deze stand. Sneeuw In deze stand past het systeem bij het wegrijden de regeling aan op de hoeveelheid grip die elk voorwiel op dat moment heeft. (regeling actief tot 50 km/h) F Zet de draaiknop in deze stand. 7 Met een draaiknop met vijf standen kunt u de stand selecteren die het meest geschikt is voor de rijomstandigheden die u tegenkomt. Afhankelijk van de gekozen stand gaat een lampje branden om uw keuze te bevestigen. Op het touchscreen wordt tijdelijk een specifieke en aanvullende aanduiding weergegeven ter bevestiging van de met de draaiknop gemaakte keuze. Als u het contact opnieuw aanzet, neemt het systeem automatisch deze stand weer aan. 143

146 Veiligheid U kunt een aantal functies van het ESP (antispinregeling en dynamische stabiliteitscontrole) uitschakelen door de draaiknop in de stand "OFF" te draaien. Deze functies worden automatisch weer ingeschakeld vanaf 50 km/h of als het contact opnieuw wordt aangezet. Off road (modder, nat gras enz.) In deze stand wordt bij het wegrijden veel wielslip toegestaan bij het wiel met de minste grip, zodat de modder van de band wordt verwijderd en het wiel vervolgens weer grip krijgt. Er wordt zo veel mogelijk koppel naat het wiel met de meeste grip overgebracht. Tijdens het optrekken verdeelt het systeem de wielslip zodanig dat de handelingen van de bestuurder zo veel mogelijk effect hebben. (regeling actief tot 80 km/h) F Zet de draaiknop in deze stand. Zand In deze stand is het gelijktijdig licht doorslippen van de aangedreven wielen toegestaan, zodat de auto vooruit komt en het risico van ingraven wordt beperkt. (regeling actief tot 120 km/h) F Zet de draaiknop in deze stand. Activeer op zand geen andere standen, hierdoor bestaat de kans dat de auto vast komt te zitten in het terrein. Tips voor het rijden Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor het gebruik op verharde wegen, maar u kunt er ook mee uit de voeten op minder goed begaanbare wegen. Uw auto is echter geen terreinauto, en is niet ontworpen voor de volgende omstandigheden: - het rijden in terreinen die de onderzijde van de auto zouden kunnen beschadigen of waarin onderdelen (brandstofleiding, brandstofkoeler,...) geraakt zouden kunnen worden door stenen of andere objecten, - het rijden in terrein met steile hellingen en weinig grip, - het doorwaden van beekjes en stroompjes, enz. 144

147 Veiligheid Active City Brake Active City Brake is een rijhulpfunctie die beoogt een frontale aanrijding te voorkomen of de snelheid van een frontale aanrijding te verminderen wanneer de bestuurder niet of onvoldoende ingrijpt (onvoldoende intrappen van het rempedaal). Dit systeem is ontwikkeld om de veiligheid te verbeteren. De bestuurder moet zelf altijd het verkeer in de gaten blijven houden en de afstand tot en de snelheid van andere weggebruikers blijven inschatten. Active City Brake is slechts een hulpsysteem; de bestuurder moet altijd attent blijven. Bekijk de lasersensor nooit met een optisch instrument (vergrootglas, microscoop enz.) op een afstand van minder dan 10 cm: kans op oogletsel. Werkingsprincipe Dit systeem detecteert met een lasersensor boven aan de voorruit voertuigen die in dezelfde richting rijden of die vóór de auto stilstaan. Indien noodzakelijk remt de auto automatisch af om een aanrijding met de voorligger te voorkomen. Dit automatische noodremsysteem remt later af dan de bestuurder normaal gesproken zou doen. Het systeem grijpt dus alleen in als de kans op een aanrijding groot is. Voorwaarden voor activering Active City Brake werkt als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: het contact is aangezet, de auto rijdt vooruit, de snelheid ligt tussen ongeveer 5 en 30 km/h, de remhulpsystemen (ABS, EBD, BAS) zijn niet defect, de stabiliteitscontrolesystemen (ASR, ESP) zijn niet uitgeschakeld of defect, de auto maakt geen scherpe bocht, het systeem is de laatste 10 seconden niet in werking getreden

148 Veiligheid Werking Als uw auto te dicht bij de voorligger komt of de voorligger te snel nadert, remt het systeem automatisch om een aanrijding te voorkomen. U wordt dan door de weergave van een melding gewaarschuwd. De remlichten van uw auto gaan branden om andere weggebruikers te waarschuwen. De aanrijding kan automatisch worden voorkomen als het snelheidsverschil tussen uw auto en de voorligger niet groter is dan 15 km/h. Is het verschil groter, dan probeert het systeem een aanrijding te voorkomen of de kracht van de botsing te beperken door de auto af te remmen. Het automatische noodremsysteem kan de auto volledig tot stilstand brengen als dit nodig is. In dat geval blijven de remmen enige tijd (ongeveer 1,5 seconde) geactiveerd terwijl de auto stilstaat. De bestuurder kan in die tijd de controle over de auto overnemen en het rempedaal intrappen. Het ingrijpen van het systeem kan ook tot gevolg hebben dat de motor afslaat, behalve als de bestuurder tijdens het automatische remmen snel genoeg het koppelingspedaal intrapt. Tijdens het automatische remmen kan de bestuurder zelf, door het rempedaal stevig in te trappen, altijd proberen harder te remmen dan het noodremsysteem. Na een aanrijding wordt het systeem automatisch uitgeschakeld; het werkt dan niet meer. Ga naar het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem weer gebruiksklaar te laten maken. 146

149 Veiligheid Uitschakelen Het systeem kan worden uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto. Dit menu kan bij aangezet contact worden geopend. De status van het systeem wordt bij het afzetten van het contact opgeslagen. Als het systeem is uitgeschakeld, wordt elke keer dat de auto wordt gebruikt, een melding weergegeven om aan te geven dat het systeem is uitgeschakeld. Met het touchscreen F Druk op de toets "MENU". F Selecteer het menu " Rijden ". F Selecteer op de secundaire pagina "Configuratie auto". F Selecteer het tabblad "Rijhulpsysteem". F Vink het vakje "Autom. noodremsysteem" aan of uit om het systeem in of uit te schakelen. F Bevestig uw keuze. Grenzen van het systeem Het systeem detecteert slechts stilstaande voertuigen of voertuigen die in dezelfde richting rijden. Het detecteert geen kleine voertuigen (fietsen, motorfietsen), voetgangers of dieren en ook geen stilstaande voorwerpen die niet reflecteren. Het systeem treedt niet in werking of wordt uitgeschakeld als de bestuurder: - het gaspedaal diep intrapt - of een ruk aan het stuur geeft (uitwijkmanoeuvre)

150 Veiligheid Onder zeer slechte weersomstandigheden (zware regenval, sneeuw, mist, hagel enz.) neemt de remweg toe waardoor het systeem minder efficiënt een aanrijding kan voorkomen. De bestuurder moet dus altijd bijzonder oplettend blijven. Storingen Storing van de sensor De werking van de lasersensor kan worden gehinderd door vuil op de voorruit of door het beslaan van de voorruit. In dat geval wordt een melding weergegeven om u te waarschuwen. Schakel de voorruitontwaseming in en reinig de voorruit ter hoogte van de sensor regelmatig. Storing van het systeem Bij een storing van het systeem wordt u door een geluidssignaal en de weergave van de melding "Storing automatisch remsysteem" gewaarschuwd. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laat nooit sneeuw op de motorkap liggen, voorwerpen boven de motorkap uitkomen of voorwerpen op het dak naar voren uitsteken: ze zouden in het gezichtsveld van de sensor kunnen komen en de detectie van voertuigen kunnen hinderen. Plak of bevestig geen voorwerpen op de voorruit vóór de sensor. Als de voorruit ter hoogte van de sensor beschadigd is, schakel het systeem dan uit en neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de voorruit te laten vervangen. Verwijder de sensor niet, stel de sensor niet af en test de sensor niet. Werkzaamheden aan de sensor mogen alleen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd. Bij het trekken van een aanhanger of als uw auto wordt gesleept, moet het systeem worden uitgeschakeld. 148

151 Veiligheid Veiligheidsgordels Veiligheidsgordels vóór De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer. Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken. De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet. De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid. Vastmaken F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken. Losmaken F Druk op de rode knop van de gordelsluiting. F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt. Hoogteverstelling F Knijp de knop A in en schuif deze omlaag om het bevestigingspunt lager te plaatsen. F Schuif de knop A omhoog om het bevestigingspunt hoger te plaatsen

152 Veiligheid Verklikkerlampje veiligheidsgordel losgemaakt/niet vastgemaakt (op instrumentenpaneel) Als het contact wordt aangezet, gaat dit verklikkerlampje branden. Veiligheidsgordels achter Het blijft enige tijd branden als de voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet vastmaakt. Vervolgens gaat het verklikkerlampje uit als de bestuurder zijn veiligheidsgordel wel heeft vastgemaakt. Als de snelheid hoger is dan 20 km/h en de bestuurder en/of de voorpassagier heeft de veiligheidsgordel niet vastgemaakt, knippert het verklikkerlampje gedurende 2 minuten in combinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het verklikkerlampje branden zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt. De zitplaatsen achter zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel. Vastmaken F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken. Losmaken F Druk op de rode knop van de gordelsluiting. F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt. 150

153 Veiligheid Adviezen Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold. Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel: - dient deze strak om het lichaam te worden gedragen, - moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt, - mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen, - mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen, - mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert. Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen. Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold. Voorschriften voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over kinderzitjes. Bij aanrijdingen De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats

154 Veiligheid 152 Airbags Algemeen De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. De airbags vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers (behalve bij de middelste passagier achter). De elektronische schoksensoren registreren de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld: - bij een ernstige aanrijding gaan de airbags onmiddellijk af om de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter) te helpen beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten, - bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels helpen u in deze situaties voldoende te beschermen. De airbags werken alleen als het contact aan is. De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer opgeblazen. Registratiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij. Het activeren van (een van) de airbags gaat gepaard met wat rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn. De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen. Airbags vóór De airbags vóór beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen. De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje. Activering De airbags worden opgeblazen, behalve de airbag aan passagierszijde wanneer deze is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór (A), in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden. De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de bestuurder en het stuur of tussen de passagier voorin en het dashboard om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd.

155 Veiligheid Schakel voor de veiligheid van uw kind altijd de airbag vóór aan passagierszijde uit als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel monteert. Zo niet, dan kan het kind (levensgevaarlijk) gewond raken als de airbag wordt geactiveerd. Uitschakelen Opnieuw inschakelen Storing Alleen de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld: F Steek, bij afgezet contact, de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde. F Draai de schakelaar in de stand "OFF". F Houd de schakelaar in deze stand en verwijder de sleutel. Als u het kinderzitje "met de rug in de rijrichting" hebt verwijderd, zet dan met afgezet contact de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen. Als dit lampje op het instrumentenpaneel gaat branden, neem dan altijd contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. 7 Dit waarschuwingslampje brandt op het instrumentenpaneel bij aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld. 153

156 Veiligheid 154 Zijairbags De zijairbags beschermen de bestuurder en de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op letsel te verkleinen. De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde. Activering De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto. De zijairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende voorin en het desbetreffende portierpaneel. Detectiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij. Window-airbags De window-airbags dragen bij aan de bescherming van de bestuurder en passagiers (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij een ernstige zijdelingse aanrijding, door de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen. De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding. Activering De window-airbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij B, waarbij de krachten loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto worden uitgeoefend. De window-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittenden vóór en achter en de ruiten. Storing Als dit waarschuwingslampje gaat branden, neem dan altijd contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan, kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd. Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de airbag niet geactiveerd.

157 Veiligheid Adviezen Houd u aan de onderstaande veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags: Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...) en bevestig niets in de buurt van de airbags of in het gebied waar de airbags afgaan. Dit kan de inzittende bij het afgaan van de airbag verwonden. Verander niets aan de oorspronkelijke uitvoering van uw auto, voer met name geen wijzigingen door aan de onderdelen in de directe nabijheid van de airbags. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd. Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen. Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten. Rook niet in de auto. Als de airbag afgaat, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op. Bevestig geen voorwerpen of stickers op het stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij het afgaan van de airbags letsel veroorzaken. Zijairbags Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het PEUGEOTnetwerk. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de accessoires. Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten. Window-airbags Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel. Demonteer nooit de handgrepen van het dak (indien aanwezig); deze maken deel uit van de bevestiging van de window-airbags

158 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Vervoer van kinderen Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf. Algemeen Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: - conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd*, - de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto, - kinderen tot 9 kg moeten zowel voorals achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd. PEUGEOT beveelt u aan kinderen op de buitenste achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren: - met de rug in de rijrichting tot 3 jaar, - met het gezicht in de rijrichting vanaf 3 jaar. Achterin "Rug in de rijrichting" Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet raakt. Verwijder de hoofdsteun en berg hem op alvorens een kinderzitje met een rugleuning te bevestigen op een passagiersstoel. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd. "Gezicht in de rijrichting" Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind de voorstoel niet raken. 156 * De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen zijn per land verschillend. Raadpleeg de in uw land geldende regels. Controleer of de veiligheidsgordel goed is aangetrokken. Controleer bij kinderzitjes met een steun of deze steun stabiel op de vloer staat. Verzet indien nodig de voorstoel van de auto.

159 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Voorin* "Met de rug in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel als volgt worden afgesteld: - schuif de stoel in de middelste stand met de rugleuning rechtop, voor een kinderzitje zonder stoelverhoger, - schuif de stoel in de middelste stand en zet hem in de hoogste stand met de rugleuning rechtop, voor een kinderzitje met stoelverhoger. De airbag aan passagierszijde moet zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. "Met het gezicht in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel als volgt worden afgesteld. - schuif de stoel in de middelste stand met de rugleuning rechtop, voor een kinderzitje zonder stoelverhoger, - schuif de stoel in de middelste stand en zet hem in de hoogste stand met de rugleuning rechtop, voor een kinderzitje met stoelverhoger. De airbag aan passagierszijde mag niet worden uitgeschakeld. * Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens u een kinderzitje op deze zitplaats bevestigt. Passagiersstoel in de hoogste stand en in de middelste stand van de verstelling in lengterichting. Let erop dat de veiligheidsgordel goed aansgespannen is. Zorg er bij kinderzitjes met een steun voor dat de steun goed contact maakt met de vloer. Verstel de passagiersstoel als dit niet het geval is

160 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde Plaats nooit een kind in een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel als de airbag vóór aan passagierszijde is ingeschakeld. Het kind kan in dat geval bij een aanrijding ernstig en zelfs dodelijk gewond raken. Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de waarschuwingssticker aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde. Conform de wettelijke voorschriften vindt u op de volgende tabellen deze waarschuwing in alle benodigde talen. Airbag aan passagierszijde OFF 158 Uitsluitend de airbag vóór aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld. F Steek bij afgezet contact de sleutel in de schakelaar voor het uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde. F Draai de schakelaar in de stand "OFF". F Houd de schakelaar in deze stand en verwijder de sleutel. Dit verklikkerlampje brandt bij aangezet contact op het instrumentenpaneel zolang de airbag is uitgeschakeld.

161 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen AR BG CS DA DE EL EN ES ET FI FR HR HU IT LT LV НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това може да причини СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето. NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí nebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANĚNÍ. Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT KVÆSTET eller DRÆBT. Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der Fahrtrichtung, das Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden. Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the CHILD can occur NO INSTALAR NUNCA un sistema de retención para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un AIRBAG frontal ACTIVADO, ya que podría causar lesiones GRAVES o incluso la MUERTE del niño. Ärge MITTE KUNAGI paigaldage "seljaga sõidusuunas" lapseistet juhi kõrvalistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD. Turvapadja avanemine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada. ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN. NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE frontal ACTIVÉ. Cela peut provoquer la MORT de l ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT NIKADA ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo zaštićeno UKLJUČENIM prednjim ZRAČNIM JASTUKOM. To bi moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta. SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést AKTIVÁLT (BEKAPCSOLT) FRONTLÉGZSÁKKAL védett ülésen. Ez a gyermek HALÁLÁT vagy SÚLYOS SÉRÜLÉSÉT okozhatja. NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino. NIEKADA neįrenkite vaiko prilaikymo priemonės su atgal atgręžtu vaiku ant sėdynės, kuri saugoma VEIKIANČIOS priekinės ORO PAGALVĖS. Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali būti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS. NEKAD NEuzstādiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasažiera sēdvietā, kurā ir AKTIVIZĒTS priekšējais DROŠĪBAS GAISA SPILVENS. Tas var izraisīt BĒRNA NĀVI vai radīt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS

162 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen MT NL NO PL PT RO RU SK SL SR SV TR Qatt m ghandek thalli tifel/tifla marbut f siggu dahru lejn l-airbag attiva, ghaliex tista tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE, BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET. NIGDY nie instalować fotelika dziecięcego w pozycji "tyłem do kierunku jazdy" na siedzeniu wyposażonym w CZOŁOWĄ PODUSZKĘ POWIETRZNĄ w stanie AKTYWNYM. Może to doprowadzić do ŚMIERCI DZIECKA lub spowodować u niego POWAŻNE OBRAŻENIA CIAŁA. NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO. Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA. Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA. ВО ВСЕХ СЛУЧАЯХ ЗАПРЕЩАЕТСЯ использовать обращенное назад детское удерживающее устройство на сиденье, защищенном ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙ ПОДУШКОЙ БЕЗОПАСНОСТИ, установленной перед этим сиденьем. Это может привести к ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ NIKDY neinštalujte detské zádržné zariadenie orientované smerom dozadu na sedadlo chránené AKTIVOVANÝM čelným AIRBAGOM. Mohlo by dôjsť k SMRTEĽNÉMU alebo VÁŽNEMU PORANENIU DIEŤAŤA. NIKOLI ne nameščajte otroškega sedeža s hrbtom v smeri vožnje, če je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedežem AKTIVIRANA. Takšna namestitev lahko povzroči SMRT OTROKA ali HUDE POŠKODBE. NIKADA ne koristite dečje sedište koje se okreće unazad na sedištu zaštićenim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer mogu nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA. Passagerarkrockkudden fram MÅSTE vara avaktiverad om en bakåtvänd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att DÖDAS eller SKADAS ALLVARLIGT. KESİNLKLE HAVA YASTIĞI AKTİF olan ön koltuğa yüzü arkaya dönük bir çocuk koltuğu yerleştirmeyiniz. Bu ÇOCUĞUN ÖLMESİNE veya ÇOK AĞIR YARALANMASINA sebep olabilir. 160

163 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Door PEUGEOT aanbevolen kinderzitjes PEUGEOT levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt: Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg L1 "RÖMER Baby-Safe Plus" Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst. Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg L4 "KLIPPAN Optima" Vanaf 22 kg (vanaf ongeveer 6 jaar): gebruik alleen de zitverhoging. 8 L5 "RÖMER KIDFIX" Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd. Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel. 161

164 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Bevestiging kinderzitjes met de veiligheidsgordel Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto. Gewicht van het kind/ leeftijdsindicatie Plaats Tot 13 kg (groep 0 (b) en 0+) Tot ± 1 jaar 9 tot 18 kg (groep 1) Van ± 1 tot ± 3 jaar 15 tot 25 kg (groep 2) Van ± 3 tot ± 6 jaar 22 tot 36 kg (groep 3) Van ± 6 tot ± 10 jaar Passagiersstoel vóór (c) - met hoogteverstelling U (R) U(R) U(R) U(R) - zonder hoogteverstelling U U U U Zitplaats links of rechts achter (d) U U U U Middelste zitplaats achter X X X X 162

165 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen (a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd. (b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en "autobedjes" mogen niet op de passagiersstoel vóór worden bevestigd. (c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. (d) Als u een kinderzitje met de rug of met het gezicht in de rijrichting op de zitplaats achter bevestigt, schuif dan de voorstoel naar voren en zet vervolgens de rugleuning rechtop om voldoende ruimte over te laten voor het kinderzitje en de benen van het kind. U: plaats geschikt voor het bevestigen van een universeel goedgekeurd kinderzitje met de veiligheidsgordel. Kinderzitje geplaatst met de rug in de rijrichting of het gezicht in de rijrichting. U(R): als U, waarbij de stoel van de auto in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren moet staan. X: plaats ongeschikt voor de bevestiging van een kinderzitje van de desbetreffende gewichtsgroep. Verwijder de hoofdsteun en berg hem op alvorens een kinderzitje met een rugleuning te bevestigen op een passagiersstoel. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd

166 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Adviezen De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij een aanrijding. Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen brengen. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif de passagiersstoel, wanneer deze versteld kan worden, indien nodig naar voren. Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende ruimte tussen de voorstoel en: - het kinderzitje "met de rug in de rijrichting", - de voeten van het kind in het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting". Schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet de rugleuning ervan, indien nodig, rechter op. Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de rugleuning van het zitje zo dicht mogelijk tegen de rugleuning van de stoel van de auto aan zit of er zelfs tegenaan drukt. Verwijder de hoofdsteun alvorens een kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op een passagiersstoel. Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd. Kinderen voorin De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen op de passagiersstoel vóór is per land verschillend. Raadpleeg de in uw land geldende regelgeving. Schakel de airbag vóór aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. Plaatsen van een stoelverhoger Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken. Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder. Laat uit veiligheidsoverwegingen: - geen kinderen zonder toezicht achter in een auto, - nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat, - de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto. Gebruik de kindersloten om te voorkomen dat de portieren en de portierruiten achter per ongeluk geopend worden. Zorg er voor dat de portierruiten achter niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden. Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen. 164

167 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen ISOFIX-bevestigingen Uw auto voldoet aan de meest recente ISOFIX-normen. De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIXbevestigingen: De ISOFIX-kinderzitjes zijn voorzien van twee sloten die aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden verankerd. Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B. Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen: - twee bevestigingsringen A, die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, aangegeven met een merkteken, - één bevestigingsring B achter de stoel, TOP TETHER genoemd, voor de bevestiging van de bovenste riem. Aan de TOP TETHER kan de bovenste bevestigingsriem (indien aanwezig) van een kinderzitje worden vastgemaakt. Bij een frontale aanrijding beperkt dit systeem het naar voren kantelen van het kinderzitje. De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto. Voor u een ISOFIX-kinderzitje op de linker achterstoel kunt plaatsen, moet u eerst de middelste veiligheidsgordel achter naar het midden van de auto duwen op een zodanige manier dat de gordel normaal blijft werken. Kinderzitje vastmaken aan de TOP TETHER: - verwijder de hoofdsteun en berg hem op alvorens het kinderzitje op deze zitplaats te bevestigen (plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd), - voer de riem van het kinderzitje over de rugleuning van de zitplaats, tussen de openingen voor de pennen van de hoofdsteun door, - bevestig de aansluiting van de bovenste bevestigingsriem aan de ring B, - trek de bovenste bevestigingsriem strak. Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen. Houd u nauwgezet aan de montagevoorschriften die in de bij het kinderzitje geleverde handleiding zijn vermeld. Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin staat vermeld welke kinderzitjes voor welke zitplaatsen geschikt zijn

168 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen ISOFIX-kinderzitjes aanbevolen door PEUGEOT "RÖMER Baby-Safe Plus met basis Baby-Safe Plus ISOFIX" (lengtecategorie: E) Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis, die wordt bevestigd aan de ringen A. De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust. Dit zitje kan ook worden bevestigd met een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het zitje zonder basis met de driepuntsgordel op de zitplaats van de auto bevestigd. Baby P2C Midi met ISOFIX-basis (lengtecategorie: D, C, A, B, B1) Groep 1 : 9 tot 18 kg Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis, die wordt bevestigd aan de ringen A. De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust. Dit zitje kan ook met het gezicht in de rijrichting worden geplaatst. Dit zitje kan niet worden bevestigd met een veiligheidsgordel. We adviseren u het zitje voor kinderen tot 3 jaar met de rug in de rijrichting te plaatsen. Volg bij het plaatsen van de kinderzitjes de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. 166

169 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen "RÖMER Duo Plus ISOFIX" (lengtecategorie: B1) Groep 1: van 9 tot 18 kg Dit zitje wordt "met het gezicht in de rijrichting" geplaatst. Het wordt verankerd met een bovenste riem aan de ringen A en de ring B, de TOP TETHER. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand. Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingspunten. In dat geval moet het zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van de auto worden bevestigd. FAIR G 0/1 S met RWF A ISOFIX-onderstel (gewichtsklasse C) Groep 0+ en 1 : van de geboorte tot 18 kg Wordt "met de rug in de rijrichting" geplaatst met behulp van een ISOFIX-onderstel dat aan de ogen A wordt bevestigd. Er zijn 6 verschillende standen mogelijk. Gebruik de ISOFIX-basis RWF type A. Dit kinderzitje kan ook "met het gezicht in de rijrichting"worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepuntsveiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen. 8 Volg bij het plaatsen van kinderzitjes de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van deze zitjes. 167

170 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Plaatsing Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A t/m G). Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie Tot 10 kg (groep 0) Tot ca. 6 maanden Tot 10 kg (groep 0) Tot 13 kg (groep 0+) Tot ca. 1 jaar Van 9 tot 18 kg (groep 1) Van 1 tot ca. 3 jaar Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg "rug in de rijrichting" "rug in de rijrichting" "gezicht in de rijrichting" ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1 Passagiersstoel voor Geen ISOFIX Buitenste zitplaatsen achter X IL-SU* IL-SU IL-SU* IL-SU IUF IL-SU Middelste zitplaats achter Geen ISOFIX IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem. IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje: - rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun, - gezicht in de rijrichting voorzien van een steun, - reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun. Raadpleeg de paragraaf "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem. X : zitplaats die niet geschikt is voor een kinderzitje voor de aangegeven gewichtscategorie. Verwijder de hoofdsteun en berg hem op alvorens een kinderzitje met een rugleuning te bevestigen op een passagiersstoel. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd. 168 * Stoel van de auto in een specifieke stand: schuif de stoelen vóór het kinderzitje naar voren.

171 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Kinderbeveiliging Mechanisch kinderslot Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderslot om het openen van binnenuit te verhinderen. De knop bevindt zich op de zijkant van beide achterportieren. Elektrische kinderbeveiliging Met behulp van dit systeem kan vanaf de bestuurdersplaats worden voorkomen dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend. Uitschakelen F Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op deze knop. Het verklikkerlampje van de knop gaat uit in combinatie met een melding die het uitschakelen bevestigt. Het lampje blijft uit zolang de elektrische kinderbeveiliging is uitgeschakeld. Vergrendelen F Draai de rode knop met de contactsleutel tot de aanslag: - naar links bij het linker achterportier, - naar rechts bij het rechter achterportier. Ontgrendelen F Draai de rode knop met de contactsleutel tot de aanslag: - naar rechts bij het linker achterportier, - naar links het rechter achterportier. Inschakelen F Druk bij ingeschakeld contact op deze knop. Het verklikkerlampje van de knop gaat branden in combinatie met een melding die het inschakelen bevestigt. Het lampje blijft branden zolang de elektrische kinderbeveiliging is ingeschakeld. Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te openen en de elektrisch bedienbare achterste zijruiten te bedienen vanaf de bestuurdersstoel. Als het lampje een ander signaal geeft, wijst dit op een storing in de elektrische kinderbeveiliging. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in plaats daarvan. Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van de kinderbeveiliging. Neem vóór het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contact, zelfs voor korte periodes

172 Praktische informatie Brandstoftank Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 50 liter. Waarschuwing brandstofniveau Als dit verklikkerlampje gaat branden, is het minimale niveau in de brandstoftank bereikt. Op dat moment zit er nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank. Als het verklikkerlampje knippert, zit er nog maar een minimale hoeveelheid brandstof in de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over wat u moet doen bij een lege brandstoftank (diesel). Zolang de brandstoftankdop niet is vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de dop worden verwijderd. Bij het openen van de brandstoftankdop kan een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is normaal en komt doordat de afdichting van het brandstofcircuit een onderdruk veroorzaakt. Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het contact af met de sleutel. Tanken 1. Openen van de tankklep. 2. Openen van de tankdop. 3. Aan de haak bevestigen van de tankdop. Op een label aan de binnenzijde van de tankklep staat de voorgeschreven soort brandstof voor uw auto aangegeven. Voor een juiste weergave van de brandstofmeter is het noodzakelijk minimaal 5 liter brandstof te tanken. Veilig tanken: F zet altijd de motor af, F open de brandstoftankklep door op het achterste deel 1 ervan te drukken, F steek de sleutel in de dop en draai de sleutel linksom 2, F verwijder de dop en bevestig deze aan de haak aan de binnenzijde van de klep 3, F u kunt de auto aftanken, maar laat het vulpistool nooit meer dan 3 keer afslaan. Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden. 170

173 Praktische informatie Na het tanken: F breng de dop aan, F draai de sleutel naar rechts en verwijder deze vervolgens uit de dop, F sluit de brandstoftankklep. Brandstofafsluiter Voor uw veiligheid wordt bij een aanrijding de brandstoftoevoer door de brandstof-afsluiter onderbroken. Wanneer er brandstof wordt getankt die niet geschikt is voor de motor van uw auto, moet de tank worden afgetapt en weer met de juiste brandstof worden gevuld alvorens de motor opnieuw kan worden gestart

174 Praktische informatie Tankbeveiliging (diesel)* Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan motoren, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen. Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop verwijdert. 172 Werking Wanneer u bij een dieseluitvoering een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep, waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet getankt kan worden. Probeer in dat geval niet toch te tanken maar kies een dieseltankpistool. * Volgens land van bestemming. Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan is wel mogelijk. Houd de tuit van de jerrycan recht, druk deze niet tegen de klep van de vulpistoolrestrictie en giet voorzichtig om ervoor te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening stroomt. Reizen naar het buitenland Omdat de tankpistolen voor het tanken van Diesel per land kunnen verschillen, kan de aanwezigheid van een tankbeveiliging op de auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is. Niet alle auto's met een dieselmotor zijn voorzien van een tankbeveiliging. Daarom adviseren wij u voordat u naar het buitenland afreist bij het PEUGEOTnetwerk te informeren of uw auto geschikt is om in het desbetreffende land te kunnen tanken.

175 Praktische informatie Brandstof voor benzinemotoren Brandstof voor dieselmotoren Auto's met benzinemotoren kunnen rijden op biobrandstoffen van het type E10 (deze bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en EN Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN De dieselmotoren zijn geschikt voor biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen en die aan de pomp getankt kunnen worden: - Diesel die voldoet aan de richtlijn EN590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214, - Diesel die voldoet aan de richtlijn EN gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 10 %), - Paraffinehoudende diesel die voldoet aan de richtlijn EN15940 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7 %). De brandstof B20 of B30 die voldoet aan de richtlijn EN is ook geschikt voor de dieselmotor van uw auto. Maar als deze brandstof, ook al is het slechts incidenteel, wordt gebruikt, moeten de bijzondere onderhoudsvoorschriften (voor "Zware rijomstandigheden") strikt worden nageleefd. Raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit). Alleen het gebruik van dieseladditieven die voldoen aan de norm B is toegestaan

176 Praktische informatie Brandstoftank leeg (diesel) Bij auto's met HDi-motor is het in het geval van een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten. Raadpleeg voor uitvoeringen met een handopvoerpomp de desbetreffende afbeelding van de motorruimte. Als de tank van uw auto is voorzien van een tankbeveiliging, raadpleeg dan de desbetreffende rubriek. Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpoging en herhaal de procedure. 1.6 BlueHDi-motoren F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. F Zet het contact aan (zonder de motor te starten). F Wacht ongeveer 6 seconden en zet vervolgens het contact weer af. F Herhaal deze procedure 10 keer. F Start de motor. 1.6 e-hdi 92-motor F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. F Open de motorkap. F Maak indien nodig de sierkap los om de handopvoerpomp te kunnen bereiken. F Bedien de handopvoerpomp totdat er weerstand wordt gevoeld (de eerste keer indrukken kan zwaar zijn). F Bedien de startmotor om de motor te starten (als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan ongeveer 15 seconden en start de motor opnieuw). F Als de motor na meerdere pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw. F Plaats de sierkap terug en klem deze vast. F Sluit de motorkap. 174

177 AdBlue en SCR-systeem voor BlueHDi-dieselmotoren Om het milieu zo min mogelijk te belasten en om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen, heeft PEUGEOT ervoor gekozen zijn auto's met dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met een SCR-systeem (Selective Catalytic Reduction) voor de behandeling van de uitlaatgassen zonder dat de prestaties veranderen of het brandstofverbruik toeneemt. SCR-systeem Met behulp van de vloeistof AdBlue, die ureum bevat, zet een katalysator tot 85% van de stikstofoxides (NOx) om in stikstof en water, stoffen die onschadelijk zijn voor de gezondheid en het milieu. De AdBlue bevindt zich in een specifiek reservoir. Het reservoir heeft een inhoud van 17 liter, goed voor een actieradius van ongeveer km voordat een waarschuwingssysteem u meldt dat u met de resterende hoeveelheid AdBlue nog maximaal 2400 km kunt rijden. Om ervoor te zorgen dat het SCR-systeem goed blijft werken, wordt bij elke periodieke onderhoudscontrole aan uw auto in het PEUGEOT-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats het reservoir van de AdBlue bijgevuld. Als u verwacht tussen twee periodieke onderhoudscontroles meer dan km te rijden, raden wij u aan het reservoir tussentijds te laten bijvullen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Praktische informatie Als het AdBlue -reservoir leeg is, zorgt een wettelijk verplicht systeem ervoor dat de motor niet opnieuw kan worden gestart. Als het SCR-systeem niet goed werkt, stoot uw auto te veel schadelijke stoffen uit, waardoor hij niet meer aan de Euro 6-emissienorm voldoet. Neem bij een storing in het SCRsysteem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats: na 1100 km wordt een systeem geactiveerd dat het opnieuw starten van de motor blokkeert

178 Praktische informatie Actieradiusindicatoren Zodra de reservevoorraad van het AdBlue - reservoir is aangesproken of een storing in het SCR-systeem is gesignaleerd, verschijnt bij het aanzetten van het contact een indicator die aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer kunt rijden voordat het opnieuw starten van de motor automatisch wordt geblokkeerd. Als gelijktijdig een storing wordt gesignaleerd en het AdBlue -niveau laag is, wordt de laagste actieradius weergegeven. Als de motor mogelijk niet opnieuw kan worden gestart door een te laag AdBlue -niveau Het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem wordt automatisch geactiveerd zodra het AdBlue -reservoir leeg is. Actieradius groter dan 2400 km Als het contact wordt aangezet, wordt er niet automatisch een melding over de actieradius weergegeven op het instrumentenpaneel. Druk op deze knop om de actieradius tijdelijk weer te geven. Bij een actieradius van meer dan 5000 km is de waarde minder nauwkeurig. 176

179 Praktische informatie Actieradius tussen 600 en 2400 km Actieradius tussen 0 en 600 km Storing in verband met een te laag AdBlue -niveau Zodra het contact wordt aangezet, gaat dit verklikkerlampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd binnen 1500 km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid vloeistof. Tijdens het rijden wordt de melding elke 300 km weergegeven zolang er geen vloeistof is bijgevuld. Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om AdBlue te laten bijvullen. U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het bijvullen van AdBlue. Zodra het contact wordt aangezet, knippert dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd binnen 600 km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid vloeistof. Tijdens het rijden wordt de melding elke 30 seconden weergegeven zolang er geen vloeistof is bijgevuld. Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om AdBlue te laten bijvullen. U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren. Als niet op tijd vloeistof wordt bijgevuld, kan de motor niet meer worden gestart. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het bijvullen van AdBlue. Als het contact wordt aangezet, knippert dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Vul brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd". Het AdBlue -reservoir is leeg: het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem voorkomt dat de motor opnieuw wordt gestart. Om de motor weer opnieuw te kunnen starten, raden wij u aan contact op te nemen met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de benodigde hoeveelheid vloeistof te laten bijvullen. Als u zelf vloeistof bijvult, moet het reservoir met minimaal 3,8 liter AdBlue worden gevuld

180 Praktische informatie Als een storing in het SCR-systeem wordt gedetecteerd Er wordt automatisch een startblokkeringssysteem geactiveerd als meer dan 1100 km is gereden nadat de storing in het SCR-systeem is bevestigd. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als een storing wordt gedetecteerd Deze verklikkerlampjes gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Storing emissieregeling". De waarschuwing wordt tijdens het rijden gegeven als de storing voor de eerste keer wordt gedetecteerd en vervolgens steeds bij het aanzetten van het contact zolang de storing niet is verholpen. In het geval van een tijdelijke storing verdwijnt de waarschuwing tijdens de volgende rit na controle van de zelfdiagnose van het SCR-systeem. Tijdens de geautoriseerde rijfase (tussen 1100 km en 0 km) Als een storing in het SCR-systeem is bevestigd (nadat 50 km is gereden terwijl de melding van de storing permanent wordt weergegeven), gaan deze verklikkerlampjes branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld "Storing emissieregeling: Starten geblokkeerd binnen 300 km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog met de resterende hoeveelheid additief kunt rijden. Tijdens het rijden wordt de melding elke 30 seconden weergegeven zolang de storing in het SCR-systeem niet is verholpen. De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven zodra het contact wordt aangezet. Neem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als u dit niet doet, kan de motor niet meer worden gestart. 178

181 Praktische informatie Starten geblokkeerd Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan deze verklikkerlampjes branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Storing emissieregeling: Starten geblokkeerd". Bevriezing van AdBlue AdBlue bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11 C. Het SCR-systeem is voorzien van een voorverwarmingssysteem voor het AdBlue -reservoir waardoor u ook in zeer koude omstandigheden kunt blijven rijden. U hebt de limiet van de geautoriseerde rijfase overschreden: het startblokkerringssysteem voorkomt dat de motor opnieuw wordt gestart. Om de motor weer te kunnen starten, is het noodzakelijk dat u contact opneemt met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats

182 Praktische informatie Bijvullen van AdBlue Het AdBlue -reservoir moet bij elke periodieke onderhoudscontrole worden gevuld door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vanwege de inhoud van het reservoir kan het echter noodzakelijk zijn om het reservoir tussentijds bij te vullen, zeker als u hier door een waarschuwing (verklikkerlampjes en melding) op wordt geattendeerd. Dit kunt u laten uitvoeren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als u zelf het reservoir wilt bijvullen, lees dan eerst aandachtig de volgende waarschuwingen. Gebruiksvoorschriften AdBlue is een oplossing op ureumbasis. Deze vloeistof is onontvlambaar, kleurloos en geurloos (indien koel bewaard). Als het additief in contact komt met de huid, moet u de huid wassen met kraanwater en met zeep. Als additief in de ogen komt, spoel de ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende ten minste 15 minuten met kraanwater of met een oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij een branderig gevoel of blijvende irritatie. Als additief AdBlue wordt ingeslikt, spoel de mond dan met schoon water en drink vervolgens een ruime hoeveelheid water. Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij een hoge omgevingstemperatuur) kan het risico van het vrijkomen van ammoniakdampen niet worden uitgesloten: adem deze niet in. Deze ammoniakdampen werken irriterend op de slijmvliezen (ogen, neus en keel). Gebruik uitsluitend AdBlue die aan de norm ISO voldoet. Verdun de AdBlue nooit met water. Giet nooit AdBlue in de brandstoftank. De verpakking in flacons met een antidruppelsysteem vergemakkelijkt het bijvullen. De flacons met een inhoud van 1,89 liter (1/2 gallon) zijn verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vul nooit AdBlue bij vanuit een vulsysteem dat is bedoeld voor vrachtwagens. Bewaar AdBlue buiten het bereik van kinderen, in de originele flacon. Als het AdBlue niet in de originele flacon wordt bewaard, verliest het zijn zuiverheid. 180

183 Praktische informatie Voorschriften voor opslag AdBlue bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11 C en verliest zijn kwaliteit bij temperaturen vanaf 25 C. Het is raadzaam de flacons koel en buiten direct zonlicht te bewaren. Onder deze omstandigheden is de vloeistof ten minste één jaar houdbaar. Als de vloeistof bevroren is geweest, kan deze weer worden gebruikt nadat deze bij kamertemperatuur volledig is ontdooid. Bewaar de flacons AdBlue niet in uw auto. Procedure voor bijvullen Controleer voor het bijvullen of de auto op een vlakke en horizontale ondergrond staat. Controleer 's winters of de omgevingstemperatuur van de auto hoger is dan -11 C. Als het kouder is, bevriest het AdBlue waardoor u het niet in het reservoir kunt gieten. Laat uw auto enkele uren op een warmere plaats staan en vul vervolgens het reservoir bij. F Zet het contact af en verwijder de sleutel. Voer de lege AdBlue -flacons niet als huisvuil af, maar deponeer ze in een daartoe bestemde container of breng de flacons naar uw verkooppunt. Toegang F Til voor toegang tot het AdBlue -reservoir de vloerbekleding van de bagageruimte op en verwijder vervolgens het reservewiel of de opbergbak (volgens uitvoering)

184 Praktische informatie Openen F Draai de zwarte dop een kwart omwenteling linksom zonder er druk op uit te oefenen en trek hem omhoog om hem te verwijderen. F Draai de blauwe dop een zesde omwenteling linksom. F Trek de knop omhoog om hem te verwijderen. Vullen F Giet de inhoud van de flacon in het AdBlue -reservoir van uw auto. F Veeg met behulp van een vochtige doek eventuele vloeistofsporen van de rand van de vulopening van het reservoir. Belangrijk: als het AdBlue - reservoir van uw auto helemaal leeg is - dit wordt aangegeven door de waarschuwingsmeldingen en u kunt in dat geval de motor niet meer starten - moet u het reservoir vullen met minimaal 3,8 liter vloeistof (twee flacons van 1,89 liter). Spoel gemorste vloeistof onmiddellijk weg met koud water of veeg het weg met een vochtige doek. Als de vloeistof is gekristalliseerd, verwijder het dan met een spons en warm water. Sluiten F Breng de blauwe dop aan op de vulopening van het reservoir en draai de dop een zesde omwenteling rechtsom tot hij stuit. F Breng de zwarte dop aan en draai hem een kwart omwenteling rechtsom zonder er druk op uit te oefenen. Zorg ervoor dat het merkteken op de dop in lijn staat met merkteken op de steun. F Leg het reservewiel en/of de opbergbak (volgens uitvoering) terug op de bodem van de bagageruimte. F Plaats de vloerbekleding van de bagageruimte terug en sluit de achterklep. Belangrijk: als u AdBlue hebt bijgevuld nadat het reservoir leeg is geraakt, aangegeven door de melding "Vul brandstofadditief bij: Starten verboden", dient u ongeveer 5 minuten te wachten voordat u het contact weer aanzet, zonder het bestuurdersportier te openen, de auto te ontgrendelen en de sleutel in het contactslot te steken. Zet vervolgens het contact aan en start na 10 seconden wachten de motor. 182

185 Praktische informatie Bandenreparatieset Bandenreparatieset met afzonderlijke flacon met afdichtmiddel (volgens uitvoering) Deze set bestaat uit een compressor en een flacon afdichtmiddel. Hiermee kunt u een lekke band voorlopig repareren. U kunt vervolgens naar de dichtstbijzijnde garage rijden. Met deze set kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt. Met de compressor kunt u de bandenspanning controleren en de band op spanning brengen. Toegang tot de set Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de vloerplaat van de bagageruimte. De elektrische installatie van de auto biedt de mogelijkheid een compressor aan te sluiten en te gebruiken voor de duur die nodig is om een gerepareerde lekke band op spanning te brengen. Samenstelling van de set 1. 12V-compressor, met geïntegreerde manometer. 2. Flacon met afdichtmiddel, met geïntegreerde slang. 3. Sticker met snelheidslimiet. De sticker met snelheidslimiet moet in het interieur, in het gezichtsveld van de bestuurder, worden geplakt om u te herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd. 9 Rijd na het repareren van een band met de bandenreparatieset niet sneller dan 80 km/h. 183

186 Praktische informatie Reparatie F Zet het contact af. F Plak de sticker met de snelheidslimiet in het interieur van de auto. Verwijder niet het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt uit de band. F Rol de slang uit die onder de compressor is opgeborgen. F Sluit de slang van de compressor aan op de flacon met afdichtmiddel. F Keer de flacon met afdichtmiddel om en bevestig deze aan de desbetreffende uitsparing van de compressor. F Haal het dopje van het ventiel van de lekke band en bewaar het op een schone plaats. F Sluit de slang van de flacon met afdichtmiddel aan op het ventiel van de lekke band en zet hem stevig vast. 184

187 Praktische informatie Als na 5 tot 7 minuten de gewenste bandenspanning niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen. F Controleer of de schakelaar van de compressor in de stand "O" staat. F Rol de elektrische kabel, die onder de compressor is opgeborgen, volledig uit. F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto. F Zet het contact aan. F Schakel de compressor in door de schakelaar in de stand "I" te zetten tot de bandenspanning is opgelopen tot 2,0 bar. Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; maak de slang niet los van het ventiel tijdens deze handeling (kans op spatten). Let op: het afdichtmiddel is schadelijk bij inname en irriterend voor de ogen. Houd het middel buiten het bereik van kinderen. De uiterste gebruiksdatum van het middel is op de flacon vermeld. Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het PEUGEOTnetwerk of een officieel inzamelpunt. Vergeet niet om bij het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe flacon met afdichtmiddel te kopen

188 Praktische informatie Controle en aanpassen van de bandenspanning F Zet de schakelaar in de stand "O". F Verwijder de set. F Maak direct een rit van ongeveer 5 kilometer met matige snelheid (tussen 20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten. F Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning met de set. Procedure voor het controleren en aanpassen van de bandenspanning: F Verwijder het dopje van het ventiel van de band en bewaar het op een schone plaats. F Rol de slang uit die onder de compressor is opgeborgen. F Sluit de slang aan op het ventiel en zet hem stevig vast. F Controleer of de schakelaar van de compressor in de stand "O" staat. F Rol de elektrische kabel, die onder de compressor is opgeborgen, volledig uit. F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto. F Zet het contact aan. 186

189 Praktische informatie Bandenspanningscontrolesysteem Het verklikkerlampje voor te lage bandenspanning zal na het repareren van een wiel blijven branden tot het systeem is gereset. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het bandenspanningscontrolesysteem. F Schakel de compressor in door de schakelaar in de stand "I" te zetten en breng de band op de spanning die is aangegeven op de bandenspanningssticker van de auto. Om de bandenspanning te verlagen: druk op de zwarte knop op de slang van de compressor, bij de aansluiting op het ventiel. F Zet, zodra de gewenste spanning is bereikt, de schakelaar in de stand "O". F Verwijder de set en berg deze op. Als de spanning van een of meer banden is aangepast, moet het bandenspanningscontrolesysteem worden gereset. Zie de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het bandenspanningscontrolesysteem

190 Praktische informatie Bandenreparatieset met geïntegreerde patroon met afdichtmiddel (volgens uitvoering) Deze set bestaat uit een compressor en een patroon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u een lekke band voorlopig repareren. U kunt vervolgens naar de dichtstbijzijnde garage rijden. Met deze set kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt. Met de compressor kunt u de bandenspanning controleren en de band op spanning brengen. Toegang tot de set 188 Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de vloerplaat van de bagageruimte. Overzicht gereedschap Al het gereedschap is specifiek bestemd voor uw auto, gebruik het niet voor andere doeleinden. Afhankelijk van de uitvoering is uw auto voorzien van het volgende gereedschap V-compressor. De compressor bevat een afdichtingsproduct voor het tijdelijk repareren van een band. Met de compressor kunt u de band op de juiste spanning brengen. 2. Afneembaar sleepoog. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het slepen van de auto.

191 Praktische informatie Beschrijving van de set A. Schakelaar stand "Reparatie" of "Op spanning brengen". B. Aan/uit schakelaar "I/O". C. Knop voor leeg laten lopen. D. Manometer (bar en psi). E. Opbergvak met: - kabel + adapter voor 12V-aansluiting, - diverse opblaasnippels voor accessoires als ballonnen, fietsbanden,... F. Flacon met afdichtmiddel. G. Witte slang met dop voor de reparatie. H. Zwarte slang voor het op spanning brengen. I. Sticker met snelheidslimiet. De sticker met snelheidslimiet I moet op het stuurwiel worden geplakt om u te herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd. Rijd na het repareren met behulp van de bandenreparatieset niet sneller dan 80 km/h. 9 De elektrische installatie van de auto biedt de mogelijkheid een compressor aan te sluiten en te gebruiken voor de duur die nodig is om een gerepareerde lekke band op spanning te brengen. 189

192 Praktische informatie Reparatiemethode 1. Afdichting van het lek F Zet het contact af. F Zet de schakelaar A in de stand "Reparatie". F Controleer of de schakelaar B in de stand "O" staat. F Rol de witte slang G volledig uit. F Draai de dop van de witte slang los. F Sluit de witte slang aan op het ventiel van de lekke band. F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting in de auto. F Start de motor en laat deze draaien. Verwijder het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt niet uit de band. Let op: dit product is schadelijk bij inname en irriterend voor de ogen. Houd het middel buiten het bereik van kinderen. 190

193 Praktische informatie F Activeer de compressor door de schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt. Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; neem gedurende deze handeling de slang niet los van de aansluiting (kans op spatten). Schakel de compressor niet in voordat de witte slang is aangesloten op het ventiel van de band: het afdichtmiddel wordt anders buiten de band gespoten. F Verwijder de set en draai de dop van de witte slang vast. Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof niet op of in de auto terecht kunnen komen. Houd de set binnen handbereik. F Maak direct een rit van ongeveer vijf kilometer met matige snelheid (tussen 20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten. F Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning met de set. Als na 5 tot 7 minuten de gewenste bandenspanning niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen

194 Praktische informatie 2. Op spanning brengen F Zet de schakelaar A in de stand "Bandenspanning". F Rol de zwarte slang H volledig uit. F Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de gerepareerde band. F Sluit de stekker van de compressor weer aan op de 12V-aansluiting in de auto. F Start de motor opnieuw en laat de motor draaien. Ga zo snel mogelijk naar een servicepunt van het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vergeet niet de technicus te vertellen dat u de set hebt gebruikt. Na nadere inspectie kan de technicus u vertellen of de band gerepareerd kan worden of moet worden vervangen. F Breng de band met behulp van de compressor op de voorgeschreven spanning (spanning verhogen: schakelaar B in stand "I"; spanning verlagen: schakelaar B in stand "O" en knop C indrukken), zoals vermeld op de bandenspanningssticker in de portieropening aan bestuurderszijde. Als de bandenspanning sterk daalt, is het lek niet goed gedicht; neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen. F Verwijder de set en berg deze op. F Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder dan 200 km. 192

195 Praktische informatie Uitnemen van de flacon Controle / aanpassen bandenspanning F Berg de zwarte slang op. F Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los. F Houd de compressor rechtop. F Draai de flacon aan de onderzijde los. Let op dat er geen afdichtmiddel uit de flacon stroomt. De uiterste gebruiksdatum staat op de patroon vermeld. De patroon met afdichtmiddel kan slechts één keer gebruikt worden en moet daarna worden vervangen, ook als hij niet leeg is. Werp de patroon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het PEUGEOTnetwerk of een officieel inzamelpunt. Vergeet niet om bij het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe patroon met afdichtmiddel te kopen. U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel, ook gebruiken om: - uw bandenspanning te controleren of uw banden op spanning te brengen, - andere opblaasbare voorwerpen op te pompen (ballen, fietsbanden...). F Draai de schakelaar A in de stand "Op spanning brengen". F Rol de zwarte slang H volledig uit. F Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de band of van de accessoire. Breng indien nodig eerst een van de meegeleverde verloopstukken aan. F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto. F Start de auto en laat de motor draaien. F Breng de band op spanning met behulp van de compressor (op spanning brengen: schakelaar B in stand "I"; leeg laten lopen: schakelaar B in stand "O" en druk op de knop C), zoals staat aangegeven op de bandenspanningssticker van de auto of het opblaasbare voorwerp. F Verwijder de set en berg deze op

196 Praktische informatie Wiel verwisselen In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure. Toegang tot het gereedschap 3. Gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen. Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd. 4. Dop voor het verwijderen van slotbouten (in het dashboardkastje). Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbouten worden verwijderd. 5. Afneembaar sleepoog. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het afneembare sleepoog. 194 Het gereedschap bevindt zich onder de vloer. van de bagageruimte: F open de achterklep, F til de vloerplaat op en verwijder deze, F verwijder het vulstuk van polystyreen, F haal de houder met het gereedschap er uit. Beschikbaar gereedschap* Dit gereedschap is specifiek voor uw auto en kan, afhankelijk van de uitvoering van uw auto, verschillen. Gebruik het niet voor andere doeleinden. 1. Wielsleutel. Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbouten worden losgedraaid. 2. Krik met geïntegreerde slinger. Hiermee kan de auto worden opgekrikt. * Volgens land van bestemming.

197 Praktische informatie Toegang tot het reservewiel* Wiel met wieldop Monteren: plaats de wieldop, begin bij de ventielopening en druk de wieldop rondom met de hand vast. Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte. Afhankelijk van het land van bestemming is er een stalen reservewiel of noodreservewiel aanwezig. Het reservewiel is bevestigd met een bevestigingssysteem met een moer A en een bout B. Volg voor het losdraaien van de moer de onderstaande procedure. Verwijderen van het reservewiel F Draai de centrale moer (gekleurd) los. F Til het reservewiel aan de achterzijde op en trek het naar u toe. F Verwijder het wiel uit de bagageruimte. * Volgens land van bestemming

198 Praktische informatie Terugplaatsen van het reservewiel F Leg het reservewiel in de reservewielbak. F Draai de centrale moer (gekleurd) een aantal omwentelingen los en plaats de moer in het hart van het reservewiel. F Draai de centrale bout vast tot deze klikt en het reservewiel goed vastzit. F Plaats de houder met het gereedschap in het hart van het reservewiel en maak de houder vast. F Plaats de polystyreen opbergkist zodat de houder op zijn plaats blijft. 196

199 Praktische informatie Demonteren van het wiel Stilzetten van de auto Zet de auto op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de handrem aan. Zet het contact af. Handgeschakelde versnellingsbak: schakel de eerste versnelling in om de wielen te blokkeren. Elektronisch gestuurde versnellingsbak: selecteer de stand R om de wielen te blokkeren. Automatische transmissie: selecteer de stand P om de wielen te blokkeren. Controleer of de verklikkerlampjes van de handrem op het instrumentenpaneel branden. Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok. Gebruik: - de krik uitsluitend voor het opkrikken van de auto, - geen andere krik dan de bij de auto geleverde krik. Procedure F Verwijder de sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (volgens uitvoering). F Bevestig de moer 4 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout een omwenteling los (volgens uitvoering). F Draai de overige wielbouten een omwenteling los met alleen de wielsleutel 1. F Plaats het voetstuk van de krik 2 op de grond en controleer of deze zich loodrecht onder het steunpunt A aan de voorzijde of het steunpunt B aan de achterzijde bevindt. Gebruik het steunpunt dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel bevindt

200 Praktische informatie F Draai de krik 2 uit tot de kop van de krik het gebruikte steunpunt A of B raakt; het contactvlak van het steunpunt A of B van de auto moet goed in het centrale gedeelte van de kop van de krik steken. F Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren. F Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg. F Verwijder het wiel. Zorg ervoor dat de krik stabiel staat op een stroeve en harde ondergrond. Plaats de krik uitsluitend onder de steunpunten A of B onder de auto en controleer of het contactvlak van het steunpunt correct in de kop van de krik steekt. Zo niet, dan kan de auto beschadigd raken en/of de krik wegzakken of zelfs wegschuiven: kans op letsel! 198

201 Praktische informatie Monteren van het wiel Bevestiging van het noodreservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het noodreservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische deel van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel (zie schema). Zorg er tijdens het weer monteren van de lichtmetalen velg voor dat de ringen van de wielbouten schoon zijn. Na het verwisselen van het wiel Verwijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen. Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 80 km/h. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel

202 Praktische informatie Procedure F Plaats het wiel op de naaf. F Draai de wielbouten met de hand vast. F Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en de moer 4 enigszins vast (volgens uitvoering). F Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel 1. F Laat de krik zakken. F Vouw de krik 2 op en verwijder hem. F Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de moer 4 (volgens uitvoering). F Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1. F Bevestig de doppen op de overige wielbouten (volgens uitvoering). F Berg het gereedschap op in de houder. 200

203 Sneeuwkettingen Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto. Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien. Een noodreservewiel mag niet worden voorzien van een sneeuwketting. Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor het type velg van uw auto: Maat van de af fabriek gemonteerde banden 195/65 R15 195/60 R16 205/55 R16 Maximale afmeting van de schakels 9 mm Montagetips Praktische informatie F Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg stil op een vlakke ondergrond. F Trek de handrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of achter de wielen om te voorkomen dat de auto wegglijdt. F Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant. F Rijd langzaam weg en rijd een klein stukje met een snelheid van maximaal 50 km/h. F Zet de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen zijn. 205/50 R17 Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Houd u altijd aan de ter plekke geldende regelgeving over het gebruik van sneeuwkettingen en de maximaal toegestane snelheid. Rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan de banden en het wegdek te voorkomen. Als uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen, controleer dan of de ketting en de bevestigingen de velg niet raken. Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het monteren van de sneeuwkettingen te oefenen; doe dit op een vlakke en droge ondergrond

204 Praktische informatie Een lamp vervangen De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: F reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen, F gebruik een spons met zeepwater of een ph-neutraal product, F wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen. Bij het vervangen van lampen moet de verlichting minstens enkele minuten uitgeschakeld zijn (risico van ernstige verbranding). F Raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een nietpluizende doek. In verband met het behoud van de kwaliteit van de koplampen mogen uitsluitend anti-uv-lampen worden gebruikt. Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties. Verlichting vóór 1. Verlichting overdag/parkeerlicht (led-verlichting). 2. Dimlicht (H7-55W). 3. Richtingaanwijzers (PWY-24W). 4. Grootlicht (H7-55W). 5. Mistlampen (volgens uitvoering voorzien van de functie statische bochtverlichting) (PSX-24W). Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen. 202

205 Praktische informatie Lamp van richtingaanwijzer vervangen Wanneer het controlelampje van de richtingaanwijzer (rechts of links) met een hogere frequentie dan normaal knippert, duidt dit op een defecte lamp aan de desbetreffende zijde. F Draai de lamphouder een achtste omwenteling linksom en verwijder hem. F Verwijder de lamp en vervang hem. Verricht voor het monteren van de lamp deze handelingen in de omgekeerde volgorde. De amberkleurige lampen, zoals die van de richtingaanwijzers, moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en specificaties. Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig de beschermkap om ervoor te zorgen dat de lampunit goed wordt afgedicht. Lampen dimlicht vervangen F Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen. F Neem de stekker van de lamp los. F Druk de veer uit elkaar om de lamp te kunnen verwijderen. F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. 9 Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde; richt daarbij de pasnok van de lamp naar beneden. 203

206 Praktische informatie Lampen grootlicht vervangen F Trek via de lip de beschermkap los. F Trek de stekker van de lamp los. F Verwijder de lamp en vervang deze. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde; richt daarbij de pasnok van de lamp naar beneden. Dagrijverlichting / parkeerlicht (LED's) Neem voor het vervangen van dit type lamp met LED's contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 204

207 Praktische informatie Lampen van mistlampen / bochtverlichting vervangen F Via de opening onder de voorbumper kunt u de mistlampen vóór bereiken. F Neem de stekker van de lamphouder los door aan de bovenkant op de borglip te drukken. F Verwijder de lamphouder door op de twee klemmen te drukken (boven en onder). F Vervang de unit. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Geïntegreerde zijknipperlichten vervangen F Steek een platte schroevendraaier tussen het spiegelglas en de houder van de buitenspiegel. F Wip het spiegelglas met de schroevendraaier los en verwijder het. F Maak de kap van de buitenspiegel los door de twee bevestigingsclips in te drukken. F Duw de middelste lip in en verwijder het zijknipperlicht. F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de defecte lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Voor het vervangen van deze lampen kunt u ook het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats raadplegen. 9 U kunt deze unit bestellen bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Voor het vervangen van deze lampen kunt u ook terecht bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 205

208 Praktische informatie Achterlichten 1. Remlicht (P21W) (LED). 2. Parkeerlicht (LED). 3. Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig) (LED). 4. Mistachterlicht (P21W). 5. Achteruitrijlicht (P21W). Leds Neem voor het vervangen van leds contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats. 206

209 Praktische informatie Lamp derde remlicht vervangen (leds) Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vervangen van de kentekenplaatverlichting Open de achterklep tot halverwege om het vervangen te vergemakkelijken. F Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste openingen van het lampglas. F Duw de schroevendraaier naar buiten. F Verwijder het lampglas. F Vervang de defecte lamp. Druk het glaasje vast in de houder. Vervangen van de mistlamp en achteruitrijlamp De lampen zijn vanaf de onderzijde van de bumper bereikbaar. F Draai de fitting een achtste omwenteling en verwijder het geheel. F Vervang de defecte lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. 9 Let er bij het vervangen van een lamp aan de linkerzijde op dat u de uitlaat niet aanraakt: deze kan na het afzetten van de motor nog enige tijd heet zijn en dus brandwonden veroorzaken. 207

210 Praktische informatie Zekering vervangen Toegang tot het gereedschap Zekeringkast in het dashboard: F Trek het deksel eerst linksboven en dan rechtsboven los. F Verwijder het deksel en keer het om. F Neem de steun, waarop aan de achterzijde de tang is bevestigd, uit. De tang voor het verwijderen van zekeringen is bevestigd aan de binnenzijde van het deksel van de zekeringkast in het dashboard of in het dashboardkastje. Zekeringkast in het dashboardkastje: F Open het dashboardkastje. F Trek het deksel van de zekeringkast rechtsboven los. F Verwijder het deksel en keer het om. F Neem de steun los waarop aan de achterzijde de tang is bevestigd. 208

211 Praktische informatie Voordat u een zekering vervangt, dient u: F de auto stil te zetten met het contact uit, F alle stroomverbruikers uit te schakelen, F de defecte zekering te achterhalen met behulp van de zekeringtabel en de schema's op de volgende bladzijden. Voor ingrepen aan een zekering geldt: F gebruik een speciale tang om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen en controleer of het smeltdraadje van de zekering intact is, F vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur); een afwijkende stroomsterkte kan storingen veroorzaken (brand). Mocht de storing kort na het vervangen van de zekering terugkeren, laat dan de elektrische uitrusting controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Informatie voor professionele reparateurs: raadpleeg het schema van de "Methoden" voor uitgebreide informatie over de zekeringen en relais. Dit schema kunt u opvragen bij het PEUGEOT-netwerk. Goed Tang Defect Het vervangen van een zekering door een andere dan in de volgende tabellen genoemd, kan tot ernstige storingen leiden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Montage van elektrische accessoires Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren. PEUGEOT is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door PEUGEOT aanbevolen en geleverd worden, en niet volgens haar voorschriften zijn gemonteerd. Dit geldt met name als het totale stroomverbruik van alle extra accessoires meer dan 10 milliampère bedraagt

212 Praktische informatie Links Zekeringnummer Stroomsterkte Functies F2 5 A Buitenspiegels, koplampen, diagnoseaansluiting. F9 5 A Alarm. F10 5 A Afzonderlijke telematica-eenheid. F11 5 A Elektrochromatische binnenspiegel, extra verwarming, Active City Brake. F13 5 A Hifi-versterker, parkeerhulp, achteruitrijcamera. F16 15 A 12V-aansluiting vóór. F17 15 A Autoradio (zonder touchscreen). F18 20 A Touchscreen, radio (indien met touchscreen). 210

213 Praktische informatie Zekeringnummer Stroomsterkte Functies F23 5 A Make-upspiegels, kaartleeslampen. F26 15 A Claxon. F27 15 A Ruitensproeierpomp. F28 5 A Stuurslot. F29 15 A Aircocompressor. F30 15 A Ruitenwisser achter

214 Praktische informatie Rechts Zekering Stroomsterkte Functies F01 40 A Achterruitverwarming. F02 10 A Verwarmde buitenspiegels. F03 30 A Impulsruitbediening vóór. F04 - Stoelverwarming vóór. F05 30 A Impulsruitbediening achter. F06 10 A Inklapbare buitenspiegels. F07 10 A Inklapbare buitenspiegels. F08 - Niet gebruikt. F09 15 A Stoelverwarmingen vóór, ruitbediening vóór (zonder impulsbediening). F10 20 A Hifi-versterker. F11 - Niet gebruikt. F12 - Niet gebruikt. 212

215 Praktische informatie Onder de motorkap Zekering Stroomsterkte Functies F16 15 A Mistlampen vóór. F18 10 A Grootlicht rechts. F19 10 A Grootlicht links. F25 30 A Relais koplampsproeiers (montage achteraf). F29 40 A Ruitenwissermotor vóór. De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu (links). F30 80 A Gloeibougies (diesel). Toegang tot de zekeringen F Maak het deksel los. F Vervang de zekering (zie de desbetreffende paragraaf). F Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast

216 Praktische informatie 12V-accu Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu. Algemeen 12V-loodaccu Accu's bevatten giftige stoffen zoals zwavelzuur en lood. Ze moeten worden verwerkt conform de regelgeving en mogen in geen geval met het huishoudelijke afval worden weggegooid. Breng de gebruikte batterijen en accu's naar een speciaal inzamelpunt. Bescherm uw ogen en gezicht voordat u handelingen aan de accu uitvoert. Voer ingrepen aan de accu uitsluitend uit in een goed geventileerde ruimte, ver van open vuur of vonken veroorzakende bronnen, om elk risico van brand- of explosiegevaar uit te sluiten. Was uw handen als de werkzaamheden beëindigd zijn. Uitvoeringen met het Stop & Startsysteem zijn voorzien van een speciale 12V-loodaccu. Deze accu mag uitsluitend worden vervangen door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Probeer een auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of automatische transmissie nooit aan te duwen of slepen om de motor te starten. 214

217 Praktische informatie Toegang tot de accu Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels Als de accu van uw auto ontladen is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu (externe accu of een accu van een andere auto) en startkabels of een startbooster. De accu bevindt zich in de motorruimte. Toegang tot de accu: F open de motorkap met de hendel in het interieur en deblokkeer vervolgens de veiligheidshaak via de buitenzijde, F bevestig de motorkapsteun, F beweeg de kunststof afdekkap van de (+) pool omhoog. De minpool (-) van de accu is niet bereikbaar. Op het linker voorscherm is een afzonderlijk massapunt aangebracht. Start de motor nooit door een acculader aan te sluiten. Gebruik nooit een startbooster van 24 V of hoger. Controleer eerst of de nominale spanning van de hulpaccu 12 V bedraagt en of de capaciteit van de hulpaccu minimaal gelijk is aan die van de ontladen accu. De twee auto's mogen elkaar niet raken. Schakel alle stroomverbruikers (autoradio, ruitenwissers, verlichting enz.) van beide auto's uit. Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de buurt van bewegende delen van de motor (ventilateur, riem enz.) bevinden. Koppel de pluspool (+) van de accu niet los terwijl de motor draait. Een aantal functies, waaronder het Stop & Start-systeem, is niet beschikbaar als de laadtoestand van de accu onvoldoende is

218 Praktische informatie F Beweeg, indien uw auto hiermee is uitgerust, het kunststof kapje van de pluspool (+) omhoog. F Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de ontladen accu A (bij het gebogen metalen gedeelte) en vervolgens op de pluspool (+) van de hulpaccu B of de startbooster. F Sluit de groene of zwarte kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu B of de startbooster (of op het massapunt van de auto met de hulpaccu). F Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van de auto met de lege accu. F Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze gedurende enkele minuten draaien. F Stel de startmotor in werking van de auto met de lege accu en laat de motor draaien. Als de motor niet direct start, zet dan het contact af en wacht even alvorens een nieuwe poging te doen. F Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels in omgekeerde volgorde los. F Breng, indien uw auto hiermee is uitgerust, het kunststof kapje aan op de pluspool (+). F Laat de motor minimaal 30 minuten draaien, rijdend of stilstaand, om het laadniveau van de accu op een correct peil te krijgen. 12V-accu opladen met een acculader Voor een optimale levensduur van de accu is het noodzakelijk om het laadniveau van de accu op een voldoende peil te houden. In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn om de accu op te laden: - als u voornamelijk korte ritten maakt, - voordat de auto meerdere weken niet wordt gebruikt. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 216

219 Praktische informatie Als u zelf de accu van uw auto gaat opladen, gebruik dan uitsluitend een lader die geschikt is voor loodaccu's en die een nominale spanning van 12 V heeft. Als deze sticker is aangebracht, mag uitsluitend een 12V-lader worden gebruikt. Anders kan de elektrische uitrusting van het Stop & Start-systeem ernstig beschadigd raken. Volg de door de fabrikant van de lader geleverde instructies. Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde polen. De accu hoeft niet te worden losgekoppeld. F Zet het contact uit. F Schakel alle stroomverbruikers (autoradio, verlichting, ruitenwissers enz.) uit. F Schakel om gevaarlijke vonken te voorkomen de lader B uit alvorens de kabels op de accu aan te sluiten. F Controleer of de kabels van de lader in goede staat zijn. F Beweeg het kunststof kapje van de pluspool omhoog (indien aanwezig). F Sluit de kabels van de lader B als volgt aan: - de rode pluskabel (+) op de pluspool (+) van de accu A, - de zwarte minkabel (-) op het massapunt C van de auto. F Schakel na het laden de lader B uit alvorens de kabels los te maken van de accu A. Loskoppelen van de accu Als u de auto gedurende langere tijd niet gaat gebruiken, koppel dan de 12V-accu los. Op deze manier blijft het laadniveau van de accu voldoende om de motor weer te starten. Voer de volgende handelingen uit alvorens de accu los te koppelen: F sluit alle te openen carrosseriedelen (portieren, achterklep, ruiten, dak), F schakel alle stroomverbruikers (autoradio, ruitenwissers, verlichting enz.) uit, F zet het contact uit en wacht 4 minuten. U hoeft slechts de klem van de pluspool (+) los te nemen

220 Praktische informatie Aansluiting met snelkoppeling Loskoppelen van de pluspool (+) F Trek de hendel D zo ver mogelijk omhoog om de accupoolklem E te ontgrendelen. Weer aansluiten van de pluspool (+) F Plaats de geopende accupoolklem E op de pluspool (+) van de accu. F Druk verticaal op de accupoolklem E om hem goed tegen de accu aan te drukken. F Zet de accupoolklem vast door de pasnok opzij te bewegen en vervolgens de hendel D omlaag te duwen. Forceer de hendel niet bij het omlaagduwen, aangezien de accupoolklem niet kan worden vergrendeld als deze niet correct is geplaatst; herhaal de procedure. Probeer niet een bevroren accu op te laden. Risico van explosie! Als de accu bevroren is geweest, laat deze dan door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats controleren op beschadigingen van de inwendige delen en op scheuren in de behuizing (kans op lekkage van giftig en corrosief zuur). Vóór het loskoppelen van de accukabels Wacht 2 minuten na het afzetten van het contact. Sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de accukabels loskoppelt. Na het weer aansluiten van de accukabels Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen. Raadpleeg de desbetreffende paragraaf voor het zelf opnieuw initialiseren van: - de sleutel met afstandsbediening, - het geïntegreerde GPS-navigatiesysteem. Tijdens de rit die volgt op het de eerste keer starten van de motor, werkt het Stop & Start-systeem mogelijk niet. In dat geval werkt de functie pas weer als de auto gedurende een bepaalde periode, die afhankelijk is van de omgevingstemperatuur en de laadtoestand van de accu (maximaal 8 uur), niet is gebruikt. 218

221 Spaarfase De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen. Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming,...) tijdelijk worden uitgeschakeld. Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat. Eco-mode Praktische informatie De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals het audio- en telematicasysteem, de ruitenwissers, dimlichten, plafonniers,... nog in totaal maximaal 30 minuten gebruiken. Inschakelen van de eco-mode Als deze tijd is verstreken, geeft een melding op het display aan dat de eco-mode is ingeschakeld en worden de actieve functies in de ruststand gezet. Als u op het moment dat de eco-mode wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten worden voortgezet via de handsfree set van uw autoradio. Uitschakelen van de ecomode De functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt. F Start om de functies direct weer te kunnen gebruiken de motor en laat deze minstens 5 minuten draaien. Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden (zie de desbetreffende paragraaf)

222 Praktische informatie Wisserbladen vervangen Voordat u een wisserblad demonteert F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers naar het midden van de voorruit te verplaatsen. Monteren F Breng het nieuwe wisserblad aan en klik het vast. F Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug. Demonteren F Til de desbetreffende ruitenwisserarm op. F Maak het wisserblad los en verwijder het. Na het monteren van een wisserblad vóór F Zet het contact aan. F Bedien nogmaals de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers in de ruststand te zetten. 220

223 Praktische informatie Slepen U kunt de auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het afneembare sleepoog. Sleepoog Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte: F open de achterklep, F til de vloerplaat op en verwijder deze, F neem het sleepoog uit de houder. Algemene aanwijzingen Volg de huidige wetgeving in uw land op. Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept. Er moet iemand achter het stuur van de gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet beschikken over een geldig rijbewijs. Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen en riemen zijn verboden. De bestuurder van de slepende auto moet voorzichtig wegrijden. Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld. Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf : - als de auto is gestrand op de autosnelweg, - bij auto's met vierwielaandrijving, - als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de handrem los te zetten, - bij takelen met slechts twee wielen op de grond, - bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang

224 Praktische informatie Slepen van uw auto Slepen van een andere auto F Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N bij de 2Tronic versnellingsbak of automatische transmissie). Het niet opvolgen van dit voorschrift kan er toe leiden dat bepaalde componenten (remsysteem, transmissie...) beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werkt. F Maak het klepje in de voorbumper los door het platte uiteinde van het sleepoog in de gleuf aan de onderkant van het klepje te steken. F Draai het sleepoog vast tot de aanslag. F Bevestig de sleepstang. F Ontgrendel de stuurinrichting door de sleutel in het contact één stand te verdraaien en zet de handrem vrij. F Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in. F Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als het af te leggen traject beperkt. F Maak het klepje in de achterbumper los door op de onderkant ervan te drukken. F Draai het sleepoog vast tot de aanslag. F Bevestig de sleepstang. F Schakel de alarmknipperlichten van de twee auto's in. F Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als het af te leggen traject beperkt. 222

225 Praktische informatie Trekken van een aanhanger Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger. Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door PEUGEOT geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren. Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het PEUGEOTnetwerk behoort, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd. Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer rijtips voor het trekken van een aanhanger. Houd u aan de maximaal toegestane aanhangergewichten. U kunt ze vinden op het kentekenbewijs of in de technische gegevens van uw auto. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de gewichten (en aanhangergewichten indien van toepassing voor uw auto)

226 Praktische informatie Bij het trekken van een aanhanger Gewichtsverdeling F Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m. Zijwind Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de gewichten van uw auto (en aanhangergewichten indien van toepassing voor uw auto). F Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is. Koeling Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur. De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental. F Pas uw snelheid aan om het toerental te beperken. Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter. F Als het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af. Remmen Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg. Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te voorkomen dat de remmen oververhit raken. In dat geval is het raadzaam om op de motor af te remmen. Banden F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde. Verlichting F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de hoogteverstelling van de koplampen. De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld als bij het aankoppelen van een aanhanger een originele PEUGEOT-trekhaak wordt gebruikt. 224

227 Praktische informatie Trekhaak met afneembare kogel Presentatie De kogel van deze af fabriek gemonteerde trekhaak kan gemakkelijk en snel worden gemonteerd en verwijderd. Hiervoor is geen gereedschap nodig. De achter de bumper gemonteerde trekhaak is volledig aan het oog onttrokken als de kogel is verwijderd en de steun van de trekhaakaansluiting is weggeklapt. 1. Bevestigingssteun. 2. Afdekkap. 3. Veiligheidsoog. 4. Wegklapbare trekhaakaansluiting. 5. Afneembare kogel. 6. Hendel voor vergrendeling/ontgrendeling. 7. Veiligheidsslot met sleutel. 8. Beschermkap voor de kogel. 9. Opbergtas. A. Vergrendelde stand De hendel maakt geen contact met de kogel (vrije ruimte van ongeveer 5 mm). De groene markering is zichtbaar. Het slot van de hendel is naar achteren gericht. De vergrendelingspal is zichtbaar en steekt uit de kogel. B. Ontgrendelde stand De hendel maakt contact met de kogel. De groene markering is niet zichtbaar. Het slot van de hendel is naar voren gericht. De vergrendelingspal is niet zichtbaar. Houd u aan de ter plaatse geldende regelgeving. Zie de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de technische gegevens van de trekhaak (aanbevolen kogeldruk, enz.). Zie de desbetreffende rubriek voor de veiligheidsadviezen bij het trekken van een aanhanger (of caravan, enz.)

228 Praktische informatie Vóór het gebruik Verzeker u ervan dat de kogel correct gemonteerd is. Doe dit door het volgende te controleren: - de kogel is correct vergrendeld (stand A), - het veiligheidsslot is afgesloten en de sleutel is verwijderd; de hendel kan niet meer worden bediend, - de kogel mag absoluut niet in de steun kunnen bewegen: duw en trek eraan om dit te controleren. Tijdens het gebruik Ontgrendel nooit het systeem terwijl een aanhanger is aangekoppeld of een bagageplateau op de kogel is gemonteerd. Overschrijd nooit het maximaal toelaatbare treingewicht van de auto. Controleer voordat u gaat rijden de afstelling van de koplampen. Raadpleeg voor meer informatie over de afstelling van de koplampen de desbetreffende rubriek. Na het gebruik Als gereden wordt zonder aanhanger of bagageplateau, moet de trekhaakaansluiting zijn weggeklapt, moet de kogel zijn verwijderd en moet de afdekkap op de steun zijn aangebracht. Dit is met name van belang als de kogel het zicht op de kentekenplaat of de verlichting van de auto belemmert. Monteren van de kogel Verwijder de afdekkap van de bevestigingssteun en controleer of het bevestigingssysteem in goede staat is. Reinig indien nodig de steun met een borstel of een schone doek. Haal de kogel uit de opbergtas. Verwijder de beschermkap van de kogel. Berg de afdekkap en de beschermkap op in de opbergtas. Controleer of de kogel correct is ontgrendeld (stand B). Zo niet, steek de sleutel dan in het slot en draai hem linksom om het mechanisme te ontgrendelen. Druk de hendel vervolgens in en draai hem rechtsom tot aan de aanslag. 226

229 Praktische informatie Houd de kogel met beide handen vast; steek het uiteinde van de kogel in de steun. Duw de kogel vervolgens stevig omlaag om het systeem te vergrendelen. De hendel draait dan automatisch linksom en maakt een hoorbaar klikgeluid; houd uw hand uit de buurt van de hendel. Controleer of de kogel correct is vergrendeld (stand A). Draai de sleutel linksom om het bevestigingsmechanisme van de kogel te vergrendelen. Verwijder altijd de sleutel en bewaar hem op een veilige plaats. Als de sleutel niet gedraaid of verwijderd kan worden, is de kogel niet goed bevestigd: herhaal de procedure. Als niet aan alle voorwaarden voor het vergrendelen is voldaan, moet de procedure worden herhaald. Gebruik de trekhaak nooit als de rode markering zichtbaar blijft: neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Maak de aanhanger vast aan de trekhaakkogel. Maak de kabel van de aanhanger vast aan het veiligheidsoog op de steun van de kogel. Beweeg de steun van de trekhaakaansluiting omlaag door het oog, dat onder de bumper zichtbaar is, omlaag te trekken. Beweeg de afdekkap van de trekhaakaansluiting omhoog en sluit de stekker van de aanhanger aan

230 Praktische informatie Verwijderen van de kogel Neem de stekker van de aanhanger los van de trekhaakaansluiting op de steun. Maak de kabel van de aanhanger los van het veiligheidsoog van de steun. Maak de aanhanger los van de trekhaakkogel. Klap de steun van de trekhaakaansluiting terug. Steek de sleutel in het slot. Draai de sleutel rechtsom om het bevestigingsmechanisme van de kogel te ontgrendelen. Houd de kogel stevig met één hand vast; druk met de andere hand op de hendel en draai hem rechtsom tot de aanslag. Verwijder de kogel uit de steun. Verwijder de sleutel uit het slot om te voorkomen dat deze beschadigd raakt bij het opbergen van de kogel. Houd rekening met het gewicht van de kogel (ongeveer 3,5 kg). Kans op letsel! 228

231 Praktische informatie Bevestig de beschermkap op de kogel. Berg de kogel op in de tas. Monteer de afdekkap op de bevestigingssteun. Onderhoud De correcte werking van het systeem is alleen gegarandeerd als de kogel en de steun schoon blijven. Alvorens de auto met een hogedrukreiniger schoon te maken moet de trekhaakaansluiting zijn weggeklapt, moet de kogel zijn verwijderd en moet de afdekkap op de steun zijn gemonteerd. Neem contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor werkzaamheden aan het trekhaaksysteem. Opbergen Het is raadzaam de verwijderde kogel te bewaren in de daarvoor bestemde opbergruimte onder de vloer van de bagageruimte. Zet de kogel vast met het koord van de hoes. Laat de kogel nooit los in de bagageruimte liggen. Bij hard remmen kan de kogel dan verwondingen bij de passagiers van de auto veroorzaken. Bovendien kunnen de kogel en de bagageruimte daarbij beschadigd raken

232 Praktische informatie Allesdragers monteren Raadpleeg voor het plaatsen van de dakrelingen het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Gebruik de merktekens op de onderzijde van de dakreling om de allesdragers op de juiste plaats te monteren. Onderhoudstips In het garantie- en onderhoudsboekje van uw auto vindt u de algemene adviezen met betrekking tot het onderhouden van uw auto. Gebruik door PEUGEOT goedgekeurde accessoires en houd u aan de aanwijzingen en instructies in de montagehandleiding van de fabrikant om beschadiging van de carrosserie (vervorming, krassen,...) te voorkomen. Om voorwerpen op het dak te kunnen vervoeren, moet de auto zijn voorzien van allesdragers. De dakrelingen kunnen niet worden verwijderd. Max. toegestane daklast op de allesdragers, bij een maximale laadhoogte van 40 cm (m.u.v. fietsendrager): raadpleeg de meegeleverde handleiding van de allesdragers. Pas bij een belading hoger dan 40 cm de rijsnelheid aan de rijomstandigheden aan om schade aan de allesdragers en de bevestigingsplaatsen op het dak te voorkomen. Raadpleeg de wetgeving van uw land met betrekking tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn dan de auto. 230

233 Praktische informatie Accessoires Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het PEUGEOT-netwerk. Deze accessoires en onderdelen zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van PEUGEOT. Ombouwsets Het is mogelijk om sets te bestellen genaamd "Entreprise" voor het ombouwen van een personenauto naar een bedrijfsauto. "Transportoplossingen": bak voor de bagageruimte, bagagenet, allesdragers, fietsendrager voor bevestiging op de trekhaak, fietsendrager voor bevestiging op de allesdragers, skidrager, dakkoffer, trekhaken,... "Veiligheid": inbraakalarm, graveren van ruiten, wielbouten met slot, zitverhogingen en kinderzitjes, alcolholtest, verbandtrommel, gevarendriehoek, veiligheidsvest, lokalisatiesysteem gestolen auto, bandenreparatieset, sneeuwkettingen, sneeuwsokken, mistlampen vóór, hondenrek,... "Comfort": windgeleiders, zonneschermen opzij en zonnescherm achter, aansteker, bagagestoppers, kledinghanger voor bevestiging aan de hoofdsteun, parkeerhulp voor en achter,... "Styling": pookknop, lichtmetalen velgen, wieldoppen, verchroomde buitenspiegelkappen, stylingsets buitenspiegels, sierdoppen voor velgen en stickersets voor de carrosserie... "Bescherming": matten*, stoelhoezen geschikt voor stoelen met zij-airbags, spatlappen, portierdorpellijsten, bumperbeschermlijsten, aluminium voetsteun,... 9 * Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed is bevestigd, - leg nooit meerdere matten boven op elkaar. 231

234 Praktische informatie "Multimedia": autoradio's, portable navigatiesystemen, semi-geïntegreerde steun voor een navigatiesysteem, handsfree set, luidsprekers, DVD-speler, kit voor de aansluiting van een MP3- of portable CD-speler, CD-speler voor uitvoeringen met touchscreen,... Installeren van radiocommunicatiezenders Voordat u radiozenders met buitenantenne als uitrusting achteraf monteert, kunt u bij het PEUGEOT-netwerk de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders opvragen, conform de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG). U kunt bij het PEUGEOT-netwerk ook terecht voor het aanschaffen van producten voor reiniging, onderhoud (interieur en exterieur), waaronder de ecologische producten uit het gamma "TECHNATURE", en bijvullen (ruitensproeiervloeistof,...), lakstiften en spuitbussen met de kleur die exact overeenkomt met die van uw auto en producten voor navullen (flacon voor bandenreparatieset...),... Afhankelijk van de lokale wetgeving kan de aanwezigheid van bepaalde veiligheidsuitrusting verplicht zijn: veiligheidsvesten, gevarendriehoeken, alcoholtests, een set reservelampen, reservezekeringen, een brandblusser, een verbandtrommel, spatlappen aan de achterzijde van de auto. Het monteren van elektrische apparatuur of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van PEUGEOT voorkomen, kan leiden tot storingen in het elektronisch systeem van uw auto en een verhoogd stroomverbruik veroorzaken. Houd hier rekening mee en neem contact op met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer. 232

235 PEUGEOT & TOTAL EEN SAMENWERKING IN HET TEKEN VAN PRESTATIES! Sinds 2015 neemt Peugeot weer officieel deel aan rallyraids, een van de zwaarste vormen van autosport ter wereld. Voor optimale prestaties in deze monsterrally's voorzien de equipes van Peugeot Sport hun Peugeot 2008 DKR van TOTAL QUARTZ, een hoogwaardig smeermiddel dat onder de meest extreme omstandigheden de motor optimaal beschermt. TOTAL QUARTZ beschermt uw motor tegen de tand des tijds. TOTAL QUARTZ Ineo First is een uiterst hoogwaardig smeermiddel dat door de R&Dteams van Peugeot en Total gezamenlijk is ontwikkeld. De innovatieve technologie van deze speciaal voor Peugeot-motoren ontwikkelde motorolie draagt in belangrijke mate bij tot het terugdringen van de CO 2 -uitstoot en beschermt de motor effectief tegen vervuiling. 10 ADVISEERT

236 Onderhoud Motorkap Schakel het Stop&Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch activeren van de START-stand te voorkomen. Openen A. Hendel in het interieur. F Open het linker voorportier. F Trek de hendel A aan de onderzijde van de portiersponning naar u toe. De hendel in het interieur is zo geplaatst dat de motorkap niet kan worden geopend als het linker voorportier gesloten is. B. Hendel aan de buitenzijde. F Duw de hendel B omhoog en til de motorkap op. Open de motorkap niet als het hard waait. Wees bij warme motor voorzichtig met het bedienen van de veiligheidshaak en de motorkapsteun (kans op brandwonden). In verband met de aanwezigheid van elektrische uitrustingen in de motorruimte wordt geadviseerd om blootstelling aan water (regen, wassen,...) te beperken. C. Motorkapsteun. F Neem de motorkapsteun C uit de houder en bevestig deze in de uitsparing om de motorkap geopend te houden. Sluiten F Haal de motorkapsteun C uit de uitsparing. F Bevestig de motorkapsteun in de houder. F Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. F Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed vergrendeld is. 234

237 Onderhoud Benzinemotoren 1. Reservoir ruitensproeiervloeistof. 2. Reservoir koelvloeistof. 3. Reservoir remvloeistof. 4. Accu/zekeringen. 5. Zekeringkast. 6. Luchtfilter. 7. Oliepeilstok. 8. Motorolie (bij)vullen

238 Onderhoud Dieselmotoren 1. Reservoir ruitensproeiervloeistof. 2. Reservoir koelvloeistof. 3. Reservoir remvloeistof. 4. Accu/zekeringen. 5. Zekeringkast. 6. Luchtfilter. 7. Oliepeilstok. 8. Motorolie (bij)vullen. 9. Handopvoerpomp (volgens motoruitvoering). Het AdBlue -reservoir bevindt zich in de bagageruimte, onder het reservewiel en/of het opbergvak. 236

239 Niveaus controleren Onderhoud Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de motorventilateur kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact). Motorolieniveau Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel (volgens uitvoering), of met de oliepeilstok. De controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid. Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. PEUGEOT adviseert u om elke 5000 km het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen. Olie verversen Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het verversingsinterval voor uw auto. Voeg nooit additieven toe aan de motorolie om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen. Type motorolie Gebruik de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering. Remvloeistofniveau Niveau Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten. Remvloeistof verversen Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het voorgeschreven verversingsinterval. Type remvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof

240 Onderhoud Koelvloeistofniveau Niveau ruitensproeiervloeistof Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. Aftappen van het systeem Deze koelvloeistof hoeft niet ververst te worden. Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is. De koelventilator kan ook nog gaan draaien nadat de motor is afgezet: houd daarom voorwerpen en kleding uit de buurt van de ventilator. Type koelvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof. Type vloeistof Voor een optimale reiniging en om het bevriezen van de sproeiers te voorkomen, wordt het (bij)vullen van het reservoir met water afgeraden. Gebruik onder winterse omstandigheden vloeistof op ethanol- of methanolbasis. Wacht bovendien alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het koelsysteem onder druk staat. Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij. 238

241 Onderhoud Brandstofadditief (diesel) Een te laag additiefniveau wordt aangegeven door het verklikkerlampje Service in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display (volgens uitvoering). Afgewerkte producten Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen. De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid. Bijvullen Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats

242 Onderhoud Controles Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen. Laat de controles eventueel uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 12V-accu De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupoolklemmen goed vastzitten (bij uitvoeringen zonder snelsluiting voor de accupoolklemmen) en of de aansluitingen schoon zijn. Raadpleeg voordat u werkzaamheden uitvoert aan de 12V-accu de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen. Luchtfilter en interieurfilter Laat de filters periodiek vervangen volgens de in het onderhoudsschema van de fabrikant aangegeven intervallen. Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen. Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken. Diesel Roetfilter Als het roetfilter vervuild is, wordt u hierop geattendeerd door het permanent branden van dit lampje in combinatie met een waarschuwingsmelding op het display (volgens uitvoering). Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten, met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft. Als het lampje blijft branden is het minimum brandstofadditiefniveau bereikt: raadpleeg de paragraaf "Niveau brandstofadditief". Uitvoeringen met het Stop & Start-systeem zijn voorzien van een speciale 12V-loodaccu. Deze accu mag uitsluitend worden vervangen door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Oliefilter Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen. Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het vervangingsinterval van dit onderdeel. Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een brandlucht ruiken; dit is normaal. Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu. 240

243 Onderhoud Handgeschakelde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor de periodieke onderhoudscontrole. Elektronisch gestuurde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het interval van de niveaucontrole. Automatische transmissie De automatische transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het interval van de niveaucontrole. Remblokken De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren. Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn. Staat van remschijven Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven. Handrem Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem, zelfs tussen twee onderhoudsbeurten door, worden afgesteld. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt PEUGEOT specifieke producten aan. Na het wassen kan er zich een laagje vocht of onder winterse omstandigheden ijs vormen op de remschijven en remblokken: de remwerking kan daardoor afnemen. Rem een paar keer lichtjes om de remmen vocht- en ijsvrij te maken

244 Technische gegevens Algemeen Technische gegevens van de motoren De technische gegevens van de motor (cilinderinhoud, maximumvermogen, maximaal toerental, brandstof, CO 2 -uitstoot...) van uw auto staan vermeld op het kentekenbewijs en in de commerciële documentatie. Deze gegevens komen overeen met de op de motortestbank gehomologeerde waarden, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE). Raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Gewichten en aanhangergewichten De gewichten een aanhangergewichten van uw auto staan vermeld op het kentekenbewijs van uw auto en in de commerciële documentatie. U vindt deze waarden ook op het plaatje of de sticker van de constructeur. Zie de desbetreffende rubriek voor meer informatie over deze identificatiemiddelen. Raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT -netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het rijklaar gewicht is gelijk aan het ledig gewicht + de bestuurder (75 kg). Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter. Het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. De aanbevolen kogeldruk komt overeen met het maximale gewicht op de (zonder of met gereedschap afneembare) trekhaakkogel. MTAC: maximaal technisch toegestaan totaalgewicht. MTRA: maximaal toegestaan treingewicht. Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd. Het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto heeft een negatieve invloed op het weggedrag. Met een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een langere remweg. Bij het trekken van een aanhanger mag nooit harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). 242

245 Technische gegevens Motoren en versnellingsbakken - BENZINE Motor 1.2 PureTech PureTech 82 S&S 1.2 PureTech 110 S&S Versnellingsbak BVM5 (Handgeschakeld, 5 versnellingen) ETG5 (Elektronisch gestuurd, 5 versnellingen) ETG5 (Elektronisch gestuurd, 5 versnellingen) BVM5 (Handgeschakeld, 5 versnellingen) BVA (Automaat, 6 versnellingen) Type Variant Uitvoering: CU HMZ0 HMZ6 HMZ0/P HMZ6/PS HNZ6/S HNVT/S HNZT/S Cilinderinhoud (cm 3 ) Boring x slag (mm) 75 x 90,5 75 x 90,5 75 x 90,5 75 x 90,5 Max. vermogen: ECE-norm (kw)* Toerental bij max. vermogen (t/min) Max. koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max. koppel (t/min) Brandstof Loodvrij Loodvrij Loodvrij Loodvrij Katalysator Ja Ja Ja Ja Inhoud carter (in liter) van de motor (met vervangen filter) 3,25 3,25 3,5 3,5 * Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gemeten waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE)

246 Technische gegevens Motoren en versnellingsbakken - BENZINE Motoren 1.2 PureTech 130 S&S 1.6 VTI 120 Versnellingsbak BVM6 (Handgeschakeld 6 versnellingen) BVM5 (Handgeschakeld 5 versnellingen) BVA (Automaat 4 versnellingen) Type Variant Uitvoering: CU HNYM/S 5FS0 5FS9 Cilinderinhoud (cm 3 ) Boring x slag (mm) 75 x 90,5 77 x 85,8 Max. vermogen: ECE-norm (kw)* Toerental bij max. vermogen (t/min) Max. koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max. koppel (t/min) Brandstof Loodvrij Loodvrij Katalysor Ja Ja Inhoud carter (in liter) van de motor (met vervangen filter) 3,5 4, * Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gemeten waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).

247 Technische gegevens Gewichten en aanhangergewichten (in kg) - BENZINE Motor 1.2 PureTech 82 Versnellingsbak BVM5 (Handgeschakeld, 5 versnellingen) ETG5 (Elektronisch gestuurd, 5 versnellingen) 1.2 PureTech 82 S&S ETG5 (Elektronisch gestuurd, 5 versnellingen) BVM5 (Handgeschakeld, 5 versnellingen) 1.2 PureTech 110 S&S BVA (Automaat, 6 versnellingen) HMZ0 Type Variant Uitvoering: CU HMZ0/P HMZ6/PS HNZ6/S HNVT/S HNZT/S HMZ6 - Ledig gewicht Gewicht rijklaar* Maximum technisch toegestane massa totaal - Maximum toegestaan treingewicht helling max. 12% - Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12% - Aanhanger geremd** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht) Aanhanger ongeremd Aanbevolen kogeldruk Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd. * Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag

248 Technische gegevens Gewichten en aanhangergewichten (in kg) - BENZINE Motor 1.2 PureTech 130 S&S 1.6 VTi 120 Versnellingsbak BVM6 (Handgeschakeld 6 versnellingen) BVM5 (Handgeschakeld 5 versnellingen) BVA (Automaat 4 versnellingen) Type Variant Uitvoering: CU HNYM/S 5FS0 5FS9 - Ledig gewicht Gewicht rijklaar* Maximum technisch toegestane massa totaal - Maximum toegestaan treingewicht helling max. 12% - Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12% - Aanhanger geremd** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht) Aanhanger ongeremd Aanbevolen kogeldruk Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd. * Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.

249 Technische gegevens Motoren en versnellingsbakken - DIESEL Moteurs 1.6 BlueHDi BlueHDi 100 Versnellingsbak BVM5 (Handgeschakeld, 5 versnellingen) BVM5 (Handgeschakeld, 5 versnellingen) Type Variant Uitvoering: CU BHW6 BHYK BHY6 Cilinderinhoud (cm 3 ) Boring x slag (mm) 75 x 88,3 75 x 88,3 Max. vermogen: ECE-norm (kw)* Toerental bij max. vermogen (t/min) Max. koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max. koppel (t/min) Brandstof Diesel Diesel Katalysator Ja Ja Roetfilter Ja Ja Inhoud carter (in liter) van de motor (met vervangen filter) 3,75 3,75 * Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gemeten waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE)

250 Technische gegevens Motoren en versnellingsbakken - DIESEL Motor 1.6 e-hdi 92 Versnellingsbak BVM5 (Handgeschakeld, 5 versnellingen) ETG6 (Elektronisch gestuurd, 6 versnellingen) 1.6 BlueHDi 100 S&S BVM5 (Handgeschakeld, 5 versnellingen) 1.6 BlueHDi 116 ** S&S BVM6 (Handgeschakeld, 6 versnellingen) 1.6 BlueHDi 120 S&S BVM6 (Handgeschakeld, 6 versnellingen) Type Variant Uitvoering: CU 9HP0/S 9HP8/PS BHYK/S BHY6/S BHXM/S BHZM/S Cilinderinhoud (cm 3 ) Boring x slag (mm) 75 x 88,3 75 x 88,3 75 x 88,3 75 x 88,3 Max. vermogen: ECE-norm (kw)* Toerental bij max. vermogen (t/min) Max. koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max. koppel (t/min) Brandstof Diesel Diesel Diesel Diesel Katalysator Ja Ja Ja Ja Roetfilter Ja Ja Ja Ja Inhoud carter (in liter) van de motor (met vervangen filter) 3,75 3,75 3,75 3, * Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gemeten waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE). ** Voor BELGIË.

251 Technische gegevens Gewichten en aanhangergewichten (in kg) - DIESEL Motor 1.6 BlueHDi BlueHDi 100 Versnellingsbak BVM5 (Handgeschakeld, 5 versnellingen) BVM5 (Handgeschakeld, 5 versnellingen) Type Variant Uitvoering: CU BHW6 BHYK BHY6 - Ledig gewicht Gewicht rijklaar* Maximaal technisch toegestane massa totaal - Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12% - Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12% - Aanhanger geremd** met verminderde belading auto (binnen max. toegestaan treingewicht) Aanhanger ongeremd Aanbevolen kogeldruk Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd. * Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag

252 Technische gegevens Gewichten en aanhangergewichten (in kg) - DIESEL Motor 1.6 e-hdi 92 Versnellingsbak BVM5 (Handgeschakeld, 5 versnellingen) ETG6 (Elektronisch gestuurd, 6 versnellingen) 1.6 BlueHDi 100 S&S BVM5 (Handgeschakeld, 5 versnellingen) Type Variant Uitvoering: CU 9HP0/S 9HP8/PS BHYK/S BHY6/S - Ledig gewicht Gewicht rijklaar* Maximaal technisch toegestane massa totaal Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12% Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12% Aanhanger geremd** met verminderde belading auto (binnen max. toegestaan treingewicht) Aanhanger ongeremd Aanbevolen kogeldruk Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd. * Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.

253 Gewichten en aanhangergewichten (in kg) - DIESEL Motor 1.6 BlueHDi 116 *** S&S 1.6 BlueHDi 120 S&S Technische gegevens Versnellingsbak BVM6 (Handgeschakeld 6 versnellingen) BVM6 (Handgeschakeld 6 versnellingen) Type Variant Uitvoering CU BHXM/S BHZM/S - Ledig gewicht Gewicht rijklaar* Maximaal technisch toegestane massa totaal Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12% Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12% Aanhanger geremd** met verminderde belading auto (binnen max. toegestaan treingewicht) Aanhanger ongeremd Aanbevolen kogeldruk 51 Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd. * Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. *** Voor BELGIË

254 Technische gegevens Afmetingen (in mm) 252 * Ingeklapte buitenspiegels.

255 Technische gegevens Identificatie De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto. De sticker bevat de volgende informatie: - bandenspanning, onbeladen en met volle belading, - bandenmaat, - bandenspanning van het reservewiel, - kleurcode van de lak. A. Serienummer onder de motorkap. Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij de schokdempersteun. B. Serienummer op de onderste voorruittraverse. Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit. C. Constructeurssticker. Dit nummer staat op een eenmalige sticker op de middenstijl aan passagierszijde. D. Sticker bandenspanning/kleurcode van de lak. Deze sticker is op de middenstijl aan bestuurderszijde bevestigd. Controleer de bandenspanning minimaal één keer per maand, bij koude banden. Een te lage bandenspanning veroorzaakt een hoger brandstofverbruik

256 Audio en telematica Urgence-oproep Peugeot Connect SOS Test van de activering: Bij het aanzetten van het contact gaat het lampje gedurende 3 seconden groen branden om aan te geven dat een oproep kan worden verzonden. Neem contact op met het PEUGEOTnetwerk als het lampje: - oranje knippert en vervolgens uitgaat, dit duidt op een storing in het systeem. - oranje blijft branden, dit geeft aan dat de noodbatterij moet worden vervangen. In beide gevallen kan er mogelijk geen noodoproep of pechhulpoproep worden verstuurd. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk. Bij een storing in het systeem kan er wel met de auto worden gereden. De alarmcentrale van "Peugeot Connect SOS" lokaliseert onmiddellijk uw auto, spreekt u toe in uw landstaal* en roept afhankelijk van de situatie de hulp in van de bevoegde hulpdiensten*. Gebruiksvoorwaarden: - In landen waar geen alarmcentrale beschikbaar is, of waar lokalisering van de auto niet is toegestaan, wordt de oproep doorgeschakeld naar het alarmnummer (112). 112 is in alle landen van de Europese Unie het landelijke alarmnummer dat gebeld moet worden in noodsituaties. - De werking van de dienst "Peugeot Connect SOS" is afhankelijk van de algemene gebruiksvoorwaarden, die u bij uw verkooppunt kunt opvragen, en de technische beperkingen van het systeem. 254 * Afhankelijk van de geografische dekking van "Peugeot Connect Assistance" en "Peugeot Connect SOS" en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen. De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschikbare PEUGEOT CONNECT-diensten kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op bekijken. Werking: "Noodoproep". Houd de toets langer dan 2 seconden ingedrukt om de oproep naar de alarmcentrale van "Peugeot Connect SOS" te versturen. - Het lampje gaat groen knipperen. - De ontvangst van de oproep wordt bevestigd door een gesproken bericht. Het lampje blijft groen branden wanneer de verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit. Per ongeluk indrukken: - als u de toets indrukt, gaat het lampje groen branden. - als u de toets onmiddellijk nogmaals indrukt, wordt de oproep geannuleerd. Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht. - als de verbinding al tot stand is gebracht, zeg de telefonist dan dat het om een vergissing gaat. Aan het einde van het gesprek gaat het groene lampje uit.

257 Audio en telematica Assistance-oproep Peugeot Connect Assistance Houd als u met uw auto bent gestrand deze toets langer dan 2 seconden ingedrukt om de oproep te versturen. Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd. Per ongeluk indrukken: - als u de toets onmiddellijk nogmaals indrukt, wordt de oproep geannuleerd. Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht. Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags, automatisch een noodoproep gedaan. Wanneer u uw auto buiten het PEUGEOT-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur. Indien u gebruikmaakt van de dienst Peugeot Connect Packs met SOSpakket en pechhulpservice, beschikt u ook over aanvullende diensten via uw persoonlijke pagina MyPeugeot op de PEUGEOT-internetsite voor uw land. Surf hiervoor naar Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de PEUGEOT CONNECT-diensten, behoudt de constructeur zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.. 255

258

259 Audio en telematica 7 inch touchscreen GPS-navigatie - Multimedia-autoradio - Bluetooth -telefoon Inhoud Basisfuncties 258 Stuurkolomschakelaars 260 Menu's 261 Navigatie 262 Navigatie - routebegeleiding 270 Verkeer 274 Rad Media 276 Radio 282 Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) 284 Media 286 Instellingen 290 Internetdiensten 298 Internetbrowser 299 MirrorLink TM 302 CarPlay 306 Telefoon 310 Veelgestelde vragen 318 Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto functioneert. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Als de melding "eco-mode" wordt weergegeven, worden de elektrische functies uitgeschakeld die in werking zijn. Zie de rubriek over de eco-mode.. 257

260 Audio en telematica Basisfuncties Gebruik de toetsen links van het touchscreen om de menucarrousellen te openen en druk vervolgens op de op het touchscreen weergegeven toetsen. Elk menu wordt op één pagina of op twee pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina) weergegeven. Als het bijzonder warm is, kan het systeem gedurende minimaal 5 minuten overgaan in de waakstand (volledig uitschakelen van het scherm en het geluid). Hoofdpagina Secundaire pagina 258

261 Audio en telematica Sneltoetsen: met behulp van de toetsen in de bovenste balk van het touchscreen, is het mogelijk direct de geluidsbron of de lijst met zenders (of titels, afhankelijk van de geluidsbron) te kiezen. Als het zeer warm is in het interieur, kan het geluidsvolume worden beperkt om het systeem te beschermen. Zodra de temperatuur in het interieur is gezakt, zal de oorspronkelijke instelling weer worden gebruikt. Selecteren van de geluidsbron (volgens uitvoering): - Radio FM / DAB* / AM. - "USB"-stick. - CD-speler (in het dashboardkastje)*. - Smartphone via MirrorLink TM of CarPlay. - Telefoon aangesloten via Bluetooth* en streaming-verzending via Bluetooth*. - Mediaspeler aangesloten via de AUXaansluiting (Jack, kabel niet meegeleverd). - Jukebox*, na audiobestanden te hebben gekopieerd op het interne geheugen van het systeem. Druk op Menu om het keuzemenu voor de menu's weer te geven. Druk op SRC om het keuzemenu voor de geluidsbronnen weer te geven. Volumeregeling (voor elke bron afzonderlijk, ook voor verkeersinformatieberichten (TA) en navigatieaanwijzingen). Bij draaiende motor wordt het geluid onderbroken door de toets in te drukken. Bij afgezet contact wordt het systeem ingeschakeld door de toets in te drukken. Het is een "resistief" scherm dat voelbaar aangeraakt moet worden, met name bij bewegingen (door een lijst bladeren, scrollen over de kaart, enz.). Lichtjes aanraken is niet voldoende. Als het scherm met meerdere vingers wordt aangeraakt, worden de commando's niet opgevolgd. Het scherm kan ook worden bediend als u handschoenen draagt. Dankzij deze technologie kan het scherm bij elke temperatuur worden gebruikt. Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel. Raak het scherm niet met een puntig voorwerp aan. Raak het scherm niet met vochtige handen aan. * Volgens uitrusting.. 259

262 Audio en telematica Stuurkolomschakelaars Indrukken: onderbreken/hervatten van de geluidsweergave. Verhogen van het volume. Verlagen van het volume. Wijzigen van de geluidsbron: radio, multimedia. Radio, draaien: automatisch zoeken naar de vorige/volgende zender. Radio, indrukken: toegang tot de voorkeuzezenders. Media, draaien: vorige/volgende nummer. Indrukken: een keuze bevestigen. Telefoon: telefoon opnemen. Tijdens gesprek: toegang tot het telefoonmenu (gesprek beëindigen, privacy-modus, handsfree-modus). Telefoon, ingedrukt houden: inkomend gesprek weigeren, huidig gesprek beëindigen; als de telefoon niet wordt gebruikt, toegang tot het telefoonmenu. Radio: zenderlijst weergeven. Media: afspeellijst weergeven. Radio, ingedrukt houden: lijst van ontvangen zenders bijwerken. 260

263 Audio en telematica Menu's Navigatie (Volgens uitrusting) Rad Media Instellingen Instellen van de navigatie en kiezen van de bestemming. Selecteren van een geluidsbron of een zender, weergeven van foto's. Instellen van het geluid (balans, geluidssfeer,...) en de weergave (taal, eenheden, datum, tijd,...). Internetdiensten (Volgens uitvoering) Telefoon Rijden Openen van de "Internet- browser". Gebruiken van bepaalde apps van uw smartphone via MirrorLink TM of CarPlay. Via Bluetooth verbinden van een telefoon. Toegang tot de functie CarPlay na het aansluiten van de USB-kabel van uw smartphone. Toegang tot de boordcomputer. Inschakelen, uitschakelen en configureren van bepaalde functies van de auto.. 261

264 Audio en telematica Navigatie Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Navigatie Berekeningscriteria 262

265 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Navigatie Instellingen Navigatie Bestemming invoeren Berekeningscriteria Huidie locatie opslaan Snelste Kortste Tijd/afstand Ecologisch Tol Veerbot Verkeer Exact-Dichtb. Zie route op de kaart Bevestigen Weergeven van de meest recente bestemmingen. De navigatiecriteria kiezen. Op de kaart wordt het aan de hand van de criteria gekozen traject weergegeven. De kaart weergeven en de routegeleiding starten. De opties opslaan. Het actuele adres opslaan. De navigatie stoppen Spraakweergave Route omleiden De navigatie-informatie uitschakelen. Het stemvolume en het opnoemen van straatnamen instellen. Afwijken van de oorspronkelijke route met een bepaalde afstand. Weergeven als tekst. Navigatie Inzoomen. Uitzoomen. Weergeven op volledig scherm. De kaart verplaatsen met de pijlen. Kaart tweedimensionaal weergeven.. 263

266 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Bestemming invoeren Adres Navigatie Zie de rubriek " Telefoon " voor het beheren van de contacten en de adressen. Contacten Zie de rubriek " Telefoon " voor het gebruik van de functies van de telefoon. 264

267 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Act. plaats Adres Point of Interest Stadscentrum Opslaan Stop inlassen Het adres instellen. Het actuele adres opslaan. Een etappe aan het traject toevoegen. Navigeren Op de toets drukken om de route te berekenen. Navigatie Adresbestanden Secundaire pagina Bestemming invoeren Contacten Raadplegen Navigeren Contact zoeken Een contact selecteren en de route naar diens adres berekenen. Bellen Op de kaart De kaart weergeven en inzoomen om routes te bekijken. Etappe&route Een etappe aanmaken, toevoegen/verwijderen, of het routeplan bekijken. Stoppen De navigatie-informatie uitschakelen. Navigeren Op de toets drukken om de route te berekenen.. 265

268 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Navigatie Pont of Interest zoeken Point of Interest weergeven op kaart 266

269 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Alle POI's Navigatie Secundaire pagina POI zoeken Navigatie Secundaire pagina POI weergeven Auto Rest./ hotels Persoonlijk Zoeken Alles selecteren Verwijderen POI's importeren Bevestigen Lijst van beschikbare categorieën. Na het kiezen van de categorie de Points of Interest selecteren. De instellingen opslaan. De instellingen voor de weergave van de POI kiezen. De opties opslaan.. 267

270 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Traffic-berichten Route omleiden Config. kaart Navigatie Config. kaart Instellingen Instellingen Instellingen Wisselen tussen twee menu's. 268

271 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Op de route Navigatie Secundaire pagina Traffic-berichten Rondom auto Op bestemming Omleiden Afsluiten Richting Afwijken over een afstand van Route herberekenen Noorden boven Rijrichting boven De keuzes voor de meldingen en het filtergebied instellen. Uw keuzes opslaan. Navigatie Secundaire pagina Config. kaart Kaarten Kenmerk In perspectief "Kaartkleur "dag" Kaartkleur "nacht" De weergave en de richting van de kaart kiezen. Dag-/nachtst. automat. Bevestigen De instellingen opslaan. Rekencriteria Navigatie Secundaire pagina Instellingen Spraak Waarschuwing! Opties traffic Bevestigen De keuzes vastleggen en het stemvolume en het opnoemen van straatnamen selecteren. Uw keuzes opslaan.. 269

272 Audio en telematica Navigatie - routebegeleiding Een bestemming kiezen Naar een nieuwe bestemming Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Opslaan " om het adres als item op te slaan. U kunt maximaal 200 items opslaan. Druk om de navigatie-informatie te wissen op " Instellingen ". Druk op " De navigatie stoppen ". Selecteer " Bestemming invoeren ". Selecteer " Adres ". Selecteer " Navigeren ". Kies de navigatiecriteria: " Snelste " of " Kortste " of " Tijd/afstand " of " Ecologisch ". Druk om de navigatie te hervatten op " Instellingen ". Druk op " De navigatie hervatten ". Kies het " Land: " in de weergegeven lijst en vervolgens op dezelfde manier de " Plaats: " of de postcode, de " Straat: ", het " N : ". Druk elke keer op Bevestigen. Kies de overige criteria: " Tol ", " Veerboot ", " Verkeer ", " Exact ", " Dichtb. ". Selecteer " Bevestigen ". Of Druk op " Zie route op de kaart " om de navigatie te starten. 270

273 Audio en telematica Naar een van de meest recente bestemmingen Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Bestemming invoeren ". Selecteer het adres in de weergegeven lijst. Naar een contact uit het telefoonboek Om de functie "Navigatie naar een contact uit het telefoonboek" te kunnen gebruiken moet het adres van het contact zijn ingevoerd in het telefoonboek. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Bestemming invoeren ". Selecteer de bestemming uit de contacten in de weergegeven lijst. Selecteer " Navigeren ". Selecteer de criteria en vervolgens " Bevestigen " om de navigatie te starten. Selecteer " Navigeren ". Selecteer " Contacten ". Selecteer de criteria en vervolgens " Bevestigen " of druk op " Zie route op de kaart " om de navigatie te starten.. 271

274 Audio en telematica Naar GPS-coördinaten Naar een punt op de kaart Naar Points of Interest (POI) Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. De Points of Interest (POI) zijn onderverdeeld in verschillende categorieën. Druk op de secundaire pagina. Druk op de secundaire pagina. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Bestemming invoeren ". Selecteer " Bestemming invoeren ". Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Adres ". Selecteer " Op de kaart ". Selecteer " POI zoeken ". Stel de " Lengtegraad: " en vervolgens de " Breedtegraad: " in. Selecteer " Navigeren ". Door in te zoomen op de kaart worden ingevoerde punten zichtbaar. Door enige tijd op een punt te drukken worden de gegevens ervan weergegeven. Of Selecteer " Alle POI's ", " Auto ", Selecteer de criteria en vervolgens " Bevestigen " of druk op " Zie route op de kaart " om de navigatie te starten. Of " Rest./ hotels ". 272

275 Audio en telematica Bij de jaarlijke update van de kaartgegevens krijgt u ook de beschikking over nieuwe POI's. Daarnaast kunt u elke maand de Risicozones/Gevarenzones bijwerken. De exacte procedure vindt u op: 273

276 Audio en telematica Instellen waarschuwingsmeldingen Risicogebieden / Gevarenzones Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Deze waarschuwings- en weergavefuncties zijn alleen beschikbaar als de Risicogebieden vooraf zijn gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd. Verkeer Verkeersinformatie Weergave van berichten Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Instellingen ". Selecteer " Traffic-berichten ". Selecteer " Waarschuwing! ". Stel de filters " Op de route ", U kunt nu de melding voor Risicogebieden inschakelen en vervolgens kiezen voor: - "Geluidssignaal" - "Alleen waarschuw. bij navi." - "Alleen snelheidswaarschuw." - "Snelheidsbeperking weergeven" - "Tijd": u kunt de tijd tussen het moment van de melding en het passeren van de Risicogebieden instellen. Selecteer " Bevestigen ". " Rondom ", " Op bestemming " in om een meer gedetailleerd overzicht van meldingen te krijgen. Druk nogmaals op de knop om het filter ongedaan te maken. 274

277 Audio en telematica Filters instellen Verkeersberichten beluisteren Selecteer de melding in de weergegeven lijst. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer het vergrootglas om gesproken berichten te ontvangen. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Instellingen ". Druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Instellingen ". Een via het GPS-navigatiesysteem ontvangen TMC-bericht (Trafic Message Channel) is informatie met betrekking tot de verkeersomstandigheden die in real time wordt ontvangen. Selecteer " Opties traffic ". Selecteer: - " Nieuwe berichten melden ", - " Spraakweergave berichten ", Verfijn vervolgens het gebied van het filter. Selecteer " Bevestigen ". Wij adviseren een filtergebied van: - 20 km in de stad, - 50 km op de snelweg. Selecteer " Spraak ". Schakel " Verkeer (TA)" in of uit. De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.. 275

278 Audio en telematica Rad Media Niveau 1 Niveau 2 Lijst van FM-zenders Opslaan 276

279 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen Rad Media Lijst Rad Media Bron Lijst van FM-zenders FM-radio DAB-radio AM-radio USB CD MirrorLink TM CarPlay ipod Bluetooth AUX Jukebox Druk op een zender om deze te selecteren. Selecteer de bron. Rad Media Opslaan Druk op een lege plek en vervolgens op "Opslaan".. 277

280 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Lijst van FM-zenders Media Foto's Kopiëren naar jukebox Beheer jukebox 278

281 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Rad Media Opslaan Op een zender drukken om deze te selecteren. Lijst updaten De lijst updaten afhankelijk van de ontvangst. Secundaire pagina Frequentie De gewenste radiofrequentie invoeren. Lijst zenders Bevestigen De instellingen opslaan. Startscherm De geselecteerde foto op het startscherm weergeven. Draaien De foto 90 draaien. Rad Media Secundaire pagina Foto's Alles selecteren Diavoorstelling Vorige foto. Pauzeren/afspelen. Volgende foto. Alle foto's van de lijst selecteren. Nogmaals drukken om de selectie ongedaan te maken. De foto's op het volledige scherm weergeven. Het systeem ondersteunt afbeeldingen in de volgende formaten:.gif,.jpg,.bmp,.png. Vol scherm De geselecteerde foto op het volledige scherm weergeven. Sorteren op map Sorteren op album Een manier van selecteren kiezen. Rad Media Alles selecteren Kopiëren Kopiëren van bestanden naar de Jukebox. Secundaire pagina Map aanmaken Beheer jukebox Vergrootglas Hernoemen Verwijderen Alles selecteren Bevestigen De gewenste functie kiezen. De instellingen opslaan.. 279

282 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Media Instellingen Instellingen Instellingen 280

283 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Rad Media Secundaire pagina Weergeven van het meest recent gebruikte medium. Lijst met media Willekeurig afspelen (alle nummers) Media Instellingen Willekeur. afspelen (huidig album): Continu herhalen De instellingen voor het afspelen kiezen. Versterking AUX Volgen RDS Rad Media Secundaire pagina Instellingen Radio Instellingen Volgen DAB/FM Weergave Radio Text Diaweergave digitale radio De instellingen in - of uitschakelen. Verkeersinformatie (TA) Berichten Instellingen Bevestigen Nieuws - Weer Sport - Programma-info Waarschuw. - Onvoorziene situaties De instellingen in - of uitschakelen. De instellingen opslaan.. 281

284 Audio en telematica Radio Selecteren van een zender Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer Opslaan. Wijzigen van een frequentie Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer Lijst op de hoofdpagina. Selecteer een in de lijst opgeslagen zender. Of Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Selecteer Lijst zenders op de secundaire pagina. Of Selecteer indien nodig een andere geluidsbron. Selecteer FM-radio. AM-radio. Automatisch zenders zoeken Druk op 3 of 4 of verplaats de cursor om automatisch te zoeken naar de zender met een hogere of lagere frequentie. VERVOLGENS Selecteer de radiozender in de weergegeven lijst. Selecteer Lijst updaten om de lijst bij te werken. Om een opgeslagen zender te selecteren. Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. De radio-ontvangst kan worden verstoord door het gebruik van elektrische apparatuur die niet door PEUGEOT is goedgekeurd, zoals een op de 12V-aansluiting aangesloten lader met USB-aansluiting. De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio. Selecteer het wijzigen van de geluidsbron. Selecteer FM-radio. Of AM-radio. 282

285 Audio en telematica OF Een zender opslaan Selecteer een zender of een frequentie (zie de desbetreffende rubriek). RDS inschakelen en uitschakelen Druk op Rad Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op " Opslaan ". Druk op de secundaire pagina. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Instellingen ". Druk op Frequentie. Selecteer een nummer in de lijst om de eerder gekozen/ingestelde zender op te slaan. Door een nummer ingedrukt te houden wordt de zender onder dat nummer opgeslagen. Selecteer " Radio ". VERVOLGENS Voer de volledige frequentie (bijv.: MHz) in met het toetsenbord en druk op Bevestigen. Veranderen van radiozender Door te drukken op de naam van de huidige radiozender wordt de zenderlijst weergegeven. Druk op de naam van de door u gekozen andere radiozender om van zender te veranderen. Of Door op deze toets te drukken worden de zenders achtereenvolgend opgeslagen. Oproepen van opgeslagen zenders Druk op Rad Media om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Opslaan ". Schakel " Volgen RDS " in of uit. Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.. 283

286 Audio en telematica Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) Weergave van de naam van de radiozender waarop is afgestemd. Sneltoets: toegang tot het keuzemenu van geluidsbronnen en de lijst met zenders (of titels, afhankelijk van de geluidsbron). Selecteren van de radiozender. Eventueel uitgezonden programmatype van de radiozender. Beheer van de Jukebox. Weergave van een huidige bewerking. Secundaire pagina. Vorige "multiplex". Vorige radiozender. Weergave van de naam en het nummer van de beluisterde "multiplex" (ook wel "bundel" genoemd). Weergave van de opties: grijs indien actief maar niet beschikbaar, wit indien actief en beschikbaar. Selecteren van de geluidsbron. Weergave van de "DAB+"- band. Weergave van de "Radiotekst" van de beluisterde radiozender. Volgende "multiplex". Volgende radiozender. Opgeslagen radiozender, toetsen 1 t/m 15 Kort indrukken: selecteren van de opgeslagen radiozender. Lang indrukken: opslaan van een radiozender. Als de beluisterde "DAB+"-zender niet in "FM" beschikbaar is, wordt de optie "DAB+ FM" grijs weergegeven. Journaline is een informatiedienst op tekstbasis voor digitale radiosystemen. Deze dienst biedt informatie geordend op onderwerpen en subonderwerpen. Via de pagina "LIJST MET DAB-ZENDERS" krijgt u toegang tot deze dienst. 284

287 Audio en telematica Digitale radio Digitale radio zorgt voor een betere geluidskwaliteit en biedt de mogelijkheid grafische informatie weer te geven met actualiteiten van de beluisterde radiozender. Selecteer "Lijst" op de primaire pagina. Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze uit een aantal radiozenders die in alfabetische volgorde zijn gerangschikt. Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer het veranderen van geluidsbron. Selecteer " DAB-radio ". Volgsysteem DAB+ / FM "DAB+" is niet overal beschikbaar. Als het digitale signaal niet goed is, kunt u met het "Volgen DAB/FM" dezelfde zender blijven beluisteren doordat het systeem automatisch overschakelt op de desbetreffende analoge "FM"-zender (indien beschikbaar). Druk op " Rad Media " om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Instellingen ". Als het "Volgen DAB/FM" is geactiveerd, kan er sprake zijn van een verschil van enkele seconden als het systeem overschakelt op de analoge "FM"-zender en kan het geluidsvolume veranderen. Als het digitale signaal weer goed is, schakelt het systeem automatisch weer over op "DAB+". Als de "DAB+"-zender waarnaar wordt geluisterd niet beschikbaar is als "FM"-zender (optie " DAB+/FM " grijs weergegeven) of als het "Volgen DAB/FM" niet is geactiveerd, wordt het geluid onderbroken als het digitale signaal te zwak wordt. Selecteer " Lijst " op de hoofdpagina. Selecteer " Radio ". of Selecteer " Lijst zenders " op de secundaire pagina. Selecteer de radio in de weergegeven lijst. Selecteer "Volgsysteem digitale zender/fm" en vervolgens " Bevestigen ".. 285

288 Audio en telematica Media USB-speler Extra-aansluiting (AUX-ingang) Geluidsbron kiezen Druk op Rad Media om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer het wijzigen van de geluidsbron. Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan. Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten. Het verwijderen van alle andere dan muziekbestanden en het verminderen van het aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze afspeellijsten versnellen. De afspeellijsten worden iedere keer na het opnieuw aanzetten van het contact of het aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als de lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter. Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de Jack-aansluiting. Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel daarna het volume van de autoradio. De bediening gebeurt via het externe apparaat. CD-speler Plaats de CD in de speler. Selecteer de geluidsbron. Via de toets SRC (bron) op het stuurwiel kunt u van de ene naar de andere geluidsbron overschakelen. Druk op OK om de selectie te bevestigen. 286

289 Audio en telematica Informatie en adviezen De autoradio speelt bestanden met de extensie "wma,.aac,.flac,.ogg,.mp3" met een bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af. Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld. Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4,...) kunnen niet worden afgespeeld. Bestanden met de extensie ".wma" moeten van het type wma 9 standaard zijn. De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 32, 44 en 48 khz. Selecteer bij het branden van een CD-R of CD- RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-cd is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. Gebruik uitsluitend USB-sticks met de bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table). Als tegelijkertijd twee identieke apparaten zijn aangesloten (twee USBsticks of twee Apple -spelers), werkt het systeem niet. Het is wel mogelijk om tegelijkertijd een USB-stick en een Apple -speler aan te sluiten. Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " "?. ; ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen. Het systeem is geschikt voor externe USB-geluidsdragers, BlackBerry's of apparatuur van Apple die op de USB-aansluitingen kunnen worden aangesloten (kabel niet meegeleverd). U kunt deze apparatuur bedienen via de audio-installatie van de auto. Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet meegeleverd) op de Jack-plug worden aangesloten. Gebruik bij voorkeur de originele USBkabels van het externe apparaat.. 287

290 Audio en telematica Bluetooth streaming audio Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de telefoon via de audioinstallatie in de auto af te spelen. Maak een verbinding met de telefoon: zie de rubriek " Telefoon " en vervolgens " Bluetooth ". Kies het profiel "Audio" of "Alle". Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de telefoon. Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur of met de toetsen van de autoradio. Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een geluidsbron beschouwd. Wij adviseren de functie "Herhalen" van de Bluetooth-apparatuur in te schakelen. Apple -speler aansluiten Sluit een Apple -speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-aansluiting. Het afspelen begint automatisch. De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto. De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts). De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens een andere indeling te selecteren (bijvoorbeeld playlists). Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar de gewenste track. De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw Apple -speler. 288

291 Audio en telematica Beheer van de Jukebox Sluit de apparatuur (MP3-speler enz.) met behulp van een audiokabel aan op de USB- of de Jack-aansluiting. Wanneer geen enkel audiobestand naar het systeem, met een geheugencapaciteit van 8 GB, is gekopieerd, worden alle pictogrammen met betrekking tot de functie Jukebox gearceerd weergegeven en kunnen ze niet worden gebruikt. Selecteer " Lijst met Media ". Selecteer " Kopie jukebox ". Of Selecteer het vergrootglas om een map of een album te openen en kies elk audiobestand afzonderlijk. Selecteer " Bevestigen " en vervolgens " Kopiëren ". Selecteer " Nieuwe map " om een mappenstructuur in de jukebox aan te maken. Selecteer " Structuur behouden " om de structuur van de apparatuur aan te houden. Of Selecteer "Sorteren op map". "Sorteren op album". Tijdens het kopiëren wordt de hoofdpagina weergegeven. U kunt op elk moment de informatie met betrekking tot het kopiëren bekijken door op deze toets te drukken.. 289

292 Audio en telematica Instellingen Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Audio-instellingen Audio-instellingen Audio-instellingen 290

293 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Geluid De geluidssfeer kiezen. Instellingen Audio-instellingen Instellingen Scherm uit Verdeling Effecten Beltonen Spraak Bevestigen Verdeling van het geluid door het Arkamys -systeem. Het geluidsvolume selecteren of het volume koppelen aan de wagensnelheid. De melodie en het volume van de beltoon kiezen als de telefoon overgaat. Het geluidsvolume van de stem instellen en kiezen voor het opnoemen van straatnamen. Uw instellingen opslaan. Functie waarmee de verlichting van het scherm kan worden uitgeschakeld. Door op het scherm te drukken wordt de verlichting weer ingeschakeld.. 291

294 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Eenheden Fabrieksinstellingen Configuratie Instellen datum en tijd Display 292

295 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen Instellingen Secundaire pagina Systeeminstelling Eenheden Gegevens wissen Fabrieksinstellingen De eenheden voor de afstand, het brandstofverbruik en de temperatuur kiezen. De gewenste gegevens in de lijst selecteren en vervolgens op Wissen drukken. De oorspronkelijke instellingen terugzetten. Bevestigen De instellingen opslaan. Instellingen Secundaire pagina Tijd/datum Bevestigen De datum en tijd instellen en vervolgens bevestigen. Instellingen Secundaire pagina Scherminst. Automatische tekstweergave uitschakelen Animaties uitschakelen. Bevestigen De instellingen in- of uitschakelen en vervolgens bevestigen.. 293

296 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Taalkeuze Configuratie Rekenmachine Kalender 294

297 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen Instellingen Secundaire pagina Talen Bevestigen De taal selecteren en vervolgens bevestigen. Instellingen Secundaire pagina Rekenmachine De rekenmachine selecteren. Instellingen Secundaire pagina Kalender De kalender selecteren.. 295

298 Audio en telematica Audio-instellingen Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Audio-instellingen ". Selecteer " Geluid " De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys - systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en biedt de mogelijkheid de weergave af te stemmen op het aantal inzittenden. Uitsluitend beschikbaar in de configuratie met 6 luidsprekers. Geïntegreerd audiosysteem: het Sound Staging-systeem van Arkamys zorgt voor een betere geluidsverdeling in het interieur. Of Of " Verdeling ". " Effecten ". De audio-instellingen (Geluid, Bass:, Treble:, Loudness) zijn voor elke geluidsbron apart in te stellen. De instellingen " Verdeling " en " Balans " zijn voor alle geluidsbronnen gelijk. Of Of " Beltonen ". " Spraak ". - " Geluid " (6 verschillende opties). - " Bass: ". - " Treble: ". - " Loudness " (inschakelen/uitschakelen). - " Verdeling ", (" Bestuurder ", " Alle passagiers ", " Alleen vóór "). - " Geluidssignaal bij aanraken touchscreen ". - " Volume gekoppeld aan snelheid " (inschakelen/ uitschakelen). 296

299 Audio en telematica Instellingen van het systeem wijzigen Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Druk op de secundaire pagina. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Systeeminstelling ". Selecteer " Eenheden " om de eenheden voor afstand, verbruik en temperatuur te wijzigen. Selecteer " Gegevens wissen " om de lijst met laatste bestemmingen, de persoonlijke points of interest en de contacten uit het telefoonboek te wissen. Vink de instelling(en) aan en selecteer " Verwijderen ". Selecteer " Scherminst. ". Schakel in of uit: " Automatische tekstweergave uitschakelen " en " Animaties uitschakelen. ". Selecteer " Tijd/datum " om de tijdzone, de synchronisatie met het GPS, de tijd en het formaat en vervolgens de datum te wijzigen. Selecteer " Talen " om de taal te wijzigen. Selecteer " Rekenmachine " om de rekenmachine weer te geven. Selecteer " Kalender " om de kalender weer te geven. Selecteer " Fabrieksinstellingen " om terug te gaan naar de standaardinstellingen.. 297

300 Audio en telematica Internetdiensten Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 298

301 Audio en telematica Internetbrowser Druk op Internetdiensten om de hoofdpagina weer te geven. Druk op " Internetbrowser " om de startpagina van de internetbrowser weer te geven; verbind echter eerst uw smartphone via Bluetooth, optie "Internet". Zie de rubriek " Telefoon ". Het browsen op Internet met de smartphone gebeurt volgens het protocol Dial-Up Networking (DUN). Het is mogelijk dat sommige smartphones van de nieuwste generatie hiermee niet compatibel zijn.. 299

302 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Bluetooth (apparatuur) Instellingen internetverbinding Teller gegevensverbruik Wifi-verbinding 300

303 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen Internetdiensten Secundaire pagina Bluetooth Verbinding Zoeken Verbinden /Loskoppelen Updaten Verwijderen Het zoeken naar een te verbinden extern apparaat starten. De Bluetooth-verbinding van een geselecteerd extern apparaat tot stand brengen of beëindigen. De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze op te slaan in de autoradio. De geselecteerde telefoon Verwijderen. Internetdiensten Secundaire pagina Internetsnelheid Bevestigen Reset Bevestigen Alle De instellingen opslaan. De teller van het gegevensverbruik resetten en vervolgens bevestigen. Alle Wifi-netwerken weergeven. Internetdiensten Secundaire pagina Wifi-verbinding Beveiligd Opgeslagen Toevoegen On /Off Verbinden Beveiligde Wifi-netwerken weergeven. Geselecteerd(e) Wifi-netwerk(en) opslaan. Een nieuw Wifi-netwerk toevoegen. Een Wifi-netwerk activeren of deactiveren. Een door het systeem gevonden Wifi-netwerk selecteren en hiermee verbinding maken.. 301

304 Audio en telematica MirrorLink TM Optioneel afhankelijk van de smartphone en het besturingssysteem. 302

305 Audio en telematica MirrorLink TM -verbinding voor smartphones Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder. De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd. Door de smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven. Deze apps moeten compatibel zijn met de MirrorLink TM -technologie. Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig. Om te zorgen voor een optimale communicatie tussen de smartphone en het systeem moet de smartphone in ieder geval worden ontgrendeld. Houd het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up to date. Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn. Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken. Opmerkingen: - indien u een compatibele smartphone bezit, kan het nodig zijn een speciale app te downloaden die de "MirrorLink TM "- verbinding mogelijk maakt. Tijdens het aansluiten van de smartphone op het systeem is het raadzaam de Bluetooth -functie van de smartphone te activeren Sluit de USB-kabel aan. De smartphone bevindt zich in de laadmodus als hij via de USB-kabel is verbonden. Druk op "Internetdiensten" op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven. Druk op " MirrorLink TM " om de functie in het systeem te activeren. Open de app via uw smartphone (optioneel afhankelijk van de smartphone en het besturingssysteem). Tijdens de procedure worden verschillende schermen weergegeven waarin u wordt gevraagd de koppeling met bepaalde functionaliteiten te accepteren. Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien. Nadat de verbinding tot stand is gebracht, wordt een scherm weergegeven met daarop de eerder op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLink TM -technologie. Als dit slechts één app betreft, wordt deze automatisch geactiveerd. Tijdens de MirrorLink TM -weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de schermtoetsen in de bovenste balk van het scherm. De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen. Spraakherkenning Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar om de spraakherkenningsfunctie van uw smartphone via het systeem te activeren. Voor de spraakherkenningsfunctie is een compatibele smartphone nodig die vooraf via Bluetooth met het systeem van de auto is verbonden.. 303

306 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 304

307 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Weergeven van of terugkeren naar de eerder op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLink TM -technologie. Internetdiensten MirrorLink TM Weergeven van een menulijst afhankelijk van de eerder geselecteerde app. "Back": huidige bewerking annuleren, omhooggaan in de menustructuur. "Home": weergeven of terugkeren naar de pagina "Modus auto". Weergeven van de eerste pagina van de "Internetdiensten".. 305

308 Audio en telematica CarPlay 306

309 Audio en telematica CarPlay -verbinding voor smartphones Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder. De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd. Door de smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven. Deze apps moeten compatibel zijn met de CarPlay -technologie. Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig; het is daarom raadzaam het besturingssysteem van uw smartphone up to date te houden. Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn. Of Sluit de USB-kabel aan. De smartphone bevindt zich in de laadmodus als hij via de USB-kabel is verbonden. Bij het aansluiten van de USB-kabel zal de functie " Telefoon " overgaan in de functie " CarPlay " op het menu-overzicht. Druk op " CarPlay " om de CarPlay - interface weer te geven. Sluit de USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als hij is verbonden met de USB-kabel. Druk op "Internetdiensten" op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven. Druk op " CarPlay " om de CarPlay - interface weer te geven. Spraakherkenning Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar om de spraakherkenningsfunctie van uw smartphone via het systeem te activeren. Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken. Tijdens de procedure worden één of meerdere schermen weergegeven waarin u wordt gevraagd de koppeling met bepaalde functionaliteiten voor de verbinding te accepteren.. 307

310 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 308

311 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Favorieten Telefoon Aanwijzingen Contacten Toetsenbord De functie "Telefoon" gaat automatisch over op de spraakherkenning "Siri". Druk op "Weergeven contacten" voor toegang tot de menu's van de telefoon. Voic Lijsten Internetdiensten Apple CarPlay Muziek Artiesten Nummers Albums Overig... Druk op "Muziek" om te navigeren en nummers van uw smartphone te selecteren. Druk op "Beluisteren" voor toegang tot het nummer dat wordt afgespeeld. Kaart Bestemmingen Druk op "Bestemmingen" om via spraakherkenning "Siri" of het toetsenbord een adres te zoeken. De functie GPS komt tot stand via de 3G-, 4G- of Wifi-internetverbinding van de telefoon. Berichten Beluisteren Berichten weergeven De functie "Berichten" gaat automatisch over op de spraakherkenning "Siri" om het bericht en de geadresseerde uit te spreken. Druk op "Berichten weergeven" voor toegang tot de berichten. Toegang tot het nummer dat wordt afgespeeld.. 309

312 Audio en telematica Telefoon Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Gesprekkenlijst Contacten 310

313 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Alle oproepen Ontvangen Telefoon Gesprekkenlijst Verzonden Contacten Vergrootglas Raadplegen Aanmaken Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te hebben. Bellen Adresbestanden Aanmaken Wijzigen Telefoon Contacten Raadplegen Verwijderen Alles wissen Op naam Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te hebben. Bevestigen Navigeren Contact zoeken Bellen. 311

314 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Bluetooth (apparatuur) Telefoon -verbinding Gedetecteerde apparatuur Opties Telefoon 312

315 Audio en telematica Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Telefoon -verbinding Secundaire pagina Bluetooth verbinding Zoeken Verbinden /Loskoppelen Updaten Verwijderen Bevestigen Externe apparatuur zoeken. De Bluetooth-verbinding van het geselecteerde externe apparaat tot stand brengen of beëindigen. De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze in de autoradio op te slaan. De geselecteerde telefoon verwijderen. De instellingen opslaan. Telefoon -verbinding Telefoon Secundaire pagina Gedetecteerde apparatuur Streaming audio Het zoeken naar externe apparatuur starten. Zoeken naar apparatuur Internet In de wacht De microfoon tijdelijk uitschakelen zodat uw telefonische gesprekspartner het gesprek met de passagier niet kan horen. Telefoon -verbinding Updaten De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze in de autoradio op te slaan. Secundaire pagina Beltonen De melodie en het volume van de beltoon kiezen als de telefoon overgaat. Opties Telefoon Geheugenstatus Bevestigen Gebruikte en beschikbare items, percentage gebruik van intern telefoonboek en van de contacten via Bluetooth. De instellingen opslaan.. 313

316 Audio en telematica Bluetooth -telefoon koppelen Het koppelen van de Bluetoothtelefoon aan de handsfree set mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat. Snelle procedure via de telefoon Selecteer in het menu Bluetooth van uw telefoon de systeemnaam in de lijst met gedetecteerde apparatuur. Voer een code van minimaal 4 cijfers in op de telefoon en bevestig. Voer dezelfde code in het systeem in, selecteer " OK " en bevestig. Procedure via het systeem Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en stel deze zo in dat de telefoon "zichtbaar is" (configuratie van de telefoon). Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Bluetooth verbinding ". Selecteer " Zoeken naar apparatuur ". Er verschijnt een overzicht van de waargenomen telefoon(s). Als dit niet is gelukt, wordt geadviseerd de Bluetooth-functie van uw telefoon even uit te zetten en opnieuw te activeren. Selecteer de gewenste telefoon en kies " Bevestigen ". Voer een code van minimaal 4 cijfers in om verbinding te maken en " Bevestigen ". Voer dezelfde code in de telefoon in om de verbinding tot stand te brengen. Het systeem stelt voor de telefoon te verbinden met de volgende profielen: - " Telefoon " (handsfree set, alleen telefoon), - " Streaming audio " (streaming: draadloos afspelen van audiobestanden van de telefoon), - " Internet " (alleen webbrowser als uw telefoon compatibel is met de norm Bluetooth Dial-Up Networking "DUN"). Selecteer één of meer profielen en bevestig uw keuze. 314

317 Audio en telematica De beschikbaarheid van diensten hangt af van het GSM-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn. Het systeem kan maar één profiel kiezen als de telefoon geen extra functies heeft. U kunt de drie profielen als standaardinstelling kiezen. Raadpleeg voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp, enz.) de site www. peugeot.nl. De herkende telefoon wordt weergegeven in de lijst. Afhankelijk van de uitrusting kan, iedere keer dat het contact wordt aangezet, worden gevraagd om de automatische verbinding te accepteren. Het is afhankelijk van het type telefoon of het systeem u vraagt om toestemming voor de overdracht van uw telefoonboek. Zo niet, selecteer dan " Updaten ". Als bij terugkomst in de auto de laatst aangesloten telefoon weer in de auto aanwezig is, wordt deze automatisch herkend en binnen ongeveer 30 seconden na het aanzetten van het contact is de koppeling automatisch tot stand gebracht (Bluetooth actief). Om het profiel van de automatische verbinding te veranderen moet u de telefoon in de lijst selecteren en vervolgens de gewenste instelling selecteren. Verbinding maken met een Bluetooth -apparaat Automatisch opnieuw verbinding maken Als het contact wordt aangezet, wordt er automatisch opnieuw verbinding gemaakt met de telefoon waarmee verbinding was toen het contact de laatste keer werd afgezet, indien bij het koppelen voor deze verbindingsoptie is geactiveerd. De verbinding wordt bevestigd door de weergave van een melding en de naam van de telefoon. Handmatig verbinding maken Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Bluetooth " om de lijst van gekoppelde apparaten weer te geven. Selecteer de externe apparatuur waarmee u verbinding wilt maken. Druk op " Zoeken naar apparatuur ". De verbinding wordt bevestigd door de weergave van een melding en de naam van de telefoon.. 315

318 Audio en telematica Beheer van telefoonverbindingen Met behulp van deze functie kan randapparatuur worden gekoppeld of losgekoppeld en kan randapparatuur uit de lijst van gelinkte randapparatuur worden verwijderd. Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de secundaire pagina. Selecteer " Bluetooth " om de lijst van gekoppelde apparatuur weer te geven. Selecteer de randapparatuur in de lijst. Of Of Selecteer " Zoeken naar apparatuur " " Verbinden / Loskoppelen " om via Bluetooth verbinding te maken met de geselecteerde randapparatuur of de verbinding te verbreken. " Verwijderen " om de koppeling te verwijderen. Een gesprek aannemen Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het scherm. Of Druk kort op de toets TEL op het stuur om het gesprek aan te nemen. Houd de toets TEL op het stuurwiel langer ingedrukt om het gesprek te weigeren Selecteer " Ophangen ". Bellen Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder het rijden. Parkeer de auto. Gebruik de toetsen op het stuurwiel om te bellen. Een nieuw nummer bellen Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Voer het nummer in via het digitale toetsenbord. Druk op " Bellen " om het nummer te bellen. Een contact bellen Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Of houd de toets TEL op het stuurwiel enige tijd ingedrukt. 316

319 Audio en telematica Contacten / items beheren Selecteer " Contacten ". Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Op naam " om de lijst met contacten te raadplegen. Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst. Selecteer " Bellen ". Selecteer " Contacten ". Selecteer " Raadplegen ". Laatste nummers bellen Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Gesprekkenlijst ". Of Selecteer " Aanmaken " om een nieuw contact toe te voegen. " Wijzigen " om het geselecteerde contact te wijzigen. Selecteer het contact in de weergegeven lijst. U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil. Of Of " Verwijderen " om het geselecteerde contact te verwijderen. " Alles wissen " om alle informatie van het geselecteerde contact te verwijderen.. 317

320 Audio en telematica Veelgestelde vragen In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio. Navigatie VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De route wordt niet berekend. De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol bevindt). Controleer de criteria in het menu "Navigatie". De POI's worden niet aangegeven. De POI's zijn niet geselecteerd. Selecteer de POI's in de lijst met POI's. Het geluidssignaal van de "Risicogebieden" functioneert niet. Het systeem stelt bij belemmeringen geen alternatieve routes voor. Het geluidssignaal is niet geactiveerd. Er wordt geen rekening gehouden met de actuele verkeersinformatie. Activeer het geluidssignaal in het menu "Navigatie". Selecteer de functie "Info-Service" in het overzicht met criteria. Ontvangst van een melding van "Risicogebieden" die niet op mijn route ligt. Het systeem meldt alle "Risicogebieden" die zich buiten de route in een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook "Risicogebieden" gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of op parallelbanen bevinden. Zoom in op de kaart om de exacte positie van de "Risicogebieden" te kunnen bepalen. Selecteer "Op de route" om de waarschuwingen buiten de route uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het moment van de melding en het passeren van het risicogebied te verkorten. 318

321 Audio en telematica VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Sommige files op de route worden niet direct gemeld. Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen. Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de icoontjes van de verkeersinformatie op de kaart). Het filter is te krap ingesteld. Verander de instellingen. De hoogte wordt niet weergegeven. In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...) verkeersinformatie beschikbaar. Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen. Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie. Wacht tot het systeem volledig is opgestart zodat het signaal van ten minste 4 satellieten wordt ontvangen. De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel...) en het weer. Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-signaal.. 319

322 Audio en telematica Radio VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...). De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt. De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDSfunctie is ingeschakeld. De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of een parkeergarage). Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio. Laat de antenne controleren door het PEUGEOTnetwerk. Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen. De naam van de zender verandert. De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd. Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (titel van het actuele nummer enz.). Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender. Houd de toets "List" van de stuurwielbediening ingedrukt om de lijst met zenders bij te werken of druk op de functie van het systeem: "Lijst updaten". 320

323 Audio en telematica Media VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Het afspelen van de muziek op mijn USB-stick begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot 3 minuten). Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave). Wis de bestanden die standaard op de USB-stick staan en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de USB-stick. Als ik met mijn iphone verbinding maak met de telefoonfunctie en ik hem gelijktijdig op de USBpoort aansluit, kan ik de muziekbestanden niet afspelen. De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler. Na het laden van een CD of het aansluiten van een USB-stick moet u enige tijd wachten. Als de iphone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie, forceert deze de streamingfunctie. De streamingfunctie krijgt voorrang boven de USB-functie die daardoor niet gebruikt kan worden. Bij apparatuur van Apple wordt in dat geval een gedeelte van de track niet afgespeeld. De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De gebrande CD is niet compatibel met de CD-speler (udf,...). De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de audio-installatie wordt herkend. Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem een aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren. Koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven de streamingfunctie). Controleer of de CD op de juiste wijze in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de rubriek "AUDIO". De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen. Dit is een normaal verschijnsel.. 321

324 Audio en telematica VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op. Soms wordt de informatie tijdens de weergave van een mediaspeler niet correct weergegeven. Bij streaming audio start het lezen van bestanden niet. De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd. De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven. De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het lezen automatisch te starten. Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0 en kies geen klankkleur. Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en afspeellijsten. Start het afspelen via de aangesloten randapparatuur. De namen van de nummers en de speelduur verschijnen niet op het scherm bij streaming audio. De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet. 322

325 Audio en telematica Instellingen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Na het instellen van de bassen en hoge tonen is de geluidssfeer niet meer geselecteerd. Na het selecteren van een geluidssfeer staan de bassen en hoge tonen weer op 0. De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen. Wijzig de instelling van de bassen en de hoge tonen of de geluidssfeer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen. Bij het veranderen van de balans wordt de gekozen geluidsverdeling uitgeschakeld. De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen. Wijzig de instelling van de balans of de geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen. Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden de instellingen van de balans uitgeschakeld.. 323

326 Audio en telematica VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen. Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (Volume:, Bass:, Treble:, Geluid, Loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn. Controleer of de audio-instellingen (Volume:, Bass:, Treble:, Geluid, Loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de audiofuncties (Bass:, Treble:, Balans) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Geen" te selecteren en de functie Loudness AAN te zetten als de CD-speler is geselecteerd en UIT te zetten als de radio is geselecteerd. Na het afzetten van de motor wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld. Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt. Start de motor om de accu op te laden. 324

327 Audio en telematica Telefoon VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen. Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem. Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "Vind mij" staat. De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. Op (services) kunt u bekijken of uw mobiele telefoon compatibel is. Het signaal van de aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar. Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon. Verhoog het volume van de radio eventueel tot het maximum en verhoog het geluidsniveau van de telefoon indien nodig. Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden. Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.). Sommige contacten komen dubbel voor in de lijst. Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/ of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat sommige contacten dubbel worden overgenomen. Kies "Contacten van simkaart weergeven" of "Contacten van telefoon weergeven". De contacten worden niet in alfabetische volgorde weergegeven. Het systeem ontvangt geen SMS-berichten. Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen. De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het systeem. Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon.. 325

328

329 Audio en telematica Autoradio / Bluetooth Inhoud Basisfuncties 328 Stuurkolomschakelaars 329 Radio 330 Media 332 Telefoon 336 Audio-instellingen 339 Configuratie 340 Menustructuur/menustructuren display(s) 341 Veelgestelde vragen 342 Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Als de motor is afgezet schakelt het systeem zichzelf, na het inschakelen van de eco-mode, uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.. 327

330 Audio en telematica Basisfuncties Aan/uit, volumeregeling. Selecteren van de geluidsbron: Radio: FM1, FM2, AM, CD, USB, AUX, Streaming. Telefoon: een binnenkomend gesprek aannemen. Telefoon, ingedrukt houden: beëindigen van een telefoongesprek, toegang tot het gesprekkenlogboek van de gekoppelde telefoon. Instellen van de geluidsweergave : klankkleur, hoge tonen, bassen, loudness, balans, fader, automatische volumeregeling. Automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. Selecteren van het vorige nummer van de CD, USB. Zoeken in een lijst. Ingedrukt houden: versneld terugspoelen. Weergave van de lijst met radiozenders, de nummers van een CD/USB. Ingedrukt houden: lijst met voorkeuzezenders wijzigen. Huidige bewerking annuleren. Omhoog in de menustructuur (menu of afspeellijst). Automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. Selecteren van het volgende nummer van de CD, USB. Zoeken in een lijst. Ingedrukt houden: versneld vooruitspoelen. Toegang tot het algemene menu. Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender. Radio, ingedrukt houden: opslaan van een zender als voorkeuzezender. Andere geluidsbron: zie de desbetreffende hoofdstukken. Uitwerpen van de CD. 328

331 Audio en telematica Stuurkolomschakelaars Radio: selecteren van de vorige/ volgende voorkeuzezender. CD/USB : selecteren van het genre/ de artiest/de index/de map in het overzicht van de mappenstructuur. Selecteren van het vorige/volgende onderdeel van een menu. Radio: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD/MP3/USB: selecteren van het volgende nummer. CD/USB: continu indrukken: versneld vooruitspoelen. Radio: automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. CD/MP3/USB: selecteren van het vorige nummer. CD/USB: ingedrukt houden: versneld terugspoelen. Volume verhogen. Volume verlagen. Wijzigen van de geluidsbron. Bevestigen van een selectie. Telefoon opnemen/ophangen. Ingedrukt houden: toegang tot het gesprekkenlogboek. Mute: geluid onderbreken door gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen. Geluid weer inschakelen: indrukken van een van de twee volumetoetsen.. 329

332 Audio en telematica Radio Opslaan van een radiozender Druk een paar keer achter elkaar op SRC/TEL om het golfbereik FM1, FM2 of AM te selecteren. Lijst met zenders Druk op LIST voor een overzicht van de opgeslagen zenders in alfabetische volgorde. Invoeren van een frequentie Druk op MENU. Houd de gewenste toets ingedrukt om de zender waarnaar u luistert onder deze toets op te slaan. De naam van de zender wordt weergegeven en er klinkt een geluidssignaal om te bevestigen dat de zender is opgeslagen. De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio. Selecteren van een radiozender Selecteer met een van de toetsen de gewenste zender. Bevestig met "OK". Druk kort op een van de toetsen om naar de volgende of vorige letter te gaan. Houd LIST even ingedrukt om de lijst met zenders samen te stellen of bij te werken; de radio-ontvangst wordt dan tijdelijk onderbroken. of Selecteer "Radio". Selecteer "Invoer freq.". Druk op +, druk op - om de gewenste frequentie te selecteren. Bevestig met "OK". Druk op een toets om de desbetreffende opgeslagen zender te beluisteren. 330

333 Audio en telematica RDS Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen. Druk op MENU als de geluidsbron FM1 of FM2 is geselecteerd. Selecteer "Radio". Verkeersinformatie beluisteren De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten TA. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB,...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven TA. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat. Druk op MENU. Selecteer "Radio". Tekstberichten weergeven Tekstberichten worden door een radiozender tijdens het luisteren naar de muziek meegestuurd. Druk als de radiogegevens op het scherm worden weergegeven op MENU. Selecteer "Radio". Vink "TXT" aan of uit om de weergave van tekstberichten in of uit te schakelen. Bevestig uw keuze met "OK". Vink "RDS" aan of uit om het RDSsysteem in of uit te schakelen. Bevestig uw keuze door op "OK" te drukken. Vink "TA" aan of uit om de ontvangst van verkeersinformatie in- of uit te schakelen. Bevestig uw keuze met "OK".. 331

334 Audio en telematica Media USB-speler Deze module bestaat uit een USB- en een Jack-aansluiting (volgens uitvoering). Druk op LIST om de menustructuur van de bestanden weer te geven. Selecteer een regel uit de lijst. Het systeem stelt afspeellijsten samen (tijdelijk geheugen), wat bij de eerste aansluiting enkele seconden tot enkele minuten kan duren. Om een lange laadtijd te voorkomen is het raadzaam de bestanden op de USB-stick zoveel mogelijk te beperken tot alleen audiobestanden en een beperkt aantal mappen te gebruiken. De afspeellijsten worden elke keer dat het contact wordt aangezet of een USB-stick wordt aangesloten bijgewerkt. Deze afspeellijsten worden opgeslagen: als u niets aan de afspeellijsten wijzigt, is de laadtijd de volgende keer korter. De eerste keer dat er verbinding wordt gemaakt, wordt voorgesteld om een indeling per bestand te maken. Als er later opnieuw verbinding wordt gemaakt, blijft de bestaande indeling behouden. Sluit een USB-stick aan op de USB-aansluiting of sluit het USB-apparaat met een geschikte kabel (niet bijgeleverd) aan op de USBaansluiting. Druk een paar keer op SRC/TEL om "USB" te selecteren. Druk op een van deze toetsen om het vorige of volgende nummer van de afspeellijst te selecteren. Druk op een van deze toetsen om de vorige of volgende afspeellijst te selecteren. Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spelen. Bevestig met "OK". Omhoog in de menustructuur. Druk op MENU. Selecteer "Media". Vink "TA" aan of uit om de ontvangst van verkeersinformatie in- of uit te schakelen. Selecteer de afspeelmodus: "Normaal", "Random", "Alle random" of "Herhaling". 332

335 Audio en telematica AUX-aansluiting CD-speler Sluit het externe apparaat (MP3-speler, enz.) met een audiokabel (niet bijgeleverd) aan op de Jack-aansluiting. Druk een paar keer op SRC/TEL om "AUX" te selecteren. Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel daarna het volume van de autoradio. U moet het afspelen regelen met de toetsen van het externe apparaat. Een apparaat mag niet gelijktijdig zijn aangesloten op de Jack-aansluiting en de USB-aansluiting. Plaats een CD in de speler; deze zal de CD automatisch afspelen. Plaats een CD met een MP3-afspeellijst in de CD-speler. Het kan maximaal enkele tientallen seconden duren tot de autoradio alle nummers van de afspeellijst heeft gevonden en begint met afspelen. Druk herhaalde malen op de toets SRC/TEL om "CD" te selecteren. Druk op een van deze toetsen om naar het vorige of volgende nummer van de lijst te gaan. Druk op een van deze toetsen om naar de vorige of volgende map te gaan, afhankelijk van de geselecteerde mappenstructuur. Houd een van deze toetsen ingedrukt om versneld vooruit of terug te spoelen. Druk op LIST om de mappenstructuur van de afspeellijst weer te geven. Selecteer een regel in de lijst. Bevestig met "OK". Ga terug naar de eerste map om de indeling te kiezen. - Op Mappen (CD of USB): alle mappen met audio-bestanden worden in een algemeen overzicht en alfabetisch geordend weergegeven, zonder dat daarbij rekening is gehouden met de mappenstructuur. - Op Artiest (alleen USB): alle artiestennamen worden weergegeven in ID3 Tag en in alfabetische volgorde. - Op Genre (alleen USB): alle genres worden weergegeven in ID3 Tag. - Op Playlist (CD of USB): zoals weergegeven in de playlist.. 333

336 Audio en telematica Informatie en tips De autoradio speelt via een CD uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3", ".wma", ".wav" af en via een USB-stick bestanden met de extensie ".ogg". Het is raadzaam de bestandsnamen niet langer te maken dan 20 karakters en geen speciale karakters te gebruiken (bijv.: ",?, ù) om problemen bij het afspelen of weergeven te voorkomen. Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-cd is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. Afspeellijsten op de CD, de MP3-speler, de ipod of de USB-stick moeten van het type ".m3u" of ".wpl" zijn. Het maximum aantal herkende bestanden bedraagt verdeeld over 500 afspeellijsten op maximaal 8 verschillende niveaus. Op een CD kunt u maximaal 255 MP3- bestanden zetten, verdeeld over maximaal 192 afspeellijsten op maximaal 8 niveaus. Wij raden echter aan om ze over hooguit 2 niveaus te verdelen om de duur van het lezen van de CD beperkt te houden. Bij het lezen van de CD wordt de menustructuur genegeerd. Sluit geen externe harde schijf of USBapparaten die niet bestemd zijn voor audioweergave aan op de USB-poort; hierdoor zou namelijk de audio-installatie beschadigd kunnen raken. Gebruik uitsluitend USB-sticks met FAT32- formaat (File Allocation Table). Om problemen bij het gebruik van de apparatuur te voorkomen is het raadzaam uitsluitend gebruik te maken van originele Apple USB-kabels. 334

337 Audio en telematica Bluetooth streaming audio Met streaming audio kunt u muziekbestanden op uw telefoon via de luidsprekers van de audio-installatie in de auto beluisteren. Maak een verbinding met de telefoon: zie de rubriek "Telefoon". Selecteer de telefoon die u wilt gebruiken in het menu "Bluetooth: Audio". Het audiosysteem wordt automatisch verbonden met de zojuist gekoppelde telefoon. Kies Streaming-audio als geluidsbron door op de toets SRC/TEL te drukken*. Via de toetsen op het bedieningspaneel van de radio en de bediening op het stuurwiel kunt u op de gebruikelijke wijze de muziekstukken aansturen**. De informatie over de muziekstukken kan op het display worden weergegeven. De kwaliteit van de weergave is afhankelijk van de kwaliteit van het signaal van de telefoon. * In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het toetsenbord worden geactiveerd. ** Als de telefoon deze functie ondersteunt. Aansluiten van Apple -spelers Sluit de Apple -speler met een geschikte kabel (niet bijgeleverd) aan op de USB-aansluiting. Het afspelen begint automatisch. Het bedienen van de randapparatuur gebeurt via de audio-installatie in de auto. De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts). De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw Apple -speler.. 335

338 Audio en telematica Telefoon Een Bluetooth -telefoon koppelen Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact. Ga naar voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp ). Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon. Druk op de toets MENU. Er wordt een venster weergegeven met de tekst "Zoeken randapparaat bezig". De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth apparaten. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies. Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon. Bevestig met "OK". Op het scherm wordt een toetsenbord weergegeven: voer een code van minimaal 4 cijfers in. Bevestig met "OK". Op het scherm van de telefoon wordt een bericht weergegeven: voer dezelfde code in en bevestig uw invoer. Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt aantal keren, nogmaals proberen. Op het scherm verschijnt een bericht ter bevestiging van de koppeling. U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen door naar gedetecteerde Bluetooth-apparatuur te zoeken. Selecteer "Bluetooth". Selecteer "Zoeken". U kunt slechts één telefoon per keer koppelen. Soms verschijnt het Bluetooth-adres in plaats van de naam van de telefoon. Het telefoonboek en de gesprekkenlijst zijn na de synchronisatie beschikbaar (mits de telefoon compatibel is). De automatische verbinding moet in de telefoon ingesteld worden om elke keer bij het aanzetten van het contact automatisch verbinding te kunnen maken met de telefoon. 336

339 Audio en telematica Verbindingen beheren Druk op de toets MENU. Selecteer "Bluetooth". Selecteer of deselecteer: - "Tel.": Bluetooth-verbinding. - "Audio": afspelen audiobestanden. Bevestig uw keuze met "OK". Bellen Vanuit het adresboek Druk op de toets MENU. Selecteer "Telefoon". Selecteer "Verbindingen beheren" en bevestig uw keuze. Er verschijnt nu een lijst van de gekoppelde telefoons. Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor Streaming-audio is. Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor een handsfree telefoon is. Selecteer in de lijst de telefoon die u wilt koppelen. "Verwijderen" om de koppeling te verbreken. Het koppelen van meer dan 5 telefoons is niet mogelijk. Druk op MENU en selecteer "Bluetooth". Selecteer "Verbindingen beheren". Als er al 5 telefoons zijn gekoppeld, druk dan op "OK" om de telefoon die u wilt verwijderen te selecteren en selecteer vervolgens "Verwijderen" (raadpleeg de paragraaf "Verbindingen beheren"). Selecteer "Bellen". Selecteer "Adresboek". Selecteer het gewenste nummer. Bevestig met "OK" om het nummer te bellen. Bevestig met "OK".. 337

340 Audio en telematica Bellen Laatst gekozen nummers* Houd de toets SRC/TEL ingedrukt tot de lijst met gesprekken verschijnt. U kunt ook op MENU drukken, vervolgens "Telefoon" selecteren, dan "Bellen" en ten slotte "Oproep info" voor een overzicht van de gesprekken. Kies het gewenste nummer uit de lijst: "Gemiste oproepen", "Gekozen nummers" of "Beantwoorde oproepen". Navigeren door de lijst met gesprekken. Druk op een van deze toetsen om de vorige of volgende pagina van de lijst weer te geven. Bevestig met "OK" om het nummer te bellen. De lijst bevat alle verzonden en ontvangen gesprekken die vanuit de auto met de aangesloten telefoon zijn gevoerd. U kunt ook rechtstreeks met de telefoon bellen, zoek in dat geval altijd eerst een veilige parkeerplaats op voordat u gaat bellen. Een gesprek aannemen Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het display. of of Druk op SRC/TEL. selecteer "JA" om het gesprek aan te nemen, selecteer "NEE" om het gesprek te weigeren. U kunt een gesprek ook weigeren door de terugtoets Bevestig met "OK". of de toets SRC/TEL ingedrukt te houden. 338 * Afhankelijk van de specificaties van de telefoon.

341 Audio en telematica Gesprekken beheren Ophangen Selecteer in het contextmenu "Ophangen" om het gesprek te beëindigen. Doorschakelfunctie (om de auto te kunnen verlaten zonder het gesprek te onderbreken) In het contextmenu: Audio-instellingen Druk op om het menu met de audio-instellingen op te vragen. Druk op om de volgende instelling op te vragen. Privégesprek U kunt ook de toets SRC/TEL even ingedrukt houden om het gesprek te beëindigen. (de gesprekspartner kan niet meeluisteren) In het contextmenu: Selecteer "Micro OFF" om de microfoon uit te schakelen. Selecteer nogmaals "Micro OFF" om de microfoon weer in te schakelen. Selecteer " Doorschakelfunctie " om het gesprek via de telefoon voort te zetten. Selecteer " Doorschakelfunctie " nogmaals om het gesprek via de auto voort te zetten. In sommige gevallen moet u deze doorschakelfunctie via de telefoon kiezen. Als het contact is afgezet, wordt de Bluetooth-verbinding automatisch weer tot stand gebracht als het contact weer wordt aangezet (afhankelijk van de specificaties van de telefoon). De volgende instellingen zijn mogelijk: - AMBIANCE : BASS, TREBLE en LOUDNESS. - BALANCE (balans links/rechts), FADER (balans voor/achter). - GELUIDSVERDELING (bestuurder of passagier). - AUTOMATISCHE VOLUMEREGELING. De verdeling van het geluid is een audioinstelling die zorgt voor een optimale geluidsweergave afgestemd op het aantal inzittenden in de auto. De audio-instellingen AMBIANCE, TREBLE en BASS zijn gescheiden instellingen, die u voor elke geluidsbron apart kunt verrichten.. 339

342 Audio en telematica Configuratie Weergave en taal instellen Druk op de toets MENU. Selecteer "Instelling". Selecteer "Weergave" om het scrollen door de tekst in- of uit te schakelen. Selecteer "Taal" om de taal te wijzigen. Selecteer "Versie" om informatie over de software op te vragen. Selecteer "Systeem" om het systeem te updaten. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk voor meer informatie. Selecteer "Eenheid" om de eenheid van temperatuur te wijzigen (Celsius, Fahrenheit). 340

343 Audio en telematica Menustructuur/menustructuren display(s) MENU Radio 1 1 TA RDS TXT Invoer freq. Media Normaal Random Alle random Herhaling TA Telefoon Bellen Directory Oproep info Gemiste oproepen Gekozen nummers Ontvangen oproepen Status telefoon Bluetooth Bluetooth beheer Zoeken Instelling Weergave Scrollende tekst Taal Deutsch English Español Français Italiano Nederlands Português Português-Brasil Русский Türkçe Versie Systeem Eenheid Celsius Fahrenheit. 341

344 Audio en telematica Veelgestelde vragen In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen. VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...). Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn. Controleer of de audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de audio-functies (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de klankkleur te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd. Bij het veranderen van de bassen en hoge tonen wordt de gekozen klankkleur uitgeschakeld. Bij het veranderen van de klankkleur worden de bassen en de hoge tonen op 0 gezet. De klankkleur is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen, behalve als u een eigen klankkleur hebt ingesteld. Stel de bassen en hoge tonen of de klankkleur naar eigen wens in. Bij het veranderen van de balans wordt de geluidsverdeling uitgeschakeld. De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Stel de balans in of kies een geluidsverdeling naar eigen wens. 342

345 Audio en telematica VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...). De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt. De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio. De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage). Laat de antenne controleren door het PEUGEOTnetwerk. Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg. Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station. Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet. De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen. De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden. Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt. De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...). Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. Druk op de toets SRC/TEL om het golfbereik (FM1 of FM2) te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.. 343

346 Audio en telematica VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler. De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit. De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken. Op het display wordt de melding "Storing USB-randapparatuur" of "Randapparatuur niet herkend" weergegeven. Een telefoon wordt automatisch aangesloten als een verbinding met een andere telefoon wordt verbroken. De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend. De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd. De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag. De USB-stick wordt niet herkend. Automatisch verbinding maken heeft voorrang op handmatig verbinding maken. - Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. - Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. - Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio. - De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. - De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op. Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een klankkleurte selecteren. Laad de batterij van de randapparatuur op. Gebruik uitsluitend USB-sticks met het formaat FAT32 (Files Allocation Table 28 bits). Verander de instellingen van de telefoon om het automatisch verbinding maken uit te schakelen. 344

347 Audio en telematica VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De ipod wordt bij het aansluiten op de USBaansluiting niet herkend. De ipod is niet compatibel met de USB-aansluiting. De harde schijf of andere randapparatuur wordt bij het aansluiten op de USBaansluiting niet herkend. Sommige schijven en randapparatuur hebben meer stroom nodig dan de voeding die de radio levert. Sluit de randapparatuur op het 230 V- stopcontact, de 12 V-aansluiting of een externe voedingsbron aan. Let op: controleer of de randapparatuur zelf geen signaal van meer dan 5 V afgeeft (kans op schade). Tijdens streaming audio wordt het geluid tijdelijk onderbroken. Sommige telefoons geven voorrang aan de handsfreesignaalverbinding. Schakel de "handsfree"-verbinding uit voor een betere weergave van de streaming-audio. Bij het afspelen tijdens "Alles random" worden sommige nummers overgeslagen. De functie "Alles random" kan maximaal 999 nummers lezen. Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld. Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt. Start de motor om de accu op te laden. De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display. Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt. Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.. 345

348

349 Audio en telematica Autoradio Inhoud Basisfuncties 348 Stuurkolomschakelaars 349 Radio 350 Media 352 Audio-instellingen 354 Menustructuur/menustructuren display(s) 355 Veelgestelde vragen 356 Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Als de motor is afgezet schakelt het systeem zichzelf, na het inschakelen van de eco-mode, uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.. 347

350 Audio en telematica Basisfuncties 348 Aan/uit, volumeregeling. Selecteren van de geluidsbron: FM1, FM2, AM, CD, AUX. Instellen van de geluidsweergave: klankkleur, hoge tonen, bassen, loudness, geluidsverdeling links/ rechts, voor/achter, automatische volumeregeling. Automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. Selecteren vorige nummer van de CD. Zoeken in een lijst. Ingedrukt houden: versneld terugspoelen. Weergave van de lijst met radiozenders, de nummers van de CD of de MP3-afspeellijsten. Ingedrukt houden: updaten van de lijst met radiozenders. Handmatig zoeken naar een volgende zender. Selecteren volgende MP3-afspeellijst. Zoeken in een lijst. Handmatig zoeken naar een vorige zender. Selecteren vorige MP3-afspeellijst. Zoeken in een lijst. Annuleren van de bewerking. Terugkeren naar het vorige item (menu of afspeellijst). Automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. Selecteren volgende nummer van de CD. Zoeken in een lijst. Ingedrukt houden: versneld vooruitspoelen. Toegang tot het algemene menu. Selecteren opgeslagen voorkeuzezender. Radio, lang indrukken: opslaan van een zender. Uitwerpen van de CD.

351 Audio en telematica Stuurkolomschakelaars Radio: selecteren van vorige/ volgende voorkeuzezender. Selecteren van het vorige/volgende item van een menu. Radio: automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. CD/MP3: selecteren van het vorige nummer. CD: ingedrukt houden: versneld terugspoelen. Radio: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD / MP3: selecteren van het volgende nummer. CD: ingedrukt houden: versneld vooruitspoelen. Volume verhogen. Volume verlagen. Wijzigen van de geluidsbron. Bevestigen van een selectie. Mute: geluid onderbreken door gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen. Geluid weer inschakelen: druk op één van de twee volumetoetsen.. 349

352 Audio en telematica Radio Opslaan van een radiozender Druk herhaalde malen op SRC/ BAND om het golfbereik FM1, FM2 of AM te selecteren. Houd de gewenste toets ingedrukt om de zender waarnaar u luistert onder deze toets op te slaan. De naam van de zender wordt weergegeven en er klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de zender is opgeslagen. Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio. Selecteren van een zender Druk op een toets om de desbetreffende opgeslagen zender te beluisteren. Lijst met zenders Druk op LIST om de lijst met opgeslagen zenders in alfabetische volgorde weer te geven. Selecteer met een van de toetsen de gewenste zender. Bevestig met OK. Druk kort op een van de toetsen om naar de volgende of vorige letter te gaan. Houd LIST even ingedrukt om de lijst met zenders samen te stellen of bij te werken; de radio-ontvangst wordt dan tijdelijk onderbroken. RDS Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen. Druk op MENU. Selecteer "Radio". Bevestig met OK. Selecteer "RDS". Bevestig met OK. 350

353 Audio en telematica Selecteer "On" of "Off" om de RDS-functie in of uit te schakelen. Bevestig met OK. Verkeersinformatie beluisteren De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten TA. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD,...) automatisch onderbroken om het verkeersbericht weer te geven TA. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat. Selecteer "On" of "Off" om het uitzenden van verkeersinformatie inof uit te schakelen. Bevestig met OK. Druk op MENU. Selecteer "Radio". Bevestig met OK. Selecteer "Trafic TA". Bevestig met OK.. 351

354 Audio en telematica Tekstberichten weergeven Tekstberichten worden door een radiozender meegestuurd en hebben betrekking op het radiostation of de muziek waar naar geluisterd wordt. Druk op MENU. Selecteer "Radio". Bevestig met OK. Selecteer "INFO TEXT". Bevestig met OK. Selecteer "On" of "Off" om de weergave van tekstberichten in- of uit te schakelen. Bevestig met OK. Media AUX-ingang (AUX) Sluit het externe apparaat (MP3-speler, enz.) met behulp van een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de Jack-aansluiting. Druk herhaalde malen op SRC/BAND totdat "AUX" wordt weergegeven. Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel daarna het volume van de autoradio. U moet het afspelen regelen met de toetsen van het externe apparaat. CD-speler Plaats een CD in de speler; deze zal de CD automatisch afspelen. Plaats een CD met een MP3-afspeellijst in de CD-speler. Het kan maximaal enkele tientallen seconden duren tot de autoradio alle nummers van de afspeellijst heeft gevonden en begint met afspelen. Druk herhaalde malen op de toets SRC/BAND om "CD" te selecteren. Druk op een van deze toetsen om naar het vorige of volgende nummer van de lijst te gaan. Druk op een van deze toetsen om naar de vorige of volgende map te gaan, afhankelijk van de geselecteerde mappenstructuur. Houd een van deze toetsen ingedrukt om versneld vooruit of terug te spoelen. 352

355 Audio en telematica Een MP3-CD afspelen Afspeelmethode Druk op LIST om de menustructuur van de mappen weer te geven. Selecteer een regel uit de lijst. Bevestig met "OK". Ga terug naar de eerste map om de indeling te kiezen: - Op Mappen : alle mappen met audiobestanden worden in een algemeen overzicht en alfabetisch geordend weergegeven, zonder dat daarbij rekening is gehouden met de mappenstructuur. - Op Playlist : zoals weergegeven in de playlist. Druk op MENU. Selecteer "Media". Bevestig met OK. Een pagina overslaan. Selecteer een map/playlist. Start het afspelen van het gekozen nummer. Omhoog in de menustructuur. Er zijn verschillende afspeelmethodes: - Normaal: de nummers worden in de normale volgorde volgens de afspeellijst afgespeeld. - Random: de nummers van een album of een map worden in een willekeurige volgorde afgespeeld. - Alle random: alle nummers van alle mediaspelers worden in een willekeurige volgorde afgespeeld. - Herhaling: alleen de nummers van dit album of deze map worden afgespeeld. Kies de gewenste afspeelmethode. Bevestig met OK om de wijzigingen op te slaan.. 353

356 Audio en telematica Informatie en tips De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3", ".wma", ".wav". Geadviseerd wordt om voor bestandsnamen maximaal 20 karakters te gebruiken en verwijder speciale tekens (bijv. : "? ; ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen. De geaccepteerde afspeellijsten moeten van het type.m3u en.pls zijn. Het maximaal aantal herkende bestanden is verdeeld over 500 afspeellijsten op maximaal 8 niveaus. De CD-speler kan CD's met maximaal 255 MP3-bestanden afspelen verdeeld over 8 afspeellijsten. Het is echter raadzaam het aantal speellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd van de CD te voorkomen. Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur. Audio-instellingen Druk op om het menu met de audio-instellingen op te vragen. De volgende instellingen zijn mogelijk: - AMBIANCE, - BASS, - TREBLE, - LOUDNESS, - BALANCE, - AUTOMATISCHE VOLUMEREGELING. Kies de te wijzigen instelling. Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor een CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4) in voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-cd is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. Bevestig met OK. Wijzig de instelling. Bevestig met OK. De audio-instellingen BASS, TREBLE en AMBIANCE kunt u voor elke geluidsbron apart instellen. 354

357 Audio en telematica Menustructuur/menustructuren display(s) MENU Radio 1 1 Weergave Traffic TA 2 2 SCROLLING 2 RDS 2 INFO TEXT 1 Eenheid 1 Media 2 Celsius 2 Afspelen 2 Fahrenheit Normaal Random Alle random Herhaling INFO TEXT 1 Taal. 355

358 Audio en telematica Veelgestelde vragen In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen. VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...). Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn. Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd. Bij het veranderen van de bassen en hoge tonen wordt de gekozen klankkleur uitgeschakeld. Bij het veranderen van de klankkleur worden de bassen en de hoge tonen op 0 gezet. De klankkleur is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen. Stel de bassen en hoge tonen of de klankkleur naar eigen wens in. 356

359 Audio en telematica VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...). De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt. De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio. De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage). Laat de antenne controleren door het PEUGEOTnetwerk. Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg. Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station. Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet. De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen. De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden. Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt. De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...). Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. Druk op de toets SRC om het golfbereik (AM, FM1, FM2) te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.. 357

360 Audio en telematica VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler. De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit. Bij het lezen tijdens "Shuffle voor alle media" worden sommige nummers overgeslagen. Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld. De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display. De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend. De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd. De "Shuffle voor alle media" kan maximaal 999 nummers lezen. Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt. Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CDspeler uitschakelt. - Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. - Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. - Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio. - De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. - De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op. Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een klankkleurte selecteren. Start de motor om de accu op te laden. Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen. 358

361 Index A Aanhanger , 224 Aanhangergewichten...245, 249 Aansluiten MirrorLink , 304 Aansluiting 12V...72 Accessoires...134, 231 Accu , 215, 217, 218, 240 Accu laden...215, 216, 218 Achterruitverwarming...70 Achteruitrijcamera Achteruitrijlicht , 207 Actieradius...40 Actieradius AdBlue...176, 177 Active City Brake...145, 147 AdBlue...24, 175, 176, 180 Additief AdBlue...24 Afmetingen Afstandsbediening...43, 44, 47 Afzetten van de motor...80 Airbags... 27, 152 Airbags vóór...152, 155 Airconditioning...12 Airconditioning (handbediend)...63, 64, 70 Airconditioning met gescheiden regeling... 67, 70 Alarmknipperlichten...78, 135 Alarmsysteem...43, 52 Allesdragers Antiblokkeersysteem (ABS) Antispinregeling (ASR)...23, 140 Apple -speler Armleuning vóór...72 Audio-aansluitingen...73, 352 Audiokabel Automatische airconditioning... 63, 64, 67 Automatische ruitenwissers...126, 128 Automatische transmissie... 12, 91, 95, 214, 241 Automatisch inschakelen alarmknipperlichten Automatisch inschakelen verlichting , 123 Autoradio AUX-aansluiting Aux-aansluitingen Aux-ingang B Bagageafdekking...77 Bagagenet voor hoge belading...76 Bagageruimte...50, 75 Banden...12 Bandenreparatieset Bandenspanning... 12, 187, 253 Bandenspanningscontrole (met set)...183, 189 Bandenspanning te laag (detectie) Batterij afstandsbediening...46, 47 Batterij afstandsbediening vervangen...46 Bediening autoradio aan stuurkolom Bekerhouder...71 Beladen...12, 230 Benzine Benzinemotor , 235, 243, 245 Binnenspiegel...61 BlueHDi , 176 Bluetooth (handsfree set)...314, 315, 336 Bluetooth (telefoon) , 315 Bluetooth-verbinding...300, 314, 315 Bochtverlichting Boordcomputer Brandstof...12, 173 Brandstofniveaumeter Brandstoftank , 172 Brandstof tanken , 172, 173 Brandstoftank leeg (diesel) Brandstofverbruik...12, 40 Brandstofvulklep , 172 Buitenlandse reizen Buitenspiegels...60 C CarPlay verbinding...307, 308 CD CD MP , CD-/MP3 -speler...286, Centrale vergrendeling...44, 51 Claxon Contact...81 Controle motorolieniveau...31 Controles , 236, 240, 241 D DAB (Digital Audio Broadcasting) - Digitale radio , 285 Dagrijverlichting...121, 204 Dagteller...41 Dashboardkastje...72 Datum (instellen)...42 Datum instellen...42 Derde remlicht Detectie te lage bandenspanning.. 137, 139, 187 Dieselmotor... 18, 173, 174, 236, 247, 249 Digitale radio - DAB (Digital Audio Broadcasting) , 285 Dimlicht , 203 Dimmer dashboardverlichting Display instrumentenpaneel... 14, 15, 38, 39,

362 Index Eco-mode Eco-rijden (adviezen)...12 Electronic Stability Program (ESC)...23, 140, 142, 143 Elektronische remdrukregelaar (REF) Elektronische startblokkering...45, 47 Elektronisch gestuurde versnellingsbak... 12, 72, 84, 87, 100, 214, 241 Extra ingang F Follow me home verlichting...45, 122, 123 Follow-me-home verlichting Frequentie (radio)...282, 283 Functie snelweg (richtingaanwijzers) E F J G Gereedschap , 195, 208 Gevarendriehoek...78 Gewichten...245, 249 Grip control Grootlicht , 203 Handgeschakelde versnellingsbak...12, 83, 100, 241 Handrem...82, 241 Handsfree set...314, 315, 336 Hill-Holder Hoofdsteunen achter...59 Hoofdsteunen verstellen...57 Hoofdsteunen vóór...57 Hoogte- en diepteverstelling stuurwiel...59 Hoogteverstelling veiligheidsgordels Hulpoproep...136, 255 Identificatie auto Identificatiegegevens Identificatieplaatjes constructeur Identificatie (stickers) Indeling bagageruimte...75 Indeling interieur... 71, 72 Inhoud brandstoftank Inklappen/uitklappen buitenspiegels...60 Instellingen (Menu's) , 292, 294 Instellingen van het systeem Instrumentenpaneel...14, 15 Instrumentenpanelen...14, 15 Interieurfilter (vervangen) Interieurverlichting , 132 ISOFIX (bevestigingen)...165, 167 ISOFIX kinderzitjes I Jack Jack-aansluiting...73, 286 Jack-kabel Jukebox (beluisteren) Jukebox (kopie) K Kaartleeslampjes Kentekenplaatverlichting Kilometerteller...41 Kinderbeveiliging Kinderen , Kinderen (veiligheid) Kinderzitjes , 156, 157, 161, 162, 164 Kinderzitjes (conventioneel) Kleurcode lak Klokje (instellen)...42 Koelvloeistoftemperatuur...33 Koelvloeistoftemperatuurmeter...33 Kofferdeksel sluiten...50 Koplampverstelling Krik...194,

363 Index L Laden accu...215, 216, 218 Lampen (vervangen) , 206 Lampen vervangen , 206 LED's LED-verlichting Lekke band...183, 189 Lichtschakelaar...117, 122 Lokaliseren van de auto...45 Luchtfilter Luchtfilter (vervangen) Luchtrecirculatie...67 M Matten...74 Mat verwijderen...74 Menu...262, 264, 268, 276, 278, 280, 290, 292, 294, 310, 312 Menu's (audio) , 278, 280 Menu's (Touchscreen) , 261 Menustructuren display , 264, 268, 276, 278, 280, 290, 292, 294, 310, 312, 341, 355 Milieu...12, 46 Mistachterlicht...119, 206, 207 Mistlampen vóór...119, 125, 205 Monteren allesdragers Motoren...243, 247 Motorkap Motorkapsteun Motorolieniveaumeter...31, 237 MP3 (CD) N Navigatiesysteem , 264, 268 Niveau brandstofadditief diesel Niveau koelvloeistof... 33, 238 Niveau remvloeistof Niveau ruitensproeiervloeistof Niveaus controleren Niveaus en controles Noodbediening achterklep...50 Noodoproep...136, 254 Noodprocedure starten Noodremassistentie Noodremassistentie (AFU) Nulstelling dagteller...41 Nulstelling onderhoudsindicator...30 O Oliefilter Oliefilter (vervangen) Olieniveau...31, 237 Oliepeilstok...31, 237 Onder de motorkap , 236 Onderhoud (adviezen) Onderhoudsadviezen Onderhoudscontroles...12 Onderhoudsindicator...28 Ontdooien...70 Ontgrendelen...43 Ontgrendelen bagageruimte...50 Ontluchten brandstofsysteem Ontwasemen...70 Opbergnet...75 Opbergvakken... 71, 72 Opbergvakken portieren...71 Openen bagageruimte...50 Openen brandstofvulklep Openen motorkap Openen portieren...48 Openen zonnescherm Opschakelindicator...99 Overzicht gewichten...245, 249 Overzicht motoren...243, 247 Overzicht zekeringen P Panoramadak Park Assist Parkeerhulp achter Parkeerhulp vóór Parkeerlichten , 121, 122, 204, 206 Peugeot Connect Assistance Peugeot Connect Packs Peugeot Connect SOS Plafonniers Portieren...48 Portieren sluiten...48 Pyrotechnische gordelspanners R Radio , 283, 286, 330 Radiozender...282, 283 RDS Regeling luchtopbrengst...67 Regeling luchtverdeling

364 Index Regelmatige controles...240, 241 Regelmatig onderhoud...12 Regeneratie roetfilter Reinigen (adviezen) Rembekrachtigingsysteem Remblokken Remlichten Remmen...22, 241 Remschijven Reservewiel...194, 195 Reservoir ruitensproeiers Resetten bandenspanningscontrolesysteem Richtingaanwijzers , 135, 203, 206 Riem...75 Rijadviezen...79, 224 Rijstrookcontrolesystemen Risicozones (update) Roetfilter...239, 240 Ruitbediening...54 Ruitensproeier achter Ruitensproeiers Ruitenwisser achter Ruitenwisserbladen vervangen...129, 220 Ruitenwissers...19, 126, 128 Ruitenwisserschakelaar S Schakelaar...80 Schakelaars stoelverwarming...57 SCR (Selective Catalytic Reduction) SCR-systeem...25, 175 Selectiehendel...95 Selectiehendel automatische transmissie...91 Selectiehendel elektronisch gestuurde versnellingsbak... 84, 87, 241 Selectiehendel handgeschakelde versnellingsbak...83 Serienummer auto Set voor tijdelijke bandenreparatie...183, 189 Sfeerverlichting Sjorogen...75 Sleepoog Slepen van een auto Sleutel...43, 44 Sleutel met afstandsbediening...45, 47 Sneeuwkettingen...139, 201 Snelheidsbegrenzer...104, 108 Snelheidsregelaar...106, 108 Spaarfase Spraakherkenning , 307 Starten Starten van de auto...84, 87, 91, 95 Starten van de motor...80 Stilzetten van de auto...84, 87, 91, 95 Stoelen achter...58 Stoelen verstellen...56 Stoelverwarming...57 Stop & Start... 19, 40, 70, 100, 113, 170, 214, 218, 234, 240 Streaming audio Bluetooth , 288, 335 Stuurkolomschakelaars Stuurslot...45 Stuurwiel (verstellen)...59 Synchroniseren afstandsbediening...46 Synchroniseren van de afstandsbediening...46 T Tankbeveiliging Technische gegevens...243, 245, 247, 249 Te laag brandstofniveau Telefoon...310, 312, Temperatuurregeling...67 Tijdelijke bandenspanning (met set)...183, 189 Tijd instellen...42 TMC (verkeersinformatie) Toevoer van buitenlucht...67 Touchscreen...34, 36, 37, 39, 139 Touchscreen (Menu's) , 261 Trekhaak , 224 Trekhaak met afneembare kogel U Uitschakelen airbag passagier...152, 158 Updaten risicozones USB USB-aansluiting... 73, 286, 333 USB-poort V Veiligheidsgordels , 161 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen , , 162, Ventilatie... 12, Ventilatieroosters

365 Index Z Verbonden diensten , 300 Vergrendelen...43 Vergrendeling kofferdeksel...50 Verkeersinformatie (TA)...275, 331 Verkeersinformatie (TMC) Verklikkerlampje remsysteem...22 Verklikkerlampjes...16, 20, 21 Verklikkerlampje SCR-systeem...25 Verklikkerlampje voorgloeien (diesel)...18 Verlichting overdag , 121 Versnellingshendel...12 Verwarming...12, 64 Voorgloeien (dieselmotor)...18 Voorstoelen...56 Zekeringen Zekeringen vervangen Zekeringkast dashboard Zekeringkast motorruimte Zij-airbags...154, 155 Zijknipperlicht Zonder gereedschap afneembare kogel Zonnescherm Zuinig rijden...12 W Waarschuwingssignaal sleutel in contact...81 Waarschuwing vergeten verlichting Wassen (adviezen) Webbrowser Wiel demonteren Wiel monteren Wiel verwisselen...194, 195 Wifi-netwerkverbinding Window-airbags...154,

366

367

368

369

370

371 Op verschillende plaatsen in uw auto zijn stickers aangebracht. Ze bevatten veiligheidswaarschuwingen en informatie over de identificatie van uw auto. Verwijder ze niet: ze horen namelijk bij de auto. Reproductie of vertaling van dit document, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van Automobiles PEUGEOT. Automobiles PEUGEOT verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht. Gedrukt in de EU Néerlandais 01-16

372 Néerlandais NE

373 Praktische informatie Brandstoftank Inhoud van de tank: ongeveer 50 liter ( 45 liter bij de BlueHDi-dieselmotor). Waarschuwing brandstofniveau Tanken Als dit controlelampje gaat branden, is het minimale niveau in de brandstoftank bereikt. Er bevindt zich nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank. Als het lampje knippert, is er nog zeer weinig brandstof in de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over een lege brandstoftank (diesel). Zolang de brandstoftankdop niet is vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de dop worden verwijderd. Bij het openen van de brandstoftankdop kan een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is normaal en komt doordat de afdichting van het brandstofcircuit een onderdruk veroorzaakt. Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het contact af met de sleutel. 1. Openen van de brandstoftankklep. 2. Openen van de tankdop. 3. De tankdop aan de brandstoftankklep bevestigen. Op een label aan de binnenzijde van de tankklep staat de voorgeschreven soort brandstof voor uw auto aangegeven. Voor een juiste weergave van de brandstofmeter is het noodzakelijk minimaal 5 liter brandstof te tanken. Veilig tanken: zet altijd de motor af, open de brandstoftankklep 1, steek de sleutel in de dop 2 en draai de sleutel linksom, verwijder de dop en bevestig deze aan de haak aan de binnenzijde van de klep 3, u kunt de auto aftanken, maar laat het vulpistool nooit meer dan 3 keer afslaan. Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden. 170

374 Praktische informatie Na het tanken: breng de dop aan, draai de sleutel naar rechts en verwijder deze vervolgens uit de dop, sluit de brandstoftankklep. Brandstofafsluiter Voor uw veiligheid wordt bij een aanrijding de brandstoftoevoer door de brandstof-afsluiter onderbroken. Wanneer er brandstof wordt getankt die niet geschikt is voor de motor van uw auto, moet de tank worden afgetapt en weer met de juiste brandstof worden gevuld alvorens de motor opnieuw kan worden gestart

375 Controle tijdens het rijden Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Laag brandstofniveau permanent, met de wijzer in het rode gebied. knippert met de wijzer in het rode gebied. Er zit er nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank. Vanaf dit moment worden de laatste liters brandstof in de tank aangesproken. Er zit nog een minimale hoeveelheid brandstof in de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Dit controlelampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is. Inhoud brandstoftank: ongeveer 50 liter ( 45 liter bij de BlueHDi-dieselmotor). Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken. Motoroliedruk permanent. Er is een storing in de motorsmering. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laadstroom accu * permanent. Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde of losgeraakte accuklemmen, aandrijfriem dynamo niet correct gespannen of gebroken...). Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. Bandenspanning te laag permanent. De bandenspanning van een of meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning. De controle dient bij voorkeur bij koude banden te worden uitgevoerd. + knipperend en vervolgens permanent, in combinatie met het verklikkerlampje Service. Het controlesysteem voor de bandenspanning is defect of de sensor van een van de wielen wordt niet gedetecteerd. De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 26 * Volgens land van bestemming.

376 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Laag brandstofniveau permanent, met de wijzer in het rode gebied. knippert met de wijzer in het rode gebied. Er zit er nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank. Vanaf dit moment worden de laatste liters brandstof in de tank aangesproken. Er zit nog een minimale hoeveelheid brandstof in de tank. Controle tijdens het rijden Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Dit controlelampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is. Inhoud brandstoftank: ongeveer 50 liter ( 45 liter bij de BlueHDi-dieselmotor). Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken. 1 Motoroliedruk permanent. Er is een storing in de motorsmering. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laadstroom accu * permanent. Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde of losgeraakte accuklemmen, aandrijfriem dynamo niet correct gespannen of gebroken...). Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. Bandenspanning te laag permanent. De bandenspanning van een of meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning. De controle dient bij voorkeur bij koude banden te worden uitgevoerd. +knipperend en vervolgens permanent, in combinatie met het verklikkerlampje Service. Het controlesysteem voor de bandenspanning is defect of de sensor van een van de wielen wordt niet gedetecteerd. De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. * Volgens land van bestemming. 1

377 Controle tijdens het rijden Touchscreen Het heeft de volgende functies: - toegang tot de configuratiemenu's van de functies en de systemen van de auto, - toegang tot de configuratiemenu's van het audiosysteem en de weergave, - bediening van het audiosysteem, de telefoon en weergave van de bijbehorende informatie. En bovendien, volgens uitvoering: - de weergave van de waarschuwingsmeldingen en de grafische weergave van de parkeerhulp, - de bediening van het navigatiesysteem en de internetdiensten en weergave van de bijbehorende informatie. Uit veiligheidsoverwegingen moet de bestuurder handelingen die veel aandacht vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren. Bepaalde functies zijn niet beschikbaar als de auto rijdt. Algemene werking Adviezen Het scherm moet voelbaar worden aangeraakt, met name bij bewegingen (door lijsten bladeren, over de kaart scrollen, enz.). Lichtjes aanraken is niet voldoende. Als u het scherm met meerdere vingers aanraakt, worden de commando's niet uitgevoerd. Deze technologie werkt bij elke temperatuur en werkt ook wanneer u handschoenen draagt. Houd geen puntige voorwerpen tegen het touchscreen. Raak het touchscreen niet aan met vochtige vingers. Gebruik een schone en zachte doek om het touchscreen te reinigen. Status van de verklikkerlampjes Bepaalde toetsen zijn voorzien van een verklikkerlampje dat de status van de desbetreffende functie aangeeft. Groen verklikkerlampje: u hebt de desbetreffende functie geactiveerd. Oranje verklikkerlampje: u hebt de desbetreffende functie uitgeschakeld. Principes Druk op de toets "MENU " om de verschillende menu's te openen en druk vervolgens op de toetsen die op het touchscreen worden weergegeven. Elk menu wordt op één pagina of op twee pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina) weergegeven. Gebruik deze toets om de secundaire pagina te openen. Gebruik deze toets om terug te gaan naar de hoofdpagina. Als gedurende enkele seconden geen handelingen op de secundaire pagina worden uitgevoerd, wordt automatisch de hoofdpagina weer weergegeven. Gebruik deze toets om toegang te krijgen tot extra informatie en de instellingen van bepaalde functies. Gebruik deze toets om uw keuze te bevestigen. Gebruik deze toets om de pagina te verlaten. 2

378 Controle tijdens het rijden 1 1. Instellen van het geluidsvolume/onderbreken van het geluid. Zie de rubriek "Audio en telematica". Menu's Druk op deze toets om de verschillende menu's weer te geven. Navigatie. Afhankelijk van het uitrustingsniveau is het navigatiesysteem niet leverbaar, optioneel of standaard. Zie de rubriek "Audio en telematica". Internetdiensten Toegang tot bepaalde apps van uw smartphone via MirrorLink TM of CarPlay. Zie de rubriek "Audio en telematica". Rad Media. Zie de rubriek "Audio en telematica". Telefoon. Zie de rubriek "Audio en telematica". Instellingen. Hiermee kunnen de weergave en het systeem worden geconfigureerd. Hiermee hebt u toegang tot een interactieve hulp met betrekking tot de belangrijkste uitrusting en verklikkerlampjes van de auto. Rijden. Hiermee kan de boordcomputer worden weergegeven en kunnen, volgens uitvoering, bepaalde functies worden geconfigureerd. Zie de desbetreffende rubriek. 3

379 Praktische informatie Brandstoftank Inhoud van de tank: ongeveer 50 liter (45 liter bij de BlueHDi-dieselmotor). Waarschuwing brandstofniveau Als dit controlelampje gaat branden, is het minimale niveau in de brandstoftank bereikt. Er bevindt zich nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank. Als het lampje knippert, is er nog zeer weinig brandstof in de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over een lege brandstoftank (diesel). Zolang de brandstoftankdop niet is vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de dop worden verwijderd. Bij het openen van de brandstoftankdop kan een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is normaal en komt doordat de afdichting van het brandstofcircuit een onderdruk veroorzaakt. Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het contact af met de sleutel. Tanken 1. Openen van de brandstoftankklep. 2. Openen van de tankdop. 3. De tankdop aan de brandstoftankklep bevestigen. Op een label aan de binnenzijde van de tankklep staat de voorgeschreven soort brandstof voor uw auto aangegeven. Voor een juiste weergave van de brandstofmeter is het noodzakelijk minimaal 5 liter brandstof te tanken. Veilig tanken: zet altijd de motor af, open de brandstoftankklep 1, steek de sleutel in de dop 2 en draai de sleutel linksom, verwijder de dop en bevestig deze aan de haak aan de binnenzijde van de klep 3, u kunt de auto aftanken, maar laat het vulpistool nooit meer dan 3 keer afslaan. Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden. 4

380 Praktische informatie Na het tanken: breng de dop aan, draai de sleutel naar rechts en verwijder deze vervolgens uit de dop, sluit de brandstoftankklep. Brandstofafsluiter Voor uw veiligheid wordt bij een aanrijding de brandstoftoevoer door de brandstof-afsluiter onderbroken. Wanneer er brandstof wordt getankt die niet geschikt is voor de motor van uw auto, moet de tank worden afgetapt en weer met de juiste brandstof worden gevuld alvorens de motor opnieuw kan worden gestart. 9 5

381 Praktische informatie 6 Welke brandstoffen zijn geschikt? Brandstof voor benzinemotoren De uitvoeringen met benzinemotor kunnen rijden op biobrandstoffen die voldoen aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen en verkrijgbaar zijn bij tankstations. Benzine die voldoet aan de norm EN228 en is gemengd met een biobrandstof die voldoet aan de norm EN Alleen brandstofadditieven die voldoen aan de norm B mogen worden gebruikt. Brandstof voor dieselmotoren De dieselmotoren zijn geschikt voor biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen en die aan de pomp getankt kunnen worden. Diesel die voldoet aan de richtlijn EN590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN14214 (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%), Diesel die voldoet aan de richtlijn EN16734 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN14214 (met een gehalte aan methylestervetzuren van 0 tot 10%), Paraffinehoudende diesel die voldoet aan de richtlijn EN15940 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN14214 (met een gehalte aan methylestervetzuren van 0 tot 7%). De brandstof B20 of B30 die voldoet aan de richtlijn EN16709 is ook geschikt voor de dieselmotor van uw auto. Maar als deze brandstof, ook al is het slechts incidenteel, wordt gebruikt, moeten de bijzondere onderhoudsvoorschriften (voor "Zware rijomstandigheden") strikt worden nageleefd. Neem voor meer informatie contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het gebruik van elk ander type (bio) brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit). Alleen het gebruik van dieseladditieven die voldoen aan de norm B is toegestaan. Diesel voor lage temperaturen Bij temperaturen lager dan 0 C (+32 F) kan de stolling van paraffine in zomerdiesel storingen in het brandstofsysteem veroorzaken. Om dat te voorkomen is het raadzaam winterdiesel te tanken en de brandstoftank voor minimaal 50% gevuld te houden. Als desondanks bij temperaturen lager dan -15 C (+5 F) de motor moeilijk aanslaat, is het raadzaam de auto enige tijd in een verwarmde garage of werkplaats te laten staan. Reizen naar het buitenland Bepaalde brandstoffen kunnen de motor beschadigen. In bepaalde landen kan het nodig zijn een specifieke brandstofsoort te gebruiken (specifiek octaangetal, specifieke commerciële benaming enz.) om de goede werking van de motor te garanderen. Neem voor meer informatie contact op met uw dealer.

382 Technische gegevens Identificatie De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto. De sticker bevat de volgende informatie: - bandenspanning, onbeladen en met volle belading, - bandenmaat, - bandenspanning van het reservewiel, - kleurcode van de lak. De auto kan af fabriek zijn voorzien van banden met een hogere belastingsen snelheidsindex dan aangegeven op de sticker. De voorgeschreven bandenspanning blijft daarbij gelijk. A. Serienummer onder de motorkap. Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij de schokdempersteun. C. Constructeurssticker. Dit nummer staat op een eenmalige sticker op de linker of rechter middenstijl. Controleer de bandenspanning minimaal één keer per maand, bij koude banden. B. Serienummer op de onderste voorruittraverse. Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit. D. Sticker bandenspanning/kleurcode van de lak. Deze sticker is op de middenstijl aan bestuurderszijde bevestigd. Een te lage bandenspanning veroorzaakt een hoger brandstofverbruik. 11 7

383 Audio en telematica Noodoproep of Pechhulp Type 1 PEUGEOT Connect SOS Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets. Het knipperen van het groene LED-lampje en een gesproken bericht bevestigen dat de oproep naar de helpdesk van "PEUGEOT Connect SOS" is verstuurd *. Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft gedetecteerd, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags, automatisch een noodoproep gedaan. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd. Het groene LED-lampje dooft. Het groene LED-lampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit. Indien u gebruikmaakt van de dienst PEUGEOT Connect Packs met SOSpakket en pechhulpservice, beschikt u over aanvullende diensten via uw persoonlijke pagina op de internetsite voor uw land. PEUGEOT Connect SOS lokaliseert onmiddellijk uw auto, neemt in uw landstaal ** contact met u op en roept indien nodig de hulp in van de bevoegde hulpdiensten **. In landen waar de alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie. * Afhankelijk van de algemene gebruiksvoorwaarden, die u bij uw verkooppunt kunt opvragen, en de technische beperkingen van het systeem. ** Afhankelijk van de geografische dekking van "PEUGEOT Connect SOS", "PEUGEOT Connect Assistance" en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen. De lijst van de landen waar het systeem beschikbaar is en de lijst van beschikbare PEUGEOT CONNECTdiensten kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op de internetsite voor uw land bekijken. 8

384 Audio en telematica Werking van het systeem Bij het aanzetten van het contact gaat het groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem. Het knipperen en vervolgens doven van het oranje lampje duidt op een storing in het systeem. Als het oranje lampje blijft branden, moet de noodbatterij worden vervangen. In beide gevallen kan er mogelijk geen noodoproep of pechhulpoproep worden verstuurd. Raadpleeg zo snel mogelijk een erkend reparateur. Bij een storing in het systeem kan er wel met de auto worden gereden. PEUGEOT Connect Assistance Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto. Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd **. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd. Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht. Geolokalisatie U kunt de geolokalisatie uitschakelen door gelijktijdig op de toetsen "PEUGEOT Connect SOS" en "PEUGEOT Connect Assistance" te drukken en vervolgens op "PEUGEOT Connect Assistance" te drukken om te bevestigen. Druk om de geolokalisatie weer in te schakelen nogmaals gelijktijdig op de toetsen "PEUGEOT Connect SOS" en "PEUGEOT Connect Assistance" en vervolgens op "PEUGEOT Connect Assistance" om te bevestigen. Wanneer u uw auto buiten het netwerk van het Merk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur. Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de diensten PEUGEOT CONNECT aan de klant, behoudt de fabrikant zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen. ** Afhankelijk van de geografische dekking van "PEUGEOT Connect SOS" en "PEUGEOT Connect Assistance" en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen. De lijst van de landen waar het systeem beschikbaar is en de lijst van beschikbare diensten PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op de internetsite voor uw land bekijken.. 9

385 Audio en telematica Urgence-noodoproep of Assistance-pechhulpoproep Type 2 PEUGEOT Connect SOS Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets. Het knipperen van het groene ledlampje en een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de alarmcentrale "PEUGEOT Connect SOS" * is verstuurd. Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags, automatisch een noodoproep gedaan. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd. Het groene ledlampje dooft. Het groene ledlampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit. Indien u gebruikmaakt van de dienst PEUGEOT Connect Packs met SOSpakket en pechhulpservice, beschikt u over aanvullende diensten via uw persoonlijke pagina op de internetsite voor uw land. De alarmcentrale "PEUGEOT Connect SOS" lokaliseert onmiddellijk uw auto, neemt in uw landstaal contact met u op ** en roept indien nodig de hulp in van de bevoegde hulpdiensten **. In landen waar de alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie. * Afhankelijk van de algemene gebruiksvoorwaarden, die u bij uw verkooppunt kunt opvragen, en de technische beperkingen van het systeem. ** Afhankelijk van de geografische dekking van "PEUGEOT Connect Assistance" en "PEUGEOT Connect SOS" en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen. De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschikbare diensten PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op de internetsite voor uw land bekijken. 10

386 Audio en telematica Werking van het systeem Bij het aanzetten van het contact, gaat het groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem. Voor alle landen uitgezonderd Rusland, Wit-Rusland en Kazachstan. Het rode lampje knippert en dooft vervolgens: er is een storing in het systeem. Het rode lampje blijft branden: de noodbatterij moet worden vervangen. Voor Rusland, Wit-Rusland en Kazachstan. Het rode lampje blijft branden: er is een storing in het systeem. Het rode lampje knippert: de noodbatterij moet worden vervangen. In beide gevallen is het mogelijk dat de Urgence-oproep of Assistance-oproep niet meer werkt. Neem zo snel mogelijk contact op met een gekwalificeerde werkplaats. Bij een storing in dit systeem kan er met de auto worden gereden. PEUGEOT Connect Assistance Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto. Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd **. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd. Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht. Geolokalisatie U kunt de geolokalisatie uitschakelen door gelijktijdig op de toetsen "PEUGEOT Connect SOS" en "PEUGEOT Connect Assistance" te drukken en vervolgens op "PEUGEOT Connect Assistance" te drukken om te bevestigen. Druk om de geolokalisatie weer in te schakelen nogmaals gelijktijdig op de toetsen "PEUGEOT Connect SOS" en "PEUGEOT Connect Assistance"en vervolgens op "PEUGEOT Connect Assistance" om te bevestigen. Wanneer u uw auto buiten het netwerk van het Merk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur. Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de diensten PEUGEOT CONNECT, behoudt de fabrikant zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen. ** Afhankelijk van de geografische dekking van "PEUGEOT Connect Assistance" en "PEUGEOT Connect SOS" en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen. De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschikbare diensten PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op de internetsite voor uw land bekijken.. 11

387 Audio en telematica 7 inch touchscreen GPS-navigatie - Multimedia-autoradio - Bluetooth -telefoon Inhoud Basisfuncties 14 Stuurkolomschakelaars 16 Menu's 17 Navigatie 18 Navigatie - routebegeleiding 26 Verkeer 30 Radio Media 32 Radio 38 Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) 40 Media 42 Instellingen 46 Internetdiensten 54 MirrorLink TM 54 CarPlay 58 Telefoon 60 Veelgestelde vragen 68 Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto functioneert. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Als de melding "eco-mode" wordt weergegeven, worden de elektrische functies uitgeschakeld die in werking zijn. Zie de rubriek over de eco-mode.. 13

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van Peugeot,

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van Peugeot,

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto.

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over

Nadere informatie

Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot. De app Start MyPeugeot is beschikbaar voor uw auto en helpt u uw nieuwe Peugeot nog beter te leren kennen.

Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot. De app Start MyPeugeot is beschikbaar voor uw auto en helpt u uw nieuwe Peugeot nog beter te leren kennen. Instructieboekje Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot Start Mirror Screen Start Het instructieboekje. App die u kunt downloaden op uw smartphone. App die kan worden weergegeven op het touchscreen van

Nadere informatie

Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek "Persoonlijke pagina".

Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek Persoonlijke pagina. Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek "Persoonlijke pagina". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Als u de gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

INSTRUCTIebOekje CITROËN C4 CACTUS C4-cactus_nl_Chap00_couv-debut_ed

INSTRUCTIebOekje CITROËN C4 CACTUS C4-cactus_nl_Chap00_couv-debut_ed Instructieboekje CITROËN C4 CACTUS Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Uw instructieboekje is te vinden op de website van CITROËN,

Nadere informatie

Het instructieboekje online

Het instructieboekje online INSTRUCTIEBOEKJE Het instructieboekje online Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek " MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie

Nadere informatie

Het instructieboekje online

Het instructieboekje online INSTRUCTIEBOEKJE Het instructieboekje online Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie

Nadere informatie

InstruCtIeboekje C4-Picasso-II_nl_Chap00_couv-debut_ed

InstruCtIeboekje C4-Picasso-II_nl_Chap00_couv-debut_ed Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang

Nadere informatie

Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles

Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles ! Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronisch

Nadere informatie

Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Als u het instructieboekje

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Bekijk uw instructieboekje via de website van Citroën, rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u rechtstreeks

Nadere informatie

Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208

Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208 Instructieboekje Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208 Start Mirror Screen Start Het Instructieboekje. App die u kunt downloaden op uw smartphone. App die kan worden weergegeven op het touchscreen.

Nadere informatie

Uw auto komt tot leven op internet!

Uw auto komt tot leven op internet! Instructieboekje ! Dankzij de internetsite SERVICE BOX, biedt PEUGEOT u de mogelijkheid uw boorddocumentatie gratis en eenvoudig online te raadplegen. Met het gebruiksvriendelijke SERVICE BOX hebt u altijd

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEKJE PEUGEOT 5008

INSTRUCTIEBOEKJE PEUGEOT 5008 INSTRUCTIEBOEKJE PEUGEOT 5008 Toegang tot het instructieboekje Het instructieboekje is beschikbaar op de PEUGEOTwebsite, in de rubriek "Persoonlijke pagina" of op het volgende adres: http://public.servicebox.peugeot.com/ddb/

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkering

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/ -begrenzer. 2. Stuurwielverstelling. 3. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon. 6. Versnellingshendel.

Nadere informatie

Toegang tot het instructieboekje

Toegang tot het instructieboekje INSTRUCTIEBOEKJE Toegang tot het instructieboekje Het instructieboekje is beschikbaar op de CITROËNwebsite, in de rubriek "MyCitroën" of op het volgende adres: http://service.citroen.com/ddb/ Download

Nadere informatie

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33. Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht

Nadere informatie

DS 7 CROSSBACK INSTRUCTIEBOEKJE

DS 7 CROSSBACK INSTRUCTIEBOEKJE DS 7 CROSSBACK INSTRUCTIEBOEKJE Toegang tot het instructieboekje Het instructieboekje is beschikbaar op de DS AUTOMOBILES-website, in de rubriek "MyDS" of op het volgende adres: http://service.dsautomobiles.com

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: De voorkant De verlichting moet heel zijn en werken (de werking van de verlichting, remlichten en richtingaanwijzers kan voor je gaat rijden gecontroleerd worden door de examinator) De

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

4 - In een oogopslag In een oogopslag - 5 COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar. 2. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 14. Dashboardkastje / aansluitingen audio/video. 15. Schakelaars stoelverwarming.

Nadere informatie

4 - In een oogopslag In een oogopslag - 5 COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/- begrenzer. 2. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 3. Airbag bestuurder. Claxon. 4. Instrumentenpaneel. 5. Alarmknop.

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/- begrenzer. 2. Hendel stuurwielverstelling.. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon.

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: In deze handleiding vind je de specifieke voertuigkenmerken van de Suzuki Swift. Algemene dingen kun je in je Ris praktijkboek vinden. Dus hier kun je b.v. vinden met welk knopje je de

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN JUMPER 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748384

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN JUMPER 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748384 U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

WELKOM. PEUGEOT dankt u voor het vertrouwen en wenst u een goede reis.

WELKOM. PEUGEOT dankt u voor het vertrouwen en wenst u een goede reis. INSTRUCTIEBOEKJE WELKOM Belangrijke informatie: het monteren van een uitrusting of een elektrische accessoire zonder artikelnummer van Automobiles PEUGEOT, kan een storing in het elektronische systeem

Nadere informatie

NL ESP-Systeem

NL ESP-Systeem 603.83.515 NL ESP-Systeem ESP-SYSTEEM (Electronic Stability Program) Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. De werking

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje IN CITROËN JUMPY Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten

Nadere informatie

INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK KLOKKEN. Display

INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK KLOKKEN. Display INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK Display De klokken en verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel geven informatie over de werking van de auto. KLOKKEN 1. Toerenteller.

Nadere informatie

InstructIeboekje Jumper_nl_Chap00_couverture_ed Jumper_nl_Chap00_couverture_ed

InstructIeboekje Jumper_nl_Chap00_couverture_ed Jumper_nl_Chap00_couverture_ed Instructieboekje Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Uw instructieboekje is te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCITROËN".

Nadere informatie

InstructIeboekje boxer_nl_chap00_couv-debut_ed

InstructIeboekje boxer_nl_chap00_couv-debut_ed Instructieboekje Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Scan deze code voor directe toegang tot uw instructieboekje. Uw instructieboekje

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

Centrale ontgrendeling. Centrale vergrendeling

Centrale ontgrendeling. Centrale vergrendeling Toegang tot de auto 7 TOEGANG TOT DE AUTO SLEUTEL AFSTANDSBEDIENING Centrale ontgrendeling Supervergrendeling Met de sleutel kunnen de sloten van de auto vergrendeld en ontgrendeld worden en kan de motor

Nadere informatie

************************* **************** ******** ***

************************* **************** ******** *** Bij deelname aan het Tussentijdstoets moet je de volgende documenten overhandigen: een geldig theorie certificaat een wettelijk toegestaan, geldig identiteitsbewijs. ************************* ****************

Nadere informatie

COCKPIT

COCKPIT 4 - IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/- begrenzer. 2. Hendel stuurwielverstelling. 3. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon.

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

G A PSL O G O O EEN IN

G A PSL O G O O EEN IN IN EEN OOGOPSLAG 5 1 Exterieur Sleutel - Afstandsbediening 2a 6 Gescheiden ontgrendeling van cabine en laadruimte. Alleen vergrendeling van de laadruimte. Volledige vergrendeling van de auto. 2b 7b 7a

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN DS5 HYBRIDE 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748380

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN DS5 HYBRIDE 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748380 U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

4 - In een oogopslag

4 - In een oogopslag 4 - In een oogopslag In een oogopslag - 5 COCKPIT 1 - Schakelaar snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar. 2 - Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 3 - Airbag bestuurder. Claxon. 4 - Instrumentenpaneel.

Nadere informatie

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide VOLVO V70 & XC70 quick guide PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier te beleven aan uw nieuwe

Nadere informatie

PEUGEOT PK ALLURE

PEUGEOT PK ALLURE PEUGEOT 308 110PK ALLURE Prijs voertuig : * 15 900 * Excl. kosten van inschrijving en brandstof. vermelding verplicht vanaf 1.1.79 conform decreet 78993 van 4.10.78 Garantie Leeuwekeur Comfort (6 Maand)

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto.

Nadere informatie

Ontgrendelen van de achterdeuren

Ontgrendelen van de achterdeuren Toegang tot de auto 18 TOEGANG TOT DE AUTO AFSTANDSBEDIENING Ontgrendelen van de cabine Druk op deze knop om de cabine van uw auto te ontgrendelen. Het lampje op de afstandsbediening gaat branden, de plafonnier

Nadere informatie

: verwijzing rubriek. : verwijzing bladzijde

: verwijzing rubriek. : verwijzing bladzijde Exterieur Sleutel - Afstandsbediening 2a 6 Volledige ontgrendeling van de auto. Volledige vergrendeling van de auto. 2b 6b Verklaring : verwijzing rubriek 6a : verwijzing bladzijde Schuifdeur 2a 17 Trek

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN C5 SEDAN

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN C5 SEDAN U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

Renault Clio Energy TCe 90pk ECO2 Dynamique 2016

Renault Clio Energy TCe 90pk ECO2 Dynamique 2016 Renault Clio Energy TCe 90pk ECO2 Dynamique 2016 16.900 Algemene Opties en Accessoires: Climate control Keyless entry Regensensor Audio, tv en 12v access: 12V accessoire-aansluiting in de middenconsolebluetooth

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 2 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 3 1 Stuurwiel met airbag en claxon 2 Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers 3 Uitschakelen airbag aan passagierszijde* 4 Blokkeerschakelaar elektrisch

Nadere informatie

Voertuig Controle Golf 7

Voertuig Controle Golf 7 Voertuig Controle Golf 7 Voor het praktijkexamen wordt door de examinator een aantal vragen gesteld over de motor, de banden of het dashboard. Lees deze pagina een aantal keren aandachtig door zodat je

Nadere informatie

Voertuig Controle BMW 116d Sportline

Voertuig Controle BMW 116d Sportline Voertuig Controle BMW 116d Sportline Voor het praktijkexamen wordt door de examinator een aantal vragen gesteld over de motor, de banden of het dashboard. Lees deze pagina een aantal keren aandachtig door

Nadere informatie

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 1

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 1 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 1 Blz. Stoelen 74-85 Cockpit 29-31 Dashboard 37-73, 97-98 Spiegels 100 Blz. Controles 117-125 Toegang tot de auto 87-92 Wiel verwisselen 126-130 Lampen vervangen 131-135 In dit

Nadere informatie

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Instructie www.lolkama.com Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Voor het CBR praktijkexamen worden door de examinator, controle vragen gesteld over de banden, motor, dashboard

Nadere informatie

Praktijk Vragen over auto

Praktijk Vragen over auto Praktijk Vragen over auto 1 BANDEN: Wat moet je controleren op Auto banden 1- spannig: Meters/Lampjes Juiste banden spanning hangt af: Auto (merk, Type, gewicht) maat Gewicht lading (of aantal personen).

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT. 1. Hendel motorkapontgrendeling. 2. Koplampverstelling. 3. Uitschakelen airbag aan passagierszijde

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT. 1. Hendel motorkapontgrendeling. 2. Koplampverstelling. 3. Uitschakelen airbag aan passagierszijde IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Hendel motorkapontgrendeling 2. Koplampverstelling 3. Uitschakelen airbag aan passagierszijde 4. Verstelbaar en afsluitbaar zijventilatierooster 5. Schakelaar verlichting en

Nadere informatie

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN Kort overzicht Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN 6 5 4 3 2 1 12 9 3 6 80 100 120 km/h 60 140 40 160 LAND - - ROVER 20 0 180 200 H4959 7 8 9 1. Frisseluchtrooster - bedieningsknop 2. Ventilator - regeling

Nadere informatie

UW 307 SW IN EEN OOGOPSLAG 1

UW 307 SW IN EEN OOGOPSLAG 1 UW 307 SW IN EEN OOGOPSLAG 1 Blz. Stoelen 88-102 Schakelaars op stuurkolom 110-116 Instrumentenpanelen 28-29 Ventilatie, airconditioning 82-87 Spiegels 118-119 Blz. Controles 136-140 Toegang tot de auto

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Blz. Stoelen Cockpit Dashboard Spiegels 85

IN EEN OOGOPSLAG. Blz. Stoelen Cockpit Dashboard Spiegels 85 UW IN EEN OOGOPSLAG 1 Blz. Stoelen 64-71 Cockpit 26-27 Dashboard 32-63 Spiegels 85 Blz. Controles 96-99 Toegang tot de auto 72-75 Lekke band/ wiel verwisselen 100-103 Lampen vervangen 104-107 Afhankelijk

Nadere informatie

EERSTE KENNISMAKING B U I T E N Z I J D E. Open dak

EERSTE KENNISMAKING B U I T E N Z I J D E. Open dak B U I T E N Z I J D E I Open dak Dit dak zorgt voor meer lucht en licht in het interieur. EERSTE KENNISMAKING 100 Parkeerhulpsensoren Nadat u de achteruitversnelling heeft ingeschakeld, waarschuwt het

Nadere informatie

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 INFOTEC AP/TAVG/MMXP/MUX BEVESTIGING DIAGNOSE BSI ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 G05 CONTROLEPROCEDURE VAN DE FUNCTIE CENTRALE VERGRENDELING Toepassing bij PEUGEOT 206 (vanaf DAM-nr. 9076)

Nadere informatie

UW 807 IN EEN OOGOPSLAG 26-04-2004

UW 807 IN EEN OOGOPSLAG 26-04-2004 2 UW 807 IN EEN OOGOPSLAG UW 807 IN EEN OOGOPSLAG 3 1 - Schakelaars elektrisch bediende buitenspiegels. Schakelaars elektrisch bediende ruiten. Blokkeerschakelaar elektrisch bediende ruiten achter. 2 -

Nadere informatie

H a n d e l i n g s a n a l y s e R i j s c h o o l T e a m D r i v e - w w w w. r i j s c h o o l t d. n l Pagina 1

H a n d e l i n g s a n a l y s e R i j s c h o o l T e a m D r i v e - w w w w. r i j s c h o o l t d. n l Pagina 1 H a n d e l i n g s a n a l y s e R i j s c h o o l T e a m D r i v e - w w w w. r i j s c h o o l t d. n l Pagina 1 HANDELINGSANALYSE CATEGORIE B Hierna vindt u de handelingsanalyse voor de auto, de rijprocedure

Nadere informatie

De RENAULT ONDERHOUDSBEURT

De RENAULT ONDERHOUDSBEURT Pagina 5. De Renault onderhoudsbeurt 6. Motor 7. Benzine en dieselmotor / roetfilter 8. Turbo & intercooler 9. Smeersysteem 10. Koelvloeistof systeem 11. In- & uitlaatsysteem 12. Aandrijflijn 13. Handgeschakelde

Nadere informatie

ROOD Niet goed, zet uw auto op een veilige plaats stil en bel de mobiliteitsservice!

ROOD Niet goed, zet uw auto op een veilige plaats stil en bel de mobiliteitsservice! Mobiliteitsservice: 088-2692888 Twijfelt u? Bel dan Van den Udenhout 073-64644444 Lampje Betekenis ROOD Niet goed, zet uw auto op een veilige plaats stil en bel de mobiliteitsservice! Centraal waarschuwingslampje:

Nadere informatie

Mercedes-benz E-klasse

Mercedes-benz E-klasse Emile Bakker Emilebakker.nl http://www.emilebakker.nl Mercedes-benz E-klasse 79,491.00 Advertentienr : 2513164 KM-stand : 3000 Bouwjaar : 2017 Brandstof : Benzine Transmissie : Automaat Import : Ja Algemene

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

LCD scherm va LCD scherm

LCD scherm va LCD scherm scherm 1. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica

Nadere informatie

Bovag checklist. werkorder Klant. Auto. De Auto Avenue Tilburg BV. Straat Kapt. Hatterasstraat 11

Bovag checklist. werkorder Klant. Auto. De Auto Avenue Tilburg BV. Straat Kapt. Hatterasstraat 11 Bovag checklist dd. 18-9-2017 werkorder 148451 Klant Auto Naam De Auto Avenue Tilburg BV Kenteken 83-LRL-3 Straat Kapt. Hatterasstraat 11 Postcode 5015 BB Plaats Tilburg E-mail marco@deautoavenue.nl Type

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Renault Kadjar ,- Specificaties. Omschrijving. 1.5 dci Bose 110 PK. Panoramadak, Navi, Bose, LED, 19'', Camera, Winter-Pack

Renault Kadjar ,- Specificaties. Omschrijving. 1.5 dci Bose 110 PK. Panoramadak, Navi, Bose, LED, 19'', Camera, Winter-Pack Renault Kadjar 1.5 dci Bose 110 PK. Panoramadak, Navi, Bose, LED, 19'', Camera, Winter-Pack Specificaties Datum: 01-12-2016 Tellerstand: 47.330 km Brandstof: Diesel Transmissie: Handgeschakeld / 6 Vermogen:

Nadere informatie

Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGSLAMPJES

Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGSLAMPJES Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGSLAMPJES H6433L Voorzichtig: Vooral de RODE waarschuwingslampjes zijn van essentieel belang; door het branden van die waarschuwingslampjes wordt aangegeven dat sprake is

Nadere informatie

Praktijk Vragen over auto

Praktijk Vragen over auto Praktijk Vragen over auto BANDEN: Wat moet je controleren op Auto banden 1- spannig: Meters/Lampjes Juiste banden spanning hangt af: Auto (merk, Type, gewicht) maat Gewicht lading (of aantal personen).

Nadere informatie

4 - IN EEN OOGOPSLAG

4 - IN EEN OOGOPSLAG 4 - IN EEN OOGOPSLAG IN EEN OOGOPSLAG - 5 COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar. 2. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 3. Airbag bestuurder. Claxon. 4. Instrumentenpaneel.

Nadere informatie

Porsche Cayenne 134, Algemene informatie. Technische informatie. Opties. logo

Porsche Cayenne 134, Algemene informatie. Technische informatie. Opties. logo logo Emile Bakker Emilebakker.nl http://www.emilebakker.nl Image not found or type unknown Porsche Cayenne 134,428.00 Advertentienr : 2431519 KM-stand : 4600 Bouwjaar : 2016 Brandstof : Diesel Transmissie

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

Bovag checklist. werkorder Klant. Auto. De Auto Avenue Tilburg BV. Mitsubishi Space Star 1.8 Comfort. Straat Kapt.

Bovag checklist. werkorder Klant. Auto. De Auto Avenue Tilburg BV. Mitsubishi Space Star 1.8 Comfort. Straat Kapt. Bovag checklist dd. 18-9-2017 werkorder 148388 Klant Auto Naam De Auto Avenue Tilburg BV Kenteken 33-LR-VZ Straat Kapt. Hatterasstraat 11 Type Mitsubishi Space Star 1.8 Comfort Postcode 5015 BB Plaats

Nadere informatie

2 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG

2 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 2 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 3 1 Stuurwiel met airbag en claxon 2 Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers 11 Voorruitontwaseming 12 Zijruitontwaseming 13 Verstelbaar zijventilatierooster

Nadere informatie

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1 FordKa Instructieboekje Owner s handbook Feel the difference K10468_Service_Portfolio_090508.1 1 09.05.2008 15:52:47 Uhr 001-025 Ford KA NL 22-07-2008 9:45 Pagina

Nadere informatie

VOORWAARDEN KIA SERVICE PLAN (VOOR 3 JAAR ONDERHOUD)

VOORWAARDEN KIA SERVICE PLAN (VOOR 3 JAAR ONDERHOUD) VOORWAARDEN KIA SERVICE PLAN (VOOR 3 JAAR ONDERHOUD) Met het Kia Service Plan bent u op voorhand verzekerd van 3 jaar onderhoud van uw nieuwe Kia door uw officiële Kia-dealer of erkend Kia-reparateur.

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T D U C A T O G E B R U I K E N O N D E R H O U D Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! INSTRUCTIEBOEKJE UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de

Nadere informatie

UW 206 CC IN EEN OOGOPSLAG

UW 206 CC IN EEN OOGOPSLAG 2 UW 206 CC IN EEN OOGOPSLAG UW 206 CC IN EEN OOGOPSLAG 3 1 Airbag bestuurder Claxon 2 Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers 3 Uitschakeling airbag aan passagierszijde* 4 Schakelaar stoelverwarming

Nadere informatie

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Panda. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

LCD scherm ve LCD scherm

LCD scherm ve LCD scherm scherm. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica zelf

Nadere informatie

Elektrische installatie

Elektrische installatie Elektrische installatie INSTRUMENTEN - DASHBOARD Diagnose - Inleiding - 1 Diagnose - Werking van het systeem - 9 Diagnose - Aansluiting rekeneenheid - 13 Diagnose - Vervangen van organen - 15 Diagnose

Nadere informatie

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist BEDIENINGSUITLEG 1 - Bestuurderszetel 17 - Hendel stuurafstelling 2 - Sleutelschakelaar (START) 18 - Bedieningshendel hijsen linker

Nadere informatie

DACIA LOGAN VAN/PICK-UP PRIJSLIJST januari 2012

DACIA LOGAN VAN/PICK-UP PRIJSLIJST januari 2012 DACIA LOGAN VAN/PICK-UP PRIJSLIJST januari 2012 VERSIEPRIJZEN LOGAN VAN/PICK-UP Dacia Logan Van Motor Uitvoering CATALOGUSPRIJS BTW BPM* CONSUMENTENPRIJS Netto INCL. BTW en BPM 1.6 MPI 85 Euro 5 Logan

Nadere informatie

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben

Nadere informatie