INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK KLOKKEN. Display

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK KLOKKEN. Display"

Transcriptie

1 INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK Display De klokken en verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel geven informatie over de werking van de auto. KLOKKEN 1. Toerenteller. Geeft het motortoerental aan (x 1000 t/min). 2. Brandstofniveaumeter. Geeft de resterende hoeveelheid brandstof in de tank aan. 3. Koelvloeistoftemperatuurmeter. Geeft de koelvloeistoftemperatuur aan ( Celsius). 4. Snelheidsmeter. Geeft de wagensnelheid aan (km/h). 5. Display. 6. Knop nulstelling. Knop voor de nulstelling van de geselecteerde functie (dagteller of onderhoudsindicator). 7. Dimmer dashboardverlichting. Voor instelling van de lichtsterkte van de dashboardverlichting. A. Snelheidsregelaar. Snelheidsbegrenzer. (km/h) B. Dagteller. (km) C. Onderhoudsindicator. (km), vervolgens, Kilometerteller. (km) Deze drie functies worden achtereenvolgens weergegeven als het contact wordt aangezet. Raadpleeg voor meer informatie over de werking en de weergave van een bepaalde functie het desbetreffende hoofdstuk. 15

2 CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN CONTROLELAMPJES Bijbehorende waarschuwingen Sommige controlelampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.! Controlelampjes kunnen constant branden of knipperen. Een aantal controlelampjes heeft beide mogelijkheden. Of het constant branden of knipperen van een controlelampje duidt op een storing, is afhankelijk van de werkingsfase van de auto. De controlelampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje). Bij het aanzetten van het contact Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingslampjes enkele seconden branden. Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan. Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft. 16

3 Controlelampjes ingeschakelde functies De volgende controlelampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld. Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen Richtingaanwijzer links knippert, met geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt. Richtingaanwijzer rechts knippert, met geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt. Dimlicht permanent. De lichtschakelaar staat in de stand "Dimlicht". Draai de schakelaar in de gewenste stand. Grootlicht permanent. Als u de lichtschakelaar naar u toe trekt. Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen naar dimlicht. Mistlampen vóór permanent. De mistlampen vóór zijn ingeschakeld. Draai de ring twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen. Mistachterlichten permanent. De mistachterlichten zijn ingeschakeld. Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen. Voorgloeien dieselmotor permanent. Het contactslot staat in de tweede stand (Contact). Wacht met starten tot het controlelampje is gedoofd. De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden. 17

4 CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Het branden van een van deze verklikkerlampjes gaat gepaard met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen Passagiersairbag permanent. De schakelaar aan passagierszijde op het dashboardkastje staat in de stand " OFF ". De frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. In dit geval kunt u een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" plaatsen. Zet de schakelaar in de stand " ON " om de frontairbag aan passagierszijde in te schakelen. Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de "rug in de rijrichting". De passagiersairbag wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. knippert. De airbag is defect. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk. ESP/ASR permanent. De toets linksonder op het dashboard wordt ingedrukt. Het bijbehorende controlelampje gaat branden. De functie ESP/ASR wordt uitgeschakeld. ESP: dynamische stabiliteitscontrole. ASR: antispinregeling. Druk op de toets om de functie ESP/ASR in te schakelen. Het controlelampje dooft. Het systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld bij snelheden hoger dan ongeveer 50 km/h. De functie ESP/ASR wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. 18

5 Waarschuwingslampjes Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen. Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het multifunctionele display wordt weergegeven. Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk. Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen STOP permanent in combinatie met een ander waarschuwingslampje. Dit waarschuwingslampje brandt bij een storing met betrekking tot het remsysteem, de motoroliedruk of bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Zet het contact af en neem contact op met het PEUGEOT-netwerk. + Remsysteem permanent. permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje ABS. Het remvloeistofniveau is te laag. Er is een storing in de elektronische remdrukregelaar (REF). Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een artikelnummer van PEUGEOT. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren bij het PEUGEOT-netwerk. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk. Antiblokkeersysteem (ABS) permanent. Er is een storing in het antiblokkeersysteem. De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk. Dynamische stabiliteitscontrole (ESP/ASR) knippert. permanent. De ESP-/ASR-regeling is actief. Storing in de ESP-/ASRregeling, tenzij deze is uitgeschakeld en het lampje in de schakelaar brandt. Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een betere koersstabiliteit. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk. 19

6 CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen Zelfdiagnose motor permanent. knippert. Er is een storing in de emissieregeling. Er is een storing in het motormanagementsysteem. Het controlelampje moet doven als de motor wordt gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als dit niet het geval is. Kans op beschadiging van de katalysator. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk. Laag brandstofniveau permanent, met de wijzer in het rode gebied. Als het lampje gaat branden zit er nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank. Vanaf dit moment worden de laatste liters brandstof in de tank aangesproken. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Dit controlelampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is. Inhoud brandstoftank: ongeveer 50 liter. Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken. Te hoge koelvloeistoftemperatuur permanent, met de wijzer in het rood. De temperatuur van de koelvloeistof is te hoog. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof tot de motor is afgekoeld. Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk. Motoroliedruk permanent. Er is een storing in de motorsmering. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk. 20

7 Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen Laadstroom accu permanent. Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde of losgeraakte accuklemmen, aandrijfriem dynamo ontspannen of gebroken...). Het lampje moet doven als de motor wordt gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als dit niet het geval is. permanent, bij een snelheid lager dan 10 km/h. Een of meer portier e n geopend permanent in combinatie met een geluidssignaal, bij een snelheid hoger dan 10 km/h. Eén van de portieren is niet goed gesloten. Sluit het desbetreffende portier. Veiligheidsgordel niet vastgemaakt of losgemaakt. permanent. De bestuurder heeft zijn veiligheidsgordel niet vastgemaakt of losgemaakt. Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder. tijdelijk. Het lampje brandt gedurende enkele seconden en dooft als het contact wordt aangezet. Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als dit niet het geval is. Airbags permanent. Er is een storing in een van de airbags of de pyrotechnische gordelspanners. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk. 21

8 CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER De koelvloeistoftemperatuurmeter geeft de bestuurder tijdens het rijden informatie over de koelvloeistoftemperatuur. De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele minuten rijden te stijgen. Alvorens koelvloeistof bij te vullen: wacht tot de motor is afgekoeld, draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen, verwijder vervolgens de dop, vul bij tot aan het merkteken "MAXI" (cirkelvormig streepje). Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in: - zone A, is de temperatuur in orde, - zone B, is de temperatuur te hoog. Het verklikkerlampje te hoge koelvloeistoftemperatuur 1 gaat branden in combinatie met het verklikkerlampje STOP, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk. i Bij de benzinemotoren wordt de motorkoeling elektronisch aangestuurd om het brandstofverbruik te verminderen. De koelvloeistoftemperatuur is dus niet meer alleen afhankelijk van de buitentemperatuur en de gebruiksomstandigheden van de auto. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de koelvloeistoftemperatuur in stadsverkeer bij koud weer iets hoger is dan bij warm weer. 22

9 ONDERHOUDSINDICATOR De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van het eerstvolgende onderhoud volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator op basis van twee parameters: - het aantal afgelegde kilometers, - de verstreken tijd sinds het laatste onderhoud. De afstand tot de eerstvolgende beurt is meer dan km Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot het eerstvolgende onderhoud aan. Voorbeeld: De afstand tot het eerstvolgende onderhoud bedraagt km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan: 5 seconden na het aanzetten van het contact verdwijnt de sleutel ; de teller geeft weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan. De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan km Voorbeeld: de afstand tot het eerstvolgende onderhoud bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan: 5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden. 23

10 CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden. Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan: Op 0 zetten van de onderhoudsindicator 5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden. De onderhoudsindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden. Voer dit als volgt uit: zet het contact af, druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt, zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen, laat de knop los als het display "=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt. i De factor tijd kan worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers, afhankelijk van de rijgewoonten van de bestuurder. De sleutel kan ook gaan branden als het interval van twee jaar is overschreden. i Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen. 24

11 KILOMETERTELLER De kilometerteller geeft de totale kilometerstand van de auto aan. DIMMER DASHBOARDVERLICHTING U kunt de lichtsterkte van het instrumentenpaneel handmatig aanpassen aan het licht van de omgeving. De kilometerteller en dagteller worden gedurende 30 seconden weergegeven bij het afzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto. DAGTELLER De dagteller geeft het aantal gereden kilometers weer nadat de bestuurder de teller op 0 heeft gezet. Druk bij aangezet contact op de knop tot de dagteller op 0 staat. Actief Als de verlichting van de auto is ingeschakeld: druk op de knop om de sterkte van de verlichting van het instrumentenpaneel te variëren, als de verlichting de zwakste stand heeft bereikt, laat de knop dan los en druk hem opnieuw in om de verlichting weer feller te maken, of als de verlichting de sterkste stand heeft bereikt, laat de knop dan los en druk hem opnieuw in om de verlichting weer zwakker te maken, laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt. Inactief De verlichting van het instrumentenpaneel kan niet worden ingesteld als de verlichting van de auto is uitgeschakeld. 25

12 CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN MONOCHROOM DISPLAY A Dit display kan de volgende informatie weergeven: - de tijd, - de datum, - de buitentemperatuur * (knippert bij een temperatuur tussen -3 et 3 C), - de informatie van de radio, - de controle op geopende portieren (bijv.: "portier links voor geopend",...), - de waarschuwingsmeldingen (bijv.: "batterij afstandsbediening leeg") en de status van de functies van de auto (bijv.: "spaarstand actief"), kort weergegeven. Instellen van de parameters Houd de knop 1 gedurende twee seconden ingedrukt om de gegevens in te stellen. Zodra een gegeven knippert, kan het worden gewijzigd. Vervolgens kunnen door het indrukken van de knop 1 in onderstaande volgorde de verschillende gegevens geselecteerd worden: - taal, - uren (12 of 24 uur), - minuten, - jaar, - maand, - dag, - temperatuureenheden (graden Celsius of Fahrenheit). Door de knop 2 in te drukken kan het geselecteerde gegeven gewijzigd worden. Houd de knop ingedrukt om de instelling in een hoger tempo te wijzigen (terug naar het begin na de laatste waarde). Als de knop gedurende 7 seconden niet wordt ingedrukt, geeft het display het basisscherm weer en zijn de gewijzigde gegevens opgeslagen. Opmerking: druk kort op de knop 2 om gedurende enkele seconden de buitentemperatuur weer te geven. Wanneer de buitentemperatuur tussen -3 en 3 C is, wordt de temperatuur weergegeven in plaats van de tijd. 26 * Uitsluitend met automatische airconditioning.

13 MONOCHROOM DISPLAY B Dit kan de volgende informatie weergeven: - de tijd, - de datum, - de buitentemperatuur * (knippert tussen -3 et 3 C), - controle op geopende portieren. Het display geeft schematisch aan of een portier geopend is, - waarschuwingen (bijv.: "storing laden accu") of berichten (bijv.: "brandstofniveau laag") die tijdelijk worden weergegeven, kunnen worden gewist door op knop 1 of 2 te drukken, - de boordcomputer. Instellen van de gegevens Druk knop 1 in en houd deze gedurende 2 seconden ingedrukt. Het eerste gegeven knippert en kan worden veranderd. Hierna kunnen door het indrukken van knop 1 achereenvolgens de verschillende gegevens geselecteerd worden: - taal, - snelheidseenheden (km of mijl), - temperatuureenheden (graden Celsius of Fahrenheit), - tijdsaanduiding (in 12 of 24 uur), - uren, - minuten, - jaar, - maand, - dag. Door het indrukken van knop 2 kan het geselecteerde gegeven worden gewijzigd. Houd de knop ingedrukt om de gegevens in een hoger tempo in te stellen. Als de knop gedurende 7 seconden niet wordt ingedrukt, geeft het display het oorspronkelijke scherm weer en zijn de wijzigingen opgeslagen. Opmerking : Door knop 2 kort in te drukken wordt de buitentemperatuur gedurende enkele seconden weergegeven. Als de buitentemperatuur tussen -3 et 3 C ligt, wordt de temperatuur weergegeven in plaats van de tijd. * Uitsluitend met automatische airconditioning. 27

14 CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN BOORDCOMPUTER Als de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar meermaals wordt ingedrukt, worden achtereenvolgens aangegeven: DISPLAY B Actieradius In deze stand geeft de computer aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden. Opmerking: dit getal kan verhoogd worden door een verandering in de rijstijl of van het landschap, die een aanzienlijke verlaging van het momentele verbruik tot gevolg heeft. Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, worden drie streepjes weergegeven. Na het tanken wordt de actieradius weer weergegeven zodra deze meer dan 100 km bedraagt. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk wanneer er tijdens het rijden horizontale streepjes in plaats van cijfers op het display verschijnen. Afgelegde afstand In deze stand geeft de boordcomputer de afgelegde afstand sinds de laatste nulstelling aan. Gemiddelde snelheid Dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan) de actieradius, - de afgelegde afstand, - het gemiddelde verbruik, - het momentele verbruik, - de gemiddelde snelheid. OP 0 ZETTEN Druk meer dan 2 seconden op de knop. Gemiddeld verbruik Dit is het gemiddelde brandstofverbruik sinds de laatse nulstelling van de boordcomputer. Momenteel verbruik Dit is het gemiddelde brandstofverbruik dat geregistreerd is tijdens de laatste seconden. Deze informatie verschijnt alleen als er met een snelheid van meer dan 30 km/h wordt gereden.

15 VENTILATIE De ventilatie zorgt voor een optimaal comfort in het interieur. De lucht in het interieur wordt gefilterd en wordt van buitenaf toegevoerd via het luchtrooster op de motorkap, of in het interieur gerecirculeerd. Luchtgeleiding De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder via verschillende circuits worden toegevoerd: - rechtstreekse toevoer naar het interieur (toevoer van buitenlucht), - toevoer via het verwarmingscircuit, - toevoer via het circuit van de airconditioning. Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de verschillende circuits wordt gemengd om het gewenste comfortniveau te bereiken. Stel de luchtverdeling in: de lucht wordt via de gewenste uitstroomopeningen over het interieur verdeeld. Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid wordt verhoogd of verlaagd. Bedieningspaneel Het systeem wordt bediend via de knoppen op de middenconsole. Volgens uitvoering zijn de volgende functies aanwezig: - temperatuurregeling, - luchtopbrengstregeling, - regeling luchtverdeling, - ontdooien en ontwasemen, - handbediende of automatische airconditioning. Luchtverdeling 1. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorruit. 2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de zijruiten. 3. Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters. 4. Afsluitbare en verstelbare middelste ventilatieroosters. 5. Uitstroomopeningen beenruimte voorpassagiers. 6. Uitstroomopeningen onderzijde (onder de voorstoelen). * * Uitsluitend aanwezig in combinatie met de automatische airconditioning. 29

16 i Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht: Als de binnentemperatuur zeer hoog blijft nadat de auto lang in de zon heeft gestaan, kunt u het passagierscompartiment kort ventileren. Zet de knop van de luchtopbrengst zodanig dat de interieurlucht goed ververst wordt. Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de luchtinlaatopening op de motorkap, de ventilatieroosters en de luchtdoorlaten onder de voorstoelen vrij blijven. Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. Controleer regelmatig de staat van het interieurfi lter en laat de fi lterelementen periodiek vervangen (zie het hoofdstuk Controles ). Wij raden u een gecombineerd interieurfi lter aan. Dankzij het speciale toegevoegde actieve filter draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag). Laat de airconditioning regelmatig controleren om het systeem in perfecte staat te houden. Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk. Het airconditioningssysteem is chloorvrij en niet schadelijk voor de ozonlaag. Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor. Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel. 30

17 VERWARMING/VENTILATIE De verwarming en ventilatie werken uitsluitend bij draaiende motor. 3. Regeling luchtopbrengst Draai de knop in één van de vier standen om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen. 4. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan van de voorruit en de zijruiten. Toevoer van buitenlucht. 1. Temperatuurregeling Draai de knop van blauw (koud) naar rood (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen. 2. Luchtverdeling Luchtstroom naar voorruit en zijruiten (ontwasemen-ontdooien). Luchtstroom naar voorruit, portierruiten en beenruimte. Luchtstroom naar de beenruimte. Deze instelling wordt aanbevolen bij een koud klimaat. Luchtstroom naar interieur (linker, rechter en middelste ventilatieroosters). Deze instelling wordt aanbevolen bij een warm klimaat. De luchtstroom kan worden gevarieerd door de knop in een tussenstand te zetten. Luchtrecirculatie. Zet om de luchtrecirculatiestand te gebruiken de knop 4 naar rechts in de stand Luchtrecirculatie. Zet, zodra de omstandigheden dit toelaten, de knop 4 weer in de stand Toevoer van buitenlucht om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het interieur afneemt. 31

18 HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor. Middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters. Deze instelling wordt aanbevolen voor landen met een warm klimaat. 4. Toevoer van buitenlucht/ Luchtrecirculatie Schuif de knop naar rechts in de stand Luchtrecirculatie in het interieur. Schuif de knop naar links in de stand Toevoer van buitenlucht. 1. Temperatuurregeling Draai de knop van blauw (koel) naar rood (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen. 2. Luchtopbrengst Draai de knop in één van de vier standen om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen. Wanneer de knop van de luchtopbrengstregeling in de stand OFF wordt gezet (uitschakeling van het systeem), wordt het thermische comfort niet meer geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd Luchtverdeling Voorruit en zijruiten. Voorruit, zijruiten en beenruimte. Beenruimte. Deze instellingen worden aanbevolen voor landen met een koud klimaat. De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan van de voorruit en de zijruiten. De recirculatiestand dient om de luchttoevoer af te sluiten bij stank en stofoverlast. Als de luchtrecirculatiestand gebruikt wordt terwijl de airco is ingeschakeld, wordt de capaciteit van de airco vergroot. Als de luchtrecirculatiestand bij vochtig weer wordt gebruikt, bestaat het risico dat de ruiten beslaan. Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht weer in om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan.

19 Ontdooien - Ontwasemen Ga voor het snel ontdooien of ontwasemen van de voorruit en zijruiten als volgt te werk: schuif de knop van de luchttoevoerregeling 4 in de stand Toevoer van buitenlucht, draai de knop van de luchtverdeling 3 in de stand Voorruit, draai de knoppen van de temperatuurregeling 1 en de luchtopbrengst 2 in de maximale stand, sluit de middelste ventilatieroosters, schakel de airconditioning in met de toets A/C. 5. Airconditioning AAN/UIT De airconditioning kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten: - s zomers: om de temperatuur in het interieur te verlagen, - s winters, bij vorst: om de ruiten snel te ontwasemen. Aan Druk op de toets A/C, het verklikkerlampje gaat branden. De airconditioning werkt niet als de knop van de luchtopbrengst 2 in de stand OFF staat. Uit Druk nogmaals op de toets A/C, het verklikkerlampje gaat uit. ACHTERRUITVERWARMING Aan De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij draaiende motor. Druk op deze toets om de achterruit te ontwasemen. Het verklikkerlampje van de toets gaat branden. Uit De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel van de airconditioning. De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig brandstofverbruik te voorkomen. U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Het verklikkerlampje van de toets gaat uit. Als de motor wordt afgezet voordat de achterruitverwarming automatisch wordt uitgeschakeld, wordt de achterruitverwarming weer ingeschakeld als de motor weer wordt gestart. Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruitverwarming uit omdat minder stroomverbruik leidt tot een lager brandstofverbruik. 33

20 Ontdooien - Ontwasemen Ga voor het snel ontdooien of ontwasemen van de voorruit en zijruiten als volgt te werk: schuif de knop van de luchttoevoerregeling 4 in de stand Toevoer van buitenlucht, draai de knop van de luchtverdeling 3 in de stand Voorruit, draai de knoppen van de temperatuurregeling 1 en de luchtopbrengst 2 in de maximale stand, sluit de middelste ventilatieroosters, schakel de airconditioning in met de toets A/C. 5. Airconditioning AAN/UIT De airconditioning kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten: - s zomers: om de temperatuur in het interieur te verlagen, - s winters, bij vorst: om de ruiten snel te ontwasemen. Aan Druk op de toets A/C, het verklikkerlampje gaat branden. De airconditioning werkt niet als de knop van de luchtopbrengst 2 in de stand OFF staat. Uit Druk nogmaals op de toets A/C, het verklikkerlampje gaat uit. ACHTERRUITVERWARMING Aan De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij draaiende motor. Druk op deze toets om de achterruit te ontwasemen. Het verklikkerlampje van de toets gaat branden. Uit De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel van de airconditioning. De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig brandstofverbruik te voorkomen. U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Het verklikkerlampje van de toets gaat uit. Als de motor wordt afgezet voordat de achterruitverwarming automatisch wordt uitgeschakeld, wordt de achterruitverwarming weer ingeschakeld als de motor weer wordt gestart. Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruitverwarming uit omdat minder stroomverbruik leidt tot een lager brandstofverbruik. 33

21 AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING 2. Temperatuurregeling De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit. Druk op de pijltjestoetsen 1 (omhoog en omlaag) om deze waarde te wijzigen. Instelling op een waarde van ongeveer 21 biedt een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een andere waarde instellen, die gebruikelijk tussen 18 en 24 ligt. Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor een optimale temperatuur de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil. 34 De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor. Automatische werking 1. Automatisch programma comfort Druk op de toets AUTO. Het symbool AUTO wordt weergegeven. Het is raadzaam deze stand te gebruiken: het systeem regelt de temperatuur, de luchtopbrengst, de luchtverdeling en de luchtrecirculatie automatisch en optimaal aan de hand van de door u ingestelde waarde. Het systeem kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten. Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken, wordt de ventilatie geleidelijk op het optimale niveau gebracht. Bij koud weer wordt de warme lucht uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten en de beenruimte van de passagiers verdeeld. 3. Automatisch programma zicht In sommige gevallen kan het automatische programma comfort niet toereikend blijken om de voorruit en zijruiten snel condens- en ijsvrij te maken (vocht, veel inzittenden, vorst...). Kies dan het automatisch programma zicht. Het systeem regelt automatisch de airconditioning en de luchtopbrengst en zorgt voor een optimale luchttoevoer naar de voorruit en zijruiten. Druk nogmaals op de toets AUTO om dit programma af te sluiten.

22 Handmatig instellen Het is mogelijk één of meer functies van de airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de overige functies automatisch worden geregeld. Druk op de toets AUTO om de automatische werking van de airconditioning te hervatten. 4. Airconditioning AAN/UIT Druk op deze toets om de airconditioning uit te schakelen. De aanduiding ECO wordt weergegeven. Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt het thermische comfort niet meer geregeld (vocht, beslagen ruiten). Druk de toets nogmaals in om de automatische werking van de airconditioning te hervatten. De aanduiding A/C wordt weergegeven. 5. Regeling luchtverdeling Druk deze toets herhaaldelijk in om de luchtstroom te verdelen naar: - de voorruit en zijruiten (ontwasemen of ontdooien), - de voorruit, de zijruiten en de beenruimte, - de beenruimte, - de middelste ventilatieroosters, de zijventilatieroosters en de beenruimte, - de middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters. 6. Regeling luchtopbrengst 7. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie! Druk op de toets - om de luchtopbrengst te verkleinen. Druk op de toets + om de luchtopbrengst te vergroten. Druk deze toets in om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het symbool van de luchtrecirculatie wordt weergegeven. Deze stand dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. Bovendien wordt aanbevolen deze stand te gebruiken om het interieur snel te laten afkoelen. Druk zodra de omstandigheden het toelaten de toets nogmaals in om de toevoer van buitenlucht weer te activeren en het beslaan van de ruiten te voorkomen. Gebruik de luchtrecirculatie alleen als dit echt nodig is (kans op beslaan van de ruiten en vermindering van de luchtkwaliteit).! Druk op de toets OFF. Hierdoor worden alle functies van het systeem uitgeschakeld. Het thermische comfort wordt niet meer geregeld. Door de rijwind blijft er nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd. Druk nogmaals op de toets OFF, AUTO of zicht om het systeem weer met de laatst ingestelde waarden in te schakelen. Het is niet raadzaam om langdurig met uitgeschakelde airconditioning te rijden. 35

23 36

24 VOORSTOELEN Om uw rijpositie optimaal in te kunnen stellen zijn de voorstoelen voorzien van een verstelling in lengterichting, een rugleuningverstelling en verstelbare hoofdsteunen. 1 - Verstelling in lengterichting Til de beugel op en schuif de stoel naar voren of naar achteren. 2 - Hoogteverstelling Trek de hendel omhoog. Verplaats uw gewicht om de stoel te verstellen. 3 - Toegang tot de achterbank (3-deurs), A of B volgens uitvoering A. Druk één van de twee handgrepen met de hand naar voren om de rugleuning neer te klappen en de zitting naar voren te schuiven. Als de stoel wordt teruggeduwd, komt deze automatisch weer in de oorspronkelijke stand terug. Let erop dat niet wordt verhinderd dat de stoel weer in de oorspronkelijke stand wordt teruggeschoven; dit is nodig om de stoel te vergrendelen. B. Druk één van de twee handgrepen met de hand naar voren om de rugleuning neer te klappen. De zitting schuift niet naar voren. Als de stoelrugleuning wordt teruggeduwd, komt deze automatisch weer in de oorspronkelijke stand terug. i Toegang tot de achterbank is niet mogelijk als de rugleuning van de voorstoel volledig naar achteren is geklapt. 4 - Rugleuningverstelling Duw de hendel naar achteren. 5 - Hoogteverstelling hoofdsteun Naar boven: trek de hoofdsteun omhoog. De hoofdsteun is op de juiste wijze ingesteld als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. De hoofdsteun is voorzien van een blokkeermechanisme waardoor de hoofdsteun niet naar beneden kan schuiven (veiligheidsvoorziening bij een botsing). Voor het lager zetten van de hoofdsteun moet tegelijkertijd: - de blokkeerpal op de linker geleider worden ingedrukt en, - de hoofdsteun omlaag worden geschoven. Druk de blokkeerpal in om een hoofdsteun te verwijderen.! Rijd nooit zonder hoofdsteunen; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld. Stoelverwarming Druk op de schakelaar op het bedieningspaneel naast het stuur. De temperatuur wordt automatisch geregeld. Druk opnieuw op de schakelaar om de stoelverwarming te onderbreken. Hoofdsteunen achter De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand (hoog) en een opbergstand (laag). Omlaag: druk op de blokkeerpal. De hoofdsteunen achter kunnen ook worden verwijderd. Trek de hoofdsteun om deze te verwijderen omhoog tot aan de aanslag en druk op de ontgrendelingsknop. 37

25 ZITPLAATSEN ACHTER U kunt de zitplaatsen achter of de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten. Neerklappen van de zitplaatsen achter: - til de zitting 1 aan de voorzijde op, - klap de zitting 1 tegen de rugleuning van de voorstoelen. - plaats de veiligheidsgordel onder de geleider 2, - trek aan de knop 3 om de rugleuning 4 los te maken, - verwijder de hoofdsteun, of schuif deze omlaag, - klap de rugleuning 4 neer. Terugplaatsen: - klap de rugleuning omhoog, - klap de zitting neer, - breng de sluitingen van de veiligheidsgordels in de juiste positie alvorens de zitting aan de voorzijde te vergrendelen, - controleer of de stoelen goed vergrendeld zijn, De knop 3 moet omlaag staan.! Kantel altijd eerst de zitting omhoog alvorens de rugleuning neer te klappen (voorkomen van beschadiging).! Let op dat de gordels niet worden vastgeklemd. 38

26 ACHTERBANK Neerklappen van de achterbank: - til de zitting 1 aan de voorzijde op, - klap de zitting 1 tegen de rugleuning van de voorstoelen. - plaats de veiligheidsgordel onder de geleider 2, - trek aan de knoppen 3 om de rugleuning 4 los te maken, - verwijder de hoofdsteunen, of schuif deze omlaag, - klap de rugleuning 4 neer. Terugplaatsen: - klap de rugleuning omhoog, - klap de zitting neer, - breng de sluitingen van de veiligheidsgordels in de juiste positie alvorens de zitting aan de voorzijde te vergrendelen, - controleer of de achterbank goed is vergrendeld, De knoppen 3 moeten omlaag staan.! Kantel altijd eerst de zitting omhoog alvorens de rugleuning neer te klappen (voorkomen van beschadiging).! Let op dat de gordels niet worden vastgeklemd. 39

27 Verwijderen van achterbankzitting Neerklapbare rugleuning VERVOER VAN LANGE VOORWERPEN - Klap de zitting tegen de rugleuning van de voorstoelen. - Knijp de lippen in om de zitting los te maken. - Verwijder de zitting. - Verwijder de hoofdsteun om de rugleuning volledig neer te kunnen klappen. - Druk één van de knoppen 5 naar achteren om de rugleuning neer te klappen. Voorstoel: - Klap de rugleuning neer met de hendel 5 (zie de desbetreffende paragraaf). Achterbank: - Verwijder de zitting. - Klap de rugleuning naar voren. 40

28 SPIEGELS Buitenspiegels De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. Handmatig verstelbare buitenspiegels buitenspiegels Binnenspiegel Verstellen Beweeg de hendel in de vier richtingen om de spiegel in de gewenste stand te verstellen. Inklappen Tijdens het parkeren kunt u de spiegels ter bescherming handmatig inklappen. Uitklappen Klap voordat u de motor start de spiegels uit. Verstellen Draai de knop 1 naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. Beweeg de knop 1 in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen. Zet de knop 1 weer in het midden. Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto. De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand (antiverblinding). Verstellen Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat. Dag-/nachtstand Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten. Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand. Stel de spiegels om veiligheidsredenen zo af, dat de dode hoek minimaal is. 41

29 STUURWIELVERSTELLING Het stuurwiel kan in hoogte worden versteld voor een optimale zithouding van de bestuurder. De zonneklep kan zowel omlaag als naar opzij worden geklapt en is voorzien van een make-upspiegel met verlichting. De zonnekleppen zijn voorzien van een make-upspiegel. Aan bestuurderszijde is deze spiegel voorzien van een klep. UITNEEMBARE ASBAK Verstellen Zorg dat de auto stilstaat en duw de hendel omlaag om het stuurwiel te ontgrendelen. Verstel het stuurwiel in hoogte. Beweeg de hendel omhoog om het stuurwiel te vergrendelen.! Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto. De asbak kan aan de voor- of achterzijde van de middenconsole bij de handrem zijn geplaatst. Trek aan het deksel om de asbak te openen. Leegmaken: verwijder de asbak door deze naar boven te trekken. 42

30 STUURWIELVERSTELLING Het stuurwiel kan in hoogte worden versteld voor een optimale zithouding van de bestuurder. De zonneklep kan zowel omlaag als naar opzij worden geklapt en is voorzien van een make-upspiegel met verlichting. De zonnekleppen zijn voorzien van een make-upspiegel. Aan bestuurderszijde is deze spiegel voorzien van een klep. UITNEEMBARE ASBAK Verstellen Zorg dat de auto stilstaat en duw de hendel omlaag om het stuurwiel te ontgrendelen. Verstel het stuurwiel in hoogte. Beweeg de hendel omhoog om het stuurwiel te vergrendelen.! Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto. De asbak kan aan de voor- of achterzijde van de middenconsole bij de handrem zijn geplaatst. Trek aan het deksel om de asbak te openen. Leegmaken: verwijder de asbak door deze naar boven te trekken. 42

31 12V-AANSLUITING DASHBOARDKASTJE INDELING BAGAGERUIMTE De 12V-aansluiting kan worden gebruikt als het contact in de stand accessoires (1e stand van de sleutel) of AAN staat. Trek aan de handgreep om het dashboardkastje te openen. 1. Vak voor boorddocumentatie. 2. Bekerhouder. 3. Pennenhouder. 4. Brillenvak. 5. Kaartenvak. 6. Muntenvak. Hoedenplank Verwijderen van de hoedenplank: - maak de twee koorden 1 los, - til de hoedenplank iets op en verwijder hem. Er zijn meerdere mogelijkheden om de hoedenplank op te bergen: - achter de voorstoelen, - plat in de bagageruimte. Gevarendriehoek Afhankelijk van het land van bestemming kan een gevarendriehoek in de bagageruimte worden opgeborgen. 43

32 12V-AANSLUITING DASHBOARDKASTJE INDELING BAGAGERUIMTE De 12V-aansluiting kan worden gebruikt als het contact in de stand accessoires (1e stand van de sleutel) of AAN staat. Trek aan de handgreep om het dashboardkastje te openen. 1. Vak voor boorddocumentatie. 2. Bekerhouder. 3. Pennenhouder. 4. Brillenvak. 5. Kaartenvak. 6. Muntenvak. Hoedenplank Verwijderen van de hoedenplank: - maak de twee koorden 1 los, - til de hoedenplank iets op en verwijder hem. Er zijn meerdere mogelijkheden om de hoedenplank op te bergen: - achter de voorstoelen, - plat in de bagageruimte. Gevarendriehoek Afhankelijk van het land van bestemming kan een gevarendriehoek in de bagageruimte worden opgeborgen. 43

33 SLEUTELS Starten van de motor Vergrendelen Druk op de knop A om de auto te vergrendelen. Dit wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Centrale vergrendeling en ontgrendeling Met behulp van de sleutel in het slot van een van de voorportieren kunnen de portieren en de achterklep vergrendeld of ontgrendeld worden. Als één van de portieren geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet. Als de bagageruimte geopend is, werkt de centrale vergrendeling wel. Afstandsbediening Met de afstandsbediening kunnen dezelfde functies als met de sleutel worden uitgevoerd. Ontgrendelen Druk op de knop B om de auto te ontgrendelen. Dit wordt bevestigd door het snel knipperen van de richtingaanwijzers. i Druk de knoppen van de afstandsbediening niet buiten het bereik van de auto in. Hierdoor kan de afstandsbediening buiten werking raken. In dat geval moet de afstandsbediening opnieuw gesynchroniseerd worden (zie het desbetreffende hoofdstuk). De vier standen van de sleutel in het contact-/stuurslot zijn: 1. Stand STOP: contact afgezet. 2. 1e stand, stand Accessoires: contact afgezet, maar accessoires functioneren wel. 3. 2e stand, stand Contact: contact AAN. 4. Stand Starten: de startmotor wordt in werking gezet.! Zorg dat er geen gewicht (bijvoorbeeld een zware sleutelhanger...) aan de sleutel hangt, dit kan namelijk storingen aan het contactslot veroorzaken. 44

34 ! Sleutels Noteer de sleutelnummers zorgvuldig. De sleutelcode is als streepjescode aangegeven op het label bij de sleutel. Afstandsbediening De radiografi sche afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. De afstandsbediening functioneert niet als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren. Vergrendelen van de auto Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met af-standsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur. Diefstalbeveiliging Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering, dit kan tot storingen leiden. Bij het aanschaffen van een gebruikte auto Laat uw sleutels door het PEUGEOT-netwerk in het elektronische geheugen opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart. Verlies van sleutels Ga met het kentekenbewijs van uw auto en uw identiteitsbewijs naar het PEUGEOT-netwerk. Het PEUGEOT-netwerk kan de sleutelcode en de transpondercode opzoeken en een nieuwe sleutel voor u bestellen. Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt. 46

35 SLEUTELS Starten van de motor Vergrendelen Druk op de knop A om de auto te vergrendelen. Dit wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Centrale vergrendeling en ontgrendeling Met behulp van de sleutel in het slot van een van de voorportieren kunnen de portieren en de achterklep vergrendeld of ontgrendeld worden. Als één van de portieren geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet. Als de bagageruimte geopend is, werkt de centrale vergrendeling wel. Afstandsbediening Met de afstandsbediening kunnen dezelfde functies als met de sleutel worden uitgevoerd. Ontgrendelen Druk op de knop B om de auto te ontgrendelen. Dit wordt bevestigd door het snel knipperen van de richtingaanwijzers. i Druk de knoppen van de afstandsbediening niet buiten het bereik van de auto in. Hierdoor kan de afstandsbediening buiten werking raken. In dat geval moet de afstandsbediening opnieuw gesynchroniseerd worden (zie het desbetreffende hoofdstuk). De vier standen van de sleutel in het contact-/stuurslot zijn: 1. Stand STOP: contact afgezet. 2. 1e stand, stand Accessoires: contact afgezet, maar accessoires functioneren wel. 3. 2e stand, stand Contact: contact AAN. 4. Stand Starten: de startmotor wordt in werking gezet.! Zorg dat er geen gewicht (bijvoorbeeld een zware sleutelhanger...) aan de sleutel hangt, dit kan namelijk storingen aan het contactslot veroorzaken. 44

36 Stuurslot Ontgrendel het stuurwiel door vóór het starten het stuurwiel iets te draaien terwijl u gelijktijdig de contactsleutel omdraait. Trap het koppelingspedaal in tijdens het starten om het aanslaan te vergemakkelijken. i Sleutel in contact-/stuurslot Als de sleutel in het contact-/stuurslot wordt gelaten, klinkt een geluidssignaal bij het openen van het bestuurdersportier. Lokaliseren van de auto Om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats: Druk op de knop A, de plafonniers gaan branden en de knipperlichten knipperen gedurende enkele seconden. Batterij van afstandsbediening vervangen Type batterij: CR2016 / 3 V. Er verschijnt een melding op het display B als de batterij van de afstandsbediening leeg is. Draai de schroef los en wip het huis met een muntstuk bij het oog los om de batterij te vervangen. Als de afstandsbediening na het vervangen van de batterij niet werkt, moet deze opnieuw gesynchroniseerd worden. Synchroniseren van de afstandsbediening Zet het contact uit. Zet het contact weer aan. Druk direct gedurende enkele seconden op de knop A. Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit het contactslot. De af-standsbediening werkt nu weer. ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING Deze diefstalbeveiliging blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. In de sleutel is een chip aangebracht die over een specifi eke code beschikt. Bij het aanzetten van het contact moet de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering, waarna de motor gestart kan worden. Bij een storing in het systeem zal, als het contact wordt aangezet (2e stand van de sleutel), het verklikkerlampje van de schakelaar centrale vergrendeling op de middenconsole snel gaan knipperen. De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk. 45

37 ! Sleutels Noteer de sleutelnummers zorgvuldig. De sleutelcode is als streepjescode aangegeven op het label bij de sleutel. Afstandsbediening De radiografi sche afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. De afstandsbediening functioneert niet als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren. Vergrendelen van de auto Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met af-standsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur. Diefstalbeveiliging Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering, dit kan tot storingen leiden. Bij het aanschaffen van een gebruikte auto Laat uw sleutels door het PEUGEOT-netwerk in het elektronische geheugen opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart. Verlies van sleutels Ga met het kentekenbewijs van uw auto en uw identiteitsbewijs naar het PEUGEOT-netwerk. Het PEUGEOT-netwerk kan de sleutelcode en de transpondercode opzoeken en een nieuwe sleutel voor u bestellen. Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt. 46

38 SLEUTELS Starten van de motor Vergrendelen Druk op de knop A om de auto te vergrendelen. Dit wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Centrale vergrendeling en ontgrendeling Met behulp van de sleutel in het slot van een van de voorportieren kunnen de portieren en de achterklep vergrendeld of ontgrendeld worden. Als één van de portieren geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet. Als de bagageruimte geopend is, werkt de centrale vergrendeling wel. Afstandsbediening Met de afstandsbediening kunnen dezelfde functies als met de sleutel worden uitgevoerd. Ontgrendelen Druk op de knop B om de auto te ontgrendelen. Dit wordt bevestigd door het snel knipperen van de richtingaanwijzers. i Druk de knoppen van de afstandsbediening niet buiten het bereik van de auto in. Hierdoor kan de afstandsbediening buiten werking raken. In dat geval moet de afstandsbediening opnieuw gesynchroniseerd worden (zie het desbetreffende hoofdstuk). De vier standen van de sleutel in het contact-/stuurslot zijn: 1. Stand STOP: contact afgezet. 2. 1e stand, stand Accessoires: contact afgezet, maar accessoires functioneren wel. 3. 2e stand, stand Contact: contact AAN. 4. Stand Starten: de startmotor wordt in werking gezet.! Zorg dat er geen gewicht (bijvoorbeeld een zware sleutelhanger...) aan de sleutel hangt, dit kan namelijk storingen aan het contactslot veroorzaken. 44

39 Stuurslot Ontgrendel het stuurwiel door vóór het starten het stuurwiel iets te draaien terwijl u gelijktijdig de contactsleutel omdraait. Trap het koppelingspedaal in tijdens het starten om het aanslaan te vergemakkelijken. i Sleutel in contact-/stuurslot Als de sleutel in het contact-/stuurslot wordt gelaten, klinkt een geluidssignaal bij het openen van het bestuurdersportier. Lokaliseren van de auto Om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats: Druk op de knop A, de plafonniers gaan branden en de knipperlichten knipperen gedurende enkele seconden. Batterij van afstandsbediening vervangen Type batterij: CR2016 / 3 V. Er verschijnt een melding op het display B als de batterij van de afstandsbediening leeg is. Draai de schroef los en wip het huis met een muntstuk bij het oog los om de batterij te vervangen. Als de afstandsbediening na het vervangen van de batterij niet werkt, moet deze opnieuw gesynchroniseerd worden. Synchroniseren van de afstandsbediening Zet het contact uit. Zet het contact weer aan. Druk direct gedurende enkele seconden op de knop A. Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit het contactslot. De af-standsbediening werkt nu weer. ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING Deze diefstalbeveiliging blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. In de sleutel is een chip aangebracht die over een specifi eke code beschikt. Bij het aanzetten van het contact moet de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering, waarna de motor gestart kan worden. Bij een storing in het systeem zal, als het contact wordt aangezet (2e stand van de sleutel), het verklikkerlampje van de schakelaar centrale vergrendeling op de middenconsole snel gaan knipperen. De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk. 45

40 RUITBEDIENING U kunt de ruiten handmatig of automatisch volledig openen en sluiten. 1. Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde. 2. Schakelaar ruitbediening passagierszijde. Elektrische ruitbediening Druk op of trek aan de schakelaar. De ruit stopt zodra u de schakelaar loslaat. Eentraps elektrische ruitbediening U hebt twee mogelijkheden: - handmatige bediening Duw of trek de schakelaar tot het zware punt. De ruit stopt zodra u de schakelaar loslaat. - automatische bediening Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. Bedien de schakelaar opnieuw om het openen of sluiten te stoppen. ZIJRUITEN ACHTER Bij de 3-deurs uitvoering zijn de achterste zijruiten uitstelbaar voor een optimale ventilatie van de achterste zitplaatsen. Openen Kantel de hendel naar voren. Duw tegen de ruit om deze te openen. Sluiten Trek de hendel naar binnen om de ruit te sluiten. Kantel de hendel volledig naar achteren om de ruit in de gesloten stand te vergrendelen. i Nadat de sleutel uit het contact is genomen, kunnen de ruiten nog ongeveer 45 seconden, of tot een voorportier wordt geopend, worden bediend. 47

41 PORTIEREN Openen van de portieren van buitenaf Vergrendelen/Ontgrendelen van binnenuit Automatische centrale vergrendeling van de portieren De portieren kunnen tijdens het rijden automatisch worden vergrendeld (snelheid hoger dan 10 km/h). Druk kort op knop A om de portieren bij een snelheid hoger dan 10 km/h tijdelijk te ontgrendelen. U kunt deze functie activeren of uit-schakelen. Openen van de portieren van binnenuit Druk op de knop A om de portieren te vergrendelen/ontgrendelen. Activeren Druk lang op knop A. Bij het inschakelen klinkt een geluidssignaal. Waarschuwingssignaal "portier geopend" Draaiende motor: er klinkt een geluidssignaal als een portier niet goed is gesloten. Rijdende auto: de plafonnier knippert in combinatie met een geluidssignaal als de knop van de plafonnier in de stand "verlichting aan bij het openen van een portier" staat. 48 Uitschakelen Druk lang op knop A. Opmerking : als één van de portieren is geopend, werken de vergrendeling van binnenuit en de automatische centrale vergrendeling niet. Als de achterklep is geopend, is de automatische centrale vergrendeling van de portieren wel actief.

42 KINDERBEVEILIGING VERGRENDELEN OF ONTGRENDELEN VAN DE ACHTERKLEP Noodbediening Hiermee kan bij een eventuele storing in de centrale vergrendeling de achter-klep mechanisch ontgrendeld worden. Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderbeveiliging om het openen van binnenuit te verhinderen. Draai de knop 1 een achtste omwenteling (45 graden) met de contactsleutel, richting het interieur van de auto. Controleer of de beveiliging correct is ingeschakeld. De knop 1 mag niet meer in verticale stand staan. Het vergrendelen en ontgrendelen van de achterklep gebeurt gelijktijdig met het ver- of ontgrendelen van de portieren. Druk op het slot om de achterklep te openen. De verlichting gaat branden als de achterklep wordt geopend. Ontgrendelen Klap de achterbank naar voren om vanuit het interieur bij het slot van de achterklep te komen. Trek aan de bekleding van de achterklep om het slot vrij te maken. Beweeg de ontgrendelknop 1 omhoog. 49

43 BRANDSTOFTANK Als de brandstofmeter een laag niveau aangeeft, is het raadzaam bij de eerstvolgende gelegenheid te tanken. Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 50 liter. Tanken Op een label aan de binnenzijde van de brandstoftank staat de voorgeschreven soort brandstof voor uw auto aangegeven. Er moet minimaal 5 liter brandstof worden getankt om er voor te zorgen dat de brandstofmeter het niveau weer aangeeft. Zolang de brandstofvuldop niet is vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de dop worden verwijderd. Bij het openen van de dop kan een geluid klinken door de aanzuiging van lucht. Dit verschijnsel is normaal en wordt veroorzaakt door het vacuüm dat ontstaat door de afdichting van het brandstofcircuit. Veilig tanken: zet altijd de motor af, steek de sleutel in de dop en draai de sleutel linksom, verwijder de dop, tank de auto af, maar laat het vulpistool nooit meer dan 3 keer afslaan ; indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden. Na het tanken: breng de dop aan, draai de sleutel naar rechts en verwijder deze vervolgens uit de dop. 50

44 Brandstofkwaliteit voor benzinemotoren Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen van het type E10 (deze bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en EN Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot 100% (type E100), worden alleen verkocht in Brazilië. Brandstofkwaliteit voor dieselmotoren Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kan worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%). Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt worden nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOTnetwerk. Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit). 51

45 LICHTSCHAKELAAR Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting van de auto selecteren en inschakelen. Verlichting De lichtschakelaar heeft verschillende standen om de zichtbaarheid van de auto en het zicht van de bestuurder te verbeteren, afhankelijk van de weersomstandigheden: - parkeerlicht: om gezien te worden, - dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden, - grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen zonder verkeer, - een mistachterlicht: voor een optimale zichtbaarheid van achteren, - mistlampen vóór: voor extra zicht bij slecht weer. Instellingen Het verlichtingssysteem van uw auto heeft verschillende extra automatische functies, afhankelijk van de opties, die afzonderlijk kunnen worden ingesteld: - follow me home verlichting, - automatische verlichting. Handbediening Draai ring A om de verlichting in te schakelen. Lichten uit Parkeerlichten Dim-/grootlicht Automatisch inschakelen van de verlichting Overschakelen van dim- naar grootlicht Trek de hendel naar u toe. Geluidssignaal vergeten verlichting Als het contact is afgezet, het automatisch inschakelen van de verlichting is uitgeschakeld en het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt. Mistlampen vóór/mistachterlicht De mistlampen en het mistachterlicht worden ingeschakeld door de ring naar voren te draaien en uitgeschakeld door de ring naar achteren te draaien. Het branden van de mistlampen wordt aangegeven door een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel. i Auto's met mistachterlicht (ring B) Het mistachterlicht werkt alleen in combinatie met dimlicht en grootlicht. Wanneer de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld, blijven het mistachterlicht en het dimlicht branden (draai de ring naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen. Het dimlicht en de parkeerlichten worden dan automatisch uitgeschakeld). 52

46 Auto's met mistlampen vóór en mistachterlicht (ring C) Follow me home De parkeer- en dimlichten kunnen gedurende ongeveer 30 seconden blijven branden als u de auto verlaat: - zet het contact in de stand STOP. - zet de verlichtingsschakelaar in de stand 0. - geef een lichtsignaal. - verlaat en vergrendel de auto. Richtingaanwijzers Links: omlaag. Rechts: omhoog. Mistlampen vóór (draai de ring 1 stand naar voren). De mistlampen vóór werken in combinatie met de parkeerlichten, het dimlicht en het grootlicht. Mistlampen vóór en mistachterlicht (draai de ring 2 standen naar voren). i Draai de ring twee standen naar achteren om achtereenvolgens het mistachterlicht en de mistlampen vóór te doven.! Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlampen vóór en het mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn. i Wanneer de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld of het dimlicht met de lichtschakelaar wordt uitgeschakeld, blijven de mistlampen vóór, het mistachterlicht en de parkeerlichten branden (draai de ring naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen. De parkeerlichten worden dan automatisch uitgeschakeld). 53

47 AUTOMATISCH INSCHAKELEN VAN DE VERLICHTING Het parkeerlicht en het dimlicht worden automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is of als de ruitenwissers onafgebroken wissen en worden uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of de ruitenwissers worden uitgeschakeld. Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor voldoende licht waarnemen en zullen de lichten niet automatisch worden ingeschakeld. Indien nodig moet u het dimlicht handmatig inschakelen. Bij de aflevering van de auto is deze functie ingeschakeld. In- of uitschakelen van de functie: - zet het contact in de stand accessoires (1e stand van de sleutel). - zet de lichtschakelaar in de stand 0. - houd het uiteinde van de lichtschakelaar meer dan 4 seconden ingedrukt. Dek de lichtsensor, die aan de regensensor is gekoppeld en zich in het midden van de voorruit, achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Deze sensor regelt de automatische verlichting. Controle van werking Inschakelen Bij het inschakelen van de functie is een geluidssignaal te horen en verschijnt een melding op het multifunctionele display. Uitschakelen Bij het uitschakelen van de functie klinkt een geluidssignaal. Als de bestuurder de verlichting handmatig bedient, wordt de functie tijdelijk uitgeschakeld. Bij een storing in de lichtsensor wordt de verlichting ingeschakeld, klinkt een geluidssignaal en verschijnt een melding op het multifunctionele display. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk. Afhankelijk van de belading van de auto wordt aanbevolen de koplampen te verstellen of 2 personen op de voorstoelen personen. 1. 5personen personen + maximaal toegestane belading. 3. Bestuurder + maximaal toegestane belading. Stand 0: basisinstelling. 54

48 RUITENWISSERSCHAKELAAR Met behulp van de ruitenwisserschakelaar kunt u de ruitenwissers voor en achter inschakelen om regen en vuil van de ruit te wissen. De ruitenwissers voor en achter zorgen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersomstandigheden. Instellingen Afhankelijk van de opties zijn de volgende automatische functies van de ruitenwissers mogelijk: - automatische werking ruitenwissers vóór, - automatisch inschakelen ruitenwisser achter bij inschakelen achteruitversnelling. Ruitenwissers vóór met intervalstand 2 Hoge snelheid (hevige neerslag). 1 Normale snelheid (matige regenval). I Interval. 0 Uit. Eén keer wissen (omlaag duwen). In de I ntervalstand wordt de snelheid van de wissers aangepast aan de rijsnelheid. Ruitenwissers vóór met automatische stand 2 Hoge snelheid (hevige neerslag). 1 Normale snelheid (matige regenval). AUTO Automatisch wissen. 0 Uit. Eén keer wissen (omlaag duwen). In de stand AUTO wordt de snelheid van de wissers aangepast aan de hoeveelheid neerslag. Nadat het contact langer dan een minuut is afgezet met de ruitenwissers in de stand aan, dient de schakelaar weer geactiveerd te worden : - zet de schakelaar in een willekeurige stand. - zet de schakelaar vervolgens in de gewenste stand. 55

49 56 Automatische ruitenwissers In de stand AUTO werkt de ruitenwisser automatisch en wordt de snelheid van de wissers aan de hoeveelheid neerslag aangepast. Controle van werking Inschakelen Bij het inschakelen van de automatische ruitenwissers verschijnt een melding op het multifunctionele display. In het geval van een storing wordt de bestuurder gewaarschuwd met een geluidssignaal. Als de schakelaar in de stand AUTO staat, werken de ruitenwissers dan in de intervalstand. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om het systeem te laten controleren. Dek de regensensor, op de voorruit achter de binnenspiegel, niet af. Zet het contact uit als de auto gewassen wordt in een wasstraat of zorg ervoor dat de schakelaar niet in de stand AUTO staat. Wacht 's winters met het inschakelen van het automatisch wissen tot de voorruit ontdooid is. Ruitensproeiers voor Trek de hendel naar u toe: de ruitensproeiers treden in werking en na enige tijd worden ook de ruitenwissers ingeschakeld. Ruitenwisser achter Draai de ring A in de eerste stand voor de intervalschakeling. Nadat het contact is afgezet en weer is aangezet, dient de schakelaar opnieuw te worden geactiveerd. Zet daarvoor de schakelaar eerst in een willekeurige stand en zet hem vervolgens in de gewenste stand. Automatische werking ruitenwisser achter Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld en u de achteruitversnelling in-schakelt, wordt de ruitenwisser achter ingeschakeld in de intervalstand. i Raadpleeg bij gebruik van een fietsendrager het PEUGEOTnetwerk om deze functie te laten uitschakelen of gebruik een speciale, door PEUGEOT gehomologeerde fi etsendrager. Ruitensproeier achter Draai de ring A voorbij de eerste stand, zodat de ruitensproeier in werking treedt en vervolgens de ruitenwisser enige tijd wordt ingeschakeld. PLAFONNIERS Via de plafonniers kunt u de interieurverlichting instellen en inschakelen. Plafonnier vóór (knop A) In deze stand gaat de plafonnier ongeveer 30 seconden branden: - als de auto wordt ontgrendeld, - als een portier wordt geopend, - als het contact wordt afgezet. De plafonnier gaat uit als de auto wordt vergrendeld. De plafonnier knippert als tijdens het rijden een portier niet goed is gesloten. Permanent uit. Brandt constant als het contact aan is of in de stand accessoires staat.

50 56 Automatische ruitenwissers In de stand AUTO werkt de ruitenwisser automatisch en wordt de snelheid van de wissers aan de hoeveelheid neerslag aangepast. Controle van werking Inschakelen Bij het inschakelen van de automatische ruitenwissers verschijnt een melding op het multifunctionele display. In het geval van een storing wordt de bestuurder gewaarschuwd met een geluidssignaal. Als de schakelaar in de stand AUTO staat, werken de ruitenwissers dan in de intervalstand. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om het systeem te laten controleren. Dek de regensensor, op de voorruit achter de binnenspiegel, niet af. Zet het contact uit als de auto gewassen wordt in een wasstraat of zorg ervoor dat de schakelaar niet in de stand AUTO staat. Wacht 's winters met het inschakelen van het automatisch wissen tot de voorruit ontdooid is. Ruitensproeiers voor Trek de hendel naar u toe: de ruitensproeiers treden in werking en na enige tijd worden ook de ruitenwissers ingeschakeld. Ruitenwisser achter Draai de ring A in de eerste stand voor de intervalschakeling. Nadat het contact is afgezet en weer is aangezet, dient de schakelaar opnieuw te worden geactiveerd. Zet daarvoor de schakelaar eerst in een willekeurige stand en zet hem vervolgens in de gewenste stand. Automatische werking ruitenwisser achter Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld en u de achteruitversnelling in-schakelt, wordt de ruitenwisser achter ingeschakeld in de intervalstand. i Raadpleeg bij gebruik van een fietsendrager het PEUGEOTnetwerk om deze functie te laten uitschakelen of gebruik een speciale, door PEUGEOT gehomologeerde fi etsendrager. Ruitensproeier achter Draai de ring A voorbij de eerste stand, zodat de ruitensproeier in werking treedt en vervolgens de ruitenwisser enige tijd wordt ingeschakeld. PLAFONNIERS Via de plafonniers kunt u de interieurverlichting instellen en inschakelen. Plafonnier vóór (knop A) In deze stand gaat de plafonnier ongeveer 30 seconden branden: - als de auto wordt ontgrendeld, - als een portier wordt geopend, - als het contact wordt afgezet. De plafonnier gaat uit als de auto wordt vergrendeld. De plafonnier knippert als tijdens het rijden een portier niet goed is gesloten. Permanent uit. Brandt constant als het contact aan is of in de stand accessoires staat.

51 RICHTINGAANWIJZERS Gebruik de richtingaanwijzers om een verandering van rijrichting of rijstrook aan te geven. ALARMKNIPPERLICHTEN Gebruik de alarmknipperlichten om het overige verkeer te waarschuwen in het geval van fi le, pech, slepen of een ongeval. CLAXON Gebruik de claxon om medeweggebruikers te waarschuwen bij gevaar. Links: duw de hendel omlaag. Rechts: duw de hendel omhoog. Druk deze knop in: de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet. Druk op een van de spaken van het stuurwiel. Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate van remvertraging, automatisch ingeschakeld. Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit. U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop in te drukken. i Gebruik de claxon alleen wanneer het echt nodig is, in de volgende gevallen: - onmiddellijk gevaar, - inhalen van fi etsers of voetgangers, - naderen van een onoverzichtelijke bocht. 57

52 VEILIGHEID HULPSYSTEMEN BIJ HET REMMEN Uw auto is voorzien van drie systemen die u helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot stilstand te brengen: - het antiblokkeersysteem (ABS), - de elektronische remdrukregelaar (REF), - de noodremassistentie (AFU). Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (REF) Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in scherpe bochten, vooral op een slecht of glad wegdek. Storing Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in het antiblokkeersysteem. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen. Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met de controlelampjes STOP en ABS, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen. Stop op een veilige plaats. Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-netwerk. Brake Assist System Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Inschakelen Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde grenswaarde. Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit van het remmen wordt vergroot. Trap het rempedaal bij een noodstop zeer krachtig in en laat het pedaal niet los. Inschakelen Het antiblokkeersysteem treedt automatisch in werking zodra één van de wielen dreigt te blokkeren. Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat merkbaar aan het trillen van het rempedaal; dit is de normale werking.! Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los. i Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat er wielen worden gemonteerd die aan de voorschriften van de constructeur voldoen. 58

53 STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN Antispinregeling (ASR) en elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) De antispinregeling verbetert de tractie van de wielen om doorspinnen te voorkomen, door in te grijpen op de remmen van de aangedreven wielen en op het motorkoppel. Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt in via de remmen van één of meerdere wielen en via het motorkoppel om de auto (binnen de grenzen van de natuurkundige wetmatigheden) weer in de juiste koers te brengen. Inschakelen De systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart. De systemen worden geactiveerd zodra de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting. In dat geval gaat dit controlelampje op het instrumentenpaneel knipperen. Uitschakelen In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn de systemen ASR en ESP uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen. Druk op de knop "ESP OFF", die zich links onder het stuur bevindt. Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel en het verklikkerlampje van de knop branden, zijn de systemen ASR en ESP uitgeschakeld. Opnieuw inschakelen: Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf 50 km/h. Druk nogmaals op de knop "ESP OFF" om de systemen handmatig weer in te schakelen. Storing Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in deze systemen. Laat de systemen controleren door het PEUGEOT-netwerk.! De systemen ASR en ESP zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of het te hard rijden. De goede werking van de systemen wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de constructeur op het gebied van wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door het PEUGEOT-netwerk. Laat de systemen na een aanrijding controleren door het PEUGEOT-netwerk. 59

54 VEILIGHEID VEILIGHEIDSGORDELS 60 Hoogteverstelling van de veiligheidsgordel vóór: Verlagen: trek de knop naar u toe en schuif het bevestigingspunt omlaag. Verhogen: schuif het bevestigingspunt omhoog. Veiligheidsgordel omdoen Trek de gordel om u heen en steek de gesp in de gordelsluiting. Trek even aan de gordel om de vergrendeling van de gesp te controleren. Veiligheidsgordel losmaken Druk op de rode knop van de gordelsluiting. Veiligheidsgordels vóór met pyrotechnische gordelspanners en gordelkrachtbegrenzers * Dankzij de toepassing van veiligheidsgordels met pyrotechnische gordelspanners en gordelkrachtbegrenzers is de veiligheid van de voorste inzittenden bij frontale aanrijdingen nog verder verbeterd. De pyrotechnische gordelspanners dienen om, afhankelijk van de kracht van de aanrijding, de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden te trekken. De veiligheidsgordels met pyrotechnische gordelspanners werken alleen als het contact is aangezet. De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen de borstkas van de inzittende getrokken wordt. Deze wordt hierdoor beter beschermd. Verklikkerlampje veiligheidsgordel bestuurderszijde losgemaakt/niet vastgemaakt * Als het contact wordt aangezet, gaat dit verklikkerlampje branden. Het verklikkerlampje gaat uit als de bestuurder zijn veiligheidsgordel heeft vastgemaakt. Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert het verklikkerlampje gedurende twee minuten in combinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Na deze twee minuten blijft het verklikkerlampje branden zolang de bestuurder zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt. Veiligheidsgordels achter De zitplaatsen achter zijn voorzien van driepunts veiligheidsgordels met oprolautomaat. * Volgens uitvoering.

55 i Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordels goed hebben omgedaan en vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan uw lichaamsbouw. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door kort aan de riem te trekken en deze weer los te laten. Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel: - dient deze strak om het lichaam te worden gedragen, - mag deze door niet meer dan één persoon, minimaal zo groot als een volwassene, worden gedragen, - mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen, - moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, om te voorkomen dat de gordel gedraaid raakt, - mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk, dat tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert. Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het PEUGEOT-netwerk, vooral als de gordels beschadigingen vertonen. Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOTnetwerk. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold. Voorschriften voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. De gordelspanners * kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het PEUGEOT-netwerk. * Volgens uitvoering. 61

56 ! VEILIGHEID AIRBAGS De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) te verhogen bij ernstige aanrijdingen. Ze vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met gordelkrachtbegrenzers. De elektronische schoksensoren registreren in dat geval de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld: - bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk opgeblazen en beschermen de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter). Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten, - bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels zorgen in deze situaties voor een afdoende bescherming. De airbags werken alleen als het contact aan is. De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), werken de airbags niet meer. Registratiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór B. Impactzone opzij! Het activeren van de airbags gaat gepaard met onschadelijke rookvorming en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn. De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen. Airbags vóór De airbags vóór beschermen bij een frontale aanrijding het hoofd en de borst van de bestuurder en voorpassagier. De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard. Activering Ze worden tegelijkertijd geactiveerd bij een ernstige frontale aanrijding binnen de impactzone A, in de lengterichting van de auto, horizontaal gericht en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto. De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór en het dashboard om te voorkomen dat de inzittende naar voren wordt geworpen. 62

57 Storing Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, laat dan de airbags door het PEUGEOT-netwerk controleren. Uitschakelen airbag vóór aan passagierszijde Zij-airbags Als het contact is aangezet, blijft het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden zolang de airbag is uitgeschakeld. In de stand "OFF" werkt de airbag aan passagierszijde bij een eventuele aanrijding niet. Opnieuw inschakelen Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan de schakelaar op "ON" om de airbag weer in te schakelen en zo de veilig-heid van uw passagier te garanderen. Activering De zij-airbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij ( B ), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto. De zij-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittende en het desbetreffende portierpaneel. Registratiezones voor een aanrijding Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag vóór aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de passagiersstoel vóór plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijkgewond raken. Zet het contact uit, steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde, draai deze in de stand "OFF" en ver-wijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen. De zij-airbags beschermen de bestuurder bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op borstletsel te verkleinen. De zij-airbag is aangebracht aan de zijde van het portier in de rugleuning van de voorstoel. A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij. 63

58 VEILIGHEID! Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags: Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Het is beslist niet toegestaan om werkzaamheden uit te voeren aan airbagsystemen, alleen het PEUGEOTnetwerk heeft hiervoor gekwalifi ceerd personeel. Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen. Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard rusten. Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op. Zij-airbags Bedek de stoelen uitsluitend met de daarvoor bestemde stoelhoezen. Deze verhinderen het eventueel afgaan van de zij-airbags niet. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk. Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen, dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of middel. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten. 64

59 Storing Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, laat dan de airbags door het PEUGEOT-netwerk controleren. Uitschakelen airbag vóór aan passagierszijde Zij-airbags Als het contact is aangezet, blijft het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden zolang de airbag is uitgeschakeld. In de stand "OFF" werkt de airbag aan passagierszijde bij een eventuele aanrijding niet. Opnieuw inschakelen Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan de schakelaar op "ON" om de airbag weer in te schakelen en zo de veilig-heid van uw passagier te garanderen. Activering De zij-airbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij ( B ), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto. De zij-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittende en het desbetreffende portierpaneel. Registratiezones voor een aanrijding Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag vóór aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de passagiersstoel vóór plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijkgewond raken. Zet het contact uit, steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde, draai deze in de stand "OFF" en ver-wijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen. De zij-airbags beschermen de bestuurder bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op borstletsel te verkleinen. De zij-airbag is aangebracht aan de zijde van het portier in de rugleuning van de voorstoel. A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij. 63

60 VEILIGHEID! Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags: Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Het is beslist niet toegestaan om werkzaamheden uit te voeren aan airbagsystemen, alleen het PEUGEOTnetwerk heeft hiervoor gekwalifi ceerd personeel. Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen. Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard rusten. Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op. Zij-airbags Bedek de stoelen uitsluitend met de daarvoor bestemde stoelhoezen. Deze verhinderen het eventueel afgaan van de zij-airbags niet. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk. Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen, dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of middel. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten. 64

61 DOOR PEUGEOT AANBEVOLEN KINDERZITJES PEUGEOT levert een complete reeks kinderzitjes voorzien van een artikelnummer die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt: Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg L1 "RÖMER Baby-Safe Plus" Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst. Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg L2 "KIDDY Life" Bij het vervoeren van jonge kinderen (van 9 tot 18 kg) is het gebruik van de gordelbeschermer verplicht. Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg L3 "RECARO Start". L4 "KLIPPAN Optima" Vanaf 6 jaar (ongeveer 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging. 65

62 VEILIGHEID BEVESTIGING KINDERZITJES MET VEILIGHEIDSGORDEL Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een universeel gehomologeerd kinderzitje, gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto: Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie Plaats Minder dan 13 kg (Categorie 0 ( b ) en 0+) Tot ongeveer 1 jaar Van 9 tot 18 kg (Categorie 1) Van 1 tot ongeveer 3 jaar Van 15 tot 25 kg (Categorie 2) Van 3 tot ongeveer 6 jaar Van 22 tot 36 kg (Categorie 3) Van 6 tot ongeveer 10 jaar Passagiersstoel vóór ( c ) Buitenste zitplaatsen achter U U U U Middelste zitplaats achter X UF UF UF a : universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's bevestigd kan worden met behulp van de veiligheidsgordel. b : groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en autobedjes mogen niet op de passagiersplaats voorin worden vervoerd. c : raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. U : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting". UF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, uitsluitend met het "gezicht in de rijrichting". X: zitplaats die niet geschikt is voor een kinderzitje voor de aangegeven gewichtscategorie.

63 ! De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van de stoel van de auto aandrukt en dat de hoofdsteun geen belemmering vormt. Als de hoofdsteun verwijderd moet worden, berg deze dan zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen. Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor worden vervoerd, behalve als de achterzitplaatsen al bezet zijn door andere kinderen of als de achterbank niet bruikbaar, neergeklapt of verwijderd is. Plaatsen van een stoelverhoger Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken. Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder. Laat uit veiligheidsoverwegingen: - geen kinderen zonder toezicht achter in een auto, - nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat, - de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto. Gebruik de kindersloten om te voorkomen dat de portieren per ongeluk geopend worden. Zorg er voor dat de achterzijruiten niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden. Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen. Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderbeveiliging om het openen van binnenuit te verhinderen. Draai de knop 1 een achtste omwenteling (45 graden) met de contactsleutel, richting het interieur van de auto. Controleer of de beveiliging correct is ingeschakeld. De knop 1 mag niet meer in verticale stand staan. 67

64 PARKEERREM Loszetten Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hefboom geheel omlaag. Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, geeft dit aan dat de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken. Aantrekken Trek de hefboom van de parkeerrem volledig aan om uw auto stil te zetten.! Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen vast tegen het trottoir, trek de parkeerrem aan en schakel een versnelling in. 68

65 SNELHEIDSREGELAAR Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven. Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig. Om de snelheidsregelaar te kunnen inschakelen, moet de ingestelde snelheid minimaal 40 km/h bedragen en moet minimaal de vierde versnelling zijn ingeschakeld. Het uitschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of om veiligheidsredenen door activering van het ESP. Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten. Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist. Stuurkolomschakelaars De bediening van de snelheidsregelaar is ondergebracht in de hendel A. 1. Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar 2. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verlagen van de ingestelde snelheid 3. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verhogen van de ingestelde snelheid 4. Toets voor het uitschakelen / hervatten van de snelheidsregeling i Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen. Het is raadzaam uw voeten in de buurt van de pedalen te houden. Weergave op het display De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 5. Snelheidsregelaar uitschakelen / hervatten van de snelheidsregeling 6. Snelheidsregelaar geselecteerd 7. Ingestelde snelheid 69

66 70 Programmeren Draai de knop 1 in de stand "CRUISE" : de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (OFF). Overschrijden van de ingestelde snelheid Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid. Uitschakelen van de functie Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h). U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3 : - +/- 1 km = kort indrukken, - +/- 5 km = lang indrukken, - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (OFF). Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de toets 4. Draai de knop 1 in de stand "0" : de selectie van de snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven. Storing In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk.! Let tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van de wagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer. Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, - gebruik nooit meer dan één mat per plaats.

67 SNELHEIDSBEGRENZER De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de wagensnelheid de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt. Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect. Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen. Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig met de hendel. Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de snelheidsbegrenzer weer geactiveerd. De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen. Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen. Stuurkolomschakelaars De bediening van de snelheidsbegrenzer is ondergebracht in de hendel A. 1. Knop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer 2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid 3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid 4. Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzing Weergave op het display De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 5. Snelheidsbegrenzing AAN/UIT 6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd 7. Ingestelde snelheid 71

68 Programmeren Draai de knop 1 in de stand "LIMIT" : de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (OFF). Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen. Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 90 km/h). U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3 : - +/- 1 km = kort indrukken, - +/- 5 km = lang indrukken, - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4. Uitschakelen van de functie Draai de knop 1 in de stand "0" : de selectie van de snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven. Storing In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk. Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het display (OFF). Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4. Overschrijden van de ingestelde snelheid Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas wordt losgelaten.! Bij een steile afdaling of bij het krachtig intrappen van het gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, - gebruik nooit meer dan één mat per plaats. 72

69 MOTORKAP De motorkap biedt bescherming aan en toegang tot de motorruimte, zodat u de verschillende niveaus kunt controleren. Openen - Trek aan de hendel aan de linkerzijde onder het dashboard. - Bevestig de motorkapsteun om de motorkap geopend te houden. BRANDSTOFTANK LEEG (DIESEL) In het geval van een lege brandstoftank is het noodzakelijk het brandstofsysteem te ontluchten: - Vul de brandstoftank met minimaal vijf liter diesel. - Bedien de handpomp van de ontluchting (onder de beschermkap in de motorruimte) tot u brandstof in de transparante slang ziet komen. - Houd de sleutel in de stand "D" (starten) tot de motor aanslaat. - Beweeg de veiligheidshaak omhoog en til de motorkap op. Sluiten - Bevestig de motorkapsteun in de houder. - Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. - Controleer of de motorkap goed vergrendeld is. Wees bij warme motor voorzichtig met het bedienen van de veiligheidshaak en de motorkapsteun (kans op brandwonden). 74

70 1,1 LITER (60 PK) EN 1,4 LITER (75 PK) BENZINEMOTOREN 1. Reservoir stuurbekrachtiging. 2. Reservoir ruitensproeiers. 3. Reservoir koelvloeistof. 4. Reservoir remvloeistof. 5. Accu (zonder beschermingshoes voor de 1,1 liter motor). 6. Luchtfi lter. 7. Motoroliepeilstok. 8. Bijvullen motorolie. 9. Interieurfi lter. 1,4 LITER HDI TURBODIESELMOTOR (70 PK) 1. Reservoir koelvloeistof. 2. Motoroliepeilstok. 3. Reservoir stuurbekrachtiging. 4. Reservoir ruitensproeiers. 5. Handopvoerpomp. 6. Motorolie (bij)vullen. 7. Luchtfi lter. 8. Reservoir remvloeistof. 9. Accu. 10. Zekeringkast. 11. Interieurfi lter. 75

71 NIVEAUS CONTROLEREN Remvloeistofniveau Afgewerkte producten 76 Motorolieniveau Regelmatig controleren en tussen twee verversingen eventueel olie bijvullen. (Maximum olieverbruik: 0,5 liter per 1000 km.) De controle dient bij koude motor en horizontaal geplaatste auto te geschieden, met behulp van de oliepeilstok. Oliepeilstok 2 merktekens op de peilstok: A = maxi. Het oliepeil mag nooit boven dit merkteken uitkomen. B = mini. Voor het behoud van de bedrijfszekerheid van de motoren en de emissieregelsystemen mogen in geen geval additieven aan de motorolie worden toegevoegd. Olie verversen Volgens de aanwijzingen in het onderhoudsboekje. Keuze van de viscositeitgraad De olie dient in ieder geval aan de voorgeschreven kwaliteitsnormen te voldoen. Het niveau van deze vloeistof moet altijd op maximum staan. De remvloeistof dient volgens de door de constructeur voorgeschreven intervallen te worden ververst. Gebruik remvloeistof die door de constructeur wordt aanbevolen en aan de DOT4-normen voldoet. Opmerking: remvloeistof is een erg bijtend en schadelijk middel. Vermijd elk contact met de huid. Koelvloeistofniveau Het niveau van deze vloeistof moet altijd op maximum staan (cirkelvormig streepje). Gebruik uitsluitend door de constructeur aanbevolen koelvloeistof. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de motorventilateur. Wacht voor werkzaamheden aan het koelsysteem ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat de motorventilateur nog kan (gaan) werken als de sleutel uit het contactslot is verwijderd en het koelsysteem onder druk staat. Draai de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen en te voorkomen dat de hete koelvloeistof uit het koelsysteem spuit. Trek, als de druk eenmaal gedaald is, de dop los en vul het systeem bij. Opmerking: de koelvloeistof behoeft niet te worden ververst. Bij uitvoeringen voorzien van een roetfi lter kan de motorventilateur bij afgezet contact nog (gaan) werken, zelfs bij koude motor.! Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het PEUGEOT-netwerk. Gooi geen afgewerkte olie, remvloeistof of koelvloeistof in het riool, in het water of op de grond. Vloeistofniveau stuurbekrachtiging Open het reservoir bij koude motor (omgevingstemperatuur), het vloeistofniveau dient boven het MINI en dicht bij het MAXI merkteken te staan. Vloeistofniveau ruitensproeiers Voor een optimale reiniging en om het bevriezen van de sproeiers te voorkomen is het (bij)vullen van het reservoir met water niet toegestaan.

72 CONTROLES Raadpleeg voor het controleren of laten controleren van deze onderdelen door het PEUGEOT-netwerk, de bladzijden in het onderhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto. Accu Laat uw accu voor de winter door het PEUGEOT-netwerk controleren. Luchtfilter en interieurfilter Laat de filterelementen periodiek vervangen. Als de omgeving daartoe aanleiding geeft, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen. Remblokken Handrem De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren. Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem zelfs tussen twee onderhoudscontroles worden afgesteld. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk. Staat van remschijven/ remtrommels Raadpleeg het PEUGEOTnetwerk voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven en/of remtrommels. Oliefilter Handgeschakelde versnellingsbak Niet verversen. Laat het niveau controleren volgens het onderhoudsschema van de constructeur.! Vervang het oliefi lterelement periodiek, volgens het onderhoudsschema. Gebruik uitsluitend de door PEUGEOT aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. 77

73 TIJDELIJKE BANDENREPARATIE! De spuitbussen dienen slechts voor tijdelijke reparatie (maximum snelheid 80 km/h). Laat na gebruik van de spuitbussen de auto door een professional controleren. Deze zal bepalen of de band gerepareerd kan worden of moet worden vervangen. De spuitbussen staan onder druk, stel ze daarom niet bloot aan temperaturen boven 50 C. Bewaar de spuitbussen in het geisoleerde opbergvak. 78 Voor auto s die niet zijn voorzien van een reservewiel, heeft u de beschikking over twee spuitbussen voor tijdelijke bandenreparatie, opgeborgen in het geïsoleerde opbergvak in de bagageruimte. (Zie ook de instructies op de spuitbussen). - Verwijder, indien mogelijk, de oorzaak van de lekke band. - Draai het wiel tot het ventiel haaks op de grond staat. - Schud de spuitbus goed voor gebruik (verwarm de spuitbus enkele minuten met uw handen als het erg koud is). - Bevestig de fl exibele aansluiting van de spuitbus recht op het ventiel. - Trek het ventiel tegen de rand van het ventielgat. - Houd de spuitbussen verticaal en spuit ze één voor één leeg totdat de band vol is (geen stroming meer zichtbaar in de aansluiting) - Maak de aansluiting los en maak onmiddellijk een rit van ten minste 5 km, met gematigde snelheid. - Controleer daarna indien mogelijk de bandenspanning. - Rijd dan direct rustig naar de dichtstbijzijnde garage.

74 WIEL VERWISSELEN Werkwijze voor het vervangen van een defecte band door het reservewiel met behulp van het met de auto meegeleverde gereedschap. Parkeren van de auto - Zet de auto, voor zover mogelijk, op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond. - Trek de handrem aan, schakel de eerste versnelling of de achteruit in. Toegang tot het reservewiel en de krik Het reservewiel bevindt zich in een metalen houder onder de bagageruimte. - Neem de wielsleutel 1 uit het rechter zijpaneel van de bagageruimte. - Draai de bout van de reservewielhouder aan de binnenzijde onder de vloerbedekking met de wielsleutel 1 los. - Til de reservewielhouder iets op, duw de haak naar achteren en laat de reservewielhouder zakken. - Neem de opbergtas met de krik 2 uit het reservewiel. Wiel demonteren - Blokkeer het wiel aan de achterzijde kruislings tegenover het te verwisselen wiel. - Verwijder de wieldop door de wielsleutel in de opening voor het ventiel te steken en de wieldop los te trekken. - Draai de wielbouten iets los. - Plaats de krik in één van de 4 daarvoor bestemde kriksteunen E bij het te verwisselen wiel onder de auto. Controleer of het uiteinde van de krik over het gehele oppervlak steunt op de grond. - Krik de auto op, draai de wielbouten geheel los en verwijder het wiel. 79

75 Wiel monteren - Breng het wiel aan en draai de wielbouten met de wielsleutel enigszins vast. - Laat de krik zakken en verwijder deze dan. - Draai de wielbouten met de wielsleutel vast. - Plaats de wieldop, begin bij de opening voor het ventiel en druk de wieldop rondom met de hand vast. Wiel terugplaatsen - Plaats de opbergtas van de krik weer in het wiel. - Plaats het wiel in de reservewielhouder. - Til het wiel met de houder omhoog en plaats de haak. - Vergeet niet de bout van de reservewielhouder geheel aan te draaien. - Berg de wielsleutel op.! Verwissel een wiel uit veiligheidsoverwegingen alleen: - op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond, - met aangetrokken handrem en afgezet contact, - de 1e versnelling of de achteruit is ingeschakeld, - blokkeer de auto, - controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden, - ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt (gebruik bokken). De krik en het gereedschap zijn specifi ek voor uw auto. Gebruik ze niet voor andere doeleinden. Na het verwisselen van het wiel - Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het PEUGEOT-netwerk. - Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel. 80

76 BIJZONDERHEDEN LICHTMETALEN VELGEN Sierdoppen De bouten van de lichtmetalen velgen zijn afgedekt met verchroomde doppen. Verwijder deze met het gele gereedschap 4 alvorens de bouten los te draaien. Het gele gereedschap 4 bevindt zich: - in het dashboardkastje of, - in de opbergtas van de krik. Plaatsen van het reservewiel Indien uw auto is voorzien van een reservewiel met stalen velg, is het normaal dat bij het monteren de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel. Montage van winterbanden Indien u uw auto voorziet van winterbanden met stalen velgen, is het noodzakelijk speciale bouten te gebruiken die verkrijgbaar zijn bij het PEUGEOTnetwerk. 81

77 LAMPEN VERVANGEN Procedure voor het vervangen van een defecte lamp. Deze werkzaamheden moeten met afgezet contact worden uitgevoerd. Lampen vóór 1. Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig). 2. Parkeerlicht (W5W). 3. Dimlicht (H7-55W). 4. Grootlicht (H1-55W). 5. Mistlampen (PSX-24W). i Deze lampen zijn verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk. Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vocht), is het normaal dat het glas aan de binnenzijde van de koplampen en de verlichting beslagen is. Raadpleeg echter het PEUGEOTnetwerk als er water in de koplampen aanwezig is. Om toegang te krijgen tot de lampen aan de rechter zijde: - Verwijder de vulpijp van het ruitensproeierreservoir. - Maak de draadbundel motor 1 los. - Verwijder de moer van de steun van de elektronische eenheid motor 2 met behulp van een sleutel Verwijder de elekronische eenheid motor en de steun. Na het vervangen van de defecte lamp: - Plaats de twee nokken van de steun van de elektronische eenheid in de openingen A. - Plaats de elektronische eenheid motor. - Draai de moer van de steun van de elektronische eenheid motor vast (sleutel 10). - Zet de draadbundel motor vast. 82

78 Richtingaanwijzers Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder hem. Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Monteer de lamp in de omgekeerde volgorde. Parkeerlicht Neem de hoofdstekker van de koplamp los door aan de rode hendel te trekken. Verwijder de kunststof beschermkap door deze een kwart omwenteling te draaien. Trek de lamp eruit en vervang de lamp. Dimlicht Neem de hoofdstekker van de koplamp los door aan de rode hendel te trekken. Verwijder de kunststof beschermkap door deze een kwart omwenteling te draaien. Duw de stekker naar beneden om de lamp los te maken. Trek de lamp eruit en vervang de lamp. Monteer de lamp in de omgekeerde volgorde. i De amberkleurige lampen (richtingaanwijzers) moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en eigenschappen. 83

79 Grootlicht Mistlamp vóór Plaats de hand onder de bumper. Draai de stekker een kwart omwenteling en verwijder het geheel. Verwijder de lamp en vervang deze. Zijknipperlicht Neem de hoofdstekker van de koplamp los door aan de rode hendel te trekken. Verwijder de kunststof beschermkap door deze een kwart omwenteling te draaien. Duw de borgveren open en verwijder de lamp. Monteer de lamp in de omgekeerde volgorde. Druk het zijknipperlicht naar voren en trek het geheel los. Vervang het zijknipperlicht. De zijknipperlichten zijn verkrijgbaar bij het PEUGEOT -netwerk.! Wassen met hogedrukspuit Richt bij het verwijderen van hardnekkig vuil met een hogedrukspuit niet direct op de koplampen, de verlichting en omringende delen, anders kunnen de lak en de afdichting beschadigd raken. 84

80 Achterlichten 3e remlicht 5 lampen W5W 1. Richtingaanwijzer (P21W amberkleurig). 2. Achteruitrijlicht (P21W). 3. Rem-/achterlicht (P21/5W). 4. Mistachterlicht (P21W). Maak de zijbekleding in de bagageruimte los. Verwijder de vleugelmoer. Verwijder de lichtunit door deze naar buiten te bewegen. Druk op de nok A en neem de stekker los. Verwijder het schuimrubber. Duw de borglippen B naar buiten en verwijder de lamphouder. Draai de defecte lamp een kwart omwenteling en vervang de deze. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde en controleer of de lamphouder, de achterlichtunit en de schuimrubber afdekking weer goed op hun plaats zitten. Draai de 2 moeren A met behulp van een 10 mm sleutel los. Verwijder de lichtunit. Druk de 2 borglippen B in om de lamphouder los te nemen. Vervang de defecte lamp(en). 85

81 Mistachterlicht (P21W) Kentekenplaatverlichting W5W Het mistachterlicht is in de achterbumper geplaatst, aan de linkerzijde. Draai het mistachterlicht los en verwijder het geheel. Draai de stekker met de lamphouder een kwart omwenteling en trek deze los. Vervang de lamp. Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste gaten van het lampglas. Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken. Verwijder het lampglas. Vervang de defecte lamp(en). 86

82 ZEKERINGEN VERVANGEN Procedure voor het vervangen van een defecte zekering om een storing in de desbetreffende functie te verhelpen. De zekeringkasten bevinden zich onder het dashboard en onder de motorkap. Vervangen van een zekering Voordat een zekering wordt vervangen, moet eerst de oorzaak van de storing opgespoord en verholpen worden. De nummers van de zekeringen zijn aangegeven op de zekeringkast. Gebruik de tang A. Vervang een defecte zekering (stroomsterkte vermeld op zekering) altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte. Goed Defect Zekeringkast dashboard Draai de schroef een kwart omwenteling met een muntstuk los en verwijder de afdekplaat om bij de zekeringen te komen. De reservezekeringen en de tang A bevinden zich op een uitneembare steun, horizontaal bevestigd aan de binnenkant van de zekeringkast onder het dashboard. Tang A 87

83 ZEKERINGEN VERVANGEN Procedure voor het vervangen van een defecte zekering om een storing in de desbetreffende functie te verhelpen. De zekeringkasten bevinden zich onder het dashboard en onder de motorkap. Vervangen van een zekering Voordat een zekering wordt vervangen, moet eerst de oorzaak van de storing opgespoord en verholpen worden. De nummers van de zekeringen zijn aangegeven op de zekeringkast. Gebruik de tang A. Vervang een defecte zekering (stroomsterkte vermeld op zekering) altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte. Goed Defect Zekeringkast dashboard Draai de schroef een kwart omwenteling met een muntstuk los en verwijder de afdekplaat om bij de zekeringen te komen. De reservezekeringen en de tang A bevinden zich op een uitneembare steun, horizontaal bevestigd aan de binnenkant van de zekeringkast onder het dashboard. Tang A 87

84 Zekering Ampère Functies 1 - Niet gebruikt 4 20A Multifunctioneel display - bagageruimteverlichting - autoradio - stuurkolomschakelaars - trekhaak 5 - Niet gebruikt 6 10A Koelvloeistofniveaumeter - autoradio 7 15A Dubbele bediening lesauto - naderhand ingebouwd alarmsysteem 9 - Niet gebruikt 10 40A Achterruitverwarming 11 15A Ruitenwisser achter 12 30A Elektrisch bediende ruiten vóór 14 10A Servicecentrale motor - airbags - stuurkolomschakelaars - regensensor 15 15A Instrumentenpaneel - multifunctioneel display - airconditioning - autoradio 16 30A Bediening centrale portiervergrendeling 20 10A Remlicht rechts 21 15A Remlicht links - derde remlicht 22 20A Plafonnier vóór - 12 V-aansluiting 88 S1 Shunt Shunt PARC

85 Zekeringkast motorruimte Maak het deksel los om de zekeringkast (naast de accu) in de motorruimte te openen. Sluit na de werkzaamheden het deksel zorgvuldig. Zekering Ampère Functies 1 10A Elektronische eenheid voorgloeien (diesel) - sensor water in brandstof - schakelaar achteruitrijlicht - snelheidssensor - luchthoeveelheidsmeter (diesel) 2 15A Elektroklep absorptievat - brandstofpomp 3 10A Elektronische eenheid motor ABS 4 10A Elektronische eenheid motor 5 - Niet gebruikt 6 15A Mistlampen vóór 7 - Niet gebruikt 8 20A Relais motorventilateur - elektronische eenheid motor - inspuitpomp diesel - brandstofdrukregelaar diesel - elektroklep motormanagement of 9 15A Dimlicht links 10 15A Dimlicht rechts 11 10A Grootlicht links 12 10A Grootlicht rechts 13 15A Claxon 14 10A Ruitensproeierpomp voor en achter 15 30A 16 30A Relais luchtpomp Voorverwarming smoorklephuis - inspuitpomp diesel - lambdasonde - elektronische eenheid motor - luchthoeveelheidsmeter - bobine - elektroklep motormanagement - voorverwarming brandstof (diesel) - verstuivers 17 30A Hoge en lage snelheid ruitenwissers 18 40A Aanjager 89

86 Zekering Ampère Functies MF1 20A / 50A Motorventilateur zonder / met airconditioning MF2 20A / 30A ABS / ESP MF3 20A / 30A ABS / ESP MF4 70A Voeding intelligente servicecentrale (BSI) MF5 70A Voeding intelligente servicecentrale (BSI) MF6 - Niet gebruikt MF7 30A Voeding stuur-/contactslot MF8 - Niet gebruikt! Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren. Sommige elektrische accessoires zelf, of de wijze waarop die zijn gemonteerd, kunnen de werking van de elektrische systemen van de auto (de elektronische bedieningssystemen, het audiosysteem en het laadcircuit) nadelig beïnvloeden. PEUGEOT is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit het verhelpen van storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door PEUGEOT aanbevolen en geleverd worden en niet volgens de voorschriften zijn gemonteerd, met name als het totale stroomverbruik van de aangesloten apparatuur meer dan 10 ma bedraagt. De hoofdzekeringen zorgen voor een extra beveiliging van de elektrische installatie. Laat werkzaamheden aan hoofdzekeringen alleen door het PEUGEOT -netwerk uitvoeren. 90

87 ACCU Procedure voor het opladen van de accu en voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels. Laden met behulp van een acculader: - maak de accupoolklemmen los, - volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader op, - sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel, - controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en de klemmen. Starten met een hulpaccu: - sluit eerst de rode kabel aan op de (+) polen van de beide accu's, - sluit de groene of zwarte kabel aan op de (-) pool van de hulpaccu, - sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op een zo ver mogelijk van de accu verwijderd massapunt van de te starten auto (bijvoorbeeld de rechter motorsteun), - stel de startmotor in werking en start de motor, - wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels los. i Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is.! - Wacht na het uitzetten van het contact 2 minuten alvorens de accu los te koppelen. - Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor. - Laad de accu niet op zonder de accukabels los te nemen. - Sluit de ruiten voordat de accupoolklemmen worden losgemaakt. - Zet, elke keer nadat de accukabels weer zijn aangesloten, het contact AAN en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen. 91

88 ECO-MODE Nadat de motor is afgezet wordt, als het contact in de stand accessoires staat, een aantal elektrische voorzieningen (ruitenwissers, plafonniers, autoradio, dimlichten, enz.) na maximaal ongeveer een kwartier automatisch uitgeschakeld, om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Op dat moment verschijnt de melding Eco-mode actief op het multifunctionele display en de actieve functies worden in de ruststand gezet. Deze functies worden automatisch weer ingeschakeld zodra de motor wordt gestart. Start de motor en laat deze enkele ogenblikken draaien om de bovengenoemde voorzieningen weer meteen te kunnen gebruiken. De beschikbare tijd bedraagt dan het dubbele van de tijd dat de motor heeft gedraaid. Deze tijd zal echter altijd tussen de 5 en 15 minuten bedragen. SLEPEN VAN DE AUTO Procedure om de auto te laten slepen. Slepen van uw auto Maak het klepje in de voorbumper los om het sleepoog te bereiken. Schakel de alarmknipperlichten van uw auto in. Zet de versnellingshendel in de neutraalstand. Slepen van een andere auto 92 Als de accu ontladen is, kan de! i motor niet gestart worden. Het niet opvolgen van deze bijzonderheid kan er toe leiden dat bepaalde onderdelen van het remsysteem beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten niet meer werkt.

89 TREKKEN VAN EEN AANHANGER, EEN CARAVAN... De trekhaak bestaat uit een mechanisch systeem voor het aankoppelen van een aanhanger of caravan en een elektrische aansluiting voor de verlichting en signalering. Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger. i Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door PEUGEOT geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het PEUGEOTnetwerk te laten monteren. Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het PEUGEOT-netwerk behoort, moet bij de montage gebruik worden gemaakt van de reeds aanwezige elektrische voorzieningen aan de achterzijde van de auto volgens de voorschriften van de constructeur. Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder. Adviezen Gewichtsverdeling Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig en houd u aan de toegestane kogeldruk. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1000 m 10% van het maximum aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m. Raadpleeg het hoofdstuk Technische gegevens voor de gewichten en aanhangergewichten die voor uw auto van toepassing zijn. Zijwind Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is. Koeling Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur. De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental. Pas uw snelheid aan om het toerental te beperken. Voor auto s uitgerust met een HDi motor wordt aangeraden om na een intensief gebruik (trekken van een aanhanger op de snelweg, stevige rijstijl,...), de motor ongeveer 20 seconden stationair te laten draaien alvorens het contact af te zetten. Hierdoor zal de motortemperatuur na het afzetten van het contact minder stijgen. Opmerking: bij bepaalde zeer zware gebruiksomstandigheden (trekken van het maximale aanhangergewicht bij hoge temperatuur), wordt het vermogen van de motor automatisch verminderd. Door in dat geval de airconditioning uit te schakelen kunnen de prestaties van de motor weer worden verhoogd, waardoor het trekken van de aanhanger minder moeite kost. Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter. Als het verklikkerlampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie met het verklikkerlampje STOP, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af. Remmen Het trekken van een aanhanger vergroot de remweg. Banden Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde. Verlichting Controleer de verlichting van de aanhanger. 93

90 94 ACCESSOIRES Het PEUGEOT-netwerk biedt u een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen. Deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid. Ze zijn volledig aangepast aan uw auto, voorzien van een artikelnummer van PEUGEOT en worden geleverd met garantie. Het aanbod is onderverdeeld in 5 groepen: PROTECT - COMFORT - AUDIO - DESIGN - TECNIC: Protect : Comfort : inbraakalarm, graveren van ruiten, wielbouten met slot, EHBO-trommel, gevarendriehoek, veiligheidsvest,... matten *, stoelhoezen, kunststof bak bagageruimte, middenarmsteun, schrijftafeltje, bescherming voor passagiersstoel, bekerhouder, CD-houder, opbergruimte onder de hoedenplank (3-/5-deurs), zitverhogingen en kinderzitjes, zonneschermen,... Voor de vrijetijdsbesteding: allesdragers, dakkoffers, skidragers, fietsendragers **, sneeuwkettingen,... Trekhaak: deze moet bij het PEUGEOTnetwerk worden gemonteerd. Audio : Design : Tecnic : i audio-/telefoonsysteem, handsfree set, navigatiesysteem, autoradio s, luidsprekers, sierpanelen autoradio, hoedenplank voorzien van 4 luidsprekers (3-/5-deurs),... lichtmetalen velgen, schuif-/ kanteldak ***, mistlampen vóór, spatlappen, achterklepspoiler (3-/5-deurs), aluminium en houten sierpanelen, dorpelbescherming, carrosserieset, spatbordverbreders, lederen stuurwiel,... ruitensproeiervloeistof, reinigings-/onderhoudsmiddelen voor interieur en exterieur. Afhankelijk van het land van bestemming moeten veiligheidsvesten, een gevarendriehoek en een set reservelampen aanwezig zijn in de auto.! Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Houd rekening met deze bijzonderheid. Wij raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer. * Om te voorkomen dat pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed is bevestigd, - leg nooit meerdere matten boven op elkaar. ** Bevestig de fi etsendrager niet op de achterspoiler of de achterruit. *** Bij de montage van een schuif- /kanteldak moet gebruik gemaakt worden van originele PEUGEOTonderdelen.

91 AUTORADIO MONTEREN Uw auto is af fabriek voorzien van: - coaxiale kabel, - basisontstoring, - bedrading voor luidsprekers vóór, - 2 stekkers (8-polig). INBOUWEN VAN LUIDSPREKERS Er is een mogelijkheid voor het inbouwen van: - luidsprekers met een diameter van 165 mm in de voorportieren, - luidsprekers met een diameter van 130 mm in de achterportieren, - tweeters met een diameter van 22,5 mm in de afdekplaten van de buitenspiegels. Stekkeraansluitingen A1 : - A2 : - A3 : - A4 : - A5 : - A6 : (+) na contact (in dit geval werkt de autoradio uitsluitend bij aangezet contact) A7 : (+) constant A8 : massa B1 : (+) Luidspreker rechts achter B2 : (-) Luidspreker rechts achter B3 : (+) Luidspreker rechts voor en tweeter B4 : (-) Luidspreker rechts voor en tweeter B5 : (+) Luidspreker links voor en tweeter B6 : (-) Luidspreker links voor en tweeter B7 : (+) Luidspreker links achter B8 : (-) Luidspreker links achter! Raadpleeg voordat u een autoradio of luidsprekers in uw auto monteert het PEUGEOT-netwerk om de noodzakelijke draadbundel aan te kunnen schaffen. Gebruik nooit een andere draad om de (+) van uw autoradio aan te sluiten (kans op ontladen van de accu). 95

92 MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN BENZINEMOTOREN 1,1 liter (60 pk) 1,4 liter (75 pk) Cilinderinhoud (cm 3 ) Boring x slag (mm) 72 x x 77 Maximum vermogen ECE-norm (kw/pk) 44,1 55 Toerental bij maximum vermogen (t/min) Maximum koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij maximum koppel (t/min) Brandstof Katalysator Versnellingsbak Loodvrij ja Handgeschakeld (5 versnellingen) Inhoud carter (in liter) Motor (met vervangen fi lter) * 3,2 3,2 Versnellingsbak - differentieel 2 2 * Aftappen met verwijderde olievuldop. 96

93 MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN DIESELMOTOR 1,4 liter Turbo HDI 70 pk Cilinderinhoud (cm 3 ) Boring x slag (mm) 73,7 x 82 Maximum vermogen : ECE-norm (kw) 50 Toerental bij maximum vermogen (t/min) Maximum koppel: ECE-norm (kw) 160 Toerental bij maximum koppel (t/min) Brandstof Katalysator Versnellingsbak Diesel Ja Handgeschakeld (5 versnellingen) Inhoud carter (liter) Motor (met vervangen fi lter) * 3,75 Versnellingsbak - Differentieel 1,9 * Aftappen met verwijderde olievuldop. 98

94 GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (IN KG) Benzinemotoren 1,1 liter 60 pk 1,4 liter 75 pk Versnellingsbak Handgeschakeld Ledig gewicht rijklaar Maximum technisch toegestane massa totaal (MTAC) Maximum toegestaan treingewicht Aanhanger ongeremd Aanhanger geremd * (binnen max. toegestaan treingewicht) Aanbevolen kogeldruk * Het totale gewicht van de geremde aanhanger kan, binnen het maximum toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger geldt een maximumsnelheid van 100 km/h (respecteer de wetgeving in uw land, in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd. 97

95 GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (IN KG) Dieselmotor Versnellingsbak 1,4 liter Turbo HDI 70 pk Handgeschakeld Ledig gewicht rijklaar 980 Maximum technisch toegestane massa totaal Maximum toegestaan treingewicht Aanhanger ongeremd 520 Aanhanger geremd * (binnen max. toegestaan treingewicht) Aanbevolen kogeldruk 50 * Het totale gewicht van de geremde aanhanger kan, binnen het maximum toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger geldt een maximumsnelheid van 100 km/h (respecteer de wetgeving in uw land, in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd. 99

96 AFMETINGEN (IN MM) 3-/5-deurs 100

97 IDENTIFICATIE A. Constructeursplaatje. B. Serienummer op de carrosserie. C. Serienummer op het dashboard. D. Bandenspanning en kleurcode. De sticker D op de middenstijl aan de zijde van het bestuurdersportier geeft de volgende informatie: - de maat van de velgen en banden, - de door de constructeur aanbevolen bandenmerken, - de bandenspanning (deze moet minstens eens per maand bij koude banden gecontroleerd worden), - de kleurcode van de lak. 101

98 RADIO-ONTVANGST (AFSTELLEN ANTENNE) De ontvangst van uw autoradio wijkt af van de ontvangst van uw radio thuis. De ontvangst van AM- (korte- en langegolf) en FM-zenders (frequentiemodulatie) kan door diverse oorzaken worden gestoord. Dit ligt niet aan de kwaliteit van het apparaat, maar aan de opbouw van de radiosignalen en de wijze van verzenden. Bij AM-zenders kunnen er storingen optreden als er onder hoogspanningskabels, in tunnels of onder viaducten wordt gereden. Bij FM-zenders kunnen de afstand van de zender, de refl ectie van het signaal door grote obstakels (bergen, gebouwen, enz.) en het zenderbereik oorzaak zijn van een mindere ontvangst. Aanbevolen stand van de antenne aan de voorzijde voor een optimale ontvangst (3-/5-deurs). 102

99 AUTORADIO RD3 Bediening Functie 1 - Indrukken (achterzijde) Volume verhogen 2 - Indrukken (achterzijde) Volume verlagen Gelijktijdig indrukken 3 - Indrukken 4 - Indrukken Geluid onderbreken (mute); geluid keert terug door indrukken van een willekeurige toets Automatisch zoeken naar zenders in oplopende frequentie (radio) - Volgende nummer selecteren (CD) Automatisch zoeken naar zenders in afl opende frequentie (radio) - Vorige nummer selecteren (CD) 5 - Op het uiteinde drukken Wijzigen van de geluidsbron (radio/cd/cd-wisselaar) 6 - Draaien (rechtsom) Selecteren van volgende opgeslagen zender (radio) 7 - Draaien (linksom) Selecteren van vorige opgeslagen zender (radio) 103

100 Toets Functie A AAN/UIT-schakelaar radio. B - Volume verlagen. C + Volume verhogen. D CD uitwerpen. E RDS * F TA * RDS-functie AAN/UIT. Langer dan 2 seconden indrukken: aan/uitzetten van de regionale functie. Voorrang voor verkeersinformatie AAN/UIT. Langer dan 2 seconden indrukken: PTY-functie AAN/UIT. G Instelling van bassen, hoge tonen, loudness, balans en automatische volumeregeling. H Hoger instellen van de aan de toets G gekoppelde functies. 104 I Lager instellen van de aan de toets G gekoppelde functies. J Handmatig en automatisch zoeken van zenders in oplopende frequentie. Volgende nummer (CD) of PTY (radio) selecteren. K MAN Handmatige/automatische functie van de toetsen J en L. L M N O CH. CD CD Radio 1 t/m Handmatig en automatisch zoeken van zenders in afl opende frequentie. Vorige nummer (CD) of PTY (radio) selecteren. Selecteren van de CD-wisselaar. Langer dan 2 seconden indrukken: in willekeurige volgorde afspelen. Selecteren van de CD-speler. Langer dan 2 seconden indrukken: in willekeurige volgorde afspelen. Selecteren van de radiofunctie. Selecteren van het golfbereik FM1, FM2, FMAST, AM. Langer dan 2 seconden indrukken: automatisch opslaan van voorkeuzezenders (autostore). Selecteren van een opgeslagen zender. Langer dan 2 seconden indrukken: opslaan van een zender. * Volgens land van bestemming.

101 ALGEMENE FUNCTIES Aan/uit Druk, als het contact AAN is of in de stand ACCESSOIRES staat, op de knop A om de radio aan of uit te zetten. De radio kan gedurende 30 minuten werken zonder dat het contact aanstaat. Diefstalbeveiliging De radio is zodanig gecodeerd dat deze alleen in uw auto functioneert. Het heeft geen enkele zin de radio in een andere auto te monteren. De diefstalbeveiliging is volledig automatisch en behoeft daarom niet te worden ingeschakeld of ingesteld. VOLUMEREGELING Druk herhaaldelijk op de toets C om het volume te verhogen en op de toets B om het te verlagen. Door langer op de toetsen C en B te drukken wordt het volume sneller geregeld. AUDIO-INSTELLINGEN Druk herhaaldelijk op de toets G om achtereenvolgens de bassen (BASS), de hoge tonen (TREB), de loudnessfunctie (LOUD), de fader (FAD), de balans (BAL) en de automatische aanpassing van het volume te kiezen. Deze functie wordt na enkele seconden automatisch weer uitgeschakeld als er geen instellingen gewijzigd worden of door de toets G na het bereiken van de functie voor de automatische aanpassing van het volume nogmaals in te drukken. Opmerking: de instellingen voor de bassen, de hoge tonen en de loudness zijn gekoppeld aan de op dat moment ingeschakelde geluidsbron. Zo kan de toonhoogte voor de radio of CD-speler verschillend worden ingesteld. Bassen Druk, als er BASS op het display wordt weergegeven, op de toets H of I om de bassen in te stellen. - BASS -9 : minimuminstelling bassen, - BASS 0 : normale stand, - BASS +9 : maximuminstelling bassen. Hoge tonen Druk, als er TREB op het display wordt weergegeven, op de toets H of I om de hoge tonen in te stellen. - TREB -9 : minimuminstelling hoge tonen, - TREB 0 : normale stand, - TREB +9 : maximuminstelling hoge tonen. Loudness-functie (LOUD) Met deze functie kunnen de bassen en hoge tonen bij een gering volume versterkt worden. Druk op de toetsen H of I om de functie in of uit te schakelen. 105

102 Faderregeling Druk, als er FAD op het display wordt weergegeven, op de toets H of I. Met de toets H wordt het volume vóór versterkt. Met de toets I wordt het volume achter versterkt. Balansregeling Druk, als er BAL op het display wordt weergegeven, op de toets H of I. Met de toets H wordt het volume rechts versterkt. Met de toets I wordt het volume links versterkt. RADIOFUNCTIE Opmerkingen over de radio-ontvangst De ontvangst van uw autoradio wijkt af van de ontvangst van uw radio thuis. De ontvangst van AM- (middengolf) en FMzenders (frequentiemodulatie) kan door diverse oorzaken worden gestoord. Dit ligt niet aan de kwaliteit van het apparaat, maar aan de opbouw van de radiosignalen en de wijze van verzenden. Bij AM-zenders kunnen er storingen optreden als er onder hoogspanningskabels, in tunnels of onder viaducten wordt gereden. Bij FM-zenders kunnen de afstand van de zender, de refl ectie van het signaal door grote obstakels (bergen, gebouwen, enz.) en het zenderbereik oorzaak zijn van een mindere ontvangst. Selecteren van de radiofunctie Druk op de toets O. Selecteren van het golfbereik Druk kort op de toets O om de golfl engte FM1, FM2, FMast of AM te kiezen. Automatische volumeregeling Met deze functie wordt het volume automatisch aangepast aan het geluidsniveau ten gevolge van de snelheid van de auto. Druk op de toets H of I om de functie in- of uit te schakelen. 106

103 Faderregeling Druk, als er FAD op het display wordt weergegeven, op de toets H of I. Met de toets H wordt het volume vóór versterkt. Met de toets I wordt het volume achter versterkt. Balansregeling Druk, als er BAL op het display wordt weergegeven, op de toets H of I. Met de toets H wordt het volume rechts versterkt. Met de toets I wordt het volume links versterkt. RADIOFUNCTIE Opmerkingen over de radio-ontvangst De ontvangst van uw autoradio wijkt af van de ontvangst van uw radio thuis. De ontvangst van AM- (middengolf) en FMzenders (frequentiemodulatie) kan door diverse oorzaken worden gestoord. Dit ligt niet aan de kwaliteit van het apparaat, maar aan de opbouw van de radiosignalen en de wijze van verzenden. Bij AM-zenders kunnen er storingen optreden als er onder hoogspanningskabels, in tunnels of onder viaducten wordt gereden. Bij FM-zenders kunnen de afstand van de zender, de refl ectie van het signaal door grote obstakels (bergen, gebouwen, enz.) en het zenderbereik oorzaak zijn van een mindere ontvangst. Selecteren van de radiofunctie Druk op de toets O. Selecteren van het golfbereik Druk kort op de toets O om de golfl engte FM1, FM2, FMast of AM te kiezen. Automatische volumeregeling Met deze functie wordt het volume automatisch aangepast aan het geluidsniveau ten gevolge van de snelheid van de auto. Druk op de toets H of I om de functie in- of uit te schakelen. 106

104 Automatisch afstemmen Druk kort op één van de toetsen J of L om respectievelijk de volgende of vorige zender te selecteren. Als deze toets wordt vastgehouden, blijft de radio in de gekozen volgorde frequenties afzoeken. De radio stopt bij de eerste zender die na het loslaten van de toets wordt gevonden. Als de functie TA is ingeschakeld, wordt alleen afgestemd op zenders die verkeersinformatie uitzenden. Eerst worden de sterkste zenders afgezocht in de stand LO. Daarna wordt in de stand DX ook naar zwakkere zenders gezocht. Druk twee keer kort op de toets J of L om direct in de stand DX op de zwakkere zenders af te kunnen stemmen. Handmatig afstemmen Druk op de toets MAN. Druk kort op de toets J of L om respectievelijk de volgende of vorige zender te selecteren. Als deze toets wordt vastgehouden, blijft de radio in de gekozen volgorde frequenties afzoeken. Het zoeken stopt zodra de toets wordt losgelaten. Als de toets MAN opnieuw wordt ingedrukt, wordt teruggekeerd naar het automatisch afstemmen op een zender. Handmatig opslaan van zenders Kies het gewenste station. Houd één van de voorkeuzetoetsen 1 t/m 6 langer dan twee seconden ingedrukt. Het geluid valt weg en keert weer terug: de desbetreffende zender is nu opgeslagen. Automatisch opslaan van FM-zenders (autostore) Houd de toets O langer dan twee seconden ingedrukt. De autoradio slaat automatisch de 6 sterkste FM -zenders op. Deze zenders worden op de FMast-band opgeslagen. Als er minder dan 6 zenders worden gevonden, blijven de resterende geheugens ongewijzigd. Oproepen van opgeslagen zenders Telkens als een van de toetsen 1 t/m 6 wordt ingedrukt, wordt de desbetreffende zender weergegeven. 107

105 RDS * Gebruik van de RDS-functie (Radio Data Systeem) op FM De RDS-functie biedt de mogelijkheid om naar een zender te luisteren, ongeacht de verschillende frequenties die voor deze zender gebruikt worden in de diverse regio s. Druk kort op de toets RDS om de functie in of uit te schakelen. Op het multifunctionele display verschijnt: - RDS als deze functie is ingeschakeld, - (RDS) als deze functie wel ingeschakeld, maar niet beschikbaar is. Volgen van RDS-zenders Op het display wordt de naam van de zender aangegeven. Als de RDSfunctie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds de sterkste zender die hetzelfde programma uitzendt. Verkeersinformatie (TA) Druk op de toets TA om deze functie in of uit te schakelen. Op het multifunctionele display verschijnt: - TA als deze functie is ingeschakeld, - (TA) als deze functie wel ingeschakeld, maar niet beschikbaar is. 108 Als deze functie is ingeschakeld, wordt de geluidsbron die op dat moment te horen is (radio, CD) onderbroken om voorrang te verlenen aan de ontvangen verkeersinformatie. Druk op de toets TA om de verkeersinformatie te onderbreken, de functie is dan uitgeschakeld. Opmerking: het volume van de verkeersinformatie is onafhankelijk van het normale volume van de radio. U kunt dit instellen met de volumeknop. De instelling wordt opgeslagen en gebruikt bij volgende berichten. Regionale functie (REG) Sommige gekoppelde zenders zenden op bepaalde tijdstippen op dezelfde frequentie verschillende, regionale programma s uit. Met deze functie kan een regionaal programma worden beluisterd. Houd hiervoor de toets RDS langer dan twee seconden ingedrukt om deze functie in of uit te schakelen. PTY-functie Met behulp van deze functie kunnen zenders met een specifi eke programmering (info, cultuur, sport, rock...) beluisterd worden. Houd, als FM is geselecteerd, de toets TA langer dan twee seconden ingedrukt om deze functie in of uit te schakelen. Zoeken van een PTY -programmering: - schakel de functie PTY in, - druk kort op één van de toetsen J of L om een overzicht met de verschillende programmatypes weer te geven, - als er een programma naar wens wordt weergegeven, houd dan één van de toetsen J of L langer dan twee seconden ingedrukt om automatisch af te stemmen (na het afstemmen wordt de functie PTY weer uitgeschakeld). In de stand PTY kunnen de verschillende programmatypes worden opgeslagen. Houd daarvoor de voorkeuzetoetsen 1 t/m 6 langer dan twee seconden ingedrukt. Een bepaalde programmering kan nu worden opgeroepen door de desbetreffende toets kort in te drukken. EON Dit systeem maakt koppelingen tussen zenders in hetzelfde gebied. Bij dit systeem is het mogelijk om automatisch naar andere zenders binnen het gebied over te schakelen die verkeersinformatie TA of een PTY -programmering uitzenden. De EON-functie werkt alleen als de functie TA of PTY is ingeschakeld. * Volgens land van bestemming.

106 CD-SPELER Selecteren van de CD-speler Zodra een CD in de CDspeler wordt gestoken met de bedrukte zijde naar boven gericht, zal de CD-speler de CD automatisch afspelen. Als er al een CD in het apparaat zit, druk dan op de toets N. Uitwerpen van een CD Druk op de toets D om de CD uit de CD-speler te werpen. Selecteren van een nummer van de CD Druk op de toets J om het volgende nummer te selecteren. Druk op de toets L om terug te gaan naar het begin van het afgespeelde nummer of het vorige nummer. Versneld afspelen Houd één van de toetsen J of L ingedrukt om de CD versneld vooruit of achteruit af te spelen. Het versneld afspelen stopt zodra de toets wordt losgelaten. Random-functie (RDM) Houd, op het moment dat de CD-speler als geluidsbron is gekozen, de toets N 2 seconden ingedrukt. De nummers van de CD worden nu in een willekeurige volgorde afgespeeld. Druk de toets N opnieuw 2 seconden in om weer op normaal spelen over te schakelen. De random-functie wordt uitgeschakeld zodra de radio wordt uitgezet.! Het gebruik van gekraste CD s kan storingen veroorzaken. Gebruik uitsluitend CD s met een ronde vorm. 109

107 VEILIGHEID STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN Antispinregeling (ASR) en elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) De antispinregeling verbetert de tractie van de wielen om doorspinnen te voorkomen, door in te grijpen op de remmen van de aangedreven wielen en op het motorkoppel. Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt in via de remmen van één of meerdere wielen en via het motorkoppel om de auto (binnen de grenzen van de natuurkundige wetmatigheden) weer in de juiste koers te brengen. Inschakelen De systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart. De systemen worden geactiveerd zodra de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting. In dat geval gaat dit controlelampje op het instrumentenpaneel knipperen. Uitschakelen In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn de systemen ASR en ESP uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen. Druk op de knop "ESP OFF", die zich links onder het stuur bevindt. Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel en het verklikkerlampje van de knop branden, zijn de systemen ASR en ESP uitgeschakeld. Opnieuw inschakelen: Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet. Druk nogmaals op de knop "ESP OFF" om de systemen handmatig weer in te schakelen. Storing Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in deze systemen. Laat de systemen controleren door het PEUGEOT-netwerk.! De systemen ASR en ESP zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of het te hard rijden. De goede werking van de systemen wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de constructeur op het gebied van wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door het PEUGEOT-netwerk. Laat de systemen na een aanrijding controleren door het PEUGEOTnetwerk. 59

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles

Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles ! Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronisch

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek "Persoonlijke pagina".

Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek Persoonlijke pagina. Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek "Persoonlijke pagina". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Als u de gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto.

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/- begrenzer. 2. Hendel stuurwielverstelling.. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon.

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/ -begrenzer. 2. Stuurwielverstelling. 3. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon. 6. Versnellingshendel.

Nadere informatie

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33. Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht

Nadere informatie

Uw auto komt tot leven op internet!

Uw auto komt tot leven op internet! Instructieboekje ! Dankzij de internetsite SERVICE BOX, biedt PEUGEOT u de mogelijkheid uw boorddocumentatie gratis en eenvoudig online te raadplegen. Met het gebruiksvriendelijke SERVICE BOX hebt u altijd

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Bekijk uw instructieboekje via de website van Citroën, rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u rechtstreeks

Nadere informatie

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference OP Quick start K OLNS 7-07-2008 8:32 Pagina FordKa Kort Owner s overzicht handbook Feel the difference K0468_Service_Portfolio_090508. 09.05.2008 5:52:47 Uhr 604.39.307 PP K OL 8-07-2008 4:03 Pagina S

Nadere informatie

Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Als u het instructieboekje

Nadere informatie

COCKPIT

COCKPIT 4 - IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/- begrenzer. 2. Hendel stuurwielverstelling. 3. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon.

Nadere informatie

4 - In een oogopslag

4 - In een oogopslag 4 - In een oogopslag In een oogopslag - 5 COCKPIT 1 - Schakelaar snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar. 2 - Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 3 - Airbag bestuurder. Claxon. 4 - Instrumentenpaneel.

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT. 1. Hendel motorkapontgrendeling. 2. Koplampverstelling. 3. Uitschakelen airbag aan passagierszijde

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT. 1. Hendel motorkapontgrendeling. 2. Koplampverstelling. 3. Uitschakelen airbag aan passagierszijde IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Hendel motorkapontgrendeling 2. Koplampverstelling 3. Uitschakelen airbag aan passagierszijde 4. Verstelbaar en afsluitbaar zijventilatierooster 5. Schakelaar verlichting en

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

4 - IN EEN OOGOPSLAG

4 - IN EEN OOGOPSLAG 4 - IN EEN OOGOPSLAG IN EEN OOGOPSLAG - 5 COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar. 2. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 3. Airbag bestuurder. Claxon. 4. Instrumentenpaneel.

Nadere informatie

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1 FordKa Instructieboekje Owner s handbook Feel the difference K10468_Service_Portfolio_090508.1 1 09.05.2008 15:52:47 Uhr 001-025 Ford KA NL 22-07-2008 9:45 Pagina

Nadere informatie

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen Stoelen VOORSTOELEN De stoel nooit afstellen als het voertuig in beweging is. Als van deze instructies wordt afgeweken, kan dit leiden tot lichamelijk letsel of verlies van controle over het voertuig.

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN JUMPER 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748384

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN JUMPER 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748384 U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

4 - In een oogopslag In een oogopslag - 5 COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar. 2. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 14. Dashboardkastje / aansluitingen audio/video. 15. Schakelaars stoelverwarming.

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: De voorkant De verlichting moet heel zijn en werken (de werking van de verlichting, remlichten en richtingaanwijzers kan voor je gaat rijden gecontroleerd worden door de examinator) De

Nadere informatie

4 - In een oogopslag In een oogopslag - 5 COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/- begrenzer. 2. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 3. Airbag bestuurder. Claxon. 4. Instrumentenpaneel. 5. Alarmknop.

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

Ontgrendelen van de achterdeuren

Ontgrendelen van de achterdeuren Toegang tot de auto 18 TOEGANG TOT DE AUTO AFSTANDSBEDIENING Ontgrendelen van de cabine Druk op deze knop om de cabine van uw auto te ontgrendelen. Het lampje op de afstandsbediening gaat branden, de plafonnier

Nadere informatie

FIAT SCUDO 603.81.143 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT SCUDO 603.81.143 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT SCUDO 603.81.143 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat SCUDO. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, H artelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Multipla. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: In deze handleiding vind je de specifieke voertuigkenmerken van de Suzuki Swift. Algemene dingen kun je in je Ris praktijkboek vinden. Dus hier kun je b.v. vinden met welk knopje je de

Nadere informatie

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide VOLVO V70 & XC70 quick guide PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier te beleven aan uw nieuwe

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 530.02.160

F I A T 5 0 0 530.02.160 F I A T 5 0 0 530.02.160 I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boek samengesteld zodat u elk onderdeel

Nadere informatie

Het instructieboekje online

Het instructieboekje online INSTRUCTIEBOEKJE Het instructieboekje online Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie

Nadere informatie

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Panda. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T 5 0 0 603.81.189 I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel

Nadere informatie

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN Kort overzicht Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN 6 5 4 3 2 1 12 9 3 6 80 100 120 km/h 60 140 40 160 LAND - - ROVER 20 0 180 200 H4959 7 8 9 1. Frisseluchtrooster - bedieningsknop 2. Ventilator - regeling

Nadere informatie

Het instructieboekje online

Het instructieboekje online INSTRUCTIEBOEKJE Het instructieboekje online Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek " MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie

Nadere informatie

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN Gema ksvoorzie ningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING AUTO E80434 De zonneklep kan tegen verblinding naar beneden of zijwaarts worden geklapt. ZONNESCHERMEN E993 Verdraai het duimwieltje

Nadere informatie

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN E81931 2 U mag de stoel niet tijdens het rijden verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1 De stoel, de hoofdsteun, de

Nadere informatie

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1. Verstelling naar voren/naar achteren. 2. Hoogteverstelling.

Nadere informatie

Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot. De app Start MyPeugeot is beschikbaar voor uw auto en helpt u uw nieuwe Peugeot nog beter te leren kennen.

Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot. De app Start MyPeugeot is beschikbaar voor uw auto en helpt u uw nieuwe Peugeot nog beter te leren kennen. Instructieboekje Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot Start Mirror Screen Start Het instructieboekje. App die u kunt downloaden op uw smartphone. App die kan worden weergegeven op het touchscreen van

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

Climate control VENTILATIEOPENINGEN

Climate control VENTILATIEOPENINGEN VENTILATIEOPENINGEN 1 1 2 2 3 3 E90911 1. Ventilatieopeningen voor het gezicht 2. Ventilatieopening voor de bestuurdersschoot 3. Bedieningselementen van ventilatieopeningen, middenconsole achterin Opmerking:

Nadere informatie

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 1

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 1 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 1 Blz. Stoelen 74-85 Cockpit 29-31 Dashboard 37-73, 97-98 Spiegels 100 Blz. Controles 117-125 Toegang tot de auto 87-92 Wiel verwisselen 126-130 Lampen vervangen 131-135 In dit

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 2 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 3 1 Stuurwiel met airbag en claxon 2 Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers 3 Uitschakelen airbag aan passagierszijde* 4 Blokkeerschakelaar elektrisch

Nadere informatie

Centrale ontgrendeling. Centrale vergrendeling

Centrale ontgrendeling. Centrale vergrendeling Toegang tot de auto 7 TOEGANG TOT DE AUTO SLEUTEL AFSTANDSBEDIENING Centrale ontgrendeling Supervergrendeling Met de sleutel kunnen de sloten van de auto vergrendeld en ontgrendeld worden en kan de motor

Nadere informatie

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Instructie www.lolkama.com Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Voor het CBR praktijkexamen worden door de examinator, controle vragen gesteld over de banden, motor, dashboard

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie KLIMAATREGELING Druk op de knop CLIMATE om het touchscreenmenu van de klimaatregeling weer te geven. 1. Menu voor instellingen van de klimaatregeling. 2. Menu voor stoelverwarming/-klimaat voorin. N.B.:

Nadere informatie

NL ESP-Systeem

NL ESP-Systeem 603.83.515 NL ESP-Systeem ESP-SYSTEEM (Electronic Stability Program) Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. De werking

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN C5 SEDAN

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN C5 SEDAN U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

2 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG

2 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 2 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 3 1 Stuurwiel met airbag en claxon 2 Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers 11 Voorruitontwaseming 12 Zijruitontwaseming 13 Verstelbaar zijventilatierooster

Nadere informatie

G A PSL O G O O EEN IN

G A PSL O G O O EEN IN IN EEN OOGOPSLAG 5 1 Exterieur Sleutel - Afstandsbediening 2a 6 Gescheiden ontgrendeling van cabine en laadruimte. Alleen vergrendeling van de laadruimte. Volledige vergrendeling van de auto. 2b 7b 7a

Nadere informatie

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben

Nadere informatie

Lampen en waarschuwingslampjes

Lampen en waarschuwingslampjes Lampen en waarschuwingslampjes VERLICHTING OP BUITENKANT VAN AUTO Hoofdverlichtingsschakelaar H5740 1 1. Uit. 2. Stadslichten. 3. Koplampen aan. 4. Automatische controlelampjes. Stadslichten De voorste

Nadere informatie

: verwijzing rubriek. : verwijzing bladzijde

: verwijzing rubriek. : verwijzing bladzijde Exterieur Sleutel - Afstandsbediening 2a 6 Volledige ontgrendeling van de auto. Volledige vergrendeling van de auto. 2b 6b Verklaring : verwijzing rubriek 6a : verwijzing bladzijde Schuifdeur 2a 17 Trek

Nadere informatie

UW 807 IN EEN OOGOPSLAG 26-04-2004

UW 807 IN EEN OOGOPSLAG 26-04-2004 2 UW 807 IN EEN OOGOPSLAG UW 807 IN EEN OOGOPSLAG 3 1 - Schakelaars elektrisch bediende buitenspiegels. Schakelaars elektrisch bediende ruiten. Blokkeerschakelaar elektrisch bediende ruiten achter. 2 -

Nadere informatie

C8_03-2_fr_Gcv.qxd 12/09/03 10:26 Page 1 CITROËN C8 INSTRUCTIEBOEKJE. 0 C:\Documentum\Checkout\V3_03_2_Tcv-NEL.win 15/3/2004 19:35 -page 1

C8_03-2_fr_Gcv.qxd 12/09/03 10:26 Page 1 CITROËN C8 INSTRUCTIEBOEKJE. 0 C:\Documentum\Checkout\V3_03_2_Tcv-NEL.win 15/3/2004 19:35 -page 1 C8_03-2_fr_Gcv.qxd 12/09/03 10:26 Page 1 CITROËN C8 INSTRUCTIEBOEKJE 0 C:\Documentum\Checkout\V3_03_2_Tcv-NEL.win 15/3/2004 19:35 -page 1 C8_03-2_fr_Gcv.qxd 12/09/03 10:27 Page 2 CITROËN prefereert TOTAL

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van Peugeot,

Nadere informatie

LCD scherm va LCD scherm

LCD scherm va LCD scherm scherm 1. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica

Nadere informatie

UW 307 SW IN EEN OOGOPSLAG 1

UW 307 SW IN EEN OOGOPSLAG 1 UW 307 SW IN EEN OOGOPSLAG 1 Blz. Stoelen 88-102 Schakelaars op stuurkolom 110-116 Instrumentenpanelen 28-29 Ventilatie, airconditioning 82-87 Spiegels 118-119 Blz. Controles 136-140 Toegang tot de auto

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over

Nadere informatie

gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw VOLVO XC90 quick guide

gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw VOLVO XC90 quick guide VOLVO XC90 quick guide gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw nieuwe VOlVO! Het is altijd spannend een nieuwe auto te leren kennen. Neem deze Quick Guide door om nog meer plezier te hebben van uw nieuwe Volvo.

Nadere informatie

Praktijk Vragen over auto

Praktijk Vragen over auto Praktijk Vragen over auto 1 BANDEN: Wat moet je controleren op Auto banden 1- spannig: Meters/Lampjes Juiste banden spanning hangt af: Auto (merk, Type, gewicht) maat Gewicht lading (of aantal personen).

Nadere informatie

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 INFOTEC AP/TAVG/MMXP/MUX BEVESTIGING DIAGNOSE BSI ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 G05 CONTROLEPROCEDURE VAN DE FUNCTIE CENTRALE VERGRENDELING Toepassing bij PEUGEOT 206 (vanaf DAM-nr. 9076)

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van Peugeot,

Nadere informatie

RCW Afstandsbediening

RCW Afstandsbediening RCW Afstandsbediening Gebruikershandleiding - Nederlands MURCW 747 399569 Afstandsbediening. 1. Aan uit toets. 2. Selectie toets (koelen, verwarmen, automatisch koelen/verwarmen, ontvochtigen, ventileren).

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

Praktijk Vragen over auto

Praktijk Vragen over auto Praktijk Vragen over auto BANDEN: Wat moet je controleren op Auto banden 1- spannig: Meters/Lampjes Juiste banden spanning hangt af: Auto (merk, Type, gewicht) maat Gewicht lading (of aantal personen).

Nadere informatie

WELKOM. PEUGEOT dankt u voor het vertrouwen en wenst u een goede reis.

WELKOM. PEUGEOT dankt u voor het vertrouwen en wenst u een goede reis. INSTRUCTIEBOEKJE WELKOM Belangrijke informatie: het monteren van een uitrusting of een elektrische accessoire zonder artikelnummer van Automobiles PEUGEOT, kan een storing in het elektronische systeem

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T D U C A T O G E B R U I K E N O N D E R H O U D Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

Elektrische installatie

Elektrische installatie Elektrische installatie INSTRUMENTEN - DASHBOARD Diagnose - Inleiding - 1 Diagnose - Werking van het systeem - 9 Diagnose - Aansluiting rekeneenheid - 13 Diagnose - Vervangen van organen - 15 Diagnose

Nadere informatie

Pagina. Paragraaf. 1.1 Openen. 1.2 Starten. 1.3 Uitschakelen. 1.4 Afsluiten. 2.1 Tanken. 3.1 Openen kap. 3.2 Sluiten kap. 1.

Pagina. Paragraaf. 1.1 Openen. 1.2 Starten. 1.3 Uitschakelen. 1.4 Afsluiten. 2.1 Tanken. 3.1 Openen kap. 3.2 Sluiten kap. 1. Paragraaf 1.1 Openen 1.2 Starten 1.3 Uitschakelen 1.4 Afsluiten 2.1 Tanken 3.1 Openen kap 3.2 Sluiten kap 1.3 Zijruiten verwijderen en plaatsen 1.3 Uitschakelen 5.1 Motorkap openenn 6.1 Kachel bedienenn

Nadere informatie

604.31.649 NL INSTRUCTIEBOEK ALFA

604.31.649 NL INSTRUCTIEBOEK ALFA 604.31.649 NL INSTRUCTIEBOEK ALFA 147 Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa 147 is ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier te garanderen. Dit instructieboekje

Nadere informatie

Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208

Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208 Instructieboekje Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208 Start Mirror Screen Start Het Instructieboekje. App die u kunt downloaden op uw smartphone. App die kan worden weergegeven op het touchscreen.

Nadere informatie

Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGSLAMPJES

Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGSLAMPJES Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGSLAMPJES H6433L Voorzichtig: Vooral de RODE waarschuwingslampjes zijn van essentieel belang; door het branden van die waarschuwingslampjes wordt aangegeven dat sprake is

Nadere informatie

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen:

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen: F I A T B R A V O 603.81.708 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Bravo. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Blz. Stoelen Cockpit Dashboard Spiegels 85

IN EEN OOGOPSLAG. Blz. Stoelen Cockpit Dashboard Spiegels 85 UW IN EEN OOGOPSLAG 1 Blz. Stoelen 64-71 Cockpit 26-27 Dashboard 32-63 Spiegels 85 Blz. Controles 96-99 Toegang tot de auto 72-75 Lekke band/ wiel verwisselen 100-103 Lampen vervangen 104-107 Afhankelijk

Nadere informatie

LCD scherm ve LCD scherm

LCD scherm ve LCD scherm scherm. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica zelf

Nadere informatie

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding Rho-Delta b.v. Escudostraat 2 2991 XV Barendrecht Tel. +03110-4795755 Fax. +03110-2927461 www.rhodelta.nl info@rhodelta.nl - OMSCHRIJVING De GT-912 /GT-913/GT-914

Nadere informatie

INSTRUCTIebOekje CITROËN C4 CACTUS C4-cactus_nl_Chap00_couv-debut_ed

INSTRUCTIebOekje CITROËN C4 CACTUS C4-cactus_nl_Chap00_couv-debut_ed Instructieboekje CITROËN C4 CACTUS Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Uw instructieboekje is te vinden op de website van CITROËN,

Nadere informatie

Renault Clio Energy TCe 90pk ECO2 Dynamique 2016

Renault Clio Energy TCe 90pk ECO2 Dynamique 2016 Renault Clio Energy TCe 90pk ECO2 Dynamique 2016 16.900 Algemene Opties en Accessoires: Climate control Keyless entry Regensensor Audio, tv en 12v access: 12V accessoire-aansluiting in de middenconsolebluetooth

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing VeloPlus Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Renault TRAFIC. Instructieboekje

Renault TRAFIC. Instructieboekje Renault TRAFIC Instructieboekje eenpassievoor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op

Nadere informatie

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN

WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN F I A T P A N D A G E B R U I K E N O N D E R H O U D WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij, die uw auto hebben bedacht, ontworpen en gebouwd, kennen daarvan werkelijk elk detail en onderdeel. In

Nadere informatie

B E S T U U R D E R S P L A A T S ELEMENTAIRE FUNCTIES

B E S T U U R D E R S P L A A T S ELEMENTAIRE FUNCTIES I B E S T U U R D E R S P L A A T S ELEMENTAIRE FUNCTIES 4 B E S T U U R D E R S P L A A T S I 1. Bediening van de buitenspiegel 2. Draaibaar en afsluitbaar zijventilatierooster 3. Toerenteller 4. Instrumentenpaneel

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! INSTRUCTIEBOEKJE UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de

Nadere informatie

Programma Eco stand 8-SYMBOOL DISPLAY

Programma Eco stand 8-SYMBOOL DISPLAY BEDIENINGS INSTRUCTIES 8-SYMBOOL AFSTANDBEDIENING Kinder slot Tijd Signaal indicator Thermostatische stand Batterij Countdown F or C Programma Eco stand Temperatuur Dubbele brander 8-SYMBOOL DISPLAY INSTELLING

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkering

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Instructieboekje Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Uw instructieboekje is te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Nadere informatie

Buitentemperatuurmeter met ijzelalarm (lager dan 3 C)

Buitentemperatuurmeter met ijzelalarm (lager dan 3 C) COUPÉ EVO DASHBOARD Brandstofmeter met reserveaanduiding Buitentemperatuurmeter met ijzelalarm (lager dan 3 C) Chroomlook ringen instrumentenpaneel ControlelampjesRichtingaanwijzer links en rechts, mistlampen

Nadere informatie

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Lees de gebruikershandleiding voor gebruik zorgvuldig door en maak u vertrouwd met de verschillende functies van uw autoalarm. Deze handleiding beschrijft de functies

Nadere informatie

FIAT ULYSSE 603.45.458 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT ULYSSE 603.45.458 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT ULYSSE 603.45.458 NL INSTRUCTIEBOEK WEGWIJS IN UW AUTO Fiat-CODE... 7 Diefstalalarm... 12 Start-/contactslot... 14 Portieren... 14 Kinderveiligheidsslot... 19 Zitplaatsen voor... 20 Zitplaatsen achter...

Nadere informatie

UW 206 CC IN EEN OOGOPSLAG

UW 206 CC IN EEN OOGOPSLAG 2 UW 206 CC IN EEN OOGOPSLAG UW 206 CC IN EEN OOGOPSLAG 3 1 Airbag bestuurder Claxon 2 Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers 3 Uitschakeling airbag aan passagierszijde* 4 Schakelaar stoelverwarming

Nadere informatie