De online-gebruiksaanwijzing

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De online-gebruiksaanwijzing"

Transcriptie

1 Instructieboekje

2 De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Scan deze code voor directe toegang tot uw gebruiksaanwijzing. Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van PEUGEOT, in de rubriek "MyPEUGEOT". Als de rubriek "MyPEUGEOT" niet beschikbaar is op de website van PEUGEOT voor uw land, kunt u uw gebruiksaanwijzing op het volgende internetadres raadplegen: Selecteer: de taal, het model van uw auto en de carrosserie-uitvoering, de uitgifteperiode van uw gebruiksaanwijzing die overeenkomt met de eerste registratiedatum van uw auto. Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkering die wordt weergegeven met dit pictogram:

3 Welkom Wij danken u voor uw keuze voor de 508 RXH, synoniem voor vertrouwen, passie en inspiratie Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in de gelegenheid te stellen onder alle omstandigheden optimaal en in alle veiligheid gebruik te maken van de mogelijkheden van uw 508 RXH. Neem de tijd om het aandachtig door te lezen zodat u vertrouwd raakt met uw nieuwe auto. In dit instructieboekje worden alle beschikbare uitrustingen van het 508 RXHgamma behandeld. Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het type, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor uw auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen zijn voorzien. Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend. Automobiles PEUGEOT houdt zich het recht voor de technische kenmerken, uitrusting en accessoires te wijzigen zonder verplicht te zijn dit boekje bij te werken. Dit instructieboekje behoort tot de uitrusting van de auto. Overhandig het dus bij verkoop van de auto aan de nieuwe eigenaar. Symbolen Waarschuwing: dit symbool geeft waarschuwingen weer die u absoluut dient te respecteren omwille van uw veiligheid en die van anderen en om schade aan uw auto te voorkomen. Bescherming van het milieu: dit symbool verschijnt bij adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu. Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in staat u dit te bieden. Belangrijke informatie: - Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronische systeem van uw auto veroorzaken. Ga naar het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor meer informatie over het aanbod aan accessoires met een artikelnummer. - Wijzigingen of aanpassingen die niet door Automobiles PEUGEOT zijn voorzien of toegestaan, of die niet volgens de technische voorschriften van de fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen van de contractuele garantie. Informatie: dit symbool vestigt uw aandacht op aanvullende informatie die u helpt de gebruiksmogelijkheden van uw auto optimaal te benutten. Verwijzing: dit symbool verwijst naar de bladzijde waar meer informatie over de desbetreffende functie is te vinden.

4 Inhoud Overzicht Hybridesysteem Controle tijdens het rijden. Presentatie 12 Starten / afzetten 15 Verklikkerlampje Ready 19 Keuzeschakelaar HYbrid4 19 Energiemeter 22 Weergave van de energiestromen van het hybridesysteem 23 Veelgestelde vragen HYbrid4 26 Eco off 29 Eco-rijden 30 Verbruik 32 Tractiebatterij 33 Autowasstraat 37 Slepen 38 Instrumentenpaneel 39 Verklikkerlampjes 41 Meters 52 Boordcomputer 57 Touchscreen 61 Datum en tijd instellen 64. Toegang tot de auto Sleutel met afstandsbediening 65 Alarm 75 Elektrisch bedienbare ruiten 77 Bagageruimte 79 Elektrisch bedienbare achterklep 80 Panoramadak (SW) 83 Brandstoftank 84 Tankbeveiliging diesel 85 Comfort Voorstoelen 87 Achterbank 91 Spiegels 93 Stuurwielverstelling 95 Indeling interieur 96 Indeling van de bagageruimte 99 Verwarming en ventilatie 104 Automatische airconditioning met gescheiden regeling 106 Automatische airconditioning quadrizone 109 Ontwasemen - Ontdooien vóór 114 Achterruitverwarming 114 Programmeerbaar verwarmings-/ ventilatiesysteem 115 Rijden Elektrische parkeerrem 117 Schakelindicator 123 Elektronisch gestuurde versnellingsbak met 6 versnellingen 124 Hill Holder 128 Head-up display 129 Dodehoekdetectie 131 Snelheidsbegrenzer 135 Snelheidsregelaar 137 Parkeerhulp 139 Achteruitrijcamera 141 Zicht Lichtschakelaar 142 LED-verlichting 145 Automatische verlichting 147 Koplampen verstellen 150 Aanvullende verlichting vóór 151 Ruitenwisserschakelaar 152 Automatische ruitenwissers 154 Plafonniers 156 Sfeerverlichting 157

5 Inhoud Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Kinderzitjes 158 Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde 161 ISOFIX-kinderzitjes 166 Kinderbeveiliging 171 Veiligheid Richtingaanwijzers 172 Urgence-oproep of Assistance-oproep 173 Claxon 173 Gevarendriehoek 174 Controlesysteem bandenspanning 175 ESP 177 Veiligheidsgordels 180 Airbags 183 Praktische informatie Bandenreparatieset 187 Wiel verwisselen 193 Sneeuwkettingen 198 Een lamp vervangen 199 Zekeringen vervangen V-accu 209 Accu verwijderen - plaatsen 212 Eco-mode 216 Wisserbladen vervangen 217 Slepen 218 Trekken van een aanhanger 220 Allesdragers monteren 222 Sneeuwscherm 223 Accessoires 224 Onderhoud Openen van de motorkap 227 Brandstoftank leeg (Diesel) 228 Dieselmotor 229 Niveaus controleren 230 Controles 233 Technische gegevens Elektromotor 236 Dieselmotor 237 Gewichten (diesel) 238 Afmetingen 239 Identificatie 240 Audio en telematica Urgence-oproep of Assistance-oproep 241 JBL Hifi-systeem inch Touchscreen 245 Visuele index. Index.

6 4 Overzicht

7 Presentatie van het HYbrid4-systeem Wij willen u bedanken voor uw keuze voor deze HYbrid4-auto die op een aantal punten verschilt van een conventionele auto. Lees dit instructieboekje aandachtig door om alle functies van het hybridesysteem te leren kennen. Raadpleeg voor meer informatie het hoofdstuk "Hybridesysteem". Overzicht. 12 De HYbrid4-technologie combineert op slimme wijze twee aandrijfconcepten: een HDi-dieselmotor die de voorwielen aandrijft en een elektromotor die zorgt voor de aandrijving van de achterwielen. Deze twee motoren kunnen afzonderlijk of gelijktijdig werken, afhankelijk van de geselecteerde stand van het hybridesysteem en de rijomstandigheden. De auto wordt door alleen de elektromotor aangedreven in de stand "ZEV" (Zero Emission Vehicle) en, bij lage snelheden en wanneer weinig vermogen wordt gevraagd, in de stand "Auto". Bij wegrijden vanuit stilstand, bij accelereren en tijdens het schakelen assisteert de elektromotor de dieselmotor. De batterij die voor de voeding van de elektromotor zorgt, wordt tijdens het decelereren weer bijgeladen. 1. HDi-dieselmotor (aandrijving van de voorwielen). 2. Elektromotor (aandrijving van de achterwielen) V-tractiebatterij. 4. Elektronische controle-eenheid vermogen. 5. Dynamo/startmotor (Stop & Start-systeem). 6. 2Tronic versnellingsbak. 7. Elektrische stromen. 8. Keuzeschakelaar HYbrid4. 5

8 Overzicht Zuinig en milieuvriendelijk rijden Het brandstofverbruik van een auto kan sterk variëren afhankelijk van: - de rijstijl van de bestuurder (rustig, sportief, snel,...), - het type traject dat wordt afgelegd (stad, buitenweg, autosnelweg, weinig verkeer, file,...) en de snelheid. Belangrijkste adviezen voor zuinig rijden Keuzeschakelaar hybridesysteem Zet voor een optimaal brandstofverbruik, ook in stadsverkeer, de keuzeschakelaar in de stand Auto (deze stand wordt bij het starten automatisch ingeschakeld). In deze stand worden de energiebronnen (verbrandingsmotor en/of elektromotor) optimaal gebruikt. De andere standen zijn daarentegen voor een specifiek gebruik bedoeld. Selectiehendel van de versnellingsbak Gebruik zo veel mogelijk de automatische stand A. In deze stand wordt altijd de op dat moment optimale versnelling ingeschakeld. Soepel rijden Rijd zo veel mogelijk in de "eco" -zone van de energiemeter: accelereer rustig, rijd waar mogelijk met een constante snelheid en gebruik daarbij de snelheidsregelaar of -begrenzer. Gebruik de "charge" -zone: anticipeer op verkeersomstandigheden die een lagere snelheid vereisen door het gas los te laten in plaats van te remmen. De naald van de energiemeter (in de "charge"-zone) geeft aan hoeveel energie er op deze manier wordt teruggewonnen. 6 Verbruiksgeschiedenis Bekijk het effect van uw rijstijl en het type traject door de verbruiksgeschiedenis te raadplegen. Zie de rubriek "Multifunctionele displays". Oorzaken van een te hoog brandstofverbruik en controles Net als bij andere auto's geldt ook in dit geval het volgende: belaad uw auto niet te zwaar, beperk zo veel mogelijk de luchtweerstand van de auto (sneller dan 50 km/h rijden met geopende ruiten, aanwezigheid van beladen of onbeladen dakdragers,...) en beperk zo veel mogelijk het gebruik van verbruikers (airconditioning, stoelverwarming, achterruitverwarming,...). Controleer regelmatig de bandenspanning en houd u daarbij aan de door de fabrikant aanbevolen waarden. Laat uw auto volgens de voorschriften van de fabrikant onderhouden.

9 Buitenzijde Elektronische sleutel: Keyless entry and start Met dit systeem kunt u de auto openen en sluiten en de motor starten zonder dat u de sleutel uit uw zak hoeft te halen. De sleutel moet zich wel in het detectiebereik bevinden Overzicht Elektrisch bedienbare achterklep Dit elektrisch bedienbare systeem biedt u de mogelijkheid om met een druk op de knop de achterklep te openen en te sluiten.. Noodreparatieset voor banden Met deze complete set, bestaande uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel, kunt u een noodreparatie aan een band uitvoeren. Parkeerhulp voor en achter Deze functie waarschuwt u tijdens het vooruitof achteruitrijden voor obstakels voor en achter de auto

10 Overzicht Interieur Sfeerverlichting Het gedimde licht van de sfeerverlichting verbetert bij weinig buitenlicht het zicht in het interieur. 157 Audio- en communicatiesysteem Dit systeem is voorzien van de nieuwste technologie: autoradio met MP3-afspeelmogelijkheid, USB-aansluiting, Bluetooth handsfree set, navigatiesysteem met kleurenscherm, AUXaansluitingen, hifi-audiosysteem, Het optionele JBL audiosysteem is speciaal ontworpen voor het interieur van uw auto. Raadpleeg de rubriek "Audio en telematica". Head-up display Dit systeem projecteert de informatie over de wagensnelheid en de snelheidsbegrenzer/snelheidsregelaar op een getint scherm in het gezichtsveld van de bestuurder, zodat deze de blik op de weg gericht kan houden. 129 Automatische airconditioning Deze functie maakt het mogelijk de airconditioning op een bepaald comfortniveau in te stellen. Aan de hand van deze instelling en de weersomstandigheden wordt de airconditioning vervolgens automatisch geregeld. Gescheiden regeling 106 Quadrizone 109 8

11 Schakelaars Overzicht. Openen van de brandstofvulklep. 84 Uitschakelen van het CDS-systeem. Het branden van een verklikkerlampje geeft aan of de bijbehorende functie is in- of uitgeschakeld. 179 Elektrisch kinderslot. 171 Massagefunctie. 90 Grootlichtassistent. Motor starten/afzetten met de elektronische sleutel. 15 PEUGEOT Connect SOS Verklikkerlampje programmeerbare verwarming. 115 Uitschakelen parkeerhulp. 148 Dodehoekbewaking. 131 Inbraakalarm Elektrische parkeerrem. 117 Openen van de achterklep. 68, 79, Uitschakelen automatisch afzetten van de verbrandingsmotor. 29 Head-up display (aan/uit, instellingen)

12 Overzicht Cockpit 1. Schakelaars snelheidsregelaar/-begrenzer. 2. Koplampverstelling. 3. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon. 6. Selectiehendel. 7. Keuzeschakelaar HYbrid4-systeem V-aansluiting. USB-/Jack-aansluitingen. 9. Hendel motorkapontgrendeling. 10. Zekeringkast. 11. Zijruitontwaseming. 12. Voorruitontwaseming. 13. Contact-/stuurslot. 14. Starten met de elektronische sleutel. 15. Bediening op het stuurwiel van de autoradio. 16. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/ boordcomputer. 17. Schakelaar alarmknipperlichten en centrale vergrendeling. 18. Display. 19. Middelste verstelbare en afsluitbare ventilatieroosters. 20. Airbag passagier. 21. Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters. 22. Dashboardkastje / Uitschakeling passagiersairbag. 23. Elektrische parkeerrem. 24. Middenarmsteun met opbergvakken. 25. Opbergvakken (volgens uitvoering). 26. Autoradio. 27. Bedieningspaneel verwarming/ airconditioning. 28. Alarm / PEUGEOT Connect SOS - PEUGEOT Connect Assistance. 29. Opbergvak. 30. Massage / Grootlichtassistent / Dodehoekbewaking. 10

13 Overzicht. 11

14 Hybridesysteem Presentatie De HYbrid4-technologie combineert op slimme wijze twee aandrijfconcepten: een HDidieselmotor die de voorwielen aandrijft en een elektromotor die zorgt voor de aandrijving van de achterwielen. Deze twee motoren kunnen afzonderlijk of gelijktijdig werken, afhankelijk van de geselecteerde stand van het hybridesysteem en de rijomstandigheden. De auto wordt door alleen de elektromotor aangedreven in de stand "ZEV" (Zero Emission Vehicle) en, bij lage snelheden en wanneer weinig vermogen wordt gevraagd, in de stand "Auto". Bij wegrijden vanuit stilstand, bij accelereren en tijdens het schakelen assisteert de elektromotor de dieselmotor. De batterij die voor de voeding van de elektromotor zorgt, wordt tijdens het decelereren weer bijgeladen. 1. HDi-dieselmotor (aandrijving van de voorwielen). 2. Elektromotor (aandrijving van de achterwielen) V-tractiebatterij. 4. Elektronische controle-eenheid vermogen. 5. Dynamo/startmotor (Stop & Start-systeem). 6. 2Tronic versnellingsbak. 7. Elektrische stromen. 8. Keuzeschakelaar HYbrid4. 12

15 Belangrijkste onderdelen van het HYbrid4-systeem De voorin geplaatste HDi dieselmotor (1) drijft de auto aan via de voorwielen en levert onder normale omstandigheden het grootste deel van het vermogen om te kunnen rijden. Deze motor is voorzien van een dynamo/startmotor (Stop & Start-systeem) (5), die het opladen van de tractiebatterij regelt en indien nodig voor extra vermogen zorgt (stand 4x4). Hybridesysteem. Afhankelijk van de geselecteerde stand van het hybridesysteem zorgt de achterin geplaatste elektromotor (2) voor de aandrijving van alleen de achterwielen of vult deze de dieselmotor aan. De elektromotor regelt de regeneratie van energie en het opladen van de tractiebatterij tijdens het decelereren en werkt tot 120 km/h. Een 200V-tractiebatterij (3) (hoogspanningsaccu) van het type NI-MH bevat de energievoorraad voor de achterin geplaatste elektromotor. Het laadniveau wordt automatisch op peil gehouden wanneer de auto decelereert. De tractiebatterij bevindt zich in een compartiment van de bagageruimte dat alleen toegankelijk is voor gekwalificeerde technici van de werkplaats. Het laadniveau van de tractiebatterij wordt aangegeven door 8 horizontale of verticale streepjes (afhankelijk van het type display). De normale 12V-accu die zich in de motorruimte bevindt, zorgt voor de voeding van de elektrische installatie van de auto. Deze accu wordt automatisch bijgeladen door het hoogspanningsnetwerk. 13

16 Hybridesysteem De elektronische controle-eenheid vermogen (4) stuurt automatisch de verschillende werkingsfasen van de twee motoren (dieselmotor en elektromotor) aan om een zo laag mogelijk brandstofverbruik mogelijk te maken. Voor de regeling van het elektrische vermogen zijn een motorgenerator en een omvormer nodig. De motorgenerator bepaalt het koppel van de elektromotor door de van de tractiebatterij afkomstige stroom te regelen. Het spanningsbereik van de motorgenerator ligt tussen 150 en 270 V. De omvormer zet de hoogspanning van 200 V van de tractiebatterij om in een spanning van 12 V voor de voeding van de elektrische installatie van de auto. De dynamo/startmotor (5) voert de Stop & Start-functie uit zodat de dieselmotor wordt uitgeschakeld als de auto tot stilstand komt (bijvoorbeeld voor een verkeerslicht, bij het naderen van een voorrangsweg of in een file) of in rijomstandigheden waarbij volledig elektrisch kan worden gereden. Het stoppen en starten van de dieselmotor gebeurt onmiddellijk en op een voor de bestuurder onmerkbare manier. Deze dynamo/startmotor zorgt ook voor het laden van de tractiebatterij en de 12V-accu (bijvoorbeeld in de stand 4WD of als de tractiebatterij bijna leeg is). De 2Tronic versnellingsbak (6) zorgt in de automatische stand voor een aanzienlijk lager brandstofverbruik ten opzichte van een conventionele handgeschakelde versnellingsbak, dankzij het elektronisch geregelde schakelprogramma. Met behulp van de schakelflippers achter het stuurwiel kunt u bovendien op elk moment zelf schakelen, zowel in de automatische als de handgeschakelde stand. 14

17 Hybridesysteem. Starten - afzetten van de motor Vóór het starten Starten van het HYbrid4-systeem - Zet de selectiehendel in de stand N. - Als uw auto is voorzien van het Keyless entry and start-systeem, is het voldoende als de sleutel zich in het interieur van de auto bevindt. - Is uw auto niet van dit systeem voorzien, steek dan de sleutel in het contactslot. - Als het verklikkerlampje voorgloeien diesel brandt (bij een temperatuur beneden het vriespunt), wacht dan tot het uitgaat alvorens de motor te starten. - Trap het rempedaal in. - Druk één keer kort (ongeveer 1 seconde) op de knop START/STOP of draai de sleutel zo ver mogelijk richting het dashboard, in de stand 3 (starten). - Het stuurslot wordt ontgrendeld (er is een geluid hoorbaar en het stuurwiel beweegt iets). - Houd het rempedaal ingetrapt tot het HYbrid4-systeem is ingeschakeld (het instrumentenpaneel wordt ingeschakeld, het verklikkerlampje Ready gaat branden en ter bevestiging klinkt een geluidssignaal). Het hybridesysteem bepaalt of de dieselmotor gestart moet worden. 15

18 Hybridesysteem Afzetten van het HYbrid4-systeem - Zet, voordat het HYbrid4-systeem wordt uitgeschakeld, de selectiehendel in de stand N. - Druk kort op de knop START/STOP of draai de sleutel zo ver mogelijk naar u toe, in de stand 1 (Stop). - Het systeem wordt uitgeschakeld en het stuurslot wordt vergrendeld. Wanneer u de auto hebt stilgezet, dient u voordat u uitstapt het contact af te zetten en te wachten tot het verklikkerlampje Ready uitgaat. Wanneer u dit niet doet, blijft het hybridesysteem ingeschakeld. Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "voorzorgsmaatregelen/ waarschuwingen motorruimte". Wanneer u wegrijdt in de elektrische stand, maakt uw auto geen geluid. Let dus extra goed op voetgangers die u mogelijk niet horen aankomen. Bij het afzetten van de motor is de rembekrachtiging niet meer actief. 16

19 Contact aan zonder starten van de motor (accessoirestand) Draai de sleutel richting het dashboard in de middelste stand of zorg ervoor dat de sleutel van het keyless entry and start-systeem zich in het interieur van de auto bevindt; druk, zonder het rempedaal in te trappen op de knop "START/STOP". Het contact is aangezet om zo de verschillende accessoires te activeren. F Druk op de knop "START/STOP": de verlichting en lampjes van het instrumentenpaneel gaan branden zonder dat de motor wordt gestart. F Druk nogmaals op de knop om het contact af te zetten en de auto te kunnen vergrendelen. Wanneer u de accessoirestand langdurig gebruikt, wordt automatisch de eco-mode ingeschakeld om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Diefstalbeveiliging Elektronische startbeveiliging In de sleutels is een chip aangebracht die over een geheime code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact de code van de sleutel worden herkend door de startbeveiliging. Deze elektronische startbeveiliging blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door een melding op het display van het instrumentenpaneel. De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk. Hybridesysteem. 17

20 Hybridesysteem Noodprocedure voor het starten met de elektronische sleutel Noodprocedure voor het afzetten van de motor met de elektronische sleutel Als de elektronische sleutel niet wordt herkend door het keyless entry and start-systeem Als de elektronische sleutel zich in het detectiegebied bevindt en uw auto niet start als u op de knop "START/STOP" drukt: F Open het klepje onder de knop "START/ STOP". F Steek de elektronische sleutel in de houder A. F Druk op de knop "START/STOP". Als de motor draait, kunt u de elektronische sleutel verwijderen en het klepje sluiten. In noodgevallen kan de motor geforceerd worden afgezet door de knop "START/STOP" ongeveer drie seconden ingedrukt te houden. In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld zodra de auto stilstaat. Als de elektronische sleutel zich niet meer in het detectiegebied bevindt op het moment dat de motor moet worden afgezet, wordt een melding weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. F Houd de knop "START/STOP" ongeveer drie seconden ingedrukt als u de motor geforceerd wilt afzetten (let op: zonder de sleutel kan de motor niet meer gestart worden). Tijdens het gebruik van de auto moet de elektronische sleutel zich in het interieur bevinden. Als de elektronische sleutel zich niet meer in het detectiebereik bevindt tijdens het rijden of wanneer u (op een later moment) het hybridesysteem wilt uitschakelen, wordt een melding weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. F Houd de knop "START/STOP" ongeveer drie seconden ingedrukt als u het hybridesysteem geforceerd wilt uitschakelen (let op: zonder de elektronische sleutel in het detectiebereik kan het systeem niet meer ingeschakeld worden). 18

21 Verklikkerlampje Ready Keuzeschakelaar HYbrid4 Hybridesysteem Met de keuzeschakelaar kan de bestuurder een keuze maken uit vier aandrijfstanden. Draai de knop naar rechts of links: de geselecteerde stand wordt aangegeven door het branden van het desbetreffende verklikkerlampje.. Stand "AUTO": voor normale rijomstandigheden en een zo laag mogelijk brandstofverbruik. Stand "SPORT": voor maximale prestaties. Trap, terwijl de selectiehendel in de stand N staat, het rempedaal in en schakel het hybridesysteem in. Dit verklikkerlampje gaat branden zodra de auto klaar is om te rijden (standaard is de stand "Auto" geselecteerd) en de bestuurder het gaspedaal kan intrappen om weg te rijden. Het verklikkerlampje zal gewoonlijk vrijwel direct gaan branden, maar onder bepaalde omstandigheden (wanneer bijvoorbeeld bij koud weer de dieselmotor moet voorgloeien of wanneer de eco-mode is ingeschakeld) kan het voorkomen dat u enkele seconden moet wachten. Schakel, als u de auto hebt stilgezet, het hybridesysteem uit en controleer of het verklikkerlampje Ready uit is voordat u de auto verlaat. Wanneer u dit niet doet, blijft het hybridesysteem ingeschakeld. Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Voorzorgsmaatregelen/ waarschuwingen motorruimte". Stand "ZEV": 100% elektrisch rijden. Stand "4WD": aandrijving van zowel de voorwielen als de achterwielen. 19

22 Hybridesysteem Stand "AUTO" Stand "ZEV" (100% elektrisch) 20 Deze stand wordt aanbevolen voor normaal gebruik en een zo laag mogelijk brandstofverbruik. Deze stand wordt automatisch ingeschakeld bij het starten van het HYbrid4-systeem. In deze stand wordt de werking van de dieselmotor en de elektromotor automatisch afgestemd op ingeschakelde functies van de auto, de rijomstandigheden en de rijstijl voor een zo laag mogelijk brandstofverbruik van de auto. In deze stand kan als de omstandigheden dat toelaten automatisch worden overgeschakeld op elektrisch rijden (zero emission). In de stand "AUTO" geldt voor de elektromotor het volgende: - de auto kan, afhankelijk van de laadtoestand van de tractiebatterij, in de stand elektrisch rijden "zero emission" door de elektromotor worden aangedreven, als aan de voorwaarden met betrekking tot de auto wordt voldaan en als het gaspedaal niet te diep wordt ingetrapt, - de elektromotor assisteert de dieselmotor bij het wegrijden, bij het schakelen, tijdens het accelereren en wanneer de voorwielen onvoldoende grip hebben (de elektromotor zorgt automatisch voor vierwielaandrijving), - de elektromotor kan uitsluitend worden geactiveerd bij snelheden lager dan 85 km/h. De elektromotor wordt uitgeschakeld zodra de snelheid hoger is dan 120 km/h. De werking als "Zero Emission Vehicle" wordt voor 100% verzorgd door de elektrische aandrijving van de achterwielen. Wanneer u deze stand kiest, kunt u geruisloos rijden met een lage snelheid. Deze stand is beschikbaar als aan alle noodzakelijke voorwaarden wordt voldaan. Het is vooral van belang dat de laadtoestand van de tractiebatterij voldoende is (minimaal 4 streepjes). Als niet aan de voorwaarden voor deze stand wordt voldaan, verschijnt de melding "elektrische stand momenteel niet beschikbaar" op het display. Het controlelampje "ZEV" zal enkele seconden knipperen en vervolgens uitgaan en het controlelampje "AUTO" van de keuzeschakelaar gaat branden. In de stand ZEV: - Zijn de actieradius en de prestaties beperkt. De maximumsnelheid in deze stand is ongeveer 60 km/h. - Wanneer veel vermogen wordt gevraagd of de omstandigheden het starten van de dieselmotor vereisen, schakelt het systeem automatisch over op de stand "AUTO". Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de voorwaarden voor het automatisch herstarten van de dieselmotor of de blokkering van de stand "ZEV".

23 Stand "SPORT" (diesel en elektrisch) Stand "4WD"* (diesel en elektrisch) Hybridesysteem Rijd stapvoets als u over een ondergelopen weg rijdt of een beek doorkruist.. Deze stand maakt een sportievere rijstijl mogelijk dankzij extra prestaties. De auto accelereert sneller doordat de volledige capaciteit van de elektromotor is gekoppeld aan het vermogen van de dieselmotor. Voor de progressiviteit van het gaspedaal, de aansturing van de elektronisch gestuurde versnellingsbak en het door de elektromotor geleverde vermogen zijn in deze stand specifieke regelingen van toepassing. In de stand "SPORT": - Assisteert de elektromotor de dieselmotor tot 120 km/h. In deze stand is bij lage snelheden extra tractie** beschikbaar dankzij de permanente aandrijving van de voor- en achterwielen van de auto: de dieselmotor (aandrijving van de voorwielen) en de elektromotor (aandrijving van de achterwielen) werken gelijktijdig en permanent. De dieselmotor en de elektromotor worden elektronisch op elkaar afgestemd, zodat de tractie van de auto op een wegdek met weinig grip wordt verbeterd. In de stand "4WD": - Wordt de achterin geplaatste elektromotor indien nodig gevoed door de dynamo/ startmotor van de voorin geplaatste dieselmotor. De dieselmotor werkt permanent. - Assisteert de elektromotor de dieselmotor tot 120 km/h. * "4WD": 4 Wheel Drive (vierwielaandrijving). ** Deze stand komt optimaal tot zijn recht als de auto is voorzien van banden die geschikt zijn voor de desbetreffende ondergrond (bijv. winterbanden). Deze stand dient gekozen te worden wanneer u op gladde wegen of op onverhard terrein (bijvoorbeeld modder en zand) rijdt. In deze stand is het raadzaam om, onder zware omstandigheden en als de wegconditie het toelaat, veel gas te geven om weg te kunnen rijden en het risico dat de auto vast komt te zitten te verkleinen. De beschikbaarheid van de stand "4WD" is onafhankelijk van: - de laadtoestand van de tractiebatterij, - de hoogte waarop de auto zich bevindt. Let op: de wagenhoogte van uw auto is onder ideale omstandigheden ongeveer 184 mm (waarde rijklaar: alleen de bestuurder inclusief volle brandstoftank). Deze waarde kan, afhankelijk van de belading van de auto, de ondergrond en de omgeving variëren. Als de bestuurder van mening is dat de auto een obstakel kan passeren, is hij hiervoor zelf volledig verantwoordelijk. 21

24 Hybridesysteem Energiemeter Zone CHARGE Zone POWER Op de meter worden het actuele totale vermogen van de elektromotor en de dieselmotor weergegeven. De energiemeter bevat drie werkingszones. Zone ECO Deze zone geeft aan dat elektrische regeneratie van energie plaatsvindt: bij decelereren door te remmen (gedeeltelijk) en vooral door het loslaten van het gaspedaal (dit verdient de voorkeur boven remmen, omdat hierbij meer energie wordt geregenereerd). Hierbij wordt de tractiebatterij bijgeladen met "gratis" energie, die kan worden hergebruikt zodra weer energie nodig is. Deze zone geeft aan dat extra vermogen wordt gevraagd van het hybridesysteem, waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van het gekoppelde vermogen van de dieselmotor en de elektromotor. 22 Deze zone geeft aan dat wordt gereden met een optimaal brandstofverbruik, ongeacht of 100% elektrisch, met alleen de dieselmotor of met een combinatie van beide wordt gereden. Deze zone is eenvoudig te bereiken door uw rijstijl aan te passen (m.b.v. het zogenaamde "Nieuwe Rijden"), waardoor het verbruik van de elektromotor of de dieselmotor zo laag mogelijk is.

25 Weergave van de energiestromen van het hybridesysteem Hybridesysteem De actuele informatie met betrekking tot de geselecteerde stand van het hybridesysteem, de pijlen van de energiestromen en de laadtoestand van de tractiebatterij worden weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.. Standen hybridesysteem 1. Geselecteerde stand van het hybridesysteem (AUTO, ZEV, SPORT, 4WD). 2. Meldingen, bijv.: "Zero Emission" als de dieselmotor is uitgeschakeld (0 g/km CO 2 ). Infrastructuur van de auto 3. Dieselmotor. 4. Laadtoestand van de tractiebatterij. 5. Elektromotor/generator. Werking/energiestromen 6. De dieselmotor voedt de tractiebatterij (afhankelijk van de laadtoestand). 7. Pijl van links naar rechts: de tractiebatterij voedt de elektromotor (als de elektromotor in werking is). Pijl van rechts naar links: de elektromotor/generator laadt de tractiebatterij op (regeneratie van energie). 8. De dieselmotor drijft de voorwielen aan. 9. De elektromotor drijft de achterwielen aan. 23

26 Hybridesysteem Voorbeelden van weergaven Bij het starten en stoppen Er zijn geen energiestromen (het Stop & Start-systeem stopt en start de dieselmotor automatisch). Terugwinnen van energie Tijdens deze fase (snelheid minderen, remmen, loslaten van het gaspedaal, in alle standen) wordt de tractiebatterij opgeladen door de elektromotor/generator die wordt aangedreven door de achterwielen. Het terugwinnen van energie werkt optimaal wanneer u het gaspedaal snel loslaat om op de motor af te remmen. De auto zal dan sneller vertragen dan een conventionele auto. 100% elektrisch Tijdens het volledig elektrisch rijden (stand AUTO of ZEV) werkt alleen de elektromotor die wordt gevoed door de tractiebatterij. De elektromotor drijft de achterwielen aan. De aanduiding "Zero Emission" wijst erop dat de dieselmotor is gestopt en de auto geen CO 2 uitstoot. 24

27 Hybridesysteem. Automatisch herstarten van de dieselmotor of GEEN toegang tot de stand ZEV Afhankelijk van de hieronder beschreven omstandigheden kan het voorkomen dat de verbrandingsmotor automatisch weer wordt gestart of de stand ZEV niet beschikbaar is. De verbrandingsmotor wordt automatisch weer uitgeschakeld zodra de omstandigheden niet meer aan de orde zijn. Wanneer door de hieronder beschreven omstandigheden de stand ZEV niet meer beschikbaar is en de dieselmotor weer wordt gestart, wordt automatisch overgegaan op de stand AUTO. Actie van de bestuurder - In de stand M zetten van de selectiehendel. - Bedienen van de schakelflippers achter het stuurwiel om te schakelen. - Langdurig en krachtig accelereren. - Gebruik van de ruitontwaseming. - Gebruik van de airconditioning. Behoud van de prestaties van het systeem - Zodra de wagensnelheid na het starten hoger is dan 30 km/h (als de verbrandingsmotor sinds het starten van het hybridesysteem nog niet is gestart). - Als de laadtoestand van de tractiebatterij onvoldoende is. Om in de stand ZEV een bepaalde afstand te kunnen rijden is een laadtoestand van minimaal 4 segmenten nodig (in de stand AUTO kan er bij een lagere laadtoestand minder lang elektrisch worden gereden). - Als het brandstofniveau de minimumreserve bereikt (als een groot deel van deze minimumreserve wordt verbruikt, kan het voorkomen dat de stand ZEV na het tanken nog enige tijd niet beschikbaar is). - Tijdens de regeneratie van het roetfilter die elke ongeveer 500 km (of minder als veelvuldig in stadsverkeer wordt gereden) automatisch plaatsvindt en 5 tot 10 minuten duurt. Weersomstandigheden en zware wegcondities - Wanneer de motortemperatuur afwijkt van de voor de omstandigheden vereiste temperatuur (zoals een te lage motortemperatuur in combinatie met de buitentemperatuur). - Als de tractiebatterij bijna volledig is geladen (bijvoorbeeld bij het afdalen van een lange helling) en het terugwinnen van energie niet meer mogelijk is, wordt automatisch de verbrandingsmotor weer gestart zodat kan worden afgeremd op de motor. - Als de auto een steile helling op rijdt (helling van een parkeergarage,...). - Als de auto langdurig in de zon heeft gestaan. - Bij het rijden in de bergen (ijlere lucht). Uw auto is voorzien van geperfectioneerde emissieregelsystemen, waaronder in het bijzonder het roetfilter (FAP). De dieselmotor van uw auto levert met regelmatige intervallen de energie die nodig is om dit filter te reinigen. Tijdens deze regeneratiefase van het roetfilter wordt de elektromotor bewust niet ingeschakeld en wordt de melding "Elektrische stand niet beschikbaar: Regeneratie roetfilter bezig" weergegeven. 25

28 Hybridesysteem Veelgestelde vragen HYbrid4 Stand ZEV (Zero Emission Vehicle) Vraag Waarom kan ik niet altijd overschakelen naar de stand ZEV (Zero Emission Vehicle) terwijl de tractiebatterij voldoende geladen is? Waarom wordt af en toe de waarschuwing "Elektrische stand niet beschikbaar: Regeneratie roetfilter bezig" weergegeven? Waarom kan ik de stand ZEV (Zero Emission Vehicle) niet inschakelen, terwijl de auto elektrisch rijdt in de stand Auto? Waarom is de actieradius in de stand ZEV (Zero Emission Vehicle) korter bij het oprijden van een helling? Waarom wordt, nadat de stand ZEV (Zero Emission Vehicle) door het systeem is uitgeschakeld, niet automatisch teruggekeerd naar de stand ZEV zodra weer aan de voorwaarden wordt voldaan? Antwoord Dit is een tijdelijke situatie. Als de stand ZEV, ondanks dat de laadtoestand van de tractiebatterij voldoende is, niet kan worden ingeschakeld, kan dit worden veroorzaakt door tijdelijke omstandigheden zoals koud weer, het rijden op een grote hoogte, een ingeschakelde achterruitverwarming, benodigd vermogen voor de airconditioning of verwarming, of de regeneratie van het roetfilter. Dit is een melding die verschijnt bij de regeneratie van het roetfilter. Dit is een volstrekt normaal proces dat elke 400 tot 500 km (of zelfs minder bij veel stadsverkeer) plaatsvindt, net als bij een auto met HDi-motor zonder hybridetechnologie. Normaal gesproken merkt u als bestuurder niets van dit proces. Bij een hybrideauto kunt u hier echter wel iets van merken, doordat (in stadsverkeer) de HDi-motor tijdelijk niet wordt uitgeschakeld en doordat deze melding tijdens de regeneratie wordt weergegeven. De aansturing van de stand ZEV verschilt van die van de stand Auto. Het inschakelen van de stand ZEV is alleen mogelijk als de laadtoestand van de tractiebatterij minimaal 4 segmenten is, zodat de actieradius in deze stand voldoende is. In de stand Auto wordt uitsluitend tijdelijk en voor kortere periodes overgeschakeld op elektrisch rijden, zodat dit ook bij een lagere laadtoestand van de tractiebatterij mogelijk is. Het nemen van een helling kost een auto meer energie dan het rijden op een vlakke weg. In dat geval is het raadzaam de keuzeschakelaar in de stand Auto te laten staan, zodat de dieselmotor voor het benodigde vermogen kan zorgen. De stand ZEV is niet onder alle omstandigheden de zuinigste stand. Daarom schakelt het systeem automatisch over naar de stand Auto. 26

29 Zuinig rijden Hybridesysteem. Vraag Antwoord Hoe rijd ik het zuinigst? Het is raadzaam zoveel mogelijk gebruik te maken van de stand Auto, waarin automatisch de wijze van aandrijving wordt geselecteerd die optimaal is voor een zo laag mogelijk brandstofverbruik. Daarnaast kunt u het brandstofverbruik nog verder verlagen door uw rijstijl aan te passen aan de werking van de hybridetechnologie, door bijvoorbeeld snelheid te minderen door gas los te laten in plaats van te remmen (bij het naderen van de bebouwde kom, verkeerslichten, een stopbord...). Waarom gaat het brandstofverbruik van mijn auto niet omlaag terwijl ik veel gebruikmaak van de stand ZEV (Zero Emission Vehicle)? Waarom geeft de boordcomputer bij het rijden in stadsverkeer soms een brandstofverbruik van 10 liter weer? Waarom is de tractiebatterij bijna nooit maximaal opgeladen? Waarom worden er zoveel waarschuwingsmeldingen weergegeven als de minimumvoorraad in de brandstoftank is bereikt? Niet de stand ZEV, maar de stand Auto is de meest geschikte stand om het brandstofverbruik te verlagen, omdat in deze stand de optimale wijze van aandrijving wordt geselecteerd. In de stand ZEV (100% elektrisch rijden) kan onder sommige omstandigheden het brandstofverbruik worden verlaagd. Het bijladen van de tractiebatterij kost echter weer energie. Daarom adviseren wij u zoveel mogelijk te rijden in de stand Auto. Na het rijden van een korte afstand kan het weergegeven actuele brandstofverbruik soms hoog lijken, maar dit heeft weinig invloed op het werkelijke gemiddelde verbruik dat nog altijd laag zal zijn. Juist in stadsverkeer is de hybridetechnologie van uw auto uiterst efficiënt (het verbruik is dan ongeveer 35% lager dan bij een auto zonder hybridetechnologie). Het is normaal dat de tractiebatterij niet volledig wordt geladen (gemiddeld 4 tot 5 segmenten in de stand Auto). Daardoor kan de tractiebatterij nog verder worden bijgeladen met de gratis energie die wordt opgewekt bij het afdalen van een helling of bij het loslaten van het gaspedaal. Om u erop te attenderen dat u zo snel mogelijk moet tanken om te voorkomen dat de hybridefuncties uitvallen. 27

30 Hybridesysteem Airconditioning Vraag Het lijkt erop dat de auto minder vaak elektrisch rijdt als de airconditioning of verwarming in werking is. Klopt dat? Antwoord Afhankelijk van de benodigde werking van de airconditioning of verwarming kan het nodig zijn dat de dieselmotor wordt gestart tot het gewenste comfortniveau is bereikt. De normale werking van het hybridesysteem wordt in dat geval simpelweg uitgesteld. Dit kan langer duren bij een zeer lage of zeer hoge buitentemperatuur. Het lijkt net alsof wanneer bij warm weer de airconditioning in werking is, de auto minder lang elektrisch rijdt. Klopt dit? Bij warm weer is het mogelijk dat de dieselmotor minder lang uitgeschakeld blijft en dat er minder elektrisch wordt gereden om te voorkomen dat de temperatuur in het interieur te veel gaat afwijken van de ingestelde temperatuur. Bij zeer warm weer kunt u ook de schakelaar Eco OFF indrukken (zodat de stand ZEV wordt gedeactiveerd, de auto niet meer elektrisch rijdt en de dieselmotor niet meer wordt gestopt) voor een optimaal thermisch comfort (de airconditioning blijft werken). Bijzonderheden HYbrid4 Vraag Kan ik met mijn hybrideauto een aanhangwagen trekken en zo ja, hoe zwaar mag die zijn? Waarom remt de auto zo sterk af op de motor? Antwoord Een auto met HYbrid4-technologie mag een aanhangwagen van 500 kg tot 800 kg trekken (zie rubriek "Trekken van een aanhangwagen"). Dit biedt u de mogelijkheid om bijvoorbeeld een jetski of een motorfiets te vervoeren. De beperking van het aanhangergewicht heeft te maken met de capaciteit van de koeling van de dieselmotor en van de componenten van het hybridesysteem die ook worden gekoeld door de koelvloeistof van de dieselmotor. Wanneer u het gaspedaal loslaat, is het afremmen op de motor hoofdzakelijk het gevolg van het terugwinnen van energie door de elektromotor. Daardoor decelereert de auto sterker dan een auto zonder hybridetechnologie en profiteert u van de gratis energie die hierbij vrijkomt. 28

31 Schakelaar ECO OFF Hybridesysteem. Deze functie voorkomt dat de dieselmotor wordt afgezet en zorgt zo voor een nog aangenamer thermisch comfort in de auto (de airconditioning blijft permanent werken). Als de schakelaar wordt ingedrukt, wordt de motor onmiddellijk gestart. Druk nogmaals op de schakelaar om terug te keren naar de normale werking van het systeem. Bij het afzetten van het contact wordt de normale werking weer geactiveerd (controlelampje van de schakelaar uit). Tijdens elektrisch rijden en in de STOPstand van het Stop & Start-systeem zorgt het hybridesysteem ervoor dat automatisch de motor weer wordt gestart als dat nodig is om het comfort in het interieur op hetzelfde niveau te houden*. Onder zeer warme weersomstandigheden is het echter mogelijk dat temperatuurverschillen waarneembaar zijn. Om hier onder dergelijke omstandigheden geen last van te hebben, kunt u de functie ECO OFF inschakelen. * Behalve in de stand ZEV. In deze stand wordt voorrang gegeven aan elektrisch rijden, ten koste van een optimaal thermisch comfort. 29

32 Hybridesysteem Eco-rijden Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO 2 -uitstoot van uw auto verminderen. Eco-rijden met uw HYbrid4-auto Gebruik de stand A van de selectiehendel, zodat afhankelijk van de omstandigheden de optimale versnelling wordt ingeschakeld, en de modus AUTO van de keuzeschakelaar HYbrid4. Accelereer op de normale manier tot de auto de gewenste snelheid heeft (zone POWER tussen 20 en 40%). Rijd als de auto eenmaal een constante snelheid heeft zo soepel mogelijk door voorzichtig te doseren met het gaspedaal (zone ECO of CHARGE) en rijd bij lage snelheden zoveel mogelijk elektrisch. Wanneer u snelheid moet minderen, is het raadzaam hierop te anticiperen door het gaspedaal los te laten om af te remmen op de motor (zone CHARGE) in plaats van met het rempedaal. U profiteert dan maximaal van de gratis energie die hierbij wordt teruggewonnen. Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen. Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters geopend. Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.). Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning). Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd. Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit. Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is. Laat de dieselmotor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien: uw auto warmt sneller op als u rijdt. Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken. Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat. 30

33 Hybridesysteem. Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank. Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer. Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal. Houd u aan de onderhoudsvoorschriften Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de portiersponning aan bestuurderszijde. Controleer de bandenspanning met name: - voor een lange rit, - bij de wisseling van de seizoenen, - als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt. Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt. U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert. Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden. Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter, luchtfilter en interieurfilter vervangen enz.) en houd u daarbij aan het in het garantie- en onderhoudsboekje voorgeschreven interval. 31

34 Hybridesysteem Verbruik van uw hybrideauto op het display Resetten van het overzicht van het verbruik Gemiddeld verbruik over de laatste 5 minuten. "60% Hybrid Use" betekent dat 60% van de tijd met assistentie van het hybridesysteem en 40% met alleen de dieselmotor wordt gereden (zonder assistentie van het hybridesysteem). Druk, terwijl het hybridesysteem is geactiveerd en het traject "2" wordt weergegeven langer dan twee seconden op de toets om het overzicht van het verbruik te resetten. Zie de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de boordcomputer. 32

35 200V-tractiebatterij De 200V-tractiebatterij kan niet via het lichtnet worden opgeladen. De tractiebatterij is van het type Ni-MH (nikkel-metaalhydride) en bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte, vlak bij de elektromotor. Laden De tractiebatterij wordt opgeladen als de auto snelheid mindert. De elektromotor fungeert dan als generator en zet kinetische energie om in elektrische energie (niet bij snelheden hoger dan 120 km/h). Het is niet mogelijk om de tractiebatterij via het lichtnet op te laden. De tractiebatterij kan indien nodig ook automatisch worden opgeladen via de dynamo/ startmotor (Stop & Start-systeem) van de dieselmotor. Hybridesysteem Door op deze manier energie terug te winnen wordt "gratis" energie verkregen. De tractiebatterij wordt uiterst snel en efficiënt opgeladen. Nadat de accu is ontladen (bijvoorbeeld door langdurig rijden in de stand ZEV of onder zware gebruiksomstandigheden) is de laadtoestand snel weer voldoende voor een volledig gebruik van de mogelijkheden van de verschillende standen van het hybridesysteem. Het opladen gebeurt automatisch tijdens het rijden. Het opladen kan worden versneld door op de motor af te remmen. De tractiebatterij heeft een laadtoestand van gemiddeld 4 à 5 streepjes, zodat er een marge overblijft voor het terugwinnen van energie bij het snelheid minderen of in een afdaling (gratis energie). Om een lange levensduur van de tractiebatterij mogelijk te maken komt de laadtoestand nooit onder de 20% uit, ook niet als na het rijden in de stand ZEV een laadtoestand van 0 streepjes wordt weergegeven. Als de tractiebatterij bijna volledig is geladen, kan het zijn dat de auto bij het loslaten van het gaspedaal minder vertraagt.. 33

36 Hybridesysteem Hoogspanning De elektromotor werkt met een spanning van 150 tot 270 V. Let op de waarschuwingsstickers die op de auto zijn aangebracht. Wees uiterst voorzichtig bij werkzaamheden in de buurt van onderdelen met hoogspanning en onderdelen die heet kunnen worden door de elektrische stroom. Zet alvorens werkzaamheden uit te voeren altijd het contact af (controlelampje Ready gedoofd). Hoogspanningskabels Een aantal hoogspanningskabels zijn aan de onderzijde van de auto bevestigd; zorg ervoor dat deze niet beschadigd raken bij het rijden op slecht begaanbaar terrein. Raak onderdelen, oranje kabels en stekkers van het hoogspanningscircuit nooit aan, ook niet na een aanrijding. Breng hefsystemen (krik, tweekolomsbrug,...) aan onder de daarvoor bestemde steunpunten om beschadiging van de kabels te voorkomen. Noodonderbreker In het geval van een aanrijding worden de hoogspanning en de voeding van de brandstofpomp onderbroken door een noodonderbreker, waardoor uw auto niet meer gestart kan worden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om het hybridesysteem weer in te schakelen. Waarschuwingen m.b.t. de tractiebatterij De tractiebatterij (hoogspanningsbatterij) mag nooit door middel van een extern apparaat worden opgeladen. Laat werkzaamheden aan de tractiebatterij uitsluitend over aan een gekwalificeerde technicus. Het onoordeelkundig uitvoeren van werkzaamheden aan de tractiebatterij kan leiden tot ernstige brandwonden en elektrische schokken die levensgevaarlijk letsel kunnen veroorzaken. Een hoogspanningsbatterij van het type Ni-MH (nikkel-metaalhydride) dient aan het einde van de levenscyclus op de voorgeschreven wijze te worden afgevoerd via de werkplaats, zodat door de recycling van de batterij het milieu kan worden ontzien. 34

37 Ventilatie van de tractiebatterij Hybridesysteem. De tractiebatterij is voorzien van een luchtkoelingssysteem dat bestaat uit een luchtaanzuigopening (op de hoedenplank) en een ventilator (onder de bagageruimtebekleding links). Dit systeem werkt niet permanent. Het past de mate van ventilatie automatisch aan de behoefte van de tractiebatterij aan. De werking van het systeem kan achterin hoorbaar zijn, zelfs als de auto na het rijden stilstaat. Als deze aanzuigopening verstopt is, kan de tractiebatterij oververhit en daardoor beschadigd raken. Dit kan een nadelig effect hebben op de prestaties van het hybridesysteem. Om ervoor te zorgen dat de tractiebatterij optimaal kan werken, dient u de volgende aanbevelingen in acht te nemen: - houd de aanzuigopening vrij van vreemde voorwerpen, zodat de tractiebatterij niet oververhit kan raken waardoor de prestaties van het hybridesysteem afnemen, - mors geen vloeistof, de accu zou hierdoor beschadigd kunnen raken. 35

38 Hybridesysteem Voorzorgsmaatregelen/waarschuwingen motorruimte Zet, voordat u de motorkap opent, altijd het contact af (verklikkerlampje Ready gedoofd). Ook de dynamo/startmotor van uw hybrideauto wordt met hoogspanning gevoed. Wanneer u de motorkap opent zonder eerst het contact af te zetten, kan het voorkomen dat de motor plotseling door de dynamo/startmotor weer wordt gestart. Zet om ernstig letsel te voorkomen het contact af en controleer of het controlelampje Ready op het instrumentenpaneel is gedoofd alvorens werkzaamheden in de motorruimte uit te voeren. Zet het contact eveneens af voordat u brandstof gaat tanken, om te voorkomen dat tijdens het tanken de motor opnieuw wordt gestart. 36

39 Autowasstraat Hybridesysteem. Bij sommige autowasstraten (waar de auto op een transportband doorheen wordt gevoerd) mag de parkeerrem tijdens het autowassen niet zijn aangetrokken. Autowasstraten waarin de dieselmotor moet zijn afgezet. Als het hybridesysteem is ingeschakeld, het verklikkerlampje Ready brandt en de parkeerrem is vrijgezet: - Zet de selectiehendel in de stand N. - Zet de motor af (druk op START/STOP of zet de motor met de contactsleutel af bij auto's zonder Keyless entry and start). De parkeerrem wordt automatisch aangetrokken en het verklikkerlampje Ready op het instrumentenpaneel dooft. - Zet het contact weer aan (druk op START/STOP of zet de contactsleutel in de middelste stand) zonder het rempedaal in te trappen. Het verklikkerlampje Ready gaat niet branden. - Zet de parkeerrem vrij met de hendel op de middenconsole, terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt. - Zet het contact af (druk op START/STOP zonder het rempedaal in te trappen, of zet het contact af met de contactsleutel) en controleer of de parkeerrem vrijgezet blijft. Autowasstraten waarin de dieselmotor niet mag worden afgezet. Als het hybridesysteem is ingeschakeld, het verklikkerlampje Ready brandt en de parkeerrem is vrijgezet: - Zet de selectiehendel in de stand N (stand Auto of Sport). - Houd het rempedaal ingetrapt en druk vervolgens op de toets ECO OFF. Als de dieselmotor op dat moment niet draait, wordt hij weer gestart. Als de dieselmotor op dat moment draait, blijft hij onbeperkt draaien. 37

40 Hybridesysteem Slepen - bergen met een bergingsauto Sleep de auto nooit met alle vier wielen (noch met de twee voorwielen of de twee achterwielen) op de grond: kans op beschadiging van de aandrijving. Voordat u werkzaamheden uitvoert: trap het rempedaal in terwijl het contact aanstaat, zet de selectiehendel in de stand N en schakel vervolgens het hybridesysteem uit (verklikkerlampje Ready uit). Roep altijd de hulp in van een professioneel bergingsbedrijf om uw auto met een bergingsauto of trailer te bergen. Gebruik de sleepogen uitsluitend om de auto op een bergingsauto te vervoeren. 38

41 Instrumentenpaneel Controle tijdens het rijden 1 Meters en displays 1. Verbruiks-/energieopwekkingsindicator (vermogen beschikbaar in percentage) Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Hybridesysteem". 2. Verklikkerlampje Ready Geeft aan dat de auto klaar is om weg te rijden. 3. Motorolietemperatuurmeter. 4. Brandstofniveaumeter. 5. Koelvloeistoftemperatuurmeter. 6. Snelheidsmeter (km/h of mph). 7. Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of de snelheidsbegrenzer. 8. Stand van de selectiehendel en van de versnelling van de elektronisch gestuurde versnellingsbak. 9. Display: energiestromen hybridesysteem, waarschuwingsmeldingen, meldingen over de status van functies, boordcomputer. 10. Dagteller (km of miles). 11. Automatische ruitenwissers Onderhoudsindicator (km of miles) vervolgens, kilometerteller. Beide functies worden achtereenvolgend weergegeven na het aanzetten van het contact. Bedieningstoetsen A. Dimmer verlichting. B. Weergave logboek waarschuwingsmeldingen. Informatie over het onderhoud. C. Resetten van de dagteller. 39

42 Controle tijdens het rijden Display van het instrumentenpaneel Hoofdmenu* 1 Parameters van de auto 1 Display instellen 2 Instel. bestuurdersplaats 2 Keuze van de kleurstelling Gebruik, als de auto stilstaat, de linker rolknop van het stuurwiel om door de menu's te scrollen en de parameters van de auto in te stellen (comfort- en rijsystemen,...). - Indrukken: toegang tot het Hoofdmenu, bevestigen van uw keuze. - Draaien (buiten menu om): scrollen door de diverse beschikbare actieve functies. - Draaien (in het menu): verplaatsen naar boven of naar beneden in het menu Toegang tot de auto Alleen ontgrendelen kofferdeksel Hulp bij het rijden Geprogrammeerde snelheden Ruitenw. aan bij achteruit Automatische parkeerrem Verlichting Instapverlichting 1 2 Voorverwarming / voorventilatie Instellingen 3 3 Follow-me-home verlichting Bochtverlichting * Volgens uitvoering. 40

43 Verklikkerlampjes De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje). Bijbehorende waarschuwingen Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Verklikkerlampjes kunnen constant branden of knipperen. Controle tijdens het rijden 1 Bij het aanzetten van het contact Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel enkele seconden branden. Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan. Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft. Een aantal verklikkerlampjes heeft beide mogelijkheden. Of het constant branden of knipperen van een controlelampje duidt op een storing, is afhankelijk van de werkingsfase van de auto. 41

44 Controle tijdens het rijden Verklikkerlampjes ingeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld. Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Ready (gereed) permanent. De auto is rijklaar en u kunt het gaspedaal intrappen. Het verklikkerlampje brandt als de hoogspanning is ingeschakeld. Richtingaanwijzer links knippert, met geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt. Richtingaanwijzer rechts knippert, met geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt. Parkeerlichten permanent. De lichtschakelaar staat in de stand "Parkeerlichten". Dimlicht permanent. De lichtschakelaar staat in de stand "Dimlicht". Grootlicht permanent. Als u de lichtschakelaar naar u toe trekt. Grootlichtassistent permanent. U hebt de lichtschakelaar naar u toe getrokken en de toets is ingedrukt. Het controlelampje van de toets brandt. Mistachterlichten permanent. De mistachterlichten zijn ingeschakeld. Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen naar dimlicht. De camera op de binnenspiegel geeft al of niet toestemming voor het overschakelen van het grootlicht naar het dimlicht, afhankelijk van de buitenverlichting en de verkeerssituatie. Trek de lichtschakelaar naar u toe om het dimlicht weer in te schakelen. Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen. Raadpleeg voor meer informatie over de lichtschakelaar de desbetreffende rubriek. 42

45 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Voorgloeien dieselmotor permanent. De startknop "START/STOP" is ingedrukt (Contact). Controle tijdens het rijden Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat. Wanneer het lampje uitgaat, wordt de motor onmiddellijk gestart, op voorwaarde dat het rempedaal ingetrapt blijft bij auto's met automatische transmissie of elektronisch gestuurde versnellingsbak, of het koppelingspedaal bij een handgeschakelde versnellingsbak. De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden (tot ongeveer 30 seconden bij koud winterweer). Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af. Zet het contact vervolgens weer aan en wacht opnieuw tot het lampje uitgaat voordat u de motor start. 1 Handrem permanent. De handrem is aangetrokken of niet goed vrijgezet. Zet de handrem vrij zodat het controlelampje uitgaat; trap het rempedaal in. Houd u aan de veiligheidsvoorschriften. Raadpleeg de rubriek "Handrem" voor meer informatie over de handrem. Uitschakeling van de automatische werking van de elektrische parkeerrem permanent. De functies "automatisch aantrekken" (bij het afzetten van de motor) en "automatisch vrijzetten" zijn uitgeschakeld of werken niet. Activeer de functie (volgens land van bestemming) via het configuratiemenu van de auto of raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de parkeerrem niet meer automatisch wordt aangetrokken of vrijgezet. Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische parkeerrem de desbetreffende rubriek. Voet op het rempedaal knippert. Als u de auto op een helling te lang probeert tegen te houden door het gaspedaal in te trappen, raakt de koppeling oververhit. Gebruik het rempedaal en/of de elektrisch bediende handrem. 43

46 Controle tijdens het rijden Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Automatische ruitenwissers permanent. De ruitenwisserschakelaar is naar beneden bewogen. De automatische stand van de ruitenwissers vóór is geactiveerd. Beweeg om de automatische stand van de ruitenwissers te deactiveren de hendel omlaag of zet de hendel in een andere stand. Airbag aan passagierszijde permanent op het display van de verklikkerlampjes voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde. De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "ON". De passagiersairbag vóór is geactiveerd. Plaats in dit geval geen kinderzitje met de rug in de rijrichting op de stoel van de voorpassagier. Zet de schakelaar in de stand "OFF" om de passagiersairbag vóór uit te schakelen. In dit geval kunt u een kinderzitje met de rug in de rijrichting plaatsen. 44

47 Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display van het instrumentenpaneel. Controle tijdens het rijden 1 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Passagiersairbag permanent, op het display van de verklikkerlampjes voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde. De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "OFF". De airbag vóór aan passagierszijde is uitgeschakeld. Zet de schakelaar in de stand "ON" om de airbag vóór aan passagierszijde in te schakelen. Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de rug in de rijrichting. Stabiliteitscontrole CDS/ASR permanent. De toets (op het wegklapbare paneel, linksonder op het dashboard) wordt ingedrukt. Het bijbehorende verklikkerlampje gaat branden. De functie CDS/ASR wordt uitgeschakeld. CDS: dynamische stabiliteitscontrole. ASR: antispinregeling. Druk op de toets om de functie CDS/ASR in te schakelen. Het verklikkerlampje dooft. De functie CDS/ASR wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. Als het systeem is uitgeschakeld, wordt het automatisch opnieuw ingeschakeld bij snelheden hoger dan ongeveer 50 km/h. 45

48 Controle tijdens het rijden Waarschuwingslampjes Als bij ingeschakeld hybridesysteem of tijdens het rijden een van de volgende waarschuwingslampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen. Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het display van het instrumentenpaneel wordt weergegeven. Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen STOP permanent, in combinatie met een ander waarschuwingslampje, een geluidssignaal en een melding op het display. Dit waarschuwingslampje brandt bij een ernstige storing met betrekking tot het remsysteem, de stuurbekrachtiging, een te lage motoroliedruk, een te hoge koelvloeistoftemperatuur, een ernstige storing met betrekking tot het hybridesysteem of een ernstige elektrische storing. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats, omdat er kans is op ernstige motorschade. Zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 46

49 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Service brandt tijdelijk. Er is een kleine storing opgetreden waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden. Controle tijdens het rijden Identificeer de storing met behulp van de melding op het display, bijvoorbeeld: - het hybridesysteem, - het sluiten van de portieren, achterklep of motorkap, - het motorolieniveau, - het niveau van de ruitensproeiervloeistof, - de batterij van de afstandsbediening, - vervuiling van het roetfilter (diesel). Raadpleeg in andere gevallen het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 1 permanent. Er is een ernstige storing opgetreden waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden. Identificeer de storing met behulp van de melding op het display en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Roetfilter (diesel) permanent, in combinatie met de tijdelijk weergegeven melding "Kans op verstopping van het roetfilter". Het roetfilter begint vervuild te raken. Regenereer, zodra de omstandigheden dit toelaten, het roetfilter door met een snelheid van minimaal 60 km/h te rijden tot het verklikkerlampje Service uit gaat. permanent. Het minimumniveau in het additiefreservoir is bereikt. Laat het reservoir snel bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats bijvullen. 47

50 Controle tijdens het rijden Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Elektrische parkeerrem knippert. Het aantrekken van de elektrische parkeerrem is onderbroken. Het aantrekken/vrijzetten werkt niet. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto op een vlakke, horizontale ondergrond, schakel een versnelling in (auto met automatische transmissie: zet de selectiehendel in de stand P), zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Storing elektrische parkeerrem permanent. Storing in de elektrische parkeerrem. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische parkeerrem de desbetreffende rubriek. Uitschakeling van de automatische werking van de elektrische parkeerrem permanent. De functies "automatisch aantrekken" (bij het afzetten van de motor) en "automatisch vrijzetten" zijn uitgeschakeld of werken niet. Activeer de functie (volgens land van bestemming) via het configuratiemenu van de auto of raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de parkeerrem niet meer automatisch wordt aangetrokken of vrijgezet. Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische parkeerrem de desbetreffende rubriek. Remsysteem permanent. Het remvloeistofniveau is te laag. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een artikelnummer van PEUGEOT. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. + permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje ABS. Er is een storing in de elektronische remdrukregelaar (REF). Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. 48

51 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Antiblokkeersysteem (ABS) permanent. Er is een storing in het antiblokkeersysteem. Controle tijdens het rijden De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 1 Dynamische stabiliteitscontrole (CDS/ASR) knippert. De CDS-/ASR-regeling is actief. Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een betere koersstabiliteit als de wielen te weinig grip hebben of de auto uit de koers dreigt te raken. permanent. Storing in het CDS-/ASR-systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Zelfdiagnose motor knippert. Er is een storing in het motormanagementsysteem. Kans op beschadiging van de katalysator. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. permanent. Er is een storing in de emissieregeling. Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. Laag brandstofniveau permanent, met de wijzer in het rode gebied. Als het lampje gaat branden zit er nog ongeveer 7 liter brandstof in de tank. Vanaf dit moment worden de laatste liters brandstof in de tank aangesproken. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Dit verklikkerlampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is. Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken. 49

52 Controle tijdens het rijden Pictogram in het display van het instrumentenpaneel Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Motoroliedruk permanent. Er is een storing in de motorsmering. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laadstroom accu* permanent. Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu. Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. Een of meer portieren geopend permanent, in combinatie met een melding die het desbetreffende portier aangeeft, bij een snelheid lager dan 10 km/h. Een portier of de achterklep is niet goed gesloten. Sluit het desbetreffende carrosseriedeel. permanent, in combinatie met een melding die het desbetreffende portier aangeeft en een geluidssignaal, bij een snelheid hoger dan 10 km/h. 50 * Volgens land van bestemming.

53 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Veiligheidsgordel(s) niet vastgemaakt of weer losgemaakt. permanent, en knippert vervolgens in combinatie met een in volume toenemend geluidssignaal. Een van de veiligheidsgordels is niet vastgemaakt of weer losgemaakt. Controle tijdens het rijden Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder. 1 Airbags tijdelijk. Het lampje brandt gedurende enkele seconden en dooft als het contact wordt aangezet. Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. permanent. Er is een storing in een van de airbags of de pyrotechnische gordelspanners. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bochtverlichting knippert. Er is een storing in de bochtverlichting. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bandenspanning te laag permanent. De bandenspanning van een of meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning. De controle dient bij voorkeur bij koude banden te worden uitgevoerd. + knipperend en vervolgens permanent, in combinatie met het verklikkerlampje Service. Het controlesysteem voor de bandenspanning is defect of de sensor van een van de wielen wordt niet gedetecteerd. De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 51

54 Controle tijdens het rijden Koelvloeistoftemperatuurmeter Motorolietemperatuurmeter De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele minuten rijden te stijgen. Om koelvloeistof bij te vullen: F wacht tot de motor is afgekoeld, F draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen, F verwijder vervolgens de dop, F vul bij tot aan het merkteken "MAXI". Bij ingeschakeld hybridesysteem: - in zone A, de temperatuur is in orde, - in zone B, de temperatuur is te hoog. Het waarschuwingslampje STOP gaat branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Wees voorzichtig bij het bijvullen van de koelvloeistof: kans op brandwonden. Vul niet bij tot boven het maximumniveau (aangegeven op het reservoir). Deze geeft bij aangezet contact en tijdens het rijden de temperatuur van de motorolie aan. Als de wijzer in gebied C staat, is de temperatuur in orde. Als de wijzer in gebied D staat, is de temperatuur te hoog. Verlaag de rijsnelheid om de temperatuur te verlagen. 52

55 CHECK (automatische controle van de auto) Automatische CHECK Contact aan: alle pictogrammen van de gecontroleerde functies worden weergegeven. Na enkele seconden doven ze. Gelijktijdig wordt automatisch een CHECK (automatische controle van de auto) uitgevoerd. Als er geen storing wordt gesignaleerd, kunt u de motor starten. Handmatige CHECK Dimmer verlichting Controle tijdens het rijden 1 In het geval van een storing Er is een "kleine" storing gesignaleerd: de desbetreffende waarschuwingslampjes gaan branden en vervolgens weer uit. U kunt de auto starten, maar raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Er is een "grote" storing gesignaleerd: de desbetreffende waarschuwingslampjes blijven branden, in combinatie met het lampje STOP of SERVICE. Start de auto niet. Neem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Druk op de knop "CHECK" van het instrumentenpaneel om de CHECK (automatische controle van de auto) handmatig te activeren. Met behulp van deze functie kunnen op elk gewenst moment (contact aan of bij draaiende motor) de aanwezige waarschuwingsmeldingen worden weergegeven. Het display van het instrumentenpaneel geeft bij draaiende motor en tijdens het rijden de pictogrammen weer die een storing aangeven (in geval van een storing). Zolang de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld*, wordt het desbetreffende pictogram constant weergegeven. Druk, als de verlichting brandt, op de knop B om de dashboardverlichting en de sfeerverlichting sterker te laten branden of op de knop A om de verlichting te dimmen. Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt. * Volgens land van bestemming. 53

56 Controle tijdens het rijden Onderhoudsindicator De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudsbeurt volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator op basis van twee parameters: - het aantal afgelegde kilometers, - de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt. De afstand tot de eerstvolgende beurt is meer dan 3000 km Als het contact wordt aangezet, verschijnt er geen onderhoudsinformatie op het display. De afstand tot de eerstvolgende beurt is 1000 tot 3000 km Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan. Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt bedraagt 2800 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan: De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1000 km Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan: 5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden. 5 seconden na het aanzetten van het contact verdwijnt de sleutel; de teller geeft weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan. Het pictogram van de sleutel brandt in combinatie met een melding op het display van het instrumentenpaneel. 54

57 De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden. Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan: De sleutel kan dus ook gaan branden als het interval in tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt, zoals vermeld in het onderhouds- en garantieboekje, is overschreden. Controle tijdens het rijden Als u zelf het onderhoud van uw auto uitvoert: F zet het contact af, F druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt, F zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen, F laat de knop los als het display "=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt. 1 5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden. Op 0 zetten van de onderhoudsindicator Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen. Opnieuw weergeven van de onderhoudsinformatie De factor tijd kan worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers, afhankelijk van de rijgewoonten van de bestuurder. De onderhoudsindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden. U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven. F Druk op de knop voor nulstelling van de dagteller. De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt vervolgens weer. 55

58 Controle tijdens het rijden Motorolieniveaumeter* Kilometerteller Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter wordt bij het aanzetten van het contact eerst de onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau. Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid. Storing van de motorolieniveaumeter 56 Olieniveau correct Te weinig olie Als het motorolieniveau te laag is, wordt de melding "Te laag olieniveau" op het instrumentenpaneel weergegeven in combinatie met het branden van het verklikkerlampje Service en een geluidssignaal. Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat. Raadpleeg de rubriek "Niveaus controleren". Als de melding "Ongeldige meting olieniveau" wordt weergegeven, duidt dit op een storing in de motorolieniveaumeter. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als de motorolieniveaumeter niet werkt, wordt het motoroliepeil niet meer gecontroleerd. Zolang het systeem niet werkt, moet u het motoroliepeil controleren met de peilstok in de motorruimte. Raadpleeg de rubriek "Niveaus controleren". * Volgens uitvoering. Op het display wordt in het gedeelte A de totale kilometerstand en in het gedeelte B de dagteller weergegeven. Nulstelling dagteller Druk, als de dagteller wordt weergegeven, enkele seconden op de knop.

59 Boordcomputer De boordcomputer geeft tijdens het rijden verschillende informatie (actieradius, brandstofverbruik...). Display van het instrumentenpaneel Weergave van de informatie Controle tijdens het rijden - Actuele informatie: actieradius, huidig brandstofverbruik, de teller van het Stop & Startsysteem. 1 - Traject "1": gemiddelde snelheid, voor het eerste traject, gemiddeld brandstofverbruik, afgelegde afstand. F Druk op de toets op het stuurwiel om achtereenvolgens de verschillende functies van de boordcomputer weer te geven. - Traject "2": gemiddelde snelheid, voor het tweede traject, gemiddeld brandstofverbruik, afgelegde afstand. F Of op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar. 57

60 Controle tijdens het rijden Traject resetten Resetten van het overzicht van het verbruik F Druk de toets langer dan twee seconden in zodra het gewenste traject wordt aangegeven of houd de linker draaiknop op het stuurwiel ingedrukt. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik. Druk, terwijl het hybridesysteem is geactiveerd en het traject "2" wordt weergegeven langer dan twee seconden op de toets om het overzicht van het verbruik te resetten. 58

61 Weergave van de informatie Controle tijdens het rijden 1 De gegevens zijn toegankelijk via het menu "Rijden". Actuele informatie: - actieradius, - huidig brandstofverbruik, - de teller van het Stop & Startsysteem. Traject resetten Permanente weergave: F Selecteer het menu "Rijden". De informatie van de boordcomputer wordt weergegeven op de hoofdpagina van het menu. F Druk op een van de toetsen om het gewenste tabblad te bekijken. Tijdelijke weergave in een specifiek venster: F Druk op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de informatie te bekijken en de verschillende tabbladen weer te geven. Traject "1": - afgelegde afstand, - gemiddeld brandstofverbruik, - gemiddelde snelheid, voor het eerste traject. Traject "2": - afgelegde afstand, - gemiddeld brandstofverbruik, - gemiddelde snelheid, voor het tweede traject. F Druk, zodra het gewenste traject wordt weergegeven, op de toets voor het resetten of op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik. 59

62 Controle tijdens het rijden Boordcomputer, enkele definities... Actieradius (km of miles) De actieradius geeft aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers. Deze waarde kan variëren door een gewijzigde rijstijl of het rijden op een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen. Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt. Het hybridesysteem en de elektromotor zorgen niet voor een grotere actieradius, neem daarom de aanwijzingen van de boordcomputer in acht. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als tijdens het rijden de streepjes continu worden weergegeven. Huidig verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste seconden. Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h. Gemiddeld verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer. Gemiddelde snelheid (km/h of mph) Dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan). 60

63 Touchscreen Het heeft de volgende functies: - toegang tot de configuratiemenu's van de functies en de systemen van de auto, - toegang tot de configuratiemenu's van het audiosysteem en de weergave, - bediening van het audiosysteem, de telefoon en weergave van de bijbehorende informatie. En bovendien, volgens uitvoering: - de weergave van de waarschuwingsmeldingen en de grafische weergave van de parkeerhulp, - de bediening van het navigatiesysteem en de internetdiensten en weergave van de bijbehorende informatie. Uit veiligheidsoverwegingen moet de bestuurder handelingen die veel aandacht vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren. Bepaalde functies zijn niet beschikbaar als de auto rijdt. Algemene werking Adviezen Het scherm moet voelbaar worden aangeraakt, met name bij bewegingen (door lijsten bladeren, over de kaart scrollen, enz.). Lichtjes aanraken is niet voldoende. Als u het scherm met meerdere vingers aanraakt, worden de commando's niet uitgevoerd. Deze technologie werkt bij elke temperatuur en werkt ook wanneer u handschoenen draagt. Houd geen puntige voorwerpen tegen het touchscreen. Raak het touchscreen niet aan met vochtige vingers. Gebruik een schone en zachte doek om het touchscreen te reinigen. Controle tijdens het rijden Status van de verklikkerlampjes Bepaalde toetsen zijn voorzien van een verklikkerlampje dat de status van de desbetreffende functie aangeeft. Groen verklikkerlampje: u hebt de desbetreffende functie geactiveerd. Oranje verklikkerlampje: u hebt de desbetreffende functie uitgeschakeld. 1 61

64 Controle tijdens het rijden Principes Druk op de toetsen die op het touchscreen worden weergegeven. Elk menu wordt op één pagina of op twee pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina) weergegeven. Gebruik deze toets om de secundaire pagina te openen. 62 Gebruik deze toets om terug te gaan naar de hoofdpagina. Als gedurende enkele seconden geen handelingen op de secundaire pagina worden uitgevoerd, wordt automatisch de hoofdpagina weer weergegeven. Menu's Gebruik deze toets om toegang te krijgen tot extra informatie en de instellingen van bepaalde functies. Gebruik deze toets om uw keuze te bevestigen. Gebruik deze toets om de pagina te verlaten. Druk op deze toets om het hoofdmenu te openen of druk op een van de toetsen van het bedieningspaneel om het desbetreffende menu direct te openen. Navigatie. Afhankelijk van het uitrustingsniveau is het navigatiesysteem niet leverbaar, optioneel of standaard. Zie de rubriek "Audio en telematica". Radio Media. Zie de rubriek "Audio en telematica". Instellingen. Hiermee kunnen de weergave en het systeem worden geconfigureerd. Internet. Deze functie is optioneel of standaard. Zie de rubriek "Audio en telematica". Telefoon. Zie de rubriek "Audio en telematica". Rijden. Hiermee kan de informatie van de boordcomputer worden weergegeven en kunnen, volgens uitvoering, bepaalde functies worden geconfigureerd. Zie de desbetreffende rubriek. 1. Instellen van het geluidsvolume/ onderbreken van het geluid. Zie de rubriek "Audio en telematica".

65 Menu "Instellingen" De via dit menu toegankelijke functies zijn in de volgende tabel weergegeven. Controle tijdens het rijden 1 Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen Audio- instellingen Instellen van het geluidsvolume, de balans enz. Sferen Keuze van het grafische thema. Scherm uit Systeeminstelling Tijd/datum Uitschakelen van de weergave op het touchscreen (zwart scherm). De weergave wordt weer ingeschakeld als u op het zwarte scherm drukt. Keuze van de eenheden: - temperatuur ( Celsius of Fahrenheit) - afstand en verbruik (l/100 km, mpg of km/l). Instellen van datum en tijd. Talen Keuze van de op het scherm weergegeven taal: Frans, Engels, Italiaans, Spaans, Duits, Nederlands, Portugees, Pools, Turks, Russisch. Scherminstelling Configureren van de scherminstellingen (weergavewijze van teksten, animaties,...). Rekenmachine Weergave van de rekenmachine. Kalender Weergave van de kalender. 63

66 Controle tijdens het rijden Datum en tijd instellen F Selecteer het menu "Instellingen". F Druk op de secundaire pagina op "Tijd/datum". F Selecteer "Tijd instellen" of "Datum instellen" en wijzig de instellingen met behulp van het numerieke toetsenbord en bevestig uw keuzes. F Druk op "Bevestigen" om het menu te verlaten. 64

67 Toegang tot de auto Sleutel met afstandsbediening U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisatie en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging. 2 Uitklappen van de sleutel F Druk op deze knop om de sleutel uit te klappen. Inklappen van de sleutel F Druk op deze knop om de sleutel in te klappen. Wanneer u deze knop niet indrukt bij het inklappen van de sleutel, kan het mechanisme beschadigd raken. 65

68 Toegang tot de auto "Keyless entry and start"-systeem Openen van de auto Volledig ontgrendelen Systeem waarmee de auto geopend, gesloten en gestart kan worden zonder dat u de elektronische sleutel tevoorschijn hoeft te halen. Kan ook worden gebruikt als afstandsbediening. Met de sleutel F Draai de sleutel in de richting van de voorzijde van de auto om de auto te ontgrendelen. Met de afstandsbediening F Druk op het geopende hangslot om de auto te ontgrendelen. Als deze knop ingedrukt wordt gehouden, worden de ruiten automatisch geopend. Raadpleeg om te voorkomen dat na het vergrendelen de ruiten per ongeluk geopend kunnen blijven het PEUGEOT-netwerk om deze functie te laten uitschakelen. Met de elektronische sleutel F Als u de elektronische sleutel op zak hebt binnen het detectiegebied, kunt u de auto ontgrendelen door uw hand op de achterzijde van de portiergreep te leggen. Trek vervolgens aan de portiergreep om het portier te openen. Ook uw passagiers kunnen de portieren (maar niet de achterklep) openen als de elektronische sleutel zich in het detectiegebied bevindt. Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt. 66

69 Toegang tot de auto Vuil (vocht, stof, modder, zout,...) op de binnenzijde van de portiergreep kan de detectie negatief beïnvloeden. Als na het reinigen van de binnenzijde van de portiergreep met een doek de detectie niet verbetert, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Plotseling contact met water (waterstraal, hogedrukspuit,...) kan door het systeem worden beschouwd als een verzoek om ontgrendelen van de auto. Selectieve ontgrendeling De selectieve ontgrendeling kan worden ingesteld met behulp van het configuratiemenu op het display van het instrumentenpaneel. Standaard is de volledige ontgrendeling geactiveerd. Met de afstandsbediening F Alleen het bestuurdersportier ontgrendelen: druk één keer op het geopende hangslot. F De overige portieren en de achterklep ontgrendelen: druk nogmaals op het geopende hangslot. Met de elektronische sleutel F Steek om alleen het bestuurdersportier te ontgrendelen, terwijl u de elektronische sleutel op zak hebt, uw hand achter de portiergreep van het bestuurdersportier en trek het portier open. F Steek om de auto volledig te ontgrendelen uw hand achter de portiergreep van een van de andere portieren, aan de zijde waar de elektronische sleutel zich bevindt, en trek het portier open. Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt. 2 67

70 Toegang tot de auto Ontgrendelen van de bagageruimte Met de afstandsbediening F Druk op deze knop om de auto te ontgrendelen en de bagageruimte te openen. Selectieve ontgrendeling bagageruimte geactiveerd Het selectief ontgrendelen van de bagageruimte kunt u instellen met behulp van het configuratiemenu op het display van het instrumentenpaneel. Sluiten van de auto Normale vergrendeling Standaard is deze functie uitgeschakeld. F Met de afstandsbediening of de elektronische sleutel wordt dan alleen de bagageruimte ontgrendeld en/of geopend. Vergeet niet de bagageruimte weer te vergrendelen. Met de sleutel F Draai de sleutel in de richting van de achterzijde van de auto om de auto volledig te vergrendelen. Met de elektronische sleutel F Trek als de elektronische sleutel zich binnen het detectiebereik bevindt aan de handgreep 1 om de auto te ontgrendelen en de bagageruimte te openen. Met de afstandsbediening F Druk op het gesloten hangslot om de auto volledig te vergrendelen. 68

71 Toegang tot de auto Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels ingeklapt. 2 Met de elektronische sleutel F Druk, als de elektronische sleutel zich binnen het detectiebereik bevindt, met een van uw vingers op de portiergreep (bij de merktekens) om de auto te vergrendelen. F Druk, als de elektronische sleutel zich binnen het detectiebereik bevindt, bij de achterklep op een knop om de auto te vergrendelen. Wanneer u de sleutel in de vergrendelstand gedraaid houdt, de knop van de afstandsbediening ingedrukt houdt of uw vinger op de portiergreep houdt, worden ook de ruiten en het schuifdak gesloten. Als een van de portieren of de achterklep geopend is, als een van de sleutels van het Keyless entry and start-systeem zich in de auto bevindt of als het contact is aangezet, werkt de centrale vergrendeling niet. Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen ongeveer 30 seconden een van de portieren wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld. Als het alarmsysteem al was ingeschakeld, wordt dit niet automatisch weer ingeschakeld. Het in- en uitklappen van de buitenspiegels met de afstandsbediening kan worden uitgeschakeld door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de sleutel van het Keyless entry and start-systeem mee te nemen. Wees bedacht op diefstal als de sleutel van het Keyless entry and start-systeem zich binnen het detectiebereik bevindt terwijl uw auto ontgrendeld is. Om te voorkomen dat de batterij van de elektronische sleutel ontladen raakt, gaan de "Keyless entry"-functies over in de waakfase als de auto langer dan 21 dagen niet is gebruikt. Om de functies weer te activeren, dient u op een van de knoppen van de afstandsbediening te drukken of de motor te starten met de elektronische sleutel in de lezer. 69

72 Toegang tot de auto Supervergrendeling De supervergrendeling blokkeert het van buitenaf en van binnenuit openen van de portieren. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is ook de vergrendelingsschakelaar in het interieur buiten werking. Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt. Met de afstandsbediening F Druk op het gesloten hangslot om de auto volledig te vergrendelen of druk langer dan 2 seconden op het gesloten hangslot om ook de ruiten te sluiten. F Druk binnen 5 seconden nogmaals op het gesloten hangslot om de supervergrendeling van de auto in te schakelen. Via de achterklep: F Druk, als de elektronische sleutel zich binnen het detectiebereik bevindt, op de knop om de auto te vergrendelen. F Druk binnen vijf seconden nogmaals op de knop om de supervergrendeling in te schakelen. De supervergrendeling wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. 70 Met de sleutel F Draai de sleutel richting de achterzijde van de auto om de auto volledig te vergrendelen. F Draai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals richting de achterzijde van de auto om de supervergrendeling van de auto in te schakelen. Met de elektronische sleutel Via de portieren: F Druk, als de elektronische sleutel zich binnen het detectiebereik bevindt, met een vinger op de portiergreep (bij de merktekens) om de auto te vergrendelen. F Druk binnen vijf seconden nogmaals op de portiergreep om de supervergrendeling in te schakelen.

73 Vergrendelen / ontgrendelen van binnenuit Automatische centrale vergrendeling van de portieren De portieren kunnen tijdens het rijden automatisch worden vergrendeld (bij een snelheid hoger dan 10 km/h). Houd om deze functie in of uit te schakelen de knop ingedrukt tot een melding op het display wordt weergegeven. Toegang tot de auto Lokaliseren van de auto F Druk op het symbooltje van het gesloten hangslot om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats. De plafonniers gaan branden en de richtingaanwijzers knipperen gedurende enkele seconden. 2 F Druk op de knop om de portieren en de achterklep te ver- of ontgrendelen. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is de knop buiten werking. Als de supervergrendeling is ingeschakeld of als de auto is vergrendeld met de afstandsbediening of de portiergrepen, is de knop buiten werking. Gebruik in dat geval de sleutel of de afstandsbediening om de auto te ontgrendelen. Het rijden met vergrendelde portieren kan bij een noodgeval de toegang tot de auto voor de hulpdiensten belemmeren. Als u vanwege het vervoer van een groot voorwerp met de achterklep geopend rijdt, kunt u het waarschuwingssignaal voor de geopende achterklep uitschakelen door de knop in te drukken. Bij het van binnenuit vergrendelen worden de buitenspiegels niet ingeklapt. 71

74 Toegang tot de auto Noodprocedure Noodprocedure voor openen/sluiten met de elektronische sleutel Handmatig vergrendelen Bestuurdersportier Steek de sleutel in het slot om het portier te vergrendelen of ontgrendelen. Storing afstandsbediening Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden. F Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met de sleutel in het slot. F Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de storing niet is verholpen. Met de geïntegreerde sleutel kan de auto vergrendeld en ontgrendeld worden als de elektronische sleutel niet werkt: - lege batterij, accu ontladen of losgekoppeld,... - auto bevindt zich in een omgeving met veel elektromagnetische straling. F Trek aan de knop 1 om de geïntegreerde sleutel 2 uit de houder te halen. F Open of sluit de auto met de sleutel. Overige portieren F Controleer bij de achterportieren of de kinderbeveiliging is uitgeschakeld. F Verwijder met de sleutel het zwarte afdekkapje op de zijkant van het portier. F Steek de sleutel zonder te forceren in de opening en duw vervolgens, zonder te draaien, de nok het portier in. F Verwijder de sleutel en plaats het afdekkapje terug. Synchroniseren (afstandsbediening) F Zet het contact aan. F Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op een van de knoppen van de afstandsbediening. F Zet het contact af. De afstandsbediening werkt nu weer. 72

75 Toegang tot de auto Synchroniseren (elektronische sleutel) F Zet het contact af. F Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op een van de knoppen van de afstandsbediening. F Zet het contact aan. De elektronische sleutel werkt nu weer. Batterij van de sleutel vervangen Batterij van de elektronische sleutel vervangen 2 Batterij ref.: CR2032 / 3 V. Deze batterij is via het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar. Als de batterij van de afstandsbediening vervangen moet worden, wordt u gewaarschuwd door een melding op het display van het instrumentenpaneel. F Wip het deksel met een kleine schroevendraaier bij de uitsparing los. F Verwijder het deksel. F Verwijder de lege batterij. F Plaats een nieuwe batterij in de juiste richting in de houder. F Druk het deksel op de afstandbediening vast. Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt. Batterij ref.: CR2032 / 3 V. Deze batterij is via het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar. Als de batterij vervangen moet worden, wordt u gewaarschuwd door een melding op het display van het instrumentenpaneel. F Wip het deksel met een spits voorwerp bij de sleutelhanger los. F Verwijder de lege batterij. F Schuif de nieuwe batterij in de juiste richting op zijn plaats. F Zet het deksel aan de voorzijde vast en klik het dicht. F Synchroniseer de elektronische sleutel. 73

76 Toegang tot de auto Sleutels, afstandsbediening, elektronische sleutel verloren Ga met het kentekenbewijs van de auto en uw legitimatiebewijs naar het PEUGEOT-netwerk. Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en een nieuwe bestellen. Afstandsbediening De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat. Vergrendelen van de auto Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening of de elektronische sleutel mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur. Elektrische storingen De elektronische sleutel van het Keyless entry and start-systeem werkt in sommige gevallen niet correct in de nabijheid van elektronische apparatuur: telefoon, laptop, sterke magnetische velden,... Diefstalbeveiliging Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden. Vergeet niet aan het stuurwiel te draaien om het stuurslot te activeren. Bij het aanschaffen van een gebruikte auto Laat uw sleutels door het PEUGEOT-netwerk in het elektronische geheugen van de auto opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart. 74

77 Toegang tot de auto Alarm Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit de volgende typen beveiliging: - Omtrekbeveiliging Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten. Het alarm gaat af als iemand een portier, de achterklep of de motorkap probeert te openen. - Interieurbeveiliging Dit systeem treedt in werking als er bewegingen in het interieur worden waargenomen. Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen, als iets of iemand de auto binnendringt of als iets of iemand in de auto beweegt. - Wegsleepbeveiliging Dit systeem treedt in werking als er veranderingen in de wagenhoogte worden waargenomen. Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild, verplaatst of aangestoten. Automatische beveiligingsfunctie Dit systeem treedt in werking als iemand probeert het alarm te saboteren. Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de bedieningseenheid of de kabels van de sirene uit te schakelen of te beschadigen. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats alvorens wijzigingen aan het alarmsysteem aan te brengen. Vergrendelen van de auto met volledig ingeschakeld alarm Inschakelen F Zet het contact af en verlaat de auto. F Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening of vergrendel de auto met het "Keyless entry and start"- systeem. Het alarmsysteem is geactiveerd: het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen. De inbraakbeveiliging wordt 5 seconden nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt of nadat de auto met het "Keyless entry and start"-systeem vergrendeld is, geactiveerd. De interieurbeveiliging wordt 45 seconden en de wegsleepbeveiliging 90 seconden nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt, geactiveerd. Indien een portier of de achterklep niet goed is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar wordt de omtrekbeveiliging na 45 seconden wel ingeschakeld. Uitschakelen van de interieurbeveiliging F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening of ontgrendel de auto met het "Keyless entry and start"- systeem. De interieurbeveiliging wordt uitgeschakeld; het verklikkerlampje van de knop gaat uit. 2 75

78 Toegang tot de auto 76 Vergrendelen van de auto met alleen de omtrekbeveiliging ingeschakeld Schakel de interieur- en wegsleepbeveiliging uit om te voorkomen dat het alarm onnodig wordt ingeschakeld als bijvoorbeeld: - een ruit op een kier blijft staan, - de auto wordt gewassen, - een wiel wordt verwisseld, - de auto wordt gesleept, - de auto op een boot wordt vervoerd. Uitschakelen van de interieur- en wegsleepbeveiliging F Zet het contact af en druk binnen 10 seconden op deze knop tot het verklikkerlampje blijft branden. F Verlaat de auto. F Druk onmiddellijk op de vergrendelknop van de afstandsbediening of vergrendel de auto met het "Keyless entry and start"-systeem. Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen. De interieur- en wegsleepbeveiliging worden uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure elke keer na het afzetten van het contact wordt uitgevoerd. Opnieuw inschakelen van de interieur- en wegsleepbeveiliging F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening of ontgrendel de auto met het "Keyless entry and start"-systeem om de omtrekbeveiliging uit te schakelen. F Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening of vergrendel de auto met het "Keyless entry and start"- systeem om alle alarmsystemen in te schakelen. Het verklikkerlampje van de knop zal opnieuw één keer per seconde knipperen. Afgaan van het alarm Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende dertig seconden. Als het alarm voor de 11 e keer afgaat, worden de alarmsystemen uitgeschakeld. Als het verklikkerlampje van de knop snel knippert bij het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening of met het "Keyless entry and start"- systeem, is het alarm tijdens uw afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet. Storing afstandsbediening Om de alarmsystemen uit te schakelen: F Ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier. F Open het portier; het alarm gaat af. F Zet het contact aan, het alarm stopt. Het verklikkerlampje van de knop gaat uit. Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen F Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier. Storing Als bij het aanzetten van het contact het verklikkerlampje van de knop blijft branden, duidt dit op een storing in het systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Automatisch inschakelen* Het systeem wordt 2 minuten nadat het laatste portier of de achterklep is gesloten, automatisch ingeschakeld. F Om het afgaan van het alarm bij het openen van een portier of de achterklep te voorkomen, moet eerst op de ontgrendelknop van de afstandsbediening worden gedrukt of moet de auto ontgrendeld worden met het "Keyless entry and start"-systeem. * Volgens land van bestemming.

79 Elektrisch bedienbare ruiten 1. Schakelaar ruitbediening links voor. 2. Schakelaar ruitbediening rechts voor. 3. Schakelaar ruitbediening rechts achter. 4. Schakelaar ruitbediening links achter. 5. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare ruiten achter, vergrendeling van de achterportieren (kinderbeveiliging). Handbediening Duw of trek de schakelaar tot het zware punt om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten. Automatische bediening (volgens uitvoering) Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt om de ruit te openen of sluiten. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar om het openen of sluiten te stoppen. Ongeveer 1 minuut nadat de sleutel uit het contact is genomen, kunnen de ruiten niet meer worden bediend. Zet het contact aan om de ruiten weer te kunnen bedienen. Toegang tot de auto Beveiliging tegen beknellen Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk weer open. Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de schakelaar om de ruit helemaal te openen en trek vervolgens de schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld. Blokkering van de ruitbediening achter Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op de schakelaar 5 om de ruitbediening achter, ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren. De binnenportiergrepen van de achterportieren worden in dat geval ook geblokkeerd. Als de schakelaar is ingedrukt (het lampje brandt), is de ruitbediening geblokkeerd. Als de schakelaar niet is ingedrukt (het lampje is gedoofd), is de ruitbediening niet geblokkeerd. 2 77

80 Toegang tot de auto Resetten van de ruitbediening Als de accu is losgekoppeld geweest, moet de ruitbediening gereset worden. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld: - open de ruit volledig en sluit de ruit. Telkens als de schakelaar omhoog wordt getrokken, sluit de ruit enkele centimeters. Laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten, - houd de schakelaar na het sluiten nog minimaal 1 seconde vast. Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het contact. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit verhindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren. 78

81 Bagageruimte Openen Sluiten Toegang tot de auto F Trek de achterklep omlaag met behulp van de handgreep aan de binnenzijde. 2 Als de achterklep niet goed is gesloten bij ingeschakeld hybridesysteem of rijdende auto (snelheid boven de 10 km/uur), verschijnt er gedurende enkele seconden een melding op het display van het instumentenpaneel. F Ontgrendel de auto volledig met de afstandsbediening of de sleutel, duw op de hendel A en open de achterklep. Vanuit het interieur Houd deze knop ingedrukt tot u aan het geluid hoort dat de achterklep ontgrendeld is. 79

82 Toegang tot de auto Elektrisch bedienbare achterklep Openen Auto vergrendeld/ supervergrendeld F Druk op deze knop A van de afstandsbediening. Auto ontgrendeld F Druk op de knop A van de afstandsbediening of op de knop B van de achterklep. Vanuit het interieur F Druk op deze knop om de achterklep te ontgrendelen en open vervolgens de achterklep. Wanneer u de achterklep met de afstandsbediening opent, controleer dan of niets de beweging van de achterklep kan hinderen. 80

83 Toegang tot de auto Sluiten F Druk op deze knop C om de achterklep elektrisch te sluiten. Probeer de achterklep bij het sluiten niet tegen te houden; hierdoor stopt de achterklep met sluiten en gaat deze vervolgens enkele centimeters omhoog. Handmatig sluiten: beweeg de achterklep een klein eindje omhoog en omlaag, zodat deze ontgrendeld wordt, en sluit vervolgens de achterklep. Zorg ervoor dat tijdens het openen of sluiten van de achterklep niemand in de buurt staat om verwondingen te voorkomen. Openen of sluiten onderbreken Tijdens het elektrisch openen of sluiten van de achterklep is het op elk gewenst moment mogelijk de beweging stil te zetten: F druk op de knop in het interieur, op de knop A van de afstandsbediening of op de knop B of C van de achterklep. Instellen van de openingshoogte De maximale openingshoogte van de achterklep kan worden opgeslagen (laag plafond,...). Deze hoogte kan in twee stappen worden opgeslagen door meerdere keren op de knop C te drukken: - als tijdens het openen, op het moment dat de achterklep de gewenste stand heeft bereikt, de knop wordt ingedrukt, blijft de achterklep in de desbetreffende stand staan, - als de knop nogmaals wordt ingedrukt, wordt de stand van de achterklep opgeslagen. Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal. Om deze opgeslagen stand te wissen moet de knop opnieuw ingedrukt worden gehouden tot een geluidssignaal hoorbaar is. Waarschuwing "achterklep open" Als de achterklep niet goed gesloten is, zal, als het hybridesysteem is ingeschakeld of de auto rijdt, een melding op het display van het instrumentenpaneel worden weergegeven in combinatie met een geluidssignaal (vanaf 10 km/h). 2 81

84 Toegang tot de auto Noodbediening Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in het systeem van de centrale vergrendeling de achterklep mechanisch ontgrendeld worden. Ontgrendelen F Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen. F Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen. F Verplaats de nok naar links. Vergrendeling na het sluiten Wanneer de achterklep weer wordt gesloten, wordt deze weer vergrendeld als het probleem niet is verholpen. 82

85 Toegang tot de auto Panoramadak (SW) U hebt de beschikking over een panoramadak met getint glas, waardoor de lichtinval en het zicht in het interieur worden vergroot. Het elektrisch bedienbare zonnescherm zorgt voor een nog beter thermisch en akoestisch comfort in het interieur. Elektrisch bedienbaar zonnescherm Dit is elektrisch te bedienen met behulp van een draaiknop. Openen Draai de knop linksom (meerdere standen zijn mogelijk). Sluiten Draai de knop terug in zijn oorspronkelijke stand. Als de stand van het scherm niet overeenkomt met de stand op de draaiknop, druk dan de knop in tot het scherm wel de juiste stand heeft bereikt. Beveiliging tegen beknellen Als het zonnescherm bij het sluiten tegen een obstakel stuit, stopt het automatisch en gaat het gedeeltelijk, tot de 2e stand, weer open. Als het na een tweede keer nog niet lukt, moet het systeem wellicht gereset worden. Systeem resetten Na het opnieuw aansluiten van de accukabels of bij een storing in het zonnescherm tijdens het openen of sluiten, moet u het systeem soms resetten: F draai de draaiknop in de stand "volledig openen", F wacht tot het zonnescherm volledig is geopend, F druk de draaiknop direct in en houd deze gedurende minimaal drie seconden ingedrukt. Als het zonnescherm bij het sluiten ongewild opengaat, voer dan, zodra het zonnescherm ophoudt te bewegen, de volgende handelingen uit: - draai de draaiknop in de stand "volledig sluiten", - druk de draaiknop direct in, - houd de draaiknop ingedrukt tot het zonnescherm volledig is gesloten. Tijdens deze handelingen werkt de beveiliging tegen het beknellen niet. Als er iets bekneld raakt tijdens het bedienen van het zonnescherm, moet u de beweging van het scherm omkeren. Draai hiervoor de draaiknop in de juiste richting. Let er bij het bedienen van het zonnescherm op dat niets het correcte sluiten van het scherm kan verhinderen. Zorg ervoor dat de inzittenden het zonnescherm correct gebruiken. Let goed op de kinderen tijdens het openen en sluiten van het scherm. 2 83

86 Toegang tot de auto Brandstoftank Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 72 liter. Openen - Druk op de toets. Dit is gedurende enkele minuten na het afzetten van het contact mogelijk. Zet het contact nog een keer aan om deze functie opnieuw te activeren (indien nodig). De motor moet altijd worden afgezet door het hybridesysteem uit te schakelen (het verklikkerlampje Ready moet zijn gedoofd) om te voorkomen dat de motor tijdens het tanken automatisch wordt gestart. Tanken Als er minder dan 5 liter brandstof getankt wordt, wordt deze stijging van het brandstofniveau niet weergegeven op de brandstofmeter. Tijdens het openen van de tankdop kan een geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit wordt veroorzaakt door de onderdruk die ontstaat door de afdichting van het brandstofcircuit. Dit geluid is normaal. F Kies bij het tankstation de juiste brandstof (deze staat vermeld op de sticker aan de binnenzijde van de brandstofvulklep van uw auto). F Open de vuldop door deze een kwart omwenteling linksom te draaien. F Verwijder de vuldop en plaats deze op de steun (aan de klep). F Steek het vulpistool zo ver mogelijk in de vulopening en druk hierbij de metalen klep A in. F Vul de brandstoftank. Laat het vulpistool maximaal drie keer afslaan, aangezien er anders storingen kunnen optreden. F Plaats de vuldop terug en sluit deze door de dop een kwart omwenteling rechtsom te draaien. F Druk de klep van de tankdop dicht. Uw auto is voorzien van een katalysator, die de schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen vermindert. Indien u per vergissing de verkeerde brandstof voor uw auto tankt, moet de tank beslist worden afgetapt voordat de motor kan worden gestart. 84

87 Minimumbrandstofniveau Als het minimumbrandstofniveau is bereikt, gaat dit waarschuwingslampje branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Als dit lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 7 liter brandstof in de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u zonder brandstof komt te staan. Toegang tot de auto Tankbeveiliging diesel Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan de motor, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen. Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, wordt geactiveerd zodra u de brandstoftankdop verwijdert. Werking Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan is wel mogelijk, maar doe dit met beleid. Houd de tuit van de jerrycan recht en druk deze niet tegen de klep van de tankbeveiliging, om ervoor te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening stroomt. 2 Onderbreking brandstoftoevoer Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer afsluit. Wanneer u bij een dieseluitvoering een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep, waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet getankt kan worden. Probeer in dat geval niet toch te tanken maar kies een dieseltankpistool. Reizen naar het buitenland Omdat de tankpistolen voor het tanken van Diesel per land kunnen verschillen, kan de aanwezigheid van een tankbeveiliging op de auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is. Wij adviseren u daarom voordat u naar het buitenland afreist bij het PEUGEOT-netwerk te informeren of uw auto geschikt is om in het desbetreffende land te kunnen tanken. 85

88 Toegang tot de auto Brandstof voor dieselmotoren DIESEL Auto's met dieselmotoren kunnen rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%). Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat de bijzondere onderhoudsvoorschriften, zoals vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje, strikt worden nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit). 86

89 Comfort Voorstoelen Elektrisch verstellen Zet, om de stoelen elektrisch te verstellen, het contact aan of start de motor als de eco-modus is ingeschakeld. Na het openen van het voorportier kan de bediening van de elektrische verstelling van de bestuurdersstoel nog ongeveer een minuut worden gebruikt. Ongeveer een minuut na het uitzetten van het contact en in de ecomode, wordt de bediening van de elektrische stoelverstelling uitgeschakeld. Als het contact wordt aangezet, wordt de bediening van de elektrische stoelverstelling weer ingeschakeld. 1. Zitting kantelen en in hoogte en in lengterichting verstellen F Licht de schakelaar aan de voorzijde op of druk deze neer om het zitgedeelte van de stoel te kantelen. F Licht de schakelaar aan de achterzijde op of druk deze neer om het zitgedeelte te verhogen of te verlagen. F Beweeg de schakelaar naar voren of naar achteren om de stoel naar voren of naar achteren te bewegen. 2. Kantelen van de rugleuning Beweeg de schakelaar naar voren of naar achteren om de hellingshoek van de rugleuning in te stellen. 3. Lendensteun verstellen Dit systeem biedt de mogelijkheid om onafhankelijk van elkaar de hoogte en de diepte van de lendensteun in te stellen. Bedien de schakelaar: F Naar voren of naar achteren voor meer of minder steun in de lendenen. F Omhoog of omlaag om de drukzone van de lendensteun omhoog of omlaag te bewegen. Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen als dit het geval is. 3 87

90 Comfort 88 Opslaan van zitposities in het geheugen Dit systeem slaat de elektrische instellingen van de bestuurdersstoel, de buitenspiegels en het head-up display op. U kunt twee standen opslaan met de toetsen aan de zijkant van de bestuurdersstoel. Opslaan van een zitpositie met de toetsen M / 1 / 2 F Zet het contact aan. F Zet uw stoel, de buitenspiegels en het head-up display in de gewenste stand. F Druk op de toets M en vervolgens binnen 4 seconden op de toets 1 of 2. Een geluidssignaal geeft aan dat de zitpositie is opgeslagen. Het opslaan van een andere stand annuleert de vorige, in het geheugen opgeslagen stand. Oproepen van een opgeslagen zitpositie Contact aan of draaiende motor F Druk kort op de toets 1 of 2 om de desbetreffende zitpositie op te roepen. Een geluidssignaal geeft aan dat de opgeslagen zitpositie is ingenomen. U kunt de beweging onderbreken door op de toets M, 1 of 2 te drukken of door één van de schakelaars van de stoelverstelling te bedienen. U kunt een zitpositie niet oproepen tijdens het rijden. Het opvragen van een opgeslagen zitpositie is tot 45 s na het afzetten van het contact mogelijk. In-/uitstapfunctie Deze functie vergemakkelijkt het in- en uitstappen. Zo schuift de stoel automatisch naar achteren bij het afzetten van het contact of bij het openen van het bestuurdersportier; de stoel blijft in deze stand staan tot u weer instapt. Bij aanzetten van het contact schuift de stoel weer naar voren in de geprogrammeerde stand. Zorg ervoor dat het verplaatsen van de stoel niet gehinderd wordt door voorwerpen of personen. Deze functie kan worden in- of uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto.

91 Comfort Bediening stoelverwarming 3 Hoogte- en hoekverstelling hoofdsteun F Hoofdsteun omlaag bewegen: druk de knop A in tot voorbij het zware punt en beweeg de hoofdsteun naar beneden tot de gewenste positie is bereikt; laat vervolgens de knop los. F Hoofdsteun omhoog bewegen: beweeg de hoofdsteun omhoog tot de gewenste positie is bereikt. F Hoofdsteun verwijderen: druk op de twee pallen B en trek de hoofdsteun omhoog. F Hoofdsteun terugplaatsen: zet de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning. Controleer of de hoofdsteun goed vastzit door deze naar boven te trekken. Voor de veiligheid is het frame van de hoofdsteun voorzien van een blokkeersysteem om te voorkomen dat de hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding. De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld. Als het hybridesysteem is ingeschakeld, is de stoelverwarming voor beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar. F Met de draaiknop kan de stoelverwarming ingeschakeld worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd: 0: Uit. 1: Laag. 2: Gemiddeld. 3: Hoog. 89

92 Comfort Massagefunctie Inschakelen F Druk op deze knop. Deze functie zorgt voor een massage ter hoogte van de lendenen van de bestuurder. De functie werkt alleen bij draaiende motor en als de STOP-stand van het Stop & Start-systeem is geactiveerd. Het verklikkerlampje gaat branden en de massagefunctie wordt voor een tijdsduur van 1 uur ingeschakeld. Gedurende deze tijdsduur wordt de massage in cycli van 6 minuten uitgevoerd (4 minuten massage worden gevolgd door 2 minuten rust). Het systeem voert in totaal 10 cycli uit. Na een uur wordt de functie uitgeschakeld, het verklikkerlampje gaat dan uit. Uitschakelen U kunt de massagefunctie op elk gewenst moment uitschakelen door op deze knop te drukken. 90

93 Comfort Achterbank U kunt het linkerdeel (1/3) en/of het rechterdeel (2/3) van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten. Hoofdsteunen buitenste zitplaatsen achter De hoofdsteunen hebben twee standen, een hoge stand (comfort en veiligheid) en een lage stand (zicht naar achteren). De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd. Neerklappen van de achterbank vanuit de bagageruimte Elk gedeelte van de achterbank (1/3 of 2/3) is voorzien van een afzonderlijk ontgrendelingsmechanisme om de rugleuning en de zitting vanuit de bagageruimte neer te klappen. 3 Verwijderen van een hoofdsteun: F trek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag, F druk vervolgens de pal A in. Ga nooit rijden met passagiers op de achterbank als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en in de hoge stand staan. F Zorg ervoor dat de rugleuning ongehinderd kan worden neergeklapt (hoofdsteunen, veiligheidsgordels,...), F zorg er ook voor dat de beweging van de bank niet kan worden gehinderd door voorwerpen die zich op of onder de bank bevinden, F trek vanuit de bagageruimte aan de ontgrendeling en duw tegen de rugleuning. 91

94 Comfort Neerklappen van de achterbank via de achterzijde Zorg ervoor dat de beweging van de bank niet kan worden gehinderd door voorwerpen die zich op of onder de bank bevinden. Terugplaatsen van de achterbank Let erop dat bij het terugplaatsen van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten en dat de gesphouders op de juiste plek komen te zitten. F Schuif de voorstoel indien nodig naar voren, F controleer of de veiligheidsgordel langs de rand van de rugleuning loopt, F zet de hoofdsteunen in de laagste stand of verwijder deze indien nodig, F trek de hendel 1 naar voren om de rugleuning 2 te ontgrendelen en klap deze vervolgens naar voren. F Zet de rugleuning rechtop en vergrendel deze, de zitting komt dan vanzelf op zijn plaats, F controleer of het rode vlak ter hoogte van ontgrendeling 1 niet meer zichtbaar is, F zet de hoofdsteunen weer in de hoogste stand of plaats deze terug. 92

95 Comfort Spiegels Buitenspiegels Inklappen - Automatisch: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. - Handmatig: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren. 3 De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat. Ontwaseming - ontdooiing Als uw auto voorzien is van spiegelverwarming, kunt u deze inschakelen door op de toets van de achterruitverwarming te drukken (zie paragraaf "Ontwaseming - Ontdooiing achterruit"). De achterruitverwarming werkt uitsluitend als het hybridesysteem is ingeschakeld. Verstellen F Zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. F Duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen. F Zet de knop A weer in het midden. Uit veiligheidsoverwegingen moet u de spiegels zo afstellen dat de dode hoek minimaal is. De waargenomen objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten. Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar A, worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek nogmaals de schakelaar A naar achteren om de buitenspiegels uit te klappen. Uitklappen - Automatisch: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. - Handmatig: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren. Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden gedeactiveerd door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Klap de buitenspiegels in als u uw auto in een automatische autowasstraat laat wassen. Indien nodig kunt u de buitenspiegels handmatig inklappen. 93

96 Comfort Automatisch kantelen buitenspiegels bij het achteruitrijden De buitenspiegels kunnen bij het achteruit inparkeren naar de grond worden gericht. Inschakelen F Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in. F Beweeg de schakelaar A naar rechts of links om de desbetreffende buitenspiegel te selecteren. De geselecteerde buitenspiegel wordt in de geprogrammeerde stand gericht. Programmeren F Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in. F Selecteer en verstel achtereenvolgens de linker en rechter buitenspiegel. De ingestelde standen worden direct opgeslagen. Uitschakelen F Haal de versnellingsbak uit de achteruitversnelling en wacht tien seconden. of F Zet de schakelaar A in de middelste stand. De buitenspiegel keert terug naar de oorspronkelijke stand. De buitenspiegel keert ook terug naar de oorspronkelijke stand: - zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h, - als de motor wordt afgezet. 94

97 Binnenspiegel Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto. De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van achteropkomend verkeer. Comfort Stuurwielverstelling 3 Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand Verstellen F Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat. Automatisch dimmende binnenspiegel Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en automatisch over van de dag- in de nachtstand. F Zorg dat de auto stilstaat en duw de hendel omlaag om het stuurwiel te ontgrendelen. F Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor een optimale zithouding. F Trek aan de hendel om het stuurwiel te vergrendelen. Dag-/nachtstand F Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten. F Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand. Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren. Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto. 95

98 Comfort Indeling interieur 1. Gekoeld dashboardkastje In het dashboardkastje bevinden zich een ventilatieopening* die met een draaiknop kan worden afgesloten (voor de toevoer van koude lucht) en een USB-aansluiting* voor de 3G-dongel. 2. Wegklapbare bekerhouders Druk op het deksel om de bekerhouder te openen. 3. Uitneembare asbak Druk op het deksel om de asbak te openen. Asbak legen: trek de asbak omhoog om deze te verwijderen. 4. Schakelaars* Massage, Grootlichtassistent, Dodehoekbewaking. 5. Schakelaars* Inbraakalarm, PEUGEOT connect sos, PEUGEOT connect assistance 6. Middenarmsteun vóór 7. 12V-aansluitingen vóór (120 W)* Houd u aan het maximaal toegestane vermogen om schade aan uw apparatuur te voorkomen. 8. PEUGEOT Connect USB * Volgens uitvoering. 96

99 Comfort Matten De matten zijn uitneembaar en beschermen de vloerbedekking van de auto. Middenarmsteun achter Bevestigen Terugplaatsen Terugplaatsen van de mat aan de bestuurderszijde: F leg de mat goed op zijn plaats, F druk de bevestigingen vast, F controleer of de mat goed vastzit. 3 Gebruik, wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de bevestigingen uit het bijgeleverde zakje. De overige matten worden gewoon op de vloerbedekking gelegd. Verwijderen Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde: F zet de stoel in de achterste stand, F maak de bevestigingen los, F verwijder vervolgens de mat. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht. - gebruik nooit meer dan één mat per plaats. Bij gebruik van niet door PEUGEOT goedgekeurde matten kan de bediening van de pedalen worden gehinderd en kan de werking van de snelheidsregelaar/- begrenzer negatief worden beïnvloed. De door PEUGEOT goedgekeurde matten zijn voorzien van twee bevestigingen onder de stoel. F Klap de middenarmsteun achter omlaag voor een optimaal zitcomfort. De armsteun is bij bepaalde uitvoeringen voorzien van bekerhouders. Tevens hebt u, als de armsteun is neergeklapt, toegang tot het skiluik. 97

100 Comfort Skiluik Het skiluik kan worden gebruikt voor het vervoeren van lange voorwerpen. PEUGEOT Connect USB - USB-box Openen F Klap de middenarmsteun omlaag. F Druk op de ontgrendelingsknop van het luik. F Laat het skiluik zakken. F Steek voorwerpen vanuit de bagageruimte door het skiluik. Sluit het luik wanneer u het niet meer gebruikt. Deze aansluitmodule bestaat uit een JACKaansluiting en een USB-poort. Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een ipod of een USB-stick. Dankzij de aansluitmodule kunt u de audiobestanden op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van uw autoradio. U kunt deze bestanden beheren met de toetsen op het stuurwiel of het bedieningspaneel van de autoradio en ze weergeven op het display van het instrumentenpaneel. Tijdens het gebruik van de USB-poort kan de draagbare apparatuur automatisch worden opgeladen. Tijdens het opladen wordt een melding weergegeven als het stroomverbruik van het apparaat hoger is dan de door de auto geleverde stroomsterkte. Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze uitrusting de rubriek "Audio en telematica". 98

101 Comfort Indeling van de bagageruimte 1. Bagageruimteverlichting 2. Schakelaars voor neerklappen zitplaatsen achter 3. Inklapbare haken 4. 12V-aansluiting (maximaal 120 W) 5. Opbergvakken Hierin zijn het sleepoog, het wielblok (om te voorkomen dat de auto wegrolt) en de bandenreparatieset opgeborgen (volgens uitvoering en land van bestemming). 6. Bagageafdekking (zie volgende pagina) 7. Geleiderails voor sjorogen 8. Sjorogen Pak de ringen één voor één en plaats ze in de langwerpige uitsparing van de geleiderail. Schuif de ring in de gewenste positie door op de knop te duwen. 3 Neem de montagerichting in acht: de ring moet naar de buitenzijde van de auto zijn gericht. 99

102 Comfort Ventilatie van de tractiebatterij De tractiebatterij is voorzien van een luchtkoelingssysteem dat bestaat uit een luchtaanzuigopening (op de hoedenplank) en een ventilator (onder de bagageruimtebekleding links). Dit systeem werkt niet permanent. Het past de mate van ventilatie automatisch aan de behoefte van de tractiebatterij aan. De werking van het systeem kan achterin hoorbaar zijn, zelfs als de auto na het rijden stilstaat. Als deze aanzuigopening verstopt is, kan de tractiebatterij oververhit en daardoor beschadigd raken. Dit kan een nadelig effect hebben op de prestaties van het hybridesysteem. Om ervoor te zorgen dat de tractiebatterij optimaal kan werken, dient u de volgende aanbevelingen in acht te nemen: - houd de aanzuigopening vrij van vreemde voorwerpen, zodat de tractiebatterij niet oververhit kan raken waardoor de prestaties van het hybridesysteem afnemen, - mors geen vloeistof, de accu zou hierdoor beschadigd kunnen raken. 100

103 Comfort Bagageafdekscherm Oprollen Verwijderen Plaatsen 3 F Druk voorzichtig de vergrendeling (PRESS) in, het bagageafdekscherm wordt automatisch opgerold. De flap A kan langs de leuning van de achterbank worden neergeklapt. F Knijp de bediening 1 in en licht het bagageafdekscherm eerst aan het rechter uiteinde op, daarna aan het linker uiteinde en verwijder het. F Plaats het linker uiteinde van het oprolmechanisme in de uitsparing B achter de achterbank. F Knijp de bediening 1 van het oprolmechanisme in en bevestig het in de uitsparing C rechts. F Laat de bediening los om het bagageafdekscherm te bevestigen. F Rol het bagageafdekscherm af tot het vast kan worden gezet aan de achterstijl. 101

104 Comfort Bagagenet voor hoge belading Het net, dat aan de specifieke bovenste en onderste bevestigingen wordt vastgemaakt, zorgt ervoor dat de auto tot aan het dak kan worden beladen: - achter de voorstoelen (1e zitrij) wanneer de achterbank is neergeklapt, - achter de achterbank (2e zitrij). Klap de achterbank niet op wanneer de oprolautomaat van het net op de rugleuning van de neergeklapte achterbank is bevestigd. 1 e zitrij F plaats de oprolautomaat van het net boven de twee rails (op de achterzijde van de neergeklapte achterbank), F de twee inkepingen A moeten boven de twee rails B zijn geplaatst. Schuif de twee rails B in de inkepingen A en druk de oprolautomaat (in lengterichting) van rechts naar links om deze te blokkeren, F controleer of het net goed is vastgemaakt en goed gespannen is, F klap de achterbank neer, F rol het bagagenet voor hoge belading uit zonder het strak te spannen, F plaats een van de uiteinden van de metalen stang van het net in de desbetreffende bovenste bevestiging 1, F trek aan de metalen stang van het net om het andere uiteinde in de andere bovenste bevestiging 1 te plaatsen. 102

105 Comfort 3 2 e zitrij F rol de bagageafdekking op en verwijder deze vervolgens, F plaats het linker uiteinde van de oprolautomaat 2 in de steun van de bagageafdekking, F plaats het rechter uiteinde van de oprolautomaat 2 in de steun van de bagageafdekking, vergrendel deze vervolgens (rode markering), F rol het bagagenet voor hoge belading vanaf de achterbank uit, duw er daarbij tegenaan om het net los te maken uit de bevestigingshaken, F plaats een van de uiteinden van de metalen stang van het net in de desbetreffende bovenste bevestiging 3, F trek aan de metalen stang van het net en plaats het andere uiteinde in de andere bovenste bevestiging 3, F controleer of het net goed is vastgemaakt en goed gespannen is. 103

106 Comfort Verwarming en ventilatie De ventilatie zorgt voor een optimaal comfort en zicht in het interieur. Luchttoevoer De lucht in het interieur wordt gefilterd en wordt van buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of in het interieur gerecirculeerd. 104 Bedieningspaneel De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder, voorpassagier of achterpassagiers (afhankelijk van het uitrustingsniveau) via verschillende circuits worden toegevoerd. Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de verschillende circuits wordt gemengd om het gewenste comfortniveau te bereiken. Stel de luchtverdeling in met de desbetreffende (combinatie van) toetsen: de lucht wordt via de gewenste uitstroomopeningen verdeeld. Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid wordt verhoogd of verlaagd. De bedieningsschakelaars bevinden zich op het paneel A van de middenconsole. Luchtverdeling 1. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorruit. 2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de zijruiten. 3. Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters. 4. Afsluitbare en verstelbare middelste ventilatieroosters. 5. Uitstroomopeningen beenruimte voorpassagiers. 6. Afsluitbare en verstelbare ventilatieroosters voor de achterpassagiers. 7. Uitstroomopeningen beenruimte achterpassagiers.

107 Comfort Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht: F Als de binnentemperatuur zeer hoog blijft nadat de auto lang in de zon heeft gestaan, kunt u het passagierscompartiment kort ventileren. Zet de knop van de luchtopbrengst zodanig dat de interieurlucht goed ververst wordt. F Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen en de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven. F Kies onder normale omstandigheden altijd voor de toevoer van buitenlucht; bij langdurig gebruik van de luchtrecirculatie in het interieur kunnen de voorruit en de zijruiten beslaan. F Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de automatische airconditioning. F Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. F Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen (zie het hoofdstuk "Controles"). Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het speciale toegevoegde actieve filter draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag). F Als de airconditioning werkt, gebruikt deze een klein deel van het motorvermogen. Dit heeft een hoger brandstofverbruik tot gevolg. Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor. Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel. F Laat de airconditioning regelmatig controleren om het systeem in perfecte staat te houden. F Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag

108 Comfort Automatische airconditioning met gescheiden regeling De airconditioning werkt uitsluitend als het hybridesysteem is ingeschakeld (verklikkerlampje Ready aan). De airconditioning werkt minder doeltreffend in de elektrische rijstand (zie rubriek ECO OFF). Automatische werking 1. Automatisch programma "Comfort" F Druk op deze toets "AUTO". Het lampje gaat branden. Het is raadzaam deze stand te gebruiken: het systeem regelt de temperatuur, de luchtopbrengst, de luchtverdeling naar de luchtroosters en de luchtrecirculatie automatisch en optimaal aan de hand van de door u ingestelde waarde. Het systeem kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten. Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken, wordt de aanjagerregeling geleidelijk op het optimale niveau gebracht. Bij koud weer wordt de warme lucht uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten en de beenruimte van de passagiers verdeeld. In de stand ZEV wordt voorrang gegeven aan elektrisch rijden, ten koste van een optimaal thermisch comfort Regeling bestuurders-/ passagierszijde De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit. F Draai de knop 2 of 3 naar links (blauw) of naar rechts (rood) om deze waarde te verlagen of te verhogen. Voor een optimaal comfort wordt de waarde 21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk van uw wensen een afstelling tussen 18 en 24 gebruikelijk. Voor een optimaal comfort is het raadzaam dat het verschil in instelling links en rechts niet meer dan 3 bedraagt. 106

109 Comfort Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor het gewenste comfort de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil. 4. Automatisch programma "Zicht" Zie paragraaf "Ontwaseming - ontdooiing vóór". Bij auto's met een Stop & Startsysteem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de dieselmotor niet wordt afgezet. 5. Centrale regeling/gescheiden regeling F Druk op deze toets om de instellingen van de passagierszijde af te stemmen op die van de bestuurderszijde (centrale regeling). Het lampje van de toets gaat branden. 6. Airconditioning aan/uit De airconditioning functioneert, als de ruiten gesloten zijn, optimaal in elk seizoen. Dit systeem maakt het mogelijk om: - in de zomer de temperatuur in het interieur te verlagen, - in de winter, bij temperaturen hoger dan 3 C, de ruiten sneller te ontwasemen. Inschakelen F Druk op de toets "A/C", het desbetreffende lampje gaat groen branden. De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld. Uitschakelen F Druk nogmaals op de toets "A/C", het groene lampje dooft. Het uitschakelen van de airconditioning kan negatieve effecten hebben (vocht, condens). 7. Maximale werking airconditioning Als u de temperatuur van de lucht in het interieur tijdelijk wilt verlagen, drukt u op deze toets; de aanduiding "LO" wordt weergegeven. Druk nogmaals op de toets om terug te gaan naar de vorige instellingen. Handmatig instellen Al naar gelang uw wensen kunt u de automatische bediening van het systeem handmatig aanpassen. De overige functies worden automatisch geregeld. F Druk op de toets "AUTO" om het systeem weer volledig automatisch te laten functioneren. Om het interieur maximaal te verkoelen of te verwarmen is het mogelijk de minimale waarde 14 of de maximale waarde 28 te overschrijden. F Draai de knop 2 of 3 naar links totdat "LO" verschijnt of naar rechts totdat "HI" verschijnt

110 Comfort 8. Regeling luchtverdeling F Druk op de desbetreffende toets voor de stand: Voorruit en zijruiten. Centrale ventilatieroosters en zijventilatieroosters. Beenruimte. Afhankelijk van uw behoeften kunt u twee instellingen combineren of de drie instellingen gezamenlijk selecteren. 9. Regeling luchtopbrengst F Druk op deze toets "gevulde ventilator" om de luchtopbrengst te verhogen. Afhankelijk van de gevraagde waarde wordt het pictogram van de luchtopbrengst, de ventilator, geleidelijk gevuld. F Druk op deze toets "lege ventilator" om de luchtopbrengst te verlagen. Uitschakelen van het systeem F Druk op deze toets "lege ventilator" van de luchtopbrengst tot het symbool van de ventilator verdwijnt en "--" wordt weergegeven. Alle functies van de airconditioning worden dan uitgeschakeld. De temperatuur wordt dan niet meer geregeld, maar er blijft een kleine luchtstroom gehandhaafd. 10. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie F Druk op deze toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het lampje van de toets gaat branden. De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. De luchtrecirculatie wordt automatisch ingeschakeld als de ruitensproeiers worden geactiveerd. F Druk de toets, zodra de luchtrecirculatie niet meer nodig is, nogmaals in om de toevoer van buitenlucht te hervatten en het beslaan van de ruiten te voorkomen. Het lampje van de toets gaat uit. Vermijd het te lang rijden met een uitgeschakeld systeem om te voorkomen dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit vermindert. Als u op de toets "gevulde ventilator" drukt, wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij de instellingen van vóór de uitschakeling worden toegepast. 108

111 Comfort Automatische airconditioning quadrizone De airconditioning werkt uitsluitend als het hybridesysteem is ingeschakeld (verklikkerlampje Ready aan). De airconditioning werkt minder doeltreffend in de elektrische rijstand (zie rubriek ECO OFF). Automatische werking 3-4. Regeling aan bestuurders-/ passagierszijde De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit Automatisch programma "Confort" Met de standen Soft/Auto/Fast kunnen de bestuurder en de voorpassagier het door hen gewenste comfortniveau instellen: Voor een aangenaam comfort en een zo laag mogelijk geluidsniveau, aangezien de aanjagersnelheid beperkt wordt. Voor het beste compromis tussen thermisch comfort en een laag geluidsniveau. Voor een doeltreffende en dynamische luchttoevoer. 2. Inschakelen / uitschakelen van de airconditioning achter Druk op deze toets om de airconditioning achter uit te schakelen en het systeem te blokkeren. Op het LCD-display wordt een hangslot weergegeven. Als de airconditioning achter weer wordt ingeschakeld, wordt de automatische stand geactiveerd en de laatst ingestelde waarden voor de temperatuur toegepast. F Draai de knop 3 of 4 naar links (blauw) of naar rechts (rood) om deze waarde te verlagen of te verhogen. Voor een optimaal comfort wordt de waarde 21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk van uw wensen een afstelling tussen 18 en 24 gebruikelijk. Voor een optimaal comfort is het raadzaam dat het verschil in instelling links en rechts niet meer dan 3 bedraagt. 109

112 Comfort Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor het gewenste comfort de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil. 6. Centrale regeling / Quadrizone Druk op deze toets om de instellingen van de passagierszijde voor en achter af te stemmen op die van de bestuurderszijde (centrale regeling). Het lampje in de toets gaat branden. Handmatige instellingen Al naar gelang uw wensen kunt u de automatische bediening van het systeem handmatig aanpassen. De overige functies worden automatisch geregeld. Druk op een van de toetsen Soft/Auto/Fast om de automatische stand weer in te schakelen. 5. Automatisch programma "Zicht" Zie de paragraaf "Ontwaseming - ontdooiing vóór". Bij auto's met een Stop & Startsysteem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de dieselmotor niet wordt afgezet. 7. In-/uitschakelen van de airconditioning De airconditioning functioneert, als de ruiten gesloten zijn, optimaal in elk seizoen. Dit systeem maakt het mogelijk om: - in de zomer de temperatuur in het interieur te verlagen, - in de winter, bij temperaturen hoger dan 3 C, de ruiten sneller te ontwasemen. Inschakelen F Druk op de toets "A/C", het desbetreffende lampje gaat groen branden. De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld. Uitschakelen F Druk nogmaals op de toets "A/C", het desbetreffende groene lampje dooft. Het uitschakelen van de airconditioning kan negatieve effecten hebben (vocht, condens). Om het interieur maximaal te verkoelen of te verwarmen is het mogelijk de minimale waarde 14 of de maximale waarde 28 te overschrijden. F Draai de knop 3 of 4 linksom tot "LO" wordt weergegeven of rechtsom tot "HI" wordt weergegeven. In de stand ZEV wordt voorrang gegeven aan elektrisch rijden, ten koste van een optimaal thermisch comfort. 110

113 Comfort 8. Regeling luchtverdeling F Druk op de desbetreffende toets voor de stand: Voorruit en zijruiten. Centrale ventilatieroosters en zijventilatieroosters. Beenruimte. Afhankelijk van uw wensen kunt u twee instellingen combineren of de drie instellingen gezamenlijk selecteren. 9. Regeling luchtopbrengst F Druk op deze toets "gevulde ventilator" om de luchtopbrengst te verhogen. Afhankelijk van de gevraagde waarde wordt het pictogram van de luchtopbrengst, de ventilator, geleidelijk gevuld. F Druk op deze toets "lege ventilator" om de luchtopbrengst te verlagen. Uitschakelen van het systeem F Druk op deze toets "lege ventilator" van de luchtopbrengst tot het symbool van de ventilator verdwijnt en "- -" wordt weergegeven. Alle functies van de airconditioning worden dan uitgeschakeld. De temperatuur wordt dan niet meer geregeld, maar er blijft een kleine luchtstroom gehandhaafd. Vermijd het te lang rijden met een uitgeschakeld systeem om te voorkomen dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit vermindert. Als u op de toets "gevulde ventilator" drukt, wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij de instellingen van vóór de uitschakeling worden toegepast. 10. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie Automatische stand luchttoevoer Deze stand wordt bij het programma "Comfort" standaard geactiveerd. De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. De luchtrecirculatie wordt automatisch ingeschakeld als de ruitensproeiers worden geactiveerd. De luchtrecirculatie wordt bij temperaturen lager dan 5 C niet ingeschakeld om te voorkomen dat de ruiten van de auto beslaan. F Druk deze toets, zodra de luchtrecirculatie niet meer nodig is, nogmaals in om de toevoer van buitenlucht te hervatten en het beslaan van de ruiten te voorkomen. Het lampje van de toets gaat uit

114 Comfort Comfortregeling achterpassagiers 112 De bediening van de airconditioning achter werkt uitsluitend als vanaf de zitplaatsen vóór: - de toets REAR is geactiveerd, - het automatische programma Zicht niet is ingeschakeld. 1. Automatisch programma Comfort F Druk op de toets "AUTO". Het verklikkerlampje in de toets gaat branden. Wij raden u aan deze stand te gebruiken. In deze stand worden automatisch op optimale wijze alle functies - de interieurtemperatuur, de luchthoeveelheid, de luchtverdeling - geregeld overeenkomstig het door u ingestelde comfortniveau. Dit systeem werkt, als de ruiten gesloten zijn, in alle seizoenen doeltreffend. 2. Regeling van de luchtverdeling 3. Temperatuurregeling links of rechts Druk meerdere keren op de desbetreffende toets om de luchtverdeling als volgt te wijzigen: - Beenruimte en centraal ventilatierooster. - Centraal ventilatierooster. - Automatische regeling luchtverdeling. De linker en rechter passagier kunnen afzonderlijk de door hun gewenste temperatuur instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een comfortniveau en niet op een temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit. F Draai de draaiknop linksom om de temperatuur te verlagen en rechtsom om de temperatuur te verhogen. Een ingestelde waarde van ongeveer 21 biedt een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een andere waarde instellen; een waarde tussen 18 en 24 is gebruikelijk. Bovendien raden wij u af om een instelling te kiezen waarbij het verschil tussen de waarden links en rechts groter is dan 3. Zorg ervoor dat de ventilatieroosters en de luchtafvoerkanalen in de vloer niet zijn afgedekt.

115 Comfort 4. Regeling van de luchtopbrengst F Druk op deze toets "gevulde ventilator" om de luchtopbrengst te verhogen. Het symbool voor de aanjagersnelheid, de ventilator, wordt geleidelijk afhankelijk van de gevraagde waarde gevuld. F Druk op deze toets "lege ventilator" om de luchtopbrengst te verlagen. Uitschakelen van het systeem F Druk op deze toets "lege ventilator" van de luchtopbrengst tot het symbool van de ventilator verdwijnt en "- -" wordt weergegeven. Hiermee worden alle functies van het airconditioningsysteem uitgeschakeld. Het thermische comfort wordt niet meer geregeld. Een lichte luchtstroom die wordt veroorzaakt doordat de auto zich voortbeweegt, blijft echter voelbaar

116 Comfort Ontwasemen - Ontdooien vóór Achterruitverwarming 114 Met automatische airconditioning met gescheiden regeling of quadrizone Automatisch programma "Zicht" F Selecteer dit programma om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien. Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid, de luchttoevoer en stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden. Als bij de airconditioning quadrizone op deze toets wordt gedrukt, wordt de airconditioning achter uitgeschakeld en wordt de bediening ervan geblokkeerd. F Druk nogmaals op de toets "Zicht" of op "AUTO" om deze functie uit te schakelen; het lampje in de toets gaat uit en dat van de toets "AUTO" gaat branden. Het systeem keert terug naar dezelfde instellingen als die van vóór het uitschakelen. Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de dieselmotor niet wordt afgezet. Aan De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel van de airconditioning. De achterruitverwarming werkt uitsluitend als het hybridesysteem is ingeschakeld. F Druk op deze toets om de achterruit en, afhankelijk van de uitvoering, de buitenspiegels te ontwasemen. Het verklikkerlampje van de toets gaat branden. Uit De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig brandstofverbruik te voorkomen. F U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Het verklikkerlampje van de toets gaat uit. F Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit omdat minder stroomverbruik leidt tot een lager brandstofverbruik.

117 Comfort Programmeerbaar verwarmings-/ventilatiesysteem Programmeren 3 F Selecteer in het "Hoofdmenu" de optie "Voorverwarming/ventilatie", Stand "Programmeerbare verwarming" Dit is een aanvullend en afzonderlijk systeem dat het koelvloeistofcircuit van de motor opwarmt, zodat de ruiten sneller ontdooid kunnen worden en het interieur voorverwarmd kan worden. Dit verklikkerlampje gaat uitsluitend branden als het systeem in de stand "programmeerbare verwarming" wordt geprogrammeerd. Stand "Programmeerbare ventilatie" In deze stand wordt het interieur geventileerd met buitenlucht, zodat onder zomerse omstandigheden bij het instappen een aangenamere temperatuur in het interieur heerst. Druk met aangezet contact op de linker rolknop van het stuurwiel om toegang te krijgen tot het hoofdmenu. F Vink "Activeren" aan en selecteer voor het programmeren indien nodig "Parameters", F Selecteer "Verwarming" om de motor en het interieur voor te verwarmen of "Ventilatie" om het interieur te ventileren, 115

118 Comfort F Selecteer: - "onmiddellijk" om de verwarming of ventilatie te starten (als de keuze via "OK" is bevestigd), - het eerste klokje om uw vertrektijd te programmeren/op te slaan, - het tweede klokje om een tweede vertrektijd te programmeren/op te slaan. Afhankelijk van de ingestelde vertrektijd berekent het systeem automatisch het optimale inschakeltijdstip. De werking van de stand "Ventilatie" bij het onmiddellijk of geprogrammeerd inschakelen van deze stand is afhankelijk van de temperatuur in het interieur van de auto en de buitentemperatuur. Met de twee klokjes kunt u, bijvoorbeeld afhankelijk van het seizoen, een keuze maken uit twee starttijden. Via een melding op het display van het instrumentenpaneel wordt uw keuze bevestigd. Tussen twee keer starten van de auto kan er slechts één stand voor het geprogrammeerd of onmiddellijk voorverwarmen/ventileren worden ingeschakeld. Het onmiddellijk of geprogrammeerd inschakelen van de verwarming en de ventilatie werkt niet als: - het brandstofniveau te laag is, - de accuspanning te laag is. Voordat de verwarming of de ventilatie wordt geprogrammeerd, moeten eerst de interieur- en wegsleepbeveiliging van het inbraakalarm worden uitgeschakeld (zie de rubriek "Alarm"). Zorg ervoor dat de programmeerbare verwarming altijd is uitgeschakeld tijdens het bijvullen van brandstof, om brand- en explosiegevaar te voorkomen. Gebruik om koolmonoxidevergiftiging te voorkomen de programmeerbare verwarming nooit, zelfs niet voor korte tijd, in een afgesloten ruimte zoals een garage of werkplaats zonder afzuiginstallatie. Parkeer om brandgevaar te voorkomen de auto niet op een brandbare ondergrond (dor gras, dode bladeren, papier...). 116

119 Elektrische parkeerrem De elektrische parkeerrem kan op twee manieren worden bediend: - Automatisch aantrekken/vrijzetten De parkeerrem wordt automatisch aangetrokken bij het afzetten van de motor en automatisch vrijgezet bij het wegrijden (standaard geactiveerde functies), - Handmatig aantrekken/vrijzetten De parkeerrem kan handmatig worden aangetrokken door aan de hendel A te trekken. U kunt de parkeerrem handmatig weer vrijzetten door het rempedaal ingetrapt te houden en gelijktijdig de hendel in te drukken en vervolgens los te laten. Als de parkeerrem nog niet is aangetrokken en het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display. Programmeren van de werking Afhankelijk van het land van bestemming kan de functie voor het automatisch aantrekken van de parkeerrem bij het afzetten van de motor en het automatisch vrijzetten van de parkeerrem bij het wegrijden worden uitgeschakeld. Deze functie kan worden ingeschakeld/ uitgeschakeld via het menu op het display van het instrumentenpaneel. Als de functie is uitgeschakeld, dient u de parkeerrem dus handmatig te bedienen. Als dit verklikkerlampje brandt op het instrumentenpaneel, is de automatische functie uitgeschakeld. Wij raden u aan de parkeerrem niet te gebruiken bij zeer lage temperaturen (vorst) en bij het trekken van een aanhanger (slepen,...). Schakel in dergelijke gevallen de automatische parkeerrem uit of zet deze met de hand vrij. Handmatig aantrekken Rijden Wanneer de auto stilstaat en het hybridesysteem is in-of uitgeschakeld trekt u aan de hendel A om de parkeerrem aan te trekken. De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: - het branden van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A, - de weergave van een melding. Wanneer u het bestuurdersportier opent terwijl het hybridesysteem is ingeschakeld en de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display. Controleer voordat u de auto verlaat of de verklikkerlampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel en op de hendel A constant branden

120 Rijden Handmatig vrijzetten Om bij aangezet contact of terwijl het hybridesysteem is ingeschakeld de parkeerrem vrij te zetten, trapt u het rempedaal in, drukt u de hendel A in en laat u deze vervolgens weer los. De vrijgezette toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: - het uitgaan van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A, - de weergave van een melding. Als u aan de hendel A trekt zonder het rempedaal in te trappen, wordt de parkeerrem niet vrijgezet en verschijnt een melding op het instrumentenpaneel. Extra stevig aantrekken U kunt, indien nodig, de parkeerrem extra stevig aantrekken. Dit gebeurt door de hendel A langer te bedienen, tot een melding op het display verschijnt en er een geluidsignaal klinkt. Het extra stevig aantrekken van de parkeerrem is noodzakelijk in de volgende omstandigheden: - wanneer aanhanger aan de auto is gekoppeld en de automatische bediening is geactiveerd, terwijl u de parkeerrem handmatig bedient, - wanneer de hellingcondities vermoedelijk zullen variëren terwijl de auto stilstaat (bijvoorbeeld wanneer de auto vervoerd wordt op een boot of trailer, of bij slepen). In het geval van een aangekoppelde aanhanger, wanneer de auto beladen is of op een steile helling staat, dient u de parkeerrem extra stevig aan te trekken, bij het parkeren de voorwielen naar de stoeprand te sturen en een versnelling in te schakelen. Na het extra stevig aantrekken van de parkeerrem duurt het langer voordat de parkeerrem weer is vrijgezet. Automatisch aantrekken, motor afgezet Wanneer de auto stilstaat en u de motor afzet, wordt de parkeerrem automatisch aangetrokken. De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: - het branden van het verklikkerlampje remsysteem en het verklikkerlampje P op de hendel A, - de weergave van een melding. Controleer voordat u de auto verlaat of de verklikkerlampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel en op de hendel A constant branden. Laat kinderen nooit alleen in de auto wanneer het contact is aangezet: ze zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten. 118

121 Rijden Automatisch vrijzetten De elektrische parkeerrem wordt automatisch geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden, zet de selectiehendel in de stand A, M of R en geef gas. De vrijgezette toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: - het doven van het verklikkerlampje handrem en het verklikkerlampje P op de hendel A, - de weergave van een melding. Geef, wanneer de auto stilstaat terwijl het hybridesysteem is ingeschakeld, niet onnodig gas omdat u dan het risico loopt dat de parkeerrem wordt vrijgezet. Parkeerrem aantrekken, hybridesysteem ingeschakeld Wanneer de auto stilstaat terwijl het hybridesysteem is ingeschakeld, dient u de auto tegen wegrollen te beveiligen door de parkeerrem handmatig aan te trekken. Trek daarvoor aan de hendel A. De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: - het branden van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A, - de weergave van een melding. Wanneer u het bestuurdersportier opent terwijl de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display. Controleer voordat u de auto verlaat of de verklikkerlampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel en op de hendel A constant branden. Bijzondere omstandigheden In bepaalde situaties (starten van de motor...) bepaalt de parkeerrem zelf zijn aantrekkracht. Dit is normaal. Wilt u de auto enkele centimeters verplaatsen zonder de motor te starten, trap dan met aangezet contact het rempedaal in en zet de parkeerrem vrij door de hendel A eerst in te druk ken en vervolgens los te laten. De vrijgezette toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door het doven van het verklikkerlampje op de hendel A en van het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel in combinatie met een melding. Wanneer de parkeerrem is aangetrokken en u deze vanwege een defect of accupech niet kunt vrijzetten, kunt u gebruik maken van de functie voor de noodontgrendeling van de parkeerrem. Om de goede werking van de parkeerrem en dus uw veiligheid te garanderen, mag de parkeerrem niet vaker dan acht keer achter elkaar worden aangetrokken en vrijgezet. Als dit toch gebeurt, wordt u gewaarschuwd door een melding en het knipperen van een verklikkerlampje

122 Rijden Noodremfunctie Als de accu ontladen is, werkt de elektrische parkeerrem niet. Als de parkeerrem niet is aangetrokken, blokkeer dan uit veiligheidsoverwegingen de auto door een versnelling in te schakelen of een wielblok bij een van de wielen te plaatsen. Neem contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Wanneer het rempedaal niet werkt, kan de auto worden gestopt door aan de hendel A te trekken en deze vast te houden. De dynamische stabiliteitsregeling zorgt ervoor dat de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief is. In geval van een storing aan het systeem van de noodremfunctie verschijnt een melding. Bij een defect aan het CDS, aangegeven door het branden van dit verklikkerlampje, kan de stabiliteit bij het remmen niet worden gegarandeerd. In dat geval moet de bestuurder er zelf voor zorgen dat de auto stabiel blijft door afwisselend aan de hendel A te trekken en deze weer los te laten. De noodremfunctie mag uitsluitend in uitzonderlijke gevallen worden gebruikt. 120

123 Rijden Storingen Als het storingslampje van de elektrische parkeerrem gaat branden in combinatie met één of meer verklikkerlampjes uit de onderstaande tabel, zet de auto dan op een veilige plaats stil (vlakke ondergrond, met ingeschakelde versnelling) en raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Situaties Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van de volgende verklikkerlampjes: Gevolgen - De automatische bediening is uitgeschakeld. - De hill holder is niet beschikbaar. - De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden bediend. 4 Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van de volgende verklikkerlampjes: - De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden vrijgezet door het rempedaal in te trappen en de hendel los te laten. - De hill holder is niet beschikbaar. - De automatische bediening en het handmatig aantrekken van de parkeerrem blijven mogelijk. Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van de volgende verklikkerlampjes: - De automatische bediening is uitgeschakeld. - De hill holder is niet beschikbaar. 121

124 Rijden Situaties Gevolgen en/of knipperend. Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van de volgende verklikkerlampjes: en/of Om de elektrische parkeerrem aan te trekken: F parkeer de auto en zet het contact uit, F trek de hendel ten minste 5 seconden uit tot de parkeerrem is aangetrokken, F zet het contact aan en controleer of de verklikkerlampjes van de elektrische parkeerrem gaan branden. Het aantrekken van de parkeerrem duurt langer dan normaal. Om de elektrische parkeerrem vrij te zetten: F zet het contact aan, F houd de hendel ongeveer 3 seconden ingedrukt en laat de hendel weer los. Als het controlelampje van de elektrische parkeerrem knippert of als de verklikkerlampjes niet gaan branden als het contact wordt aangezet, werken deze procedures niet. Parkeer de auto op een vlakke ondergrond en laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. - Alleen de functies automatisch aantrekken bij het afzetten van de motor en automatisch vrijzetten bij het wegrijden zijn beschikbaar. - Het handmatig aantrekken/vrijzetten van de elektrische parkeerrem is niet mogelijk en de dynamische noodremfunctie is niet beschikbaar. knipperend. Weergave van de melding "Storing accu". - Zet de auto zo snel mogelijk stil (rekening houdend met het overige verkeer) en beveilig de auto tegen wegrollen (plaats indien nodig een wielblok achter een wiel). - Trek de elektrische parkeerrem aan alvorens de motor af te zetten. 122

125 Rijden Schakelindicator Dit systeem adviseert de bestuurder op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen. Werking Het systeem geeft uitsluitend adviezen als u rustig rijdt. Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen. Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem. De functie kan niet worden uitgeschakeld. Voorbeeld: - U rijdt in de derde versnelling in de handbediende stand. - U trapt het gaspedaal geleidelijk in. - Het systeem kan u in dit geval adviseren een hogere versnelling in te schakelen. De informatie wordt in de vorm van een pijl op het instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie met het nummer van de aanbevolen versnelling. In rijsituaties waarin veel van de motor wordt gevraagd (diep intrappen van het gaspedaal, bijvoorbeeld tijdens een inhaalmanoeuvre...) zal het systeem geen schakeladvies geven. Het systeem zal u nooit adviseren om: - de eerste versnelling in te schakelen, - de achteruitversnelling in te schakelen, - terug te schakelen

126 Rijden Elektronisch gestuurde versnellingsbak met 6 versnellingen Bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak met 6 versnellingen kunt u kiezen tussen automatische bediening en handmatig schakelen. Deze versnellingsbak heeft twee gebruiksmogelijkheden: - automatische bediening, waarbij het op- en terugschakelen volledig automatisch wordt geregeld, - handmatige bediening, waarbij de bestuurder zelf sequentieel kan schakelen. Bij de automatische bediening blijft het altijd mogelijk om zelf te schakelen met behulp van de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld om even snel in te halen. In combinatie met deze versnellingsbak beschikt uw auto over een aantal aanvullende functies: - de Hill Start Assist, - de kruipfunctie (de auto zet zich bij het loslaten van het rempedaal langzaam in beweging), als de automatische bediening is geselecteerd of tijdens het achteruitrijden. Selectiehendel R. Achteruit. F Trap het rempedaal in, trek de selectiehendel omhoog en duw deze naar voren. N. Neutraalstand. F Trap het rempedaal in en selecteer deze stand om de motor te kunnen starten. A. Automatische bediening. F Duw de selectiehendel naar achteren om deze stand te selecteren. M. Handmatig, sequentieel schakelen. F Til de selectiehendel op en beweeg deze naar achteren om deze stand te selecteren en schakel vervolgens met behulp van de flippers achter het stuurwiel. Flippers achter het stuurwiel +. Opschakelen (rechts van het stuurwiel). F Trek de flipper aan de rechterzijde achter het stuurwiel "+" een keer naar u toe om op te schakelen. -. Terugschakelen (links van het stuurwiel). F Trek de flipper aan de linkerzijde achter het stuurwiel "-" een keer naar u toe om terug te schakelen. Met de flippers is het niet mogelijk de neutraalstand of de achteruitversnelling in te schakelen of uit de achteruitversnelling te schakelen. 124

127 Rijden Weergave op het instrumentenpaneel Starten van de auto Automatische bediening N Neutral (neutraalstand). R Reverse (achteruitversnelling). 1, 2, 3, 4, 5, 6. Versnellingen bij handmatig schakelen. A Gaat branden als u kiest voor automatische bediening en gaat uit als u kiest voor handmatige bediening. F Trap het rempedaal in als een melding wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal. Zet voordat u de auto verlaat de selectiehendel in de stand N en schakel het hybridesysteem uit door het contact uit te zetten (controlelampje Ready gedoofd). F Zet om te starten de selectiehendel in de stand N. F Houd het rempedaal ingetrapt. F Start het hybridesysteem. Als de motor niet start: - Als de aanduiding N op het instrumentenpaneel knippert, zet de selectiehendel dan eerst in de stand A en vervolgens in de stand N. - Als de melding "Voet op het rempedaal" wordt weergegeven, trap het rempedaal dan steviger in. F Selecteer een stand (M of A) of de achteruitversnelling (stand R). F Zet de handrem vrij door aan de hendel te trekken wanneer de automatische werking van de handrem is uitgeschakeld. F Laat het rempedaal geleidelijk los. F Als de handrem wordt vrijgezet, zet de auto zich direct in beweging. Als de handrem is aangetrokken en de automatische werking van de handrem is ingeschakeld, geef dan geleidelijk gas. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding A, 1 of R. F Start de auto en selecteer de stand A om de stand automatische bediening in te schakelen. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding A. De versnellingsbak werkt dan automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters: - de rijstijl, - het profiel van de weg. Trap om krachtig te accelereren (bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre) het gaspedaal met kracht in, tot voorbij het zware punt

128 Rijden Handmatig schakelen Bij de automatische bediening blijft het altijd mogelijk om zelf te schakelen met behulp van de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld om even snel in te halen. F Bedien de flippers "+" of "-" achter het stuur. De versnellingsbak wordt dan in de desbetreffende versnelling geschakeld, mits de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. De aanduiding A blijft op het display staan. Als de stuurbediening enige tijd niet meer gebruikt wordt, gaat de versnellingsbak weer over op de automatische stand. Handmatig schakelen F Zet na het starten de selectiehendel in de stand M om de handbediende stand in te schakelen. F Bedien de flippers + of -. De aanduiding A verdwijnt en de achtereenvolgens ingeschakelde versnellingen worden weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. Het schakelen naar een andere versnelling is alleen mogelijk als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. De verbrandingsmotor blijft altijd draaien. Het is niet noodzakelijk om bij het schakelen het gaspedaal los te laten. Bij het remmen of het verminderen van de snelheid schakelt de versnellingsbak automatisch terug, zodat de juiste versnelling is geselecteerd op het moment dat u het gaspedaal weer intrapt. Als bij stapvoets rijden de achteruitversnelling wordt geselecteerd, wordt deze pas ingeschakeld als de auto volledig tot stilstand is gekomen (rempedaal ingetrapt). Op het display van het instrumentenpaneel wordt een pictogram weergegeven. In de handbediende stand wordt bij krachtig accelereren niet opgeschakeld als de bestuurder de flippers achter het stuurwiel niet bedient. Selecteer de neutraalstand N nooit tijdens het rijden. Selecteer de achteruitversnelling (stand R) uitsluitend als de auto volledig stilstaat en de voet op het rempedaal wordt gehouden. 126

129 Rijden Kruipfunctie (rijden zonder gasgeven) Stilzetten van de auto Storing Dankzij deze functie verloopt het rijden op lage snelheid soepeler (inparkeren, file rijden,...). Als het hybridesysteem is ingeschakeld en de selectiehendel in de stand A, M of R staat, zet de auto zich langzaam in beweging zodra u het rempedaal loslaat (zelfs zonder dat u het gaspedaal bedient). Voordat u de motor afzet, kunt u: - de selectiehendel in de stand N bewegen om de neutraalstand te selecteren, - een versnelling ingeschakeld laten. In dat geval kan de auto niet worden verplaatst. Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto volledig stil te zetten (als de handrem niet in de automatische stand staat ingesteld). Als dit waarschuwingslampje bij het aanzetten van het contact gaat knipperen, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing in de versnellingsbak. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. 4 Uit veiligheidsoverwegingen wordt deze functie alleen geactiveerd als u het rempedaal intrapt tijdens het inschakelen van een versnelling vooruit of de achteruitversnelling. Deze functie wordt uitgeschakeld zodra het bestuurdersportier wordt geopend. Sluit om de functie weer in te schakelen het portier en trap het rempedaal of gaspedaal in. Selecteer wanneer u de auto met ingeschakeld hybridesysteem stilzet altijd de neutraalstand N. Controleer voordat u werkzaamheden onder de motorkap uitvoert altijd of de selectiehendel in de neutraalstand N staat en de handrem is aangetrokken. Houd bij het starten van de motor altijd het rempedaal ingetrapt. Trek de handrem aan om te voorkomen dat de auto wegrolt, behalve wanneer de handrem automatisch wordt bediend. Laat als het hybridesysteem is ingeschakeld nooit kinderen alleen in de auto achter. 127

130 Rijden Hill Holder Dit systeem houdt bij het wegrijden op een helling uw auto ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen. Deze functie is alleen actief: - als de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingedrukt, - bij bepaalde hellingcondities, - als het bestuurdersportier is gesloten. De Hill Holder kan niet worden uitgeschakeld. Als de auto bergopwaarts stilstaat en de selectiehendel in de stand A of M staat, wordt de auto even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat. Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat. Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de Hill Holder gebruikt. Als u de auto moet verlaten terwijl het hybridesysteem ingeschakeld is, trek de parkeerrem dan handmatig aan en controleer of het verklikkerlampje van de parkeerrem en het lampje P op de hendel (elektrische parkeerrem) permanent branden. Storing Bij een storing in de Hill Holder gaan deze controlelampjes branden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. 128

131 Rijden Head-up display Systeem dat bepaalde informatie op een getint scherm projecteert, in het directe gezichtsveld van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet van de weg hoeft af te wenden. Dit systeem werkt wanneer het hybridesysteem is ingeschakeld. De instellingen worden bij het afzetten van het contact opgeslagen. Schakelaars Informatie op het head-up display 4 1. Inschakelen head-up display. 2. Uitschakelen head-up display (lang indrukken). 3. Regeling lichtsterkte. 4. Hoogteverstelling weergave. Als het head-up display is ingeschakeld, geeft het de volgende informatie weer: A. De snelheid van uw auto. B. De informatie van de snelheidsregelaar/- begrenzer. C. De aanwijzingen van het navigatiesysteem (volgens uitvoering). Deze worden in de elektrische stand in het blauw weergegeven. Raadpleeg voor meer informatie over het navigatiesysteem de rubriek "Audio en telematica". 129

132 Rijden Inschakelen/uitschakelen Regelen van de lichtsterkte Het is raadzaam de toetsen uitsluitend bij stilstaande auto te bedienen. Leg nooit voorwerpen rondom het scherm (of in de uitsparing) zodat het uitklappen en de goede werking van het scherm niet verhinderd worden. F Druk bij draaiende motor op de toets 1 om het systeem in te schakelen en het scherm uit te klappen. F Houd de toets 2 ingedrukt om het systeem uit te schakelen en het scherm in te klappen. De ingeschakelde/uitgeschakelde status van het head-up display blijft behouden als de motor opnieuw wordt gestart. Hoogteverstelling F Stel het display bij draaiende motor op de gewenste hoogte af met de toetsen 4: - omhoog om het display hoger af te stellen, - omlaag om het display lager af te stellen. F Stel bij draaiende motor de lichtsterkte van het display in met de toetsen 3: - "zon" om de lichtsterkte te verhogen, - "maan" om de lichtsterkte te verlagen. Bij bepaalde weersomstandigheden (regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer,...) kan de informatie op het head-up display tijdelijk minder goed leesbaar zijn. Sommige zonnebrillen kunnen het lezen van de informatie hinderen. Gebruik een schone en zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekje of microfiberdoekje) om het projectiescherm te reinigen. Gebruik nooit een droge doek, een schuurspons, of een schoonmaakof oplosmiddel om te voorkomen dat er krassen ontstaan op het scherm of de antireflecterende laag beschadigd raakt. 130

133 Rijden Dodehoekdetectie Deze rijhulp waarschuwt de bestuurder wanneer zich een ander voertuig in de dode hoek van zijn auto bevindt, dat een potentieel gevaar betekent. In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat voertuig bevindt, brandt dan permanent een lampje: - direct, wanneer u wordt ingehaald, - na circa een seconde, wanneer u te traag een andere auto inhaalt. Het systeem dient als hulp voor de bestuurder maar kan nooit een vervanging zijn voor de spiegels. De bestuurder blijft te allen tijde verantwoordelijk voor het op tijd waarnemen wat er zich achter hem bevindt, het inschatten van de snelheid en afstand van achteropkomend verkeer en de beslissing of hij al dan niet veilig van rijstrook kan wisselen. Het systeem dient als een hulp voor de bestuurder en kan alleen waarschuwen; de bestuurder blijft zelf te allen tijde verantwoordelijk voor een veilig weggedrag

134 Rijden Inschakelen F Druk op deze knop: het controlelampje gaat branden. Sensoren in de voor- en achterbumper controleren de dode hoek van de auto. Indien een persoon, een fietser of een voertuig zich in de dode hoek van het voertuig bevindt, zal er een waarschuwingslamp gaan branden in de linker- of rechterbuitenspiegel (afhankelijk van de situatie) onder de volgende voorwaarden: - alle voertuigen gaan dezelfde kant op, - de snelheid van uw auto ligt tussen 12 km/h en 140 km/h, - het verschil in snelheid ten opzichte van het andere voertuig bedraagt minder dan 10 km/h, - de verkeersstroom is vloeiend, - de inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal, doordat het ingehaalde voertuig zich blijft ophouden in de dode hoek, - u rijdt in een rechte lijn of flauwe bocht, - uw auto trekt geen aanhanger of caravan... Er wordt geen waarschuwingssignaal afgegeven in de volgende situaties: - nabij stilstaande objecten (geparkeerde auto's, veiligheidsrails, lantaarnpalen, borden...), - bij tegemoetkomende voertuigen, - bij rijden over bochtige wegen of in zeer scherpe bochten, 132

135 Rijden Storingen - bij het inhalen van of ingehaald worden door een extreem lang voertuig (vrachtauto, autobus...) die én in de dode hoek achter wordt gedetecteerd én zich in het gezichtsveld van de bestuurder bevindt, - bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en achter worden gedetecteerd worden aangezien voor een vrachtwagen of een stilstaand object, - bij snelle inhaalmanoeuvres. F Om deze functie uit te schakelen drukt u nog een keer op de knop: het controlelampje gaat uit. Bij het afzetten van het contact wordt de status van het systeem opgeslagen. De dodehoekdetectie wordt automatisch uitgeschakeld als u een aanhanger trekt met een door het PEUGEOT-netwerk gehomologeeerde trekhaak. Bij een storing in het systeem gaat het controlelampje in de schakelaar enkele seconden knipperen; vervolgens gaat het uit. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bij slechte weersomstandigheden (zware regen, hagel enz.) kan het systeem tijdelijk minder nauwkeurig werken. Vooral het rijden op een nat wegdek of van een droog wegdek op een nat wegdek terechtkomen kan tot een vals alarm leiden (zo kan een wolk waterdruppels in de dode hoek worden aangezien voor een voertuig). Let er bij slecht weer en in de winter altijd op dat de sensoren niet met modder, sneeuw of ijs bedekt zijn. Plak geen stickers of andere zaken op het gedeelte onder de buitenspiegels waar de waarschuwingslampjes zitten, omdat de de dodehoekdetectie dan mogelijk niet goed werkt. Dit geldt ook voor de detectiezones op de voor- en achterbumper

136 Rijden Snelheden opslaan Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer en voor de snelheidsregelaar. Werking U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. Standaard zijn er al enkele snelheden opgeslagen. F Ga naar het "Hoofdmenu" van het display van het instrumentenpaneel door op de toets "CONFIG" te drukken. F Selecteer het menu "Parameters auto" en bevestig uw keuze. F Selecteer "Hulp bij het rijden" en bevestig uw keuze. F Selecteer "Geprogrammeerde snelheden" en bevestig uw keuze. F Selecteer "Activeren" om de opgeslagen snelheden te kunnen gebruiken. F Vink de snelheden M1 tot en met M5 aan die u wilt gebruiken. F Verplaats de cursor naar de gekozen waarde en druk vervolgens op "CONFIG" om de waarde te kunnen wijzigen. F Selecteer "OK" en bevestig dit om de wijzigingen op te slaan. Voer deze handelingen omwille van de veiligheid alleen uit als de auto stilstaat en gebruik hierbij het display van het instrumentenpaneel. Deze handelingen kunnen alleen uitgevoerd worden als de auto stilstaat. Selecteren Selecteren van een opgeslagen snelheid: F druk op de toets "+" of "-" en houd de toets even ingedrukt; het systeem stopt bij de dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid, F druk nog eens op de toets "+" of "-" en houd de toets ingedrukt om een andere opgeslagen snelheid te kiezen. Op het instrumentenpaneel wordt de snelheid en de status van het systeem (in-/uitgeschakeld) weergegeven. 134

137 Rijden Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de wagensnelheid de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt. Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect. Alleen door het gaspedaal tot voorbij het zware punt in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de snelheidsbegrenzer weer geactiveerd. Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen. Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig met de hendel. De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen. Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen. Bediening op het stuurwiel 1. Toets voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer 2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid 3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid 4. Toets voor het onderbreken/hervatten van de snelheidsbegrenzing (Pause) 5. Toets voor het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer Weergave op het instrumentenpaneel De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display. Zie voor meer informatie de rubriek "Head-up display". A. Snelheidsbegrenzing ingeschakeld/ onderbroken B. Snelheidsbegrenzer geselecteerd C. Ingestelde snelheid 4 135

138 Rijden Programmeren F Druk op 1: de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen. F Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 90 km/h). Uitschakelen van de functie F Druk op 5: de snelheidsbegrenzer is uitgeschakeld. Storing 136 U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: - +/- 1 km = kort indrukken, - +/- 5 km = lang indrukken, - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. F Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4. F Onderbreken van de snelheidsbegrenzing: druk nogmaals op de toets 4: het onderbreken wordt bevestigd op het display via de melding "Pause". F Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4. Overschrijden van de ingestelde snelheid Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd, wel als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt tot voorbij het zware punt. De begrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en de ingestelde snelheid op het display gaat knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas wordt losgelaten en de ingestelde snelheid weer wordt aangehouden. In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Bij een steile afdaling of bij het krachtig intrappen van het gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Bij gebruik van niet door PEUGEOT goedgekeurde matten kan de bediening van het gaspedaal worden gehinderd en daarmee de werking van de snelheidsbegrenzer worden beïnvloed. De door PEUGEOT goedgekeurde matten zijn voorzien van een derde bevestigingspunt bij de pedalen, waarmee wordt voorkomen dat de mat en de pedalen met elkaar in contact kunnen komen.

139 Rijden Snelheidsregelaar Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven. Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig. Hiervoor is het nodig dat: - de wagensnelheid minimaal 40 km/h is, - minimaal de 2e versnelling is ingeschakeld, - de stand A is geselecteerd. Bediening op het stuurwiel Weergave op het display De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 4 Het uitschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rempedaal in te trappen of om veiligheidsredenen door activering van het ESC. Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten. Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist. 1. Toets voor het selecteren van de snelheidsregelaar 2. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verlagen van de ingestelde snelheid 3. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verhogen van de ingestelde snelheid 4. Toets voor het onderbreken/hervatten van de snelheidsregeling (Pause) 5. Toets voor het uitschakelen van de snelheidsregelaar Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display. Zie voor meer informatie de rubriek "Head-up display". Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen. A. Snelheidsregelaar ingeschakeld/ onderbroken B. Snelheidsregelaar geselecteerd C. Ingestelde snelheid 137

140 Rijden Programmeren F Druk op 1: de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). F Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h). Storing U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: - +/- 1 km = kort indrukken, - +/- 5 km = lang indrukken, - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. F Onderbreken van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het onderbreken wordt bevestigd door de melding "Pause". F Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de toets 4. Overschrijden van de ingestelde snelheid Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid. Uitschakelen van de functie F Druk op 5: de snelheidsregelaar is uitgeschakeld. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven. In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Let tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van de wagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer. Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, - gebruik nooit meer dan één mat per plaats. 138

141 Rijden Parkeerhulp Parkeerhulp achter De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij klinkt een geluidssignaal. Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief. 4 Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto (personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen. Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich vlak bij de auto bevinden. Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd alert te blijven en is zelf verantwoordelijk. Geluidssignalen De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert. Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt. Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken. Grafische weergave De grafische weergave is een aanvulling op het geluidssignaal. Op het multifunctionele display worden blokjes weergegeven die het pictogram van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt het symbool "Gevaar" op het display. 139

142 Rijden Parkeerhulp vóór De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd. De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan 10 km/h. Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker (voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen of het obstakel zich voor of achter de auto bevindt. Uitschakelen/activeren van de parkeerhulp vóór en achter De functie kan worden uitgeschakeld door deze knop in te drukken. Het controlelampje in de knop gaat branden. Door de knop opnieuw in te drukken wordt de functie weer geactiveerd. Het controlelampje dooft. Storing Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen van de achteruitversnelling dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden en/of wordt er een bericht op het display weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal (korte pieptoon). Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Controleer bij slecht weer of in winterse omstandigheden of de sensoren soms bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn. De parkeerhulp kan geluidssignalen geven als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden (motoren, vrachtwagens, drilboren, enz.). De functie wordt automatisch uitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak of fietsendrager). 140

143 Rijden Achteruitrijcamera 4 De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd wanneer de versnellingsbak in de achteruit staat. Afhankelijk van de uitvoering van uw auto worden de beelden op het touchscreen of in het instrumentenpaneel weergegeven. De achteruitrijcamera vormt een aanvulling op het parkeerhulpsysteem. De achteruitrijcamera is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is. De op de beelden weergegeven strepen kunnen u helpen bij de manoeuvre. Ze worden weergegeven als strepen "op de weg" en geven geen indicatie van de positie van de auto ten opzichte van hoge obstakels (bijvoorbeeld andere auto's). De blauwe strepen geven de rijrichting van de auto weer (de afstand tussen de strepen komt overeen met de breedte van uw auto zonder de buitenspiegels). De rode steep geeft een ruimte van 30 cm direct achter de achterbumper van uw auto weer. De groene strepen geven een afstand van circa 1 en 2 meter weer achter de achterbumper van uw auto. De turquoise gebogen lijnen geven de maximale draaicirkels weer. Als de achterklep wordt geopend, verdwijnen de beelden van de camera. Maak de achteruitrijcamera regelmatig schoon met een zachte, droge doek. Wassen met een hogedrukspuit Bewaar een afstand van minimaal 30 cm tussen de lans van de hogedrukreiniger en de lens van de camera. 141

144 Zicht Lichtschakelaar Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting en signalering van de auto selecteren en inschakelen. Hoofdverlichting Uw auto is voorzien van verschillende verlichtingsfuncties: - parkeerlicht: om gezien te worden, - dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden, - grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen zonder ander verkeer, - bochtverlichting: voor een optimaal zicht in bochten. Aanvullende verlichting Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting voor specifieke rijomstandigheden: - mistachterlichten: voor een optimale zichtbaarheid van achteren bij mist, - dagrijverlichting: voor een betere zichtbaarheid van uw auto overdag. Automatische functies Het verlichtingssysteem van uw auto heeft verschillende extra automatische functies die afzonderlijk kunnen worden ingesteld: - follow me home-verlichting, - aanvullende verlichting, - instapverlichting, - dagrijverlichting, - automatische verlichting, - "Grootlichtassistent". 142

145 Zicht Ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting Draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten. Lichten uit. Automatische verlichting. Alleen parkeerlicht. 5 Dimlicht of grootlicht. Grootlichtschakelaar Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug. Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken. Verklikkerlampjes Een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld. 143

146 Zicht Ring voor de selectie van de mistverlichting De mistverlichting werkt in combinatie met het dimlicht en het grootlicht. Mistachterlichten Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistachterlichten verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Gebruik ze uitsluitend bij mist of sneeuwval. Onder deze weersomstandigheden dient u de mistlampen en het dimlicht handmatig in te schakelen, omdat de lichtsensor voldoende licht kan waarnemen. Vergeet niet de mistachterlichten uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn. F Verdraai de ring één stand naar voren om de mistachterlichten in te schakelen. Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de parkeerlichten branden. F Draai de ring naar achteren om de mistverlichting uit te schakelen. De parkeerlichten worden dan ook uitgeschakeld. 144

147 Zicht LED-verlichting Dagrijverlichting Vergeten verlichting Als het contact is afgezet, de verlichting handmatig is ingeschakeld en een van de voorportieren wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt. Het geluidssignaal stopt zodra de verlichting wordt uitgeschakeld. Als de dimlichten bij afgezet contact blijven branden, gaat de auto over in de ECO-mode om het ontladen van de accu te voorkomen. Als het contact wordt afgezet, wordt de verlichting gedoofd, maar kunt u de verlichting altijd weer inschakelen met de lichtschakelaar. Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen. Deze wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. Afhankelijk van het land van bestemming doet deze verlichting dienst als: - dagrijverlichting* en als parkeerlicht 's nachts (bij de dagrijverlichting is de lichtsterkte groter), of als - parkeerlichten overdag en 's nachts. Als uw auto is uitgerust met LED's werken de conventionele gloeilampen van de dagrijverlichting/ parkeerlichten vóór niet. * functie kan worden ingesteld via het configuratiemenu van de auto. Dagrijverlichting is verplicht in sommige landen: deze wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart zodat de auto overdag beter zichtbaar is voor de overige weggebruikers. De dagrijverlichting is beschikbaar: - in landen waar dit volgens de wetgeving verplicht is; het dimlicht brandt in combinatie met de parkeerlichten en de kentekenplaatverlichting, - in overige landen; de speciaal voor dit doel bestemde verlichting brandt

148 Zicht Handbediende follow me home-verlichting Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken. Instellen De duur van de follow me home-verlichting kan worden ingesteld via het display van het instrumentenpaneel. Open het Hoofdmenu, selecteer "Parameters auto" en vervolgens "Verlichting", en wijzig de duur van de verlichting. Parkeerlichten Inschakelen F Geef binnen 30 seconden of 1 minuut na het afzetten van het contact (afhankelijk van de in het Hoofdmenu van het display van het instrumentenpaneel ingestelde tijd van de verlichting) een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar. F Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen. Uitschakelen Na het vergrendelen van de auto wordt de handbediende follow me home-verlichting na ongeveer 30 seconden automatisch uitgeschakeld. De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door het inschakelen van de parkeerlichten aan de kant van het verkeer. F Duw de lichtschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact omhoog of omlaag om de parkeerlichten aan de kant van het verkeer in te schakelen (voorbeeld: rechts van de weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen; parkeerlichten links gaan branden). Het inschakelen wordt bevestigd door een geluidssignaal en het branden van het controlelampje van de desbetreffende richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel. Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de lichtschakelaar in de middenstand of zet het contact aan. 146

149 Zicht Automatische verlichting Het parkeerlicht en het dimlicht worden automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is of in bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden ingeschakeld. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt. Inschakelen F Draai de ring in de stand "AUTO". Het inschakelen wordt bevestigd door een melding op het display van het instrumentenpaneel. Uitschakelen Koppeling met de automatische follow me home-verlichting De koppeling van de automatische follow me home-verlichting aan de automatische verlichting biedt de volgende extra mogelijkheden: - instellen van de duur van de follow me home-verlichting (15, 30 of 60 seconden), - automatische inschakeling van de follow me home-verlichting als de automatische verlichting is ingeschakeld. Storing Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden, wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het display van het instrumentenpaneel, in combinatie met een geluidssignaal. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als de lichtsensor bij mist of sneeuw voldoende licht waarneemt, wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld. Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies worden dan niet meer bediend. 5 F Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen wordt bevestigd door een melding op het display van het instrumentenpaneel. 147

150 Zicht Grootlichtassistent Dit systeem schakelt automatisch om tussen dim- en grootlicht, afhankelijk van de aanwezigheid van overig verkeer op de weg dat wordt geregistreerd door een sensor op de binnenspiegel. Het systeem wordt geactiveerd vanaf 25 km/h en wordt weer gedeactiveerd bij 15 km/h. Inschakelen F Zet de lichtschakelaar in de stand "AUTO" of "Dimlicht/grootlicht". F Druk op deze toets; het lampje gaat branden. Uitschakelen De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf ingrijpen: F Druk op deze toets; het lampje gaat uit. of F Schakel om met de lichtschakelaar terwijl deze in de stand "AUTO" of "Dimlicht/grootlicht" staat. Bij het geven van een lichtsignaal wordt het systeem niet uitgeschakeld. De status van het systeem blijft na het afzetten van het contact in het geheugen opgeslagen. Het automatische omschakelsysteem is een hulpsysteem bij het rijden. De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor de verlichting van zijn auto en de aanpassing van de verlichting aan de lichtsterkte van de omgeving, het zicht en het verkeer. Er kunnen storingen in de werking van het systeem optreden: - als het zicht slecht is (bijvoorbeeld bij sneeuwval, zware regenval of dichte mist,...), - als het gedeelte van de voorruit voor de sensor vuil, beslagen of bedekt is (bijvoorbeeld met een sticker), - als de verlichting van uw auto wordt weerkaatst door spiegelende of reflecterende panelen (bijvoorbeeld verkeersborden). Het systeem signaleert geen: - weggebruikers die geen verlichting voeren, zoals voetgangers, - weggebruikers van wie de verlichting wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail op de snelweg), - weggebruikers die zich aan de top of de voet van een steile helling, in een bocht of op een zijweg bevinden. 148

151 Zicht Instapverlichting buitenzijde De instapverlichting wordt afhankelijk van de door de lichtsensor gesignaleerde hoeveelheid licht geactiveerd om op donkere plaatsen het lokaliseren van de auto en het instappen te vergemakkelijken. Verlichting buitenspiegels Inschakelen F Druk op het geopende hangslot van de afstandsbediening. Het dimlicht en parkeerlicht gaan branden en uw auto wordt ontgrendeld. Uitschakelen De instapverlichting aan de buitenzijde gaat na een bepaalde tijd automatisch uit, of gaat uit na het aanzetten van het contact of het vergrendelen van de auto. Om de toegang tot de auto te vergemakkelijken, worden de volgende delen verlicht: - het oppervlak naast het bestuurders- en het passagiersportier, - het oppervlak voor de buitenspiegels en achter de voorportieren. Inschakelen De instapverlichting wordt ingeschakeld: - bij het ontgrendelen, - bij het verwijderen van de contactsleutel, - bij het openen van een portier, - bij het lokaliseren van de auto via de afstandsbediening. 5 Programmeren Via het display van het instrumentenpaneel kan de functie worden in- en uitgeschakeld en kan de duur van het branden van de instapverlichting worden gewijzigd. Open het Hoofdmenu, selecteer "Parameters auto" en vervolgens "Verlichting", en wijzig vervolgens de duur van de verlichting. Uitschakelen De verlichting dooft na een bepaalde tijd automatisch. 149

152 Zicht Halogeen koplampen handmatig verstellen Automatische koplamphoogteverstelling bij lampen met "full led"-technologie Verstel de koplampen met halogeenlampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen. 1 Bestuurder. 2 Bestuurder + voorpassagier. 3 Bestuurder + voorpassagier + achterpassagiers. 4 5 personen. 5 5 personen + belading in de bagageruimte. 6 Bestuurder + belading in de bagageruimte. Om verblinding van andere weggebruikers te voorkomen corrigeert dit systeem automatisch de hoogte van de lichtbundel van de "full led"- lampen, afhankelijk van de belading van de auto. In het geval van een storing verschijnt dit pictogram op het instrumentenpaneel, in combinatie met een geluidssignaal en een melding. Het systeem zet in dat geval de koplampen in de lage stand. Raak in het geval van een storing de "full led"- lampen niet aan. Raadpleeg het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Reizen naar het buitenland De dimlichten van uw auto zijn zo ontworpen dat de afstelling niet gewijzigd hoeft te worden als u de auto gaat gebruiken in een land waarin het verkeer aan de andere kant van de weg rijdt. Stand "0": basisinstelling. 150

153 Zicht Aanvullende verlichting vóór Aanvullende verlichting ingeschakeld Deze functie wordt ingeschakeld vanaf een bepaalde stuuruitslag. Tijdens het rijden met dim- of grootlicht verlichten LED's (Light-emitting Diodes) in de koplamp de binnenkant van de bocht. De wagensnelheid moet lager zijn dan 120 km/h. Deze functie is uitsluitend beschikbaar in combinatie met de "Full LED"-koplampen. Aanvullende verlichting werkt niet Deze functie werkt in de volgende gevallen niet: - bij een geringe stuuruitslag, - bij snelheden boven 120 km/h, - als de achteruit is ingeschakeld

154 Zicht Ruitenwisserschakelaar De ruitenwissers voor en achter zorgen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersomstandigheden. Handmatige functies De bestuurder schakelt de ruitenwissers handmatig in. Instellen Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende automatische functies van de ruitenwissers mogelijk: - automatische werking van de ruitenwissers vóór, - automatisch inschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling. Uitvoering met handbediende ruitenwissers (interval) Ruitenwissers vóór Wissnelheid: hoge snelheid (hevige neerslag), normale snelheid (matige regenval), interval (wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid), uit, één keer wissen (duw de hendel even omlaag), automatisch (omlaag duwen en loslaten), één keer (de hendel even naar u toe trekken). Uitvoering met automatische ruitenwissers 152

155 Zicht uit, Ruitensproeiers vóór en koplampsproeiers interval, Ruitenwisser achter Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter: Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een fietsendrager op de achterklep. Dit kan worden uitgevoerd via het configuratiemenu van het display van het instrumentenpaneel. wissen en sproeien (gedurende enige tijd). Achteruitversnelling Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser achter ingeschakeld. Instellen Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van het display van het instrumentenpaneel. Deze functie is standaard geactiveerd. F Trek de ruitenwisserschakelaar enkele seconden naar u toe. De ruitensproeiers treden in werking, waarna enige tijd de ruitenwissers worden ingeschakeld om de ruit schoon te wissen. De koplampsproeiers worden alleen geactiveerd als de dimlichten branden en de auto rijdt. Te laag niveau ruiten-/ koplampsproeiervloeistof Als uw auto is voorzien van koplampsproeiers en het niveau van het reservoir te laag is, verschijnt dit pictogram op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Het pictogram verschijnt als het contact wordt aangezet of als de schakelaar wordt bediend, zolang het reservoir niet gevuld is. Vul het ruiten-/koplampsproeierreservoir bij of laat het bijvullen

156 Zicht Automatische ruitenwissers vóór De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag. Inschakelen Duw de hendel één keer omlaag. De ruitenwissers maken één slag om het inschakelen te bevestigen. Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een melding. Uitschakelen Duw de hendel nog een keer omlaag of zet de hendel in een andere stand (Int., 1 of 2). Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat uit en er verschijnt een melding. Elke keer als het contact meer dan 1 minuut is afgezet, moet u de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw activeren door de hendel één keer omlaag te duwen. 154

157 Zicht Storing In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat. Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is. Speciale stand van de ruitenwissers voor Deze stand maakt het mogelijk de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen worden gereinigd of de ruitenwissers worden vervangen. In de winter kan deze stand tevens worden gebruikt om de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. F Als de ruitenwisserschakelaar binnen een minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, worden de ruitenwissers in de verticale stand gezet. F Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten. Om een goede werking van de flat-blade ruitenwissers te behouden, adviseren wij u: - voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan, - de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop, - de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton tegen de voorruit te houden, - de ruitenwissers te vervangen zodra ze tekenen van slijtage vertonen

158 Zicht Plafonniers 1. Plafonnier vóór 2. Kaartleeslampjes vóór 3. Kaartleeslampjes achter 4. Sfeerverlichting Plafonnier vóór In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden: - als de auto wordt ontgrendeld, - als de sleutel uit het contact wordt verwijderd, - als een portier wordt geopend, - als op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren. De interieurverlichting gaat geleidelijk uit: - als de auto wordt vergrendeld, - als het contact wordt aangezet, - 30 seconden na het sluiten van het laatste portier. Permanent uit. Permanent aan. Kaartleeslampjes vóór en achter F Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar. Als plafonnier vóór in de stand "interieurverlichting permanent ingeschakeld" staat, branden ook de kaartleeslampjes achter, behalve als deze in de stand "Permanent uit" staan. U kunt de kaartleeslampjes achter vanaf de zitplaatsen vóór uitschakelen om bijvoorbeeld slapende passagiers niet te storen. De achterpassagiers kunnen echter altijd zelf de kaartleeslampjes inschakelen. Zorg ervoor dat er geen voorwerpen in contact zijn met de plafonniers. In de stand "interieurverlichting permanent ingeschakeld", blijft de interieurverlichting afhankelijk van de omstandigheden gedurende een bepaalde tijd branden: - bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten, - in de eco-mode: ongeveer 30 seconden, - als het hybridesysteem is ingeschakeld: onbeperkt. 156

159 Zicht Sfeerverlichting De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt. Inschakelen Uitschakelen 5 Als het buiten donker is, gaan de leds van de sfeerverlichting automatisch branden als de parkeerlichten worden ingeschakeld. De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden uitgeschakeld. De sfeerverlichting kan handmatig worden uitgeschakeld door de dimmer van de verlichting van het instrumentenpaneel op het zwakste niveau te zetten. 157

160 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf. Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: - conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd*, - de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto, - kinderen tot 9 kg moeten zowel voorals achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd. PEUGEOT beveelt u aan kinderen op de buitenste achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren: - met de rug in de rijrichting tot 3 jaar, - met het gezicht in de rijrichting vanaf 3 jaar. 158 * De regels voor het vervoeren van kinderen zijn per land verschillend. Informeer hiervoor naar de wetgeving in uw land.

161 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Kinderzitje achterin "Rug in de rijrichting" Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet raakt. "Gezicht in de rijrichting" Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind de voorstoel niet raken. Middelste zitplaats achter Een kinderzitje met steun mag nooit op de middelste zitplaats achter worden bevestigd. 6 Controleer of de veiligheidsgordel goed is aangetrokken. Controleer bij kinderzitjes met een steun of deze steun stabiel op de vloer staat. Verzet indien nodig de voorstoel van de auto. 159

162 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Kinderzitje op de passagiersstoel voor* 160 "Met de rug in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren worden geschoven, en in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet. De airbag aan passagierszijde moet zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. "Met het gezicht in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren worden geschoven, en in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet en mag de airbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld. Let erop dat de veiligheidsgordel goed aansgespannen is. Zorg er bij kinderzitjes met een steun voor dat de steun goed contact maakt met de vloer. Verstel de passagiersstoel als dit niet het geval is. Passagiersstoel in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren. * Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens u een kinderzitje op deze zitplaats bevestigt.

163 Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Plaats nooit een kind in een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel als de airbag vóór aan passagierszijde is ingeschakeld. Het kind kan in dat geval bij een aanrijding ernstig en zelfs dodelijk gewond raken. Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de waarschuwingssticker aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde. Conform de wettelijke voorschriften vindt u op de volgende tabellen deze waarschuwing in alle benodigde talen. Airbag aan passagierszijde OFF 6 Raadpleeg de rubriek "Airbags" voor meer informatie over het uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde. 161

164 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen AR BG CS DA DE EL EN ES ET FI FR HR HU IT НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това може да причини СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето. NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí nebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANĚNÍ. Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT KVÆSTET eller DRÆBT. Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der Fahrtrichtung, das Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden. Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the CHILD can occur NO INSTALAR NUNCA un sistema de retención para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un AIRBAG frontal ACTIVADO, ya que podría causar lesiones GRAVES o incluso la MUERTE del niño. Ärge MITTE KUNAGI paigaldage "seljaga sõidusuunas" lapseistet juhi kõrvalistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD. Turvapadja avanemine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada. ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN. NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE frontal ACTIVÉ. Cela peut provoquer la MORT de l ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT NIKADA ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo zaštićeno UKLJUČENIM prednjim ZRAČNIM JASTUKOM. To bi moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta. SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést AKTIVÁLT (BEKAPCSOLT) FRONTLÉGZSÁKKAL védett ülésen. Ez a gyermek HALÁLÁT vagy SÚLYOS SÉRÜLÉSÉT okozhatja. NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino. 162

165 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen LT LV MT NL NO PL PT RO RU SK SL SR SV TR NIEKADA neįrenkite vaiko prilaikymo priemonės su atgal atgręžtu vaiku ant sėdynės, kuri saugoma VEIKIANČIOS priekinės ORO PAGALVĖS. Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali būti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS. NEKAD NEuzstādiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasažiera sēdvietā, kurā ir AKTIVIZĒTS priekšējais DROŠĪBAS GAISA SPILVENS. Tas var izraisīt BĒRNA NĀVI vai radīt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS. Qatt m ghandek thalli tifel/tifla marbut f siggu dahru lejn l-airbag attiva, ghaliex tista tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE, BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET. NIGDY nie instalować fotelika dziecięcego w pozycji "tyłem do kierunku jazdy" na siedzeniu wyposażonym w CZOŁOWĄ PODUSZKĘ POWIETRZNĄ w stanie AKTYWNYM. Może to doprowadzić do ŚMIERCI DZIECKA lub spowodować u niego POWAŻNE OBRAŻENIA CIAŁA. NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO. Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA. Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA. ВО ВСЕХ СЛУЧАЯХ ЗАПРЕЩАЕТСЯ использовать обращенное назад детское удерживающее устройство на сиденье, защищенном ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙ ПОДУШКОЙ БЕЗОПАСНОСТИ, установленной перед этим сиденьем. Это может привести к ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ NIKDY neinštalujte detské zádržné zariadenie orientované smerom dozadu na sedadlo chránené AKTIVOVANÝM čelným AIRBAGOM. Mohlo by dôjsť k SMRTEĽNÉMU alebo VÁŽNEMU PORANENIU DIEŤAŤA. NIKOLI ne nameščajte otroškega sedeža s hrbtom v smeri vožnje, če je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedežem AKTIVIRANA. Takšna namestitev lahko povzroči SMRT OTROKA ali HUDE POŠKODBE. NIKADA ne koristite dečje sedište koje se okreće unazad na sedištu zaštićenim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer mogu nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA. Passagerarkrockkudden fram MÅSTE vara avaktiverad om en bakåtvänd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att DÖDAS eller SKADAS ALLVARLIGT. KESİNLKLE HAVA YASTIĞI AKTİF olan ön koltuğa yüzü arkaya dönük bir çocuk koltuğu yerleştirmeyiniz. Bu ÇOCUĞUN ÖLMESİNE veya ÇOK AĞIR YARALANMASINA sebep olabilir

166 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Door PEUGEOT aanbevolen kinderzitjes PEUGEOT levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt. Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg Groep 1: van 9 tot 18 kg L1 "RÖMER/BRITAX Baby-Safe Plus". Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst. L2 "RÖMER Duo Plus ISOFIX". Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg L5 "KLIPPAN Optima". Vanaf ongeveer 6 jaar (22 kg): gebruik alleen de zitverhoging. L6 "RÖMER KIDFIX". Kan op de ISOFIX-bevestigingspunten van de auto worden bevestigd. Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel. 164

167 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Bevestiging kinderzitjes met veiligheidsgordel Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a), gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto: Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie Plaats Minder dan 13 kg (Categorie 0 (b) en 0+) Tot ongeveer 1 jaar Van 9 tot 18 kg (Categorie 1) Van 1 tot ongeveer 3 jaar Van 15 tot 25 kg (Categorie 2) Van 3 tot ongeveer 6 jaar Van 22 tot 36 kg (Categorie 3) Van 6 tot ongeveer 10 jaar Passagiersstoel vóór (c) met hoogteverstelling Passagiersstoel vóór (c) zonder hoogteverstelling Buitenste zitplaatsen achter U (R) U (R) U (R) U (R) U U U U U U U U 6 Middelste zitplaats achter X X X X a: universeel kinderzitje dat in alle auto's bevestigd kan worden met behulp van de veiligheidsgordel. b: groep 0, vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en autobedjes mogen niet op de passagiersplaats voor worden vervoerd. Als deze op de 2e zitrij worden bevestigd, is het mogelijk dat andere zitplaatsen niet gebruikt kunnen worden. c: raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. U: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting". U (R): als U, waarbij de stoel van de auto in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren moet staan. X: zitplaats die niet geschikt is voor een kinderzitje voor de aangegeven gewichtscategorie. Verwijder de hoofdsteun en berg deze op alvorens een kinderzitje op een passagiersstoel te bevestigen. Vergeet niet de hoofdsteun weer aan te brengen nadat u het kinderzitje weer hebt verwijderd. 165

168 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen ISOFIX-bevestigingen Uw auto voldoet aan de nieuwste ISOFIXnormen. De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen: Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen: - Twee bevestigingsringen A, die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, aangegeven met een etiket. De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto. De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee sloten die eenvoudig aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden verankerd. Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B. Zet om de bovenste bevestigingsriem vast te maken de hoofdsteun van de zitplaats omhoog en steek de haak tussen de hoofdsteun en de rugleuning door. Bevestig de haak aan de bevestigingsring B en trek de riem aan. Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen. - Eén bevestigingsring B achter de stoel, TOP TETHER genoemd, voor de bevestiging van de bovenste riem. Aan de TOP TETHER kan de bovenste bevestigingsriem van het kinderzitje (indien aanwezig) worden bevestigd. Dit systeem beperkt bij een frontale aanrijding het naar voren kantelen van het kinderzitje. Houd u nauwkeurig aan de montagevoorschriften van de fabrikant van het kinderzitje. Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin staat vermeld welke kinderzitjes voor uw auto zijn gehomologeerd. 166

169 ISOFIX-kinderzitjes aanbevolen door PEUGEOT en gehomologeerd voor uw auto Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen "RÖMER Duo Plus ISOFIX" (lengtecategorie: B1) Groep 1: van 9 tot 18 kg Dit zitje wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst. Het wordt verankerd aan de ringen A en, met de bovenste riem, aan de ring B, de Top Tether. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand. We raden u aan de ligstand te gebruiken. 6 Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingspunten. In dat geval moet het zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van de auto worden bevestigd. Stel de voorstoel zo af dat de voeten van het kind de rugleuning niet kunnen raken. Volg bij het plaatsen van de kinderzitjes de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. 167

170 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen "Baby P2C Mini" met ISOFIX-basis (lengtecategorie: E) Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis, die wordt bevestigd aan de ringen A. De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust. Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het zitje zonder basis gebruikt. "Baby P2C Midi" met ISOFIX-basis (lengtecategorie: D, C, A, B, B1) Groep 1: 9 tot 18 kg Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis, die wordt bevestigd aan de ringen A. De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust. Dit zitje kan ook met het gezicht in de rijrichting worden geplaatst. Dit zitje kan niet worden bevestigd met een veiligheidsgordel. We adviseren u het zitje voor kinderen tot 3 jaar met de rug in de rijrichting te plaatsen. Volg bij het plaatsen van de kinderzitjes de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. De basis ISOFIX BABY P2C moet zo zijn geplaatst dat op de ISOFIX-bevestigingen de nummers 3, 4 en 5 zichtbaar zijn. En bij de steun moeten 6 gaten zichtbaar zijn. 168

171 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A t/m G). Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie Passagiersstoel voor Tot 10 kg (categorie 0) Tot ca. 6 maanden Tot 10 kg (categorie 0) Tot 13 kg (categorie 0+) Tot ca. 1 jaar Van 9 tot 18 kg (categorie 1) Van ca. 1 tot ca. 3 jaar Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg "rug in de rijrichting" "rug in de rijrichting" "gezicht in de rijrichting" ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1 Geen Isofix 6 Buitenste zitplaatsen achter X IL-SU IL-SU IUF IL-SU Middelste zitplaats achter Geen Isofix IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem. IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje: - rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun, - gezicht in de rijrichting voorzien van een steun, - reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun. Raadpleeg de paragraaf "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem. X: zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een kinderzitje of een reiswieg uit de aangegeven gewichtsklasse. 169

172 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Adviezen Kinderzitjes De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij een aanrijding. Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen brengen. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif de passagiersstoel, wanneer deze versteld kan worden, indien nodig naar voren. Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende ruimte tussen de voorstoel en: - het kinderzitje "met de rug in de rijrichting", - de voeten van het kind in het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting". Schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet de rugleuning ervan, indien nodig, meer rechtop. Voor een optimale bevestiging van het kinderzitje met "het gezicht in de rijrichting" is het noodzakelijk dat de afstand tussen de rugleuning van het kinderzitje en de rugleuning van de stoel van de auto zo klein mogelijk is. Voordat u een kinderzitje met rugleuning op een passagiersstoel plaatst, moet u de hoofdsteun van de desbetreffende passagiersstoel verwijderen. Zorg ervoor dat de hoofdsteun goed is opgeborgen of vastgemaakt om te voorkomen dat de hoofdsteun bij plotseling remmen een gevaarlijk projectiel wordt. Vergeet niet de hoofdsteun weer aan te brengen nadat u het kinderzitje weer hebt verwijderd. Kinderen voorin De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen op de voorpassagiersstoel verschilt per land. Houd u aan de regels die gelden in het land waar u zich bevindt. Schakel de passagiersairbag vóór uit zodra een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. Plaatsen van een zitverhoger Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken. Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. PEUGEOT beveelt aan een zitverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder. Laat uit veiligheidsoverwegingen: - geen kinderen zonder toezicht achter in een auto, - nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat, - de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto. Gebruik de kindersloten om te voorkomen dat de achterportieren per ongeluk geopend worden. Zorg er voor dat de achterportierruiten niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden. Plaats zonneschermen om jonge kinderen tegen de zon te beschermen. 170

173 Elektrische kinderbeveiliging Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend en blokkeert de bediening van de achterportierruiten. Als het lampje een ander signaal geeft, wijst dit op een storing in de elektrische kinderbeveiliging. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. 6 Inschakelen F Druk bij ingeschakeld contact op deze knop. Het verklikkerlampje van de knop gaat branden in combinatie met een melding die het inschakelen bevestigt. Het lampje blijft branden zolang de elektrische kinderbeveiliging is ingeschakeld. Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te openen en de elektrisch bedienbare achterste zijruiten te bedienen vanaf de bestuurdersstoel. Uitschakelen F Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op deze knop. Het verklikkerlampje van de knop gaat uit in combinatie met een melding die het uitschakelen bevestigt. Het lampje blijft uit zolang de elektrische kinderbeveiliging is uitgeschakeld. Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in plaats daarvan. Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van de kinderbeveiliging. Neem vóór het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contact, zelfs voor korte periodes. Bij een ernstige aanrijding wordt de elektrische kinderbeveiliging automatisch uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers de auto ongehinderd kunnen verlaten. 171

174 Veiligheid Richtingaanwijzers Alarmknipperlichten F Links: duw de hendel helemaal omlaag. F Rechts: duw de hendel helemaal omhoog. Wanneer de richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, wordt bij een snelheid van meer dan 60 km/h automatisch het knippergeluid versterkt. Drie keer knipperen Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag, zonder het zware punt te passeren; de desbetreffende richtingaanwijzers knipperen vervolgens drie keer. Deze functie kunt u bij elke snelheid gebruiken, maar komt vooral van pas bij het wisselen van rijstrook op wegen met meerdere rijstroken per rijbaan. Druk de knop in, de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet. Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten Bij een noodstop - afhankelijk van de mate van remvertraging, als het ABS ingrijpt, maar ook als er een aanrijding wordt gesignaleerd, worden de alarmknipperlichten automatisch ingeschakeld. Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit. F U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop in te drukken. 172

175 Veiligheid Urgence-oproep of Assistance-oproep Claxon Systeem om uw medeweggebruikers met een geluidssignaal te waarschuwen voor direct gevaar. Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de desbetreffende PEUGEOT-helpdesk. Raadpleeg de rubriek "Audio en telematica" voor meer informatie over het gebruik van deze voorziening. F Druk op het middelste gedeelte van het stuur met bedieningstoetsen. Beperk het gebruik van de claxon tot de volgende gevallen: - direct gevaar, - inhalen van een fietser of voetganger, - naderen van een onoverzichtelijke situatie

176 Veiligheid Gevarendriehoek Deze veiligheidsuitrusting vormt een aanvulling op de alarmknipperlichten. Elke auto moet zijn voorzien van een gevarendriehoek. In de binnenbekleding van het kofferdeksel is plaats voor een opgevouwen gevarendriehoek, al dan niet in een koker. Voordat u uit de auto stapt om de gevarendriehoek uit te vouwen en te plaatsen moet u de alarmknipperlichten inschakelen en uw reflecterende veiligheidsvest aantrekken. Op de weg plaatsen van de gevarendriehoek F Plaats de gevarendriehoek achter de auto, houd u daarbij aan de ter plaatse geldende regels. Raadpleeg voor het uit- en invouwen van de gevarendriehoek de gebruiksaanwijzing van de fabrikant. F Draai aan de knop om het deksel te verwijderen. F Houd het deksel en de gevarendriehoek tegen om te voorkomen dat ze vallen. De gevarendriehoek is als accessoire leverbaar. Neem hiervoor contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De opgevouwen gevarendriehoek (of de koker) moet de volgende afmetingen hebben: - A: lengte = 438 mm, - B: hoogte = 56 mm, - C: breedte = 38 mm. 174

177 Veiligheid Controlesysteem bandenspanning Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden. Zodra de auto rijdt, controleert het systeem permanent de spanning van de vier banden. In het ventiel van elke band (met uitzondering van het reservewiel) is een druksensor gemonteerd. Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra het een daling van de spanning van een of meer banden detecteert. Ondanks de aanwezigheid van dit systeem dient u maandelijks en voor elke lange reis de bandenspanning (ook die van het reservewiel) handmatig te controleren. Een te lage bandenspanning heeft een negatief effect op de wegligging, verlengt de remweg en versnelt de bandenslijtage, met name onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheid, lange rit). Een te lage bandenspanning leidt ook tot een hoger brandstofverbruik. De door de fabrikant voor uw auto aanbevolen bandenspanning staat vermeld op de bandenspanningssticker (zie de rubriek "Identificatie"). De bandenspanning moet bij "koude" banden worden gecontroleerd (auto die langer dan 1 uur heeft stilgestaan of na een traject van maximaal 10 km met gematigde snelheid). Is dit niet het geval, verhoog dan de op de sticker vermelde waarden met 0,3 bar. 7 Het controlesysteem van de bandenspanning is een hulpsysteem; de bestuurder moet waakzaam blijven en blijft verantwoordelijk. 175

178 Veiligheid Waarschuwing te lage bandenspanning Storing Bij een te lage bandenspanning brandt dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk van de uitrusting, in combinatie met de weergave van een melding. Als er een afwijking in de bandenspanning van één band wordt geconstateerd, kan deze band worden herkend aan het pictogram of, afhankelijk van de uitvoering, de weergegeven melding. F Verlaag onmiddellijk de snelheid, maak geen bruuske stuurbewegingen en rem niet plotseling hard af. F Zet uw auto stil zodra de verkeerssituatie dit toelaat. F Controleer de spanning van de vier banden (bij koude banden) als u over een compressor beschikt, bijvoorbeeld die van de bandenreparatieset. Rijd voorzichtig met lage snelheid verder als u niet direct de bandenspanning kunt controleren. of F Gebruik in geval van een lekke band de noodreparatieset of het reservewiel (volgens uitrusting). Een lagere bandenspanning is niet altijd zichtbaar aan een vervorming van de band. Beperk u daarom niet alleen tot een visuele controle. De waarschuwing wordt weergegeven zolang de desbetreffende band(en) niet op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn) gerepareerd of is (zijn) vervangen. Het reservewiel (noodreservewiel of wiel met stalen velg) is niet voorzien van een sensor. Als het verklikkerlampje "te lage bandenspanning" knippert en vervolgens permanent brandt in combinatie met het verklikkerlampje "service", duidt dit op een storing in het systeem. In dat geval wordt de bandenspanning niet meer gecontroleerd. Deze waarschuwing wordt ook weergegeven als een of meerdere wielen niet zijn voorzien van een sensor (bijvoorbeeld een noodreservewiel of een reservewiel met stalen velg). Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren of monteer na een lekke band het wiel met de originele velg, dat is voorzien van een sensor. Alle reparaties aan een wiel dat met dit systeem is uitgerust en het vervangen van een band moeten worden uitgevoerd door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Wanneer bij het verwisselen een wiel is gemonteerd dat niet door uw auto wordt gedetecteerd (voorbeeld: montage van winterbanden), dient het systeem door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats opnieuw geïnitialiseerd te worden. 176

179 Veiligheid Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de volgende systemen omvat: - het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (EBD), - de noodremassistentie (AFU), - de antislipregeling (ASR), - de dynamische stabiliteitscontrole (CDS). Begrippen Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (EBD) Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in bochten, vooral op een slecht of glad wegdek. Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop. De EBD verdeelt de remdruk over de wielen. Antislipregeling (ASR) Dit systeem past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen van de wielen te voorkomen via de remmen van de aangedreven wielen en de motor. De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren. Noodremassistentie (AFU) Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit van het remmen wordt vergroot. Dynamische stabiliteitscontrole (CDS) Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, automatisch in via de remmen van een of meerdere wielen en het motorkoppel om de auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers te brengen

180 Veiligheid Tractiecontrole op besneeuwde wegen (Intelligent Traction Control) Deze auto is uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen: Intelligent Traction Control. Deze automatische functie is permanent geactiveerd om situaties met weinig grip op te sporen, zoals het wegrijden en het voortbewegen van de auto in verse en diepe sneeuw of over platgereden sneeuw. In dergelijke omstandigheden beperkt de Intelligent Traction Control het doorslippen van de wielen om voor een optimale grip te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de bestuurbaarheid verbeterd. In barre rijomstandigheden (diepe sneeuw, modder, enz.) kan het nuttig zijn de dynamische stabiliteitscontrole en de antislipregeling tijdelijk uit te schakelen, zodat de wielen kunnen slippen, waardoor ze meer grip zouden kunnen vinden. Het is raadzaam om het systeem zodra het kan weer in te schakelen. Onder gladde omstandigheden is het raadzaam te rijden op winterbanden. Werking Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (REF) Als dit lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het ABSsysteem, waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen. Als dit lampje gaat branden in combinatie met het lampje STOP, een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen. Stop onmiddellijk. Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd die voor uw auto zijn gehomologeerd. De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal. Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los. 178

181 Veiligheid Dynamische stabiliteitscontrole (CDS) en antispinregeling (ASR) Storing Inschakelen Deze systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart. Zodra deze systemen signaleren dat de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, grijpen ze in op de werking van de motor en het remsysteem. Uitschakelen In dat geval gaat dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel knipperen. In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn het ESP-systeem uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen. F Druk op de knop "ASR OFF". Als dit verklikkerlampje en het lampje op de knop gaan branden, grijpt het ESP-systeem niet meer in op de werking van de motor. Opnieuw inschakelen Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden boven 20 km/h. F Druk nogmaals op de knop "ASR OFF" om het systeem handmatig weer in te schakelen. Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing in het systeem. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. Het ESP-systeem zorgt voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden. De goede werking van het systeem wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de constructeur met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door het PEUGEOTnetwerk. Laat het systeem na een aanrijding controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats

182 Veiligheid Veiligheidsgordels Veiligheidsgordels vóór Veiligheidsgordels achter 180 De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer. Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken. De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet. De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid. De achterzitplaatsen zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat en spankrachtbegrenzer (met uitzondering van de middelste zitplaats achter). Omdoen F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken. Losmaken F Druk op de rode knop van de gordelsluiting. F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.

183 Veiligheid Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) voor en achter Bij het aanzetten van het contact gaat het pictogram 1 op het instrumentenpaneel en de desbetreffende pictogrammen (2 t/m 6) op het pictogrammendisplay van de veiligheidsgordels en passagiersairbag rood branden als de desbetreffende veiligheidsgordel niet is vastgemaakt of weer is losgemaakt. Hoogteverstelling vóór F Knijp, om het bevestigingspunt te vinden, de knop in en schuif deze in één van de standen. Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) losgemaakt/niet vastgemaakt 1. Pictogram veiligheidsgordels voor en/of achter losgemaakt/niet vastgemaakt, op het instrumentenpaneel. 2. Pictogram veiligheidsgordel links voor. 3. Pictogram veiligheidsgordel rechts voor. 4. Pictogram veiligheidsgordel rechts achter. 5. Pictogram veiligheidsgordel midden achter. 6. Pictogram veiligheidsgordel links achter. Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert (knipperen) het pictogram (de pictogrammen) gedurende twee minuten in combinatie met een geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft (blijven) het pictogram (de pictogrammen) branden zolang de bestuurder of passagier(s) zijn gordel (hun gordels) niet heeft (hebben) vastgemaakt

184 Veiligheid Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold. Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel: - dient deze strak om het lichaam te worden gedragen, - moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt, - mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen, - mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen, - mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert. Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen. Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold. Voorschriften voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. Bij aanrijdingen De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bij een aanrijding wordt de hoogspanning automatisch onderbroken. 182

185 Veiligheid Airbags De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. De airbags vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers (behalve bij de middelste passagier achter). De elektronische schoksensoren registreren de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld: - bij een ernstige aanrijding gaan de airbags onmiddellijk af om de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter) te helpen beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten, - bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels helpen u in deze situaties voldoende te beschermen. De airbags werken alleen als het contact aan is. De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer opgeblazen. Registratiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij. Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn. De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen. Frontairbags De frontairbags beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen. De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje. Activering De airbags worden opgeblazen, met uitzondering van de airbag aan passagierszijde als deze is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór (A), in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden. De frontairbag wordt opgeblazen tussen de bestuurder en het stuur of tussen de passagier voorin en het dashboard om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd

186 Veiligheid Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. Uitschakelen Alleen de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld: F steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde, F draai deze in de stand "OFF", F verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen. Afhankelijk van de uitvoering van uw auto brandt dit waarschuwingslampje hetzij op het instrumentenpaneel, hetzij op het display voor de waarschuwingslampjes van de autogordels en de airbag aan passagierszijde, bij aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld. Opnieuw inschakelen Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan met afgezet contact de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen. Als het contact is aangezet en de airbag aan passagierszijde opnieuw wordt ingeschakeld, gaat dit waarschuwingslampje op het display van de waarschuwingslampjes van de autogordels en de airbag aan passagierszijde gedurende ongeveer 1 minuut branden. Storing Als dit lampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. 184

187 Veiligheid Zijairbags Activering De windowairbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), waarbij de krachten loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto worden uitgeoefend. De windowairbag wordt opgeblazen tussen de inzittenden vóór en achter en de ruiten. De zijairbags beschermen de bestuurder en de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op letsel te verkleinen. De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde. Activering De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto. De zijairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende voorin en het desbetreffende portierpaneel. Detectiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij. Windowairbags De windowairbags beschermen de bestuurder en passagiers (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen. De windowairbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding. Storing Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd. Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de windowairbag niet geactiveerd

188 Veiligheid Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags: Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd. Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen. Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten. Rook niet in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op. Bevestig geen voorwerpen of stickers op het stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij het afgaan van de airbags letsel veroorzaken. Zijairbags Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het PEUGEOT-netwerk. Raadpleeg de rubriek "Accessoires". Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten. Window-airbags Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel. Demonteer nooit de handgrepen van het dak (indien aanwezig); deze maken deel uit van de bevestiging van de window-airbags. 186

189 Praktische informatie Bandenreparatieset De volledige set voor de reparatie van een band bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt bereiken. Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt. De elektrische installatie van de auto biedt de mogelijkheid een compressor aan te sluiten en te gebruiken voor de duur die nodig is om een gerepareerde lekke band op spanning te brengen of om een klein opblaasartikel op te blazen. Toegang tot de set Deze set bevindt zich achter de achterbank. Overzicht gereedschap Al het gereedschap is specifiek bestemd voor uw auto, gebruik het niet voor andere doeleinden. Afhankelijk van de uitvoering is uw auto voorzien van het volgende gereedschap V-compressor. De compressor bevat een afdichtingsproduct voor het tijdelijk repareren van een band. Bovendien kan met de compressor de bandenspanning worden geregeld. 2. Een wielblok* voor een van de voorwielen, zodat de auto niet weg kan rollen. 3. Afneembaar sleepoog. Zie de rubriek "Slepen van de auto". * Volgens land van bestemming of uitvoering

190 Praktische informatie Beschrijving van de set A. Schakelaar stand "Reparatie" of "Op spanning brengen". B. Aan/uit schakelaar "I/O". C. Knop voor leeg laten lopen. D. Manometer (bar en psi). E. Opbergvak met: - kabel + adapter voor 12V-aansluiting, - diverse opblaasnippels voor accessoires als ballonnen, fietsbanden,... F. Flacon met afdichtmiddel. G. Witte slang met dop voor de reparatie. H. Zwarte slang voor het op spanning brengen. I. Sticker met snelheidslimiet. De sticker met snelheidslimiet I moet op het stuurwiel worden geplakt om u te herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd. Rijd na het repareren met behulp van de bandenreparatieset niet sneller dan 80 km/h. 188

191 Praktische informatie Reparatiemethode 1. Afdichting van het lek F Rol de witte slang G volledig uit. F Zet het contact af. F Zet de schakelaar A in de stand "Reparatie". F Controleer of de schakelaar B in de stand "O" staat. F Draai de dop van de witte slang los. F Sluit de witte slang aan op het ventiel van de lekke band. F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting in de auto. F Start de motor en laat deze draaien. 8 Verwijder het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt niet uit de band. Let op: dit product is schadelijk (ethyleenglycol, colofonium...) bij inname en irriterend voor de ogen. Houd het middel buiten het bereik van kinderen. Schakel de compressor niet in voordat de witte slang is aangesloten op het ventiel van de band: het afdichtmiddel wordt anders buiten de band gespoten. 189

192 Praktische informatie F Activeer de compressor door de schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt. Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; neem gedurende deze handeling de slang niet los van de aansluiting (kans op spatten). Als na vijf tot zeven minuten de gewenste bandenspanning niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen. F Verwijder de set en draai de dop van de witte slang vast. Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof niet op of in de auto terecht kunnen komen. Houd de set binnen handbereik. F Maak direct een rit van ongeveer vijf kilometer met matige snelheid (tussen 20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten. F Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning met de set. Controlesysteem bandenspanning Als uw auto is uitgerust met een controlesysteem voor de bandenspanning, zal het verklikkerlampje voor te lage bandenspanning na het repareren van een wiel blijven branden tot u het systeem laat resetten door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 190

193 Praktische informatie 2. Op spanning brengen F Sluit de stekker van de compressor weer F Zet de schakelaar A in de stand "Bandenspanning". F Rol de zwarte slang H volledig uit. F Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de gerepareerde band. aan op de 12V-aansluiting in de auto. F Start de motor opnieuw en laat de motor draaien. Ga zo snel mogelijk naar een servicepunt van het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vergeet niet de technicus te vertellen dat u de set hebt gebruikt. Na nadere inspectie kan de technicus u vertellen of de band gerepareerd kan worden of moet worden vervangen. F Breng de band met behulp van de compressor op de voorgeschreven spanning (spanning verhogen: schakelaar B in stand "I"; spanning verlagen: schakelaar B in stand "O" en knop C indrukken), zoals vermeld op de bandenspanningssticker in de portieropening aan bestuurderszijde. Als de bandenspanning sterk daalt, is het lek niet goed gedicht; neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen. F Verwijder de set en berg deze op. F Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder dan 200 km

194 Praktische informatie Uitnemen van de flacon Controle / aanpassen bandenspanning F Berg de zwarte slang op. F Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los. F Houd de compressor rechtop. F Draai de flacon aan de onderzijde los. Let op dat er geen afdichtmiddel uit de flacon stroomt. De uiterste gebruiksdatum staat op de patroon vermeld. De patroon met afdichtmiddel kan slechts één keer gebruikt worden en moet daarna worden vervangen, ook als hij niet leeg is. Werp de patroon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het PEUGEOTnetwerk of een officieel inzamelpunt. Vergeet niet om bij het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe patroon met afdichtmiddel te kopen. U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel, ook gebruiken om: - uw bandenspanning te controleren of uw banden op spanning te brengen, - andere opblaasbare voorwerpen op te pompen (ballen, fietsbanden...). F Draai de schakelaar A in de stand "Op spanning brengen". F Rol de zwarte slang H volledig uit. F Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de band of van de accessoire. Breng indien nodig eerst een van de meegeleverde verloopstukken aan. F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto. F Start de auto en laat de motor draaien. F Breng de band op spanning met behulp van de compressor (op spanning brengen: schakelaar B in stand "I"; leeg laten lopen: schakelaar B in stand "O" en druk op de knop C), zoals staat aangegeven op de bandenspanningssticker van de auto of het opblaasbare voorwerp. F Verwijder de set en berg deze op. 192

195 Praktische informatie Wiel verwisselen In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure. Toegang tot het gereedschap Het gereedschap bevindt zich in de bagageruimte, achter de achterbank. Beschikbaar gereedschap* Dit gereedschap is specifiek voor uw auto en kan, afhankelijk van de uitvoering van uw auto, verschillen. Gebruik het niet voor andere doeleinden. 1. Wielsleutel. Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbouten worden losgedraaid. 2. Krik met geïntegreerde slinger. Hiermee kan de auto worden opgekrikt. * Volgens land van bestemming. 3. Gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen. Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd. 4. Dop voor het verwijderen van slotbouten (in het dashboardkastje). Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbouten worden verwijderd. 5. Eén wielblok om wegrollen van de auto te voorkomen. 6. Sleepoog. Zie de paragraaf "Slepen van de auto". Zet het contact altijd af (verklikkerlampje Ready uit) als u werkzaamheden aan de auto wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch starten van de motor te voorkomen. Zorg ervoor dat bij gebruik van hefgereedschap (bijvoorbeeld een krik) altijd de steunpunten voor de krik worden gebruikt om te voorkomen dat de hoogspanningskabels beschadigd raken

196 Praktische informatie Wiel met wieldop Monteren: plaats de wieldop, begin bij de ventielopening en druk de wieldop rondom met de hand vast. Demonteren van het wiel Stilzetten van de auto Zet de auto op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de handrem aan (tenzij deze geprogrammeerd is in de automatische stand), zet het contact af en zet de selectiehendel in de stand A, M of R om de wielen te blokkeren. Controleer of het verklikkerlampje remsysteem en het controlelampje P op de handremhendel branden. Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok. Procedure F Verwijder de sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (volgens uitvoering). F Bevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout een omwenteling los (volgens uitvoering). F Draai de overige wielbouten een omwenteling los met alleen de wielsleutel

197 Praktische informatie F Plaats de krik 2 onder één van de twee steunpunten aan de voorzijde A of achterzijde B (weergegeven door een driehoek), bij het te verwisselen wiel. F Draai de krik 2 uit tot het voetstuk op de grond staat. Zorg ervoor dat het voetstuk zich loodrecht onder het gebruikte steunpunt A of B bevindt. F Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren. F Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg. F Verwijder het wiel

198 Praktische informatie Monteren van het wiel Na het verwisselen van het wiel Verwijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel. Detectie te lage bandenspanning Het reservewiel (noodreservewiel of wiel met stalen velg) is niet voorzien van een bandenspanningssensor. Laat de lekke band repareren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Procedure F Plaats het wiel op de naaf. F Draai de wielbouten met de hand vast. F Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en de dop 4 enigszins vast. F Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel

199 Praktische informatie F Laat de krik zakken. F Vouw de krik 2 op en verwijder hem. F Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de dop 4. F Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1. F Bevestig de doppen op de overige wielbouten (volgens uitvoering). F Berg het gereedschap op in de houder

200 Praktische informatie Sneeuwkettingen Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto. Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien. Een noodreservewiel mag niet worden voorzien van een sneeuwketting. Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het monteren van de sneeuwkettingen te oefenen; doe dit op een vlakke en droge ondergrond. Houd u altijd aan de ter plekke geldende regelgeving over het gebruik van sneeuwkettingen en de maximaal toegestane snelheid. Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor het type velg van uw auto. Maat van de af fabriek gemonteerde banden 225/55 R17 245/45 R18 Specificaties van de kettingen Maximale afmeting van de schakels: 9 mm Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Montagetips F Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg stil op een vlakke ondergrond. F Trek de handrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of achter de wielen om te voorkomen dat de auto wegglijdt. F Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant. F Rijd langzaam weg en rijd een klein stukje met een snelheid van maximaal 50 km/h. F Zet de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen zijn. Rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan de banden en het wegdek te voorkomen. Als uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen, controleer dan of de ketting en de bevestigingen de velg niet raken. 198

201 Praktische informatie Een lamp vervangen Verlichting vóór Neem voor het vervangen van de LEDlampen contact op met het PEUGEOTnetwerk of met een gekwalificeerde werkplaats. Zet het contact altijd af (verklikkerlampje Ready uit) als u werkzaamheden aan de auto wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch starten van de motor te voorkomen. Uitvoering met "full LEDs" verlichting 1. Aanvullende verlichting. 2. Dimlicht. 3. Grootlicht. 4. Dagrijverlichting/parkeerlicht. 5. Richtingaanwijzers. Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen. Uitvoering met halogeenlampen 1. Dimlicht (H7-55W). 2. Grootlicht (H7-55W). 3. Dagrijverlichting/parkeerlichten (LED's). 4. Richtingaanwijzers (LED's). 8 Alle verlichtingsfuncties worden door LED's (Light-emitting Diodes) verzorgd. Let er bij het monteren van H7-lampen met nokjes op dat deze nokjes goed in de uitsparingen komen, zodat het licht in de juiste richting schijnt. 199

202 Praktische informatie De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: F reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen, F gebruik een spons met zeepwater of een ph-neutraal product, F wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen. Bij het vervangen van lampen moet de verlichting minstens enkele minuten uitgeschakeld zijn (risico van ernstige verbranding). F Raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een niet-pluizende doek. In verband met het behoud van de kwaliteit van de koplampen mogen uitsluitend anti-uv-lampen worden gebruikt. Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties. Uitvoering met halogeenlampen Dimlicht F Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen. F Maak de lamphouder los. F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Voor het vervangen van de lamp van de linker koplamp moet eerst de accu worden verwijderd. Raadpleeg de desbetreffende rubriek. Grootlicht F Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen. F Maak de lamphouder los. F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. 200

203 Praktische informatie Instapverlichting in de buitenspiegels Voor het vervangen van de LED dient u het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats te raadplegen. Geïntegreerde zijknipperlichten Voor het vervangen van deze lampen dient u het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats te raadplegen

204 Praktische informatie Achterlichten 1. Remlicht (LED's). 2. Achteruitrijlicht (W19W). 3. Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig). 4. Parkeerlicht (LED's). 5. Mistachterlichten (LED's). Richtingaanwijzers (op de schermen) F Open de achterklep en verwijder vervolgens het afdekplaatje. F Verwijder het afdichtschuim. F Neem de stekker van de lamp los. F Verwijder de bevestigingsmoer van de lamp. F Verwijder de lamp voorzichtig via de buitenzijde van de auto. F Verwijder het afdichtschuim. F Maak de lamphouder los. F Draai de lamp een kwart omwenteling en vervang deze. Leds Neem voor het vervangen van leds contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. 202

205 Praktische informatie Achteruitrijlicht (achterklep) F Open de achterklep en verwijder vervolgens het afdekplaatje. F Neem de stekker van de lamp los. F Verwijder de bevestigingsmoer van de lamp. F Verwijder de lamp voorzichtig via de buitenzijde van de auto. F Verwijder het afdichtschuim. F Draai de lamphouder een kwart omwenteling en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde

206 Praktische informatie Derde remlicht (LED's) Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Kentekenplaatverlichting F Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste gaten van het lampglas. F Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken. F Neem de stekker van de lamp los. F Verwijder het lampglas. F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. 204

207 Praktische informatie Zekeringen vervangen In het geval van een storing in een bepaalde functie kunt u de desbetreffende defecte zekering vervangen volgens de onderstaande procedure. Toegang tot het gereedschap Vervangen van een zekering Montage van elektrische accessoires De tang voor het verwijderen van zekeringen bevindt zich in het dashboardkastje. Goed Defect Voordat u een zekering vervangt, dient u de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen. F U kunt aan de draad van een zekering zien of deze defect is. F Gebruik de speciale tang om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen. F Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte. F Selecteer de zekering aan de hand van het nummer op de zekeringkast, de op de zekering aangegeven stroomsterkte en het onderstaande overzicht. Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren. PEUGEOT is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door aanbevolen en geleverd worden, en niet volgens de voorschriften van PEUGEOT zijn gemonteerd. Dit geldt met name als het gezamenlijke stroomverbruik van de extra accessoires meer dan 10 milliampère bedraagt

208 Praktische informatie Zekeringen dashboard Zekering nr. Ampère (A) Functies F6 A of B 15 Autoradio. F8 3 Inbraakalarm. F13 10 Aansteker vóór. F V-aansluiting vóór. F16 3 Plafonnier achter, kaartleeslampen achter. F17 3 Plafonnier vóór, make-upspiegel. De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard (linkerzijde). F28 A of B 15 Autoradio. F30 20 Ruitenwisser achter. F32 10 Audioversterker. Toegang tot de zekeringen F Open het uitklapbare paneel; u moet daarbij een zekere weerstand overwinnen. 206

209 Praktische informatie Zekeringen achter het dashboardkastje Zekering N Ampère (A) Functies F3 15 Paneel ruitbediening in bestuurdersportier, 12V-aansluiting achterzitplaatsen. F V-aansluiting bagageruimte. F5 30 Elektrisch bedienbare ruiten achter met eentrapsbediening. F6 30 Elektrisch bedienbare ruiten vóór met eentrapsbediening. F11 20 Servicecentrale trekhaakaansluiting. F12 20 Audioversterker. F15 20 Blinderingspaneel panoramadak. F16 5 Paneel ruitbediening in bestuurdersportier

210 Praktische informatie Zekeringen motorruimte Zekering N Ampère (A) Functies F20 15 Ruitensproeierpomp voor en achter. F21 20 Pomp koplampsproeiers. F22 15 Claxon. F23 15 Grootlicht rechts. F24 15 Grootlicht links. De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu. F27 5 Afschermklep koplamp links. F28 5 Afschermklep koplamp rechts. Toegang tot de zekeringen F Maak het deksel los. F Vervang de zekering (zie de desbetreffende paragraaf). F Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast. 208

211 12V-accu Praktische informatie Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu. Uw auto is naast de tractiebatterij van het hybridesysteem voorzien van een conventionele 12V-accu. Deze accu bevindt zich onder de motorkap. In bepaalde omstandigheden, als de 12V-accu te ver ontladen is om het hybridesysteem in te schakelen, kan de 12V-accu via een hulpaccu worden opgeladen. Laad de 12V-accu niet op als het verklikkerlampje Ready brandt. Toegang tot de accu Loskoppelen van de pluspool (+) Deze sticker geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden bij het PEUGEOT-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats. Het negeren van deze aanwijzing kan ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan vervanging toe is. De accu bevindt zich in de motorruimte. Toegang tot de accu: F open de motorkap via de hendel in het interieur en gebruik vervolgens de veiligheidshaak aan de buitenzijde, F verwijder de kunststof afdekkap voor toegang tot de pluspool, F maak indien nodig de zekeringkast los om de accu te kunnen verwijderen. Zet het contact altijd af (verklikkerlampje Ready uit) als u werkzaamheden aan de auto wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch starten van de motor te voorkomen. F Trek de hendel D zo ver mogelijk omhoog om de accupoolklem E te ontgrendelen. Weer aansluiten van de pluspool (+) F Plaats de geopende accupoolklem E op de pluspool (+) van de accu. F Druk verticaal op de accupoolklem E om hem goed tegen de accu aan te drukken. F Zet de accupoolklem vast door de pasnok opzij te bewegen en vervolgens de hendel D omlaag te duwen. Forceer de hendel niet bij het omlaagduwen, aangezien de accupoolklem niet kan worden vergrendeld als deze niet correct is geplaatst; herhaal de procedure

212 Praktische informatie Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels Als de accu van uw auto ontladen is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu (externe accu of een accu van een andere auto) en startkabels. Controleer eerst of de nominale spanning van de hulpaccu 12 V bedraagt en of de capaciteit van de hulpaccu minimaal gelijk is aan die van de ontladen accu. Start de motor niet door een acculader aan te sluiten. Koppel de pluspool (+) van de accu niet los terwijl de motor draait. F Verwijder, indien uw auto hiermee is uitgerust, het kunststof kapje van de pluspool (+). F Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de ontladen accu A en vervolgens op de pluspool (+) van de hulpaccu B. F Sluit de groene of zwarte kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu B (of op het massapunt van de auto met de hulpaccu). F Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van de auto met de lege accu (of op de motorsteun). F Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze gedurende enkele minuten draaien. F Stel de startmotor in werking van de auto met de lege accu en laat de motor draaien. Als de motor niet direct start, zet dan het contact af en wacht even alvorens een nieuwe poging te doen. F Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels in omgekeerde volgorde los. F Breng, indien uw auto hiermee is uitgerust, het kunststof kapje aan op de pluspool (+). Koppel de kabels niet te snel los, maar laat ze enkele minuten (tot de motor weer stationair draait) aangesloten om te voorkomen dat de accu te weinig opgeladen wordt en de handeling dus opnieuw uitgevoerd moet worden. Bij het starten van de auto waarvan de accu defect is, moet de elektronische sleutel zich in het interieur bevinden, moet het bestuurdersportier gesloten zijn en moet de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde zijn vastgemaakt. Een aantal functies is niet beschikbaar als de laadtoestand van de accu onvoldoende is. 210

213 Praktische informatie Laden met behulp van een acculader F Maak de accupoolklemmen los. F Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader. F Sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel. F Controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en klemmen. Na het monteren van de accu kan het, afhankelijk van de weersomstandigheden en de laadtoestand van de accu, enkele uren (tot ongeveer 8 uur) duren voordat het Stop & Start-systeem weer zal werken. Accu's bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen. Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal afvalstoffendepot. Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is. Bescherm uw ogen en gezicht voordat u handelingen aan de accu uitvoert. Voer ingrepen aan de accu uitsluitend uit in een goed geventileerde ruimte, ver van open vuur of vonken veroorzakende bronnen, om elk risico van brand- of explosiegevaar uit te sluiten. Probeer niet een bevroren accu op te laden: de accu moet eerst worden ontdooid om explosiegevaar uit te sluiten. Als de accu bevroren is geweest, laat deze dan eerst controleren, voordat u hem laat opladen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Zij controleren of de inwendige componenten zijn beschadigd en of de behuizing scheuren vertoont, waardoor giftige en corrosie-veroorzakende accuzuren zouden kunnen weglekken. Keer de polariteiten niet om en gebruik uitluitend een 12-volt accu. Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor. Laad de accu niet op zonder de accupoolklemmen los te nemen. Was uw handen als de werkzaamheden beëindigd zijn. Het aanduwen van de auto om de motor te starten, is niet toegestaan. Vóór het loskoppelen van de accukabels Wacht 2 minuten na het afzetten van het contact. Sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de accukabels loskoppelt. Na het weer aansluiten van de accukabels Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het zelf opnieuw initialiseren van de elektronische systemen (afhankelijk van de uitvoering): - de sleutel met afstandsbediening, - het elektrische zonnescherm / de elektrische zonneschermen, -... Laad de tractiebatterij niet op

214 Praktische informatie Accu verwijderen - plaatsen Met deze procedure kunt u de accu veilig verwijderen zodat u de gloeilampen van de desbetreffende koplamp kunt vervangen. U kunt het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats vragen deze procedure uit te voeren. Vóór het verwijderen - Parkeer de auto in een vrij toegankelijke en geventileerde ruimte, bij voorkeur op een vlakke ondergrond. - Trek de parkeerrem aan. - Zet de selectiehendel in de stand N. - Laat als de auto is voorzien van een inbraakalarm de motorkap open om te voorkomen dat het alarm afgaat. - Laat als u de auto op een beveiligde plaats hebt geparkeerd minimaal één ruit iets open. Zo niet, vergrendel dan alle portieren en de achterklep. - Als uw auto is voorzien van een elektrisch bedienbare achterklep, kan deze niet geopend worden als de accu is losgekoppeld. - Zet het contact uit en haal de sleutel uit het contactslot. - Houd bij een auto met het Keyless entry and start-systeem de afstandsbediening op minimaal ongeveer 3 meter van de auto. - Wacht ongeveer 6 minuten alvorens de accu los te koppelen. 212

215 Praktische informatie Verwijderen - Koppel de pluspool (+) van de accu los. - Maak de slang 2 los. - Verwijder de luchthoeveelheidsmeter 3 met het luchtfilterhuis. - Beweeg de koelslang 4 opzij (indien aanwezig). - Verwijder de afdekkap 5 van de accu. - Draai 6 los en koppel vervolgens de minpool (-) van de accu los. - Maak de draadbundels 7 los. - Maak de draadbundel 8 los en beweeg deze opzij. - Verwijder de bout van de hoofdzekeringkast 9. - Verwijder de moer 10 van de pluskabel (+). - Beweeg de draadbundel 11 opzij. 8 - Verwijder de luchtgeleider

216 Praktische informatie - Maak met een schroevendraaier de klemmen 12 en 13 los. - Kantel de eenheid bescherming elektrische voedingen 14 omhoog. - Kantel de eenheid naar voren en leg hem opzij. - Maak de klemmen los. - Verwijder de afdekkap 15 van de accu. - Gebruik de schroevendraaier als hefboom om de bevestiging 16 opzij te bewegen en verwijder de accu. 214

217 Praktische informatie Monteren Na het plaatsen - Controleer of de elektrische parkeerrem goed werkt door de parkeerrem aan te trekken en vervolgens vrij te zetten. - Zet het contact uit. - Verlaat de auto en controleer of de afstandsbediening correct werkt. - Stel de tijd en de radiozenders in en configureer de autoradio. Voer bij het plaatsen de handelingen voor het verwijderen in tegenovergestelde richting uit en sluit als laatste de pluspool (+) aan. - Controleer de accupolen. - Zet het contact aan, maar start de motor niet. - Controleer of er geen storingsmeldingen worden weergegeven en er geen verklikkerlampjes gaan branden. Is dit wel het geval, neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te resetten. - Controleer of de portieren en ruiten normaal functioneren. - Wacht na het plaatsen ongeveer 2 minuten. - Start de motor. - Controleer of de antiklemvoorzieningen van de ruiten en het panoramadak correct werken. Na het loskoppelen van de accu kunnen bepaalde functies - airconditioning, navigatie - tijdelijk zijn uitgeschakeld. Neem in geval van een storing altijd contact op met het PEUGEOT of een gekwalificeerde werkplaats

218 Praktische informatie Spaarfase De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen. Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming,...) tijdelijk worden uitgeschakeld. Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat. Eco-mode De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals het audio- en telematicasysteem, de ruitenwissers, dimlichten, plafonniers,... nog in totaal maximaal 40 minuten gebruiken. Inschakelen van de ecomode Vervolgens geeft een melding op het display van het instrumentenpaneel aan dat de ecomode is ingeschakeld en worden de actieve functies in de ruststand gezet. Als u op het moment dat de eco-mode wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten worden voortgezet via de handsfree set van uw autoradio. Als de eco-mode is geactiveerd, kan het bij het inschakelen van het hybridesysteem enkele seconden duren tot het controlelampje Ready gaat branden. Uitschakelen van de ecomode De functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt. F Start om de functies direct weer te kunnen gebruiken de motor en laat deze draaien: - minder dan tien minuten om de functies ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken, - meer dan tien minuten om de functies ongeveer dertig minuten te kunnen gebruiken. Neem de tijd die nodig is voor het starten van de motor in acht om een juiste lading van de accu te garanderen. Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van de motor om de accu bij te laden. Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden (zie de rubriek "Accu"). 216

219 Praktische informatie Wisserbladen vervangen Voordat u een wisserblad demonteert F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers naar het midden van de voorruit te verplaatsen. Monteren F Breng het nieuwe wisserblad aan en klik het vast. F Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug. Demonteren F Til de desbetreffende ruitenwisserarm op. F Maak het wisserblad los en verwijder het. Na het monteren van een wisserblad vóór F Zet het contact aan. F Bedien nogmaals de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers in de ruststand te zetten

220 Praktische informatie Slepen - bergen met een bergingsauto Sleep de auto nooit met alle vier wielen (noch met de twee voorwielen of de twee achterwielen) op de grond: kans op beschadiging van de aandrijving. Voordat u werkzaamheden uitvoert: trap het rempedaal in terwijl het contact aanstaat, zet de selectiehendel in de stand N en schakel vervolgens het hybridesysteem uit (verklikkerlampje Ready uit). Roep altijd de hulp in van een professioneel bergingsbedrijf om uw auto met een bergingsauto of trailer te bergen. Gebruik de sleepogen uitsluitend om de auto op een bergingsauto te vervoeren. 218

221 Praktische informatie Toegang tot het gereedschap Aan de voorzijde Aan de achterzijde Het sleepoog bevindt zich achter de achterbank. F Klap het 2/3 gedeelte van de achterbank neer om bij het sleepoog te komen. F Maak het klepje in de voorbumper los door op de onderkant ervan te drukken. F Draai het sleepoog vast tot de aanslag. F Trek het klepje in de achterbumper aan de linkerkant los via de punt van de ring. F Draai het sleepoog vast tot de aanslag

222 Praktische informatie Trekken van een aanhanger Sneeuwscherm De trekhaak bestaat uit een mechanisch systeem voor het aankoppelen van een aanhanger of het monteren van een fietsendrager en een elektrische aansluiting voor de verlichting en signalering. Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger. Maximaal aanhangergewicht Het maximale aanhangergewicht is beperkt: raadpleeg de rubriek "Technische gegevens". Bij het trekken van een aanhanger dient het sneeuwscherm te zijn verwijderd, indien uw auto hiermee is uitgerust. Raadpleeg daarvoor het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door PEUGEOT geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren. Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het PEUGEOTnetwerk behoort, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd. Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder. 220

223 Praktische informatie Adviezen Gewichtsverdeling F Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m. Raadpleeg de rubriek "Technische gegevens" voor de gewichten en aanhangergewichten die voor uw auto van toepassing zijn. Zijwind F Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is. Koeling Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur. De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental. F Pas uw snelheid aan om het toerental te beperken. Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter. F Als het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af. Remmen Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg. Bij een lange afdaling is het, om te voorkomen dat de remmen oververhit raken, raadzaam om op de motor af te remmen. Banden F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde. Verlichting F Controleer de verlichting van de aanhanger. De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld als bij het aankoppelen van een aanhanger een originele PEUGEOT-trekhaak wordt gebruikt

224 Praktische informatie Allesdragers monteren Houd u bij het monteren van de dwarsdragers aan hun montageplaats. Deze zijn herkenbaar aan de merktekens op beide dakrails. Gebruik door PEUGEOT goedgekeurde accessoires en houd u aan de aanwijzingen en instructies in de montagehandleiding van de fabrikant om beschadiging van de carrosserie (vervorming, krassen,...) te voorkomen. Max. toegestane daklast op de dakstangen, bij een maximale laadhoogte van 40 cm (m.u.v. fietsendrager): 100 kg. Pas bij een belading hoger dan 40 cm de rijsnelheid aan aan de rijomstandigheden om schade aan de allesdragers en de bevestigingsplaatsen op het dak te voorkomen. Raadpleeg de wetgeving van uw land met betrekking tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn dan de auto. 222

225 Sneeuwscherm Praktische informatie Het afneembare sneeuwscherm wordt op het onderste gedeelte van de voorbumper geplaatst om een opeenhoping van sneeuw bij de koelventilateur van de radiateur te voorkomen. Zorg dat de motor is afgezet en de ventilateur stil staat als er handelingen aan het sneeuwscherm worden uitgevoerd. Voor het plaatsen en verwijderen wordt geadviseerd contact op te nemen met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Plaatsen F Breng het scherm aan op het bovenste gedeelte van het luchtrooster in de voorbumper. F Druk op het scherm om de bevestigingsclips vast te zetten. Verwijderen F Gebruik een schroevendraaier als hefboom om de bevestigingsclips één voor één los te maken. 8 Vergeet niet het sneeuwscherm te verwijderen: - als de buitentemperatuur hoger is dan 10 C (bijvoorbeeld 's zomers), - als de auto moet worden gesleept, - bij snelheden hoger dan 120 km/h. 223

226 Praktische informatie Accessoires Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het PEUGEOT-netwerk. Deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid. Ze zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van PEUGEOT. "Comfort": thermomodule, rokersset, 230V-aansluiting, uitneembare lamp,... "Styling": spoiler, spatlappen voor en achter, aluminium pookknop, lichtmetalen velgen (16, 17, 18 en 19 inch), carrosseriestylingset, buitenspiegelkappen, windgeleiders op de portieren,... "Bescherming": matten*, stoelhoezen, beschermhoes voor de auto, zonneschermen, bagagenet, bagagenet voor hoge lading, hondenrek, dorpelbeschermers voor portieren en bagageruimte, kunststof stootlijsten,... "Transportoplossingen": zitverhogers en kinderzitjes, bak in bagageruimte, dakkoffer, skidrager, fietsendrager op trekhaak, trekhaken (zwanenhals, zonder gereedschap afneembare kogel, wegklapbaar), bedrading, verschuifbare laadvloer, ombouwset bedrijfsauto,... De trekhaak en bijbehorende bedrading moeten door het PEUGEOT-netwerk worden gemonteerd. "Veiligheid": snelheidsregelaar/-begrenzer, inbraakalarm, hyperfrequentie-eenheid, graveren van ruiten, slotbouten, alcoholtest, EHBOtrommel, gevarendriehoek, veiligheidsvest, voertuigvolgsysteem voor lokalisering na diefstal, winteruitrusting (stalen 17 inchvelgen geschikt voor sneeuwkettingen), sneeuwkettingen, achteruitrijcamera, parkeerhulp voor en achter, bagageblok,... * Om te voorkomen dat pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed is bevestigd, - leg nooit meerdere matten op één plaats. 224

227 Praktische informatie "Multimedia": autoradio's, portable navigatiesystemen, portable videoscherm Takara/Sony, Bluetooth handsfree set, luidsprekers, DVD-speler, WiFi, rijhulpsystemen, videoafspeelmogelijkheid, hyperfrequentie-eenheid,... Producten voor reiniging, onderhoud (interieur en exterieur), bijvullen (ruitensproeiervloeistof...) en navullen (flacon voor bandenreparatieset...) zijn verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk. Installeren van radiocommunicatiezenders Voordat u radiozenders met buitenantenne als uitrusting achteraf monteert, kunt u bij het PEUGEOT-netwerk de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders opvragen, conform de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG). Afhankelijk van de lokale wetgeving kan de aanwezigheid van bepaalde veiligheidsuitrusting verplicht zijn: veiligheidsvesten, gevarendriehoeken, een set reservelampen, reservezekeringen, een brandblusser, een verbandtrommel, spatlappen aan de achterzijde van de auto. Het monteren van elektrische apparatuur of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van PEUGEOT voorkomen, kan leiden tot storingen in het elektronisch systeem van uw auto en een verhoogd stroomverbruik veroorzaken. Houd hier rekening mee en neem contact op met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer

228 Onderhoud PEUGEOT & TOTAL, EEN samenwerking in het TEKEN van prestaties! Innovatie als sleutel voor succes De afdelingen Research & Development van TOTAL werken samen met de afdelingen van PEUGEOT om smeermiddelen van hoge kwaliteit te ontwikkelen die geschikt zijn voor de nieuwste technologieën die in auto's van het merk PEUGEOT worden toegepast. U bent op die manier verzekerd van optimale prestaties en een maximale levensduur van de motor van uw auto. De 208 HYbrid FE is een uitstekend voorbeeld van het vermogen van PEUGEOT en TOTAL om innovatieve technologieën te ontwikkelen die blijk geven van een nieuwe visie op de toekomst. De 208 HYbrid FE is een hightech prototype dat uitzonderlijke prestaties levert: deze auto heeft een brandstofverbruik van 1,9 l/100 km en accelereert in 8 s van 0 naar 100 km/h. Vermindering van de uitstoot van schadelijke stoffen, een realiteit De smeermiddelen van TOTAL zijn ontwikkeld om het rendement van de motoren nog verder te verbeteren en de systemen voor uitlaatgasnabehandeling te beschermen. Voor een correcte werking van deze systemen is het belangrijk dat de onderhoudsvoorschriften van PEUGEOT worden nageleefd. ADVISEERT 226

229 Onderhoud Openen van de motorkap Zet het contact altijd af (verklikkerlampje Ready uit) als u werkzaamheden onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch starten van de motor te voorkomen. Raak de oranje "hoogspanningskabels" nooit aan. Om te voorkomen dat elektrische componenten beschadigd raken, is het absoluut verboden met een hogedrukreiniger de motorruimte schoon te maken. Openen F In het interieur: trek de handgreep links onder het dashboard naar u toe. F Aan de buitenzijde: beweeg de hendel omhoog en til de motorkap op. Een gasdemper opent de motorkap en houdt deze omhoog. De koelventilator kan ook nog gaan draaien nadat de motor is afgezet: houd daarom voorwerpen en kleding uit de buurt van de ventilator. Sluiten F Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. F Controleer of de motorkap goed vergrendeld is

230 Onderhoud Brandstoftank leeg (Diesel) Bij auto's met HDi-motor is het in het geval van een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten: raadpleeg de afbeelding van de desbetreffende motorruimte. 2.0 HDi-motor Als de tank van uw auto is voorzien van een tankbeveiliging, raadpleeg dan de rubriek "Tankbeveiliging (Diesel)". Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpoging en herhaal de procedure. Zet het contact altijd af (verklikkerlampje Ready uit) als u werkzaamheden onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch starten van de motor te voorkomen. F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. F Open de motorkap. F Verwijder indien nodig de afdekkap van de motor voor toegang tot de opvoerpomp. F Draai de ontluchtingsnippel los. F Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof door de transparante slang ziet stromen. F Draai de ontluchtingsnippel vast. F Bedien de startmotor tot de motor aanslaat (als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, wacht dan vijftien seconden alvorens opnieuw te starten). F Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw. F Breng de afdekkap van de motor aan en controleer vervolgens of deze goed vastzit. F Sluit de motorkap. 228

231 Onderhoud Dieselmotor Zet het contact altijd af (verklikkerlampje Ready uit) als u werkzaamheden onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch starten van de motor te voorkomen. Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten van het brandstofcircuit. 1. Reservoir stuurbekrachtiging. 2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers. 3. Reservoir koelvloeistof. 4. Reservoir remvloeistof. 5. Accu/zekeringen. 6. Zekeringkast. 7. Luchtfilter. 8. Oliepeilstok. 9. Motorolie (bij)vullen. 10. Handopvoerpomp. 11. Ontluchtnippel

232 Onderhoud Niveaus controleren Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de motorventilateur kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact). Zet het contact altijd af (verklikkerlampje Ready uit) als u werkzaamheden onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch starten van de motor te voorkomen. Motorolieniveau Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel (volgens uitvoering) of met de oliepeilstok. De controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een horizontale ondergrond staat en de motor ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid. Controle met de oliepeilstok Raadpleeg de rubriek "Dieselmotor" om te zien waar de oliepeilstok zich bevindt in de motorruimte van uw auto. F Trek aan het gekleurde uiteinde om de oliepeilstok volledig uit de schacht te trekken. F Veeg de peilstok af met een schone, niet pluizende doek. F Steek de oliepeilstok weer volledig in de schacht en trek hem er weer uit om het oliepeil te controleren: het oliepeil is correct als het tussen de merktekens A en B ligt. A = MAXI Als u ziet dat het oliepeil boven het merkteken A of onder het merkteken B ligt, start de motor dan niet. - Als het oliepeil boven het merkteken MAXI ligt (kans op motorschade), neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats. - Als het oliepeil lager is dan het merkteken MINI, vul dan altijd motorolie bij. Eigenschappen van de olie Controleer voordat u olie bijvult of ververst of de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt met de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering. 230 Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. PEUGEOT adviseert u om elke 5000 km het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen. B = MINI

233 Onderhoud Motorolie bijvullen Raadpleeg de rubriek "Dieselmotor" om te zien waar de olievuldop zich bevindt in de motorruimte van uw auto. F Draai de dop van de vulopening. F Giet de olie voorzichtig in de opening om morsen op motoronderdelen te voorkomen (dit kan brand veroorzaken). F Wacht enkele minuten en controleer vervolgens nogmaals het oliepeil met de peilstok. F Vul indien nodig nog olie bij. F Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt gecontroleerd de dop zorgvuldig op de vulopening en steek de peilstok weer in de schacht. Olie verversen Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het verversingsinterval voor uw auto. Om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen, is het gebruik van additieven in de motorolie niet toegestaan. Remvloeistofniveau Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten. Remvloeistof verversen Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het voorgeschreven verversingsinterval. Type remvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof. Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het aanzetten van het contact na 30 minuten de juiste waarde aangeven. Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Draai bij koude motor de dop open om het niveau te controleren

234 Onderhoud Koelvloeistofniveau Niveau ruiten- en koplampsproeiervloeistof Niveau brandstofadditief (diesel met roetfilter) 232 Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. Wacht bovendien alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het koelsysteem onder druk staat. Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij. De koelventilator kan ook nog gaan draaien nadat de motor is afgezet: houd daarom voorwerpen en kleding uit de buurt van de ventilator. Aftappen van het systeem Deze koelvloeistof hoeft niet ververst te worden. Type koelvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof. Wanneer uw auto is voorzien van koplampsproeiers, wordt een te laag vloeistofniveau van de ruiten- en koplampsproeiers aangegeven door een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Vul bij de eerstvolgende gelegenheid het reservoir bij. Type ruiten- en koplampsproeiervloeistof Voor een optimale reiniging en om het bevriezen van de sproeiers te voorkomen is het (bij)vullen van het reservoir met water niet toegestaan. Onder winterse omstandigheden is het raadzaam ruitensproeiervloeistof op basis van ethanol of methanol te gebruiken. Een te laag additiefniveau wordt aangegeven door het verklikkerlampje Service in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Bijvullen Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Afgewerkte producten Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen. De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid. Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

235 Controles 12V-accu De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter. Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt de rubriek "12V-accu" voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen. Onderhoud Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het garantie- en onderhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen. Laat de controles eventueel uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Zet het contact altijd af (verklikkerlampje Ready uit) als u werkzaamheden onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch starten van de motor te voorkomen. Luchtfilter en interieurfilter Laat de filters periodiek vervangen volgens de in het garantie- en onderhoudsboekje aangegeven intervallen. Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen. Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken. Deze sticker, die hoort bij het Stop & Startsysteem, geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Oliefilter Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen. Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het vervangingsinterval van dit onderdeel

236 Onderhoud Roetfilter (diesel) Als het roetfilter vervuild is, wordt u hierop geattendeerd door het tijdelijk branden van dit lampje in combinatie met een melding op het multifunctionele display. Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten, met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft. Als het lampje blijft branden is het minimum brandstofadditiefniveau bereikt: raadpleeg de paragraaf "Niveau brandstofadditief". Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een brandlucht ruiken; dit is volkomen normaal. Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu. Tijdens de regeneratie van het roetfilter is 100% elektrisch rijden niet mogelijk. Elektronisch gestuurde versnellingsbak Remblokken De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole. De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren. Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn. 234

237 Onderhoud Staat van remschijven Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven. Elektrische parkeerrem Dit systeem hoeft niet apart gecontroleerd te worden. Als er zich toch een probleem voordoet, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Elektrische parkeerrem - Storingen". Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt PEUGEOT specifieke producten aan. Na het wassen kan er zich een laagje vocht of onder winterse omstandigheden ijs vormen op de remschijven en remblokken: de remwerking kan daardoor afnemen. Rem een paar keer lichtjes om de remmen vocht- en ijsvrij te maken

238 Technische gegevens Elektromotor en tractiebatterij Elektromotor - Techniek Synchroon met permanente magneten. Max. vermogen: ECE-norm (kw)* 27 Toerental bij max. vermogen (t/min) Max. koppel: ECE-norm (Nm) 200 Toerental bij max. koppel (t/min) Rendement (%) Tractiebatterij Ni-MH (Nikkel-metaalhydride) Spanning (V~) 200 Energieopslagcapaciteit (kwh / Ah) 1,1 / 5,5 Actieradius (km) 2 (ongeveer) De actieradius is afhankelijk van de weersomstandigheden, de rijstijl van de bestuurder, het gebruik van de elektrische uitrustingen van de auto en de leeftijd van de batterij. 236 * Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).

239 Technische gegevens Motor en versnellingsbak Dieselmotor Versnellingsbak Type Variant Uitvoering 2.0 HDi 163 pk Elektronisch gestuurd (6 versnellingen) 8URHC8/P Cilinderinhoud (cm 3 ) Boring x slag (mm) 85 x 88 Max. vermogen: ECE-norm (kw)* 120 Toerental bij max. vermogen (t/min) Max. koppel: ECE-norm (Nm) 300 Toerental bij max. koppel (t/min) Brandstof Katalysator Roetfilter Diesel Ja Ja Inhoud carter (in liter) Motor (met vervangen filter) 5 * Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE)

240 Technische gegevens Gewichten en aanhangergewichten (in kg) Dieselmotoren Versnellingsbak 2,0 l HDi 163 pk Elektronisch gestuurd (6 versnellingen) Type Variant Uitvoering 8URHC8/P - Ledig gewicht Gewicht rijklaar* Maximaal technisch toegestane massa totaal - Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12% - Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12% - Aanhanger geremd** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht) - Aanhanger ongeremd Aanbevolen kogeldruk * Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

241 Technische gegevens Afmetingen (in mm) Let op: de wagenhoogte van uw auto is onder ideale omstandigheden ongeveer 184 mm (waarde rijklaar: alleen de bestuurder inclusief volle brandstoftank). Deze waarde kan, afhankelijk van de belading van de auto, de ondergrond en de omgeving variëren. Als de bestuurder van mening is dat de auto een obstakel kan passeren, is hij hiervoor zelf volledig verantwoordelijk

242 Technische gegevens Identificatie De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto. De sticker bevat de volgende informatie: - bandenspanning zonder en met volle belading, - bandenmaat, - bandenspanning van het reservewiel, - kleurcode van de lak. Controleer de bandenspanning minimaal één keer per maand, bij koude banden. A. Serienummer onder de motorkap. Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij de schokdempersteun. B. Serienummer op de onderste voorruittraverse. Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit. C. Constructeurssticker. Dit nummer staat op een eenmalige sticker op de portiersponning, aan bestuurderszijde. D. Sticker bandenspanning/kleurcode van de lak. Deze sticker is op de middenstijl aan bestuurderszijde bevestigd. Er mogen alleen sneeuwkettingen op de voorwielen worden gemonteerd. De keuzeschakelaar moet in de stand 4WD staan. Een te lage bandenspanning veroorzaakt een hoger brandstofverbruik. 240

243 Urgence-oproep of Assistance-oproep 241

244 Urgence-oproep of Assistance-oproep 242 PEUGEOT Connect SOS Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets. Het knipperen van het groene ledlampje en een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de alarmcentrale "PEUGEOT Connect SOS" is verstuurd*. Het groene ledlampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd. Het groene ledlampje dooft. De annulering wordt bevestigd met een gesproken bericht. Om een oproep te annuleren kunt u ook de alarmcentrale "PEUGEOT Connect SOS" melden dat de oproep per vergissing werd verstuurd. De alarmcentrale "PEUGEOT Connect SOS" lokaliseert onmiddellijk uw auto, neemt in uw landstaal contact met u op** en roept indien nodig de hulp in van de bevoegde hulpdiensten**. In landen waar de alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie. Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags, automatisch een noodoproep gedaan. * Afhankelijk van de algemene gebruiksvoorwaarden, die u bij uw verkooppunt kunt opvragen, en de technische beperkingen van het systeem. ** Afhankelijk van de geografische dekking van "PEUGEOT Connect SOS" en "PEUGEOT Connect Assistance" en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen. De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschikbare diensten PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op bekijken. PEUGEOT Connect Assistance Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto. Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd**. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd. Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht. Werking van het systeem Bij het aanzetten van het contact, gaat het groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem. Het oranje lampje knippert: er is een storing in het systeem. Het oranje lampje blijft branden: de noodbatterij moet vervangen worden. Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-netwerk. Wanneer u uw auto buiten het PEUGEOT-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur. Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de diensten PEUGEOT CONNECT, behoudt de constructeur zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.

245 JBL HIFI-SYSTEEM Het Hifi-systeem versie 5.1 is door de ingenieurs van PEUGEOT samen met de specialisten van het merk JBL ontwikkeld. Voor een optimale geluidskwaliteit zijn voor en achter in het interieur vier tweewegluidsprekersets gemonteerd. De twee wegen worden door een actief filtersysteem van elkaar gescheiden. De luidsprekersets bestaan uit een tweeter met textieldome, voor een stabiele en uitgebalanceerde geluidsweergave van de hoge tonen, en een mediumwoofer met een vermogen van 50 W RMS voorzien van een omgekeerde driver en een neodymium magneet voor een perfecte weergave van de lage tonen. De centrale luidspreker in het dashboard zorgt voor een nog betere geluidskwaliteit en geeft de inzittenden het gevoel bij een live-optreden aanwezig te zijn. De subwoofer in de bagageruimte, met een drievoudige spoel en een vermogen van 150 W, geeft extra diepte en kleur aan de lage tonen van het geluidsspectrum. Het geheel wordt aangestuurd door een 10-wegversterker met een vermogen van 500 W RMS en een impedantie van 2 ohm. Deze versterker is van specifieke software voorzien die zorgt voor een surround-effect en een uitstekende geluidsverdeling, zodat zowel de bestuurder als de passagiers optimaal van de muziek kunnen genieten. 243

246 244

247 7 inch touchscreen GPS-navigatie Multimedia-autoradio Bluetooth -telefoon Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto functioneert. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Wanneer de eco-mode is geactiveerd, schakelt het systeem zichzelf na het afzetten van de motor automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. INHOUD 01 Algemene werking blz Basisfunctie - Bedieningspaneel blz Schakelaars op het stuurwiel blz Media blz Navigatie blz Configuratie blz Internetdiensten blz Telefoon blz. 298 Veelgestelde vragen blz

248 01 Algemene werking AM en DAB zijn niet beschikbaar op auto's met hybridetechnologie. "Navigatie"* hiermee kan de navigatie worden ingesteld en de bestemming worden gekozen. "Media" hiermee kunnen de radio en de andere geluidsbronnen van het audiosysteem worden geselecteerd en kunnen foto's worden weergegeven. "Telefoon" hiermee kan een telefoon via Bluetooth worden verbonden. "Configuratie" hiermee kunnen de geluidssignalen, de grafische thema's en de lichtsterkte van de dashboardverlichting worden ingesteld. "Rijhulpsysteem" hiermee kan de boordcomputer worden weergegeven en kunnen bepaalde functies van de auto worden ingeschakeld, uitgeschakeld of geconfigureerd. "Energiestromen hybridesysteem" Deze functie geeft de energiestromen van het hybridesysteem weer. Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Hybridesysteem". "Verbruik hybridesysteem" Deze functie geeft het verbruik van het hybridesysteem weer. Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Verbruik van uw hybrideauto" van het hoofdstuk "Hybridesysteem". "Internetdiensten"* hiermee kan verbinding worden gemaakt met een portail met applicaties om eenvoudig, veilig en op een persoonlijke manier te surfen via een dongel die met abonnement verkrijgbaar is bij het PEUGEOT-netwerk. * Volgens uitvoering. 246

249 01 Algemene werking Gebruik de toetsen onder het touchscreen om de menu's te openen en druk vervolgens op de op het touchscreen weergegeven toetsen. Elk menu wordt op één pagina of op twee pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina) weergegeven. Hoofdpagina Secundaire pagina Als het bijzonder warm is, kan het systeem gedurende minimaal 5 minuten overgaan in de waakstand (volledig uitschakelen van het scherm en het geluid). 247

250 02 Basisfuncties Bij draaiende motor wordt het geluid onderbroken door de toets in te drukken. Bij afgezet contact wordt het systeem ingeschakeld door de toets in te drukken. Volumeregeling (voor elke bron afzonderlijk, ook voor "Verkeersinformatie (TA)" en navigatieaanwijzingen). Sneltoetsen: met behulp van de toetsen in de bovenste balk van het touchscreen, is het mogelijk direct de geluidsbron of de lijst met zenders (of titels afhankelijk van de geluidsbron) te kiezen. Als de auto langdurig in de zon heeft gestaan, kan het geluidsvolume worden beperkt om het systeem te beschermen. Zodra de temperatuur in het interieur is gezakt, zal de oorspronkelijke instelling weer worden gebruikt. 248 Selecteren van de geluidsbron (volgens uitvoering): - Radio "FM". - "USB"-stick. - CD-speler in het dashboardpaneel. - Jukebox*, na audiobestanden te hebben gekopieerd op het interne geheugen van het systeem. - Telefoon aangesloten via Bluetooth* en streaming-verzending Bluetooth*. - Mediaspeler aangesloten via de AUX-aansluiting (Jack, kabel niet meegeleverd). Het is een "resistief" scherm dat voelbaar aangeraakt moet worden, met name bij bewegingen (door een lijst bladeren, scrollen over de kaart, enz.). Lichtjes aanraken is niet voldoende. Als het scherm met meerdere vingers wordt aangeraakt, worden de commando's niet opgevolgd. Het scherm kan ook worden bediend als u handschoenen draagt. Dankzij deze technologie kan het scherm bij elke temperatuur worden gebruikt. Gebruik voor het schoonmaken van het scherm een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel. Raak het scherm niet met een puntig voorwerp aan. Raak het scherm niet met vochtige handen aan. * Volgens uitrusting.

251 03 Stuurkolomschakelaars - Indrukken: toegang tot het menu van het display van het instrumentenpaneel. - Draaien: scrollen binnen het menu van het display van het instrumentenpaneel. - Volume verhogen. - Geluidsweergave onderbreken / hervatten. - Draaien. Radio: automatische selectie van vorige/volgende zender. Media: volgende/vorige track. - Drukken en draaien: naar de opgeslagen voorkeurzenders. - Kort indrukken: geluidsbron wijzigen. - Toets TEL/SRC (kort indrukken): Binnenkomend gesprek aannemen. Tijdens een telefoongesprek: toegang tot het menu Telefoon: Gesprek beëindigen, privé-modus, handsfree functie. - Toets TEL/SRC (even ingedrukt houden): Binnenkomend gesprek weigeren of telefoongesprek beëindigen. Buiten een telefoongesprek om (even ingedrukt houden): toegang tot het menu Telefoon (contacten, gesprekkenlijst). - Toegang tot de menucarrousel. - Volume verlagen. - Radio: weegave van zenders. Media: weergave van tracklist. 249

252 04 Media Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Media" Hoofdpagina Lijst van FM-zenders Opslaan 250

253 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Media Lijst Lijst van FM-zenders Druk op een zender om deze te selecteren. FM-radio CD Jukebox Media Bron USB ipod Selecteer de bron. Bluetooth AUX Media Opslaan Druk op een lege plek en vervolgens op "Opslaan". 251

254 04 Media Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Media" Lijst van FM-zenders Secundaire pagina Media Foto's Kopiëren naar jukebox Beheer jukebox 252

255 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Media Opslaan Op een zender drukken om deze te selecteren. Lijst updaten De lijst updaten afhankelijk van de ontvangst. Secundaire pagina Frequentie De gewenste radiofrequentie invoeren. Lijst zenders Bevestigen De instellingen opslaan. Media Selecteren pagina Draaien Alles selecteren De geselecteerde foto op het volledige scherm weergeven. De foto 90 draaien. Alle foto's van de lijst selecteren. Nogmaals drukken om de selectie ongedaan te maken. Secundaire pagina Vorige foto. Foto's Diavoorstelling Pauzeren/afspelen. De foto's op het volledige scherm weergeven. Volgende foto. Bevestigen De instellingen opslaan. Sorteren op map Sorteren op album De manier van selecteren kiezen. Media Secundaire pagina Beheer jukebox Alles selecteren Vergrootglas Map aanmaken Hernoemen Verwijderen Alles selecteren De opties voor handelingen kiezen. Bevestigen De opties opslaan. Kopiëren De instellingen opslaan. 253

256 04 Media Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Media" Secundaire pagina Media Instellingen Instellingen Instellingen 254

257 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Media Secundaire pagina Weergeven van het meest recent gebruikte medium. Lijst met media Willekeurige volgorde (alle nummers): Media Instellingen Willekeurige volgorde (huidige album): De instellingen voor het afspelen kiezen. Continu herhalen: Media Secundaire pagina Instellingen Radio Instellingen Versterking AUX Volgen RDS Weergave Radio Text Verkeersinformatie (TA) De opties in - of uitschakelen. Berichten Instellingen Weer Ontspanning - Sport De opties in - of uitschakelen. Config. waarsch. Bevestigen De instellingen opslaan. 255

258 04 Radio Selecteren van een zender Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven. of Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer "Lijst" op de hoofdpagina. of Selecteer "Lijst zenders" op de secundaire pagina. OF Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven en selecteer vervolgens "Opslaan". Selecteer een in de lijst opgeslagen zender. Selecteer de radiozender in de weergegeven lijst. Selecteer "Lijst updaten" om de lijst bij te werken. De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDSfunctie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio. 256

259 04 Radio Wijzigen van een frequentie Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Automatisch zenders zoeken Druk op 3 of 4 of verplaats de cursor om automatisch te zoeken naar de zender met een hogere of lagere frequentie. OF Druk op "Frequentie" om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. VERVOLGENS Selecteer het wijzigen van de geluidsbron. Voer de volledige frequentie (bijv.: MHz) in met het toetsenbord en druk op "Bevestigen". Selecteer de radio "FM-radio". OF Via een alfabetische lijst Druk op de huidige radiozender en kies vervolgens de zender uit de weergegeven lijst. 257

260 04 Radio Een zender opslaan Selecteer een zender of een frequentie (zie de desbetreffende rubriek). Druk op "Opslaan". Selecteer een nummer in de lijst om de eerder gekozen/ingestelde zender op te slaan. Door een nummer ingedrukt te houden wordt de zender onder dat nummer opgeslagen. Of Door op deze toets te drukken worden de zenders achtereenvolgend opgeslagen. Oproepen van opgeslagen zenders Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven en selecteer vervolgens "Opslaan". 258

261 04 Radio RDS inschakelen en uitschakelen Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer "Instellingen". Selecteer "Radio". Schakel "Volgen RDS" in of uit. Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen. 259

262 04 Muziek CD-, MP3-, USB-speler, AUX-aansluiting Plaats de CD in de speler, steek de USB-stick in de USB-aansluiting of sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan. Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten. Het verwijderen van alle andere dan muziekbestanden en het verminderen van het aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze afspeellijsten versnellen. De afspeellijsten worden iedere keer na het opnieuw aanzetten van het contact of het aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De autoradio slaat de lijsten echter wel op en als ze niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter. Geluidsbron kiezen Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer het wijzigen van de geluidsbron en kies vervolgens de geluidsbron. Via de toets SRC (bron) op het stuurwiel kunt u van de ene naar de andere geluidsbron overschakelen. Druk op OK om de selectie te bevestigen. "CD/CD MP3" "Radio" "USB, ipod" "Aux" "Bluetooth (streaming)" 260

263 04 Muziek CD, MP3-CD, USB-speler Informatie en adviezen De autoradio speelt bestanden met de extensie "wma,.aac,.flac,.ogg,.mp3" met een bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af. Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld. Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4,...) kunnen niet worden afgespeeld. WMA-bestanden moeten van het type WMA9 Standaard zijn. De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 khz. Het systeem is geschikt voor externe USB-geluidsdragers, Blackberry's of apparatuur van Apple die op de USB-aansluitingen kunnen worden aangesloten (kabel niet meegeleverd). U kunt deze apparatuur bedienen via de audio-installatie van de auto. Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet meegeleverd) op de Jackplug worden aangesloten. Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " ",?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen. Gebruik uitsluitend USB-sticks met het formaat FAT32 (File Allocation Table 28 bits). Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-cd is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. Als tegelijkertijd twee identieke apparaten zijn aangesloten (twee USB-sticks of twee Apple -spelers), werkt het systeem niet. Het is wel mogelijk om tegelijkertijd een USB-stick en een Apple -speler aan te sluiten. Gebruik voor een goede werking bij voorkeur originele Apple USBkabels. 261

264 04 Muziek Een track selecteren Vorige track. / Overzicht van tracks en afspeellijsten op USB of CD. Volgende track. / Omhoog en omlaag in de lijst. Vorige afspeellijst. Bevestigen, verder in de menustructuur. Volgende afspeellijst. Terug in de menustructuur. 262

265 04 Muziek APPLE -speler aansluiten Streaming audio Sluit een Apple -speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op één van de USB-aansluitingen. Het afspelen begint automatisch. Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de telefoon via de audio-installatie in de auto af te spelen. Maak een verbinding met de telefoon: zie de rubriek "Telefoon" en vervolgens "Bluetooth". Kies het profiel "Audio" of "Alle". De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto. De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts). De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens een andere indeling te selecteren (bijvoorbeeld playlists). Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar de gewenste track. De autoradio kan geen kopieën van foto's en hoezen weergeven. Deze kopieën zijn alleen met een USB-stick mogelijk. De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw Apple -speler. Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de telefoon. Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur of met de toetsen van de autoradio. Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een geluidsbron beschouwd. Wij adviseren de functie "Herhalen" van de Bluetooth-apparatuur in te schakelen. 263

266 04 Muziek AUX-ingang gebruiken (audiokabel niet meegeleverd) Sluit het externe apparaat (MP3-speler, enz.) met een geschikte kabel aan op de JACK-aansluiting. Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer het wijzigen van de geluidsbron. Selecteer de geluidsbron "AUX-INGANG". Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel daarna het volume van de autoradio. De bediening gebeurt via het externe apparaat. 264

267 04 Muziek Beheer van de Jukebox Sluit de apparatuur (MP3-speler, enz.) met behulp van een audiokabel aan op de USB- of de JACK-aansluiting. Selecteer het vergrootglas om een map of een album te openen en kies elk audiobestand afzonderlijk. Wanneer geen enkel audiobestand naar het systeem, met een geheugencapaciteit van 8 GB, is gekopieerd, worden alle pictogrammen met betrekking tot de functie Jukebox gearceerd weergegeven en kunnen ze niet worden gebruikt. Selecteer "Bevestigen" en vervolgens "Kopiëren". Selecteer "Lijst met media". Selecteer "Nieuwe map" om een mappenstructuur in de jukebox aan te maken of selecteer "Structuur aanhouden" om de structuur van de apparatuur aan te houden. Selecteer "Kopie jukebox". Selecteer "Sorteren op map" of "Sorteren op album". Tijdens het kopiëren wordt de hoofdpagina weergegeven. U kunt op elk moment de informatie met betrekking tot het kopiëren bekijken door op deze toets te drukken. 265

268 05 Navigatie Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Navigatie" Hoofdpagina Navigatie Berekeningscriteria 266

269 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Navigatie Instellingen Navigatie Bestemming innvoeren Berekenings criteria Opslaan De navigatie stoppen Snelste Kortste Tijd/afstand Ecologisch Tol Veerboot Exact - Dichtb. Zie route op de kaart Bevestigen Weergeven van de meest recente bestemmingen. De navigatiecriteria kiezen. Op de kaart wordt het aan de hand van de criteria gekozen traject weergegeven. De kaart weergeven en de routegeleiding starten. De opties opslaan. Het actuele adres opslaan. De navigatie-informatie uitschakelen. Spraak Route omleiden Het stemvolume en het opnoemen van straatnamen instellen. Afwijken van de oorspronkelijke route met een bepaalde afstand. Weergeven als tekst. Inzoomen. Navigatie Uitzoomen. Weergeven op volledig scherm. De kaart verplaatsen met de pijlen. Kaart tweedimensionaal weergeven. 267

270 05 Navigatie Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Navigatie" Bestem. Invoeren Adres Secundaire pagina Zie de rubriek "Communicatie" voor het beheren van de contacten en de adressen. Contacten Navigatie Pont of Interest zoeken Zie de rubriek "Communicatie" voor het gebruik van de functies van de telefoon. POI zoeken op naam Point of Interest weergeven op kaart 268

271 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Navigatie Secundaire pagina Bestem. Invoeren Navigatie Secundaire pagina POI zoeken Navigatie Secundaire pagina Adres Contacten Op kaart Etappe&route Stoppen Route naar Alle POI's Auto Rest./ hotels Persoonlijk Op naam Zoeken Alles selecteren Verwijderen POI's importeren Huidige locatie Points of Interest Stadscentrum Opslaan Stop inlassen Route naar Adresbestanden Bestand aanmaken Stop inlassen Contact zoeken Route naar Het adres instellen. Het actuele adres opslaan. Een etappe aan het traject toevoegen. Op de toets drukken om de route te berekenen. Een contact selecteren en de route naar diens adres berekenen. De kaart weergeven en inzoomen om routes te bekijken. Een etappe aanmaken, toevoegen/verwijderen, of het routeplan bekijken. De navigatie-informatie uitschakelen. Op de toets drukken om de route te berekenen. Lijst van beschikbare categorieën. Na het kiezen van de categorie de Points of Interest selecteren. De instellingen opslaan. De instellingen voor de weergave van de POI kiezen. POI weergeven Bevestigen De opties opslaan. 269

272 05 Navigatie Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Route omleiden Traffic-berichten "Navigatie" Secundaire pagina Config. kaart Navigatie Config. kaart Instellingen Instellingen Instellingen Wisselen tussen twee menu's. 270

273 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Op de route Navigatie Rondom auto Secundaire pagina Traffic-berichten Op bestemming Omleiden Afwijken over een afstand van Route herberekenen De keuzes voor de meldingen en het filtergebied instellen. Afsluiten De opties opslaan. Noorden boven Richting Rijrichting boven Navigatie Secundaire pagina Kaarten In perspectief Kaartkleur "dag" De weergave en de richting van de kaart kiezen. Config. kaart Kenmerk Kaartkleur "nacht" Dag-/nachtst. automat. Bevestigen De instellingen opslaan. Rekencriteria Navigatie Secundaire pagina Spraak Waarschuwing! De keuzes vastleggen en het stemvolume en het opnoemen van straatnamen selecteren. Instellingen Opties traffic Bevestigen De opties opslaan. 271

274 05 Navigatie - routebegeleiding Een bestemming kiezen Naar een nieuwe bestemming Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer "Navigeren". Selecteer "Bestem. Invoeren". Kies de navigatiecriteria: "Snelste" of "Kortste" of "Tijd/afstand" of "Ecologisch". Selecteer "Adres". Kies het "Land:" in de weergegeven lijst en vervolgens op dezelfde manier: de "Plaats:" of de postcode, de "Straat:", het "N :". Druk elke keer op Bevestigen. Kies de overige criteria: "Inclusief tolwegen", "Inclusief veerboten", "Verkeer", "Exact", "Dichtb.". Selecteer "Bevestigen" of druk op "Zie route op de kaart" om de navigatie te starten. Druk op "Instellingen" en vervolgens op "De navigatie stoppen" om de navigatie-informatie uit te schakelen. Selecteer "Archiveren" om het adres als item op te slaan. U kunt maximaal 200 items opslaan. Druk op "Instellingen" en vervolgens op "De navigatie hervatten" om de navigatieinformatie weer in te schakelen. 272

275 05 Navigatie - routebegeleiding Naar een van de meest recente bestemmingen Naar een contact uit het telefoonboek Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Navigatie naar een contact dat is geïmporteerd vanuit de telefoon is alleen mogelijk als het adres compatibel is met het systeem. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer "Bestem. invoeren". Selecteer "Bestem. Invoeren". Selecteer "Contacten". Selecteer het adres in de weergegeven lijst. Selecteer de bestemming uit de contacten in de weergegeven lijst. Selecteer "Navigeren". Selecteer de criteria en vervolgens "Bevestigen" of druk op "Zie route op de kaart" om de navigatie te starten. Selecteer "Navigatie naar". Selecteer de criteria en vervolgens "Bevestigen" om de navigatie te starten. 273

276 05 Navigatie - routebegeleiding Naar GPS-coördinaten Naar een punt op de kaart Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer "Bestem. Invoeren". Selecteer "Bestem. Invoeren". Selecteer "Adres". Selecteer "Op kaart". Stel de "Lengtegraad:" en vervolgens de "Breedtegraad:" in. Zoom in op de kaart en selecteer vervolgens het punt. Selecteer "Navigeren". Selecteer de criteria en vervolgens "Bevestigen" of druk op "Zie route op de kaart" om de navigatie te starten. Door lang indrukken worden toeristische trekpleisters in de omgeving weergegeven. 274

277 05 Navigatie - routebegeleiding Naar Points of Interest (POI) Points of Interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden,...). Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer een Point of Interest in de weergegeven lijst. Selecteer "POI zoeken". Selecteer "Navigeren". Selecteer "Alle POI's" of "Auto" of "Rest./ hotels" of "Persoonlijk" of "Op naam". Bij de jaarlijke update van de kaartgegevens krijgt u ook de beschikking over nieuwe POI's. Daarnaast kunt u elke maand de risicozones/gevarenzones bijwerken. De exacte procedure vindt u op: Selecteer een categorie in de weergegeven lijst. Selecteer "Zoeken". 275

278 05 Navigatie - routebegeleiding Naar Points of Interest (POI) Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer "POI weergeven". Selecteer een categorie in de weergegeven lijst en druk vervolgens op "Bevestigen". 276

279 05 Navigatie - routebegeleiding Instellen waarschuwingsmeldingen risicogebieden / Gevarenzones Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer "Bevestigen". Selecteer "Instellingen". Deze functies zijn alleen beschikbaar als de Risicogebieden zijn gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd. Selecteer "Config. waarschuwingen". U kunt nu de melding voor Risicogebieden inschakelen en vervolgens kiezen voor: - "Geluidssignaal" - "Alleen waarschuw. bij navi." - "Alleen snelheidswaarschuw." - "Snelheidsbeperking weergeven" - "Tijd": u kunt de tijd tussen het moment van de melding en het passeren van de Risicogebieden instellen. 277

280 05 Navigatie - routebegeleiding Een etappe toevoegen Etappes beheren Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Herhaal de vorige stappen 1 tot en met 3 om etappes te beheren (een etappe toevoegen). Selecteer "Bestem. invoeren". Selecteer de etappe die u wilt verplaatsen. Selecteer "Etappe&route". Selecteer "Omhoog verplaatsen". Selecteer "Etappe toevoegen" en vervolgens "Adres". Selecteer "Omlaag verplaatsen". Het adres van een etappe geeft u als bestemming op via "Plaats:" of postcode, "Straat:", "N :". Druk elke keer op Bevestigen. Selecteer vervolgens "Etappe toevoegen". Selecteer "Navigeren". Selecteer de criteria en vervolgens "Bevestigen" om de navigatie te starten en een algemene richting te geven aan de navigatieroute. Selecteer Verwijderen". Selecteer "Routebeschrijving" om de wijzigingen in de aanwijzingen op de route te tonen. 278

281 05 Navigatie - routebegeleiding Navigatieopties Criteria voor de berekening Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Nu kunt u het volgende kiezen: - navigatiecriteria: "Snelste", "Kortste", "Tijd/afstand", "Ecologisch". - aanvullende criteria: "Inclusief Tolwegen", "Inclusief veerboten", "Verkeer", "Exact", "Dichtb.". Selecteer "Instellingen". Selecteer "Bevestigen". Selecteer "Criteria". De berekening van het criterium "ecologisch" is gebaseerd op de kaartgegevens, maar kan in sommige gevallen niet volledig correct zijn. 279

282 05 Verkeer Verkeersinformatie Weergave van berichten Filters instellen Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer "Traffic-berichten". Selecteer "Instellingen". Stel de filters "Op de route", "Rondom", "Op bestemming" in om een meer gedetailleerd overzicht van meldingen te krijgen. Druk nogmaals op de knop om het filter ongedaan te maken. Selecteer de melding in de weergegeven lijst. Selecteer het vergrootglas om gesproken berichten te ontvangen. Selecteer "Info-optie". Selecteer: - "Nieuwe berichten melden", - "Berichten oplezen", Verfijn vervolgens het gebied van het filter. Selecteer "Bevestigen". Een via het GPS-navigatiesysteem ontvangen TMC-bericht (Trafic Message Channel) is informatie met betrekking tot de verkeersomstandigheden die in real time wordt ontvangen. Wij adviseren een filtergebied van: - 20 km in de stad, - 50 km op de snelweg. 280

283 05 Verkeer Belangrijkste picrogrammen met betrekking tot het verkeer Verkeersberichten beluisteren Rood-gele driehoek: verkeersinformatie, bijvoorbeeld: Verkeerssituatie gewijzigd Wegversmalling Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Gladheid Oponthoud Ongeval Werkzaamheden Selecteer "Instellingen". Explosiegevaar Manifestatie Wegafsluiting Gevaar Selecteer "Spraak". Verboden in te rijden File Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld: Schakel "Verkeer (TA)" in of uit. Weerberichten Wind Parkeerplaats Verkeersinformatie Mist Sneeuw/ijs De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (radio, CD, USB,...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat. 281

284 05 Verkeer Route omleiden Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer "Route herberekenen". De route wordt qua tijd en afstand aangepast. Selecteer "Traffic-berichten". Selecteer "Bevestigen". Selecteer "Omleiden". Er kan een omleiding worden ingesteld als er verkeersinformatie wordt ontvangen. Selecteer de afstand van de omleiding door op + of - te drukken. 282

285 05 Kaart Kaartinstellingen Oriëntering van de kaart Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer "Config. kaart". Selecteer: - "Noorden boven" om de kaart altijd naar het noorden te richten, - "Rijrichting boven" om de kaart op de rijrichting van de auto te richten, - "In perspectief" om de kaart in perspectief te zien. Selecteer "Richting". Selecteer "Bevestigen" om de wijzigingen op te slaan. 283

286 05 Kaart Configureren Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer "Config. kaart". Selecteer: - "Kaartkleur "dag"" om de kaart altijd in de dagstand weer te geven. - "Kaartkleur "nacht"" om de kaart altijd in de nachtstand weer te geven. - "Dag-/nachtst. automat." om de weergave van de kaart automatisch aan de hoeveelheid buitenlicht aan te passen. Deze instelling werkt met behulp van de lichtsensor van de auto of door handmatig de verlichting in te schakelen. Druk vervolgens op "Bevestigen" om de wijzigingen op te slaan. Selecteer "Kenmerk". De straatnamen worden op de kaart weergegeven bij een schaal van 100 m of kleiner. 284

287 05 Instellingen Gesproken navigatieberichten Volume / Straatnamen Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer "Spraakweergave" en/of "Mannenstem" en/of "Vrouwenstem" en/of "Spraakweergave straatnamen". Selecteer "Instellingen". Selecteer "Spraak". Selecteer "Bevestigen" om de wijzigingen op te slaan. 285

288 06 Configuratie Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Configuratie" Hoofdpagina Audio-instellingen Audio-instellingen Audio-instellingen Keuze van het thema 286

289 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Geluidssferen De geluidssfeer kiezen. Verdeling De verdeling van het geluid over het interieur instellen dankzij het Arkamys -systeem. Configuratie Effecten Het geluidsvolume selecteren of het volume koppelen aan de wagensnelheid. Audio-instellingen Beltonen De melodie en het volume van de beltoon kiezen als de telefoon overgaat. Spraak Het geluidsvolume van de stem instellen en kiezen voor het opnoemen van straatnamen. Bevestigen De instellingen opslaan. Configuratie Scherm uit De weergave uitzetten (zwart scherm). Terugkeren naar de weergave door op het zwarte scherm te drukken. Configuratie Thema's Bevestigen Kies het thema en sla de parameter op. 287

290 06 Configuratie Niveau 1 Niveau 2 "Configuratie" Eenheden Secundaire pagina Fabrieksinstellingen Configuratie Instellen datum en tijd Display 288

291 Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen Eenheden De eenheden voor de afstand, het brandstofverbruik en de temperatuur kiezen. Configuratie Secundaire pagina Systeeminstellingen Gegevens wissen Fabrieksinstellingen De gewenste gegevens in de lijst selecteren en vervolgens op Wissen drukken. De oorspronkelijke instellingen terugzetten. Bevestigen De instellingen opslaan. Configuratie Secundaire pagina Tijd/datum Bevestigen De datum en tijd instellen en vervolgens bevestigen. Configuratie Secundaire pagina Scherminst. Automatisch scrollen Animaties uitschakelen Bevestigen De lichtsterkte instellen en vervolgens bevestigen. 289

292 06 Configuratie Niveau 1 Niveau 2 "Configuratie" Taalkeuze Secundaire pagina Configuratie Rekenmachine Kalender 290

293 Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen Configuratie Secundaire pagina Talen Bevestigen De taal selecteren en vervolgens bevestigen. Configuratie Secundaire pagina Rekenmachine De rekenmachine selecteren. Configuratie Secundaire pagina Kalender De kalender selecteren. 291

294 06 Configuratie Geluidsinstellingen Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer "Audio-instellingen". - "Sfeer" (6 verschillende opties) - "Lage tonen" - "Hoge tonen" - "Loudness" (inschakelen/uitschakelen) - "Verdeling" ("Bestuurder", "Alle passagiers", "Alleen vóór") - "Geluidssignaal op touchscreen" - "Snelheidsafhankelijk volume" (inschakelen/uitschakelen) Selecteer "Sfeer" of "Verdeling" of "Effecten" of "Beltonen" of "Spraak". De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys -systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en biedt de mogelijkheid de weergave af te stemmen op het aantal inzittenden. Uitsluitend beschikbaar in de configuratie met 6 luidsprekers. De audio-instellingen (Sfeer, Lage tonen, Hoge tonen, Loudness) zijn voor elke geluidsbron apart in te stellen. De instellingen van de verdeling van het geluid en de balans zijn voor alle geluidsbronnen gelijk. Geïntegreerd audiosysteem: Sound Staging van Arkamys. Dankzij het Sound Staging-systeem krijgen de bestuurder en de passagiers het gevoel bij een live-uitvoering aanwezig te zijn: het geluid lijkt van voren te komen en omgeeft de inzittenden volledig. Deze nieuwe ervaring wordt mogelijk gemaakt door de software van de autoradio die de digitale signalen van de mediaspelers (radio, CD, MP3,...) bewerkt zonder dat de instellingen van de luidsprekers veranderd hoeven te worden. Bij de bewerking van de signalen wordt rekening gehouden met de vorm van het interieur, zodat de muziek optimaal wordt weergegeven. De Arkamys -software in uw autoradio bewerkt het digitale signaal van alle mediaspelers (autoradio, CD, MP3, enz.) waardoor een natuurlijke geluidsweergave wordt verkregen, waarbij het geluid van voren, ter hoogte van de voorruit, lijkt te komen waardoor zowel stemmen als muziekinstrumenten optimaal tot hun recht komen. 292

295 06 Configuratie Thema's Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer "Thema's". Selecteer een achtergrond in de lijst met grafische thema's en druk op "Bevestigen". Elke keer dat de achtergrond van het systeem wordt gewijzigd, start het touchscreen opnieuw op en wordt het scherm even zwart. Uit veiligheidsoverwegingen kan de procedure voor het veranderen van de achtergrond uitsluitend bij stilstaande auto worden uitgevoerd. 293

296 06 Configuratie Systeem De instellingen van het systeem wijzigen Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer "Systeeminstelling". Selecteer "Scherminst.". Selecteer "Eenheden" om de eenheden voor afstand, verbruik en temperatuur te wijzigen. Schakel "Automatisch afwisselend weergeven van teksten inschakelen" en "Animaties inschakelen" in of uit. Selecteer "Gegevens wissen" om de lijst met laatste bestemmingen, de persoonlijke points of interest en de contacten uit het telefoonboek te wissen. Vink de instelling(en) aan en selecteer "Verwijderen". Selecteer "Fabrieksinstellingen" om terug te gaan naar de standaardinstellingen. 294

297 06 Configuratie Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer: - "Tijd/datum" om de tijdzone, de synchronisatie met het GPS, de tijd en het formaat en vervolgens de datum te wijzigen. - "Talen" om de taal te wijzigen. - "Rekenmachine" om de rekenmachine weer te geven. - "Kalender" om de kalender weer te geven. 295

298 07 Internetdiensten Niveau 1 Niveau 2 "Internetdiensten" Identificatie Hoofdpagina: Applicaties voor hulp tijdens het rijden, zie "PEUGEOT CONNECT APPS"* op de volgende bladzijde. Secundaire pagina: Browsen op het internet via de Bluetooth-telefoon en het protocol Dial-Up Networking (DUN). Parameters DUN-verbinding Het is mogelijk dat sommige smartphones van de nieuwste generatie hiermee niet compatibel zijn. Internetsnelheid * Volgens land van bestemming. 296

299 07 PEUGEOT CONNECT APPS "PEUGEOT CONNECT APPS" bestaat uit rijhulpapplicaties die de bestuurder in real time van nuttige informatie kunnen voorzien over o.a. de situatie op de weg, risicozones, brandstofprijzen, parkeermogelijkheden, toeristische plaatsen, weersomstandigheden, leuke adresjes Deze service bevat de toegang tot het mobiele netwerk in combinatie met het gebruik van de apps. Om de service PEUGEOT CONNECT APPS te kunnen gebruiken, moet u een contract afsluiten bij het PEUGEOT-netwerk. De beschikbaarheid is afhankelijk van het land van bestemming en de versie van het touchscreen tablet. U kunt zich ook na aflevering van de auto voor de dienst aanmelden. Sluit de dongel "PEUGEOT CONNECT APPS" aan op een van de USB-aansluitingen. De apps maken gebruik van de gegevens van de auto, zoals de huidige snelheid, de kilometerstand, de actieradius of de GPS-positie om relevante informatie te kunnen verstrekken. Voor een betere ontvangst is het raadzaam de dongel "PEUGEOT CONNECT APPS" aan te sluiten op de USB-aansluiting in het dashboardkastje (volgens uitvoering). Druk op het menu "Internetdiensten" om de apps weer te geven. Uit veiligheidsoverwegingen zijn sommige functies alleen beschikbaar als de auto stilstaat. De app "MyPEUGEOT" is een link tussen de gebruiker, het merk en het netwerk. Hiermee kan de klant alles te weten komen over zijn auto: onderhoudsschema, accessoire-aanbod, afgesloten servicecontracten enz. Ook is het mogelijk de kilometerstand door te geven aan de site "MyPEUGEOT" of een dealer te zoeken. 297

300 08 Telefoon Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Telefoon" Hoofdpagina Gesprekkenlijst Contacten 298

301 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Alle oproepen Ontvangen oproepen Telefoon Gesprekkenlijst Verzonden oproepen Contacten Vergrootglas Raadplegen Aanmaken Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te hebben. Bellen Adresbestanden Aanmaken Wijzigen Telefoon Contacten Raadplegen Verwijderen Alles wissen Op naam sorteren Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te hebben. Bevestigen Navigeren Contact zoeken Bellen 299

302 08 Telefoon Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Telefoon" Bluetooth (apparatuur) Secundaire pagina Telefoon -verbinding Gedetecteerde apparatuur Opties Telefoon 300

303 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Telefoonverbinding Secundaire pagina Bluetooth Verbinding Zoeken Loskoppelen Bijwerken Verwijderen Bevestigen Externe apparatuur zoeken. De Bluetooth-verbinding van het geselecteerde externe apparaat beëindigen. De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze in de autoradio op te slaan. De geselecteerde telefoon verwijderen. De instellingen opslaan. Telefoonverbinding Telefoon Secundaire pagina Gedetecteerde apparatuur Streaming audio Het zoeken naar externe apparatuur starten. Zoeken naar apparatuur Internet In de wacht De microfoon tijdelijk uitschakelen zodat uw telefonische gesprekspartner het gesprek met de passagier niet kan horen. Telefoonverbinding Updaten De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze in de autoradio op te slaan. Secundaire pagina Beltonen De melodie en het volume van de beltoon kiezen als de telefoon overgaat. Telefoonopties Geheugenstatus Gebruikte en beschikbare items, percentage gebruik van intern telefoonboek en van de contacten via Bluetooth. Bevestigen De instellingen opslaan. 301

304 08 Bluetooth Bluetooth-telefoon koppelen Eerste koppeling Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree set mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat. 302 Snelle procedure via de telefoon Selecteer in het menu Bluetooth van uw telefoon de systeemnaam in de lijst met gedetecteerde apparatuur. Voer een code van minimaal 4 cijfers in op de telefoon en bevestig. Voer dezelfde code in het systeem in, selecteer "OK" en bevestig. Procedure via het systeem Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en stel deze zo in dat de telefoon "waarneembaar is" (configuratie van de telefoon). Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer "Bluetooth Verbinding". Selecteer "Zoeken apparatuur". Er verschijnt een overzicht van de waargenomen telefoon(s). Als dit niet is gelukt, wordt geadviseerd de Bluetooth-functie van uw telefoon even uit te zetten en opnieuw te activeren. Selecteer de gewenste telefoon en kies "Bevestigen". Voer een code van minimaal 4 cijfers in om verbinding te maken en "Bevestigen". Voer dezelfde code in de telefoon in om de verbinding tot stand te brengen. Het systeem stelt voor de telefoon te verbinden met de volgende profielen: - Telefoon (handsfree set, alleen telefoon), - Streaming audio (streaming: draadloos afspelen van audiobestanden van de telefoon), - Internet (alleen webbrowser als uw telefoon compatibel is met de norm Bluetooth Dial-Up Networking "DUN"). Selecteer één of meer profielen en druk op Bevestigen.

305 08 Bluetooth De beschikbaarheid van diensten hangt af van het GSM-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetoothapparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn. Verbinding maken met een Bluetooth-apparaat Automatisch opnieuw verbinding maken Het systeem kan maar één profiel kiezen als de telefoon geen extra functies heeft. U kunt beide profielen als standaardinstelling kiezen. Raadpleeg voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp, enz.) de site De telefoon wordt toegevoegd aan de lijst. Afhankelijk van de uitrusting kan, iedere keer dat het contact wordt aangezet, worden gevraagd om de automatische verbinding te accepteren. Het is afhankelijk van het type telefoon of het systeem u vraagt om toestemming voor de overdracht van uw telefoonboek. Zo niet, selecteer dan "Bijwerken". Als het contact wordt aangezet, wordt er automatisch opnieuw verbinding gemaakt met de telefoon waarmee verbinding was toen het contact de laatste keer werd afgezet, indien bij het koppelen voor deze verbindingsoptie is geactiveerd. De verbinding wordt bevestigd door de weergave van een melding en de naam van de telefoon. Handmatig verbinding maken Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer "Bluetooth" om de lijst van externe apparatuur weer te geven. Selecteer de externe apparatuur waarmee u verbinding wilt maken. Bij terugkomst in de auto wordt de verbinding met de laatst aangesloten telefoon binnen ongeveer 30 seconden na het aanzetten van het contact automatisch weer tot stand gebracht (Bluetoothactief). Om het profiel van de automatische verbinding te veranderen moet u de telefoon in de lijst selecteren en vervolgens de gewenste instelling selecteren. Druk op "Zoeken apparatuur". De verbinding wordt bevestigd door de weergave van een melding en de naam van de telefoon. 303

306 08 Bluetooth Beheer van telefoonverbindingen Een gesprek aannemen Met behulp van deze functie kan randapparatuur worden gekoppeld of losgekoppeld en kan randapparatuur uit de lijst van gelinkte randapparatuur worden verwijderd. Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een popupvenster op het scherm. Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk kort op de toets TEL op het stuur om het gesprek aan te nemen. Selecteer "Bluetooth" om de lijst van gelinkte apparatuur weer te geven. Selecteer de randapparatuur in de lijst. Houd de toets TEL op het stuur langer ingedrukt om het gesprek te weigeren. of Selecteer "Ophangen". Selecteer: - "Zoeken apparatuur" of "Verbreken" om via Bluetooth verbinding te maken met de randapparatuur of de verbinding te verbreken. - "Verwijderen" om de koppeling te verwijderen. 304

307 08 Contacten Bellen Gebruik de telefoon liever niet onder het rijden. Stop op een veilige plaats of gebruik de schakelaars op het stuurwiel. Een nieuw nummer bellen Een contact bellen Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Toets het nummer in op het toetsenbord en druk op "Bellen" om het ingevoerde telefoonnummer te bellen. Of houd TEL op het stuurwiel lang ingedrukt. Selecteer "Contacten". Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst. Selecteer Bellen. 305

308 08 Gesprekkenlijst Een gesprek beëindigen Laatste nummers bellen Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer "Ophangen". Selecteer "Gesprekkenlijst". of Selecteer het contact in de weergegeven lijst. Houd de toets TEL op het stuur lang ingedrukt. U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil. 306

309 08 Instellingen Beltonen voor een oproep Contacten / items beheren Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer "Telefoonopties". Selecteer "Contacten". Selecteer "Bestand aanmaken". Selecteer "Beltonen". U kunt de melodie en het volume van de beltoon instellen. Selecteer "Bevestigen". Selecteer: - "Aanmaken" om een nieuw contact toe te voegen. - "Wijzigen" om het geselecteerde contact te wijzigen. - "Verwijderen" om het geselecteerde contact te verwijderen. - "Alles verwi." om alle informatie van het geselecteerde contact te verwijderen. Selecteer "Geheugeninfo" om bijvoorbeeld het aantal gebruikte of beschikbare items te controleren. 307

310 Veelgestelde vragen In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio. VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De route wordt niet berekend. Navigatie De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol bevindt). Controleer de criteria in het Menu "Navigatie"\ "Opties"\"Rekencriteria definiëren". Ik kan mijn postcode niet invoeren. Het systeem werkt met postcodes van maximaal 5 karakters. De POI's worden niet aangegeven. De POI's zijn niet geselecteerd. Selecteer de POI's in de lijst met POI's. Het geluidssignaal van de "Risicogebieden" functioneert niet. Het geluidssignaal is niet geactiveerd. Activeer het geluidssignaal in het menu "Navigatie"\"Opties"\"Risicogebieden instellen". Het systeem stelt bij belemmeringen geen alternatieve routes voor. Er wordt geen rekening gehouden met de actuele verkeersinformatie. Selecteer de functie "Verkeersinformatie" in het overzicht met criteria. Ontvangst van een melding van een "Risicogebied" dat niet op mijn route ligt. 308 Het systeem meldt alle "Risicogebieden" die zich buiten de route in een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook "Risicogebieden" gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of op parallelbanen bevinden. Zoom in op de kaart om de exacte positie van het "Risicogebied" te kunnen bepalen. Selecteer "Op de route" om de waarschuwingen buiten de route uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het moment van de melding en het passeren van het risicogebied te verkorten.

311 Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Sommige files op de route worden niet direct gemeld. De hoogte wordt niet weergegeven. Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen. Het signaal van de aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar. Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen. Het filter is te krap ingesteld. In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...) verkeersinformatie beschikbaar. Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen. De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel...) en het weer. Telefoon, Bluetooth Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem. De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon. Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden. Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de icoontjes van de verkeersinformatie op de kaart). Verander de instellingen via "Geografisch filter". Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie. Wacht tot het systeem volledig is opgestart. Controleer of het GPS van ten minste 4 satellieten een signaal ontvangt (druk lang op de toets SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik"). Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-signaal. - Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. - Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "Vind mij" staat. Op (services) kunt u bekijken of uw mobiele telefoon compatibel is. Verhoog het volume van de radio eventueel tot het maximum en verhoog het geluidsniveau van de telefoon indien nodig. Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.). 309

312 Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Sommige contacten komen dubbel voor in de lijst. De contacten worden niet in alfabetische volgorde weergegeven. Het systeem ontvangt geen SMS-berichten. De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler. Na het laden van een CD of het aansluiten van een USB-stick moet u enige tijd wachten. De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit. 310 Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat sommige contacten dubbel worden overgenomen. Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen. De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het systeem. CD, MP3 De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De gebrande CD is niet compatibel met de CD-speler (udf,...). De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de audioinstallatie wordt herkend. Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem een aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren. De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd. Kies "Contacten van simkaart weergeven" of "Contacten van telefoon weergeven". Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon. - Controleer of de CD op de juiste wijze in de speler is geplaatst. - Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. - Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de rubriek "AUDIO". - De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. - De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen. Dit is een normaal verschijnsel. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op. Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0 en kies geen klankkleur.

313 Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Soms wordt de informatie tijdens de weergave van een mediaspeler niet correct weergegeven. De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven. Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en afspeellijsten. Bij streaming audio start het lezen van bestanden niet. De namen van de nummers en de speelduur verschijnen niet op het scherm bij streaming audio. De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...). Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen. De naam van de zender verandert. De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het lezen automatisch te starten. De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet. Radio De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt. De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of een parkeergarage). De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd. Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (titel van het actuele nummer enz.). Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender. Start het afspelen via de aangesloten randapparatuur. Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio. Laat de antenne controleren door het PEUGEOTnetwerk. 311

314 Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Na het instellen van de bassen en hoge tonen is de geluidssfeer niet meer geselecteerd. Bij het veranderen van de balans wordt de gekozen geluidsverdeling uitgeschakeld. Na het selecteren van een geluidssfeer staan de bassen en hoge tonen weer op 0. Instellingen, configuratie De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen. De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen. Wijzig de instelling van de bassen en de hoge tonen of de geluidssfeer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen. Wijzig de instelling van de balans of de geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen. Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden de instellingen van de balans uitgeschakeld. Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...). Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (Volume, Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn. Controleer of de audio-instellingen (Volume, Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (Bassen, Hoge tonen, Fader, Balans) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Lineair" te selecteren en de functie Loudness AAN te zetten als de CD-speler is geselecteerd en UIT te zetten als de radio is geselecteerd. 312

315 Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Na het afzetten van de motor wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld. Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt. Start de motor om de accu op te laden. Het afspelen van de muziek op mijn USBstick begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot 3 minuten). USB, externe speler, dongel Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave). Wis de bestanden die standaard op de USB-stick staan en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de USB-stick. Als ik met mijn iphone verbinding maak met de telefoonfunctie en ik hem gelijktijdig op de USBpoort aansluit, kan ik de muziekbestanden niet afspelen. Als de iphone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie, forceert deze de streamingfunctie. De streamingfunctie krijgt voorrang boven de USB-functie die daardoor niet gebruikt kan worden. Bij apparatuur van Apple wordt in dat geval een gedeelte van de track niet afgespeeld. Koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven de streamingfunctie). 313

316 314

317 Visuele index Exterieur Sleutel met afstandsbediening/ Ruitenwissers elektronische sleutel 18, Ruitenwisserbladen vervangen 155, openen/sluiten - diefstalbeveiliging Panoramadak 83 - starten Allesdragers batterij Accessoires Instapverlichting 149 Achterklep 68, 79, 82 - openen/sluiten - noodbediening Elektrisch bedienbare achterklep 68, Bandenreparatieset Lampen vervangen achterlichten - derde remlicht - kentekenplaatverlichting Parkeerhulp Trekhaak Slepen (autotransporter) ESP: ABS, REF, AFU, ASR, CDS Sneeuwkettingen 198 Bandenspanning 240 Wiel verwisselen gereedschap - demonteren/monteren Verlichting buitenspiegels 149 Aanvullende verlichting vóór 151 Koplampverstelling 150 Lampen vóór vervangen Buitenspiegels Dodehoekbewaking Portieren Keyless entry and start - openen/sluiten - centrale vergrendeling - noodbediening Alarmsysteem Ruitbediening Brandstoftank, tankbeveiliging

318 Visuele index Interieur Voorzieningen bagageruimte 99 - sjorogen, haken - verlichting - laadvloer - opbergvakken - accessoire-aansluiting Bagageafdekking 101 Bagagenet voor hoge belading Gevarendriehoek (opbergruimte) 174 Tractiebatterij 33-35, 236 Voorstoelen in-/uitstapfunctie - hoofdsteunen - stoelverwarming - massage Matten 97 Airbags Indeling interieur 10-11, 96 Uitschakeling passagiersairbag 161, 184 Achterzitplaatsen ISOFIX-kinderzitjes Veiligheidsgordels Middenarmsteun achter 97 Skiluik 98 Conventionele kinderzitjes Elektrisch kinderslot

319 Visuele index Cockpit Elektrische parkeerrem Zekeringen dashboard Plafonniers 156 Pictogrammendisplay veiligheidsgordels/ airbag aan passagierszijde 181, 184 Binnenspiegel 95 Panoramadak 83 Touchscreen Datum/tijd instellen 64 Motorkapontgrendeling 227 Buitenspiegels Ruitbediening, blokkering Zekeringen achter het dashboardkastje 205, Tronic versnellingsbak Hill Holder, kruipfunctie 121, 127, 128 Verwarming, ventilatie Automatische airconditioning met gescheiden regeling Airconditioning quadrizone Ontwasemen/ontdooien 114 PEUGEOT Connect USB 98 Airconditioning quadrizone, achter

320 Visuele index Cockpit (vervolg) Instrumentenpaneel 39-40, check/onderhoudsindicator/dagteller - dimmer dashboardverlichting Verklikkerlampjes Verklikkerlampje Ready 42 Meters Energiemeter 32 Head-up display Touchscreen Energiestromen hybridesysteem Verbruik hybride, eco-rijden Alarmknipperlichten 172 Contactslot, motor starten/afzetten Elektrische parkeerrem Ruitenwisserschakelaar Boordcomputer Rijen drukschakelaars, knoppen 9 Eco off 29 Programmeerbare verwarming Keuzeschakelaar HYbrid Koplampverstelling 150 Lichtschakelaar Richtingaanwijzers, parkeerverlichting 146, 172 Stuurwiel verstellen 95 Claxon 173 Opslaan van snelheden 134 Snelheidsbegrenzer Snelheidsregelaar

321 Visuele index Onderhoud - Gegevens Hoogspanningskabels 34, 36 Brandstoftank leeg (diesel) V-accu V-accu verwijderen/plaatsen Spaarfase accu, eco-mode 216 Niveaus controleren olie - remvloeistof - stuurbekrachtigingsvloeistof - koelvloeistof - ruitensproeier-/ koplampsproeiervloeistof - brandstofadditief Controle van onderdelen V-accu - luchtfilter - interieurfilter - oliefilter - roetfilter - versnellingsbak - elektrische parkeerrem - remblokken/-schijven Gewichten 238 Lampen vervangen voor - achter Zekeringen motorruimte 205, 208 Motorkapontgrendeling 227 Onder de motorkap 229 Elektromotor, tractiebatterij 236 Dieselmotor 237 Afmetingen 239 Identificatie

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto.

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN DS5 HYBRIDE 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748380

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN DS5 HYBRIDE 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748380 U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

Het instructieboekje online

Het instructieboekje online INSTRUCTIEBOEKJE Het instructieboekje online Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek " MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie

Nadere informatie

Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Als u het instructieboekje

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles

Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles ! Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronisch

Nadere informatie

Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek "Persoonlijke pagina".

Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek Persoonlijke pagina. Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek "Persoonlijke pagina". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Als u de gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto.

Nadere informatie

LCD scherm ve LCD scherm

LCD scherm ve LCD scherm scherm. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica zelf

Nadere informatie

Peugeot 3008 HYbrid4. Een mooi vooruitzicht. HYbrid4. "Dit is geen auto om ongezien te kopen, een uitgebreide proefrit strekt tot de aanbeveling"

Peugeot 3008 HYbrid4. Een mooi vooruitzicht. HYbrid4. Dit is geen auto om ongezien te kopen, een uitgebreide proefrit strekt tot de aanbeveling Peugeot 3008 HYbrid4 Een mooi vooruitzicht Autotest Eigenlijk is het vreemd. Alle hybride-auto's combineren een benzinemotor en een elektrische motor. Het doel van hybride-aandrijving is het verbruik van

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

LCD scherm va LCD scherm

LCD scherm va LCD scherm scherm 1. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica

Nadere informatie

Starten en rijden STUURSLOT

Starten en rijden STUURSLOT Rijden en bedienen Starten en rijden STUURSLOT H3584 Stuurslot loszetten Steek de contactsleutel GEHEEL in het contactslot en draai die naar stand 'I'. Het is mogelijk dat het stuurwiel iets moet worden

Nadere informatie

NL ESP-Systeem

NL ESP-Systeem 603.83.515 NL ESP-Systeem ESP-SYSTEEM (Electronic Stability Program) Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. De werking

Nadere informatie

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33. Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht

Nadere informatie

Uw auto komt tot leven op internet!

Uw auto komt tot leven op internet! Instructieboekje ! Dankzij de internetsite SERVICE BOX, biedt PEUGEOT u de mogelijkheid uw boorddocumentatie gratis en eenvoudig online te raadplegen. Met het gebruiksvriendelijke SERVICE BOX hebt u altijd

Nadere informatie

Komplet DS 1020 gebruikershandleiding

Komplet DS 1020 gebruikershandleiding Komplet DS 1020 gebruikershandleiding Transport U kan de trommelzeef vervoeren met een geschikt voertuig dat gekeurd is om een geremde aanhangwagen met een gewicht van 3500 kg te slepen. Controleer volgende

Nadere informatie

Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208

Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208 Instructieboekje Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208 Start Mirror Screen Start Het Instructieboekje. App die u kunt downloaden op uw smartphone. App die kan worden weergegeven op het touchscreen.

Nadere informatie

Accu en oplader instructies: Eigen bedrijfsgegevens

Accu en oplader instructies: Eigen bedrijfsgegevens Accu en oplader instructies: Eigen bedrijfsgegevens 1. Als u de accu helemaal leeg hebt gereden, zorg er dan voor dat u uw accu kort hierna weer aan de lader zet (binnen enkele uren). 2. Laat de accu nooit

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Bekijk uw instructieboekje via de website van Citroën, rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u rechtstreeks

Nadere informatie

De Full Hybrid Auris

De Full Hybrid Auris De Full Hybrid Auris Het beste van twee werelden De Full Hybrid Auris met Synergy Drive is de allereerste Full Hybrid in zijn klasse. Hybride rijden is kiezen voor een even unieke als hoogstaande rijervaring:

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS

Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS Gefeliciteerd! U heeft gekozen voor een fiets met elektrische ondersteuning, de E-bike. Uw E-bike zal u door zijn elektrische ondersteuning

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

Duurzaam rijden, samen met ECOdrive

Duurzaam rijden, samen met ECOdrive Duurzaam rijden, samen met ECOdrive Beknopte gebruiksaanwijzing Algemene versie 07-2014 Introductie Het duurzaam ondernemen wordt steeds belangrijker. Veel bedrijven zijn verplicht CO 2 -doelstellingen

Nadere informatie

Automatische transmissie

Automatische transmissie Automatische transmissie TRANSMISSIEHENDEL H3916 De CommandShift transmissie kan als automaat en als handbak worden gebruikt. Automatische bediening Normaal staat de transmissie op 'automatisch'. Nadat

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van Peugeot,

Nadere informatie

In dit supplement worden de gebruiksinstructies beschreven voor de versnellingsbak met elektronisch geregelde Dualogic bediening in de Fiat Punto.

In dit supplement worden de gebruiksinstructies beschreven voor de versnellingsbak met elektronisch geregelde Dualogic bediening in de Fiat Punto. In dit supplement worden de gebruiksinstructies beschreven voor de versnellingsbak met elektronisch geregelde Dualogic bediening in de Fiat Punto. Voor het juiste gebruik van de versnellingsbak is het

Nadere informatie

NL Dual FuNction System (automaat)

NL Dual FuNction System (automaat) 603.83.516 NL Dual FuNction System (automaat) In dit supplement worden de gebruiksinstructies beschreven voor de versnellingsbak met elektronisch geregelde Dual FuNction System bediening in de Lancia Musa.

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

Gebruikershandleiding Inhoud

Gebruikershandleiding Inhoud Gebruikershandleiding Inhoud 1 Overzicht onderdelen...4 2 Display en bediening... 6 2.1 Functies stuurbediening... 6 2.2 Functies display... 7 2.3 Gashendel (Optioneel)... 9 3 atterijpakket en lader...

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing VeloPlus Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

ROAM Special Cycles B.V. Haarstraat 19b 5324 AM Ammerzoden Tel.nr

ROAM Special Cycles B.V. Haarstraat 19b 5324 AM Ammerzoden Tel.nr ROAM Special Cycles B.V. Haarstraat 19b 5324 AM Ammerzoden Tel.nr. 073-5997042 Accu en oplader instructies: 1. Als u de accu helemaal leeg hebt gereden, zorg er dan voor dat u uw accu kort hierna weer

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van Peugeot,

Nadere informatie

INHOUD. Plug-in Hybrid EV Systeem... 4. EV Systeem/Drive Selector... 6. Aandrijfaccu opladen... 8. Rond het stuurwiel... 10

INHOUD. Plug-in Hybrid EV Systeem... 4. EV Systeem/Drive Selector... 6. Aandrijfaccu opladen... 8. Rond het stuurwiel... 10 verkorte handleiding Deze handleiding behandelt de diverse specificaties en voertuigopties van de Outlander PHEV. Voor meer gedetailleerde informatie verwijzen wij u naar de gebruikershandleiding. 2 INHOUD

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Instructieboekje Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Uw instructieboekje is te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Nadere informatie

Mitsubishi Outlander PHEV

Mitsubishi Outlander PHEV Mitsubishi Outlander PHEV Vandaag is alles beter Autotest Een jaar geleden werd de nieuwe Mitsubishi Outlander geïntroduceerd. Een prima auto die een prima recensie kreeg. Maar zowel de klanten als de

Nadere informatie

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide VOLVO V70 & XC70 quick guide PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier te beleven aan uw nieuwe

Nadere informatie

1. Batterijpakket Onderdelen. Kabeltas. Batterijtas Laderstekker. Sleutels (2 stuks) Lader. Batterijstekker F B

1. Batterijpakket Onderdelen. Kabeltas. Batterijtas Laderstekker. Sleutels (2 stuks) Lader. Batterijstekker F B HANDLEIDING Inhoud 1. Batterijpakket... 4 1.1. Onderdelen... 4 1.2. Batterijpakket opladen... 5 2. Bediening... 7 2.1. Beveiliging... 7 2.2. Display... 7 2.3. Vullingsgraad... 7 2.4. Trapbekrachtiging...

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN JUMPER 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748384

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN JUMPER 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748384 U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

Schakel zo vroeg mogelijk op naar een hogere versnelling, tussen 2000 en 2500 toeren.

Schakel zo vroeg mogelijk op naar een hogere versnelling, tussen 2000 en 2500 toeren. Tip 1 Schakelen Schakel zo vroeg mogelijk op naar een hogere versnelling, tussen 2000 en 2500 toeren. Een toerenteller is hierbij een handig hulpmiddel. Een deel van het vermogen dat een automotor levert

Nadere informatie

Dualogic versnelllingsbak van de Fiat

Dualogic versnelllingsbak van de Fiat F I A T 5 0 0 603.95.085 NL D U A L O G I C In dit supplement worden de gebruiksmogelijkheden beschreven van de elektronisch geregelde mechanische. Voor het juiste gebruik van de versnellingsbak is het

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing kort

Gebruiksaanwijzing kort Fun2Go Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Tel. : +31 (0)315 257370 E-mail : info@vanraam.nl Internet : www.vanraam.nl Versie 17.04 Positie zitting Om de positie van de stoel correct

Nadere informatie

Gebruikershandleiding kort

Gebruikershandleiding kort kort Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Positie zitting Om de positie van de stoel correct in te stellen zet de berijder een voet op het pedaal in de uiterste stand vanaf de berijder. Stel de

Nadere informatie

F I A T D U C A T O 603.83.787 NL C O M F O R T - M A T I C

F I A T D U C A T O 603.83.787 NL C O M F O R T - M A T I C F I A T D U C A T O 603.83.787 NL C O M F O R T - M A T I C In dit supplement worden de gebruiksinstructies beschreven voor de versnellingsbak met elektronisch geregelde COMFORT-MATIC bediening van de

Nadere informatie

Het instructieboekje online

Het instructieboekje online INSTRUCTIEBOEKJE Het instructieboekje online Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie

Nadere informatie

PEUGEOT PK ALLURE

PEUGEOT PK ALLURE PEUGEOT 308 110PK ALLURE Prijs voertuig : * 15 900 * Excl. kosten van inschrijving en brandstof. vermelding verplicht vanaf 1.1.79 conform decreet 78993 van 4.10.78 Garantie Leeuwekeur Comfort (6 Maand)

Nadere informatie

Powerpack. gebruikshandleiding

Powerpack. gebruikshandleiding Powerpack gebruikshandleiding 1 INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding De RMA powerpack is een hulpmiddel voor de begeleiding. Het vergemakkelijkt het duwen van een rolstoel gebruiker. De hulpmotor is niet ontworpen

Nadere informatie

VOLVO S80, V70 drive SUPPLEMENT BIJ HET INSTRUCTIEBOEKJE

VOLVO S80, V70 drive SUPPLEMENT BIJ HET INSTRUCTIEBOEKJE VOLVO S80, V70 drive SUPPLEMENT BIJ HET INSTRUCTIEBOEKJE Algemeen Stiller en schoner Milieuzorg vormt een van de kernwaarden van Volvo Car Corporation en geeft richting aan al onze activiteiten. Dit resulteerde

Nadere informatie

HANDLEIDING TEMPO / TEMPO+ TRANZX PST

HANDLEIDING TEMPO / TEMPO+ TRANZX PST HANDLEIDING TEMPO / TEMPO+ TRANZX PST INTRODUKTIE Gefeliciteerd! U heeft gekozen voor de Puch Tempo / Tempo+, een fiets met trapondersteuning. Een nieuwe wereld zal voor u opengaan en u zult van het gemak

Nadere informatie

Mercedes-Benz GLC 350e

Mercedes-Benz GLC 350e Mercedes-Benz GLC 350e Schijnbare tegenstrijdigheden Rij-impressie Een SUV (Sports Utility Vehicle) dient groot, stoer en sterk te zijn. Maar Mercedes-Benz introduceert nu een SUV die juist compact, elegant

Nadere informatie

ANCIA NL LANCIA YPSILON Dual FuNction System

ANCIA NL LANCIA YPSILON Dual FuNction System ANCIA 603.46.956 NL LANCIA YPSILON Dual FuNction System In dit supplement worden de gebruiksinstructies beschreven voor de versnellingsbak met elektronisch geregelde Dual FuNction System bediening in de

Nadere informatie

Toyota Prius plug-in. Gestroomlijnd. Plug-in

Toyota Prius plug-in. Gestroomlijnd. Plug-in Toyota Prius plug-in Gestroomlijnd Autotest Het kan nog zuiniger! De Toyota Prius is al ruim tien jaar hét boegbeeld van milieuvriendelijk rijden. De Prius dankt het succes aan een slimme combinatie van

Nadere informatie

Gebruikershandleiding Peugeot CE22, CE33, CE141, CE132, CE122, CE151, CE101, CE111

Gebruikershandleiding Peugeot CE22, CE33, CE141, CE132, CE122, CE151, CE101, CE111 Gebruikershandleiding Peugeot CE22, CE33, CE141, CE132, CE122, CE151, CE101, CE111 Gefeliciteerd! U heeft gekozen voor een fiets met elektische ondersteuning, de E-bike. Uw E-bike zal u meer mogelijkheden

Nadere informatie

Voortgang CO2 reductie

Voortgang CO2 reductie Voortgang CO2 reductie Introductie A. Hak wil in 2030 CO2 neutraal werken en heeft doorlopend aandacht voor de invloed van onze werkzaamheden op het milieu. Wij zijn gecertificeerd en door het hebben en

Nadere informatie

Finnik Autorapport - Volkswagen Up!

Finnik Autorapport - Volkswagen Up! Finnik Autorapport - Volkswagen Up! Personenauto Kentekenstatus (Geldig, gedemonteerd, geëxporteerd of ongeldig) Kleur Brandstof (bijv. benzine, diesel, electrisch) G3 (is er een gastank ingebouwd) 7-XHF-11

Nadere informatie

Peugeot HDi Premium Hybrid4 4WD VOL 14% bijtelling

Peugeot HDi Premium Hybrid4 4WD VOL 14% bijtelling Peugeot 508 2.0 HDi Premium Hybrid4 4WD VOL 14% bijtelling http://autozaak.nl/images/aanbod/10324733-peugeot-508-2-0-hdi-premium-hybrid4-4wd-vol-14-bijtelling-1.jpg Uitrusting ABS Airbag bestuurder Airbag

Nadere informatie

Voortgang CO2 reductie

Voortgang CO2 reductie Voortgang CO2 reductie Introductie A. Hak wil in 2030 CO2 neutraal werken en heeft doorlopend aandacht voor de invloed van onze werkzaamheden op het milieu. Wij zijn gecertificeerd volgens ISO 14001, MVO

Nadere informatie

RCW Afstandsbediening

RCW Afstandsbediening RCW Afstandsbediening Gebruikershandleiding - Nederlands MURCW 747 399569 Afstandsbediening. 1. Aan uit toets. 2. Selectie toets (koelen, verwarmen, automatisch koelen/verwarmen, ontvochtigen, ventileren).

Nadere informatie

Voortgang CO 2 reductie

Voortgang CO 2 reductie Voortgang CO 2 reductie Introductie A. Hak wil in 2020 CO2 neutraal werken en heeft doorlopend aandacht voor de invloed van onze werkzaamheden op het milieu. Wij zijn gecertificeerd volgens ISO 14001 en

Nadere informatie

Toyota Prius ( )

Toyota Prius ( ) Toyota Prius (2009-2015) Japans vernuft Autotest "Prius" betekent voorloper. En die naam heeft Toyota's eco-icoon de afgelopen jaren zeker waargemaakt. Terwijl andere fabrikanten lacherig deden over hybridetechniek

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: De voorkant De verlichting moet heel zijn en werken (de werking van de verlichting, remlichten en richtingaanwijzers kan voor je gaat rijden gecontroleerd worden door de examinator) De

Nadere informatie

Renault Kangoo Maxi ZE

Renault Kangoo Maxi ZE Renault Kangoo Maxi ZE Groter, ruimer, verder Rij-impressie Zoekt u een bedrijfsauto of gezinsauto? Dan is groter en ruimer beter. Bijvoorbeeld de uiterst functionele Renault Kangoo. Moet het ook een elektrische

Nadere informatie

Gebruikersinstructies LED display, accu en lader voor handbikes uitgevoerd met elektrische ondersteuning

Gebruikersinstructies LED display, accu en lader voor handbikes uitgevoerd met elektrische ondersteuning Gebruikersinstructies Led Display, accu en lader V2.4 Double Performance BV Antwerpseweg 13/1 2803 PB Gouda Tel: 0182-573833 Gebruikersinstructies LED display, accu en lader voor handbikes uitgevoerd met

Nadere informatie

F I A T NL

F I A T NL F I A T 5 0 0 530.03.098 NL D U A L O G I C In dit supplement worden de gebruiksmogelijkheden beschreven van de elektronisch geregelde mechanische Dualogic versnellingsbak van de Fiat. Voor het juiste

Nadere informatie

InstruCtIeboekje C4-Picasso-II_nl_Chap00_couv-debut_ed

InstruCtIeboekje C4-Picasso-II_nl_Chap00_couv-debut_ed Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang

Nadere informatie

Inhoud toolbox CO2-reductie

Inhoud toolbox CO2-reductie Inhoud toolbox CO2-reductie Datum: 7 oktober 2016 Aanwezig: Medewerkers van Bosman Watermanagement BV Deze toolbox is gepubliceerd op de publiocatieborden en de website van Bosman Besproken onderwerpen:

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

VOLVO S60 & V60 DRIV. Supplement bij het instructieboekje

VOLVO S60 & V60 DRIV. Supplement bij het instructieboekje VOLVO S60 & V60 DRIV Supplement bij het instructieboekje Informatie over dit supplement Deze publicatie Dit supplement vormt een aanvulling op het reguliere instructieboekje bij de auto. In het supplement

Nadere informatie

AT Multifunctioneel luchtbehandelingsapparaat

AT Multifunctioneel luchtbehandelingsapparaat AT-5461 Multifunctioneel luchtbehandelingsapparaat Veiligheid Lees en bewaar deze instructies. Dit apparaat kan worden gebruikt door kinderen vanaf 8 jaar oud en door personen met verminderde lichamelijke,

Nadere informatie

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN Kort overzicht Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN 6 5 4 3 2 1 12 9 3 6 80 100 120 km/h 60 140 40 160 LAND - - ROVER 20 0 180 200 H4959 7 8 9 1. Frisseluchtrooster - bedieningsknop 2. Ventilator - regeling

Nadere informatie

Gebruikershandleiding Elektrische Babboe Big

Gebruikershandleiding Elektrische Babboe Big Gebruikershandleiding Elektrische Babboe Big Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van de Elektrische Babboe Big. Deze handleiding geeft u meer informatie over de accu, het gebruik van de accu en het

Nadere informatie

Gebruikershandleiding Inhoud

Gebruikershandleiding Inhoud Gebruikershandleiding Inhoud 1 Overzicht onderdelen...4 2 Display en bediening... 6 2.1 Functies stuurbediening... 6 2.2 Functies display... 8 2.3 Gashendel... 11 3 Batterijpakket en lader... 12 3.1 Batterijpakket

Nadere informatie

S 500 PLUG-IN HYBRID.

S 500 PLUG-IN HYBRID. S 500 PLUG-IN HYBRID. Z n sterkste kracht: efficiëntie. Met de S 500 PLUG-IN HYBRID legt Mercedes-Benz wederom nieuwe maatstaven aan op technologiegebied. Daarbij zijn onovertroffen comfort, voortreffe

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE LCD DISPLAY INTELLIGENT 800S... 2

INHOUDSOPGAVE LCD DISPLAY INTELLIGENT 800S... 2 E-BIKE HANDLEIDING INHOUDSOPGAVE LCD DISPLAY INTELLIGENT 800S... 2 LCD DISPLAY KEY-DISP KD21C... 5 LCD DISPLAY INTELLIGENT... 8 LCD DISPLAY BAFANG C07.UART... 10 LCD DISPLAY BAFANG (MODUS) DP C10.UART...

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding EXCLUSIV COMPACT THERMOSTAAT Dit product heeft de volgende eigenschappen: 1) Regeling van de verwarming 2) Eenvoudig te programmeren 3) Twee programma's: programma ingesteld af fabriek

Nadere informatie

1. Lader Onderdelen. Lader Contactpunt. Bedieningsdisplay. Groen indicatielampje Stekker

1. Lader Onderdelen. Lader Contactpunt. Bedieningsdisplay. Groen indicatielampje Stekker Inhoud 1. Lader...4 1.1. Onderdelen...4 1.2. Batterijpakket opladen...5 1.2.1. Opladen bij normaal gebruik... 5 1.2.2. Volledig leeg batterijpakket opladen... 6 1.2.3. Opmerkingen opladen van het batterijpakket...

Nadere informatie

Handleiding. Breeze. Elektrische fiets

Handleiding. Breeze. Elektrische fiets Handleiding Breeze Elektrische fiets Indeling handleiding: - Technische specificaties Pag. 3 - Functies Pag. 4 - Onderhoud Pag. 7 - Storingen Pag. 8 Technische specificaties: Framemaat Wiel- en bandenmaat

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING EN. PROJECTION ALARM CLOCK INSTRUCTION MANUAL DE. PROJEKTIONSWECKER

GEBRUIKSAANWIJZING EN. PROJECTION ALARM CLOCK INSTRUCTION MANUAL DE. PROJEKTIONSWECKER PRC 280 NL. PROJECTIE WEKKER EN. PROJECTION ALARM CLOCK DE. PROJEKTIONSWECKER FR. RÉVEILLE PROJECTION GEBRUIKSAANWIJZING INSTRUCTION MANUAL BEDIENUNGSANLEITUNG MODE D EMPLOI GEBRUIKSAANWIJZING Wij feliciteren

Nadere informatie

Smart ForTwo Electric Drive

Smart ForTwo Electric Drive Smart ForTwo Electric Drive Rijdt als een trein Autotest De Smart ForTwo is van nature kampioen zuinig rijden. Dat is te danken aan de geringe omvang van de auto. Bij een geringe omvang hoort ook een gering

Nadere informatie

Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot. De app Start MyPeugeot is beschikbaar voor uw auto en helpt u uw nieuwe Peugeot nog beter te leren kennen.

Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot. De app Start MyPeugeot is beschikbaar voor uw auto en helpt u uw nieuwe Peugeot nog beter te leren kennen. Instructieboekje Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot Start Mirror Screen Start Het instructieboekje. App die u kunt downloaden op uw smartphone. App die kan worden weergegeven op het touchscreen van

Nadere informatie

Gebruikershandleiding Inhoud

Gebruikershandleiding Inhoud Gebruikershandleiding Inhoud 1 Overzicht onderdelen...4 2 Display en bediening... 6 2.1 Functies stuurbediening... 6 2.2 Functies display... 8 2.3 Gashendel (Optioneel)... 10 3 Batterijpakket en lader...

Nadere informatie

Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak.

Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak. Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak. Veiligheidsvoorzieningen Beschermingsvoorzieningen mogen alleen worden verwijderd resp. geopend na stilstand van de dumper met geactiveerde parkeerrem, uitschakelen

Nadere informatie

Smart ForTwo electric drive

Smart ForTwo electric drive Smart ForTwo electric drive Een stroom van nieuwe ideeën Autotest Smart is altijd anders geweest. Vanaf het eerste begin had deze fabrikant nieuwe ideeën over auto's. Dat begon met een eigenzinnig ontwerp,

Nadere informatie

Ford Focus Electric. Alle begin is moeilijk. Vertrouwd

Ford Focus Electric. Alle begin is moeilijk. Vertrouwd Ford Focus Electric Alle begin is moeilijk Rij-impressie Ford is de op één na grootste leverancier van auto's met een elektromotor ter wereld. In Europa was daar tot nu toe weinig tot niets van te merken,

Nadere informatie

Finnik Autorapport - Volkswagen Up!

Finnik Autorapport - Volkswagen Up! Finnik Autorapport - Volkswagen Up! Deze Volkswagen Up! komt uit 2014 en kostte toen 10.616. Deze originele Nederlandse auto staat sinds 2014 op kenteken en is voorzien van een benzine motor die 59 PK

Nadere informatie

GIDS VOOR DE GEBRUIKER

GIDS VOOR DE GEBRUIKER GIDS VOOR DE GEBRUIKER Aangekoppelde Afstandsbediening MWR-TH00 MWR-TH01 Airconditioner Ne DB98-26319A(1) Veiligheidsvoorschriften Voordat u de aangekoppelde afstandsbediening gebruikt, leest u best deze

Nadere informatie

Handleiding afstandsbediening voor mobiele airconditioning

Handleiding afstandsbediening voor mobiele airconditioning Handleiding afstandsbediening voor mobiele airconditioning Lees deze handleiding aandachtig door voor een veilig en correct gebruik van de mobiele airconditioner. Bewaar de handleiding zorgvuldig, zodat

Nadere informatie

Audi S Coupe Quattro 354pk Pro Line Plus -15% NIEUW. Algemene informatie

Audi S Coupe Quattro 354pk Pro Line Plus -15% NIEUW. Algemene informatie NIEUW TE BESTELLEN Audi S5 Coupe Quattro 354pk Pro Line Plus -15% NIEUW 79.800 U BESPAART: 11.542 Algemene informatie Bouwjaar: NIEUW Merk: Audi Model: S5 Kilometerstand: 1 km Kleur: zwart Bekleding: Zwart

Nadere informatie

Montagehandleiding ZT-50 N Vacuum Cruise Control

Montagehandleiding ZT-50 N Vacuum Cruise Control Montagehandleiding ZT-50 N Vacuum Cruise Control ZT-50N Cruise Control Bedieningsfuncties Aanzetten : Snelheid verlagen : Zet de On/Off knop op On. Inschakelen : Let op! Zodra de Cruise Control niet gebruikt

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

Tweeassige trekkers juli 2008

Tweeassige trekkers juli 2008 Tweeassige trekkers juli 2008 Inhoud Inleiding 5 1 Veiligheid en milieu 1.1 Lekkage van brandstof, olie of koelvloeistof 1.2 Wettelijke regels 7 7 7 2 Starten, wegrijden en stoppen 2.1 Starten 2.2 Wegrijden

Nadere informatie

Babboe BV Saljoet MD Amersfoort tel:

Babboe BV Saljoet MD Amersfoort tel: Babboe BV Saljoet 3 3824 MD Amersfoort info@babboe.nl tel: 033-7410740 Inleiding Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van de Elektrische Babboe City. Deze handleiding geeft u meer informatie over de

Nadere informatie

Auto Alarm FM5000 FM500 FM600 FM700 LCD MINI

Auto Alarm FM5000 FM500 FM600 FM700 LCD MINI Auto Alarm FM5000 FM500 FM600 FM700 LCD MINI I. Functies FM 2-weg autoalarm. 2. Alarm aan (stil) Druk nogmaals 1x op de knop van de afstandbediening om alarm in AUTO Localiseren status te activeren, indien

Nadere informatie

Gebruikers handleiding versie

Gebruikers handleiding versie Gebruikers handleiding versie 280109 Gebruikers handleiding 1. Gebruik Een fiets met VTS ondersteuning rijdt als een gewone fiets, waarbij het VTS systeem zorgt voor een extra ondersteuning die instelbaar

Nadere informatie