Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download ""

Transcriptie

1 4 - In een oogopslag

2 In een oogopslag - 5 COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar. 2. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 14. Dashboardkastje / aansluitingen audio/video. 15. Schakelaars stoelverwarming. 28. CD-wisselaar. 29. Autoradio RD4 of autoradio/ telefoon/gps RT3. 3. Airbag bestuurder. Claxon. 4. Instrumentenpaneel. 5. Alarmknop. Schakelaar centrale vergrendeling. 6. Schakelaar alarmknipperlichten. 7. Schakelaar elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP/ASR). 8. Multifunctioneel display. 16. Uitstroomopening voor beenruimte achter. 17. Zij-airbags. 18. Opbergbak. 19. Muntenvakje. Uitschakeling airbag aan passagierszijde*. 20. Schakelaar voor het gelijktijdig bedienen van de 4 ruiten. 21. Schakelaar dakbediening. 30. Middelste verstelbare roosters verwarming/ventilatie en regeling luchtopbrengst. 31. Schakelaar ruitenwissers/ ruitensproeiers/boordcomputer. 32. Contact-/stuurslot. 33. Stuurkolomschakelaar autoradio. 34. Hendel stuurwielverstelling. 35. Zekeringkast. 22. Bekerhouder. 9. Voorruitontwaseming. 36. Hendel motorkapontgrendeling. 23. Handrem. 10. Luidspreker (tweeter). 37. Hoogteverstelling koplampen. 11. Zijruitontwaseming V-aansluiting. 38. Schakelaars elektrisch verstelbare buitenspiegels. 25. Versnellingshendel. Schakelaars elektrisch 12. Verstelbaar zijventilatierooster bedienbare ruiten. verwarming/ventilatie en 26. Asbak vóór. Blokkeerschakelaar elektrisch regeling luchtopbrengst. bedienbare ruiten achter. 13. Airbag passagierszijde. 27. Bediening verwarming/ automatische airconditioning. * Volgens land van bestemming.

3 6 - In een oogopslag SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING Met behulp van de afstandsbediening kunnen de centrale vergrendeling en supervergrendeling worden bediend, kan de auto worden gelokaliseerd, kunnen de buitenspiegels worden in- en uitgeklapt en kan het kofferdeksel op een kier worden gezet. Met behulp van de sleutel kunnen, mechanisch en onafhankelijk van elkaar, de sloten van het dashboardkastje en de tankdop worden bediend, kan de passagiersairbag worden uitgeschakeld, kan de ontgrendelingsschakelaar van het kofferdeksel worden geblokkeerd en kan het contactslot worden bediend. Met behulp van de sleutel in het slot van het bestuurdersportier kunnen elektrisch de centrale vergrendeling en supervergrendeling van de portieren worden bediend en kunnen de buitenspiegels worden in- en uitgeklapt. Uitklappen/inklappen van de sleutel Druk op de knop A om de sleutel uit of in te klappen. Vergrendelen Druk op de knop B om de auto te vergrendelen. Dit wordt bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden branden van de richtingaanwijzers. Ontgrendelen Druk op de knop C om de auto te ontgrendelen. Dit wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Op een kier zetten van de achterklep Druk op de knop D. : 93 STARTEN 1. STOP: Het contact is afgezet. 2. Contact aan: Het contact staat aan en de accessoires kunnen functioneren. 3. Starten: De startmotor wordt in werking gezet. UITSCHAKELEN AIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE* Steek bij afgezet contact de sleutel in de schakelaar uitschakeling airbag aan passagierszijde 1, draai deze in de stand "OFF" en verwijder de sleutel uit de schakelaar zonder de stand van de schakelaar te veranderen. Als u het kinderzitje heeft verwijderd, zet dan de schakelaar weer in de stand "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen. Controle van werking Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje wordt weergegeven, betekent dit dat de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld (stand "OFF" van de schakelaar). Het verklikkerlampje blijft branden zolang de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. * Volgens land van bestemming. : 118

4 In een oogopslag - 7 Handbediening: F Duw of trek de schakelaar tot aan het zware punt. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten. Automatische bediening: F Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt. De ruit opent of sluit volledig. Tijdens het parkeren kunnen de buitenspiegels elektrisch worden ingeklapt met behulp van de knop 7 of automatisch bij het vergrendelen van de auto met de afstandsbediening of met de sleutel. : 97 : 84 ELEKTRISCH BEDIENBARE RUITEN 1. Schakelaar ruitbediening aan bestuurderszijde. 2. Schakelaar ruitbediening aan passagierszijde. 3. Schakelaar ruitbediening rechts achter. 4. Schakelaar ruitbediening links achter. 5. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare ruiten achter. 6. Schakelaar gelijktijdige bediening alle ruiten. ELEKTRISCH VERSTELBARE BUITENSPIEGELS F Plaats de knop 7 naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. F Duw de knop 8 in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen. F Plaats de knop 7 weer in de middelste stand. STUURWIEL IN HOOGTE EN DIEPTE VERSTELLEN F Trek, bij stilstaande auto, aan de hendel A om het stuurwiel te ontgrendelen. F Verstel het stuurwiel in hoogte en/of in diepte. F Vergrendel het stuurwiel door de hendel A volledig in te drukken. : 85

5 8 - In een oogopslag VOORSTOELEN 1. Verstelling in lengterichting. 2. Hoogteverstelling van de bestuurders- of passagiersstoel. 3. Verstelling van de hoek van de rugleuning. 4. Toegang tot de achterbank. 5. Hoogte- en hoekverstelling van de hoofdsteun. Trek om de hoofdsteun te verstellen deze naar voren en verschuif hem gelijktijdig. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. 6. Schakelaar stoelverwarming. : 86

6 In een oogopslag - 9 WEGKLAPBAAR DAK Vóór het bedienen van het dak F Het is raadzaam de auto op een horizontale ondergrond stil te zetten. Eventueel kan het dak ook bij een snelheid van maximaal 10 km/h worden bediend. F Controleer of het afdekscherm 1 is uitgetrokken (er mogen geen voorwerpen op het afdekscherm of de scharnierende afdekplaten 2 geplaatst zijn; eventuele bagage mag het scherm niet omhoogdrukken). F Controleer of er geen voorwerpen op de hoedenplank geplaatst zijn. F Sluit de achterklep op de juiste manier. F Zet het contact in de stand M. Het is raadzaam het dak te bedienen bij draaiende motor. Openen van het dak F Trek aan de knop 3 tot het geluidssignaal aangeeft dat het dak volledig is geopend. Sluiten van het dak F Druk op de knop 3 tot het geluidssignaal aangeeft dat het dak volledig is gesloten. Opmerking: Door de knop 3 na het openen of sluiten te blijven bedienen, worden de vier ruiten gesloten. Let erop dat er zich, tijdens het openen of sluiten van het dak, geen personen in de buurt van het bedieningsmechanisme bevinden; hiermee wordt risico op letsel voorkomen. De bediening van het dak is volledig voor eigen risico van de bestuurder. Laat, voor een goede werking van de dakbediening, de knop 3 niet los als het dak nog niet geheel geopend of gesloten is. Laat bij gevaar echter de bedieningsknop los; het dak stopt direct met bewegen. Als het gevaar is geweken, kan de bediening van het dak worden voltooid. : 102

7 10 - In een oogopslag VOLAUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen. Het is raadzaam de automatische stand te gebruiken: het systeem regelt de temperatuur, de luchtopbrengst, de luchtverdeling naar de luchtroosters en de luchtrecirculatie. Opmerking: de werking van het systeem kan minder zijn als het dak is weggeklapt. 1. Temperatuurregeling bestuurderszijde. 2. Temperatuurregeling passagierszijde. 5. Airconditioning aan/uit. 8. Luchttoevoer/ luchtrecirculatie. 3. Automatisch programma "comfort". 6. Regeling luchtverdeling. 9. Achterruitverwarming en verwarming buitenspiegels. 4. Automatisch programma "zicht". 7. Regeling luchtopbrengst. : 82

8 In een oogopslag - 11 LICHTSCHAKELAAR Verlichting vóór en achter (ring A) Lichten uit Parkeerlichten Mistlampen vóór en mistachterlicht (ring B) Mistlampen vóór (ring 1 stand naar voren draaien) UITENWISSERSCHAKELAAR 2 Hoge snelheid. 1 Normale snelheid. I Interval 0 Uit. AUTO â Automatisch wissen of één keer wissen. Ruitensproeier: Trek de hendel naar u toe. Dim-/ grootlicht De stand van de schakelaar wordt aangegeven door het desbetreffende verklikkerlampje op het instrumentenpaneel. Automatische ontsteking van de verlichting Deze functie kan worden in- of uitgeschakeld via het coniguratiemenu van het multifunctionele display. Mistlampen vóór en mistachterlicht (ring 2 standen naar voren draaien). Uitschakelen: Draai de ring naar achteren. : 105 : 107

9 12 - In een oogopslag SNELHEIDSREGELAAR 1. Selecteren/onderbreken van de functie. 2. Opslaan van een snelheid/ verlagen van de opgeslagen snelheid. 3. Opslaan van een snelheid/ verhogen van de opgeslagen snelheid. 4. Uitschakelen/opnieuw inschakelen van de snelheidsregeling. Om de wagensnelheid op te slaan en de snelheidsregelaar te kunnen activeren, moet de wagensnelheid hoger dan 40 km/h zijn en minimaal de vierde versnelling (tweede versnelling bij een automatische transmissie) zijn ingeschakeld. Weergave op het instrumentenpaneel Als de snelheidsregelaar actief is, wordt de werking hiervan weergegeven op het instrumentenpaneel. Druk op de knop om achtereenvolgens deze informatie en de kilometerteller/ dagteller weer te geven. PARKEERHULP A. Inschakelen. B. Detectie. C. Activeren/deactiveren. Dit systeem kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het coniguratiemenu van het multifunctionele display. Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt u bij het achteruitrijden begeleid door een geluidssignaal en een graische weergave op het multifunctionele display. : 124 : 126

10 In een oogopslag - 13 AUTOMATISCHE TRANSMISSIE "TIPTRONIC- SYSTEM PORSCHE" 1. Selectiehendel. 2. Schakelaar "SPORT". 3. Schakelaar "SNEEUW". Weergave op het instrumentenpaneel P: Parking (parkeerstand). R: Reverse (achteruitversnelling). N: Neutral (neutraalstand). D: Drive (rijstand). M: Manual (zelf schakelen). S: programma Sport. T: programma Sneeuw : ingeschakelde versnelling. Schakelpatroon Kies de gewenste stand door de selectiehendel in het schakelpatroon te verplaatsen. De gekozen stand wordt met een pictogram in het instrumentenpaneel aangegeven. Starten van de motor Controleer of de handrem is aangetrokken en zet de selectiehendel in de stand P of N. Zet het contact aan. Wegrijden Bij draaiende motor en met de selectiehendel in de stand P of N: Trap het rempedaal in en zet de handrem los. Selecteer de stand R, D of M. Laat langzaam het rempedaal los; de auto begint meteen te rijden. : 121 BRANDSTOF TANKEN Het tanken dient met afgezette motor te gebeuren. F Open de brandstofvulklep. F Steek de sleutel in het slot en draai deze linksom. F Trek de tankdop uit de vulopening en bevestig deze aan de haak aan de binnenzijde van de vulklep. Op een label aan de binnenzijde van de vulklep staat de voorgeschreven soort brandstof aangegeven. De inhoud van de brandstoftank bedraagt circa 60 liter. Verklikkerlampje brandstofreserve Op het moment dat het lampje gaat branden, kunt u nog ongeveer 50 km met de resterende hoeveelheid brandstof rijden. : 104

11 14 - In een oogopslag STUURKOLOMSCHAKELAAR AUDIOSYSTEEM Regeling geluidsvolume 1. Indrukken (achterzijde): volume verhogen 2. Indrukken (achterzijde): volume verlagen 1+2. Gelijktijdig indrukken: geluid onderbreken/herstellen Zoeken/selecteren door indrukken 3. Hogere frequentie radio - CDspeler/-wisselaar: volgende track 4. Lagere frequentie radio - CDspeler/-wisselaar: vorige track Geluidsbron 5. Wijzigen geluidsbron Selecteren opgeslagen zenders/ CD uit de CD-wisselaar (draaien) 6. Volgende opgeslagen zender - volgende CD 7. Vorige opgeslagen zender - vorige CD BEDIENINGSPANEEL RD4 Knop (A) AAN/UIT en volumeregeling. Knop (B) CD uitwerpen. Toetsenbord (1) MODE: wijzigen permanent weergegeven functie (autoradio, boordcomputer,...). DARK: 1 keer indrukken: display onder de menubalk zwart maken - 2 keer indrukken: display volledig uitschakelen - 3 keer indrukken: terugkeren naar de normale weergave. Toetsenbord (2) SOURCE: wisselen van geluidsbron: autoradio, CD, CD-wisselaar. BAND AST: selecteren van het golfbereik. : toegang tot de instellingen van de muziekstijl. LIST REFRESH: weergave en bijwerken van een lijst met beschikbare zenders of tracks van de CD. Toetsenbord (3) Opslaan van een voorkeuzezender. Selecteren van een voorkeuzezender of van een CD in de CD-wisselaar. Toetsenbord (4) ESC (Escape): annuleren van de bewerking. MENU: weergeven van het algemene menu. Toetsenbord (5) Navigatiepaneel. Knop (C) TA: inschakelen/uitschakelen van de functie "voorrang aan verkeersinformatie". PTY: toegang tot de PTY-functie. : 36

12 In een oogopslag - 15 BEDIENINGSPANEEL RT3 Knop (A) AAN/UIT en volumeregeling. Knop (B) Noodoproep. Knop (C) CD uitwerpen. Toetsenbord (1) SOURCE: wisselen van geluidsbron: autoradio, CD, CD-wisselaar. AUDIO: toegang tot de instellingen van de muziekstijl. LIST: weergave en bijwerken van een lijst met beschikbare zenders of tracks van de CD. TA/PTY: inschakelen/uitschakelen van de functie TA (voorrang aan verkeersinformatie) - toegang tot de PTY-functie (zoeken naar zenders met een bepaald programmatype). BAND AST: selecteren van het golfbereik. Toetsenbord (2) TEL (groen): binnenkomend gesprek opnemen. LEEUW: toegang tot het dienstenmenu van PEUGEOT. TEL (rood): ophangen. Toetsenbord (3) (alfanumeriek toetsenbord) Opslaan van een voorkeuzezender. Selecteren van een voorkeuzezender of van een CD in de CD-wisselaar. Toetsenbord telefoon - alfanumeriek toetsenbord voor het invoeren van omschrijvingen. Toetsenbord (4) MODE: wijzigen van de permanent weergegeven functie (autoradio, navigatiesysteem,...). MENU: weergeven van het algemene menu. ESC (Escape): annuleren van de bewerking. DARK: 1 keer indrukken: display onder de menubalk zwart maken - 2 keer indrukken: display volledig uitschakelen - 3 keer indrukken: terugkeren naar de normale weergave. Toetsenbord (5) Navigatiepaneel. Verplaatsen door draaien aan de knop of indrukken van de pijltoetsen. Bevestigen of weergeven van de snelmenu's door indrukken van de draaiknop. Opening (D) Opening voor de SIM-kaart. : 48

13 16 - In een oogopslag INDELING VAN DE BAGAGERUIMTE 1. Sjorogen. 2. Bagagenet V-aansluiting. 4. Haken. 5. Gevarendriehoek*. * Volgens land van bestemming. : 112

14 Controle tijdens het rijden Verklikkerlampje dimlicht. 22. Verklikkerlampje grootlicht. 23. Verklikkerlampje mistlampen vóór. 24. Verklikkerlampje mistachterlicht. 25. Verklikkerlampje motoroliedruk*. 26. Verklikkerlampje laden van de accu*. INSTRUMENTENPANEEL BENZINE MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK 1. Motorolietemperatuurmeter. 2. Toerenteller. 3. Koelvloeistoftemperatuurmeter. 4. Verklikkerlampje brandstofreserve. 5. Brandstofniveaumeter. 6. Snelheidsmeter. 7. Onderhoudsintervalindicator, motorolieniveaumeter en kilometerteller. 8. Nulstelling dagteller. 9. Dimmer dashboardverlichting. 10. Richtingaanwijzer links. 11. Verklikkerlampje STOP. 12. Richtingaanwijzer rechts. 13. Verklikkerlampje service. 14. Verklikkerlampje handrem, te laag remvloeistofniveau en elektronische remdrukregelaar (REF). 15. Verklikkerlampje antiblokkeersysteem (ABS). 16. Verklikkerlampje elektronisch stabiliteitsprogramma/ antispinregeling (ESP/ASR). 17. Verklikkerlampje veiligheidsgordels. 18. Verklikkerlampje emissieregeling. 19. Verklikkerlampje airbags en rollbars. 20. Verklikkerlampje uitschakeling airbag passagierszijde*. * Volgens land van bestemming.

15 18 - Controle tijdens het rijden 21. Verklikkerlampje emissieregeling. 22. Verklikkerlampje airbags en rollbars. 23. Verklikkerlampje uitschakeling airbag passagierszijde*. 24. Verklikkerlampje dimlicht. 25. Verklikkerlampje grootlicht. 26. Verklikkerlampje mistlampen vóór. 27. Verklikkerlampje mistachterlicht. 28. Verklikkerlampje motoroliedruk*. 29. Verklikkerlampje laden van de accu*. INSTRUMENTENPANEEL BENZINE MET AUTOMATISCHE TRANSMISSIE 1. Motorolietemperatuurmeter. 2. Verklikkerlampje programma Sport. 3. Schakelstandindicatie. 4. Verklikkerlampje programma Sneeuw. 5. Toerenteller. 6. Koelvloeistoftemperatuurmeter. 7. Verklikkerlampje brandstofreserve. 8. Brandstofmeter. 9. Snelheidsmeter. 10. Onderhoudsintervalindicator, motorolieniveaumeter en kilometerteller. 11. Nulstelling dagteller. 12. Dimmer dashboardverlichting. 13. Richtingaanwijzer links. 14. Verklikkerlampje STOP. 15. Richtingaanwijzer rechts. 16. Verklikkerlampje service. 17. Verklikkerlampje handrem, te laag remvloeistofniveau en elektronische remdrukregelaar (REF). 18. Verklikkerlampje antiblokkeersysteem (ABS). 19. Verklikkerlampje elektronisch stabiliteitsprogramma en antispinregeling (ESP/ASR). 20. Verklikkerlampje veiligheidsgordels. * Volgens land van bestemming.

16 Controle tijdens het rijden - 19 CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Een verklikkerlampje dat constant blijft branden of bij een draaiende motor knippert, geeft aan dat er een defect is opgetreden. Het branden van sommige lampjes gaat vergezeld van een geluidssignaal en een bericht op het multifunctionele display. Negeer een dergelijke waarschuwing niet, maar raadpleeg zo snel mogelijk uw PEUGEOT-servicepunt. Stop onmiddellijk indien tijdens het rijden het verklikkerlampje STOP gaat branden, maar zorg ervoor dat u uw auto op een zo veilig mogelijke plaats tot stilstand brengt. Verklikkerlampje STOP Dit lampje gaat elke keer dat het contact wordt aangezet gedurende enkele seconden branden. Gekoppeld aan de verklikkerlampjes "te lage motoroliedruk"*, "te laag remvloeistofniveau", "storing elektronische remdrukregelaar" en de koelvloeistoftemperatuurmeter. Als het lampje bij een draaiende motor knippert, stop dan onmiddellijk. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt. * Volgens land van bestemming. ** Volgens motoruitvoering. Verklikkerlampje service Dit lampje gaat elke keer dat het contact wordt aangezet gedurende enkele seconden branden. Als het verklikkerlampje bij draaiende motor blijft branden of gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op: - een storing in het laadcircuit van de accu*, - een storing in de werking van de automatische transmissie, - een storing in de startblokkering, - een storing in het motormanagementsysteem, - een storing in de snelheidsregelaar, - een storing in de parkeerhulp, - een storing in de functie automatisch inschakelen van de verlichting, - een lege batterij van de afstandsbediening, - het feit dat één of meer portieren niet goed gesloten zijn bij een wagensnelheid hoger dan 10 km/h, - een te laag motorolieniveau, - een te laag koelvloeistofniveau**. Stop onmiddellijk. Let op: Wacht tot de motor is afgekoeld alvorens koelvloeistof bij te vullen. Het koelcircuit staat onder druk. Draai, om verwondingen te voorkomen, de vuldop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder vervolgens de vuldop en vul koelvloeistof bij. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt. Verklikkerlampje handrem, te laag remvloeistofniveau en storing elektronische remdrukregelaar Gekoppeld aan het verklikkerlampje STOP. Dit lampje gaat elke keer dat het contact wordt aangezet enkele seconden branden. Als het lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, wijst dit op hetzij: - een (nog iets) aangetrokken handrem, als de auto rijdt, - een te laag remvloeistofniveau in het reservoir (als het lampje ook brandt als de handrem niet gebruikt wordt), - een storing in de elektronische remdrukregelaar als het tegelijk met het verklikkerlampje ABS brandt. Stop in de laatste twee gevallen onmiddellijk. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.

17 20 - Controle tijdens het rijden Verklikkerlampje antiblokkeersysteem (ABS) Dit lampje gaat elke keer dat het contact wordt aangezet gedurende enkele seconden branden. Als het lampje bij een snelheid van meer dan 12 km/h blijft branden of gaat branden, wijst dit op een storing in het antiblokkeersysteem. De normale remwerking met rembekrachtiging blijft toch behouden. Dit lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Raadpleeg een PEUGEOTservicepunt. Verklikkerlampje veiligheidsgordels Dit lampje gaat elke keer dat het contact wordt aangezet branden. Het lampje blijft branden zolang de bestuurder zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt. Bij een wagensnelheid hoger dan 20 km/h knippert het lampje gedurende twee minuten in combinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal. Als de bestuurder na deze twee minuten zijn veiligheidsgordel nog niet heeft vastgemaakt, blijft het verklikkerlampje branden. Verklikkerlampje airbags en roll-bars Dit lampje gaat elke keer dat het contact wordt aangezet gedurende enkele seconden branden. Als het lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op hetzij: - een storing in de airbags vóór of in de zij-airbags, of - een storing in de roll-bars in de hoofdsteunen achter. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt. Verklikkerlampje elektronisch stabiliteitsprogramma/ antispinregeling (ESP/ ASR) Dit lampje gaat elke keer dat het contact wordt aangezet gedurende enkele seconden branden. Als het lampje bij draaiende motor blijft branden of gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, raadpleeg dan een PEUGEOT-servicepunt. Het verklikkerlampje gaat knipperen als het systeem tijdens het rijden in werking treedt. Het verklikkerlampje blijft branden als het systeem is uitgeschakeld. Verklikkerlampje emissieregeling Dit lampje gaat elke keer dat het contact wordt aangezet gedurende enkele seconden branden. Het lampje moet enkele seconden nadat de motor is gestart uitgaan. Als het lampje bij draaiende motor brandt in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in de emissieregeling. Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOT-servicepunt. Verklikkerlampje uitschakeling airbag passagierszijde* Dit lampje gaat elke keer dat het contact wordt aangezet gedurende enkele seconden branden. Als de airbag aan passagierszijde uitgeschakeld is, blijft het verklikkerlampje branden. Raadpleeg in alle gevallen dat het lampje knippert een PEUGEOT-servicepunt. * Volgens land van bestemming.

18 Controle tijdens het rijden - 21 Verklikkerlampje motoroliedruk* Gekoppeld aan het verklikkerlampje STOP. Bij draaiende motor gaat het verklikkerlampje motoroliedruk branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Stop onmiddellijk. Als het motorolieniveau te laag is, vul dan motorolie bij. Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOT-servicepunt. Verklikkerlampje laden van de accu* Dit lampje gaat elke keer dat het contact wordt aangezet gedurende enkele seconden branden. Afhankelijk van het land van bestemming kan dit lampje zijn vervangen door het verklikkerlampje service. Als dit lampje bij een draaiende motor brandt in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, kan dit wijzen op: - een storing in het laadcircuit. - loszittende aansluitingen van de accu of de startmotor. - een gebroken of te slappe dynamoriem. - een defecte dynamo. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt. Verklikkerlampje brandstofreserve Dit lampje gaat elke keer dat het contact wordt aangezet gedurende enkele seconden branden. Als het lampje bij een draaiende motor gaat branden, klinkt een geluidssignaal en verschijnt een melding op het multifunctionele display. Zodra dit lampje gaat branden, kunt u nog ongeveer 50 km met de resterende hoeveelheid brandstof rijden (tankinhoud: ca. 60 liter). Waarschuwing motoroliedruk* Gekoppeld aan het verklikkerlampje STOP. Bij draaiende motor wordt de waarschuwing motoroliedruk weergegeven in combinatie met een geluidssignaal. Stop onmiddellijk. Als het motorolieniveau te laag is, vul dan motorolie bij. Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOT-servicepunt. * Volgens land van bestemming. Koelvloeistoftemperatuurmeter Wijzer in zone A: de temperatuur is in orde. Wijzer in zone B: de temperatuur is te hoog. Het verklikkerlampje STOP gaat knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Stop onmiddellijk. Let op: Wacht tot de motor is afgekoeld om indien nodig koelvloeistof bij te vullen. Het koelcircuit staat onder druk. Draai, om verwondingen te voorkomen, de vuldop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder vervolgens de vuldop en vul koelvloeistof bij. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.

19 Controle tijdens het rijden - 21 Verklikkerlampje motoroliedruk* Gekoppeld aan het verklikkerlampje STOP. Bij draaiende motor gaat het verklikkerlampje motoroliedruk branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Stop onmiddellijk. Als het motorolieniveau te laag is, vul dan motorolie bij. Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOT-servicepunt. Verklikkerlampje laden van de accu* Dit lampje gaat elke keer dat het contact wordt aangezet gedurende enkele seconden branden. Afhankelijk van het land van bestemming kan dit lampje zijn vervangen door het verklikkerlampje service. Als dit lampje bij een draaiende motor brandt in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, kan dit wijzen op: - een storing in het laadcircuit. - loszittende aansluitingen van de accu of de startmotor. - een gebroken of te slappe dynamoriem. - een defecte dynamo. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt. Verklikkerlampje brandstofreserve Dit lampje gaat elke keer dat het contact wordt aangezet gedurende enkele seconden branden. Als het lampje bij een draaiende motor gaat branden, klinkt een geluidssignaal en verschijnt een melding op het multifunctionele display. Zodra dit lampje gaat branden, kunt u nog ongeveer 50 km met de resterende hoeveelheid brandstof rijden (tankinhoud: ca. 60 liter). Waarschuwing motoroliedruk* Gekoppeld aan het verklikkerlampje STOP. Bij draaiende motor wordt de waarschuwing motoroliedruk weergegeven in combinatie met een geluidssignaal. Stop onmiddellijk. Als het motorolieniveau te laag is, vul dan motorolie bij. Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOT-servicepunt. * Volgens land van bestemming. Koelvloeistoftemperatuurmeter Wijzer in zone A: de temperatuur is in orde. Wijzer in zone B: de temperatuur is te hoog. Het verklikkerlampje STOP gaat knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Stop onmiddellijk. Let op: Wacht tot de motor is afgekoeld om indien nodig koelvloeistof bij te vullen. Het koelcircuit staat onder druk. Draai, om verwondingen te voorkomen, de vuldop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder vervolgens de vuldop en vul koelvloeistof bij. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.

20 22 - Controle tijdens het rijden Schakelstandindicatie automatische transmissie Park (Parkeerstand) Als het toerental te laag of te hoog is voor de geselecteerde versnelling, knippert het desbetreffende pictogram enkele seconden, waarna de werkelijk ingeschakelde versnelling wordt weergegeven. Motorolietemperatuurmeter De motorolietemperatuurmeter geeft bij draaiende motor de temperatuur van de motorolie aan. Als het hoogste niveau van de schaalverdeling is bereikt, is de temperatuur te hoog. Stop onmiddellijk. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt. Handbediening: Reverse (Achteruit) Neutral (Neutraalstand) Drive (Rijstand) 1e versnelling ingeschakeld 2e versnelling ingeschakeld 3e versnelling ingeschakeld 4e versnelling ingeschakeld Onjuiste waarde bij handmatige bediening Deze melding verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in). Verklikkerlampjes automatische transmissie Verklikkerlampje "SPORT" Dit lampje gaat branden als het schakelprogramma "SPORT" van de automatische transmissie wordt ingeschakeld. Verklikkerlampje "SNEEUW" Dit lampje gaat branden als het schakelprogramma "SNEEUW" van de automatische transmissie wordt ingeschakeld.

21 Controle tijdens het rijden - 23 DISPLAY INSTRUMENTENPANEEL Dit heeft na het aanzetten van het contact 3 verschillende functies: - onderhoudsintervalindicator, - motorolieniveaumeter, - kilometerteller (totale kilometerstand en dagteller). Opmerking: De totale kilometerstand en de dagteller worden gedurende dertig seconden na het uitzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto weergegeven. Het display geeft tevens informatie met betrekking tot de snelheidsregelaar indien deze is ingeschakeld (zie het desbetreffende hoofdstuk). Onderhoudsintervalindicator De onderhoudsintervalindicator geeft de afstand tot de volgende onderhoudscontrole aan overeenkomstig het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsintervalindicator (zie het desbetreffende hoofdstuk) op basis van twee parameters: - het afgelegde aantal kilometers, - de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudscontrole. Opmerking: afhankelijk van de gebruiksgewoonten van de bestuurder kan de factor tijd worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers. Werking Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers (afgerond) tot de eerstvolgende onderhoudscontrole aan. Voorbeeld: De afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan: 5 seconden na het aanzetten van het contact geeft de teller weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan.

22 24 - Controle tijdens het rijden De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan km. Voorbeeld: De afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan: 5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de onderhoudssleutel branden. Dit om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden. De teller geeft de kilometerstand en de stand van de dagteller aan. De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden. Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel knipperen. Voorbeeld: U heeft de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden. Er moeten zo snel mogelijk onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan: 5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de onderhoudssleutel branden. De teller geeft de kilometerstand en de stand van de dagteller aan. Opmerking: De onderhoudssleutel kan ook gaan branden als het interval van twee jaar is overschreden. Op 0 zetten van de onderhoudsint ervalindicator Uw PEUGEOT-servicepunt zet de onderhoudsintervalindicator na elke onderhoudsbeurt weer op 0. Als u zelf de onderhoudscontrole van uw auto heeft uitgevoerd, kan de onderhoudsintervalindicator op de volgende wijze op 0 gezet worden: F Zet het contact af. F Druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt. F Zet het contact aan. De kilometerteller begint terug te tellen. Laat de knop los als de onderhoudsintervalindicator «=0» aangeeft; de onderhoudssleutel verdwijnt. Belangrijk: als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal vijf minuten. Het resetten van de onderhoudsintervalindicator zal anders niet worden opgeslagen.

23 Controle tijdens het rijden - 25 Motorolieniveaumeter Bij het aanzetten van het contact wordt eerst de onderhoudsintervalin dicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau. Olieniveau correct Te weinig olie Als de aanduiding «OIL» knippert in combinatie met het verklikkerlampje service, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, is het motorolieniveau te laag, waardoor ernstige motorschade kan ontstaan. Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld. Storing motorolieniveaumeter Als de aanduiding OIL-- knippert, duidt dit op een storing in de motorolieniveaumeter. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt. Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 15 minuten niet heeft gedraaid. Oliepeilstok 2 merktekens op de peilstok: - het oliepeil mag nooit boven het niveau A uitkomen, - als het oliepeil niet boven het niveau B uitkomt, moet het voor de motor van uw auto voorgeschreven type motorolie worden bijgevuld via de vuldop. A = maxi. B = mini. Nulstelling dagteller Druk, terwijl het contact aan is, de knop in tot de nullen verschijnen. Druk kort op de knop om achtereenvolgens de dagteller, of de kilometerstand, en de ingestelde snelheid van de snelheidsregelaar weer te geven, indien deze is geactiveerd. Dimmer dashboardverlichting Druk, tijdens het branden van de verlichting, op de knop om de sterkte van de dashboardverlichting te veranderen. Als de verlichting de zwakste (of felste) stand heeft bereikt, laat dan de knop los en druk deze vervolgens opnieuw in om de verlichting weer feller (of zwakker) te maken. Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt.

24 Controle tijdens het rijden - 23 DISPLAY INSTRUMENTENPANEEL Dit heeft na het aanzetten van het contact 3 verschillende functies: - onderhoudsintervalindicator, - motorolieniveaumeter, - kilometerteller (totale kilometerstand en dagteller). Opmerking: De totale kilometerstand en de dagteller worden gedurende dertig seconden na het uitzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto weergegeven. Het display geeft tevens informatie met betrekking tot de snelheidsregelaar indien deze is ingeschakeld (zie het desbetreffende hoofdstuk). Onderhoudsintervalindicator De onderhoudsintervalindicator geeft de afstand tot de volgende onderhoudscontrole aan overeenkomstig het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsintervalindicator (zie het desbetreffende hoofdstuk) op basis van twee parameters: - het afgelegde aantal kilometers, - de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudscontrole. Opmerking: afhankelijk van de gebruiksgewoonten van de bestuurder kan de factor tijd worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers. Werking Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers (afgerond) tot de eerstvolgende onderhoudscontrole aan. Voorbeeld: De afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan: 5 seconden na het aanzetten van het contact geeft de teller weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan.

25 Controle tijdens het rijden - 23 DISPLAY INSTRUMENTENPANEEL Dit heeft na het aanzetten van het contact 3 verschillende functies: - onderhoudsintervalindicator, - motorolieniveaumeter, - kilometerteller (totale kilometerstand en dagteller). Opmerking: De totale kilometerstand en de dagteller worden gedurende dertig seconden na het uitzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto weergegeven. Het display geeft tevens informatie met betrekking tot de snelheidsregelaar indien deze is ingeschakeld (zie het desbetreffende hoofdstuk). Onderhoudsintervalindicator De onderhoudsintervalindicator geeft de afstand tot de volgende onderhoudscontrole aan overeenkomstig het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsintervalindicator (zie het desbetreffende hoofdstuk) op basis van twee parameters: - het afgelegde aantal kilometers, - de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudscontrole. Opmerking: afhankelijk van de gebruiksgewoonten van de bestuurder kan de factor tijd worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers. Werking Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers (afgerond) tot de eerstvolgende onderhoudscontrole aan. Voorbeeld: De afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan: 5 seconden na het aanzetten van het contact geeft de teller weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan.

26 24 - Controle tijdens het rijden De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan km. Voorbeeld: De afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan: 5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de onderhoudssleutel branden. Dit om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden. De teller geeft de kilometerstand en de stand van de dagteller aan. De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden. Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel knipperen. Voorbeeld: U heeft de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden. Er moeten zo snel mogelijk onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan: 5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de onderhoudssleutel branden. De teller geeft de kilometerstand en de stand van de dagteller aan. Opmerking: De onderhoudssleutel kan ook gaan branden als het interval van twee jaar is overschreden. Op 0 zetten van de onderhoudsint ervalindicator Uw PEUGEOT-servicepunt zet de onderhoudsintervalindicator na elke onderhoudsbeurt weer op 0. Als u zelf de onderhoudscontrole van uw auto heeft uitgevoerd, kan de onderhoudsintervalindicator op de volgende wijze op 0 gezet worden: F Zet het contact af. F Druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt. F Zet het contact aan. De kilometerteller begint terug te tellen. Laat de knop los als de onderhoudsintervalindicator «=0» aangeeft; de onderhoudssleutel verdwijnt. Belangrijk: als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal vijf minuten. Het resetten van de onderhoudsintervalindicator zal anders niet worden opgeslagen.

27 24 - Controle tijdens het rijden De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan km. Voorbeeld: De afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan: 5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de onderhoudssleutel branden. Dit om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden. De teller geeft de kilometerstand en de stand van de dagteller aan. De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden. Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel knipperen. Voorbeeld: U heeft de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden. Er moeten zo snel mogelijk onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan: 5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de onderhoudssleutel branden. De teller geeft de kilometerstand en de stand van de dagteller aan. Opmerking: De onderhoudssleutel kan ook gaan branden als het interval van twee jaar is overschreden. Op 0 zetten van de onderhoudsint ervalindicator Uw PEUGEOT-servicepunt zet de onderhoudsintervalindicator na elke onderhoudsbeurt weer op 0. Als u zelf de onderhoudscontrole van uw auto heeft uitgevoerd, kan de onderhoudsintervalindicator op de volgende wijze op 0 gezet worden: F Zet het contact af. F Druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt. F Zet het contact aan. De kilometerteller begint terug te tellen. Laat de knop los als de onderhoudsintervalindicator «=0» aangeeft; de onderhoudssleutel verdwijnt. Belangrijk: als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal vijf minuten. Het resetten van de onderhoudsintervalindicator zal anders niet worden opgeslagen.

28 Controle tijdens het rijden - 25 Motorolieniveaumeter Bij het aanzetten van het contact wordt eerst de onderhoudsintervalin dicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau. Olieniveau correct Te weinig olie Als de aanduiding «OIL» knippert in combinatie met het verklikkerlampje service, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, is het motorolieniveau te laag, waardoor ernstige motorschade kan ontstaan. Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld. Storing motorolieniveaumeter Als de aanduiding OIL-- knippert, duidt dit op een storing in de motorolieniveaumeter. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt. Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 15 minuten niet heeft gedraaid. Oliepeilstok 2 merktekens op de peilstok: - het oliepeil mag nooit boven het niveau A uitkomen, - als het oliepeil niet boven het niveau B uitkomt, moet het voor de motor van uw auto voorgeschreven type motorolie worden bijgevuld via de vuldop. A = maxi. B = mini. Nulstelling dagteller Druk, terwijl het contact aan is, de knop in tot de nullen verschijnen. Druk kort op de knop om achtereenvolgens de dagteller, of de kilometerstand, en de ingestelde snelheid van de snelheidsregelaar weer te geven, indien deze is geactiveerd. Dimmer dashboardverlichting Druk, tijdens het branden van de verlichting, op de knop om de sterkte van de dashboardverlichting te veranderen. Als de verlichting de zwakste (of felste) stand heeft bereikt, laat dan de knop los en druk deze vervolgens opnieuw in om de verlichting weer feller (of zwakker) te maken. Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt.

29 26 - Controle tijdens het rijden BOORDCOMPUTER Monochroom display C Monochroom display CT Als de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar wordt ingedrukt, worden, afhankelijk van het type display, de verschillende functies van de boordcomputer achtereenvolgend weergegeven: - Stand auto met: de actieradius, het momentele verbruik en de afstand die nog moet worden afgelegd. - Stand «1» (traject 1) met: de gemiddelde snelheid, het gemiddelde verbruik en de afgelegde afstand gedurende het traject «1». - Stand «2» (traject 2) met dezelfde eigenschappen voor een tweede route. Op 0 zetten Druk de knop meer dan twee seconden in zodra het gewenste traject wordt aangegeven. - Stand auto met: de actieradius, het momentele verbruik en de nog af te leggen afstand. - Stand «1» (traject 1) met: de gemiddelde snelheid, het gemiddelde verbruik en de afgelegde afstand gedurende het traject «1». - Stand «2» (traject 2) met dezelfde eigenschappen voor een tweede route. Op 0 zetten Druk de knop meer dan twee seconden in zodra het gewenste traject wordt aangegeven.

30 Controle tijdens het rijden - 27 Kleurendisplay DT - De «Actuele informatie» met: de actieradius. het momentele verbruik. de nog af te leggen afstand. - het traject 1 met: de afgelegde afstand. het gemiddelde verbruik. de gemiddelde snelheid. - het traject 2 met dezelfde eigenschappen voor een tweede route. Op 0 zetten Druk de schakelaar meer dan 2 seconden in zodra het gewenste traject wordt aangegeven. Actieradius In deze stand geeft de computer aan de hand van het gemiddelde verbruik over de laatst afgelegde kilometers aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden. Dit getal kan verhoogd worden door een verandering in de rijstijl of van het landschap, die een aanzienlijke verlaging van het momentele verbruik tot gevolg heeft. Zodra de actieradius minder dan 30 km bedraagt, worden streepjes weergegeven. Na het tanken van minstens 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weer weergegeven zodra deze meer dan 100 km bedraagt. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt wanneer er tijdens het rijden streepjes in plaats van cijfers op het display verschijnen. Momenteel verbruik Dit is het verbruik dat geregistreerd is tijdens de laatste seconden. Deze informatie verschijnt alleen als er met een snelheid van meer dan 30 km/h wordt gereden. Gemiddeld verbruik Dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatse nulstelling van de boordcomputer. Afgelegde afstand In deze stand geeft de boordcomputer de afgelegde afstand sinds de laatste nulstelling aan. Af te leggen afstand Dit is de nog af te leggen afstand tot de eindbestemming. Deze afstand wordt op elk moment door het navigatiesysteem tijdens het navigeren berekend of wordt ingevoerd door de gebruiker. Als er geen afstand is ingevoerd, verschijnen er streepjes in plaats van cijfers. Gemiddelde snelheid Dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan). De trajecten De trajecten 1 en 2 zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject 1 kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject 2 voor een maandelijks verbruik.

31 28 - Controle tijdens het rijden Toegang via het algemene menu Display C Display CT Menu Boordcomputer Druk op de toets MENU om het algemene menu weer te geven. Selecteer het pictogram Boordcomputer en bevestig om het menu weer te geven. Afhankelijk van het type display biedt het menu verschillende mogelijkheden: - Invoeren van de afstand tot de bestemming, - Logboek met waarschuwingsmeldingen, - Status van de functies. of - Coniguratie van de boordcomputer, - Diagnose, - Status van de functies. Invoeren van de afstand tot de bestemming Als het navigatiesysteem niet actief is, is het mogelijk de globale afstand tot de eindbestemming in te voeren om de berekeningen door de boordcomputer mogelijk te maken. Status van de functies Deze functie geeft een overzicht van de actieve en niet-actieve functies van de auto. Coniguratie van de boordcomputer Selecteer deze functie om de afstand tot de bestemming in te voeren (als het navigatiesysteem niet actief is; als dit wel actief is, zorgt het navigatiesysteem voor deze informatie) en de eenheden te wijzigen ( C of F, km en liters of mijl en Gallons). Diagnose Met behulp van deze functie kan het logboek met waarschuwingsmeldingen, de laadtoestand van het apparaat of het aantal door het GPS waargenomen satellieten worden weergegeven. Display DT Logboek met waarschuwingsmeldingen Deze functie herhaalt de actieve waarschuwingsmeldingen door ze achtereenvolgend op het multifunctionele display te laten verschijnen.

32 Multifunctionele displays - 29 MONOCHROOM DISPLAY C Presentatie Dit display kan via het bedieningspaneel van de autoradio RD4 de volgende informatie weergeven: - de tijd, - de datum, - de buitentemperatuur (de temperatuur knippert bij kans op gladheid), - audiofuncties (radio, CD,...), - controle van te openen carrosseriedelen (portieren, achterklep,...), - waarschuwingsmeldingen (bijv.: «Storing emissieregeling») of informatie (bijv.: «Automatische verlichting actief») die tijdelijk worden weergegeven, kunnen worden gewist door op de toets «ESC» te drukken. - informatie van de boordcomputer (zie het desbetreffende hoofdstuk). Algemeen menu Druk op de toets «MENU» om het algemene menu weer te geven: - audiofuncties, - boordcomputer (zie het desbetreffende hoofdstuk), - persoonlijke instellingen - coniguratie. Druk op de toets «5» of «6» om het gewenste menu te selecteren en bevestig door op de toets «OK» te drukken. Menu «Audiofuncties» Als de autoradio RD4 is ingeschakeld en het menu «Radio-CD» is geselecteerd, kunnen de functies van de radio (RDS, REG), de CD-speler of de CD-wisselaar (introscan, willekeurig afspelen, herhalen van CD) worden geactiveerd of gedeactiveerd. Menu «Persoonlijke instellingen - coniguratie» Als dit menu is geselecteerd, kunnen de volgende functies worden geselecteerd: - parameters van de auto, - coniguratie van het display, - taalkeuze.

33 30 - Multifunctionele displays Parameters van de auto instellen Met deze functie kunnen verschillende systemen van de auto geactiveerd of uitgeschakeld worden: - het automatisch inschakelen van de verlichting, - de follow me home verlichting en tijdsduur, - de parkeerhulp. Coniguratie display Als dit menu is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden geselecteerd: - instellen lichtsterkte-video, - instellen datum en tijd, - kiezen van eenheden. Taalkeuze Als dit menu is geselecteerd, kan de taal van de weergave van het display worden gewijzigd (Nederlands, Français, Italiano, Portugues, Portugues- Brasil, Deutsch, English, Español). Voorbeeld: «tijdsduur follow me home» Selecteer een parameter, druk op de toets «OK» en vervolgens op «7» of «8» om de waarde te wijzigen. Druk op de toets «OK» om de gewijzigde waarde op te slaan en terug te keren naar het vorige scherm of druk op de toets «ESC» om de uitgevoerde handeling af te breken. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het multifunctionele display alleen bedienen als de auto stilstaat.

34 Multifunctionele displays - 31 MONOCHROOM DISPLAY CT Presentatie Dit display kan via het bedieningspaneel van de autoradio/telefoon RT3 de volgende informatie weergeven: - de tijd, - de datum, - de buitentemperatuur (er verschijnt een melding bij kans op gladheid), - informatie van de autoradio (radio, CD,...), - informatie van het telematicasysteem (telefoon, diensten,...), - controle van te openen carrosseriedelen (portieren, achterklep,...), - de waarschuwingsmeldingen (bijv: «Laag brandstofniveau») en de status van de functies van de auto (bijv.: «Automatische verlichting actief»), tijdelijk weergegeven. - de boordcomputerfuncties. - de aanwijzingen voor het navigatiesysteem. Om gebruik te kunnen maken van alle functies van het systeem, heeft u de beschikking over twee CD-Roms: - de CD-Rom «Coniguratie» met de software en de verschillende talen voor de weergave en de gesproken berichten - de CD-Rom «Navigatie» met alle cartograische gegevens van het navigatiesysteem. Algemeen menu Druk op de toets «MENU» van de autoradio/telefoon RT3 om het algemene menu weer te geven, van waaruit de volgende functies kunnen worden geselecteerd: - navigatie, - audio, - boordcomputer, - index, - telematica, - coniguratie, Raadpleeg de desbetreffende hoofdstukken voor meer informatie over de functies.

35 32 - Multifunctionele displays Voorbeeld: «tijdsduur follow me home» Menu «configuratie» Dit menu biedt toegang tot diverse opeenvolgende vensters. Parameters van de auto instellen Met deze functie kunnen verschillende systemen van de auto geactiveerd of uitgeschakeld worden: - het automatisch inschakelen van de verlichting, - de functie follow me home verlichting en de tijdsduur, - de parkeerhulp. Coniguratie van het display Het menu «Coniguratie display» biedt toegang tot de volgende parameters: «Instellen lichtsterkte»: instellen van de lichtsterkte van het display, «Geluid»: instellen van de spraaksynthese (voor de parameter vrouwelijke/mannelijke stem: plaats de coniguratie-cd-rom); gesproken commando s instellen, «Internationale parameters»: instellen datum en tijd (weergave in 12 of 24 uur, instellen minuten via GPS); instellen van eenheden (l/100 - C of mpg - F). «Keuze van de taal» van de weergave en de gesproken informatie (Nederlands, Français, Italiano, Portugues, Español, Deutsch, English: plaats de coniguratie-cd- Rom). Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het multifunctionele display alleen bedienen als de auto stilstaat.

36 Multifunctionele displays - 33 KLEURENDISPLAY DT Presentatie Dit display kan via het bedieningspaneel van de autoradio/telefoon RT3 de volgende informatie weergeven: - de tijd. - de datum. - de buitentemperatuur (er verschijnt een melding bij kans op gladheid). - de informatie van de autoradio (radio, CD,...). - de telefoonfuncties (telefoon, diensten,...). - de controle op te openen carrosseriedelen (portieren, achterklep,...). - de waarschuwingsmeldingen (bijv: «Laag brandstofniveau») en de status van de functies van de auto (bijv.: «Automatische verlichting actief»), tijdelijk weergegeven. - de boordcomputerfuncties. - de aanwijzingen voor het navigatiesysteem. Om gebruik te kunnen maken van alle functies van het systeem, heeft u de beschikking over twee CD-Roms: - de CD-Rom «Coniguratie» met de software en de verschillende talen voor de weergave en de gesproken berichten - de CD-Rom «Navigatie» met alle cartograische gegevens van het navigatiesysteem. Algemeen menu Druk op de toets «MENU» van de autoradio/telefoon RT3 om het algemene menu weer te geven, van waaruit de volgende functies kunnen worden geselecteerd: - navigatie, - audio, - boordcomputer, - index, - telematica, - coniguratie, - kaart, - video. Raadpleeg de desbetreffende hoofdstukken voor meer informatie over de functies.

37 34 - Multifunctionele displays Voorbeeld: «Automatisch inschakelen van de verlichting» Menu «coniguratie» Dit menu biedt toegang tot diverse opeenvolgende vensters. Parameters van de auto instellen Met deze functie kunnen verschillende systemen van de auto geactiveerd of uitgeschakeld worden: - het automatisch inschakelen van de verlichting, - de functie follow me home verlichting en de tijdsduur, - de parkeerhulp. Coniguratie van het display Het menu «Coniguratie display» biedt toegang tot de volgende parameters: «Kleuren selecteren»: selecteren van het voor de weergave beschikbare kleurenpalet, «Lichtsterkte en helderheid»: instellen van de lichtsterkte en de helderheid van het display, «Geluid»: instellen van de spraaksynthese (voor de parameter vrouwelijke/mannelijke stem: plaats de coniguratie-cd-rom); gesproken commando s instellen, «Internationale parameters»: instellen datum en tijd (weergave in 12 of 24 uur, instellen minuten via GPS); instellen van eenheden (l/100 - C of mpg - F). «Keuze van de taal» van de weergave en de gesproken informatie (Nederlands, Français, English, Italiano, Portugues, Español, Deutsch: plaats de coniguratie- CD-Rom).

38 Multifunctionele displays - 35 Menu «Video» U kunt op de drie audio/videoaansluitingen in het dashboardkastje een videoapparaat (camcorder, digitale camera, DVD-speler,...) aansluiten. De videoweergave is uitsluitend mogelijk als de auto stilstaat. Selecteer in het algemene menu het menu «Video»: - «Videofunctie activeren» om de videofunctie in of uit te schakelen, - «Parameters video» om het formaat van de weergave, de lichtsterkte, het contrast en de kleuren in te stellen. Druk op de toets «MODE» of «DARK» om de videoweergave uit te schakelen. Druk herhaaldelijk op de toets «SOURCE» om in plaats van de videoweergave een andere geluidsbron te selecteren. ENKELE DEFINITIES... Bovenliggend scherm Dit is een scherm dat tijdelijk vóór het geselecteerde scherm wordt weergegeven om een wijziging van een andere functie aan te kondigen. Permanente toepassing Belangrijkste toepassing die momenteel wordt gebruikt en wordt weergegeven op het basisscherm. Snelmenu Beperkt menu dat gekoppeld is aan de belangrijkste toepassing die momenteel wordt gebruikt en wordt weergegeven op het basisscherm. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het multifunctionele display alleen bedienen als de auto stilstaat.

39 36 - Audio en telematica BEDIENINGSPANEEL EN FUNCTIES RD4 De RD4 is een autoradio met een uitgangsvermogen van 4x15W en een CD-frontlader, waarin 1 CD kan worden geplaatst. De RD4 is voorzien van: - een speciale aansluiting voor een CD-wisselaar, - twee extra analoge aansluitingen (Aux 1 en Aux 2) voor een MP3- speler, een handsfreeset of een navigatiesysteem (montage naderhand). Deze kunnen worden geactiveerd door een PEUGEOTservicepunt. - 6 luidsprekers (2 tweeters, 2 woofers en 2 breedband luidsprekers), - een bedieningspaneel voor de radio/cd-speler/cd-wisselaar/ boordcomputer, - een tuner met 18 FM-voorkeuzezenders (3 banden) en 6 AM-voorkeuzezenders, - een digitale geluidsweergave door de DSP (Digital Sound Processor). Opmerking: indien uw auto is voorzien van het JBL-audiosysteem, is een van de analoge aansluitingen standaard reeds geactiveerd. Diefstalbeveiliging De autoradio is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in uw auto functioneert. Raadpleeg uw PEUGEOTservicepunt om het systeem te laten conigureren als u het systeem in een andere auto wilt installeren. De diefstalbeveiliging is volledig automatisch en behoeft daarom niet te worden ingeschakeld of ingesteld. Radio De radio is voorzien van de functies RDS, REG, EON, TA en PTY. Met Radio Text-functie. CD-speler Met CD Text en MP3-functie*. Als de functie TA (Trafic Anouncement) is ingeschakeld, kan de CDspeler worden onderbroken door verkeersinformatie. CD-wisselaar voor 5 CD's Met de functies willekeurig afspelen en introscan. Als de functie TA (Trafic Anouncement) is ingeschakeld, kan de CDwisselaar worden onderbroken door verkeersinformatie. * Volgens uitvoering.

40 Audio en telematica - 37 Bedieningspaneel Toetsenbord (3) (numeriek toetsenbord) Opslaan van een voorkeuzezender. Selecteren van een voorkeuzezender of een CD in de CD-wisselaar. Toetsenbord (4) ESC (Escape): annuleren van de bewerking. MENU: weergave van het algemene menu. Toetsenbord (5) Navigatiepaneel. Knop (A) AAN/UIT en volumeregeling. Knop (B) CD uitwerpen. Toetsenbord (1) MODE: wijzigen permanent weergegeven functie (autoradio, boordcomputer,...). DARK: 1 keer indrukken: display onder de menubalk zwart maken - 2 keer indrukken: display volledig uitschakelen - 3 keer indrukken: terugkeren naar de normale weergave. Toetsenbord (2) SOURCE: wijzigen geluidsbron: radio, CD, CD-wisselaar, Aux 1 en Aux 2 (indien geconigureerd). BAND AST: selecteren van het golfbereik FM1, FM2, FMast (functie Autostore) en AM. : toegang tot de audio-instellingen muziekstijl, automatische volumeregeling, geluidsverdeling links/rechts, geluidsverdeling voor/achter, loudness, hoge tonen en bassen. LIST REFRESH: weergave en bijwerken van een lijst met beschikbare zenders of tracks van de CD. Knop (C) TA: inschakelen/uitschakelen van de functie TA - voorrang aan verkeersinformatie. PTY: toegang tot de PTY-functie (zoeken naar zenders met een speciieke programmering, indien deze door de zender is gecodeerd).

41 38 - Audio en telematica Navigatiepaneel Stuurkolomschakelaars Geluidsbron 5. Wijzigen geluidsbron Selecteren zenders/cd uit de CDwisselaar (draaien) 6. Volgende opgeslagen zender - volgende CD 7. Vorige opgeslagen zender - vorige CD Het navigatiepaneel bevindt zich op het bedieningspaneel van de autoradio RD4. Met dit paneel kunnen functies, bedieningen en parameters worden geselecteerd en bevestigd. Het paneel bevat: - de pijltoetsen 5 omhoog, 6 omlaag, naar links 7 en naar rechts 8, waarmee de cursor op het display kan worden verplaatst, - de toets in het midden, waarmee kan worden bevestigd. Opmerking: Als een functie is geselecteerd, maar nog niet is bevestigd, kan dit ongedaan worden gemaakt door op de toets «ESC» (escape) te drukken of door enkele seconden te wachten waarna dit automatisch gebeurt. De toetsen op het bedieningspaneel worden op de volgende bladzijden beschreven. Met behulp van de stuurkolomschakelaar kunnen snel en eenvoudig de meeste functies die ook beschikbaar zijn op het bedieningspaneel van de autoradio, worden bediend. Regeling van het geluidsvolume 1. Indrukken (achterzijde): volume verhogen 2. Indrukken (achterzijde): volume verlagen 1+2. Gelijktijdig indrukken: geluid onderbreken/herstellen Zoeken/selecteren door indrukken 3. Hogere frequentie radio - CDspeler/-wisselaar: volgende 4. Lagere frequentie radio - CDspeler/-wisselaar: vorige

42 38 - Audio en telematica Navigatiepaneel Stuurkolomschakelaars Geluidsbron 5. Wijzigen geluidsbron Selecteren zenders/cd uit de CDwisselaar (draaien) 6. Volgende opgeslagen zender - volgende CD 7. Vorige opgeslagen zender - vorige CD Het navigatiepaneel bevindt zich op het bedieningspaneel van de autoradio RD4. Met dit paneel kunnen functies, bedieningen en parameters worden geselecteerd en bevestigd. Het paneel bevat: - de pijltoetsen 5 omhoog, 6 omlaag, naar links 7 en naar rechts 8, waarmee de cursor op het display kan worden verplaatst, - de toets in het midden, waarmee kan worden bevestigd. Opmerking: Als een functie is geselecteerd, maar nog niet is bevestigd, kan dit ongedaan worden gemaakt door op de toets «ESC» (escape) te drukken of door enkele seconden te wachten waarna dit automatisch gebeurt. De toetsen op het bedieningspaneel worden op de volgende bladzijden beschreven. Met behulp van de stuurkolomschakelaar kunnen snel en eenvoudig de meeste functies die ook beschikbaar zijn op het bedieningspaneel van de autoradio, worden bediend. Regeling van het geluidsvolume 1. Indrukken (achterzijde): volume verhogen 2. Indrukken (achterzijde): volume verlagen 1+2. Gelijktijdig indrukken: geluid onderbreken/herstellen Zoeken/selecteren door indrukken 3. Hogere frequentie radio - CDspeler/-wisselaar: volgende 4. Lagere frequentie radio - CDspeler/-wisselaar: vorige

43 Audio en telematica - 39 Algemene functies AAN/UIT Druk op de knop om de radio in of uit te schakelen. De autoradio RD4 kan, onder normale gebruiksomstandigheden en als de laadtoestand van de accu voldoende is, gedurende ongeveer 30 minuten werken zonder dat het contact wordt aangezet. Regeling van het volume Draai de knop rechtsom om het volume te verhogen en linksom om het te verlagen. Audio-instellingen Druk herhaaldelijk op de toets om achtereenvolgens de muziekstijl, de automatische volumeregeling, de geluidsverdeling links/rechts, de geluidsverdeling voor/achter, de loudness, de hoge tonen en de bassen te kiezen. Deze functie wordt uitgeschakeld door op de toets «ESC» te drukken of automatisch weer uitgeschakeld als er geen instellingen gewijzigd worden. De instellingen voor de bassen, hoge tonen, loudness en muziekweergave zijn gekoppeld aan de op dat moment ingeschakelde geluidsbron. Zo kan de toonhoogte voor de radio (AM en FM), CD, CD-wisselaar of externe geluidsbron verschillend worden ingesteld. Muziekstijl Met behulp van deze functie kan een muziekstijl worden geselecteerd: «Geen», «Klassiek», «Jazz-Blues», «Pop-Rock», «Vocaal» of «Techno». Druk op de toetsen 7 en 8 van het navigatiepaneel om een muziekstijl te selecteren. Bassen Druk, als er «Bassen» op het display wordt weergegeven, op de toetsen 7 en 8van het navigatiepaneel om de bassen in te stellen. - «-9»: minimum instelling bassen. - in het midden: normale stand. - «+9»: maximum instelling bassen. Toonregeling Druk, als er «Hoge tonen» op het display wordt weergegeven, op de toetsen 7 en 8 van het navigatiepaneel om de hoge tonen in te stellen. - «-9»: minimum instelling hoge tonen. - in het midden: normale stand. - «+9»: maximum instelling hoge tonen. Loudness-functie Met de loudness-functie kunnen de bassen en hoge tonen automatisch versterkt worden. Druk op de toetsen 7 en 8 van het navigatiepaneel om de functie in of uit te schakelen. Geluidsverdeling voor/achter Druk, als er «Balans V - A» op het display wordt weergegeven, op de toetsen van het navigatiepaneel. Met de toets 8 wordt het volume vóór versterkt. Met de toets 7 wordt het volume achter versterkt. Geluidsverdeling links/rechts Druk, als er «Balans L - R» op het display wordt weergegeven, op de toetsen van het navigatiepaneel. Met de toets 8 wordt het volume rechts versterkt. Met de toets 7 wordt het volume links versterkt. Automatische volumeregeling Met deze functie wordt het volume automatisch aangepast aan het geluidsniveau ten gevolge van de snelheid van de auto. Druk op de toetsen 7 en 8 om de functie in- of uit te schakelen.

44 40 - Audio en telematica Radiofunctie Opmerkingen over de radioontvangst De kwaliteit van de radio-ontvangst is afhankelijk van de omgeving, de opbouw van de radiosignalen en de wijze van verzenden. De ontvangst van AM- (middengolf) en FM-zenders (frequentiemodulatie) kan door diverse oorzaken worden gestoord. Dit ligt niet aan de kwaliteit van het apparaat. Bij AM-zenders kunnen er storingen optreden als er onder hoogspanningskabels, in tunnels of onder viaducten wordt gereden. Bij FM-zenders kunnen de afstand van de zender, de relectie van het signaal door grote obstakels (bergen, gebouwen, enz.) en het zenderbereik oorzaak zijn van een mindere ontvangst. Selecteren van de radiofunctie Druk herhaaldelijk op de toets «SOURCE» tot de radiofunctie wordt weergegeven. Selecteren van het golfbereik Druk kort op de toets «BAND AST», om de gollengte FM1, FM2, FMast of AM te kiezen. Vervolgens worden op het display de voor de desbetreffende gollengte opgeslagen zenders weergegeven. Automatisch afstemmen Druk kort op één van de toetsen 8 of 7 om respectievelijk de volgende of vorige zender te selecteren. De radio stopt bij de eerste zender die wordt gevonden. Eerst worden de sterkste zenders afgezocht in de stand «LO». Daarna wordt in de stand «DX» ook naar zwakkere zenders gezocht. Handmatig afstemmen Druk kort op de toets 5 of 6 om respectievelijk de vorige of volgende zender te selecteren. Als deze toets wordt vastgehouden, blijft de radio in de gekozen volgorde frequenties afzoeken. Het zoeken stopt zodra de toets wordt losgelaten.

45 Audio en telematica - 41 Handmatig opslaan van zenders Kies het gewenste station. Houd één van de voorkeuzetoetsen «1» t/m «6» langer dan één seconde ingedrukt. Het geluid valt weg en keert weer terug: de desbetreffende zender is nu opgeslagen. Automatisch opslaan van FMzenders (autostore) Schakel voor een beter luistercomfort de RDS-functie in. Houd de toets «BAND AST» meer dan één seconde ingedrukt. De autoradio slaat automatisch de 6 FM-zenders op. Deze zenders worden op de FMast-band opgeslagen. Als er minder dan 6 zenders worden gevonden, blijven de resterende geheugens ongewijzigd. Oproepen van opgeslagen zenders Telkens als een van de toetsen «1» t/m «6» wordt ingedrukt, wordt de desbetreffende zender geselecteerd. Er verschijnt een bovenliggend venster met een lijst van de opgeslagen zenders, waarbij is aangegeven welke zender is geselecteerd. Weergave van de beschikbare zenders Druk op de toets «LIST REFRESH» voor een lijst van de beschikbare zenders in het gebied waar u zich bevindt. Deze lijst bevat maximaal 30 zenders. Druk langer dan één seconde op de toets «LIST REFRESH» om de lijst tijdens uw reis bij te werken. Om naar een van de beschikbare zenders te luisteren: - druk op de toets «LIST REFRESH», - druk, als de lijst met beschikbare zenders wordt weergegeven, op een van de toetsen 5 of 6 om een zender te selecteren en bevestig door op de toets «OK» te drukken. Opmerking: Bij zenders die verkeersinformatie uitzenden verschijnt de aanduiding TA. Verkeersinformatie (TA) Druk op de toets «TA/ PTY» om deze functie in of uit te schakelen. Op het display verschijnt: - TA als deze functie is ingeschakeld. - TA (doorgestreept weergegeven) als deze functie wel ingeschakeld, maar niet beschikbaar is. Als deze functie is ingeschakeld, wordt de geluidsbron die op dat moment te horen is (radio, CD, CDwisselaar of externe geluidsbron) onderbroken om voorrang te verlenen aan de ontvangen verkeersinformatie. Druk op de toets «ESC» of «TA» om de verkeersinformatie te onderbreken en terug te keren naar de geluidsbron die voor de verkeersinformatie was ingeschakeld. Opmerking: Het volume van de verkeersinformatie is onafhankelijk van het normale volume van de radio. U kunt dit gedurende de verkeersinformatie instellen met de volumeknop of de stuurkolomschakelaar. De instelling wordt opgeslagen en gebruikt bij volgende berichten.

46 42 - Audio en telematica EON Dit systeem maakt koppelingen tussen zenders in hetzelfde gebied. Bij dit systeem is het mogelijk om automatisch naar andere zenders binnen het gebied over te schakelen die verkeersinformatie (TA) uitzenden. De EON-functie werkt alleen als de functie verkeersinformatie (TA) is ingeschakeld. Zoeken naar zenders met een bepaald programmatype (PTY) Met behulp van deze functie kan naar zenders die een speciieke, gecodeerde programmering (info, cultuur, sport, pop, weerbericht...) uitzenden, worden gezocht. Druk op de toets «TA/ PTY» om deze functie te gebruiken. Zoeken van een programmatype (PTY): - Druk op de toets «TA/ PTY». - Druk op één van de toetsen 5 of 6 om een lijst met de verschillende programmatypes weer te geven. Bevestig het geselecteerde programmatype vervolgens met de toets «OK». Na enige tijd zoeken op de FM-band wordt een lijst met zenders van het geselecteerde programmatype weergegeven. - Druk vervolgens op een van de toetsen 5 of 6 om een zender te selecteren en bevestig met de toets «OK». Selecteer in de lijst met beschikbare programmatypes «PTY deactiveren» om de PTY-functie uit te schakelen. Menu «RADIO» Druk op de toets «MENU» om naar het algemene menu te gaan en selecteer het menu «Audiofuncties» en vervolgens «Voorkeuze FMband» of druk, als de radiofunctie is ingeschakeld, op de toets «OK» om een van de volgende functies te selecteren: - Activeren/deactiveren volgen van RDS-zenders, - Activeren/deactiveren regionale functie (REG), - Activeren/deactiveren weergave radiotekst (RDTXT).

47 Audio en telematica - 43 RDS Gebruik van RDS-functie (Radio Data Systeem) op FM De RDS-functie biedt de mogelijkheid om naar een zender te luisteren, ongeacht de verschillende frequenties die voor deze zender gebruikt worden in de diverse regio s. Op het display wordt de naam van de geselecteerde zender weergegeven. Er kunnen door een onvolledige dekking van de zender of bij het rijden in heuvel- of bergachtige gebieden echter storingen in de ontvangst optreden. De radio zoekt steeds de sterkste zender die hetzelfde programma uitzendt. Druk om de functie in te schakelen op de toets «MENU», selecteer het menu «Audiofuncties» en vervolgens «Voorkeuze FM-band» of druk, als de radiofunctie is ingeschakeld, op de toets «OK». Het snelmenu «RADIO» verschijnt. Selecteer, afhankelijk van de toestand van de functie op het multifunctionele display «Volgen van RDS-zenders activeren» of «Volgen van RDS-zenders deactiveren». Op het multifunctionele display verschijnt: - RDS als deze functie is ingeschakeld. - RDS (doorgestreept weergegeven) als deze functie wel ingeschakeld, maar niet beschikbaar is. Regionale functie (REG) Op het display wordt de naam van de zender aangegeven. De radio zoekt steeds de sterkste zender die hetzelfde programma uitzendt. Tijdens het zoeken naar deze zender kunnen er kleine storingen in de ontvangst optreden. Druk om de functie in te schakelen op de toets «MENU», selecteer het menu «Audiofuncties» en vervolgens «Voorkeuze FM-band» of druk, als de radiofunctie is ingeschakeld, op de toets «OK». Het snelmenu «RADIO» verschijnt. Selecteer, afhankelijk van de toestand van de functie op het multifunctionele display «Regionale functie (REG) activeren» of «Regionale functie (REG) deactiveren». Op het multifunctionele display verschijnt: - REG als deze functie is ingeschakeld. - REG (doorgestreept weergegeven) als deze functie wel ingeschakeld, maar niet beschikbaar is.

48 44 - Audio en telematica CD-speler De CD-speler is in de autoradio geïntegreerd en biedt de mogelijkheid CD Text weer te geven. Bij het afspelen van CD s zonder deze functie wordt in plaats van de titel van de track en de uitvoerende artiest alleen het nummer van de track weergegeven. Deze functie werkt niet bij het afspelen van CD s in de CD-wisselaar. Selecteren van CD-speler Als de autoradio is ingeschakeld, zal de CD-speler zodra een CD in de CDspeler wordt gestoken met het etiket naar boven gericht, de CD automatisch afspelen. Als er al een CD in het apparaat zit, druk dan op de toets «SOURCE» om de CD-speler als geluidsbron te selecteren. Uitwerpen van een CD Druk op de toets om de CD uit de CDspeler te werpen. Selecteren van een nummer van de CD Druk op de toets 8 om de volgende track te selecteren. Druk op de toets 7 om terug te gaan naar het begin van de afgespeelde track of de vorige track. Het is ook mogelijk om direct een track te selecteren uit de tracklijst van de CD: - Druk op de toets «LIST REFRESH» om de lijst weer te geven, - Druk op de toets 5 of 6 om de track te selecteren, - Druk op de toets «OK» om de track af te spelen. Versneld afspelen Houd één van de toetsen 8 of 7 lang ingedrukt om de CD versneld vooruit of achteruit af te spelen. Het versneld afspelen stopt zodra de toets wordt losgelaten. Menu «CD» Druk op de toets «MENU» om naar het algemene menu te gaan en selecteer het menu «Audiofuncties» en vervolgens «Voorkeuze CD» of druk, als de CD-speler is geselecteerd, op de toets «OK» om een van de volgende functies te selecteren: - Activeren/deactiveren afspelen van het begin van elke track (SCAN), - Activeren/deactiveren in willekeurige volgorde afspelen van de tracks (RDM), - Activeren/deactiveren CD-informatie (CDTXT). Als een van de functies in het menu «CD» is geselecteerd, blijft deze actief als de CD-wisselaar is geselecteerd. Gebruik alleen CD s met een ronde vorm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD s kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-brander.

49 Audio en telematica - 45 CD-wisselaar Selecteren van CD-wisselaar Druk herhaaldelijk op de toets «SOURCE». Om de CD-wisselaar te kunnen selecteren, moet er minimaal 1 CD in de CDwisselaar zijn geplaatst. Selecteren van een CD Druk op een van de toetsen «1» t/m «5» van de CD-wisselaar om de desbetreffende CD te selecteren. Met de toetsen 5 en 6 kan respectievelijk de vorige of volgende CD in de CD-wisselaar worden geselecteerd. Bij het selecteren van een CD wordt in een bovenliggend venster op het display aangegeven hoeveel CD s zich in de CD-wisselaar bevinden: - «CD» als er één of meer CD s in de CD-wisselaar zijn geplaatst, - «Onleesbaar» als de CD is beschadigd of verkeerd in de speler is geplaatst, - een lege regel als er geen CD s in de CD-wisselaar zijn geplaatst. De functie CD Text werkt niet bij het afspelen van CD s in de CD-wisselaar. Selecteren van een track van een CD Druk op de toets 8 om de volgende track te selecteren. Druk op de toets 7 om terug te gaan naar het begin van de track die momenteel wordt afgespeeld of de vorige track. Versneld afspelen Houd één van de toetsen 8 of 7 geheel ingedrukt om de CD versneld vooruit of achteruit te spelen. Het versneld afspelen stopt zodra de toets wordt losgelaten. Gebruik alleen CD s met een ronde vorm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD s kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-brander. Menu «CD-WISSELAAR» Druk op de toets «MENU» om naar het algemene menu te gaan en selecteer het menu «Audiofuncties» en vervolgens «Voorkeuze CD» of druk, als de CD-wisselaar is geselecteerd, op de toets «OK» om een van de volgende functies te selecteren: - Activeren/deactiveren afspelen van het begin van elke track (SCAN), - Activeren/deactiveren herhalen CD s in CD-wisselaar (RPT), - Activeren/deactiveren in willekeurige volgorde afspelen van de tracks (RDM). Deze functies werken uitsluitend bij de op dat moment geselecteerde CD. Als een van de functies in het menu «CD-WISSELAAR» is geselecteerd, blijft deze actief als de CD-speler is geselecteerd.

50 46 - Audio en telematica CD-WISSELAAR Deze is in het midden van het dashboard onder de autoradio aangebracht en kan maximaal 5 CD's bevatten. Steek de CD's met de bedrukte zijde naar boven in het magazijn. Druk kort op één van de toetsen "1" t/m "5" om de desbetreffende CD af te spelen. Het afspelen begint automatisch. Druk langer dan twee seconden op één van de toetsen "1" t/m "5" om de desbetreffende CD uit te werpen. Gebruik uitsluitend CD's met een ronde vorm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-brander. Denk er aan als het dak is weggeklapt, de CD's uit de CD-wisselaar te halen (kans op diefstal).

51 Audio en telematica - 47 AUDIOSYSTEEM Presentatie Uw 307 CC is voorzien van een hii-systeem van het merk JBL, afgestemd op het interieur van de auto. Een multifunctionele versterker (1) van 240 Watt (achter de rugleuning van de achterbank) stuurt 10 topklasse luidsprekers afzonderlijk aan. Dit systeem zorgt voor een optimale weergave en verdeling van het geluid in de auto, zowel voorin als achterin, ongeacht of het dak in de stand coupé of in de stand cabriolet staat. De luidsprekers bevinden zich: - in het dashboard: twee Tweeters (2), geïntegreerd in twee Mediums (3) voor een betere weergave van het geluid voorin; - in de voorportieren: twee Woofers (4) voor de weergave van de bassen (lage tonen) voorin; - in de achterstijlen: twee Tweeters (5), geïntegreerd in twee Subwoofers (6) voor de weergave van de bassen, extreem lage tonen en middelhoge tonen voor het gehele interieur. U zult ongetwijfeld genieten van de helderheid en de diepte van de geluidsweergave in de auto. Instellen in de CD- en radiofunctie De basisfuncties zijn gelijk aan die van de autoradio. Er zijn geen extra instellingen nodig. Om echter volledig te kunnen genieten van het JBL hii-systeem, wordt geadviseerd om de AUDIOinstellingen (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middenstand te zetten, de muziekstijl "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de CD-functie in de stand "ON" te zetten en in de radiofunctie in de stand "OFF" te zetten.

52 48 - Audio en telematica BEDIENINGSPANEEL EN FUNCTIES RT3 De RT3 is een autoradio-/telefoon-/ GPS-systeem met een uitgangsvermogen van 4x35W en een CD-speler voorzien van: - een speciale aansluiting voor een CD-wisselaar, - 6 luidsprekers (2 tweeters, 2 woofers en 2 breedband luidsprekers), - een radio met de functies radio/cd-speler/cd-wisselaar/ boordcomputer/telefoon/ navigatiesysteem, - een tuner met de mogelijkheid 18 FM-zenders (3 banden) en 6 AM-zenders op te slaan. - digitale verwerking van het geluid door de DSP (Digital Sound Processor). Diefstalbeveiliging De autoradio is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in uw auto functioneert. Raadpleeg uw PEUGEOTservicepunt om het systeem te laten conigureren als u het systeem in een andere auto wilt installeren. De diefstalbeveiliging is volledig automatisch en behoeft daarom niet te worden ingeschakeld of ingesteld. CD-speler Leest de CD direct digitaal af. Als de desbetreffende functie is ingeschakeld, kan de CD-speler worden onderbroken door verkeersinformatie (TA) of de telefoon. Radio De radio is voorzien van de functies RDS, REG, EON, TA en PTY. Met Radio Text-functie. CD-wisselaar voor 5 CD's Met de functies willekeurig afspelen en introscan. Als de desbetreffende functie is ingeschakeld, kan de CD-wisselaar worden onderbroken door verkeersinformatie (TA) of de telefoon.

53 Audio en telematica - 49 Bedieningspaneel Toetsenbord (2) TEL (groen): opnemen van een binnenkomend gesprek. LEEUW: toegang tot het dienstenmenu van PEUGEOT. TEL (rood): ophangen. Noodoproep. Knop (A) AAN/UIT en volumeregeling. Knop (B) CD uitwerpen. Toetsenbord (1) SOURCE: wijzigen geluidsbron: radio, CD en CD-wisselaar. AUDIO: toegang tot de audio-instellingen muziekstijl, bassen, hoge tonen, loudness, geluidsverdeling voor/achter, geluidsverdeling links/ rechts en automatische volumeregeling. LIST: weergave en bijwerken van een lijst met beschikbare zenders of tracks van de CD. TA/PTY: inschakelen/uitschakelen van de functie TA (voorrang aan verkeersinformatie) - toegang tot de PTY-functie (zoeken naar zenders met een speciieke programmering, indien deze door de zender is gecodeerd). BAND AST: selecteren van het golfbereik FM1, FM2, FMast (functie Autostore) en AM. Toetsenbord (3) (alfanumeriek toetsenbord) Opslaan van een zender. Selecteren van een voorkeuzezender of een CD in de CD-wisselaar. Toetsenbord telefoon - toetsenbord voor het invoeren van omschrijvingen. Toetsenbord (4) MODE: wijzigen permanent weergegeven functie (autoradio, navigatie,...). MENU: weergave van het algemene menu. ESC (Escape): annuleren van de bewerking. DARK: 1 keer indrukken: display onder de menubalk zwart maken - 2 keer indrukken: display volledig uitschakelen - 3 keer indrukken: terugkeren naar de normale weergave. Toetsenbord (5) Navigatiepaneel. Opening voor SIM-kaart (niet bij de auto geleverd).

54 50 - Audio en telematica Navigatiepaneel Stuurkolomschakelaars autoradio Indrukken om te bevestigen 5. Wijzigen geluidsbron, opnemen/ ophangen, bevestigen geselecteerde functie Langer dan 2 s indrukken: toegang tot de weergave van de telefoonfunctie Het navigatiepaneel bevindt zich op het bedieningspaneel van de autoradio/telefoon GPS RT3. Met dit paneel kunnen functies, bedieningen en parameters worden geselecteerd en bevestigd. Het paneel bevat: - de pijltoetsen 5 omhoog, 6 omlaag, naar links 7 en naar rechts 8, waarmee de cursor op het display kan worden verplaatst, - de toets in het midden, waarmee de cursor op het display kan worden verplaatst en kan worden bevestigd. Als een functie is geselecteerd, maar nog niet is bevestigd, kan dit ongedaan worden gemaakt door op de toets "ESC" (escape) te drukken of door enkele seconden te wachten, waarna dit automatisch gebeurt. De toetsen op het bedieningspaneel worden op de volgende bladzijden beschreven. Met behulp van de stuurkolomschakelaar kunnen snel en eenvoudig de meeste functies die ook beschikbaar zijn op het bedieningspaneel van de autoradio, worden bediend. Regeling van het geluidsvolume 1. Indrukken achterzijde: volume verhogen 2. Indrukken achterzijde: volume verlagen 1+2. Gelijktijdig indrukken: geluid onderbreken/herstellen Zoeken/selecteren door indrukken 3. Hogere frequentie radio - CDspeler/-wisselaar: volgende 4. Lagere frequentie radio - CDspeler/-wisselaar: vorige Selecteren van zenders/cd uit de CD-wisselaar (draaien) 6. Volgende opgeslagen zender - volgende CD - volgende scherm - inzoomen 7. Vorige opgeslagen zender - vorige CD - vorige scherm - uitzoomen

55 50 - Audio en telematica Navigatiepaneel Stuurkolomschakelaars autoradio Indrukken om te bevestigen 5. Wijzigen geluidsbron, opnemen/ ophangen, bevestigen geselecteerde functie Langer dan 2 s indrukken: toegang tot de weergave van de telefoonfunctie Het navigatiepaneel bevindt zich op het bedieningspaneel van de autoradio/telefoon GPS RT3. Met dit paneel kunnen functies, bedieningen en parameters worden geselecteerd en bevestigd. Het paneel bevat: - de pijltoetsen 5 omhoog, 6 omlaag, naar links 7 en naar rechts 8, waarmee de cursor op het display kan worden verplaatst, - de toets in het midden, waarmee de cursor op het display kan worden verplaatst en kan worden bevestigd. Als een functie is geselecteerd, maar nog niet is bevestigd, kan dit ongedaan worden gemaakt door op de toets "ESC" (escape) te drukken of door enkele seconden te wachten, waarna dit automatisch gebeurt. De toetsen op het bedieningspaneel worden op de volgende bladzijden beschreven. Met behulp van de stuurkolomschakelaar kunnen snel en eenvoudig de meeste functies die ook beschikbaar zijn op het bedieningspaneel van de autoradio, worden bediend. Regeling van het geluidsvolume 1. Indrukken achterzijde: volume verhogen 2. Indrukken achterzijde: volume verlagen 1+2. Gelijktijdig indrukken: geluid onderbreken/herstellen Zoeken/selecteren door indrukken 3. Hogere frequentie radio - CDspeler/-wisselaar: volgende 4. Lagere frequentie radio - CDspeler/-wisselaar: vorige Selecteren van zenders/cd uit de CD-wisselaar (draaien) 6. Volgende opgeslagen zender - volgende CD - volgende scherm - inzoomen 7. Vorige opgeslagen zender - vorige CD - vorige scherm - uitzoomen

56 Audio en telematica - 53 Algemene functies AAN/UIT Druk op de knop om het radiogedeelte van de autoradio/telefoon GPS RT3 in of uit te schakelen. De autoradio/telefoon GPS RT3 kan, onder normale gebruiksomstandigheden en als de laadtoestand van de accu voldoende is, gedurende 30 minuten werken zonder dat het contact aanstaat. Als het contact is afgezet, kan de autoradio/telefoon weer worden ingeschakeld door op de toets «TEL» (groen) te drukken of door een CD in de speler te plaatsen. Audio-instellingen Druk herhaaldelijk op de toets «AUDIO» voor toegang tot de vensters voor instelling van de Muziekstijl, Bassen, de Hoge tonen, de Loudness, de geluidsverdeling voor/achter (Fader), de geluidsverdeling links/rechts (Balans) en de automatische volumeregeling. Deze functie wordt weer uitgeschakeld door op de toets «ESC» te drukken of wordt na enkele seconden automatisch weer uitgeschakeld als er geen instellingen gewijzigd worden. De instellingen voor de bassen, hoge tonen en loudness zijn gekoppeld aan de op dat moment ingeschakelde geluidsbron. Zo kan de toonhoogte voor de radio, CD of CD-wisselaar verschillend worden ingesteld. Bassen Stel, als het venster «Bassen» wordt weergegeven, de bassen in met het navigatiepaneel. - «-9»: minimum instelling bassen, - in het midden: normale stand, - «+9»: maximum instelling bassen. Toonregeling Stel, als het venster «Hoge tonen» wordt weergegeven, de hoge tonen in met het navigatiepaneel. - «-9» minimum instelling hoge tonen, - «0» normale stand, - «+9» maximum instelling hoge tonen. Regeling van het volume Draai aan de knop om het volume van de autoradio/telefoon te verhogen of te verlagen. De regeling van het volume is gekoppeld aan de op dat moment ingeschakelde geluidsbron. Het volume kan afzonderlijk voor de radio, CD-speler, CD-wisselaar, telefoon en spraaksynthese geregeld worden. Muziekstijl Met behulp van deze functie kan een van de volgende muziekstijlen geselecteerd worden: «Geen», «Klassiek», «Jazz-Blues», «Pop- Rock», «Techno» of «Vocaal». Selecteer de geluidsweergave met het navigatiepaneel. Door een muziekstijl te selecteren worden automatisch de bassen en hoge tonen ingesteld. Door «Geen» te selecteren is het mogelijk zelf de onderstaande audioinstellingen uit te voeren. Loudness-functie Met de loudness-functie kunnen de bassen en hoge tonen bij een gering volume automatisch versterkt worden. Gebruik het navigatiepaneel om de functie in- of uit te schakelen.

57 54 - Audio en telematica Geluidsverdeling links/rechts Stel, als het venster «Balans Li-Re» wordt weergegeven, de balans in met het navigatiepaneel: - rechtsom om het volume rechts te verhogen. - linksom om het volume links te verhogen. Geluidsverdeling achter/voor Stel, als het venster «Balans V-A» wordt weergegeven, de geluidsverdeling voor/achter in met het navigatiepaneel: - rechtsom om het volume vóór te verhogen. - linksom om het volume achter te verhogen. Automatische volumeregeling Met deze functie wordt het volume automatisch aangepast aan het geluidsniveau ten gevolge van de snelheid van de auto. Schakel deze functie in of uit met het navigatiepaneel. Radiofunctie Opmerkingen over de radioontvangst De kwaliteit van de radio-ontvangst is afhankelijk van de omgeving, de opbouw van de radiosignalen en de wijze van verzenden. De ontvangst van AM- (middengolf) en FM-zenders (frequentiemodulatie) kan door diverse oorzaken worden gestoord. Dit ligt niet aan de kwaliteit van het apparaat. Bij AM-zenders kunnen er storingen optreden als er onder hoogspanningskabels, in tunnels of onder viaducten wordt gereden. Bij FM-zenders kunnen de afstand van de zender, de relectie van het signaal door grote obstakels (bergen, gebouwen, enz.) en het zenderbereik oorzaak zijn van een mindere ontvangst. Selecteren van de radio Druk herhaaldelijk op de toets «SOURCE». Selecteren van het golfbereik Druk achtereenvolgens kort op de toets «BAND AST» om de gollengte FM1, FM2, FMast of AM te kiezen. Automatisch afstemmen Druk kort op één van de toetsen 7 of 8 om respectievelijk de vorige of volgende zender te selecteren. Het zoeken stopt bij de eerste zender die wordt gevonden. Als de functie verkeersinformatie TA is ingeschakeld, wordt alleen afgestemd op de sterkste zenders die verkeersinformatie uitzenden. Eerst worden de sterkste zenders afgezocht in de stand «LO». Daarna wordt in de stand «DX» ook naar zwakkere zenders gezocht. Druk twee keer op de toets 7 of 8 om direct in de stand «DX» op de zwakkere zenders af te kunnen stemmen.

58 54 - Audio en telematica Geluidsverdeling links/rechts Stel, als het venster «Balans Li-Re» wordt weergegeven, de balans in met het navigatiepaneel: - rechtsom om het volume rechts te verhogen. - linksom om het volume links te verhogen. Geluidsverdeling achter/voor Stel, als het venster «Balans V-A» wordt weergegeven, de geluidsverdeling voor/achter in met het navigatiepaneel: - rechtsom om het volume vóór te verhogen. - linksom om het volume achter te verhogen. Automatische volumeregeling Met deze functie wordt het volume automatisch aangepast aan het geluidsniveau ten gevolge van de snelheid van de auto. Schakel deze functie in of uit met het navigatiepaneel. Radiofunctie Opmerkingen over de radioontvangst De kwaliteit van de radio-ontvangst is afhankelijk van de omgeving, de opbouw van de radiosignalen en de wijze van verzenden. De ontvangst van AM- (middengolf) en FM-zenders (frequentiemodulatie) kan door diverse oorzaken worden gestoord. Dit ligt niet aan de kwaliteit van het apparaat. Bij AM-zenders kunnen er storingen optreden als er onder hoogspanningskabels, in tunnels of onder viaducten wordt gereden. Bij FM-zenders kunnen de afstand van de zender, de relectie van het signaal door grote obstakels (bergen, gebouwen, enz.) en het zenderbereik oorzaak zijn van een mindere ontvangst. Selecteren van de radio Druk herhaaldelijk op de toets «SOURCE». Selecteren van het golfbereik Druk achtereenvolgens kort op de toets «BAND AST» om de gollengte FM1, FM2, FMast of AM te kiezen. Automatisch afstemmen Druk kort op één van de toetsen 7 of 8 om respectievelijk de vorige of volgende zender te selecteren. Het zoeken stopt bij de eerste zender die wordt gevonden. Als de functie verkeersinformatie TA is ingeschakeld, wordt alleen afgestemd op de sterkste zenders die verkeersinformatie uitzenden. Eerst worden de sterkste zenders afgezocht in de stand «LO». Daarna wordt in de stand «DX» ook naar zwakkere zenders gezocht. Druk twee keer op de toets 7 of 8 om direct in de stand «DX» op de zwakkere zenders af te kunnen stemmen.

59 Audio en telematica - 55 Handmatig afstemmen Druk kort op de toets 5 of 6 om respectievelijk de vorige of volgende zender te selecteren. Als deze toets wordt vastgehouden, blijft de radio in de gekozen volgorde frequenties afzoeken. Het zoeken stopt zodra de toets wordt losgelaten. Handmatig opslaan van zenders Kies het gewenste station. Houd één van de voorkeuzetoetsen «1» t/m «6» langer dan twee seconden ingedrukt. Het geluid valt weg en keert weer terug: de desbetreffende zender is nu opgeslagen. Automatisch opslaan van FMzenders (autostore) Houd de toets «BAND AST» langer dan twee seconden ingedrukt. De autoradio/telefoon slaat automatisch de 6 sterkste FMzenders op. Deze zenders worden op de FMast-band opgeslagen. Als er minder dan 6 zenders worden gevonden, blijven de resterende geheugens ongewijzigd. Oproepen van opgeslagen zenders Binnen elk golfbereik wordt, telkens als een van de toetsen «1» t/m «6» kort wordt ingedrukt, de desbetreffende zender geselecteerd. Weergave van de beschikbare zenders Druk op de toets «LIST» voor een lijst van de beschikbare zenders in het gebied waar u zich bevindt. Deze lijst bevat maximaal 30 zenders. Druk langer dan twee seconden op de toets «LIST» om de lijst tijdens uw reis bij te werken. Opmerking: Bij zenders die verkeersinformatie uitzenden verschijnt de aanduiding TA. Voorrang voor verkeersinformatie (TA) Druk op de toets «TA/ PTY» om deze functie in of uit te schakelen. Op het display verschijnt: - TA als deze functie is ingeschakeld. - TA (doorgestreept of grijs weergegeven) als deze functie wel ingeschakeld, maar niet beschikbaar is. Als deze functie is ingeschakeld, wordt de geluidsbron die op dat moment te horen is (radio, CD of CDwisselaar) onderbroken om voorrang te verlenen aan de ontvangen verkeersinformatie. Druk op de toets «TA/PTY» om de verkeersinformatie te onderbreken en terug te keren naar de geluidsbron die voor de verkeersinformatie was ingeschakeld. Het volume van de verkeersinformatie is onafhankelijk van het normale volume van de radio. U kunt dit instellen met de volumeknop of de stuurkolomschakelaar. De instelling wordt opgeslagen en gebruikt bij volgende berichten.

60 56 - Audio en telematica Zoeken naar zenders met een bepaald programmatype (PTY) Met behulp van deze functie kan naar zenders die een speciieke, gecodeerde programmering (info, cultuur, sport, pop, weerbericht...) uitzenden, worden gezocht. Druk, als FM is geselecteerd, langer dan twee seconden op de toets «TA/PTY» om deze functie te gebruiken. Zoeken van een PTY-programmering (als de functie is geactiveerd): - Draai aan de knop van het navigatiepaneel om een lijst met de verschillende programmatypes weer te geven en bevestig vervolgens het geselecteerde programmatype. - Druk op een van de toetsen 7 of 8 om het systeem automatisch te laten zoeken naar de eerstvolgende zender die dit programmatype uitzendt (indien er geen geschikte zender wordt gevonden, wordt de functie PTY uitgeschakeld). Vervolgens wordt afgestemd op de eerste zender die het desbetreffende programmatype uitzendt. In de stand PTY kunnen de verschillende programmatypes worden opgeslagen. Houd daarvoor de toetsen «1» t/m «6» langer dan twee seconden ingedrukt. Een bepaalde programmering kan nu worden opgeroepen door de desbetreffende toets kort in te drukken. EON Dit systeem maakt koppelingen tussen zenders in hetzelfde gebied. Bij dit systeem is het mogelijk om automatisch naar andere zenders binnen het gebied over te schakelen die verkeersinformatie of een speciiek programmatype uitzenden. De EON-functie werkt alleen als de functie TA of PTY is ingeschakeld. Menu «RADIO» Als op de draaiknop wordt gedrukt als de radiofunctie is geselecteerd, zijn de volgende functies beschikbaar: - Invoeren van een frequentie, - Inschakelen/uitschakelen volgen van RDS-frequentie, - Inschakelen/uitschakelen regionale functie REG, - Radiotekst weergeven om, als de aanduiding «RT» permanent wordt weergegeven, de door de geselecteerde zender uitgezonden informatie weer te geven. Menu «Audiofuncties» Selecteer vanuit het algemene menu het menu «Audiofuncties» voor: - het inschakelen/ uitschakelen volgen van RDS-frequentie, - het inschakelen/uitschakelen regionale functie REG, - het weergeven van verkeersinformatie TMC.

61 Audio en telematica - 57 RDS Gebruik van RDS-functie (Radio Data System) op FM De RDS-functie biedt de mogelijkheid om naar een zender te luisteren, ongeacht de verschillende frequenties die voor deze zender gebruikt worden in de diverse regio s. Op het display wordt de naam van de geselecteerde zender weergegeven. Er kunnen door een onvolledige dekking van de zender of bij het rijden in heuvel- of bergachtige gebieden echter storingen in de ontvangst optreden. De autoradio/telefoon zoekt steeds de sterkste zender die hetzelfde programma uitzendt. Druk, als de radiofunctie is ingeschakeld, op de draaiknop. Het snelmenu «RADIO» verschijnt. Activeer of deactiveer het volgen van RDS-zenders. Op het multifunctionele display verschijnt: - RDS als deze functie is ingeschakeld. - RDS (doorgestreept of grijs weergegeven) als deze functie wel ingeschakeld, maar niet beschikbaar is. Regionale functie (REG) Sommige gekoppelde zenders zenden op bepaalde tijdstippen op dezelfde frequentie verschillende, regionale programma s uit. Met deze functie kan een regionaal programma worden beluisterd. Druk, als de radiofunctie is ingeschakeld, op de draaiknop. Het snelmenu «RA- DIO» verschijnt. Activeer of deactiveer de regionale functie. Op het multifunctionele display verschijnt: - REG als deze functie is ingeschakeld. - REG (doorgestreept of grijs weergegeven) als deze functie wel ingeschakeld, maar niet beschikbaar is.

62 58 - Audio en telematica CD-speler Selecteren van CD-speler Zodra een CD in de CD-speler wordt gestoken met de bedrukte zijde naar boven gericht, zal de CD-speler de CD automatisch afspelen. Als er al een CD in het apparaat zit, druk dan op de toets «SOURCE» om de CD-speler te selecteren. Opmerking: bij gebruik van het navigatiesysteem moet de navigatie- CD-ROM in de speler van de autoradio/telefoon RT3 zijn geplaatst. Als u een audio CD wilt beluisteren, gebruik dan de CD-wisselaar. Uitwerpen van een CD Druk op de toets om de CD uit de CDspeler te werpen. Selecteren van een track van de CD Druk op de toets 8 om de volgende track te selecteren. Druk op de toets 7 om terug te gaan naar het begin van de afgespeelde track of de vorige track. Het is ook mogelijk om direct een track te selecteren uit de tracklijst van de CD: - Druk op de toets «LIST» om de lijst weer te geven, - Druk op de toets 5 of 6 om de track te selecteren, - Druk op de draaiknop om de track af te spelen. Versneld afspelen Houd één van de toetsen 7 of 8 ingedrukt om de CD versneld achteruit of vooruit af te spelen. Het versneld afspelen stopt zodra de toets wordt losgelaten. Menu «CD» Als de CD-speler is geselecteerd en op de draaiknop wordt gedrukt, biedt dit toegang tot de volgende functies: - willekeurig afspelen met «Random activeren», - afspelen van het begin van elke track met «Introscan activeren», - programmeren van tracks met «Tracks programmeren». - weergeven van de tracks va de CD met «Tracklist». Gebruik alleen CD s met een ronde vorm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD s kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-brander.

63 Audio en telematica - 59 CD-wisselaar Selecteren van de CD-wisselaar Druk herhaaldelijk op de toets «SOURCE». Selecteren van een CD Druk op een van de toetsen «1» t/m «5» van de CD-wisselaar om de desbetreffende CD te selecteren. Met de toetsen 5 en 6 kan respectievelijk de vorige of volgende CD in de CD-wisselaar worden geselecteerd. Selecteren van een track van een CD Druk op de toets 8 om de volgende track te selecteren. Druk op de toets 7 om terug te gaan naar het begin van de track die momenteel wordt afgespeeld of de vorige track. Het is ook mogelijk om direct een track te selecteren uit de tracklijst van de CD: - Druk op de toets «LIST» om de lijst weer te geven, - Druk op de toets 5 of 6 om de track te selecteren, - Druk op de draaiknop om de track af te spelen. Versneld afspelen Houd één van de toetsen 7 of 8 ingedrukt om de CD versneld achteruit of vooruit af te spelen. Het versneld afspelen stopt zodra de toets wordt losgelaten. Menu «CD-WISSELAAR» Als de CD-wisselaar is geselecteerd en op de draaiknop wordt gedrukt, biedt dit toegang tot de volgende functies: - willekeurig afspelen met «Random activeren», - afspelen van het begin van elke track met «Introscan activeren», - herhalen van de CD met «Herhalen activeren». - weergeven van de tracks van de CD met «Tracklist». Deze functies werken uitsluitend bij de op dat moment geselecteerde CD. Gebruik alleen CD s met een ronde vorm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD s kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-brander.

64 60 - Audio en telematica TELEFOON RT3 Deze functie wordt verzorgd door een 2-bands GSM-telefoon (900 en MHz) die is geïntegreerd in de autoradio/telefoon/gps RT3. Het systeem is voorzien van een «handsfree»-functie, bestaande uit een microfoon in de voorste plafonnier, luidsprekers van de autoradio, een schakelaar aan de stuurkolom en de gesproken commando s waarmee de meeste functies kunnen worden bediend (de toetsen op het bedieningspaneel van de autoradio/ telefoon geven toegang tot alle functies). De belangrijkste mobiele-telefoonfuncties en de registers worden weergegeven op het multifunctionele display. De telefoonfunctie is altijd ingeschakeld, onafhankelijk van de stand van het contact, zelfs na dertig minuten wanneer de melding dat de ecomode wordt ingeschakeld op het multifunctionele display verschijnt. Na het afzetten van het contact kan de autoradio/telefoon weer worden ingeschakeld door op de toets «TEL» (groen) te drukken of door een CD in de speler te plaatsen. Gebruik van de menu s Druk op de toets «MENU» om het algemene menu weer te geven. Selecteer de functie «Telematica» en bevestig vervolgens «Telefoonfuncties» om toegang te krijgen tot de belangrijkste functies van de telefoon en vervolgens tot het submenu van de gewenste functie. Dit menu biedt toegang tot de volgende functies: - Netwerk: hiermee kunt u naar een netwerk zoeken en worden de beschikbare netwerken weergegeven. - Duur gesprekken: hiermee wordt de totale tijd van de gesprekken weergegeven en kan de nulstelling hiervan worden uitgevoerd. - Beveiliging: hiermee kunt u uw PINcode instellen of wijzigen en kunt u de opgeslagen (SMS-)berichten wissen. - Telefoonopties: hiermee kunt u instellen of uw telefoonnummer wel of niet wordt weergegeven op de telefoon van uw gesprekspartner, kunt u het automatisch opnemen na X keer overgaan instellen, kunt u beltonen kiezen en het doorschakelnummer invoeren. Om veiligheidsredenen dienen handelingen door de bestuurder uitsluitend bij stilstand plaats te vinden.

65 Audio en telematica - 61 In elk menu: Verplaats de cursor door op de toetsen 5 of 6 te drukken of kies een functie door aan het navigatiepaneel te draaien en dit in te drukken om te bevestigen. Annuleer een functie met de toets «ESC». Gebruik van het alfanumerieke toetsenbord Druk herhaaldelijk op een toets om het gewenste teken in te voeren. Combinatie [1] 1 of spatie Toetsen/tekens [2] 2 of A B C 2 of a b c 2 [3] 3 of D E F 3 of d e f 3 [4] 4 of G H I 4 of g h i 4 [5] 5 of J K L 5 of j k l 5 [6] 6 of M N O 6 of m n o 6 [7] 7 of P Q R S 7 of p q r s 7 [8] 8 of T U V 8 of t u v 8 [9] 9 of W X Y Z 9 of w x y z 9 [0] 0 of + (lang indrukken) [#] # of bevestigen [*] * of wissen laatst ingevoerde teken (lang indrukken) Installeren van de SIM-kaart (niet bij de auto geleverd) Open de lade door de ronde opening erboven in te drukken met een potloodpunt. Steek uw SIM-kaart (verkrijgbaar bij een aanbieder van mobiele telefonie), op de aangegeven manier in de houder en steek de houder in het toestel. Opmerking: Verwijder of plaats de SIM-kaart pas nadat de autoradio/ telefoon/gps RT3 is uitgeschakeld. Let erop de SIM-kaart niet te beschadigen.

66 62 - Audio en telematica Invoeren van de PIN-code Na het afzetten van het contact moet de PIN-code opnieuw worden ingevoerd, behalve als de PIN-code is opgeslagen of als de functie «Bescherming met PIN-code» is uitgeschakeld. Voer uw PIN-code in met behulp van het alfanumerieke toetsenbord en bevestig door op de draaiknop G of op de toets # te drukken om toegang te krijgen tot het netwerk. De verbinding met het netwerk wordt bevestigd door een pictogram op het multifunctionele display. Wanneer u achtereenvolgens driemaal de onjuiste PIN-code invoert, wordt uw SIM-kaart geblokkeerd. Om deze te deblokkeren moet de PUK-code worden ingevoerd. De PUK-code is verkrijgbaar bij de leverancier van uw SIM-kaart (na het tienmaal onjuist invoeren van de PUK-code is de SIM-kaart deinitief onbruikbaar). Uitschakelen van het verzoek om PIN-code in te voeren Selecteer in het menu «Telefoonfuncties», «Beveiliging», vervolgens «Invoeren van PIN-code» en bevestig de functie «Deactiveren». Let op: Zorg ervoor dat u de SIMkaart niet verliest; de vinder kan er vanwege het ontbreken van de beveiliging onbeperkt gebruik van maken. Weergave telefoonfunctie Geen verbinding Op het display verschijnen de melding van de aanwezigheid van nieuwe voice mail- of SMS-berichten, de totale gesprekstijd sinds de laatste nulstelling en de toestand van de telefoon. Verbinding Op het display verschijnen de verstreken tijd sinds het begin van het gesprek, het telefoonnummer* of de naam van uw gesprekspartner (wanneer deze is opgeslagen in de index) en de toestand van de telefoon. * Indien de optie en dienst beschikbaar zijn.

67 Audio en telematica - 63 Bellen Druk op de toets om het snelmenu van de telefoon weer te geven. Door het uiteinde van de stuurkolomschakelaar langer dan 2 seconden in te drukken wordt een snelmenu opgeroepen van de functies «Index», «Lijst gesprekken» en «Voic ». Invoeren van een nummer Selecteer de functie «Nummer kiezen» en voer het nummer van uw gesprekspartner met het toetsenbord in. Druk op de toets «Opnemen» om te bellen. Bellen vanuit een index Selecteer de functie «Index» om toegang te verkrijgen tot alle opgeslagen telefoonnummers of «Gesprekkenlijst» om de lijst met telefoonnummers van de laatste twintig inkomende gesprekken (indien de optie voor weergave van het actieve telefoonnummer beschikbaar is) of uitgaande gesprekken weer te geven. Er zijn twee indexen: de index van de autoradio/telefoon/gps RT3 en die van de SIM-kaart. Plaats de SIM-kaart en voer uw PIN-code in om de index van de SIM-kaart weer te geven. Gesprek beantwoorden U kunt een inkomend gesprek, waarbij een beltoon is te horen, beantwoorden door op de toets «opnemen» of op het uiteinde van de stuurkolomschakelaar te drukken. U kunt het gesprek weigeren door op de toets «ophangen» te drukken of door de knop «NEE» op het scherm «Beantwoorden?» te selecteren en te bevestigen. U kunt een geaccepteerd gesprek beëindigen door op de toets «ophangen» te drukken. Als u het gesprek weigert, wordt er doorgeschakeld naar de voic of een doorschakelnummer. U kunt deze functie in- of uitschakelen door langer dan 2 seconden op de toets «ophangen» te drukken. SMS-berichten SMS-berichten lezen Als het piepsignaal te horen is (als de optie beltoon voor SMS-berichten is ingeschakeld) en een bovenliggend scherm met de melding «Wilt u het nieuwe SMS-bericht lezen?» verschijnt, kunt u het SMS-bericht lezen door «JA» te selecteren en te bevestigen of kunt u het lezen van het bericht uitstellen door «NEE» te selecteren en te bevestigen, door op de toets «ESC» te drukken of door te wachten tot de melding is verdwenen. Opmerking: U kunt de opgeslagen oude SMS-berichten en nieuwe berichten, waarvan u het lezen hebt uitgesteld, lezen door op de toets «MENU» te drukken, de functie «Telematica» en vervolgens «SMS-berichten» te selecteren. Bevestig vervolgens «Ontvangen SMS-berichten lezen» door op de draaiknop te drukken, verplaats de cursor door de lijst door aan de draaiknop te draaien en druk op deze knop om het gewenste SMS-bericht te lezen (als de spraaksynthese is geactiveerd).

68 64 - Audio en telematica SMS-bericht verzenden Controleer vóór het schrijven van het eerste bericht of het nummer van het berichtencentrum goed is opgeslagen in het submenu «Nr van server». Als dit niet het geval is, worden alle berichten die geschreven zijn voordat het nummer werd opgeslagen, niet verzonden. Bevestig in het menu «SMSberichten» de functie «SMS-bericht opstellen». Voer uw bericht in met behulp van het alfanumerieke toetsenbord en bevestig het bericht met de toets «OK» om het bericht te bewaren of selecteer de knop «Verzenden» om het bericht te verzenden. U kunt na het selecteren van de knop «Verzenden» het nummer van de ontvanger invoeren of een nummer selecteren uit het telefoonboek of de gesprekkenlijst en het bericht verzenden. Menu «Duur gesprekken» Selecteer de functie «Duur gesprekken» in het menu «Telefoonfuncties» om de totale tijd van de uitgevoerde gesprekken weer te geven. De duur van elk gesprek wordt opgeteld bij de totale gesprekstijd sinds de laatste nulstelling met de knop «Nulstelling». Menu «Telefoonopties» De functie «Telefoonopties» in het menu «Telefoonfuncties» biedt toegang tot de volgende functies: «Instellingen voor telefoneren». Hiermee kunt u de functies «Weergave van mijn nummer» en «Automatisch opnemen na «X» keer overgaan» in- en uitschakelen, «Opties beltonen». Hiermee kunt u het volume van de beltoon voor inkomende telefoongesprekken aanpassen, het piepsignaal voor de ontvangst van SMS-berichten inschakelen en één van de vijf aangeboden beltonen kiezen. «Doorschakelnummer/voic ». Hier kunt u het gekozen doorschakelnummer invoeren, anders wordt het gesprek doorgeleid naar de voic . Diensten* Druk op de toets om het menu «Diensten» weer te geven en selecteer één van de volgende diensten: «Customer Contact Center» voor een directe verbinding met het Customer Contact Center van PEUGEOT en de bijbehorende diensten (deze verbinding wordt verbroken op het moment dat een noodoproep of een oproep voor assistentie is geplaatst). «PEUGEOT Assistance» voor een directe verbinding met de alarmcentrale van PEUGEOT Assistance en u wordt snel weer op weg geholpen (u kunt wanneer u per ongeluk op deze toets heeft gedrukt dit binnen 6 seconden ongedaan maken). U kunt tijdens de verbinding met Peugeot Assistance behalve een noodoproep geen andere verbindingen tot stand brengen. In het geval voor uw auto een speciiek PEUGEOT-contract van kracht is, wordt het gesprek automatisch gelokaliseerd. Er verschijnt dan een sterretje in de omschrijving op het multifunctionele display. «Diensten gebruiker» voor toegang tot een lijst met speciieke diensten van uw mobiele-telefonie-aanbieder (bijv.: klantenservice, kostenoverzicht, nieuws, beursberichten, weer, reizen, spelletjes, enz.), indien deze diensten beschikbaar zijn. * Indien de optie en dienst beschikbaar zijn.

69 Audio en telematica - 65 Noodoproep* Druk in een noodgeval lang op de toets «SOS» tot een geluidssignaal te horen is en een venster voor het bevestigen/ annuleren van de oproep (annuleren binnen 6 seconden) verschijnt of voer direct het nummer 112 in. Voer een noodoproep uit in het geval u betrokken bent in een situatie waarbij sprake is van ernstig (lichamelijk) gevaar voor de betrokkenen (bijv. wanneer u getuige of slachtoffer bent van een ongeval met gewonden, een overval,...). Om een noodoproep te kunnen verzenden, moet de autoradio/telefoon een mobiel netwerk detecteren en dient de SIM-kaart in het toestel te zijn geïnstalleerd. Als voor uw auto geen speciiek PEUGEOT-contract van kracht is, dan is de toets «SOS» zo ingesteld dat hij een noodoproep verzendt naar een uniek nummer dat via het wereldwijde GSM-netwerk speciaal bereikbaar is voor noodoproepen. Als voor uw auto een speciiek PEUGEOT-contract van kracht is, wordt uw oproep gelokaliseerd en wordt u in verbinding gesteld met een medewerker van de alarmcentrale van PEUGEOT. Raadpleeg de algemene voorwaarden van het desbetreffende contract voor meer informatie. «PEUGEOT Assistance»/ Noodoproep Op de voorkant van de autoradio/ telefoon/gps RT3 gaat een groene diode knipperen op het moment dat u een noodoproep heeft gedaan of «PEUGEOT Assistance» heeft opgeroepen. Wanneer de oproep in behandeling wordt genomen door de betreffende hulpdienst gaat de diode permanent branden. Tijdens de verbinding is het niet mogelijk om te bellen, inkomende gesprekken te beantwoorden of sms-berichten te versturen of te ontvangen; inkomende gesprekken worden doorverbonden met uw voic . Index Algemeen De «Index» kan 400 kaarten bevatten en is onderverdeeld in 4 onafhankelijke rubrieken («User1», «User2», «User3» en «User4»). Met behulp van het telefoonboek kunnen kaarten worden beheerd, kan getelefoneerd worden met behulp van de SIM-kaart en kan een navigatie naar een bepaald adres worden opgestart. * Indien de optie en dienst beschikbaar zijn. Hoofdmenu Selecteer in het algemene menu de functie «index» om in het hoofdmenu «Index» te komen en selecteer één van de volgende functies: «Bellen» om naar een opgeslagen nummer te telefoneren. «Opstarten navigatie naar» om een navigatie naar een in het geheugen opgeslagen plaats op te starten. «Beheer indexkaarten» om kaarten aan de index toe te voegen, kaarten te verwijderen, te wijzigen of te raadplegen of om deze uit te wisselen met de kaarten op de SIM-kaart. «Coniguratie index» om de actieve index te selecteren en te bepalen welke index bij het inschakelen van het systeem actief is.

70 66 - Audio en telematica Aanmaken/wijzigen van een kaart Selecteer in het menu «Index» de functie «Beheer indexkaarten» en vervolgens «Toevoegen» om een nieuwe kaart aan te maken. Selecteer en bevestig de rubriek waarin u de kaart wilt plaatsen en vul vervolgens de informatie in. Selecteer in het menu «Beheer indexkaarten» de functie «Raadplegen» om een reeds bestaande kaart te wijzigen en voer vervolgens de wijzigingen door. De navigatie CD-rom moet bij het invoeren van een adres aanwezig zijn zodat een navigatie naar deze bestemming kan worden uitgevoerd. Registreren van een omschrijving voor een kaart uit de index Wanneer u een kaart in de index van een omschrijving heeft voorzien, kunt u deze inspreken en opslaan, zodat u door middel van gesproken commando s van de index gebruik kunt maken (bijv: «Bellen» «[Naam gesproken omschrijving]» of «Navigatie naar» «[Naam gesproken omschrijving]»). Selecteer in het menu «Beheer indexkaarten» «Raadplegen of wijzigen kaart» voor toegang tot het scherm voor het invoeren en opslaan van de naam. Druk op de toets om op te slaan en volg de instructies. Verkeersinformatie RDS TMC (Trafic Message Channel) Vanuit het menu «Audiofuncties» of «Telematica» en vervolgens vanuit de functie «Verkeersinformatie RDS TMC» (zie hoofdstuk «Navigatiesysteem»), heeft u toegang tot de berichten over de verkeerssituatie. De autoradio/telefoon/gps RT3 kan via de FM-band «RDS TMC»- verkeersinformatie ontvangen.

71 Audio en telematica - 67 HET NAVIGATIESYSTEEM Presentatie Het navigatiesysteem helpt u door middel van beeld en geluid om de bestemming van uw keuze te bereiken. Het systeem berust op een bestand met cartograische gegevens en GPS (Global Positioning System). Dit systeem bepaalt de positie van uw auto met behulp van een netwerk van satellieten. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen: - CD-ROM-speler, - coniguratie CD-ROM, - navigatie CD-ROM, - toets voor het herhalen van het laatste gesproken bericht, - bedieningspaneel, - monochroom display CT of een kleurendisplay DT. Sommige functies of diensten in deze handleiding kunnen variëren, afhankelijk van de gebruikte CD-ROM en het land van bestemming. Om veiligheidsredenen dient het invoeren van informatie voor het navigatiesysteem door de bestuurder uitsluitend bij stilstand plaats te vinden. De CD-ROM-speler Deze is geïntegreerd in de autoradio/ telefoon GPS RT3. 1. Toets voor uitwerpen van de CD-ROM. 2. Slede voor de CD-ROM. De coniguratie-cd-rom bevat de taalinstellingen en de mogelijkheden voor de stem van de spraaksynthese. De navigatie-cd-rom bevat alle cartograische gegevens. De CD-ROM moet met de bedrukte zijde naar boven in de speler worden gestoken. Gebruik uitsluitend de door PEUGEOT aanbevolen CD- ROM's. Bij gebruik van het navigatiesysteem moet de navigatie-cd-rom in de speler van de autoradio/telefoon/gps RT3 zijn geplaatst. Wilt u een audio-cd beluisteren, gebruik dan de CD-wisselaar. Vergeet niet om de CD-ROM uit de speler te verwijderen als het dak in de stand cabriolet staat (kans op diefstal). De toets voor het herhalen van het laatste gesproken bericht Als er langer dan 2 seconden op de knop op het uiteinde van de verlichtingsschakelaar wordt gedrukt, wordt het laatste gesproken bericht herhaald.

72 68 - Audio en telematica Bedieningspaneel Hiermee is het mogelijk vanuit de weergegeven parameters door de functies te bladeren en deze te selecteren en bevestigen. Toets "MENU": - Kort indrukken: toegang tot het algemene menu. - Langer dan 2 seconden indrukken: toegang tot het hulpmenu en de lijst met gesproken commando's. Toets "MODE": - Kort indrukken: wijziging van de permanent weergegeven toepassing (autoradio, navigatie,...). - Langer dan twee seconden indrukken: weergave van algemene informatie. Toets "ESC": - Kort indrukken: annuleren van de uitgevoerde handeling of wissen van het laatste bovenliggende venster. - Langer dan twee seconden indrukken: wissen van alle bovenliggende vensters en terugkeren naar de permanent weergegeven toepassing. Draaien aan de knop: Hiermee is het mogelijk de cursor in het scherm te verplaatsen en een functie te kiezen. Daarnaast biedt deze knop de volgende functies : - Met een parameter van het type "verstelling" kan een waarde worden vergroot of verkleind. - Met een parameter van het type "lijst" kunnen de diverse waardes worden weergegeven. - Bij navigatie op de kaart kan de schaal worden vergroot of verkleind. Indrukken van de draaiknop: Hiermee kan: - toegang tot de lijst met commando's (snelmenu) van de permanent weergegeven toepassing worden verkregen, als er geen bovenliggend venster aanwezig is. - de gekozen functie of gewijzigde waarde worden bevestigd. - een parameter van het type "verstelling" of "lijst" worden geselecteerd om deze te wijzigen. Tip: U heeft ook toegang tot het algemene menu door op de knop van het navigatiepaneel van de autoradio/ telefoon/gps RT3 te drukken.

73 Audio en telematica - 69 Algemene informatie met betrekking tot het display Monochroom display CT Kleurendisplay DT Tijdens het navigeren geeft het scherm, als de navigatie-cd-rom in de speler is geplaatst, verschillende soorten informatie, afhankelijk van de uit te voeren manoeuvres. 1. Huidige manoeuvre, kompas of weergave rijrichting (tijdens routeberekening of als de auto zich buiten het gebied van de cartograische CD-ROM bevindt). 2. Volgende manoeuvre. 3. Volgende in te rijden weg. 4. Huidige weg. 5. Geschat aankomsttijdstip. 6. Afstand tot de bestemming. 7. Afstand tot de volgende manoeuvre. Opmerking: afhankelijk van de omgeving van de auto en de ontvangst van GPS-informatie kan het zijn dat deze informatie tijdelijk van het display verdwijnt. Permanente plaatsbepaling Als het navigatiesysteem niet actief is, maar de navigatie-cd-rom wel in de speler is geplaatst, kan met behulp van deze functie de naam van de straat waar de auto zich op het moment bevindt worden weergegeven. Druk langer dan 2 seconden op de knop van het navigatiepaneel om de naam van de straat waar u zich bevindt weer te geven. Resetten van het systeem Na het losnemen van de accukabels moet het navigatiesysteem worden gereset. - zet de auto op een open plek, zodat er contact met minimaal één satelliet mogelijk is, - zet het contact aan, - wacht minimaal 15 minuten.

74 70 - Audio en telematica Toegang via het algemene menu Zet de autoradio/telefoon GPS RT3 aan en plaats de navigatie-cd- ROM. Druk op de toets «MENU» om het algemene menu weer te geven. Navigatie Kiezen van een bestemming Selecteer met het navigatiepaneel het symbool navigatie en bevestig door op de knop te drukken om het hoofdmenu «Navigatie» weer te geven. Het hoofdmenu «Navigatie» biedt verschillende mogelijkheden tot navigeren: - kiezen van een bestemming (invoeren adres, dienst, GPS-coördinaten, opgeslagen adres). - veranderen van de oorspronkelijke route. - weergave van de gekozen bestemming. - instellen van de navigatiemogelijkheden. - stoppen of hervatten van de navigatie (weergave van een melding afhankelijk van de uitgangssituatie). Het menu «Bestemming kiezen» biedt verschillende mogelijkheden om een bestemming te bereiken: - invoeren van het adres van de bestemming. - kiezen van een dienst (gemeentehuis, hotel, bioscoop, luchthaven...). - invoeren van GPS-coördinaten. - kiezen van een adres uit de index. - kiezen uit de laatste ingevoerde bestemmingen.

75 Audio en telematica - 71 Invoeren van een adres Het laatste ingevoerde adres wordt weergegeven. Vervolgens kunnen de velden «Plaats», «Straat» en «Nr.» worden geselecteerd, ingevuld en bevestigd (de laatste twee velden zijn facultatief). Het adres wordt bevestigd door de functie «OK» te kiezen, waarna de navigatie wordt opgestart. Het weergegeven adres wordt opgeslagen in een kaart van het geheugen door de functie «Opslaan» te kiezen. De huidige locatie wordt weergegeven door de functie «Huid. locat.» te kiezen. Invoeren van de plaatsnaam Kies een plaats door met behulp van het navigatiepaneel de verschillende letters te selecteren en deze steeds te bevestigen (druk op de knop van het navigatiepaneel). Bij een fout kan met behulp van de functie «Corrigeren» de laatst ingevoerde letter worden gewist. Opmerking: Na het bevestigen van een letter worden alleen die letters die een bestaande naam uit het gegevensbestand kunnen vormen, weergegeven. De functie «Lijst» geeft, voor zover de naam is ingevoerd, een lijst met plaatsen weer die met dezelfde letters beginnen. Als deze functie wordt ingeschakeld kan er uit de lijst een plaats worden geselecteerd. Als er niet meer dan vijf namen op deze lijst voorkomen, worden alle namen automatisch weergegeven. Kies een plaats en bevestig uw keuze (druk op de knop van het navigatiepaneel). Als de complete plaatsnaam wordt weergegeven, kies dan de functie «OK» en druk op de knop van het navigatiepaneel. Opmerking: Na het invoeren van de plaatsnaam kunt u de navigatie direct opstarten door op «OK» te drukken. De navigatie leidt u vervolgens automatisch naar het centrum van de ingevoerde plaats. Invoeren van de straatnaam Voer de straatnaam in volgens dezelfde procedure als die voor het invoeren van de plaatsnaam. Kies als de volledige plaatsnaam wordt weergegeven «OK» en bevestig door op de knop van het navigatiepaneel te drukken. Invoeren van de plaats- en straatnaam met het alfanumerieke toetsenbord Druk herhaaldelijk op de desbetreffende numerieke toets tot de gewenste letter op het scherm verschijnt en bevestig door na elke letter op de toets # te drukken.

76 72 - Audio en telematica Invoeren van het huisnummer of kruising Voer het huisnummer van de bestemming in de eerder ingevoerde straat in en bevestig de functie «OK» met de knop van het navigatiepaneel. Opmerking: Het nummer kan niet worden ingevoerd als dit in de desbetreffende straat niet voorkomt. De lijst met kruispunten wordt automatisch weergegeven. Selecteer een straatnaam met de functie «Kruisingen»; hierbij is het niet nodig een huisnummer in te voeren. De complete bestemming wordt weergegeven. Kies de functie «OK» en bevestig met de knop van het navigatiepaneel om de navigatie op te starten. Volg de aanwijzingen van het systeem. Kiezen van een dienst Selecteer als u een navigatie naar een dienst wilt opstarten de categorie van de desbetreffende dienst en bevestig uw keuze door op de knop van het navigatiepaneel te drukken. De lijst met diensten uit de geselecteerde categorie wordt nu weergegeven. Selecteer de dienst en druk op de knop van het navigatiepaneel om te bevestigen en naar de functie «Kiezen van de plaats» te gaan. Het laatst ingevoerde adres wordt weergegeven. Er zijn drie mogelijkheden om de plaats voor de geselecteerde dienst in te voeren: - het laatste adres opnieuw gebruiken door de functie «OK» te kiezen, - invoeren van een nieuwe plaats en straat in de velden «Plaats» en «Straat», - automatische invoer van de naam van de plaats waar u zich bevindt met de functie «Huid. locat.». Opmerking: Als de geselecteerde dienst niet beschikbaar is voor de geprogrammeerde plaats, verschijnt er een tijdelijke melding op het display. Na bevestiging van de plaats verschijnt de dichtstbijzijnde dienst. De aangegeven afstand is de afstand hemelsbreed tot de dienst in de gekozen plaats. Een aanduiding in de rand van het display (x/n) geeft het volledige aantal bedrijven weer dat binnen een straal van 50 km hemelsbreed rond het geselecteerde adres dezelfde dienst aanbiedt. Ga met de toetsen «<<» en «>>» door de lijst. Als het bedrijf van uw keuze is geselecteerd, kunt u: - de functie «OK» kiezen om de navigatie naar deze dienst op te starten, - de functie «Opslaan» kiezen om het adres in de index op te slaan.

77 Audio en telematica - 73 GPS-coördinaten Kiezen van een opgeslagen bestemming uit de index Kiezen van een van de laatste bestemmingen De laatste coördinaten worden weergegeven. Er zijn drie mogelijkheden om de coördinaten van de gewenste bestemming in te voeren: - de laatst ingevoerde coördinaten opnieuw gebruiken door de functie «OK» te kiezen, - invoeren van de coördinaten van de gewenste bestemming, - «automatische» invoer van de coördinaten van de plaats waar u zich bevindt met de functie «Huid. locat.». Selecteer de functie «Index» om de kaart weer te geven waarin het adres dat u zoekt, is opgeslagen. Kies met behulp van de knop van het navigatiepaneel een omschrijving uit de lijst en bevestig met de knop. De kaart van het geheugen wordt weergegeven. Selecteer de functie «OK» en druk op de knop van het navigatiepaneel om de navigatie op te starten. Volg de aanwijzingen van het systeem. Selecteer de functie «Laatste bestemmingen» om een van de twintig laatste bestemmingen die in het geheugen zijn opgeslagen te selecteren. Kies een omschrijving door met behulp van de knop van het navigatiepaneel door de lijst te gaan en bevestig door op de knop te drukken. Het volledige adres wordt weergegeven. Selecteer de functie «OK» en druk op de knop van het navigatiepaneel om de navigatie op te starten. Volg de aanwijzingen van het systeem.

78 74 - Audio en telematica Wijzigen van de route Navigatiemogelijkheden Criteria voor berekeningen Activeer de functie «Omleiden van route» en voer de gewenste afstand van de omleiding in. Kies de functie «OK» en bevestig met de knop van het navigatiepaneel. Het systeem berekent de omleiding die het minst afwijkt van de door u opgegeven afstand en biedt u de mogelijkheid deze wel of niet te gebruiken. Details routebeschrijving U kunt op elk gewenst moment het adres van de bestemming raadplegen of wijzigen door de functie «Gekozen bestemming» in het menu «Navigatie» te activeren. Het menu «Navigatiemogelijkheden» biedt toegang tot de volgende functies: - wijzigen van de criteria voor de routeberekeningen, - instellen van gesproken navigatieaanwijzingen, - beschrijving van de informatie met betrekking tot de navigatie-cd- ROM, - beheer van in het geheugen opgeslagen adressen. De laatst gebruikte criteria worden weergegeven. Kies de gewenste criteria uit de lijst en bevestig door op de knop van het navigatiepaneel te drukken. Als de gewenste criteria zijn gekozen, kies dan de functie «OK» en druk op de knop van het navigatiepaneel. Instellen van gesproken berichten Kies nadat u de coniguratie-cd- ROM geplaatst hebt het type stem «mannelijk» of «vrouwelijk». Regel het volume van de gesproken berichten door aan de knop van het navigatiepaneel te draaien en bevestig uw keuze door erop te drukken. Opmerking: Het volume kan tijdens een bericht ook worden ingesteld met behulp van de knop van de autoradio/telefoon of de stuurkolomschakelaar.

79 Audio en telematica - 75 Beheer van de index Met deze functie kan een in de index opgeslagen adres worden hernoemd. Selecteer de omschrijving die overeenkomt met het opgeslagen adres om het te wijzigen. Selecteer de functie «Hernoemen» en bevestig door op de knop van het navigatiepaneel te drukken. Kies de functie «OK» en bevestig door op de knop van het navigatiepaneel te drukken om de wijzigingen op te slaan. Stoppen/hervatten van de navigatie - «Navigatie stoppen» Kies deze functie tijdens het navigeren en bevestig uw keuze. - «Navigatie hervatten» Als de navigatie gestopt is, kies dan deze functie en bevestig uw keuze om de navigatie naar de laatst ingevoerde bestemming te starten. Opmerking: Wanneer u opnieuw het contact aanzet, kunt u op het scherm een navigatie hervatten, die voor het uitzetten van het contact actief was. Snelmenu «Navigatie» Het aan de toepassing «Navigatie» gekoppelde snelmenu verschijnt in een bovenliggend venster als deze toepassing actief is in het basisscherm. Het menu is beperkt tot de volgende functies: - wijzigen van de route, - weergave «selectie-verplaatsen op kaart», - opslaan van het huidige adres (indien mogelijk het postadres en anders de GPS-coördinaten), - wijzigen van de criteria voor de routeberekeningen, - stoppen of hervatten van de navigatie (weergave van de melding afhankelijk van de uitgangssituatie). - weergave van de kaart op het volledige scherm of verkleind in het rechtergedeelte (weergave van de melding afhankelijk van de uitgangssituatie)*. Verkeersinformatie RDS TMC (Trafic Message Channel) De autoradio/telefoon/gps RT3 kan via de FM-band «RDS TMC»- verkeersinformatie ontvangen. Met behulp van deze functie kunnen berichten over de verkeerssituatie worden ontvangen (ongelukken, i- les, weerbericht,...). Deze berichten kunnen tijdelijk verschijnen in een bovenliggend venster of kunnen worden afgeluisterd als de functie gesproken berichten is geactiveerd. * Uitsluitend kleurendisplay DT.

80 76 - Audio en telematica De verkeersinformatie van de TMCzender kan ook worden weergegeven als naar een andere zender wordt geluisterd*. Bij gebruik van de kaart*, worden speciale TMC symbolen weergegeven, afhankelijk van het type informatie. Selecteer in het menu «Telematica» de functie «Verkeersinformatie TMC». U kunt het volgende kiezen: - «Raadplegen berichten» om de lijst met beschikbare verkeersinformatie weer te geven, - «TMC-informatie opzoeken» om één of meer soorten verkeersinformatie te selecteren en de TMC-zender te initialiseren - «Spraaksynthese» om de ontvangen verkeersinformatie te beluisteren, - «Inschakelen/uitschakelen verkeersinformatie» om de weergave van ontvangen verkeersinformatie in of uit te schakelen. Initialiseren van de TMC-zender Selecteer voor deze functie een FMstation dat TMC-informatie uitzendt. Selecteer in het menu «Verkeersinformatie TMC» de functie «Selecteren van de TMC-zender». Vervolgens verschijnt op het display: - de naam van de zender die wordt beluisterd of - «Geen TMC-zender beschikbaar» als er geen zender is geselecteerd of als de zender geen TMCinformatie uitzendt of - «Bezig met zoeken» als u het zoeken naar de volgende TMCzender hebt geactiveerd. TMC-informatie ilteren Selecteer voor het ilteren van TMC-informatie in het menu «Verkeersinformatie TMC» de functie «TMC-informatie ilteren», waarna u kunt kiezen uit: - «Filteren op route» om uitsluitend verkeersinformatie met betrekking tot de ingestelde route van het navigatiesysteem weer te geven, - «Filteren op incidenten» om uitsluitend verkeersinformatie met betrekking tot ongevallen, iles e.d. weer te geven..., - «Geograisch ilter» om uitsluitend de verkeersinformatie van het gebied rondom de auto of een bepaalde plaats weer te geven. Het is mogelijk meerdere ilters tegelijk te gebruiken. * Uitsluitend kleurendisplay DT. Algemene beschrijving toepassing «Kaart»* De toepassing «Kaart» kan op drie manieren worden weergegeven: - «Volgen auto op kaart» (één manier) waarbij als de navigatie actief is rechts op het scherm de beweging van de auto gevolgd kan worden en links op het scherm wordt ingezoomd op het eerstvolgende kruispunt. - «Selecteren-verplaatsen op kaart» (twee manieren) waarbij de kaart op het volledige scherm of verkleind in het rechtergedeelte van het scherm wordt weergegeven met links op het scherm een kompas. Druk kort op de knop van het navigatiepaneel en selecteer vervolgens de functie «Kaart verplaatsen» of «Verlaat kaart modus». Op de kaart kunnen symbolen worden weergegeven, die onderverdeeld kunnen worden in de volgende categorieën: - «Overheid en veiligheid» op een grijze achtergrond, - «Hotels, cafés en restaurants» op een gele achtergrond, - «Overige commerciële instellingen» op een zachtpaarse achtergrond, - «Cultuur, toerisme en voorstellingen» op een witte achtergrond, - «Sportcentra en recreatieparken» op een groene achtergrond, - «Transport en auto» op een blauwe achtergrond.

81 Audio en telematica - 77 Met de functie «Inzoomen» kan de schaal van de kaart als volgt worden aangepast: - 50 m/cm, 100 m/cm, 150 m/cm, 200 m/cm, 500 m/cm. - 1 km/cm, 2 km/cm km/cm, 20 km/cm, 50 km/cm km/cm, 200 km/cm. Dit wordt uitgevoerd door aan de knop van het navigatiepaneel te draaien. «Volgen auto op kaart» Kaart Met behulp van deze functie kan: - de beweging van de auto over de ingestelde route worden weergegeven als de navigatie actief is, - worden ingezoomd op de kaart volgens dertien voorgeprogrammeerde schalen, - het snelmenu «Navigatie» worden weergegeven. Vanuit het algemene menu biedt het hoofdmenu «Kaart» verschillende mogelijkheden voor de navigatie: - inschakelen van de weergave «Selecteren-verplaatsen op kaart». - oriëntatie van de kaart naar het Noorden of naar de rijrichting van de auto. - centreren van de auto in de kaart. - openen van op de kaart zichtbare menu s voor het selecteren van diensten, zoals hotels, servicestations, enz. - weergave van het venster voor het invoeren van de omschrijving om de huidige positie van de auto in te voeren in een kaart van de index.

82 78 - Audio en telematica «Selecteren-verplaatsen op kaart» Snelmenu «Kaart» Met behulp van deze functie kan: - een willekeurig punt op de kaart worden geselecteerd om een navigatie naar dit punt op te starten of om adresgegevens van dit punt te verkrijgen (indien mogelijk het postadres of anders de GPScoördinaten). - met behulp van de vier pijlen die de windrichtingen (Noord, Oost, Zuid, West) aangeven, de kaart verschoven worden. - worden ingezoomd op de kaart volgens dertien voorgeprogrammeerde schalen. - het snelmenu «Kaart» worden weergegeven. Het aan de toepassing «Kaart» en de functie «Selecteren-verplaatsen op kaart» gekoppelde snelmenu verschijnt in een bovenliggend venster als deze toepassing actief is in het basisscherm. Het menu is beperkt tot de volgende functies: - weergave van informatie over de op de kaart geselecteerde plaats. - selecteren van een bestemming door een plaats op de kaart te selecteren. - opslaan van een geselecteerde plaats (indien mogelijk het postadres of anders de GPScoördinaten om deze in te voeren in een kaart van het geheugen). - inschakelen van de weergave «Volgen auto op kaart».

83 80 - Comfort

84 Comfort - 81 VENTILATIE 1. Uitstroomopeningen voorruitontwaseming. 2. Uitstroomopeningen zijruitontwaseming. 3. Zijventilatieroosters. 4. Middelste ventilatieroosters. 5. Uitstroomopening voor beenruimte voor. 6. Uitstroomopening voor beenruimte achter. Gebruiksadviezen F Als de temperatuur in de auto nadat deze een tijd in de zon heeft gestaan erg hoog is opgelopen, is het raadzaam het interieur enige tijd te laten doorluchten. Zet de luchttoevoer ver genoeg open voor een optimale verversing van de lucht in het interieur. Als de knop voor de luchttoevoer in de stand 0 staat (systeem uitgeschakeld), wordt het thermische comfort niet meer gewaarborgd. Er kan echter een kleine luchtstroom worden waargenomen, die wordt veroorzaakt door de rijwind. F Let er voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur op dat de luchtinlaatroosters, de uitstroomopeningen in de auto, de luchtkanalen onder de voorstoelen en de ventilatieopeningen in de bagageruimte vrij blijven. Zorg ervoor dat het interieurilter in een goede staat verkeert.

85 82 - Comfort AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor. Automatische werking 1. Regeling bestuurderszijde 2. Regeling passagierszijde De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit. Draai de knop 1 of 2 naar links of naar rechts om deze waarde te verlagen of te verhogen (van 15 tot 27, aanbevolen waarde voor optimaal comfort = 21). Voor een optimaal comfort is het raadzaam de temperatuur links en rechts zo in te stellen dat het verschil niet meer dan 3 bedraagt. Om het interieur maximaal te koelen of te verwarmen kan de temperatuur lager dan 15 worden ingesteld door de knop naar links te draaien tot "LO" wordt weergegeven of hoger dan 27 worden ingesteld door de knop naar rechts te draaien tot "HI" wordt weergegeven. 3. Automatisch programma "comfort" Druk op de toets "AUTO". Het symbool "AUTO" wordt weergegeven. Het is raadzaam deze stand te gebruiken: het systeem regelt de temperatuur, de luchtopbrengst, de luchtverdeling naar de luchtroosters en de luchtrecirculatie automatisch en optimaal aan de hand van de door u ingestelde waarde. Het systeem kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten. De werking van het systeem kan minder zijn als het dak is weggeklapt. Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken, wordt de ventilatie geleidelijk op het optimale niveau gebracht. Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor het gewenste comfort de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil. 4. Automatisch programma "zicht" In sommige gevallen kan het programma "comfort" niet toereikend blijken om de ruiten condens- en ijsvrij te houden (vocht, veel inzittenden, vorst...). Kies dan het programma "zicht" om de ruiten snel te ontwasemen. Kies in dat geval het automatische programma zicht. Het verklikkerlampje in de toets 4 gaat branden. Het systeem regelt automatisch de airconditioning, de luchtopbrengst, de luchttoevoer en de luchtverdeling naar de luchtroosters voor een optimale ontwaseming van de voorruit en zijruiten. Druk nogmaals op de toets 4 of op de toets "AUTO" om dit programma af te sluiten. Het verklikkerlampje in de toets gaat uit en de aanduiding "AUTO" verschijnt.

86 Comfort - 83 Handmatige bediening Al naar gelang uw wensen kunt u de automatische bediening van het systeem handmatig aanpassen. De overige functies worden automatisch geregeld. Bij het indrukken van de toets "AUTO" zal het systeem weer volledig automatisch functioneren. 5. Airconditioning aan/uit Bij het indrukken van deze toets wordt de airconditioning uitgeschakeld. Druk de toets nogmaals in om de automatische werking van de airconditioning te hervatten. De aanduiding A/C verschijnt op het display. 6. Regeling luchtverdeling Druk deze toets herhaalde malen in om de luchtstroom te verdelen naar: - de voorruit en de zijruiten (ontwasemen en ontdooien). - de voorruit, de zijruiten en de beenruimte. - de beenruimte. - de linker, rechter en middelste ventilatieroosters en de beenruimte. - de linker, rechter en middelste ventilatieroosters. 7. Regeling luchtopbrengst De luchtopbrengst kan vergroot of verkleind worden door respectievelijk de toets "kleine propeller" of "grote propeller" in te drukken. Het symbool van de luchtopbrengst, de propeller, wordt afhankelijk van de ingestelde waarde geleidelijk voller. 8. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie Bij het indrukken van deze toets wordt de lucht in het interieur gerecirculeerd. Het symbool van de luchtrecirculatie 8 wordt weergegeven. De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. Gebruik de luchtrecirculatie alleen als dit echt nodig is (om te voorkomen dat de ruiten beslaan en de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat). Druk de toets zodra de luchtrecirculatie niet meer nodig is nogmaals in om de toevoer van buitenlucht te hervatten en het beslaan van de ruiten te voorkomen. 9. Achterruitverwarming en verwarming buitenspiegels Druk op deze toets om de achterruit- en buitenspiegelverwarming in te schakelen. Het verklikkerlampje in de toets 9 gaat branden. De verwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen. Het is mogelijk de achterruitverwarming en de verwarming buitenspiegels eerder uit te schakelen door de toets nogmaals in te drukken. Opmerking: Deze functie is uitgeschakeld wanneer het dak in de bagageruimte is opgeborgen. 10. Uitschakelen van het systeem Druk op de toets "kleine propeller" van de luchtopbrengstregeling 7 tot het symbool van de propeller is verdwenen. Alle functies van de airconditioning worden dan uitgeschakeld, behalve de achterruitverwarming 9. Het thermisch comfort wordt niet meer gewaarborgd. Er kan echter een kleine luchtstroom worden waargenomen, die wordt veroorzaakt door de rijwind. Druk op de toets "grote propeller" van de luchtopbrengstregeling 7, de toets 4 of de toets AUTO om het systeem weer met de laatst ingestelde waarden in te schakelen.

87 84 - Comfort Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. Laat het systeem regelmatig controleren om de goede werking van de airconditioning te waarborgen. Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en laat het systeem in dat geval door een PEUGEOTservicepunt controleren. Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein plasje water onder de auto vormt, dit is een normaal verschijnsel. SPIEGELS Elektrisch verstelbare buitenspiegels Verstellen F Zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. F Duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen. F Zet de knop A weer in het midden. Inklappen - vanuit het interieur: F Trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren. - van buitenaf: F Vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. Opmerking: Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar A, worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld met de afstandsbediening of de sleutel. Trek nogmaals de schakelaar A naar achteren om de buitenspiegels uit te klappen. Uitklappen - vanuit het interieur: F Trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren. - van buitenaf: F Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden gedeactiveerd door een PEUGEOT-servicepunt.

88 84 - Comfort Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. Laat het systeem regelmatig controleren om de goede werking van de airconditioning te waarborgen. Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en laat het systeem in dat geval door een PEUGEOTservicepunt controleren. Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein plasje water onder de auto vormt, dit is een normaal verschijnsel. SPIEGELS Elektrisch verstelbare buitenspiegels Verstellen F Zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. F Duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen. F Zet de knop A weer in het midden. Inklappen - vanuit het interieur: F Trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren. - van buitenaf: F Vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. Opmerking: Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar A, worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld met de afstandsbediening of de sleutel. Trek nogmaals de schakelaar A naar achteren om de buitenspiegels uit te klappen. Uitklappen - vanuit het interieur: F Trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren. - van buitenaf: F Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden gedeactiveerd door een PEUGEOT-servicepunt.

89 Comfort - 85 Werking Zet het contact aan en druk op schakelaar 1 : - Verklikkerlampje 2 aan (schakelaar ingedrukt): automatische werking. - Verklikkerlampje 2 uit: automatische werking uitgeschakeld. De spiegel blijft in de dagstand staan. Automatische binnenspiegel De binnenspiegel verstelt geleidelijk en automatisch van de dag- in de nachtstand. Om verblinding te voorkomen, wordt de spiegel automatisch donker, afhankelijk van de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt. Zodra de hoeveelheid licht (bijvoorbeeld zonneschijn, verlichting van achteropkomend verkeer) vermindert, wordt het spiegelbeeld weer helder voor een optimaal zicht. Bijzonderheden Zodra de achteruit wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren. Binnenspiegel De binnenspiegel kent 2 standen: - dagstand (normaal), - nachtstand (antiverblinding). De spiegel kan in de dag- en nachtstand gezet worden met behulp van het hendeltje aan de onderzijde. STUURWIEL IN HOOGTE EN DIEPTE VERSTELLEN Zorg dat de auto stil staat en ontgrendel het stuurwiel door aan hendel A te trekken. Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte. Vergrendel het stuurwiel door de hendel A volledig in te drukken.

90 86 - Comfort VOORSTOELEN 1. Verstelling in lengterichting Til de beugel op en schuif de stoel naar voren of naar achteren. 2. Hoogteverstelling bestuurders- en passagiersstoel Trek de hendel omhoog of duw deze omlaag tot de gewenste stand bereikt is. 3. Rugleuningverstelling Duw de handgreep naar achteren. 4. Toegang tot de achterbank Trek aan de handgreep om de rugleuning naar voren te klappen en schuif de stoel vooruit. Opmerking: Het is ook mogelijk de handgreep 3 te gebruiken. Verstel vervolgens de rugleuning. Zorg ervoor dat het terugschuiven in de oorspronkelijke stand niet wordt verhinderd; deze stand is noodzakelijk om de stoel te vergrendelen in de lengterichting.

91 Comfort Hoogte- en hoekverstelling hoofdsteun Trek de hoofdsteun naar voren en schuif deze naar wens gelijktijdig omhoog of omlaag. De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. Verwijderen van de hoofdsteun: - zet de hoofdsteun in de hoogste stand en laat deze vervolgens enkele millimeters zakken, - druk de lip met behulp van een muntstuk omhoog, - houd de lip omhooggedrukt en trek de hoofdsteun omhoog. Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen in de openingen van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft. Actieve rugleuning (voorstoelen) De rugleuning is voorzien van een systeem dat de zogenaamde whiplash voorkomt. In het geval van een aanrijding zorgt de kracht van het lichaam op de rugleuning ervoor dat de hoofdsteun naar voren en omhoog komt, waardoor wordt voorkomen dat het hoofd een sterke achterwaartse beweging maakt. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld. 6. Schakelaars stoelverwarming Druk de schakelaar in. De temperatuur wordt automatisch geregeld. Druk nogmaals op de schakelaar om de verwarming weer uit te schakelen. Opmerking: De geselecteerde stand van de stoelverwarming blijft nadat het contact is afgezet nog twee minuten in het geheugen. HOOFDSTEUNEN ACHTER De hoofdsteunen achter kunnen niet worden verwijderd en zijn niet verstelbaar. Ze bevatten de veiligheidsbogen die bij het over de kop slaan van de auto uitklappen om de inzittenden te beschermen, ongeacht of het dak in de stand coupé of in de stand cabriolet staat. Plaats geen kledingstukken op de hoofdsteunen achter. Gebruik een speciale, door uw PEUGEOT-servicepunt aanbevolen hoes. Laat na een aanrijding de veiligheidsbogen controleren door een PEUGEOT-servicepunt.

92 88 - Comfort ALGEMENE INFORMATIE MET BETREKKING TOT KINDERZITJES Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van u zelf. Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: - Sinds 1992 dienen kinderen jonger dan 12 jaar in gehomologeerde*, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen** uitgeruste plaatsen te worden vervoerd. - Kinderen van minder dan 9 kg moeten zowel voor- als achterin tegen de rijrichting in worden vervoerd. PEUGEOT raadt u aan uw kind tegen de rijrichting in te vervoeren tot de leeftijd van 2 jaar. - De veiligste plaats voor een kinderzitje is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto. PEUGEOT beveelt u dan ook aan het kinderzitje op de achterbank te bevestigen, ook al is het een kinderzitje dat tegen de rijrichting in kan worden bevestigd. - Als uw kind op een zitverhoging zit, controleer dan of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. De schoudergordel dient over de schouder van het kind te liggen, zonder de hals te raken. PEUGEOT raadt u aan een zitverhoging met rugleuning en een gordelgeleider ter hoogte van de schouder van het kind te gebruiken. - Vergeet bij het vastmaken van de veiligheidsgordel of het tuigje van het kinderzitje niet om de speling tussen de gordel of het tuigje en het lichaam van het kind tot een minimum te beperken. Bijzonderheden met betrekking tot het vervoer van kinderen op de passagiersstoel* Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet met het kinderzitje in de rijrichting op de passagiersstoel worden vervoerd, behalve als de achterzitplaatsen al bezet zijn door andere kinderen of als de achterbank niet bruikbaar is (verwijderd, neergeklapt). Zet in dat geval de passagiersstoel in de middelste stand en schakel de airbag niet uit**. Het kinderzitje mag tegen de rijrichting in worden aangebracht. In deze stand is het verplicht de airbag aan passagierszijde uit te schakelen**. Anders kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. * Volgens de wettelijke bepalingen. ** Volgens uitvoering. ISOFIX-BEVESTIGINGEN De twee achterzitplaatsen zijn uitgerust met ISOFIX-bevestigingen. Deze bevestigingen bestaan uit 2 ringen geplaatst tussen de rug en de zitting van de stoel. De ISOFIXkinderzitjes beschikken over 2 sloten die gemakkelijk aan deze ringen kunnen worden verankerd. Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen. De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto. Op de volgende bladzijde vindt u een overzicht van de ISOFIX-kinderzitjes die goedgekeurd zijn voor uw auto.

93 88 - Comfort ALGEMENE INFORMATIE MET BETREKKING TOT KINDERZITJES Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van u zelf. Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: - Sinds 1992 dienen kinderen jonger dan 12 jaar in gehomologeerde*, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen** uitgeruste plaatsen te worden vervoerd. - Kinderen van minder dan 9 kg moeten zowel voor- als achterin tegen de rijrichting in worden vervoerd. PEUGEOT raadt u aan uw kind tegen de rijrichting in te vervoeren tot de leeftijd van 2 jaar. - De veiligste plaats voor een kinderzitje is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto. PEUGEOT beveelt u dan ook aan het kinderzitje op de achterbank te bevestigen, ook al is het een kinderzitje dat tegen de rijrichting in kan worden bevestigd. - Als uw kind op een zitverhoging zit, controleer dan of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. De schoudergordel dient over de schouder van het kind te liggen, zonder de hals te raken. PEUGEOT raadt u aan een zitverhoging met rugleuning en een gordelgeleider ter hoogte van de schouder van het kind te gebruiken. - Vergeet bij het vastmaken van de veiligheidsgordel of het tuigje van het kinderzitje niet om de speling tussen de gordel of het tuigje en het lichaam van het kind tot een minimum te beperken. Bijzonderheden met betrekking tot het vervoer van kinderen op de passagiersstoel* Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet met het kinderzitje in de rijrichting op de passagiersstoel worden vervoerd, behalve als de achterzitplaatsen al bezet zijn door andere kinderen of als de achterbank niet bruikbaar is (verwijderd, neergeklapt). Zet in dat geval de passagiersstoel in de middelste stand en schakel de airbag niet uit**. Het kinderzitje mag tegen de rijrichting in worden aangebracht. In deze stand is het verplicht de airbag aan passagierszijde uit te schakelen**. Anders kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. * Volgens de wettelijke bepalingen. ** Volgens uitvoering. ISOFIX-BEVESTIGINGEN De twee achterzitplaatsen zijn uitgerust met ISOFIX-bevestigingen. Deze bevestigingen bestaan uit 2 ringen geplaatst tussen de rug en de zitting van de stoel. De ISOFIXkinderzitjes beschikken over 2 sloten die gemakkelijk aan deze ringen kunnen worden verankerd. Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen. De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto. Op de volgende bladzijde vindt u een overzicht van de ISOFIX-kinderzitjes die goedgekeurd zijn voor uw auto.

94 Comfort - 89 KIDDY ISOFIX kinderzitje* Dit zitje kan met de rug in de rijrichting worden geplaatst voor kinderen vanaf de geboorte tot 13 kg en met het gezicht in de rijrichting voor kinderen van 9 tot 18 kg. Als het zitje achterin met het gezicht in de rijrichting wordt geplaatst, moet de voorstoel in de middelste stand en de rugleuning rechtop worden geplaatst. Als het zitje met de rug in de rijrichting wordt geplaatst, dient het frame van het zitje tegen de rugleuning van de voorstoel te worden geplaatst. RÖMER Duo ISOFIX kinderzitje* Dit zitje kan uitsluitend met het gezicht in de rijrichting worden geplaatst en is geschikt voor kinderen van 9 tot 18 kg. Het kan worden bevestigd zonder de bovenste Top Tether bevestiging. Voor het comfort van uw kind is het zitje verstelbaar in drie standen: rechtop, slaapstand en verlengd. Als het Römer Duo zitje achterin is bevestigd, moet de rugleuning van de desbetreffende voorstoel van de auto zodanig zijn versteld dat de voeten van het kind deze niet raken. Deze kinderzitjes kunnen ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het zitje te bevestigen met de driepunts veiligheidsgordels. Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje. * U kunt op de ISOFIX-bevestigingen in uw auto alleen de door PEUGEOT gehomologeerde ISOFIX-kinderzitjes verankeren.

95 90 - Comfort DOOR PEUGEOT AANBEVOLEN KINDERZITJES PEUGEOT levert een uitgebreide reeks kinderzitjes die met de veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt: Groep 0+: Vanaf de geboorte tot 13 kg Groep 1, 2 en 3: Van 9 tot 36 kg L1 - BRITAX Babysure : wordt met de rug in de rijrichting aangebracht en met een driepuntsgordel vastgemaakt. L2 - RÖMER Baby-Safe : wordt met de rug in de rijrichting aangebracht en met een driepuntsgordel vastgemaakt. Het diepe, stevige frame biedt het kind een optimale bescherming in het geval van een zijdelingse aanrijding. Als een van de bovenstaande zitjes voorin is aangebracht, is het verplicht de airbag aan passagierszijde uit te schakelen* en de voorstoel in de middelste stand te zetten. L3 - KIDDY Life : wordt met een driepuntsgordel vastgemaakt. De hoogte en de breedte bij de schouders en de lengte van de zitting moeten naar gelang de leeftijd en de grootte van uw kind worden afgesteld. Omwille van de veiligheid van jonge kinderen (van 9 tot 18 kg), raadt PEUGEOT u aan de gordelbeschermer te gebruiken. * Volgens uitvoering.

96 Comfort - 91 Groep 2 en 3: Van 15 tot 36 kg L4 - RECARO Start : wordt met een driepuntsgordel vastgemaakt. De hoogte en de breedte bij de schouders en de lengte van de zitting moeten naar gelang de leeftijd en de grootte van uw kind worden afgesteld. L5 - KLIPPAN Optima : wordt met een driepuntsgordel vastgemaakt. Vanaf 6 jaar (ongeveer 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging. Aanbevelingen Controleer voor een optimale bevestiging van het kinderzitje met het gezicht in de rijrichting of de rugleuning van het zitje goed tegen de rugleuning van de zitplaats van de auto steunt en of de hoofdsteun niet in de weg zit. Wanneer u voor het plaatsen van een RECARO Start, KLIPPAN Optima of KIDDY Life (vanaf 6 jaar) kinderzitje de hoofdsteun moet verwijderen, zorg er dan voor dat de hoofdsteun veilig wordt opgeborgen of vastgezet om te voorkomen dat de hoofdsteun bij een noodstop een gevaarlijk projectiel wordt. Schakel de airbag aan passagierszijde* altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. Laat nooit één of meer kinderen zonder toezicht in een auto achter. Laat nooit een kind of een dier in uw auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat. Plaats zonneschermen voor de achterste zijruiten om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen. Laat de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de de auto. Volg alle aanwijzingen van de fabrikant met betrekking tot het plaatsen en het bevestigen van het kinderzitje op. Deze zijn aangegeven in de desbetreffende gebruiksaanwijzing. Gebruik de kindersloten* om te voorkomen dat de achterportieren per ongeluk geopend worden. Zorg er bovendien voor dat de achterzijruiten* niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden. * Volgens uitvoering.

97 92 - Comfort Plaats Passagiersstoel vóór (b) In hoogte verstelbaar Tot 13 kg (groep 0 (a) en 0+) Vanaf de geboorte tot ongeveer 1 jaar Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie 9 tot 18 kg (groep 1) Van 1 tot ongeveer 3 jaar 15 tot 25 kg (groep 2) Van 3 tot ongeveer 6 jaar 22 tot 36 kg (groep 3) Van 6 tot ongeveer 10 jaar U (R) U (R) U (R) U (R) Buitenste zitplaats achter U U U U BEVESTIGEN VAN KINDERZITJES MET DE VEILIGHEIDSGORDEL Overeenkomstig de Europese wetgeving (Richtlijn 2000/3) geeft dit overzicht de mogelijkheden weer voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een goedgekeurd universeel kinderzitje (kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd) in uw auto, afhankelijk van het gewicht van het kind en de plaats in de auto. U: Zitplaats geschikt voor de bevestiging met de veiligheidsgordel van een goedgekeurd, "universeel" kinderzitje met de rug in de rijrichting of het gezicht in de rijrichting. U (R): Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel kinderzitje met de rug in de rijrichting en een universeel kinderzitje met het gezicht in de rijrichting. De stoel van de auto moet in de hoogste stand staan. Bijzonderheden Zet bij het bevestigen van het kinderzitje "Recaro Start" op de passagiersstoel voor de groepen 2 en 3 de stoel in de middelste stand. Gebruik, als het kinderzitje "Klippan Optima" op een van de buitenste achterzitplaatsen bevestigd wordt, voor groep 3 alleen de zitverhoging. (a) Groep 0: van geboorte tot 10 kg. (b) De wettelijke voorschriften voor het vervoer van kinderen op de passagiersstoel vóór zijn per land verschillend. Raadpleeg de wetgeving in uw land.

98 Toegang tot de auto - 93 SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING Met behulp van de afstandsbediening kunnen de centrale vergrendeling en supervergrendeling worden bediend, kan de auto worden gelokaliseerd, kunnen de buitenspiegels worden in- en uitgeklapt en kan het kofferdeksel op een kier worden gezet. Met behulp van de sleutel kunnen mechanisch en onafhankelijk van elkaar de sloten van het dashboardkastje en de tankdop worden bediend, kan de passagiersairbag worden uitgeschakeld, kan de ontgrendelingsschakelaar van het kofferdeksel worden geblokkeerd en kan het contactslot worden bediend. Centrale vergrendeling/ ontgrendeling Met behulp van de sleutel in het slot van het bestuurdersportier: - kunnen de portieren en het kofferdeksel gelijktijdig vergrendeld/ supervergrendeld worden. - kan het bestuurdersportier worden ontgrendeld. Bij het openen van het bestuurdersportier wordt ook het portier aan passagierszijde ontgrendeld. - kunnen de buitenspiegels in- en uitgeklapt worden. De achterklep kan uitsluitend ontgrendeld worden door de blokkeerschakelaar in het interieur te bedienen met de sleutel in de schakelaar (zie het desbetreffende hoofdstuk). Als een van de portieren of het kofferdeksel geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet. Uitklappen/inklappen van de sleutel Druk op de knop A om de sleutel uit of in te klappen. Vergrendelen Met de afstandsbediening F Druk op de knop B om de auto te vergrendelen. Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden branden van de richtingaanwijzers. Op hetzelfde moment worden de buitenspiegels ingeklapt. Met de sleutel F Draai de sleutel in het slot van het bestuurdersportier in de vergrendelingsstand om de auto te vergrendelen. Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden branden van de richtingaanwijzers. Op hetzelfde moment worden de buitenspiegels ingeklapt. Ontgrendelen F Druk één keer op de knop C om de auto te ontgrendelen. Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Op hetzelfde moment worden de buitenspiegels uitgeklapt. Supervergrendeling De supervergrendeling blokkeert het van buitenaf en van binnenuit openen van de portieren. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is ook de vergrendelingsschakelaar in het interieur buiten werking. Met de afstandsbediening F Druk één keer op de knop A om de auto te vergrendelen. F Druk binnen vijf seconden nogmaals op de knop om de supervergrendeling in te schakelen. Zowel het vergrendelen als het inschakelen van de supervergrendeling wordt bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden branden van de richtingaanwijzers. Met de sleutel F Draai de sleutel in het slot van het bestuurdersportier in de vergrendelingsstand om de auto te vergrendelen. F Draai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals in de vergrendelingsstand om de supervergrendeling in te schakelen. Zowel het vergrendelen als het inschakelen van de supervergrendeling wordt bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden branden van de richtingaanwijzers.

99 94 - Toegang tot de auto Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen 30 seconden een van de portieren of de achterklep wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld. Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden uitgeschakeld door een PEUGEOTservicepunt. Waarschuwingssignaal sleutel Als het bestuurdersportier wordt geopend terwijl de sleutel nog in het contact steekt, klinkt er een geluidssignaal. Synchroniseren van de afstandsbediening Na het losnemen van de accukabels, na het vervangen van de batterij of als de afstandsbediening niet werkt, moet de afstandsbediening gesynchroniseerd worden. F Zet het contact uit. F Zet het contact weer aan. F Druk direct gedurende enkele seconden op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening. F Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit het contactslot. De afstandsbediening werkt nu weer. Op een kier zetten van de achterklep F Druk op de knop D om de achterklep te ontgrendelen en op een kier te zetten. De portieren worden hierbij ook ontgrendeld. Lokaliseren van de auto Om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats: F druk op de knop B, de plafonniers gaan branden en de knipperlichten knipperen gedurende enkele seconden. Batterij van afstandsbediening vervangen Als de batterij leeg is, verschijnt het pictogram service in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Wip dan het huis met een muntstuk bij de inkeping los om bij de batterij (ref.: CR 1620/3 V) te komen. Als de afstandsbediening na het vervangen van de batterij niet werkt, moet deze opnieuw geprogrammeerd worden. ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING Deze diefstalbeveiliging blokkeert het motormanagementsysteem en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. In de sleutel is een chip aangebracht die over een speciieke code beschikt. Bij het aanzetten van het contact moet de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering, waarna de motor gestart kan worden. Bij een storing in het systeem zal het pictogram service worden weergegeven in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Uw auto kan dan niet worden gestart. Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOT-servicepunt.

100 Toegang tot de auto - 95 CODEKAART De codekaart wordt u bij alevering van de auto samen met de twee sleutels overhandigd. Op deze kaart staat de identiicatiecode die uw PEUGEOT-servicepunt nodig heeft bij werkzaamheden aan de elektronische startblokkering. De code is afgedekt, verwijder de ilm alleen als dit strikt noodzakelijk is. Bewaar de codekaart op een veilige plaats buiten de auto. Neem de codekaart mee wanneer u een verre reis maakt en bewaar de kaart bij uw persoonlijke documenten. Noteer de sleutelnummers zorgvuldig. De sleutelcode is als streepjescode aangegeven op het label bij de sleutel. Een PEUGEOT-servicepunt kan bij verlies snel voor nieuwe sleutels zorgen. De radiograische afstandsbediening is een gevoelig systeem; het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om te voorkomen dat de auto per ongeluk ontgrendeld wordt. De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren. Schakel de supervergrendeling niet in als er nog iemand in de auto zit. Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. Let er bij het aanschaffen van een gebruikte auto op dat: - u in het bezit bent van de codekaart; - uw sleutels door een PEUGEOTservicepunt in het elektronische geheugen worden opgeslagen, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart. Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering.

101 94 - Toegang tot de auto Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen 30 seconden een van de portieren of de achterklep wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld. Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden uitgeschakeld door een PEUGEOTservicepunt. Waarschuwingssignaal sleutel Als het bestuurdersportier wordt geopend terwijl de sleutel nog in het contact steekt, klinkt er een geluidssignaal. Synchroniseren van de afstandsbediening Na het losnemen van de accukabels, na het vervangen van de batterij of als de afstandsbediening niet werkt, moet de afstandsbediening gesynchroniseerd worden. F Zet het contact uit. F Zet het contact weer aan. F Druk direct gedurende enkele seconden op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening. F Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit het contactslot. De afstandsbediening werkt nu weer. Op een kier zetten van de achterklep F Druk op de knop D om de achterklep te ontgrendelen en op een kier te zetten. De portieren worden hierbij ook ontgrendeld. Lokaliseren van de auto Om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats: F druk op de knop B, de plafonniers gaan branden en de knipperlichten knipperen gedurende enkele seconden. Batterij van afstandsbediening vervangen Als de batterij leeg is, verschijnt het pictogram service in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Wip dan het huis met een muntstuk bij de inkeping los om bij de batterij (ref.: CR 1620/3 V) te komen. Als de afstandsbediening na het vervangen van de batterij niet werkt, moet deze opnieuw geprogrammeerd worden. ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING Deze diefstalbeveiliging blokkeert het motormanagementsysteem en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. In de sleutel is een chip aangebracht die over een speciieke code beschikt. Bij het aanzetten van het contact moet de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering, waarna de motor gestart kan worden. Bij een storing in het systeem zal het pictogram service worden weergegeven in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Uw auto kan dan niet worden gestart. Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOT-servicepunt.

102 Toegang tot de auto - 95 CODEKAART De codekaart wordt u bij alevering van de auto samen met de twee sleutels overhandigd. Op deze kaart staat de identiicatiecode die uw PEUGEOT-servicepunt nodig heeft bij werkzaamheden aan de elektronische startblokkering. De code is afgedekt, verwijder de ilm alleen als dit strikt noodzakelijk is. Bewaar de codekaart op een veilige plaats buiten de auto. Neem de codekaart mee wanneer u een verre reis maakt en bewaar de kaart bij uw persoonlijke documenten. Noteer de sleutelnummers zorgvuldig. De sleutelcode is als streepjescode aangegeven op het label bij de sleutel. Een PEUGEOT-servicepunt kan bij verlies snel voor nieuwe sleutels zorgen. De radiograische afstandsbediening is een gevoelig systeem; het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om te voorkomen dat de auto per ongeluk ontgrendeld wordt. De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren. Schakel de supervergrendeling niet in als er nog iemand in de auto zit. Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. Let er bij het aanschaffen van een gebruikte auto op dat: - u in het bezit bent van de codekaart; - uw sleutels door een PEUGEOTservicepunt in het elektronische geheugen worden opgeslagen, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart. Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering.

103 96 - Toegang tot de auto ALARMSYSTEEM Het alarmsysteem bestaat uit twee soorten beveiliging: - de omtrekbeveiliging treedt in werking als een portier, de bagageruimte of de motorkap wordt geopend. - de interieurbeveiliging treedt in werking als er beweging in het interieur wordt waargenomen (breken van een ruit, iets of iemand in het interieur). Opmerking: De interieurbeveiliging is uitgeschakeld als het dak is geopend (stand cabriolet). Inschakelen F Zet het contact uit en verlaat de auto. F Schakel het alarmsysteem in door de auto te vergrendelen of de supervergrendeling in te schakelen met behulp van de afstandsbediening (het lampje van de knop A zal één keer per seconde knipperen). Opmerking: Als u de auto wilt vergrendelen zonder het alarmsysteem in te schakelen, maak dan gebruik van de sleutel in het slot. Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende dertig seconden. Nadat het alarm is gestopt, wordt het opnieuw ingeschakeld. Als het alarm tien keer achter elkaar is afgegaan, zal het bij de elfde keer worden uitgeschakeld. Als het lampje van de knop A snel knippert, betekent dit dat het alarm tijdens uw afwezigheid is afgegaan. 45 seconden nadat de vergrendeltoets van de afstandsbediening is ingedrukt, wordt het alarm ingeschakeld, ongeacht de toestand van de portieren en de achterklep. Uitschakelen Ontgrendel de auto met behulp van de afstandsbediening (het lampje van de knop A gaat uit). Opmerking: Als het alarm tijdens uw afwezigheid is afgegaan, zal het lampje na het inschakelen van het contact niet meer knipperen. Alleen de omtrekbeveiliging inschakelen Schakel alleen de omtrekbeveiliging in als u tijdens uw afwezigheid een ruit een stukje open wilt laten of als er een huisdier in de auto achterblijft. F Zet het contact af. F Druk binnen tien seconden op de knop A totdat het lampje continu blijft branden. F Verlaat de auto. F Schakel het alarmsysteem in door de auto te vergrendelen of de supervergrendeling in te schakelen met behulp van de afstandsbediening (het lampje van de knop A zal één keer per seconde knipperen). De functie werkt alleen als deze procedure wordt uitgevoerd telkens nadat het contact is afgezet. Afstandsbediening werkt niet F Ontgrendel het bestuurdersportier met de sleutel en open het portier. Het alarm zal afgaan. F Zet het contact aan. Het alarm stopt. Storing Als, bij het aanzetten van het contact, het lampje van de knop A gedurende tien seconden gaat branden, duidt dit op een storing in de verbinding met de sirene. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om het systeem te controleren. Automatisch inschakelen* Het alarmsysteem wordt twee minuten nadat het laatste portier of de achterklep is gesloten, automatisch ingeschakeld. Om het laten afgaan van het alarm bij het openen van een portier of de achterklep te voorkomen, moet nogmaals op de ontgrendelknop op de afstandsbediening worden gedrukt. * Volgens land van bestemming.

104 Toegang tot de auto - 97 ELEKTRISCH BEDIENBARE RUITEN 1. Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde. 2. Schakelaar ruitbediening passagierszijde. 3. Schakelaar ruitbediening rechts achter. 4. Schakelaar ruitbediening links achter. 5. Blokkeerschakelaar elektrisch bediende ruiten achter (kinderslot). De bestuurder beschikt over twee mogelijkheden: Handbediening: Duw of trek de schakelaar tot het zware punt. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten. Automatische bediening: Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt. Als u de schakelaar heeft losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar om het openen of sluiten te stoppen. Opmerkingen: Ongeveer 45 seconden nadat de sleutel uit het contact is genomen, kunnen de ruiten niet meer worden bediend. Zet het contact aan om de ruiten weer te kunnen bedienen. De ruiten achter worden niet automatisch gesloten. Beveiliging tegen beknellen van de portierruiten Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze gedeeltelijk weer open. Opmerking: Als de ruit bijvoorbeeld bij vorst niet wil sluiten, druk dan op de schakelaar om de ruit helemaal te openen en trek vervolgens de schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen werkt de beveiliging tegen beknellen niet. Blokkeren van de ruitbediening achter Druk voor de veiligheid van uw kinderen op de schakelaar 5 om de schakelaars van de ruitbediening achter te blokkeren, ongeacht in welke stand de ruiten zijn geopend. Als de knop is ingedrukt, is de ruitbediening achter geblokkeerd.

105 98 - Toegang tot de auto GELIJKTIJDIG BEDIENEN VAN DE 4 RUITEN Met de schakelaar 6 kunnen alle ruiten gelijktijdig worden geopend of gesloten. Druk op de schakelaar 5 voor de blokkering van de ruitbediening achter om de werking van schakelaar 6 te blokkeren. Het gelijktijdig bedienen van alle ruiten is volledig voor eigen risico van de bestuurder. RESETTEN VAN DE RUITBEDIENING Nadat de accukabels los zijn geweest of bij een storing: - Laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten. - Houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast. - Druk op de schakelaar om de ruit automatisch volledig te openen. - Druk als de ruit volledig is geopend nogmaals op de schakelaar en houd deze nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen werkt de beveiliging tegen beknellen niet. Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het contact. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit verhindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.

106 Toegang tot de auto - 99 PORTIEREN Openen van buitenaf Als u uw hand achter de portiergreep steekt, wordt de portierruit automatisch enkele milimeters geopend. Na enkele seconden zal de portierruit weer sluiten, waarbij de ruit automatisch wordt afgesteld voor een perfecte afdichting. Opmerking: Als de auto is ontgrendeld en u uw hand langer dan 5 seconden op de portiergreep laat rusten, wordt de ruit weer gesloten. Verwijder uw hand van de portiergreep om het systeem weer te activeren. Let bij het wassen van de auto op het volgende: - vergrendel de auto om te voorkomen dat de portierruiten automatisch op een kier worden gezet, - sproei geen water op het bovenste gedeelte van de ruiten. Resetten van het automatisch op een kier zetten van de portierruiten Alvorens dit uit te voeren, moeten eerst de accukabels worden aangesloten en de ruitbediening worden gereset (zie het desbetreffende hoofdstuk): F zet het portier halfopen. F sluit het portier. F wacht enkele seconden. F steek uw hand achter de portiergreep, de ruit zal dan automatisch enkele millimeters zakken. Waarschuwing "portier open" Als een portier niet goed is gesloten: - bij draaiende motor: er verschijnt gedurende enkele seconden een afbeelding en een melding op het multifunctionele display, - tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h): het verklikkerlampje service gaat branden, gedurende enkele seconden in combinatie met een geluidssignaal en een afbeelding en melding op het multifunctionele display. Openen van binnenuit De portieren kunnen niet met de portiergrepen worden geopend op het moment dat de supervergrendeling is ingeschakeld. Open voor werkzaamheden waarbij de accukabels moeten worden losgenomen de ruiten om de portieren gemakkelijk te kunnen openen en sluiten. Als de accukabels zijn losgenomen, blijft het mogelijk om de portieren te openen. Sla de portieren echter niet met kracht dicht, maar sluit ze met beleid. Na het aansluiten van de accukabels is het nodig de ruitbediening en het automatisch op een kier zetten van de portierruiten te resetten. Raadpleeg zo spoedig mogelijk uw PEUGEOT-servicepunt.

107 100 - Toegang tot de auto BAGAGERUIMTE Openen van het kofferdeksel Auto vergrendeld/ supervergrendeld F Druk op de knop D van de afstandsbediening om het kofferdeksel te ontgrendelen en op een kier te zetten. Hierbij worden gelijktijdig de portieren ontgrendeld. Auto ontgrendeld F Druk op de knop D van de afstandsbediening om het kofferdeksel op een kier te zetten of druk op de drukknop E van het kofferdeksel. Opmerking: Als het kofferdeksel is ontgrendeld met de sleutel, wordt bij het indrukken van de knop van de afstandsbediening het alarm gedeactiveerd. Het kofferdeksel wordt automatisch vergrendeld zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h. Het kofferdeksel wordt ontgrendeld zodra een portier wordt geopend of met de sleutel in het contactslot op de schakelaar centrale vergrendeling wordt gedrukt (snelheid lager dan 10 km/h). Om bagage tegen diefstal te beveiligen, kan de bediening van de drukknop E worden geblokkeerd. Draai de slotschakelaar F een kwart omwenteling naar rechts met behulp van de sleutel. Het kofferdeksel kan dan uitsluitend met behulp van de afstandsbediening worden geopend. Waarschuwing «kofferdeksel geopend» Als het kofferdeksel niet goed is gesloten: - wordt u bij draaiende motor gedurende enkele seconden gewaarschuwd door een afbeelding en een melding op het multifunctionele display, - gaat tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) het verklikkerlampje service branden, gedurende enkele seconden in combinatie met een geluidssignaal, een afbeelding en melding op het multifunctionele display. Sluiten van het kofferdeksel F Gebruik de handgrepen aan de binnenzijde van het kofferdeksel om deze te sluiten. F Druk met twee handen op het midden van het kofferdeksel tot deze is vergrendeld.

108 Toegang tot de auto Automatische centrale vergrendeling van de portieren De portieren kunnen automatisch vergrendeld worden, zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h. Druk, om de portieren bij een snelheid hoger dan 10 km/h tijdelijk te ontgrendelen, kort op de knop A. Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd. Vergrendelen/ontgrendelen vanuit het interieur Druk op de knop A om: - de auto te vergrendelen, - de auto (en in het bijzonder de achterklep) te ontgrendelen als de sleutel in het contactslot wordt gestoken. Het rode lampje van de knop gaat branden bij het vergrendelen en gaat uit bij het ontgrendelen. Opmerking: Als de auto van buitenaf wordt vergrendeld of supervergrendeld, knippert het rode lampje en is de knop A buiten werking. Gebruik in dat geval de sleutel of de afstandsbediening om de auto te ontgrendelen. Activeren Druk lang op de knop A. Het activeren van deze functie wordt aangegeven door een melding op het multifunctionele display. Deactiveren Druk lang op de knop A. Het activeren van deze functie wordt aangegeven door een melding op het multifunctionele display. Opmerkingen Als een van de portieren is geopend, kan de auto niet vanuit het interieur worden vergrendeld en werkt de automatische centrale vergrendeling niet. Als het kofferdeksel is geopend, is de automatische centrale vergrendeling van de portieren geactiveerd. HANDMATIG VERGRENDELEN/ ONTGRENDELEN (NOODBEDIENING) Portier aan bestuurderszijde Vergrendel of ontgrendel het portier met de sleutel in het portierslot. Portier aan passagierszijde - Vergrendel het portier met de sleutel in het slot (aan de zijkant van het portier) en draai de sleutel een achtste omwenteling rechtsom. - Ontgrendel het portier met de portiergreep in het interieur (zie het desbetreffende hoofdstuk). Kofferdeksel Het kofferdeksel is vergrendeld; raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.

109 102 - Toegang tot de auto WEGKLAPBAAR DAK Vóór het bedienen van het dak F Het is raadzaam de auto op een horizontale ondergrond stil te zetten. Eventueel kan het dak ook bij een snelheid van maximaal 10 km/h worden bediend. F Controleer of het afdekscherm 1 is uitgetrokken (er mogen geen voorwerpen op het afdekscherm of de scharnierende afdekplaten 2 geplaatst zijn; eventuele bagage mag het afdekscherm niet omhoogdrukken). F Controleer of er geen voorwerpen op de hoedenplank geplaatst zijn. F Sluit de achterklep op de juiste manier. F Zet het contact in de stand M. Geadviseerd wordt het dak te bedienen bij draaiende motor. Openen van het dak F Voer de hiernaast aangegeven voorbereidende maatregelen uit. F Trek vervolgens aan de knop 3 tot het geluidssignaal aangeeft dat het dak volledig is geopend. Tijdens het bedienen van het dak worden de vier ruiten automatisch geopend, worden de scharnierende afdekplaten uitgevouwen en wordt het dak opgevouwen en opgeborgen in de bagageruimte, waarna de hoedenplank wordt geplaatst en de achterklep sluit. Opmerkingen: Wanneer u aan het eind van de beweging van het dak de knop 3 in dezelfde stand houdt, worden de vier ruiten gesloten. Na het openen van het dak kunnen de ruiten weer bediend worden.

110 Toegang tot de auto Bij een eventuele elektrische of hydraulische storing kan het dak met de hand gesloten worden. Raadpleeg de noodprocedures achter in dit boekje (noodbediening dak). Sluiten van het dak F Voer de op de vorige bladzijde aangegeven voorbereidende maatregelen uit. F Druk op de knop 3 tot het geluidssignaal aangeeft dat het dak volledig is gesloten. Tijdens het bedienen van het dak worden de vier ruiten geopend, wordt de achterklep geopend, worden de hoedenplank en het dak opgevouwen in de bagageruimte, worden de scharnierende afdekplaten weer uitgevouwen en wordt de achterklep weer gesloten. Opmerking: Wanneer u aan het eind van de beweging van het dak de knop 3 in dezelfde stand houdt, worden de vier ruiten gesloten. Na het sluiten van het dak kunnen de ruiten weer bediend worden. Let erop dat er zich, tijdens het openen of sluiten van het dak, geen personen in de buurt van het bedieningsmechanisme bevinden; hiermee wordt risico op letsel voorkomen. Wacht na regen of het wassen van de auto tot het dak is opgedroogd alvorens het te openen. De bediening van het dak is volledig voor eigen risico van de bestuurder. Laat voor een goede werking van het systeem de knop 3 niet los als het dak nog niet volledig gesloten of geopend is. Laat bij gevaar echter de bedieningsknop los; het dak stopt direct met bewegen. Als het gevaar is geweken, kan de bediening van het dak worden voltooid.

111 104 - Toegang tot de auto BRANDSTOF TANKEN Te laag brandstofniveau Als het brandstofniveau te laag is, gaat op het instrumentenpaneel dit verklikkerlampje branden. U kunt nog ongeveer 50 km met de resterende hoeveelheid brandstof rijden. Het tanken dient met afgezette motor te geschieden. F Open de brandstofvulklep F Steek de sleutel in het slot en draai deze linksom. F Trek de tankdop uit de vulopening en bevestig deze aan de haak aan de binnenzijde van de vulklep. Op een label aan de binnenzijde van de vulklep staat de voorgeschreven soort brandstof aangegeven. Laat het vulpistool bij het aftanken van de auto nooit meer dan 3 keer automatisch uitspringen. Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden. De inhoud van de brandstoftank bedraagt ca. 60 liter. F Vergrendel na het tanken de vuldop en sluit de vulklep. Storing Als bij aangezet contact de wijzer van de brandstofniveaumeter in de ruststand (onder de 0) blijft staan of teruggaat naar deze stand, duidt dit op een storing in de brandstofniveaumeter. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.

112 Zicht LICHTSCHAKELAAR Verlichting vóór en achter (ring A) Draai ring A in de gewenste stand. Lichten uit Parkeerlichten Dim-/grootlicht Overschakelen van dim- naar grootlicht Trek de hendel naar u toe. Geluidssignaal vergeten verlichting Als het contact is afgezet, de functie automatisch inschakelen van de verlichting niet is geactiveerd en het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt. Mistlampen vóór en mistachterlicht (ring B) Draai de ring B naar voren om de mistlampen en het mistachterlicht in te schakelen en naar achteren om ze uit te schakelen. Het branden wordt aangegeven door een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel. Mistlampen vóór (draai de ring 1 stand naar voren). De mistlampen vóór werken in combinatie met de parkeerlichten en het dimlicht. Als het grootlicht wordt ingeschakeld, worden de mistlampen vóór uitgeschakeld. Mistlampen vóór en mistachterlicht (draai de ring 2 standen naar voren). Opmerking: Draai de ring twee standen naar achteren om achtereenvolgens het mistachterlicht en de mistlampen vóór te doven. Opmerking: Wanneer de verlichting automatisch of het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistlampen vóór, het mistachterlicht en de parkeerlichten branden. Draai de ring naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen. De parkeerlichten worden dan uitgeschakeld (alleen als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld). Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlampen vóór en het mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn.

113 106 - Zicht Richtingaanwijzers Links: Omlaag. Rechts: Omhoog. Opmerking: Indien u bij een wagensnelheid hoger dan 80 km/h vergeet de richtingaanwijzers af te zetten, wordt automatisch het knippergeluid versterkt. Follow me home (automatisch) Als het contact is afgezet en de functie automatisch inschakelen van de verlichting actief is, blijven de parkeer- en dimlichten gedurende een geselecteerde tijdsduur branden als u de auto verlaat: Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via het coniguratiemenu van het multifunctionele display. De tijdsduur kan eveneens worden ingesteld (15, 30 of 60 s) via het coniguratiemenu van het multifunctionele display. Uitschakelen: F geef een "lichtsignaal", F verlaat en vergrendel de auto. Follow me home (handmatig) Als de functie automatisch inschakelen van de verlichting niet actief is, blijven de parkeer- en dimlichten gedurende de ingestelde tijdsduur van de automatische follow me home branden. Bij auto's zonder de functie automatisch inschakelen van de verlichting blijven de parkeer- en dimlichten als u de auto verlaat nog ongeveer 1 minuut branden. Inschakelen: F zet de motor af, F geef een "lichtsignaal", F verlaat en vergrendel de auto. Uitschakelen: F geef nogmaals een "lichtsignaal", F verlaat en vergrendel de auto. Automatisch inschakelen van de verlichting Het parkeerlicht en het dimlicht worden automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is en als de ruitenwissers wissen. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of het wissen is gestopt. Opmerking: bij mist of sneeuwval kan de lichtsensor voldoende licht waarnemen en zullen de lichten niet automatisch worden ingeschakeld. De functie kan worden in- of uitgeschakeld via het coniguratiemenu van het multifunctionele display. Inschakelen Bij het inschakelen van de functie verschijnt een melding op het multifunctionele display. De functie is actief als de lichtschakelaar in de stand 0 staat. Uitschakelen Bij het uitschakelen van de functie verschijnt een melding op het multifunctionele display. De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld als de verlichting met de lichtschakelaar wordt bediend. Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden en wordt het pictogram service weergegeven in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Raadpleeg een PEUGEOTservicepunt. Dek de lichtsensor, die aan de regensensor is gekoppeld en zich in het midden van de voorruit, achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Deze sensor regelt de automatische verlichting.

114 106 - Zicht Richtingaanwijzers Links: Omlaag. Rechts: Omhoog. Opmerking: Indien u bij een wagensnelheid hoger dan 80 km/h vergeet de richtingaanwijzers af te zetten, wordt automatisch het knippergeluid versterkt. Follow me home (automatisch) Als het contact is afgezet en de functie automatisch inschakelen van de verlichting actief is, blijven de parkeer- en dimlichten gedurende een geselecteerde tijdsduur branden als u de auto verlaat: Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via het coniguratiemenu van het multifunctionele display. De tijdsduur kan eveneens worden ingesteld (15, 30 of 60 s) via het coniguratiemenu van het multifunctionele display. Uitschakelen: F geef een "lichtsignaal", F verlaat en vergrendel de auto. Follow me home (handmatig) Als de functie automatisch inschakelen van de verlichting niet actief is, blijven de parkeer- en dimlichten gedurende de ingestelde tijdsduur van de automatische follow me home branden. Bij auto's zonder de functie automatisch inschakelen van de verlichting blijven de parkeer- en dimlichten als u de auto verlaat nog ongeveer 1 minuut branden. Inschakelen: F zet de motor af, F geef een "lichtsignaal", F verlaat en vergrendel de auto. Uitschakelen: F geef nogmaals een "lichtsignaal", F verlaat en vergrendel de auto. Automatisch inschakelen van de verlichting Het parkeerlicht en het dimlicht worden automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is en als de ruitenwissers wissen. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of het wissen is gestopt. Opmerking: bij mist of sneeuwval kan de lichtsensor voldoende licht waarnemen en zullen de lichten niet automatisch worden ingeschakeld. De functie kan worden in- of uitgeschakeld via het coniguratiemenu van het multifunctionele display. Inschakelen Bij het inschakelen van de functie verschijnt een melding op het multifunctionele display. De functie is actief als de lichtschakelaar in de stand 0 staat. Uitschakelen Bij het uitschakelen van de functie verschijnt een melding op het multifunctionele display. De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld als de verlichting met de lichtschakelaar wordt bediend. Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden en wordt het pictogram service weergegeven in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Raadpleeg een PEUGEOTservicepunt. Dek de lichtsensor, die aan de regensensor is gekoppeld en zich in het midden van de voorruit, achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Deze sensor regelt de automatische verlichting.

115 Zicht KOPLAMPEN VERSTELLEN Afhankelijk van de belading van de auto wordt aanbevolen de koplampen te verstellen of 2 personen voorin personen personen personen + maximaal toegestane belading. 3. Bestuurder + maximaal toegestane belading. Stand 0: basisinstelling. RUITENWISSERSCHAKELAAR Ruitenwissers vóór met intervalstand 2 Hoge snelheid (hevige neerslag). 1 Normale snelheid (matige regenval). I Interval. 0 Uit. â Eén keer wissen (omlaag duwen). In de Intervalstand wordt de snelheid van de wissers aangepast aan de rijsnelheid. Ruitenwissers vóór met automatische stand 2 Hoge snelheid (hevige neerslag). 1 Normale snelheid (matige regenval). I Interval. 0 Uit. AUTO â Automatisch wissen of één keer wissen (omlaag duwen). In de Intervalstand wordt de snelheid van de wissers aangepast aan de rijsnelheid. In de stand AUTO wordt de snelheid van de wissers aangepast aan de hoeveelheid neerslag. Duw de schakelaar één keer omlaag om de automatische werking van de ruitenwissers in te schakelen. Duw de schakelaar nogmaals omlaag om de ruitenwissers één keer te laten wissen.

116 Zicht KOPLAMPEN VERSTELLEN Afhankelijk van de belading van de auto wordt aanbevolen de koplampen te verstellen of 2 personen voorin personen personen personen + maximaal toegestane belading. 3. Bestuurder + maximaal toegestane belading. Stand 0: basisinstelling. RUITENWISSERSCHAKELAAR Ruitenwissers vóór met intervalstand 2 Hoge snelheid (hevige neerslag). 1 Normale snelheid (matige regenval). I Interval. 0 Uit. â Eén keer wissen (omlaag duwen). In de Intervalstand wordt de snelheid van de wissers aangepast aan de rijsnelheid. Ruitenwissers vóór met automatische stand 2 Hoge snelheid (hevige neerslag). 1 Normale snelheid (matige regenval). I Interval. 0 Uit. AUTO â Automatisch wissen of één keer wissen (omlaag duwen). In de Intervalstand wordt de snelheid van de wissers aangepast aan de rijsnelheid. In de stand AUTO wordt de snelheid van de wissers aangepast aan de hoeveelheid neerslag. Duw de schakelaar één keer omlaag om de automatische werking van de ruitenwissers in te schakelen. Duw de schakelaar nogmaals omlaag om de ruitenwissers één keer te laten wissen.

117 108 - Zicht Speciale stand van de ruitenwissers voor Als de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, bewegen de ruitenwissers naar het midden van de voorruit. Deze stand kan worden gebruikt voor 's winters parkeren en het vervangen of het reinigen van de ruitenwisserbladen (Zie het hoofdstuk "Praktische informatie - Ruitenwisserblad vervangen"). Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten. Ruitensproeiers en koplampsproeiers Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe. De ruitensproeiers treden in werking, waarna enige tijd de ruitenwissers worden ingeschakeld om de ruit schoon te wissen. Als de dim-/grootlichten branden, worden tegelijk ook de koplampsproeiers geactiveerd. Automatische ruitenwissers In de stand AUTO werkt de ruitenwisser automatisch en wordt de snelheid van de wissers aan de hoeveelheid neerslag aangepast. Inschakelen Bij het inschakelen van de automatische ruitenwissers verschijnt een melding op het multifunctionele display. Als het contact meer dan 1 minuut afgezet is geweest, moet de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw worden geactiveerd door de schakelaar één keer omlaag te bewegen. Uitschakelen Als de functie wordt uitgeschakeld, verschijnt er een melding op het multifunctionele display. De functie wordt uitgeschakeld als de schakelaar in de stand I, 1 of 2 wordt gezet. In het geval van een storing in de werking van de automatische ruitenwissers werken de ruitenwissers in de intervalstand. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om het systeem te laten controleren. Dek de regensensor, op de voorruit achter de binnenspiegel, niet af. Zet het contact uit als de auto gewassen wordt in een wasstraat. Wacht s winters met het inschakelen van het automatisch wissen tot de voorruit ontdooid is.

118 108 - Zicht Speciale stand van de ruitenwissers voor Als de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, bewegen de ruitenwissers naar het midden van de voorruit. Deze stand kan worden gebruikt voor 's winters parkeren en het vervangen of het reinigen van de ruitenwisserbladen (Zie het hoofdstuk "Praktische informatie - Ruitenwisserblad vervangen"). Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten. Ruitensproeiers en koplampsproeiers Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe. De ruitensproeiers treden in werking, waarna enige tijd de ruitenwissers worden ingeschakeld om de ruit schoon te wissen. Als de dim-/grootlichten branden, worden tegelijk ook de koplampsproeiers geactiveerd. Automatische ruitenwissers In de stand AUTO werkt de ruitenwisser automatisch en wordt de snelheid van de wissers aan de hoeveelheid neerslag aangepast. Inschakelen Bij het inschakelen van de automatische ruitenwissers verschijnt een melding op het multifunctionele display. Als het contact meer dan 1 minuut afgezet is geweest, moet de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw worden geactiveerd door de schakelaar één keer omlaag te bewegen. Uitschakelen Als de functie wordt uitgeschakeld, verschijnt er een melding op het multifunctionele display. De functie wordt uitgeschakeld als de schakelaar in de stand I, 1 of 2 wordt gezet. In het geval van een storing in de werking van de automatische ruitenwissers werken de ruitenwissers in de intervalstand. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om het systeem te laten controleren. Dek de regensensor, op de voorruit achter de binnenspiegel, niet af. Zet het contact uit als de auto gewassen wordt in een wasstraat. Wacht s winters met het inschakelen van het automatisch wissen tot de voorruit ontdooid is.

119 Zicht PLAFONNIERS 1. Plafonnier vóór 2. Kaartleeslampjes Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar. 3. Plafonnier achter Door op de knop 1 te drukken gaan de plafonniers vóór en achter gedurende 10 minuten branden. Door op de knop 3 te drukken gaat de plafonnier achter branden. De plafonniers vóór en achter gaan automatisch branden als de sleutel uit het contact wordt gehaald, bij het ontgrendelen van de auto of zodra er een portier wordt geopend. Ze gaan langzaam uit: - als het contact wordt aangezet, - 30 seconden nadat bij afgezet contact het laatste portier is gesloten, - bij het vergrendelen van de auto. Uitschakelen De plafonniers kunnen worden uitgeschakeld door de schakelaar 1 meer dan drie seconden ingedrukt te houden. Het is door kort op de knop 1 of 3 te drukken mogelijk alleen de desbetreffende plafonniers in en uit te schakelen. De kaartleeslampjes kunnen altijd gewoon worden bediend. Opnieuw inschakelen Druk nogmaals op de schakelaar 1 om de automatische verlichting opnieuw in te schakelen.

120 110 - Indelingen

121 Indelingen INDELING VAN HET INTERIEUR 1. Gekoeld dashboardkastje 2. Asbak vóór Trek aan het deksel om de asbak te openen. Druk om de asbak te legen na het openen op de lip en verwijder de asbak. 3. Opbergruimte Het dashboardkastje is afsluitbaar. Trek aan de handgreep om het dashboardkastje te openen. De verlichting van het dashboardkastje treedt in werking zodra het wordt geopend. Het dashboardkastje wordt via een afsluitbare ventilatiebuis A voorzien van dezelfde gekoelde lucht als het interieur en bevat drie aansluitingen* B voor een videorecorder. Bovendien bevat het dashboardkastje ruimte voor een verbandtrommel (afhankelijk van het land van bestemming kan deze zich ook in de bagageruimte bevinden) en zijn er speciale ruimtes gecreëerd voor een pen, dit instructieboekje, een bril, munten, enz V-aansluiting De 12 V-aansluiting is van het type aansteker, is voorzien van een dop en kan worden gebruikt bij aangezet contact. 5. Portiervak 6. Opbergruimte / lessenhouder 7. Muntenbakje 8. Afvalvak Open de afvalbak helemaal om deze te legen (tot voorbij het zware punt) en trek aan de bak om deze eruit te nemen. Maak de bak weer aan het deksel vast om hem terug te zetten. De afvalbak mag niet als asbak worden gebruikt. 9. Kaartentassen * Uitsluitend in combinatie met kleurendisplay DT. VERWIJDEREN VAN DE MAT Verwijderen van de vloermat aan bestuurderszijde: - schuif de stoel in de achterste stand, - draai de bevestigingen volledig los, - verwijder de bevestigingen en vervolgens de mat. Leg de vloermat weer op de juiste plaats terug en plaats de bevestigingen door ze vast te drukken.

122 Indelingen INDELING VAN HET INTERIEUR 1. Gekoeld dashboardkastje 2. Asbak vóór Trek aan het deksel om de asbak te openen. Druk om de asbak te legen na het openen op de lip en verwijder de asbak. 3. Opbergruimte Het dashboardkastje is afsluitbaar. Trek aan de handgreep om het dashboardkastje te openen. De verlichting van het dashboardkastje treedt in werking zodra het wordt geopend. Het dashboardkastje wordt via een afsluitbare ventilatiebuis A voorzien van dezelfde gekoelde lucht als het interieur en bevat drie aansluitingen* B voor een videorecorder. Bovendien bevat het dashboardkastje ruimte voor een verbandtrommel (afhankelijk van het land van bestemming kan deze zich ook in de bagageruimte bevinden) en zijn er speciale ruimtes gecreëerd voor een pen, dit instructieboekje, een bril, munten, enz V-aansluiting De 12 V-aansluiting is van het type aansteker, is voorzien van een dop en kan worden gebruikt bij aangezet contact. 5. Portiervak 6. Opbergruimte / lessenhouder 7. Muntenbakje 8. Afvalvak Open de afvalbak helemaal om deze te legen (tot voorbij het zware punt) en trek aan de bak om deze eruit te nemen. Maak de bak weer aan het deksel vast om hem terug te zetten. De afvalbak mag niet als asbak worden gebruikt. 9. Kaartentassen * Uitsluitend in combinatie met kleurendisplay DT. VERWIJDEREN VAN DE MAT Verwijderen van de vloermat aan bestuurderszijde: - schuif de stoel in de achterste stand, - draai de bevestigingen volledig los, - verwijder de bevestigingen en vervolgens de mat. Leg de vloermat weer op de juiste plaats terug en plaats de bevestigingen door ze vast te drukken.

123 112 - Indelingen INDELING BAGAGERUIMTE 1. Sjorogen Gebruik de sjorogen op de vloer en het achterpaneel van de bagageruimte om uw bagage vast te zetten. 2. Bagagenet Het bagagenet is bevestigd aan de sjorogen en biedt de mogelijkheid uw bagage vast te zetten V-aansluiting De 12 V-aansluiting (type aansteker) bevindt zich in het linkerzijpaneel van de bagageruimte. Hij kan ook worden gebruikt als het contact is afgezet. 4. Haken Deze twee haken kunnen worden gebruikt om de vloermat van de bagageruimte op te hangen (zie het hoofdstuk "Wiel verwisselen") of voor het vastzetten van het afdekscherm om de hoedenplank op te bergen. 5. Gevarendriehoek* De gevarendriehoek kan met twee elastische riemen worden bevestigd in de bagageruimte. * Volgens land van bestemming.

124 Veiligheid CLAXON Druk op een van de spaken van het stuurwiel. ALARMKNIPPERLICHTEN Druk de knop in, de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet. Automatische ontsteking van de alarmknipperlichten* Bij een noodstop schakelen de alarmknipperlichten, afhankelijk van de remvertraging die optreedt, automatisch in. De alarmknipperlichten blijven knipperen totdat er opnieuw gas wordt gegeven. U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop in te drukken. * Volgens land van bestemming.

125 114 - Veiligheid ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS) EN ELEKTRONISCHE REMDRUKREGELAAR (REF) Met gehomologeerde wielen (banden en velgen) die in goede staat verkeren, zorgt het antiblokkeersysteem samen met de elektronische remdrukregelaar tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een slecht of glad wegdek. Opmerking: Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat er gehomologeerde wielen worden gemonteerd. Het antiblokkeersysteem treedt automatisch in werking zodra één van de wielen dreigt te blokkeren. Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in het ABS systeem, waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen. Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met de verklikkerlampjes verplicht stoppen STOP en ABS, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen. Stop onmiddellijk. Raadpleeg in beide gevallen een PEUGEOT-servicepunt. De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal. Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los. NOODREMASSISTENTIE Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Het systeem wordt ingeschakeld als de snelheid waarmee het rempedaal wordt ingedrukt groot is en zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.

126 Veiligheid ANTISPIN REGELING (ASR) EN ELEKTRONISCH STABILITEITS PROGRAMMA (ESP) Deze systemen staan in verbinding met het ABS en zijn hier een aanvulling op. Het ASR-systeem past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen van de wielen te voorkomen via de remmen van de aangedreven wielen en de motor. De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren. Het ESP-systeem grijpt automatisch in via het remsysteem en de motor als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting. In extreme situaties kan het systeem de auto echter niet altijd onder controle houden. Werking van het ASR- en ESPsysteem Als het ASR- of ESP-systeem is ingeschakeld, knippert het desbetreffende pictogram. Uitschakelen van de systemen ASR en ESP In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn de systemen ASR en ESP uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen. F Druk op de schakelaar «ESP OFF, die zich in het midden van het dashboard bevindt. Het verklikkerlampje van de schakelaar en het pictogram gaan branden: de systemen ASR en ESP zijn uitgeschakeld. De systemen worden opnieuw: F automatisch ingeschakeld als het contact wordt afgezet. F automatisch ingeschakeld vanaf 50 km/h. F handmatig ingeschakeld door nogmaals op de schakelaar te drukken. Controle van werking Bij een storing in de systemen zal het verklikkerlampje van de schakelaar gaan knipperen en het pictogram verschijnen in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om de systemen te laten controleren. De systemen ASR en ESP zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico s of het te hard rijden. De goede werking van de systemen wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de constructeur op het gebied van wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door een PEUGEOT-servicepunt. Laat de systemen na een aanrijding controleren door een PEUGEOT-servicepunt.

127 116 - Veiligheid VEILIGHEIDSGORDELS Veiligheidsgordels omdoen F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. Veiligheidsgordels vóór met pyrotechnische gordelspanners en gordelkrachtbegrenzers Dankzij de toepassing van veiligheidsgordels met gordelspanners en gordelkrachtbegrenzers is de veiligheid van de voorste inzittenden bij frontale aanrijdingen nog verder verbeterd. De gordelspanners dienen om, afhankelijk van de kracht van de aanrijding, de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden te trekken. De veiligheidsgordels met gordelspanners werken alleen als het contact is aangezet. De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittende getrokken wordt. Verklikkerlampje veiligheidsgordel Dit verklikkerlampje gaat branden zodra het contact wordt aangezet. Het lampje blijft branden zolang de bestuurder zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt. Vanaf ongeveer 20 km/h en gedurende 2 minuten knippert dit verklikkerlampje in combinatie met een sterker wordend geluidssignaal. Als deze twee minuten zijn verlopen, blijft het verklikkerlampje branden zolang de bestuurder zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt. Veiligheidsgordels achter De zitplaatsen achter zijn voorzien van twee driepuntsgordels met oprolautomaat en een gordelkrachtbegrenzer. Plaats de gordels in de geleiders 1 om te voorkomen dat de gordels gaan klapperen bij het rijden met geopend dak.

128 Veiligheid Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. Als de zitplaatsen zijn voorzien van armsteunen*, moet de heupgordel altijd onder de armsteun door worden geleid. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel: - dient deze strak om het lichaam te worden gedragen, - mag deze door niet meer dan één volwassen persoon worden gedragen, - mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen, - mag deze niet gedraaid zitten, - mag er niets aan worden gewijzigd. Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij een PEUGEOT-servicepunt. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold. Voorschriften voor het gebruik van kinderzitjes: - Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje, - Gebruik geen gordelgeleider* wanneer een kinderzitje is geïnstalleerd. De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het verklikkerlampje van de airbag gaat in ieder geval branden. Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door een PEUGEOT-servicepunt. * Volgens uitvoering.

129 118 - Veiligheid AIRBAGS De airbags zijn speciaal ontworpen voor een betere veiligheid van de inzittenden bij ernstige aanrijdingen: ze vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met gordelkrachtbegrenzers. De elektronische schoksensors registreren een plotselinge vertraging van de auto: als de drempelwaarde voor het in werking treden wordt overschreden, worden de airbags onmiddellijk opgeblazen en beschermen ze de inzittenden van de auto. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas zodat noch het zicht, noch het eventueel verlaten van de auto door de inzittenden wordt belemmerd. De airbags treden niet in werking bij lichte aanrijdingen waarbij de veiligheidsgordels zorgen voor een afdoende bescherming; de kracht van de aanrijding is afhankelijk van het soort obstakel en de snelheid van de auto op dat moment. De airbags werken alleen als het contact aan is. Opmerking: Het uit de airbags ontsnappende gas kan enigszins irriteren. AIRBAGS VOOR Deze zijn voor de bestuurder in het midden van het stuurwiel en voor de passagier in het dashboard aangebracht. Ze worden tegelijkertijd geactiveerd, behalve als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. Storing airbag voor Als dit pictogram verschijnt op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, laat het systeem dan controleren door een PEUGEOTservicepunt. Uitschakelen airbag aan passagierszijde* Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. F Zet het contact uit, steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde 1, draai deze in de stand "OFF" en verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen. * Volgens land van bestemming.

130 Veiligheid In de stand "OFF" werkt de airbag aan passagierszijde bij een eventuele aanrijding niet. Als u het kinderzitje heeft verwijderd, zet dan de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen. ZIJ-AIRBAGS De zij-airbags zijn aan de zijde van de portieren in de rugleuningen van de voorstoelen aangebracht. Ze worden aan de zijde waar de aanrijding plaatsvindt opgeblazen. Controle uitschakeling Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden op het instrumentenpaneel, betekent dit dat de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld (stand "OFF"). Het verklikkerlampje blijft branden zolang de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. Storing Als dit pictogram verschijnt in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, raadpleeg dan een PEUGEOT-servicepunt om het systeem te laten controleren. Als het verklikkerlampje uitschakeling airbag aan passagierszijde knippert, raadpleeg dan een PEUGEOT-servicepunt. Plaats geen kinderzitje met de rug in de rijrichting als de twee pictogrammen van de airbags worden weergegeven op het instrumentenpaneel. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.

131 120 - Veiligheid Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags: Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel. Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden. Het is beslist niet toegestaan om werkzaamheden uit te voeren aan airbagsystemen, alleen een PEUGEOT-servicepunt heeft hiervoor gekwaliiceerd personeel. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Airbags voor Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard rusten. Tracht roken in de auto zoveel mogelijk te vermijden. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op. Zij-airbags Bedek de voorstoelen alleen met goedgekeurde stoelhoezen. Raadpleeg uw PEUGEOT-servicepunt. Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de voorstoelen, dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of middel. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.

132 Veiligheid In de stand "OFF" werkt de airbag aan passagierszijde bij een eventuele aanrijding niet. Als u het kinderzitje heeft verwijderd, zet dan de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen. ZIJ-AIRBAGS De zij-airbags zijn aan de zijde van de portieren in de rugleuningen van de voorstoelen aangebracht. Ze worden aan de zijde waar de aanrijding plaatsvindt opgeblazen. Controle uitschakeling Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden op het instrumentenpaneel, betekent dit dat de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld (stand "OFF"). Het verklikkerlampje blijft branden zolang de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. Storing Als dit pictogram verschijnt in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, raadpleeg dan een PEUGEOT-servicepunt om het systeem te laten controleren. Als het verklikkerlampje uitschakeling airbag aan passagierszijde knippert, raadpleeg dan een PEUGEOT-servicepunt. Plaats geen kinderzitje met de rug in de rijrichting als de twee pictogrammen van de airbags worden weergegeven op het instrumentenpaneel. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.

133 120 - Veiligheid Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags: Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel. Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden. Het is beslist niet toegestaan om werkzaamheden uit te voeren aan airbagsystemen, alleen een PEUGEOT-servicepunt heeft hiervoor gekwaliiceerd personeel. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Airbags voor Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard rusten. Tracht roken in de auto zoveel mogelijk te vermijden. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op. Zij-airbags Bedek de voorstoelen alleen met goedgekeurde stoelhoezen. Raadpleeg uw PEUGEOT-servicepunt. Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de voorstoelen, dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of middel. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.

134 Rijden HANDREM Aantrekken Trek, als de auto volledig stilstaat, de handrem aan. Loszetten Trek aan de hefboom, druk de knop in en duw de handrem geheel omlaag. Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, geeft dit aan dat de handrem nog (iets) is aangetrokken. Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen richting trottoir en trek de handrem aan. De handrem mag niet worden gebruikt om een rijdende auto af te remmen of te laten stoppen. AUTOMATISCHE TRANSMISSIE MET «TIPTRONIC-SYSTEM PORSCHE Bij de automatische transmissie met vier versnellingen kunt u kiezen uit automatische bediening, aangevuld met de programma s sport en sneeuw, of handmatig schakelen. Schakelpatroon F Kies de gewenste stand door de selectiehendel in het schakelpatroon te verplaatsen. De gekozen stand wordt met een pictogram in het display van instrumentenpaneel aangegeven. Park (parkeerstand): om de auto stil te zetten en te starten, met of zonder gebruik van de handrem. Reverse (achteruitversnelling): om achteruit te rijden (schakel deze stand alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait). Neutral (neutraalstand): om de motor te starten en de auto te parkeren, met gebruik van de handrem. Opmerking: Laat, als bij het wegrijden per ongeluk de selectiehendel in de stand N staat, het motortoerental terugvallen tot stationair voordat de stand D wordt geselecteerd om vervolgens weer gas te geven. Drive (rijstand): om automatisch te schakelen tijdens het rijden. Manual (sequentiële stand): om zelf de versnellingen te selecteren. S: programma sport. T: programma sneeuw. Starten van de motor F Trek de handrem aan en selecteer de stand P of N van de selectiehendel, F Draai de sleutel in het contact in de stand Starten. Als deze procedure niet wordt gevolgd, klinkt een geluidssignaal in combinatie met een melding op het multifunctionele display.

135 Rijden HANDREM Aantrekken Trek, als de auto volledig stilstaat, de handrem aan. Loszetten Trek aan de hefboom, druk de knop in en duw de handrem geheel omlaag. Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, geeft dit aan dat de handrem nog (iets) is aangetrokken. Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen richting trottoir en trek de handrem aan. De handrem mag niet worden gebruikt om een rijdende auto af te remmen of te laten stoppen. AUTOMATISCHE TRANSMISSIE MET «TIPTRONIC-SYSTEM PORSCHE Bij de automatische transmissie met vier versnellingen kunt u kiezen uit automatische bediening, aangevuld met de programma s sport en sneeuw, of handmatig schakelen. Schakelpatroon F Kies de gewenste stand door de selectiehendel in het schakelpatroon te verplaatsen. De gekozen stand wordt met een pictogram in het display van instrumentenpaneel aangegeven. Park (parkeerstand): om de auto stil te zetten en te starten, met of zonder gebruik van de handrem. Reverse (achteruitversnelling): om achteruit te rijden (schakel deze stand alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait). Neutral (neutraalstand): om de motor te starten en de auto te parkeren, met gebruik van de handrem. Opmerking: Laat, als bij het wegrijden per ongeluk de selectiehendel in de stand N staat, het motortoerental terugvallen tot stationair voordat de stand D wordt geselecteerd om vervolgens weer gas te geven. Drive (rijstand): om automatisch te schakelen tijdens het rijden. Manual (sequentiële stand): om zelf de versnellingen te selecteren. S: programma sport. T: programma sneeuw. Starten van de motor F Trek de handrem aan en selecteer de stand P of N van de selectiehendel, F Draai de sleutel in het contact in de stand Starten. Als deze procedure niet wordt gevolgd, klinkt een geluidssignaal in combinatie met een melding op het multifunctionele display.

136 122 - Rijden Wegrijden Starten in de stand P en wegrijden: F trap altijd het rempedaal in, F zet de handrem los, F selecteer de stand R, D of M en laat langzaam het rempedaal los; de auto begint meteen te rijden. U kunt ook starten vanuit de stand N. Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R, D of M is geselecteerd, zet de auto zich al in beweging, zelfs als het gaspedaal niet wordt ingetrapt. Laat daarom geen kinderen alleen in de auto achter als de motor draait. Als de selectiehendel niet in de stand P staat, klinkt bij het openen van het bestuurdersportier of 45 seconden nadat het contact is afgezet een geluidssignaal in combitie met een melding. Zet de selectiehendel in de stand P. Het geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt. motor. Trek de handrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende Automatische bediening Automatisch schakelen in de vier versnellingen: F Selecteer de stand D in het schakelpatroon. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling afhankelijk van de rijstijl, het proiel van de weg en de belading van de auto. De transmissie werkt dan automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingedrukt (kick down). De transmissie schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximum toerental bereikt. Bij het remmen schakelt de transmissie automatisch terug om sterker op de motor af te remmen. Om de veiligheid te verbeteren schakelt de transmissie niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat. Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt. Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet volledig stilstaat. Zet de selectiehendel nooit in een andere stand om af te remmen op een glad wegdek. Programma s Sport en Sneeuw Naast het auto-adaptieve programma heeft u de beschikking over twee speciieke programma s. De gekozen stand wordt in het instrumentenpaneel aangegeven. Programma Sport F Druk op de toets S als de motor is gestart. De versnellingsbak maakt automatisch een dynamische rijstijl mogelijk. Programma Sneeuw Dit programma zorgt ervoor dat u gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond met weinig grip. F Druk op de toets T als de motor is gestart. De transmissie past zich aan voor het rijden op gladde wegen. Opmerking: U kunt op elk moment terugkeren naar het auto-adaptatieve programma. F Druk nogmaals op de toets S of T om het huidige programma uit te schakelen.

137 Rijden Handmatige bediening Handmatig schakelen in de vier versnellingen: F Selecteer de stand M in het schakelpatroon. F Duw de selectiehendel naar het symbool + om op te schakelen. F Trek de selectiehendel naar het symbool - om terug te schakelen. Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld. Onjuiste waarde bij handmatige bediening Verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in). Opmerkingen Het schakelen naar een andere stand kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische bediening. Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven. Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de automatische transmissie automatisch de stand M1. De programma s S (sport) en T (sneeuw) kunnen niet worden ingeschakeld in de handbediende stand. Storing Een storing wordt aangegeven door dit pictogram, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. In dit geval werkt de transmissie met een noodprogramma (blokkering in de 3 e versnelling). U kunt dan een hevige schok waarnemen bij het selecteren van R vanuit de stand P, of R vanuit de stand N, (zonder gevaar voor de transmissie). Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet). Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOT-servicepunt. Als de accu geen stroom levert en de selectiehendel in de stand P staat, is het onmogelijk om naar een andere stand te schakelen. Forceer in geen geval de selectiehendel; hierdoor kan de automatische transmissie beschadigd raken.

138 124 - Rijden Eerste keer activeren/instellen van een snelheid Druk op de toets 2 of 3 zodra de gewenste snelheid is bereikt. De snelheid is nu in het geheugen opgeslagen en op het display verschijnt (bijv. bij 110 km/h): SNELHEIDSREGELAAR De ingestelde snelheid van deze snelheidsregelaar wordt weergegeven op het instrumentenpaneel. Hiermee kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden. Deze voorziening werkt alleen bij snelheden boven ongeveer 40 km/h vanaf de 4e versnelling bij auto s met handgeschakelde versnellingsbak. Bij auto s met automatische transmissie moet de selectiehendel in de stand D staan, of minimaal de tweede versnelling zijn ingeschakeld in de sequentiële stand. Weergave op het instrumentenpaneel Druk, als de snelheidsregelaar is geactiveerd, op deze knop om de kilometerteller/dagteller weer te geven. Na enkele seconden, of door nogmaals op de knop te drukken, keert het display terug naar de weergave van de snelheidsregelaar. Selecteren van de functie F Zet de draaiknop 1 in de stand ON. De snelheidsregelaar is nog niet geactiveerd en er is nog geen snelheid ingesteld. Op het display verschijnt: Opmerking: het is mogelijk even gas te geven zonder dat de snelheidsregelaar wordt uitgeschakeld. De ingestelde snelheid zal dan knipperen. Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de ingestelde snelheid weer aangenomen. Snelheidsregelaar onderbreken Als u het rijden met de snelheidsregelaar wilt onderbreken: F Druk op de toets 4 of trap op het rem- of koppelingspedaal. Op het display verschijnt (bijv. bij 110 km/h):

139 Rijden Snelheidsregelaar opnieuw activeren Druk, na het onderbreken van de snelheidsregelaar, op de toets 4. De auto neemt de laatst ingestelde snelheid weer aan. Op het display verschijnt (bijv. bij 110 km/h): Ingestelde snelheid wijzigen Voor het verhogen van de ingestelde snelheid zijn er twee mogelijkheden: Zonder het gaspedaal te gebruiken: F Druk op toets 3. Als de toets kort wordt ingedrukt, wordt de snelheid met 1 km/h verhoogd. Druk lang op de toets om de ingestelde snelheid met 5 km/h te verhogen. Als de toets ingedrukt gehouden wordt, wordt de snelheid in stappen van 5 km/h verhoogd. Met het gaspedaal: F Geef gas tot de gewenste snelheid is bereikt, F Druk op de toets 2 of 3. Ingestelde snelheid verlagen: F Druk op toets 2. Als de toets kort wordt ingedrukt, wordt de snelheid met 1 km/h verlaagd. Druk lang op de toets om de ingestelde snelheid met 5 km/h te verlagen. Als de toets ingedrukt gehouden wordt, wordt de snelheid in stappen van 5 km/h verlaagd. Ingestelde snelheid annuleren F Als het contact wordt afgezet, wordt de ingestelde snelheid uit het geheugen gewist. Uitschakelen van de functie F Zet de draaiknop 1 in de stand OFF om het systeem uit te schakelen. Storing In het geval van een storing van de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes gedurende enkele seconden: Het verklikkerlampje gaat enkele seconden branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om het systeem te laten controleren. Let bij het wijzigen van de ingestelde snelheid door het ingedrukt houden van de toets goed op omdat de snelheid zeer snel kan worden verhoogd of verlaagd. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer. Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.

140 126 - Rijden PARKEERHULP Dit systeem bestaat uit vier ultrasoonsensoren die zijn aangebracht in de achterbumper. Het systeem waarschuwt de bestuurder voor elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, ) dat zich achter de auto bevindt. Het waarschuwt u echter niet voor objecten die zich direct onder de bumper bevinden. Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of gelijksoortige voorwerpen worden waargenomen bij aanvang van de aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer de auto te dicht genaderd is. Opmerking: Deze functie zal automatisch worden uitgeschakeld bij het trekken van een aanhangwagen (auto uitgerust met een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak). Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of bij slecht weer niet bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling is een langere piep te horen om aan te geven dat de sensoren vervuild kunnen zijn. Inschakelen Het systeem wordt ingeschakeld zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Dit wordt aangegeven door een geluidssignaal en de weergave van de auto op het multifunctionele display. De afstand tot het obstakel wordt aangegeven door: - geluidssignalen, die elkaar sneller opvolgen naarmate de auto dichter bij het obstakel komt, - een graische weergave op het multifunctionele display, met blokjes die steeds dichter bij de auto komen. De luidsprekers achter geven de geluidssignalen als volgt weer: - een signaal uit de rechter luidspreker bij een obstakel aan de rechterzijde, - een signaal uit de linker luidspreker bij een obstakel aan de linkerzijde, - een signaal uit de rechter en linker luidspreker bij een obstakel in het midden. Als de auto minder dan 25 centimeter van het obstakel verwijderd is, is het geluidssignaal continu hoorbaar en verschijnt het symbool "Gevaar" op het multifunctionele display. Onderbreken van het systeem F Het systeem wordt onderbreken als de achteruit wordt uitgeschakeld. Activeren/Deactiveren Het systeem kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het coniguratiemenu van het multifunctionele display. Deze instelling blijft opgeslagen na het afzetten van het contact. Als er een storing is opgetreden, zal bij het inschakelen van de achteruitversnelling het pictogram service verschijnen in combinatie met een geluidssignaal (kort piepje) en een melding op het multifunctionele display. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.

141 Controles MOTORKAP OPENEN Binnenzijde: Druk op de knop links onder het dashboard. Buitenzijde: Druk de veiligheidshaak omhoog en til de motorkap op. Motorkapsteun Bevestig de motorkapsteun om de motorkap geopend te houden. Plaats de motorkapsteun in de houder alvorens de motorkap te sluiten. Sluiten Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. Controleer of de motorkap goed vergrendeld is.

142 128 - Controles 1,6 LITER 16V BENZINEMOTOR 1. Reservoir stuurbekrachtiging. 2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers*. 3. Reservoir koelvloeistof. 4. Reservoir remvloeistof. 5. Accu. 6. Zekeringkast. 7. Luchtilter. 8. Motoroliepeilstok. 9. Motoroliereservoir. * Volgens land van bestemming.

143 Controles LITER 16V BENZINEMOTOR 1. Reservoir stuurbekrachtiging. 2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers*. 3. Reservoir koelvloeistof. 4. Reservoir remvloeistof. 5. Accu. 6. Zekeringenkast. 7. Luchtilter. 8. Motoroliepeilstok. 9. Motoroliereservoir. * Volgens land van bestemming.

144 130 - Controles 2 LITER 16V BENZINEMOTOR (180 pk) 1. Reservoir stuurbekrachtiging. 2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers*. 3. Reservoir koelvloeistof. 4. Reservoir remvloeistof. 5. Accu. 6. Zekeringenkast. 7. Luchtilter. 8. Motoroliepeilstok. 9. Motoroliereservoir. * Volgens land van bestemming.

145 Controles NIVEAUS CONTROLEREN Motorolieniveau Regelmatig controleren en tussen twee verversingen eventueel olie bijvullen. (Maximum olieverbruik: 0,5 liter per 1000 km.) De controle dient bij koude motor en horizontaal geplaatste wagen te geschieden, met behulp van de olieniveaumeter in het instrumentenpaneel of de oliepeilstok. Oliepeilstok 2 merktekens op de peilstok: A = maxi. Het oliepeil mag nooit boven dit merkteken uitkomen. B = mini. Voor het behoud van de bedrijfszekerheid van de motoren en de emissieregelsystemen mogen in geen geval additieven aan de motorolie worden toegevoegd. Olie verversen Volgens de aanwijzingen in het onderhoudsboekje. Keuze van de viscositeitsgraad De olie dient in ieder geval aan de voorgeschreven kwaliteitsnormen te voldoen. Remvloeistof verversen De remvloeistof dient volgens de door de constructeur voorgeschreven intervallen te worden ververst. Gebruik remvloeistof die door de constructeur wordt aanbevolen en aan de DOT4-normen voldoet. Koelvloeistofniveau Gebruik uitsluitend door de constructeur aanbevolen koelvloeistof. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. Wacht voor werkzaamheden aan het koelsysteem ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat de koelventilator nog kan (gaan) werken als de sleutel uit het contactslot is verwijderd en het koelsysteem onder druk staat. Draai de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen en te voorkomen dat de hete koelvloeistof uit het koelsysteem spuit. Trek, als de druk eenmaal gedaald is, de dop los en vul het systeem bij. Opmerking: De koelvloeistof behoeft niet te worden ververst. Vloeistofniveau stuurbekrachtiging Open het reservoir bij koude motor (omgevingstemperatuur), het vloeistofniveau dient boven het MINI en dicht bij het MAXI merkteken te staan. Vloeistofniveau ruiten- en koplampsproeiers* Gebruik voor een optimale reiniging en voor uw eigen veiligheid uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen producten. Afgewerkte producten Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie. Remvloeistof is schadelijk voor de gezondheid en is een erg bijtend middel. Gooi afgewerkte olie, remvloeistof en koelvloeistof niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij een PEUGEOT-servicepunt. * Volgens land van bestemming.

146 132 - Controles CONTROLES Accu Laat uw accu voor de winter door een PEUGEOT-servicepunt controleren. Handrem Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem zelfs tussen twee onderhoudscontroles worden afgesteld. Laat het systeem controleren door een PEUGEOTservicepunt. Raadpleeg de bladzijden in het onderhoudsboekje, die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto, voor het laten controleren van de belangrijkste niveaus en bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur. Luchtilter en interieurilter Laat de ilters periodiek vervangen. Als de omgeving daartoe aanleiding geeft, moeten de ilters twee keer zo vaak worden vervangen. Olieilter Vervang het olieilterelement regelmatig, volgens het onderhoudsschema. Remblokken De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren. Handgeschakelde versnellingsbak Niet verversen. Laat het niveau controleren volgens het onderhoudsschema van de constructeur. Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke organen zoals de stuurbekrachtiging en het remsysteem te optimaliseren, worden door PEUGEOT speciieke producten geselecteerd en aangeboden. Vanwege de kans op beschadiging van het elektrisch systeem is het niet toegestaan met een hogedrukreiniger de motorruimte schoon te maken.

147 Praktische informatie WIEL VERWISSELEN Plaatsen van de auto F Zet de auto voor zover mogelijk op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond. F Trek de handrem aan, zet het contact af en schakel de eerste versnelling of de achteruit in (bij automatische transmissie de stand P). Toegang tot het reservewiel en de krik in de bagageruimte F Zet het dak in de stand coupé. F Maak het bagagenet los. F Til de vloermat van de bagageruimte met de handgreep op en hang de vloermat met de koorden op aan de twee haken onder het achterkleprubber. Beschikbaar gereedschap Het volgende gereedschap bevindt zich in een houder in het hart van het reservewiel: 1. Wielsleutel. 2. Krik met slinger. 3. Centreerpen. 4. Dop voor slotbouten. 5. Afneembaar sleepoog. 6. Gereedschap voor lichtmetalen velgen. Symbolen op de houder geven de plaats van het gereedschap aan. Wiel demonteren F Blokkeer indien nodig het wiel kruislings tegenover het te verwisselen wiel met een wielblok. F Verwijder de wieldop door de wielsleutel 1 in de opening voor het ventiel te steken en de wieldop los te trekken. F Draai de wielbouten iets los (verwijder bij lichtmetalen velgen eerst de sierdoppen; zie paragraaf "Bijzonderheden lichtmetalen velgen").

148 134 - Praktische informatie Verwissel een wiel uit veiligheidsoverwegingen alleen: F Plaats de kop van de krik 2 in één van de vier steunpunten A aan de onderzijde bij het te verwisselen wiel. F Vouw de krik 2 uit tot het voetstuk op de grond staat. Zorg ervoor dat het voetstuk zich loodrecht onder het steunpunt A bevindt. F Krik de auto op. F Verwijder de wielbouten en het wiel. Terugplaatsen van het wiel F Plaats het wiel met behulp van de centreerpen 3. F Draai de wielbouten met de hand vast en verwijder de centreerpen. F Draai de wielbouten met de sleutel 1 enigszins vast. F Laat de krik 2 zakken en verwijder deze vervolgens. F Draai de wielbouten met de sleutel 1 vast. F Plaats de wieldop, begin bij de opening voor het ventiel en druk de wieldop rondom met de hand vast. F Berg het gereedschap en het wiel op in de bagageruimte. F Bevestig het reservewiel met behulp van de riem om trillingen te voorkomen en voor uw veiligheid in geval van een botsing. - op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond. - met aangetrokken handrem en contact uitgezet. - met de eerste versnelling of de achteruit ingeschakeld (bij automatische transmissie stand P). - als de auto is geblokkeerd met het wielblok. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt (gebruik bokken). Na het verwisselen van een wiel: - Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel door een PEUGEOT-servicepunt controleren. - Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel. Voorschriften bij het gebruik van het tijdelijke reservewiel* Uw auto kan voorzien zijn van een reservewiel waarvan de velg anders is dan de velg van het standaard wiel. Zorg ervoor dat dit wiel, na gebruik, zo snel mogelijk wordt vervangen. Volg de onderstaande voorschriften op om het rijgedrag van de auto niet te veranderen: - rijd niet harder dan 80 km/h, - monteer geen wieldop, - rijd voorzichtig, - controleer of de bandenspanning juist is, zoals op de sticker staat aangegeven. * Volgens uitvoering en land van bestemming.

149 Praktische informatie Bijzonderheden lichtmetalen velgen Sierdoppen De wielbouten van de lichtmetalen velgen zijn voorzien van chromen sierdoppen. Voordat de wielbouten worden losgedraaid dienen de sierdoppen met behulp van het gele gereedschap 6 te worden verwijderd. Monteren van het reservewiel Indien uw auto is voorzien van een reservewiel met stalen velg, is het normaal dat bij het monteren de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel. Monteren van winterbanden Als u op uw auto winterbanden met stalen velgen wilt monteren, dient u speciale bouten te gebruiken, die verkrijgbaar zijn bij uw PEUGEOTdealer. Slotbouten Als de velgen zijn voorzien van slotbouten (één per wiel), dient u eerst met behulp van het gele gereedschap 6 de chromen dop en vervolgens de plastic huls te verwijderen alvorens de bout los te draaien met behulp van een van de twee dopsleutels en de wielsleutel. Opmerking: Deze twee dopsleutels zijn u overhandigd bij alevering van uw auto, gelijktijdig met de reservesleutel en de codekaart. Noteer de op de dopsleutel gegraveerde code nauwkeurig. Met deze code kunt u bij uw PEUGEOT-dealer een nieuwe dopsleutel verkrijgen.

150 136 - Praktische informatie LAMPEN VERVANGEN Koplampen Raak de lampen uitsluitend met een droge doek aan. 1. Dimlicht (H7-55 W), 2. Grootlicht (H1-55 W), 3. Mistlampen vóór (H1-55 W). F Draai de beschermkap van de defecte lamp een kwart omwenteling naar links en verwijder deze. F Neem de stekker los. F Druk op het uiteinde van de borglip om deze los te maken. Vervang de lamp. Let bij het monteren op de goede stand van de nokjes en controleer of de borglip goed vast zit. F Sluit de stekker weer aan. F Monteer de beschermkap met de pijl naar boven en draai deze vervolgens een kwart omwenteling naar rechts. De koplampen zijn uitgerust met glazen van polycarbonaat voorzien van een beschermlaag. Gebruik voor het schoonmaken van de koplampen nooit een droge doek of een schuur-, schoonmaak- of oplosmiddel. Gebruik een spons en zeepwater. 4. Parkeerlicht (W 5 W) F Trek de itting naar achteren, verwijder de lamp en vervang deze. 5. Richtingaanwijzers (PY 21 W amberkleurig) F Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder deze. F Vervang de lamp. Opmerking: bij bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtig weer), kan aan de binnenzijde van de koplampen enige condensvorming ontstaan. Deze verdwijnt zodra de lampen enige tijd branden.

151 Praktische informatie Zijknipperlichten (WY 5 W amberkleurig) F Druk het zijknipperlicht naar voren en trek het geheel los. F Houd de stekker vast en draai het glas een kwart omwenteling. F Vervang de lamp. De amberkleurige lampen (richtingaanwijzers en zijknipperlichten) moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en eigenschappen. Achterlichten 1. Remlichten (LED's). 2. Achterlichten (LED's). 3. Richtingaanwijzers (P 21 W). 4. Achteruitrijlicht (P 21 W), rechts. Mistachterlicht (P 21 W), links. Werkzaamheden aan de LED's dienen te worden uitgevoerd door een PEUGEOT-servicepunt. Richtingaanwijzers F Verwijder de 3 bouten van de bekleding van het desbetreffende zijpaneel van de bagageruimte om bij de achterlichtunit te komen (gebruik de Torx TM 20 dopsleutel C die zich in het mapje met de boorddocumentatie bevindt). F Verwijder de bevestigingsmoer van de achterlichtunit aan de binnenzijde van de bagageruimte. F Verwijder de achterlichtunit. F Draai de lamphouder 5 een kwart omwenteling. F Verwijder de lamphouder. F Vervang de defecte lamp. Opmerking: Let er bij het plaatsen op dat de lamphouder en de achterlichtunit goed worden geplaatst.

152 Praktische informatie Zijknipperlichten (WY 5 W amberkleurig) F Druk het zijknipperlicht naar voren en trek het geheel los. F Houd de stekker vast en draai het glas een kwart omwenteling. F Vervang de lamp. De amberkleurige lampen (richtingaanwijzers en zijknipperlichten) moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en eigenschappen. Achterlichten 1. Remlichten (LED's). 2. Achterlichten (LED's). 3. Richtingaanwijzers (P 21 W). 4. Achteruitrijlicht (P 21 W), rechts. Mistachterlicht (P 21 W), links. Werkzaamheden aan de LED's dienen te worden uitgevoerd door een PEUGEOT-servicepunt. Richtingaanwijzers F Verwijder de 3 bouten van de bekleding van het desbetreffende zijpaneel van de bagageruimte om bij de achterlichtunit te komen (gebruik de Torx TM 20 dopsleutel C die zich in het mapje met de boorddocumentatie bevindt). F Verwijder de bevestigingsmoer van de achterlichtunit aan de binnenzijde van de bagageruimte. F Verwijder de achterlichtunit. F Draai de lamphouder 5 een kwart omwenteling. F Verwijder de lamphouder. F Vervang de defecte lamp. Opmerking: Let er bij het plaatsen op dat de lamphouder en de achterlichtunit goed worden geplaatst.

153 138 - Praktische informatie Achteruitrijlicht/mistachterlicht F Maak de bekleding van het desbetreffende binnenpaneel van de achterklep op twee plaatsen los. F Duw de bekleding voorzichtig opzij om bij de lamphouder 6 te kunnen komen. F Draai de lamphouder een kwart omwenteling. F Verwijder de lamphouder. F Vervang de defecte lamp. Opmerking: Let er bij het plaatsen op dat de lamphouder goed wordt geplaatst. Derde remlicht (LED's) Kentekenplaatverlichting (W 5 W) F Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste gaten van het lampglas. F Duw het lampglas naar buiten om het los te maken. F Verwijder het lampglas. F Vervang de defecte lamp. Werkzaamheden aan de LED's dienen te worden uitgevoerd door een PEUGEOT-servicepunt.

154 Praktische informatie ZEKERINGEN VERVANGEN De zekeringkasten bevinden zich onder aan het dashboard (bestuurderszijde) en onder de motorkap (links). Vervangen van een zekering Voordat u een zekering vervangt, dient u eerst de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen. De nummers van de zekeringen zijn aangegeven op de zekeringkast. Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte (dezelfde kleur). Gebruik de speciale tang, die zich aan de binnenzijde van het deksel van de zekeringkast van het dashboard bevindt. Deze steun bevat tevens de reservezekeringen. Zekeringen dashboard Draai met een muntstuk de schroef een kwart omwenteling los en trek aan de handgreep om het deksel te openen en bij de zekeringen te komen. Zekering Ampère Functies F36 20 A Versterker hii-audiosysteem. F39 20 A Stoelverwarming bestuurders- en passagiersstoel. F40 30 A Voeding pomp wegklapbaar dak. Goed Defect

155 Praktische informatie Zekeringen in de motorruimte Maak om bij de zekeringen in de motorruimte (naast de accu) te komen het deksel los. Sluit na de werkzaamheden het deksel zorgvuldig voor een goede afdichting van het zekeringkastje. Zekering Ampère Functies F1 20 A Voeding relais motorventilateurgroep, voeding elektronische eenheid motor. F2 15 A Claxon. F3 10 A Ruitensproeiers vóór. F4 20 A Koplampsproeiers. F5 15 A Brandstofpomp en elektroklep absorptievat. F6 10 A Elektronische eenheid automatische transmissie, blokkeerschakelaar automatische transmissie, contact impulsbediening, relais hoge snelheid motorventilateurgroep. F7 10 A Elektronische eenheid ABS/ESP, elektronische eenheid stuurbekrachtiging.

156 142 - Praktische informatie Zekering Ampère Functies F8 20 A Contactslot. F9 10 A Schakelaar koelvloeistofniveaumeter. F10 30 A Regelorganen motormanagement (bobine, elektrokleppen, lambdasondes, elektronische eenheden, verstuivers). F11 40 A Aanjager airconditioning. F12 30 A Lage/hoge snelheid ruitenwissers vóór. F13 40 A Voeding intelligente servicecentrale (BSI) (+ na contact). F14 30 A Luchtpomp (2 liter benzinemotor). F15 10 A Grootlicht rechts. F16 10 A Grootlicht links. F17 15 A Dimlicht links. F18 15 A Dimlicht rechts.

157 Praktische informatie Zekering Ampère Functies MF1* 30 A Motorventilateurgroep 200 W. 50 A Motorventilateurgroep 400 W en 460 W. MF2* 30 A Pomp ABS/ESP. MF3* 80 A Elektroklep ABS/ESP. MF4* 80 A Voeding Intelligente Servicecentrale (BSI). MF5* 50 A Voeding Intelligente Servicecentrale (BSI). MF6* 50 A Zekeringkast interieur. MF8* 70 A Elektropompgroep stuurbekrachtiging. Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg uw PEUGEOT-servicepunt voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren. PEUGEOT is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit het verhelpen van storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door PEUGEOT aanbevolen en geleverd worden of door voorzieningen die niet volgens de voorschriften van PEUGEOT zijn gemonteerd. Dit geldt met name voor apparatuur met een stroomverbruik van meer dan 10 milliampère. * De hoofdzekeringen zorgen voor een extra beveiliging van de elektrische installatie. Werkzaamheden aan de hoofdzekeringen dienen door een PEUGEOT-servicepunt uitgevoerd te worden.

158 Praktische informatie ZEKERINGEN VERVANGEN De zekeringkasten bevinden zich onder aan het dashboard (bestuurderszijde) en onder de motorkap (links). Vervangen van een zekering Voordat u een zekering vervangt, dient u eerst de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen. De nummers van de zekeringen zijn aangegeven op de zekeringkast. Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte (dezelfde kleur). Gebruik de speciale tang, die zich aan de binnenzijde van het deksel van de zekeringkast van het dashboard bevindt. Deze steun bevat tevens de reservezekeringen. Zekeringen dashboard Draai met een muntstuk de schroef een kwart omwenteling los en trek aan de handgreep om het deksel te openen en bij de zekeringen te komen. Zekering Ampère Functies F36 20 A Versterker hii-audiosysteem. F39 20 A Stoelverwarming bestuurders- en passagiersstoel. F40 30 A Voeding pomp wegklapbaar dak. Goed Defect

159 140 - Praktische informatie Zekering Ampère Functies F1 - Niet gebruikt. F2 30 A Vergrendeling en supervergrendeling. F3 5 A Elektronische eenheid airbags en pyrotechnische gordelspanners. F4 10 A Schakelaar rem- en koppelingspedaal, schakelaar koelvloeistofniveaumeter, sensor verdraaiing stuurwiel, diagnoseaansluiting, sensor ESP, elektrochrome binnenspiegel. F5 30 A Voeding ruitbediening vóór en verwarming buitenspiegels. F6 30 A Voeding ruitbediening achter, motor scharnierende afdekplaten. F7 5 A Plafonniers voor en achter, kaartleeslampjes, verlichting dashboardkastje. F8 20 A F9 30 A 12 V-aansluiting vóór. Voeding multifunctioneel display, autoradio, autoradio/telefoon, sirene alarm, eenheid inbraakalarm, 12 V-aansluiting achter, servicecentrale trekhaakaansluiting. F10 15 A Elektronische eenheid automatische transmissie, remlichtschakelaar. F11 15 A Diagnoseaansluiting, contactslot met zwakstroom. F12 - Niet gebruikt. F13 5 A Voeding servicecentrale motor, regen-/lichtsensor. F14 15 A Servicecentrale trekhaakaansluiting, instrumentenpaneel, volautomatische airconditioning, elektronische eenheid airbags en pyrotechnische gordelspanners. F15 30 A Voeding vergrendeling en supervergrendeling. F16 - Shunt tijdens opslag. F17 40 A Achterruitverwarming.

160 144 - Praktische informatie WISSERBLADEN VERVANGEN De ruitenwissers in de onderhoudsstand zetten F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers naar het midden van de voorruit te bewegen (onderhoudsstand). Vervangen van een wisserblad F Til de ruitenwisserarm op, maak de clip los en verwijder het wisserblad. F Monteer het nieuwe wisserblad en zet de ruitenwisserarm terug. Opmerking: Het kortste wisserblad moet op de rechter ruitenwisserarm worden gemonteerd. Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers in de ruststand te zetten. ACCU Laden met behulp van een acculader: - Maak de accupoolklemmen los, te beginnen met de (-) kabel, - Volg de aanwijzingen van de fabrikant op de acculader, - Controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en de klemmen, - Sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel. Starten met een hulpaccu: - Sluit eerst de rode kabel aan op de (+) polen van de beide accu's, - Sluit de groene of zwarte kabel aan op de (-) pool van de hulpaccu aan, - Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op een zo ver mogelijk van de accu verwijderd massapunt van de te starten auto, - Stel de startmotor in werking en laat de motor draaien, - Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels los. Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is. Wacht 2 minuten na het uitzetten van het contact alvorens de accu los te koppelen. Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor. Laad de accu niet op zonder de accukabels los te nemen. Sluit de ruiten, het dak en de portieren voordat de accupoolklemmen worden losgemaakt. Als de ruiten na het weer aansluiten niet goed werken, dienen deze te worden gereset (zie de hoofdstukken "Resetten van de elektrisch bedienbare ruiten" en "Resetten van het automatisch op een kier zetten van de portierruiten"). Zet, elke keer nadat de accukabels weer zijn aangesloten, het contact AAN en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg uw PEUGEOT-servicepunt als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen. Na het weer aansluiten van de accukabels is het noodzakelijk de afstandsbediening te synchroniseren en het navigatiesysteem opnieuw te conigureren (zie het desbetreffende hoofdstuk).

161 Praktische informatie ECO-MODE Nadat de motor is afgezet, wordt een aantal elektrische voorzieningen (ruitenwissers, ruitbediening, plafonniers, autoradio, telefoon, enz.) na in totaal ongeveer een half uur automatisch uitgeschakeld, om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Op dat moment geeft een melding op het multifunctionele display aan dat de eco-mode is ingeschakeld. De functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt. Om de functies direct weer te kunnen gebruiken moet de motor worden gestart en moet deze gedurende enige tijd draaien. De beschikbare tijd bedraagt het dubbele van de tijd dat de motor heeft gedraaid. Deze tijd zal echter altijd tussen de 5 en 30 minuten bedragen. SPAARFASE ACCU In verband met de laadtoestand van de accu kunnen tijdens het rijden sommige voorzieningen (airconditioning, achterruitverwarming, enz.) tijdelijk uitgeschakeld worden. Deze voorzieningen worden weer automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat. Opmerking: De uitgeschakelde voorzieningen kunnen tevens handmatig weer ingeschakeld worden. Hierbij bestaat het risico dat de accu ontladen raakt. Opmerking: Als u op het moment dat de spaarstand wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent, kunt u het telefoongesprek gewoon voortzetten. Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden.

162 146 - Praktische informatie Bijzonderheden automatische transmissie Bij het slepen van de auto, zonder takelen, moet aan de volgende voorwaarden voldaan worden: - Zet de selectiehendel in de stand N, - Rijd met een snelheid van maximaal 50 km/h en sleep de auto over een afstand van hoogstens 50 km. - Voeg geen extra vloeistof toe aan de automatische transmissie. SLEPEN VAN UW AUTO Zonder takelen (4 wielen op de grond) Gebruik hiervoor altijd een sleepstang. Het afneembare sleepoog is in het reservewiel opgeborgen. Aan de voorzijde: F Maak het klepje los door op de onderkant ervan te drukken. F Draai het sleepoog vast tot het stuit. Aan de achterzijde: F Maak het klepje aan de bovenkant los met behulp van een muntstuk. F Draai het sleepoog vast tot het stuit. Getakeld (2 wielen op de grond) Het professioneel takelen van de wagen geniet de voorkeur. Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging uitgeschakeld.

163 Praktische informatie TREKKEN VAN EEN AANHANGER, EEN CARAVAN, EEN BOOT... Gebruik uitsluitend een door PEUGEOT goedgekeurde trekhaak. Laat een trekhaak alleen door een PEUGEOT-servicepunt monteren. Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger. Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1000 m 10% van het maximum aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m. De parkeerhulp wordt bij het aankoppelen van een aanhanger automatisch uitgeschakeld. Adviezen Gewichtsverdeling: Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger gelijkmatig en houd u aan de toegestane kogeldruk. Koeling: Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur. De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental. Pas uw snelheid aan om het toerental te beperken. Het maximum aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de temperatuur van de buitenlucht. Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter. Als het verklikkerlampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af. Banden: Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde. Remmen: Het trekken van een aanhanger vergroot de remweg. Verlichting: Controleer de verlichting van de aanhanger. Zijwind: Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is. BAGAGEREK OP HET KOFFERDEKSEL* Een bagagerek is leverbaar bij uw PEUGEOT-servicepunt. Zorg ervoor dat bij het gebruik van een bagagerek het zicht op het derde remlicht niet belemmerd wordt. Volg de aanwijzingen van de fabrikant op. * Leverbaar als accessoire.

164 148 - Praktische informatie NOODBEDIENING DAK

165 Praktische informatie Koffordeksel Hoedenplank Blokkeerbout dak Scharnierende afdekplaten Afdekscherm Dorpel bagageruimte Ontlastnippel Kunststof afdekplaten

166 150 - Praktische informatie Handmatig sluiten van het dak (noodbediening) Als het openen of sluiten van het dak niet of niet goed werkt, controleer dan de volgende punten: F het contact moet in de stand M staan, F het afdekscherm moet zijn uitgetrokken, F het kofferdeksel moet zijn gesloten, F de wagensnelheid moet lager zijn dan 10 km/h, F de zekering van het dakmechanisme moet in goede staat zijn (zie het desbetreffende hoofdstuk), F de ruitbediening moet zijn geherprogrammeerd (zie het desbetreffende hoofdstuk), F de accuspanning moet voldoende zijn (het verklikkerlampje in de schakelaar van de dakbediening moet branden), F de eco-mode mag niet zijn geactiveerd (zie het desbetreffende hoofdstuk), F de buitentemperatuur mag niet lager zijn dan -20 C. In het geval van een storing in het elektrische of hydraulische systeem van het dak is het mogelijk om het dak handmatig te sluiten. Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-servicepunt. De hier beschreven mogelijkheid is een noodoplossing. Na het handmatig sluiten van het dak worden de scharnieren van het kofferdeksel niet vergrendeld en is een goede afdichting van de bagageruimte niet gegarandeerd. Voer deze handeling uit met twee personen. Een aantal handelingen moet met kracht worden uitgevoerd. F Zet de auto stil, indien mogelijk op een vlakke, horizontale ondergrond. F Open de ruiten. F Zet het contact af. F Trek de handrem aan. In het mapje van de boorddocumentatie bevindt zich het volgende gereedschap: F Allen TM -sleutel met 5 mm-hulpstuk A en 6 mm-hulpstuk B. F Torx TM -sleutel met 20 mm-hulpstuk C en 30 mm-hulpstuk D. Let er bij het sluiten van het dak op dat uw handen niet tussen het mechanisme komen.

167 Praktische informatie F Open het kofferdeksel. F Bevestig de vloermat van de bagageruimte met haak 1 aan de stang van afdekscherm 2. U heeft nu toegang tot de ontlastnippel van de hydraulische pomp. F Steek het hulpstuk B van de Allen TM -sleutel zo ver mogelijk in de ontlastnippel 3 en draai het hulpstuk een halve omwenteling. F Verwijder met de Torx TM -sleutel met hulpstuk C de 6 bouten 4 van de plastic afdekplaten aan weerszijden van de bagageruimte. F Houd de twee plastic afdekplaten 5 omhoog. F Haal de lussen van de koorden 6 achter de bekleding vandaan. Opmerking: Steek als de lus niet zichtbaar is voorzichtig uw hand achter de bekleding om de lus er achter vandaan te halen.

168 152 - Praktische informatie F Trek gelijktijdig aan de twee kabels 7 om de voorste sloten van de achterklep te ontgrendelen. F Houd de koorden uitgetrokken en zet voorzichtig de scharnieren 8 van het kofferdeksel omhoog. Hiervoor is veel kracht nodig. Laat de koorden los. Kantel het geheel vervolgens naar achteren. Opmerking: Door het uitvouwen van de scharnieren wordt het kofferdeksel in de geopende stand geblokkeerd. F Til de hoedenplank 9 aan beide zijden op. Hiervoor is veel kracht nodig. F Beweeg de hoedenplank tot in de verticale stand. F Neem het dak 10 vast en vouw het uit tot aan het voorruitframe (hiervoor is veel kracht nodig). F Laat de vloermat van de bagageruimte weer zakken en rol het afdekscherm op.

169 Praktische informatie Verwijderen van de bekleding van de dorpel van de bagageruimte: F Verwijder de 3 bouten 11 aan de binnenzijde van de bagageruimte met de Torx TM -sleutel en hulpstuk C, F Verwijder de 2 bouten 12 op de dorpel van de bagageruimte met Torx TM -sleutel en hulpstuk D, F Maak de dorpelbekleding 13 los om bij de motor van de scharnierende afdekplaten te komen. F Draai met de Allen TM -sleutel met hulpstuk A de middelste bout 14 los om de scharnierende afdekplaten 15 in te klappen tot de handeling voltooid is.

170 154 - Praktische informatie F Vouw de scharnieren van het kofferdeksel 16 naar voren. Hiervoor is veel kracht nodig. F Laat het kofferdeksel tot op het slot zakken, maar vergrendel hem niet. F Steek de slotplaten 17 zover mogelijk in de sloten. F Vouw het dak uit tot aan het voorruitframe. F Neem plaats in de auto en verwijder de plastic dop 18 in de dakrand. F Draai met de Allen TM -sleutel met hulpstuk B de blokkeerbout 19 tot aan de aanslag (een halve omwenteling).

171 Praktische informatie Rijd na het handmatig sluiten van het dak met gematigde snelheid. Laat het systeem controleren door een PEUGEOTservicepunt. F Stap uit de auto en sluit het dak volledig. F Stap weer in de auto en vergrendel het dak door de blokkeerbout 19 los te draaien (een halve omwenteling). Hiervoor is veel kracht nodig. F Plaats de plastic dop 18. F Draai de ontlastnippel van de hydraulische pomp met dezelfde sleutel een kwart omwenteling terug en sluit de achterklep. Let erop dat er zich geen personen in de buurt van het bedieningsmechanisme bevinden tijdens het sluiten van het dak. De werking van het dak is volledig voor eigen risico van de bestuurder.

172 156 - Praktische informatie ACCESSOIRES VOOR UW 307CC Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen voorzien van een artikelnummer van PEUGEOT wordt u aangeboden door het PEUGEOT netwerk. Deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid en volledig aangepast aan uw PEUGEOT. Het aanbod van PEUGEOT Boutique is onderverdeeld in 5 groepen: PROTECT - CONFORT - AUDIO - DESIGN - TECNIC: "Protect" : alarminstallaties, lokalisatiesysteem gestolen auto, ruiten graveren, wielbouten met slot, verbanddoos, gevarendriehoek, relecterend veiligheidsvest, sneeuwkettingen. "Confort" : stoelhoezen geschikt voor stoelen met zijairbags, kledinghanger voor bevestiging aan de hoofdsteun, matten, kunststof bak bagageruimte, windscherm. Voor de vrijetijdsbesteding: bagagerek op kofferdeksel, zitverhogingen en kinderzitjes, console voor audio- /telefoonsysteem, opbergbox voor CD's. Trekhaak. Deze moet bij een PEUGEOT-servicepunt worden gemonteerd. "Audio" : autoradio's, audio-/ telefoonsysteem, versterkers, handsfree-kits, navigatiesystemen, luidsprekers, CD-wisselaar, DVD-speler, kit voor de aansluiting van een MP3- of draagbare CD-speler, parkeerhulp. "Tecnic" : ruitensproeiervloeistof, reinigings-/ onderhoudsmiddelen voor interieur en exterieur. Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Houd u rekening met deze bijzonderheid en wij raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer van PEUGEOT. "Design" : lichtmetalen velgen, sportuitlaat.

173 Technische gegevens MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN MODELLEN: Type Variant Uitvoering: 3B... NFUC - NFUC/IF RFJC RFJF RFKC/IF BENZINEMOTOREN 1,6 liter 16V 110 pk 2 liter 16V 143 pk 2 liter 16V 180 pk Cilinderinhoud (cm 3 ) Boring x slag (mm) 78,5 x x x 88 Max. vermogen: EEG-norm (kw) Toerental bij maximum vermogen (/min) Maximum koppel: EEG-norm (Nm) Toerental bij maximum koppel (/min) Brandstof Loodvrij Loodvrij Loodvrij Katalysator Ja Ja Ja VERSNELLINGSBAK Handgeschakeld (5 versn.) Handgeschakeld (5 versn.) Automaat (4 versn.) Handgeschakeld (5 versn.) INHOUDEN (in liters) Motor (met ilter) 3 4 5,3 Versnellingsbak - differentieel 2 1,9-1,9

174 158 - Technische gegevens VERBRUIKSCIJFERS Volgens richtlijn 1999/100/CE Motor Versnellingsbak Type variant Uitvoering 3B... Binnen bebouwde kom (liter/100 km) Buiten bebouwde kom (liter/100 km) Mix (liter/100 km) CO 2 -uitstoot (g/km) 1,6 liter 16V Handgeschakeld NFUC NFUC/IF 10,2 6,2 7, liter 16V Handgeschakeld RFJC liter 16V Automaat RFJF liter 16V 180 pk Handgeschakeld RFKC/IF 12,4 6,8 8,8 210 De aangegeven verbruikscijfers zijn de laatstbekende waarden ten tijde van het drukken van het boekje. Deze verbruikscijfers zijn gebaseerd op metingen die zijn uitgevoerd onder wettelijk voorgeschreven gebruiksomstandigheden (richtlijn 1999/100/CE).

175 Technische gegevens GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Benzinemotoren 1,6 liter 16V 2 liter 16V 2 liter 16V 180 pk Versnellingsbak Handgeschakeld Handgeschakeld Automaat Handgeschakeld Type Variant Uitvoering: 3B... NFUC NFUC/IF RFJC RFJF RFKC/IF Ledig gewicht Nuttig laadvermogen Maximum technisch toegestane massa totaal Maximum toegestaan treingewicht * Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximum toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger wordt aangeraden niet harder te rijden dan 100 km/h of de geldende snelheidslimiet in bepaalde landen in acht te nemen (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 45 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd helling max. 12% helling max. 8% Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 12% helling max. 8% Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht) Aanhanger ongeremd Aanbevolen kogeldruk

176 160 - Technische gegevens AFMETINGEN (in mm)

177 Technische gegevens IDENTIFICATIE VAN UW 307 CC A. Constructeursplaatje. B. Serienummer op de carrosserie. C. Serienummer op het dashboard. D. Banden en kleurcode van de lak. De sticker D op de portierstijl bij de scharnieren van het bestuurdersportier geeft de volgende informatie: - de maat van de velgen en banden, - de door de constructeur goedgekeurde bandenmerken, - de bandenspanning (deze moet minstens eens per maand bij koude banden gecontroleerd worden), - de kleurcode van de lak. 17-inch wielen kunnen niet van sneeuwkettingen worden voorzien. Raadpleeg voor meer informatie een PEUGEOT-servicepunt.

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/ -begrenzer. 2. Stuurwielverstelling. 3. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon. 6. Versnellingshendel.

Nadere informatie

4 - In een oogopslag In een oogopslag - 5 COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/- begrenzer. 2. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 3. Airbag bestuurder. Claxon. 4. Instrumentenpaneel. 5. Alarmknop.

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/- begrenzer. 2. Hendel stuurwielverstelling.. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon.

Nadere informatie

UW 206 CC IN EEN OOGOPSLAG

UW 206 CC IN EEN OOGOPSLAG 2 UW 206 CC IN EEN OOGOPSLAG UW 206 CC IN EEN OOGOPSLAG 3 1 Airbag bestuurder Claxon 2 Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers 3 Uitschakeling airbag aan passagierszijde* 4 Schakelaar stoelverwarming

Nadere informatie

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 2 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 3 1 Stuurwiel met airbag en claxon 2 Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers 3 Uitschakelen airbag aan passagierszijde* 4 Blokkeerschakelaar elektrisch

Nadere informatie

UW 807 IN EEN OOGOPSLAG 26-04-2004

UW 807 IN EEN OOGOPSLAG 26-04-2004 2 UW 807 IN EEN OOGOPSLAG UW 807 IN EEN OOGOPSLAG 3 1 - Schakelaars elektrisch bediende buitenspiegels. Schakelaars elektrisch bediende ruiten. Blokkeerschakelaar elektrisch bediende ruiten achter. 2 -

Nadere informatie

4 - In een oogopslag

4 - In een oogopslag 4 - In een oogopslag In een oogopslag - 5 COCKPIT 1 - Schakelaar snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar. 2 - Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 3 - Airbag bestuurder. Claxon. 4 - Instrumentenpaneel.

Nadere informatie

COCKPIT

COCKPIT 4 - IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/- begrenzer. 2. Hendel stuurwielverstelling. 3. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon.

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Blz. Stoelen Cockpit Dashboard Spiegels 85

IN EEN OOGOPSLAG. Blz. Stoelen Cockpit Dashboard Spiegels 85 UW IN EEN OOGOPSLAG 1 Blz. Stoelen 64-71 Cockpit 26-27 Dashboard 32-63 Spiegels 85 Blz. Controles 96-99 Toegang tot de auto 72-75 Lekke band/ wiel verwisselen 100-103 Lampen vervangen 104-107 Afhankelijk

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

UW 307 SW IN EEN OOGOPSLAG 1

UW 307 SW IN EEN OOGOPSLAG 1 UW 307 SW IN EEN OOGOPSLAG 1 Blz. Stoelen 88-102 Schakelaars op stuurkolom 110-116 Instrumentenpanelen 28-29 Ventilatie, airconditioning 82-87 Spiegels 118-119 Blz. Controles 136-140 Toegang tot de auto

Nadere informatie

Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles

Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles ! Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronisch

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Bekijk uw instructieboekje via de website van Citroën, rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u rechtstreeks

Nadere informatie

2 UW 307 IN EEN OOGOPSLAG

2 UW 307 IN EEN OOGOPSLAG 2 UW 307 IN EEN OOGOPSLAG UW 307 IN EEN OOGOPSLAG 3 1. Airbag bestuurder. Claxon. 2. Verlichtingsschakelaars en richtingaanwijzers. 3. Stuurkolomschakelaar autoradio. 4. Instrumentenpaneel. 5. Schakelaar

Nadere informatie

Uw auto komt tot leven op internet!

Uw auto komt tot leven op internet! Instructieboekje ! Dankzij de internetsite SERVICE BOX, biedt PEUGEOT u de mogelijkheid uw boorddocumentatie gratis en eenvoudig online te raadplegen. Met het gebruiksvriendelijke SERVICE BOX hebt u altijd

Nadere informatie

Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek "Persoonlijke pagina".

Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek Persoonlijke pagina. Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek "Persoonlijke pagina". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Als u de gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto.

Nadere informatie

4 - IN EEN OOGOPSLAG

4 - IN EEN OOGOPSLAG 4 - IN EEN OOGOPSLAG IN EEN OOGOPSLAG - 5 COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar. 2. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 3. Airbag bestuurder. Claxon. 4. Instrumentenpaneel.

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT. 1. Hendel motorkapontgrendeling. 2. Koplampverstelling. 3. Uitschakelen airbag aan passagierszijde

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT. 1. Hendel motorkapontgrendeling. 2. Koplampverstelling. 3. Uitschakelen airbag aan passagierszijde IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Hendel motorkapontgrendeling 2. Koplampverstelling 3. Uitschakelen airbag aan passagierszijde 4. Verstelbaar en afsluitbaar zijventilatierooster 5. Schakelaar verlichting en

Nadere informatie

2 UW IN EEN OOGOPSLAG

2 UW IN EEN OOGOPSLAG 2 UW IN EEN OOGOPSLAG UW IN EEN OOGOPSLAG 3 1 Handgreep ontgrendelen motorkap 13 Schakelaar ruitenwissers/ ruitensproeiers 2 Zekeringenkastje 3 Opbergvak 4 Hoogteverstelling stuurwiel 5 Koplampverstelling

Nadere informatie

Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Als u het instructieboekje

Nadere informatie

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 1

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 1 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 1 Blz. Stoelen 74-85 Cockpit 29-31 Dashboard 37-73, 97-98 Spiegels 100 Blz. Controles 117-125 Toegang tot de auto 87-92 Wiel verwisselen 126-130 Lampen vervangen 131-135 In dit

Nadere informatie

2 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG

2 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 2 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 3 1 Stuurwiel met airbag en claxon 2 Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers 11 Voorruitontwaseming 12 Zijruitontwaseming 13 Verstelbaar zijventilatierooster

Nadere informatie

INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK KLOKKEN. Display

INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK KLOKKEN. Display INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK Display De klokken en verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel geven informatie over de werking van de auto. KLOKKEN 1. Toerenteller.

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33. Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht

Nadere informatie

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN Kort overzicht Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN 6 5 4 3 2 1 12 9 3 6 80 100 120 km/h 60 140 40 160 LAND - - ROVER 20 0 180 200 H4959 7 8 9 1. Frisseluchtrooster - bedieningsknop 2. Ventilator - regeling

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

UW PARTNER IN EEN OOGOPSLAG 1

UW PARTNER IN EEN OOGOPSLAG 1 UW PARTNER IN EEN OOGOPSLAG 1 Blz. Stoelen 52-60 Schakelaars op stuurkolom 71-72 Instrumentenpaneel 28 Verwarming, airconditioning 48-51 Buitenspiegels 74 Blz. Controles 88-89 Toegang tot de auto 64-69

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN JUMPER 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748384

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN JUMPER 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748384 U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide VOLVO V70 & XC70 quick guide PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier te beleven aan uw nieuwe

Nadere informatie

UW PARTNER IN EEN OOGOPSLAG 1

UW PARTNER IN EEN OOGOPSLAG 1 UW PARTNER IN EEN OOGOPSLAG 1 Blz. Stoelen, achterbank 54-60 Schakelaars op stuurkolom 72-73 Instrumentenpaneel 28 Verwarming, airconditioning 50-53 Buitenspiegels 75 Blz. Controles 94-95 Toegang tot de

Nadere informatie

Het instructieboekje online

Het instructieboekje online INSTRUCTIEBOEKJE Het instructieboekje online Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek " MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie

Nadere informatie

Centrale ontgrendeling. Centrale vergrendeling

Centrale ontgrendeling. Centrale vergrendeling Toegang tot de auto 7 TOEGANG TOT DE AUTO SLEUTEL AFSTANDSBEDIENING Centrale ontgrendeling Supervergrendeling Met de sleutel kunnen de sloten van de auto vergrendeld en ontgrendeld worden en kan de motor

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN C5 SEDAN

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN C5 SEDAN U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

Het instructieboekje online

Het instructieboekje online INSTRUCTIEBOEKJE Het instructieboekje online Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie

Nadere informatie

WELKOM. PEUGEOT dankt u voor het vertrouwen en wenst u een goede reis.

WELKOM. PEUGEOT dankt u voor het vertrouwen en wenst u een goede reis. INSTRUCTIEBOEKJE WELKOM Belangrijke informatie: het monteren van een uitrusting of een elektrische accessoire zonder artikelnummer van Automobiles PEUGEOT, kan een storing in het elektronische systeem

Nadere informatie

: verwijzing rubriek. : verwijzing bladzijde

: verwijzing rubriek. : verwijzing bladzijde Exterieur Sleutel - Afstandsbediening 2a 6 Volledige ontgrendeling van de auto. Volledige vergrendeling van de auto. 2b 6b Verklaring : verwijzing rubriek 6a : verwijzing bladzijde Schuifdeur 2a 17 Trek

Nadere informatie

G A PSL O G O O EEN IN

G A PSL O G O O EEN IN IN EEN OOGOPSLAG 5 1 Exterieur Sleutel - Afstandsbediening 2a 6 Gescheiden ontgrendeling van cabine en laadruimte. Alleen vergrendeling van de laadruimte. Volledige vergrendeling van de auto. 2b 7b 7a

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over

Nadere informatie

Ontgrendelen van de achterdeuren

Ontgrendelen van de achterdeuren Toegang tot de auto 18 TOEGANG TOT DE AUTO AFSTANDSBEDIENING Ontgrendelen van de cabine Druk op deze knop om de cabine van uw auto te ontgrendelen. Het lampje op de afstandsbediening gaat branden, de plafonnier

Nadere informatie

Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot. De app Start MyPeugeot is beschikbaar voor uw auto en helpt u uw nieuwe Peugeot nog beter te leren kennen.

Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot. De app Start MyPeugeot is beschikbaar voor uw auto en helpt u uw nieuwe Peugeot nog beter te leren kennen. Instructieboekje Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot Start Mirror Screen Start Het instructieboekje. App die u kunt downloaden op uw smartphone. App die kan worden weergegeven op het touchscreen van

Nadere informatie

UW 306 IN EEN OOGOPSLAG

UW 306 IN EEN OOGOPSLAG 2 UW 306 IN EEN OOGOPSLAG 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 1 2 25 24 23 22 20 19 18 14 15 21 17 16 UW 306 IN EEN OOGOPSLAG 3 1 - Verstelbaar zijventilatierooster. 10 - Bediening verwarming/ventilatie, airconditioning*.

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van Peugeot,

Nadere informatie

EERSTE KENNISMAKING B U I T E N Z I J D E. Open dak

EERSTE KENNISMAKING B U I T E N Z I J D E. Open dak B U I T E N Z I J D E I Open dak Dit dak zorgt voor meer lucht en licht in het interieur. EERSTE KENNISMAKING 100 Parkeerhulpsensoren Nadat u de achteruitversnelling heeft ingeschakeld, waarschuwt het

Nadere informatie

UW 306 CABRIOLET IN EEN OOGOPSLAG

UW 306 CABRIOLET IN EEN OOGOPSLAG 2 UW 306 CABRIOLET IN EEN OOGOPSLAG 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 1 2 24 23 22 21 20 19 18 16 15 14 17 UW 306 CABRIOLET IN EEN OOGOPSLAG 3 1 - Verstelbaar zijventilatierooster. 10 - Bediening verwarming/ventilatie,

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkering

Nadere informatie

Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208

Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208 Instructieboekje Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208 Start Mirror Screen Start Het Instructieboekje. App die u kunt downloaden op uw smartphone. App die kan worden weergegeven op het touchscreen.

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje IN CITROËN JUMPY Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van Peugeot,

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Instructieboekje Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Uw instructieboekje is te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: In deze handleiding vind je de specifieke voertuigkenmerken van de Suzuki Swift. Algemene dingen kun je in je Ris praktijkboek vinden. Dus hier kun je b.v. vinden met welk knopje je de

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T D U C A T O G E B R U I K E N O N D E R H O U D Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: De voorkant De verlichting moet heel zijn en werken (de werking van de verlichting, remlichten en richtingaanwijzers kan voor je gaat rijden gecontroleerd worden door de examinator) De

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Panda. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben

Nadere informatie

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Instructie www.lolkama.com Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Voor het CBR praktijkexamen worden door de examinator, controle vragen gesteld over de banden, motor, dashboard

Nadere informatie

LCD scherm va LCD scherm

LCD scherm va LCD scherm scherm 1. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica

Nadere informatie

Groep 10 IMD42 Niels Cremers Marc Hensen Sander Keurentjes Mathijs Mejan. De Handleiding

Groep 10 IMD42 Niels Cremers Marc Hensen Sander Keurentjes Mathijs Mejan. De Handleiding Groep 10 IMD42 Niels Cremers Marc Hensen Sander Keurentjes Mathijs Mejan De Handleiding Index Inleiding... 3 De meters... 4 Het stuur... 6 Het navigatie systeem... 9 De Console... 10 De radio... 11 2 Inleiding

Nadere informatie

Automatische transmissie

Automatische transmissie Automatische transmissie TRANSMISSIEHENDEL H3916 De CommandShift transmissie kan als automaat en als handbak worden gebruikt. Automatische bediening Normaal staat de transmissie op 'automatisch'. Nadat

Nadere informatie

NL ESP-Systeem

NL ESP-Systeem 603.83.515 NL ESP-Systeem ESP-SYSTEEM (Electronic Stability Program) Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. De werking

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1 FordKa Instructieboekje Owner s handbook Feel the difference K10468_Service_Portfolio_090508.1 1 09.05.2008 15:52:47 Uhr 001-025 Ford KA NL 22-07-2008 9:45 Pagina

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEKJE PEUGEOT 5008

INSTRUCTIEBOEKJE PEUGEOT 5008 INSTRUCTIEBOEKJE PEUGEOT 5008 Toegang tot het instructieboekje Het instructieboekje is beschikbaar op de PEUGEOTwebsite, in de rubriek "Persoonlijke pagina" of op het volgende adres: http://public.servicebox.peugeot.com/ddb/

Nadere informatie

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 INFOTEC AP/TAVG/MMXP/MUX BEVESTIGING DIAGNOSE BSI ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 G05 CONTROLEPROCEDURE VAN DE FUNCTIE CENTRALE VERGRENDELING Toepassing bij PEUGEOT 206 (vanaf DAM-nr. 9076)

Nadere informatie

1. AM/FM-radio gebruiken

1. AM/FM-radio gebruiken De tuner gebruiken 1. AM/FM-radio gebruiken Toets SOURCE MENU RECALL (BRONMENU OPHALEN) Stationsvoorkeuzetoetsen FUNCTION-toets BAND AUTO.P POWER-toets VOL-knop TUNE TRACKtoetsen Luisteren naar de AM/FM-radio

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 530.02.160

F I A T 5 0 0 530.02.160 F I A T 5 0 0 530.02.160 I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boek samengesteld zodat u elk onderdeel

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T 5 0 0 603.81.189 I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

INSTRUCTIebOekje CITROËN C4 CACTUS C4-cactus_nl_Chap00_couv-debut_ed

INSTRUCTIebOekje CITROËN C4 CACTUS C4-cactus_nl_Chap00_couv-debut_ed Instructieboekje CITROËN C4 CACTUS Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Uw instructieboekje is te vinden op de website van CITROËN,

Nadere informatie

Buitentemperatuurmeter met ijzelalarm (lager dan 3 C)

Buitentemperatuurmeter met ijzelalarm (lager dan 3 C) COUPÉ EVO DASHBOARD Brandstofmeter met reserveaanduiding Buitentemperatuurmeter met ijzelalarm (lager dan 3 C) Chroomlook ringen instrumentenpaneel ControlelampjesRichtingaanwijzer links en rechts, mistlampen

Nadere informatie

PEUGEOT PK ALLURE

PEUGEOT PK ALLURE PEUGEOT 308 110PK ALLURE Prijs voertuig : * 15 900 * Excl. kosten van inschrijving en brandstof. vermelding verplicht vanaf 1.1.79 conform decreet 78993 van 4.10.78 Garantie Leeuwekeur Comfort (6 Maand)

Nadere informatie

************************* **************** ******** ***

************************* **************** ******** *** Bij deelname aan het Tussentijdstoets moet je de volgende documenten overhandigen: een geldig theorie certificaat een wettelijk toegestaan, geldig identiteitsbewijs. ************************* ****************

Nadere informatie

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen:

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen: F I A T B R A V O 603.81.708 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Bravo. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference OP Quick start K OLNS 7-07-2008 8:32 Pagina FordKa Kort Owner s overzicht handbook Feel the difference K0468_Service_Portfolio_090508. 09.05.2008 5:52:47 Uhr 604.39.307 PP K OL 8-07-2008 4:03 Pagina S

Nadere informatie

LCD scherm ve LCD scherm

LCD scherm ve LCD scherm scherm. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica zelf

Nadere informatie

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 INFOTEC AP/TAVG/MMXP/MUX BEVESTIGING DIAGNOSE BSI ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 G01 CONTROLEPROCEDURE VAN DE FUNCTIE VERLICHTING Toepassing bij PEUGEOT 206 (vanaf DAM-nr. 9076) 307 406 (vanaf

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! INSTRUCTIEBOEKJE UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de

Nadere informatie

Programma Eco stand 8-SYMBOOL DISPLAY

Programma Eco stand 8-SYMBOOL DISPLAY BEDIENINGS INSTRUCTIES 8-SYMBOOL AFSTANDBEDIENING Kinder slot Tijd Signaal indicator Thermostatische stand Batterij Countdown F or C Programma Eco stand Temperatuur Dubbele brander 8-SYMBOOL DISPLAY INSTELLING

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw VOLVO XC90 quick guide

gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw VOLVO XC90 quick guide VOLVO XC90 quick guide gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw nieuwe VOlVO! Het is altijd spannend een nieuwe auto te leren kennen. Neem deze Quick Guide door om nog meer plezier te hebben van uw nieuwe Volvo.

Nadere informatie

AFSTANDSBEDIENING I-1

AFSTANDSBEDIENING I-1 4 AFSTANDSBEDIENING I-1 A B Afstandsbediening De afstandsbediening beschikt over een hoogfrequente zender, hetgeen u de volgende voordelen biedt: - u hoeft de afstandsbediening niet op de auto te richten.

Nadere informatie

Bedieningen Dutch - 1

Bedieningen Dutch - 1 Bedieningen 1. Functieschakelaar Cassette/ Radio/ CD 2. Golfband schakelaar 3. FM antenne 4. CD deur 5. Schakelaar om zender af te stemmen 6. Bass Boost toets 7. CD skip/ voorwaarts toets 8. CD skip/ achterwaarts

Nadere informatie

Datum/Date: 04/2003ne Update: 07/2007 Car Access System E60, E61, E63, E64, E70, E81, E87, E90, E91, E92, E93

Datum/Date: 04/2003ne Update: 07/2007 Car Access System E60, E61, E63, E64, E70, E81, E87, E90, E91, E92, E93 Datum/Date: 04/2003ne Update: 07/2007 Car Access System E60, E61, E63, E64, E70, E81, E87, E90, E91, E92, E93 Inleiding Het Car Access System (CAS) regelt de toegangsmogelijkheden tot de auto.ne De CASregeleenheid

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR LEXIA PROXIA CD 35 AFTER SALES SERVICE CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T P U N T O 530.02.037 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld

Nadere informatie