Wies Hales. Promotor: Dr. Petra Warreyn. Aantal woorden: Studentennummer:

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Wies Hales. Promotor: Dr. Petra Warreyn. Aantal woorden: Studentennummer:"

Transcriptie

1 MOEDER-KIND INTERACTIE BIJ ZEER JONGE BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET AUTISMESPECTRUMSTOORNIS EN HET VERBAND MET DE TALIGE EN SOCIAAL-COMMUNICATIEVE ONTWIKKELING. Aantal woorden: Wies Hales Studentennummer: Promotor: Dr. Petra Warreyn Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Klinische Psychologie. Academiejaar:

2

3 Woord vooraf Na het succesvol doorlopen van een masteropleiding Criminologie besloot ik om Klinische Psychologie bij te studeren. Deze masterproef vormt hier het sluitstuk van. Dit woord vooraf wil ik graag aangrijpen om enkele personen hartelijk te danken voor hun steun bij de totstandkoming van deze masterproef. Allereerst wil ik mijn begeleidster Chloè Bontinck bedanken. Van de training in het coderen tot het helpen met statistische analyses en het nalezen van de masterproef, Chloè stond steeds paraat om mij bij te staan en constructieve feedback te geven. Zonder haar hulp was deze masterproef niet mogelijk geweest. Bedankt! Eveneens wil ik graag mijn promotor Dr. Petra Warreyn bedanken voor het grondig nalezen van de masterproef en het geven van uitgebreide en opbouwende feedback. Zij heeft deze masterproef naar een hoger niveau getild. Ook wil ik graag mijn vriendinnen bedanken. Jullie waren mijn steun en toeverlaat de voorbije jaren en zeker tijdens het schrijven van deze masterproef. Ik kan mij geen betere vriendinnen wensen! Voorts gaat mijn dank uit naar mijn ouders en zus die er steeds voor mij zijn geweest, mij steunden in alles wat ik deed en mij konden stimuleren wanneer het even moeilijk ging. Bedankt voor de kansen die jullie mij hebben gegeven! Allen van harte bedankt!

4 Abstract Inleiding. Broers en zussen van kinderen met autismespectrumstoornis (ASS) hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van ASS alsook op het ontwikkelen van kenmerken van het breder autisme fenotype. De moeder-kind interactie heeft een belangrijke invloed op de ontwikkeling van kinderen en specifiek op de taal- en sociaalcommunicatieve ontwikkeling. In dit onderzoek werden kenmerken van de moeder-kind interactie in kaart gebracht bij HR-sibs (hoog-risico siblings van kinderen met ASS) en vergeleken met LR-sibs (laag-risico siblings van typisch ontwikkelende kinderen). Vervolgens werd de associatie nagegaan tussen de moeder-kind interactie op 5-10 maanden en de taal- en sociaal-communicatieve ontwikkeling op 24 maanden. Methode. De moeder-kind interactie werd op 5 en 10 maanden gedurende een vrij spelmoment in kaart gebracht. Op 24 maanden werd de taal- en sociaalcommunicatieve ontwikkeling van de kinderen nagegaan. Resultaten. Wat betreft de moeder-kind interactie vertoonden HR-sibs en hun moeders in vergelijking met de controlegroep op 10 maanden minder positief affect. De aandacht voor de ouder op 5 maanden voorspelde bij HR-sibs de mate van sensitieve responsiviteit en scaffolding van hun moeder op 10 maanden. Ook de afwezigheid van negatieve controle voorspelde 5 maanden later de mate van negatief affect van HR-sibs. Inzake de associatie met de taal- en sociaal-communicatieve ontwikkeling op 24 maanden, werd een negatief verband gevonden tussen de moederlijke interactiestijl op 5 maanden en de receptieve taalvaardigheden van HR-sibs. Bij de controlegroep voorspelde de moederlijke interactiestijl op 10 maanden betere expressieve taalontwikkeling, terwijl negatief affect van LR-sibs een betere receptieve taalontwikkeling voorspelden. Discussie. Mogelijke verklaringen van de resultaten en implicaties voor toekomstig onderzoek worden besproken.

5 Inhoudsopgave Autismespectrumstoornis... 1 Algemeen Prevalentie Etiologie Taal- en sociaal communicatieve ontwikkeling Broers en zussen van kinderen met ASS... 5 Kwetsbaarheid Ontwikkeling Sociale omgeving... 8 Gezinscontext Siblinginteractie Moeder-kind interactie Kinderen met ASS Broers en zussen van kinderen met ASS Taal- en sociaal-communicatieve ontwikkeling Onderzoeksvragen Methode Algemeen Steekproef Procedure Codeerprocedure Kindschalen Ouderschalen Dyadische schaal Meetinstrumenten Nederlandstalige Communicative Development Inventory Mullen Scales of Early Learning Autism Diagnostic Observation Scale Statistische analyses Resultaten Moeder-kind interactie Bidirectionaliteit Associatie met ontwikkeling... 36

6 Discussie Moeder-kind interactie Bidirectionaliteit Associatie met ontwikkeling Sterktes en beperkingen Aanbevelingen toekomstig onderzoek Klinische implicaties Conclusie Referenties... 51

7 Autismespectrumstoornis Algemeen. Autismespectrumstoornis (ASS) is een neurobiologische ontwikkelingsstoornis die gekenmerkt wordt door enerzijds persisterende deficiënties in de sociale communicatie en interactie en anderzijds door beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten (American Psychiatric Association [APA], 2013). In de recentste versie van het classificatiesysteem de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorder (DSM-5; APA, 2013), worden beide kenmerken als noodzakelijk beschouwd vooraleer ASS kan worden gediagnosticeerd. Binnen de DSM-IV-TR (APA, 2000) vond autisme zijn plaats onder de pervasieve ontwikkelingsstoornissen. Pervasieve ontwikkelingsstoornissen omvatte toen autisme, het syndroom van Rett, de desintegratiestoornis van de kindertijd, het syndroom van Asperger en atypisch autisme. Met het publiceren van de huidige versie van de DSM, de DSM-5 (APA, 2013), is er een belangrijke wijziging opgetreden. De bovengenoemde stoornissen vallen nu allen samen onder een overkoepelende stoornis, autismespectrumstoornis. Deze samenvoeging is niet ingegeven door een eenzelfde etiologische basis, maar is gebeurd op basis van een consensus tussen klinische experten (Geschwind, 2012). Het concept van een spectrum aan stoornissen is reeds terug te vinden in 1979 bij Wing en Gould. Volgens hen moet ASS gezien worden als een continuüm waarop alle pervasieve ontwikkelingsstoornissen terug te vinden zijn (Tsai, 2014; Wing, 1988). De complexiteit van een dergelijk stoornissenspectrum ligt in het gegeven dat een verscheidenheid aan klinische beelden het gevolg kan zijn van ASS. Desondanks zien Wing, Gould en Gillberg in 2011 bij een meerderheid van personen met ASS enkele gemeenschappelijke kenmerken optreden. Deze worden volgens de auteurs geclusterd in een triade van symptomen. Het gaat om beperkingen in de sociale interactie, in de sociale communicatie en in de sociale verbeelding (Wing et al., 2011). Bij de overgang naar de DSM-5 (APA, 2013) verschoof de triade naar een dyade van symptomen (Tsai, 2014). De beperkingen in sociale interactie en sociale communicatie werden samengevoegd en als een gecombineerde problematiek beschouwd (Wing et al., 2011). Zo bekomt men de huidige twee symptomenclusters zoals opgenomen in de DSM-5 (APA, 2013). De eerste cluster van symptomen gaat om tekortkomingen in de sociaal-emotionele wederkerigheid, in het non-verbale communicatieve gedrag dat gebruikt wordt voor sociale interactie en in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties (APA, 2013). Onder de tweede 1

8 cluster zijn verscheidene zaken opgenomen zoals beperkte en repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten (APA, 2013). Voorbeelden hiervan zijn onder andere stereotiepe, repetitieve motorische bewegingen of spraak en het inflexibel vasthouden aan routines en rigiditeit. Ook een preoccupatie met ongebruikelijke voorwerpen en zeer beperkte of gefixeerde interesses op bijvoorbeeld zintuigelijke prikkels illustreren deze tweede symptoomcluster. Prevalentie. De globale prevalentie van ASS is tijdens de jaren 1990 drastisch gestegen, zowel in Amerika (Hertz-Picciotto & Delwiche, 2009; Leonard et al., 2010; Manning-Courtney et al., 2013) als in Europa (Elsabbagh et al., 2012). Sommigen spraken zelfs van een echte epidemie. In Amerika is er volgens een bepaalde studie een stijging op te merken van 1/ in de jaren 1990 naar 1/68 in 2014 (Baio et al., 2014). Andere studies rapporteren andere, zeer uiteenlopende cijfers. Volgens sommigen zet deze stijgende trend zich door tot op heden, terwijl anderen aantonen dat de cijfers in het begin van de 21 ste eeuw stabiel bleven tot op heden (Taylor, Jick, & MacLaughlin, 2013). De mediaan van de prevalentieschattingen voor ASS is 62/ (Elsabbagh et al., 2012). Dit sluit nauw aan bij de Vlaamse prevalentiecijfers. In Vlaanderen wordt de prevalentie van ASS namelijk geschat op 60,22/ (Dereu et al., 2010). De prevalentie van ASS is voor jongens significant hoger dan voor meisjes. Het gaat om een 4:1 verhouding (man:vrouw) en deze is de laatste jaren niet gewijzigd (Baio et al., 2014; Elsabbagh et al., 2012; Johnson, Burkett, Reinhold, & Bultas, 2016; Manning-Courtney et al., 2013). De toegenomen prevalentie wekte veel bezorgdheid op alsook veel onduidelijkheid (Leonard et al., 2010) en kreeg bijgevolg veel aandacht in de literatuur. Meerdere oorzaken worden hierbij aangehaald: wijzigingen in diagnostische criteria (Hertz-Picciotto & Delwiche, 2009; Leonard et al., 2010; Matson & Kozlowski, 2011), meer bewustzijn en aanvaarding van de maatschappij van de diagnose ASS (Leonard et al., 2010; Manning-Courtney et al., 2013; Matson & Kozlowski, 2011; Rutter, 2005) en het stellen van diagnoses op vroegere leeftijd (Hertz-Picciotto & Delwiche, 2009). Al deze elementen kunnen de stijging van ASSdiagnoses in de Westerse wereld slechts deels verklaren (Hertz-Picciotto & Delwiche, 2009). Tot heden is er nog steeds geen eenduidig antwoord op dit vraagstuk (Johnson et al., 2016; Leonard et al., 2010; Matson & Kozlowski, 2011; Tsai, 2014). Etiologie. ASS is een neurobiologische ontwikkelingsstoornis met een complexe, heterogene en multifactoriële etiologie Dawson, 2008; Fakhoury, 2015; Geschwind, 2012; Geschwind & State, 2015; Losh et al., 2009; Parellada et al., 2014; Pisula & 2

9 Ziegart-Sadowska, 2015). Steeds meer onderzoek levert evidentie dat ASS een sterk biologische en genetische basis heeft (Parellada et al., 2014). Het gaat echter meestal niet om een specifiek gen die de oorzaak is, maar om een combinatie van verschillende genen die bovendien interageren met allerlei omgevingsfactoren (Geschwind, 2012; Parellada et al., 2014). Een overzicht van mogelijke genetische en omgevingsfactoren die relevant zijn voor de etiologie en de manifestatie van ASS, is terug te vinden in de literatuur (Geschwind & State, 2015; Mandy & Lai, 2016; Matelski & Van de Water, 2016; Persico & Napolioni, 2013; Sealey et al., 2016). Tweelingenstudies hebben aangetoond dat de concordantie groter is bij monozygote tweelingen dan bij dizygote tweelingen (Geschwind, 2012; Losh et al., 2009). Uit familiestudies is eveneens gebleken dat eerstegraadsverwanten van personen met ASS een significant groter risico hebben op ASS dan de algemene populatie (Bolton et al., 1994; Constantino et al., 2006; Losh, Childress, Lam & Piven, 2008; Pisula & Ziegart-Sadowska, 2015). Naast een groter risico op ASS, hebben familieleden ook meer kans op het vertonen van gedragskenmerken gerelateerd aan ASS. Er is een groter risico op sociaal-communicatieve tekorten en het vertonen van stereotiepe gedragingen (Bolton et al., 1994; Piven et al., 1997) dewelke minder ernstig zijn als deze bij ASS, maar wel kwalitatief gelijkend zijn (Gamliel, Yirmiya, Jaffe, Manor & Sigman, 2009; Losh et al., 2008; Pisula & Ziegart-Sadowska, 2015; Piven et al., 1997). Die gedragingen kunnen steeds gelinkt worden aan de twee symptomenclusters van ASS (Gamliel et al., 2009; Ozonoff et al., 2014). Dit wordt het broader autism phenotype (breder autisme fenotype of BAP) genoemd (Bolton et al., 1994; Piven, 2001). Gezien BAP een breed scala aan persoonlijkheidstrekken, cognitieve en sociale vaardigheden omvat, bestaat er enige controverse over welke kenmerken BAP behelst (Pisula & Ziegart-Sadowska, 2015). Bijgevolg wordt het concept in wetenschappelijk onderzoek verschillend geoperationaliseerd (Yirmiya et al., 2006). Algemeen wordt aanvaard dat tekorten in het sociaal en cognitief functioneren, pragmatische taalmoeilijkheden, een rigide persoonlijkheid, beperkte, repetitieve gedragingen en interesses de meest typische kenmerken zijn voor BAP (Ingersoll & Wainer, 2014). Studies en onderzoek naar BAP zijn erg zinvol gezien ze helpen om een beter zicht te krijgen op de genetische etiologie van ASS (Losh et al., 2009; Pisula & Ziegart- Sadowska, 2015). Naast genetische factoren is uit onderzoek ook gebleken dat omgevingsfactoren een belangrijke rol spelen bij de etiologie van ASS (Fakhoury, 2015; Hallmayer et al., 3

10 2011; Lyall, Schmidt, & Hertz-Picciotto, 2014). Het onderzoeken van omgevingsfactoren als potentiële oorzaak voor ASS is ingegeven door de toenemende prevalentiecijfers en de onvolledige concordantie van ASS bij monozygote tweelingen (Miles, 2011). Men zou verwachten dat dit 100% is, maar dit blijkt niet het geval te zijn (Hallmayer et al., 2011). Bijgevolg suggereert dit dat omgevingsfactoren een rol spelen bij de etiologie van ASS (Dawson et al., 2002). Omgeving is echter een heel breed begrip. Alle factoren die niet genetisch zijn, vallen er in principe onder (Lyall et al., 2014; Mandy & Lai, 2016). Matelski en Van de Water (2016) beschrijven onder meer een hogere leeftijd van moeders en vaders, de inname van bepaalde geneesmiddelen tijdens de zwangerschap, blootstelling aan een hoge concentratie van pesticiden, obesitas, diabetes en een gebrek aan foliumzuur. De manier waarop deze pre- en perinatale factoren een rol spelen in de ontwikkeling en manifestatie van ASS is echter nog onduidelijk. Postnatale risicofactoren zoals onder meer de sociale omgeving van het kind worden ook gezien als een belangrijke omgevingsfactor. Voorbeelden van dergelijke factoren zijn de ouderlijke opvoedingsstijl, het functioneren van het gezin en de kwaliteit van de interactie tussen zorgverstrekker en kind (Mandy & Lai, 2016; Mohammadi & Zarafshan, 2014). Deze factoren beïnvloeden het ontstaan van ASS niet, maar kunnen een rol spelen bij de ernst van de symptomen van ASS en de manier waarop deze geuit worden (Mandy & Lai, 2016). Dit duidt op het gegeven dat ook bij ASS de gen-omgeving interactie van belang is bij de ontwikkeling van de uitingsvorm van de stoornis (Lyall et al., 2014; Mandy & Lai, 2016). Omwille van deze reden is het vanzelfsprekend dat er aandacht wordt besteed aan dergelijke factoren. In deze masterproef zal er dan ook gefocust worden op de moeder-kind interactie als belangrijke omgevingsfactor voor de manifestatie van ASS. Taal- en sociaal communicatieve ontwikkeling. Tekortkomingen in de sociaalcommunicatieve ontwikkeling is een van de kernsymptomen bij ASS (APA, 2013; Bryson et al., 2007). Onderzoek heeft aangetoond dat kinderen met ASS onder meer beperkingen vertonen in joint attention (Dawson et al., 2002; Naber et al., 2007; Warreyn, Roeyers, & De Groote, 2005), imitatie (Sigman, Dijamco, Gratier, & Rozga, 2004) en het gebruiken van gebaren (Mitchell et al., 2006). Het initiëren van joint attention, onmiddellijke imitatie (Toth et al., 2006) en gebrekkig oogcontact gecombineerd met beperkte communicatieve gebaren (Chawarska et al., 2014) zijn sterk gerelateerd aan de taalvaardigheden op drie- en vierjarige leeftijd van kinderen 4

11 met ASS, terwijl uitgestelde imitatie een belangrijke predictor is van de sociaalcommunicatieve ontwikkeling op vier- tot zesjarige leeftijd (Toth et al., 2006). Het gegeven dat veel kinderen met ASS problemen of een vertraging ondervinden op vlak van taalontwikkeling is dan ook niet verwonderlijk (Drumm & Brian, 2013; Lord & Paul, 1997; Mitchell et al., 2006). Het vormt vaak ook een van de eerste bezorgdheden die door ouders wordt geuit (Young, Brewer, & Pattison, 2003). Kinderen met ASS vertonen volgens sommigen enkel problemen bij de receptieve taalontwikkeling (Barbaro & Dissanayake, 2012), terwijl anderen aantonen dat ze tegelijk ook in de expressieve taalontwikkeling problemen ervaren (Estes et al., 2015; Landa & Garrett- Mayer, 2006; Mitchell et al., 2006; Weismer, Lord, & Esler, 2010; Zwaigenbaum et al., 2005). Moeilijkheden met de taalontwikkeling zijn niet exclusief verbonden met ASS en bovendien ondervinden niet alle kinderen met ASS deze problemen (Manning- Courtney et al., 2013). Voorts is er veel variatie in de mate waarop deze taalproblemen voorkomen (Tager-Flusberg, Paul & Lord, 2005; Weismer et al., 2010). Broers en zussen van kinderen met ASS Kwetsbaarheid. Zoals eerder aangehaald hebben eerstegraadsverwanten van kinderen met ASS een verhoogd risico op ASS en kenmerken van BAP (Bolton et al., 1994; Constantino et al., 2006; Losh et al., 2008; Pisula & Ziegart-Sadowska, 2015; Piven et al., 2001). Eerstegraadsverwanten zoals de jongere broers en zussen van kinderen met ASS worden ook wel siblings genoemd. In hetgeen wat volgt worden de siblings van een kind met ASS hoog-risico siblings (HR-sibs) genoemd en de siblings van een typisch ontwikkelend kind laag-risico siblings (LR-sibs). Sommigen geven aan dat HR-sibs 18,7% kans hebben op een ASS diagnose (Ozonoff et al., 2011), terwijl andere studies het herhalingsrisico voor ASS rond 10% situeren (Risch et al., 2014; Sandin et al., 2014). Er wordt geschat dat 25% tot 28% van de HR-sibs kenmerken van BAP vertonen (Ozonoff et al., 2014; Yirmiya et al., 2006). De verschillen tussen deze HR-sibs, HR-sibs die een typisch ontwikkeling doormaken en LR-sibs spelen zich af op het vlak van taal, non-verbale cognitieve vaardigheden en fijnmotorische vaardigheden, maar waren het duidelijkst op het gebied van het sociaal communicatieve (Ozonoff et al., 2014). Naast hun genetische kwetsbaarheid kunnen ook omgevingsfactoren de ontwikkeling van HR-sibs beïnvloeden. Zo kunnen ze gedragingen van hun sibling met ASS overnemen of ervaren ze beperktere mogelijkheden om deel te nemen in typische siblinginteracties (i.e., interacties tussen broer(s) en zus(sen)) (Toth, Dawson, Meltzoff, Greenson, & 5

12 Fein, 2007). Dit geldt echter niet voor alle HR-sibs. Er zijn HR-sibs die ondanks dit groter risico toch een typische ontwikkeling doormaken. Ontwikkeling. Teneinde vroege kenmerken van ASS en BAP te kunnen vaststellen, focust de wetenschappelijke literatuur zich de laatste jaren steeds meer op groepen die er een hoger risico op hebben. Reeds vanaf jonge leeftijd wordt de ontwikkeling van HR-sibs in kaart gebracht. Hiervoor is er vaak beroep gedaan op de zogeheten between-family studies. In deze studies wordt onderzocht of er op vroege leeftijd al verschillen merkbaar zijn tussen HR-sibs en LR-sibs. Prospectieve studies hebben aangetoond dat er op vroege leeftijd inderdaad enkele verschillen voorkomen tussen HR-sibs en LR-sibs (Wan et al., 2013; Zwaigenbaum et al., 2005). De gevonden verschillen liggen in lijn met de bevindingen van retrospectieve studies die gebruik maken van home-video s (Saint-Georges et al., 2010). De verschillen worden hieronder weergegeven. Op sociaal vlak worden er in de eerste helft van het eerste levensjaar weinig evidentie gevonden voor verschillen tussen HR-sibs en LR-sibs (Landa, Gross, Stuart, & Faherty, 2013; Rozga et al., 2011; Yirmiya et al., 2006; Zwaigenbaum et al., 2005). Toch vinden enkele onderzoekers wel verschillen, zoals meer neutraal affect tijdens de still-face procedure (Yirmiya et al., 2006) en minder sociaal glimlachen bij HR-sibs (Cassel et al., 2007). Wat betreft de motorische ontwikkeling tijdens de eerste helft van het eerste levensjaar vinden sommigen geen verschil (Gamliel, Yirmiya, & Sigman, 2007; Landa et al., 2013), terwijl anderen bij HR-sibs een vertraging opmerken (Estes et al., 2015; LeBarton & Iverson, 2016; Libertus, Sheperd, Ross, & Landa, 2014). Op eenjarige leeftijd worden er meer verschillen gerapporteerd inzake de sociaalcommunicatieve ontwikkeling. HR-sibs hanteren minder sociaal-communicatieve gebaren zoals wijzen (Mitchell et al., 2006), er zijn afwijkingen in het oogcontact, imitatie en visuele aandacht (Zwaigenbaum et al., 2005), en ze initiëren en reageren op deze leeftijd ook minder op joint attention (Rozga et al., 2011). Het sociaal engagement bij HR-sibs is met andere woorden beperkter dan bij LR-sibs (Campbell, Leezenbaum, Mahoney, Day, & Schmidt, 2015). Betreffende de motorische ontwikkeling zijn er verschillen aanwezig tussen HR-sibs en LR-sibs (St. John et al., 2016). Tevens vertonen HR-sibs rond het eerste levensjaar minder objectexploratie (Koterba, Leezenbaum, & Iverson, 2014) en hanteren ze hun speelgoed op een meer stereotiepe wijze dan LR-sibs (Zwaigenbaum et al., 2005). Eveneens wordt er op deze leeftijd een 6

13 vertraging opgemerkt bij de ontwikkeling van de expressieve en receptieve taal bij HRsibs (Zwaigenbaum et al., 2005). Tijdens het tweede levensjaar is er evidentie voor een vertraging op het gebied van de sociale-communicatieve ontwikkeling voor HR-sibs in vergelijking met LR-sibs (Landa et al., 2007; Stone, McMahon, Yoder, & Walden, 2007). HR-sibs maken nog steeds minder gebruik van sociaal-communicatieve gebaren (Mitchell et al., 2006; Toth et al., 2007) en van sociaal glimlachen (Ozonoff et al., 2011; Toth et al., 2007). Bovendien zijn er verschillen op het vlak van joint attention (Cassel et al., 2007; Goldberg et al., 2005; Stone et al., 2007) en imitatie (Stone et al., 2007). Dit wordt echter niet door alle studies aangetoond (Toth et al., 2007; Yirmiya et al., 2006). Tevens vertonen HR-sibs meer negatief affect dan LR-sibs (Clifford, Hudry, Elsabbagh, Charman, & Johnson, 2013). Inzake de motorische ontwikkeling blijven de verschillen nog steeds aanwezig tussen HR-sibs en LR-sibs (Landa & Garrett-Mayer, 2006; St. John et al., 2016; Toth et al., 2007). Toch zijn er ook studies die geen verschillen hebben gevonden (Stone et al., 2007; Yirmiya et al., 2006). Wat betreft de taalontwikkeling worden er op deze leeftijd nog steeds verschillen gerapporteerd (Mitchell et al., 2006; Yirmiya et al., 2006; Yirmiya, Gamliel, Shaked, & Sigman, 2007). Het verschil tussen beide groepen situeert zich zowel op het vlak van de receptieve taalontwikkeling (Toth et al., 2007) als van de expressieve taalontwikkeling (Estes et al., 2015). Inzake de cognitieve ontwikkeling vinden sommigen evidentie voor een vertraging bij HR-sibs (Gamliel et al., 2007; Stone et al., 2007), terwijl anderen deze niet terugvinden (Yirmiya et al., 2007). Hoewel enkele duidelijke verschillen naar voren komen uit de wetenschappelijke literatuur, treden er ook inconsistenties op. Dit zou verklaard kunnen worden door verschillen met betrekking tot steekproefgrootte, analysetechnieken, meetinstrumenten en methodologische verschillen. Bovendien is de ontwikkeling van kinderen en bijgevolg ook HR-sibs zeer variabel wat zich illustreert in het bekomen van de verschillende bevindingen (Northrup & Iverson, 2015; Toth et al., 2007). Hierdoor moeten de beschreven resultaten met zorg geïnterpreteerd worden. Uit bovenstaande literatuur kan echter wel geconcludeerd worden dat de ontwikkeling van sommige HRsibs reeds vroeg gekenmerkt wordt door specifieke signalen die wijzen op een latere ASS diagnose of aanwezigheid van BAP. Andere HR-sibs vertonen deze signalen op vroege leeftijd niet. Indien HR-sibs toch een achterstand vertonen in hun ontwikkeling, dan is deze het duidelijkst merkbaar in de domeinen waar kinderen met ASS het meest 7

14 moeite mee hebben, namelijk sociale communicatie en taal (Gamliel et al., 2009; Toth et al., 2007; Yirmiya et al., 2006). Dit is echter niet verwonderlijk gezien HR-sibs een grotere kans hebben op het ontwikkelen van ASS en kenmerken van BAP (Constantino et al., 2006; Ozonoff et al., 2011; Piven, 2001) en achterstand op deze vlakken hier rechtstreeks mee samenhangen. Gezien de taalbekwaamheid en de sociaalcommunicatieve vaardigheden van kinderen een significante invloed hebben op de algemene ontwikkeling en de levenskwaliteit, is het aangeraden om dit verder te onderzoeken (Drumm & Brian, 2013). Sociale omgeving Zowel genetische als omgevingsfactoren zijn van belang bij de etiologie en verdere manifestatie van ASS bij HR-sibs (Dawson et al., 2002; Fakhoury, 2015; Hallmayer et al., 2011; Lyall et al., 2014). Een van de belangrijkste omgevingsfactoren is de sociale omgeving van HR-sibs. Er zijn verschillende aspecten die daarop een invloed hebben (Walton & Ingersoll, 2015). In wat volgt, wordt er kort stilgestaan bij de gezinscontext en de siblingrelatie met het kind met ASS om de context te kaderen waarin HR-sibs opgroeien. Hierna wordt er overgegaan naar de uiteenzetting over de moeder-kind interactie hetgeen de essentie vormt van deze masterproef. Gezinscontext. Gezinnen van kinderen met ASS staan voor meerdere unieke uitdagingen dewelke niet aanwezig zijn bij gezinnen van typisch ontwikkelende kinderen (Lee, 2009) en dewelke sterke invloed uitoefenen op alle gezinsleden (Meirsschaut, Roeyers, & Warreyn, 2010). De mate van impact op het algemene gezinsfunctioneren varieert sterkt tussen families onderling (Lee, 2009). Opgroeien in een warm gezinsklimaat vormt een protectieve factor voor HR-sibs (Benson & Karlof, 2008). Gezien een kind met ASS heel wat extra uitdagingen met zich meebrengt voor het ouderpaar, is het behouden van een warm familieklimaat echter niet vanzelfsprekend. Reeds meerdere keren werd aangetoond dat ouders van kinderen met ASS significant meer stress (Estes et al., 2009; Hastings et al., 2005; Hoffman, Sweeney, Hodge, Lopez-Wagner, & Looney, 2009; Keenan, Newman, Gray, & Rinehart, 2016; Lee, 2009; Montes & Halterman, 2007), meer angst (Keenan et al., 2016; Lee, 2009; Yirmiya & Shaked, 2005) en depressie ervaren (Hodge, Hoffman, & Sweeney, 2011; Lee, 2009; Yirmiya & Shaked, 2005). Desondanks rapporteren ouders wel emotionele nabijheid met hun kind met ASS wat suggereert dat deze stressoren de affectieve aspecten van de interactie met hun kind niet aantasten (Hoffman et al., 2009). 8

15 Een andere factor die enige invloed heeft, is de perceptie en tevredenheid van ouders over hun eigen vaardigheid om te zorgen voor het kind met ASS. Moeders die meer schuldgevoelens rapporteren en het gevoel hebben niet genoeg te doen voor hun kind met ASS, vertonen lagere zelfeffectiviteit (Kuhn & Carter, 2006). Dit heeft mogelijks een negatieve invloed op de overtuigingen die moeders hebben over hun opvoedingsvaardigheden voor hun typisch ontwikkelende kinderen (Meirsschaut et al., 2010). Indien moeders echter tevreden zijn over hun opvoedingsvaardigheden voor het kind met ASS, heeft dit een positieve invloed op hoe HR-sibs zich aanpassen aan de situatie met hun sibling met ASS (Hesse, Danko, & Budd, 2013). Gezien deze bevinding door middel van ouderrapportage tot stand is gekomen, is het mogelijk dat ouders een meer positieve kijk hebben op de aanpassing van hun HR-sibs omdat ze begrijpen met welke uitdagingen de HR-sibs dagelijks geconfronteerd worden (Hesse et al., 2013). Siblinginteractie. De relatie tussen siblings is een zeer uniek gegeven in het leven van kinderen en levert de mogelijkheid om sociaal-communicatieve vaardigheden te ontwikkelen (Dunn, 2007; McHale, Updegraff, & Feinberg, 2016). De siblingrelatie kan worden beïnvloed door de aanwezigheid van ASS (Mandleco & Webb, 2015; Meadan, Halle, & Ebata, 2010; Orsmond & Seltzer, 2007). Er zou enerzijds sprake zijn van verminderde intimiteit en koestering (Kaminsky & Dewey, 2001), problemen in het sociaal functioneren (Constantino et al., 2006), minder betrokkenheid en meer vermijding (Walton & Ingersoll, 2015). Anderzijds zou de siblinginteractie gekenmerkt worden door minder agressie (Walton & Ingersoll, 2015) en competitiviteit, en meer bewondering voor elkaar (Kaminsky & Dewey, 2001). Deze inconsistente bevindingen reflecteren de complexiteit die eigen is aan de siblinginteractie bij ASS en zijn tevens vermoedelijk te wijten aan methodologische beperkingen van de studies (Petalas, Hastings, Nash, & Duff, 2015). De siblinginteractie bij ASS kent wel een gelijkaardig verloop als deze bij typisch ontwikkelende kinderen, maar evolueert trager (Knott, Lewis, & Williams, 2007; Walton & Ingersoll, 2015). Hieruit kan besloten worden dat de siblingrelatie bij kinderen met ASS en HR-sibs per definitie niet beter of slechter is, maar dat ze via een ander patroon dan de relatie tussen LR-sibs verloopt (Walton & Ingersoll, 2015). Bijkomstig onderzoek is echter nodig om gefundeerde uitspraken te kunnen doen aangaande dit onderwerp. 9

16 Moeder-kind interactie. Reeds heel wat onderzoekers hebben overtuigende evidentie geleverd dat de interactie tussen moeder en kind al op jonge leeftijd een erg grote invloed heeft op de ontwikkeling van het kind (Haltigan et al., 2012; Mäntymaa, Puura, Luoma, Salmelin, & Tamminen, 2004; Wan et al., 2013). De moeder-kind interactie heeft een belangrijke invloed op onder meer de sociale vaardigheden van het kind (Haven, Manangan, Sparrow, & Wilson, 2014). Een kind wordt immers vaker als sociaal competent bestempeld indien de ouders een positieve interactiestijl hanteren (McDowell & Parke, 2009) die gekenmerkt wordt door veel ouderlijke warmte en weinig negatieve controle (McDowell, Parke, & Wang, 2003). Bij een negatieve interactiestijl van de ouders, wordt opgemerkt dat de kinderen deze stijl gaan aanwenden met hun leeftijdsgenoten (McDowell & Parke, 2009). Moeders die tijdens de interactie de aandachtfocus van het kind volgen, creëren een omgeving waarin het kind zijn cognitieve vaardigheden kan ontwikkelen (Landry, Smith, Swank, & Miller-Loncar, 2000). Bij typisch ontwikkelende kinderen beïnvloedt de specifieke interactiestijl van de moeder de taalontwikkeling van het kind (Hohenberger et al., 2012; Tamis-LeMonda, Bornstein, & Baumwell, 2001). Er is evidentie dat er invloed is op de expressieve taalontwikkeling (Tamis-LeMonda et al., 2001) en vroege receptieve vaardigheden (Paavola, Kunnari, & Moilanen, 2005). Gezien dit onderzoek zich gedeeltelijk focust op de invloed van de moeder-kind interactie op de vroege taalontwikkeling van de HRsibs, wordt er in een volgend onderdeel uitgebreider op ingegaan. Sommige onderzoekers wijzen op het bidirectionele karakter van moeder-kind interacties (Dawson, 2008; Haven et al., 2014; Maccoby, 1992; Meadan et al., 2010). De relatie tussen moeder en kind is dynamisch en wordt gevormd door bidirectionele interacties (Beeghly & Tronick, 2011; Spiker, Boyce, & Boyce, 2002). Het gaat met andere woorden om een wederkerige invloed op elkaars gedrag. Een illustratie hiervan is het talrijke onderzoek betreffende de stress bij ouders van kinderen met ASS. Deze ouders rapporteren significant hogere levels van stress dan ouders van typisch ontwikkelende kinderen, mede veroorzaakt door de moeilijkheden die hun kinderen ervaren (Hoffman et al., 2009; Rao & Beidel, 2009). Osborne en Reed (2010) tonen aan dat deze verhoogde stress mogelijks de opvoedingsvaardigheden om adequaat te reageren op het gedrag van hun kind met ASS kunnen verminderen, wat op zijn beurt het functioneren van het kind kan beïnvloeden. Verhoogde ouderlijke stress kan leiden tot een stijging van externaliserende gedragsproblemen bij kinderen met ASS (Baker et al., 2003; Lecavalier, Leone, & Wiltz, 2006). Dit kan er op zijn beurt toe leiden dat de ervaren stress van ouders nog toeneemt (Baker et al., 2003; Karst & Van Hecke, 10

17 2012). Het gegeven van bidirectionaliteit zal van belang zijn bij het interpreteren van de bevindingen van studies rond moeder-kind interactie. Kinderen met ASS. Gezien ASS sociale beperkingen met zich meebrengt, heeft dit gevolgen voor de interactie tussen moeder en kind (Doussard-Roosevelt, Joe, Bazhenova, & Porges, 2003; Meirsschaut, Roeyers, & Warreyn, 2011a). De verhoogde stress die moeders ervaren in combinatie met de sociale beperkingen van het kind met ASS, kunnen een belangrijke invloed hebben op de interactiestijl van de moeder (Kasari & Sigman, 1997). Moeders van kinderen met ASS zijn echter vaak even sensitief en responsief als moeders van typisch ontwikkelende kinderen en moeders van kinderen met een ontwikkelingsachterstand (Doussard-Roosevelt et al., 2003; Leezenbaum, Campbell, Butler, & Iverson, 2014; van Ijzendoorn et al., 2007; Watson, 1998). Ondanks de verhoogde stress, verschillen moeders van kinderen met ASS niet van moeders van typisch ontwikkelende kinderen op het gebied van nabijheid met hun kind (Hoffman et al., 2009). Ze stemmen op een gelijkaardige manier hun gedrag af op de aandachtfocus van hun kind (Siller & Sigman, 2002; Watson, 1998). Ze hanteren wel vaker directieve strategieën en gebruiken meer fysiek contact in de moeder-kind interactie om op deze manier de betrokkenheid en de responsiviteit van hun kind met ASS te verhogen (Doussard-Roosevelt et al., 2003; Spiker et al., 2002; Meirsschaut et al., 2011a). Niet alle wetenschappelijke literatuur is echter zo positief. Bij kinderen met ASS wordt de moeder-kind interactie globaal gezien gekenmerkt door minder wederkerigheid en samenhorigheid (Haven et al., 2014). Kinderen met ASS lijken meer gedesoriënteerd gehecht te zijn in de moeder-kind interactie en vertonen minder betrokkenheid dan typisch ontwikkelende kinderen (van Ijzendoorn et al., 2007). Dit weerspiegelt de moeilijkheden van kinderen met ASS om wederkerige interacties aan te gaan. Tevens blijkt de ernst van ASS negatief gecorreleerd te zijn met de kwaliteit van de moeder-kind interactie (Hobson, Tarver, Beurkens, & Hobson, 2016). Bijgevolg kan gesteld worden dat hoe ernstiger de vorm van ASS is, hoe lager de kwaliteit van moeder-kind interactie is. De mate van intrusief gedrag van de moeder gedurende de moeder-kind interactie bij kinderen met ASS is verhoogd, mede door het psychologisch leed dat ouders van kinderen met ASS ervaren (Dolev, Oppenheim, Koren-Karie, & Yirmiya, 2009). Dit suggereert dat ouders die meer stress ervaren een minder adequate interactiestijl hanteren in de moeder-kind interactie (Dolev et al., 2009). Moeders van kinderen met ASS blijken minder regels op te leggen en minder discipline 11

18 te gebruiken ondanks het gegeven dat de kinderen met ASS in de betrokken studie meer gedragsproblemen vertonen (Maljaars, Boonen, Lambrechts, Van Leeuwen, & Noens, 2014). Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de gedragsproblemen van deze kinderen op een andere wijze geïnterpreteerd worden door de ouders. Ouders bestempelen dat gedrag niet als onwilligheid of opzettelijk wangedrag (Maljaars et al., 2014). De hypothese van Hoffman et al. (2009) dat een ASS-diagnose zou fungeren als een protectieve factor in de moeder-kind relatie, sluit hier bij aan. Men vermoedt immers dat ouders het kind met ASS minder verantwoordelijk achten voor het moeilijk gedrag dat het kind stelt (Hoffman et al., 2009). Ouders van kinderen met ASS beschikken over de specifieke vaardigheid om hun interactiestijl af te stemmen op het kind en mede hierdoor de sociale interactie en communicatie bij hun kind te stimuleren (Dawson, 2008). Deze stelling wordt door enkele onderzoeken bevestigd (Doussard-Roosevelt et al., 2003; Siller & Sigman, 2002). Ouders die hun interactiestijl in positieve zin bijsturen, blijken een hogere mate van synchronisatie en voorwaardelijke responsen te vertonen (Siller & Sigman, 2002). Uit de studie van Meirsschaut et al. (2011a) blijkt dat moeders van kinderen met ASS hun kind vaker aansporen tot een hoger spelniveau dan moeders van typisch ontwikkelende kinderen. Andere studies tonen aan dat ouders van kinderen met ASS meer expliciet de ontwikkeling van hun kind stimuleren dan ouders van typisch ontwikkelende kinderen en bovendien vaker een context gaan creëren waarin die stimulatie mogelijk is (Lambrechts, Van Leeuwen, Boonen, Maes, & Noens, 2011; Maljaars et al., 2014). Bijgevolg is er evidentie voor de stelling dat een verschillende interactiestijl bij ouders van kinderen met ASS niet gezien moet worden als iets negatief, maar als de mogelijkheid van ouders om zich aan te passen aan de specifieke tekortkomingen van hun kind (Kasari & Sigman, 1997). Bovendien heeft dit positieve gevolgen voor de ontwikkeling van kinderen met ASS op lange termijn (Siller & Sigman, 2002). Indien ouders hun interactiestijl aanpassen aan hun kind, beschikken zij 1, 10 en 16 jaar later over betere communicatievaardigheden dan kinderen van wie de ouders hun interactiestijl niet aanpasten (Siller & Sigman, 2002). Broers en zussen van kinderen met ASS. Uit ontwikkelingspsychologisch onderzoek is gebleken dat ouders hun kinderen op een verschillende manier behandelen (Rivers & Stoneman, 2008), ook op vlak van hun interactiestijl. In families met kinderen met een beperking is dit verschil mogelijks nog groter (McHale & 12

19 Pawletko, 1992). Het betekent onder meer een ongelijke verdeling van tijd en aandacht tussen de kinderen in het voordeel van het kind met een beperking (McHale & Pawletko, 1992). Onderzoek toont wel aan dat zolang kinderen begrijpen waarom er een verschil is en ze dit verschil als eerlijk ervaren, ze zich hier niet door benadeeld voelen (Kowal, Kramer, Krull, & Crick, 2002; McHale, Updegraff, Jackson-Newsom, Tucker, & Crouter, 2000). In wat volgt wordt er eerst gekeken naar de verschillen in interactiestijl van de moeders om even later in te gaan op de verschillen in interactiestijl tussen HR-sibs en LR-sibs. Gezien de interactiestijl van ouders van kinderen met ASS verschilt van deze van ouders van typisch ontwikkelende kinderen, kan de vraag gesteld worden of zij hun interactiestijl generaliseren naar hun andere kinderen in het gezin. Slechts enkele onderzoekers hebben dit bestudeerd (Doussard-Roosevelt et al., 2003; Meirsschaut, Warreyn, & Roeyers, 2011b; Wan et al., 2012). Dit wordt onderzocht aan de hand van within-family studies waarin de moeder-kind interacties met zowel het kind met ASS als met de jongere sibling van dat kind onderzocht worden (Doussard-Roosevelt et al., 2003; Meirsschaut et al., 2011b). De interactiestijl tussen de ouder en het kind met ASS generaliseert zich volgens Doussard-Roosevelt et al. (2003) niet naar de rest van het gezin. De afstemming is immers specifiek voor de relatie met het kind met ASS (Doussard-Roosevelt et al., 2003). Toch vinden zij dat moeders bij hun kind met ASS minder vaak toenadering zoeken op een verbale manier en ze meer fysiek contact gebruiken (Doussard-Roosevelt et al., 2003), terwijl Meirsschaut et al. (2011b) geen verschil vinden in het gebruik van sociale of directieve initiaties ten opzichte van hun kind met ASS en hun jongere sibling. Ze vinden echter wel dat responsiviteit hoger blijkt te zijn ten aanzien van de jongere sibling zonder ASS (Meirsschaut et al., 2011b). De resultaten van beide studies zijn niet gelijklopend en dit kan te wijten zijn aan methodologische verschillen. Zo is er een verschil in leeftijd van de participanten dewelke hoger ligt bij de studie van Meirsschaut et al. (2011b) en maken beide studies gebruik van een andere codeerprocedure. De ene studie brengt enkel initiaties van moeder en kind in kaart (Doussard-Roosevelt et al., 2003), terwijl de andere studie naar zowel initiaties als responsen kijkt (Meirsschaut et al., 2011b). Aan de hand van between-family studies wordt er getracht een beeld te krijgen van de globale karakteristieken van de moeder-kind interactie bij HR-sibs en LR-sibs. De resultaten uit deze onderzoeken kunnen met andere woorden moeilijk vergeleken worden met de resultaten van within-family studies zoals hierboven werd beschreven 13

20 (Doussard-Roosevelt et al., 2003; Meirsschaut et al., 2011b). De interactiestijl van moeders van HR-sibs is meer directief (Harker, Ibañez, Nguyen, Messinger, & Stone, 2016; Wan et al., 2012) en is bovendien minder responsief dan deze van moeders van LR-sibs (Wan et al., 2012). Dit uit zich tijdens het spelen in meer intrusief en negatief gedrag ten opzichte van het kind. Moeders van HR-sibs commanderen hun kind frequenter dan moeders van LR-sibs. De verhoogde directiviteit bij moeders van HRsibs lijkt in de studie van Wan et al. (2012) sterk geassocieerd te zijn met de lage sensitieve responsiviteit van de moeder alsook met de lage wederkerigheid in de dyade. Ze geven als mogelijke verklaring voor de gevonden verschillen dat moeders van HR-sibs verhoogde stress ervaren wat een negatieve impact heeft op hun emotionele beschikbaarheid (Wan et al., 2012). Anderzijds geven Wan et al. (2012) als verklaring dat moeders van HR-sibs hun interactiestijl meer afstemmen op deze die ze hanteren bij hun kind met ASS. Omwille van de afwezigheid van initiaties in de interactie met het kind met ASS, zou het kunnen dat moeders van HR-sibs geleerd hebben om op een afwijkende manier te reageren op initiaties van HR-sibs (Wan et al., 2012). Deze hypothese contrasteert echter met de bevindingen van het onderzoek van Doussard-Roosevelt et al. (2003) en van Meirsschaut et al. (2011b). Onderzoek heeft aangetoond dat er verschillen zijn tussen de interactiestijlen die kinderen met ASS en HR-sibs hanteren in de interactie met hun moeder. In de studie van Meirsschaut et al. (2011b) wordt het sociale gedrag van de kinderen met ASS vergeleken met het sociale gedrag van hun jongere siblings. De resultaten hiervan tonen aan dat er tussen beide geen verschillen merkbaar zijn op het vlak van de frequentie van initiaties en algemene responsiviteit. Kinderen met ASS blijken in de interactie met hun moeder wel significant meer gebiedend te zijn dan hun jongere siblings (Meirsschaut et al., 2011b). Indien de interactiestijl van HR-sibs vergeleken wordt met deze van LR-sibs, dan valt op dat HR-sibs minder synchroniciteit vertonen in hun interactie met hun moeder alsook meer neutraal affect vertonen tijdens het still-face paradigma (Yirmiya et al., 2006). Indien de moeder-kind interactie geleid wordt door het kind, dan is er sprake van minder wederkerigheid bij de moeder-kind interactie bij HR-sibs (Yirmiya et al., 2006). De interactiestijl van HR-sibs wordt op 6 maanden gekenmerkt door meer passiviteit, minder initiaties en responsiviteit (Zwaigenbaum et al., 2005). Ook Wan et al. (2012) merken deze verhoogde passiviteit op. De aandacht voor de ouder en het positief affect van het kind zijn belangrijke elementen bij de moeder-kind interactie op 14

21 12 maanden gezien beide een diagnose ASS op driejarige leeftijd kunnen voorspellen (Wan et al., 2013). Dit illustreert volgens hen dat vroege tekenen van ASS zich reeds manifesteren in de moeder-kind interactie op 12 maanden en dat dit predictief is voor een ASS diagnose op driejarige leeftijd. Dit toont meteen ook het belang aan om de moeder-kind interactie bij HR-sibs te onderzoeken. Taal- en sociaal-communicatieve ontwikkeling. De taal- en sociaalcommunicatieve ontwikkeling van kinderen wordt gevormd door middel van de interacties die kinderen binnen en buiten de familie aangaan (Pancsofar & Vernon- Feagans, 2006; Tager-Flusberg, 2016). De interactie tussen moeder en kind is hierbij de meest onderzochte interactievorm. Indien de interactiestijl van moeders van HRsibs vergeleken wordt met deze van moeders van LR-sibs, komen er in het algemeen weinig verschillen naar voren op vlak van hoeveelheid taalgebruik in de moeder-kind interactie (Talbott, Nelson, & Tager-Flusberg, 2016; Wan et al., 2012; Wan et al., 2013). Leezenbaum et al. (2014) rapporteren wel een sterke significante stijging in verbale responsen bij moeders van LR-sibs, terwijl dit niet gevonden wordt bij moeders van HR-sibs. Bij moeders van HR-sibs merkt men een toename op van het labelen van objecten waarop het kind gefocust is (Leezenbaum et al., 2014). Gezien moeders op de hoogte zijn dat hun kinderen een verhoogd risico hebben op taal- en communicatieachterstand, zou het kunnen dat ze hier meer behoedzaam voor zijn. Zowel de expressieve als de receptieve taalontwikkeling van typisch ontwikkelende kinderen worden beïnvloed door de interactiestijl die de moeder in de interactie met haar kind hanteert (Paavola et al., 2005; Tamis-LeMonda et al., 2001). Het is hoofdzakelijk het gebruik van responsieve en sensitieve strategieën zoals het bevorderen van joint attention, het verwoorden van de aandachtfocus van het kind en het accuraat interpreteren en contingent reageren op verzoeken van het kind, dat gerelateerd lijkt te zijn aan het succesvol bereiken van enkele mijlpalen in de vroege taal- en sociaal-communicatieve ontwikkeling (Flippin & Watson, 2015; Tamis- LeMonda et al., 2001). Aan de hand van longitudinaal prospectief onderzoek heeft men vastgesteld dat een responsieve en sensitieve interactiestijl van moeders een unieke voorspeller is voor de latere taalontwikkeling van typisch ontwikkelende kinderen (Baumwell, Tamis-LeMonda, & Bornstein, 1997; Hohenberger et al., 2012) en kinderen met ASS (McDuffie & Yoder, 2010; Siller & Sigman, 2002, 2008). Andere studies geven echter geen evidentie voor dit verband bij typisch ontwikkelende kinderen (Pancsofar & Vernon-Feagans, 2006) en kinderen met ASS (Tager-Flusberg, 2016; 15

22 Yirmiya et al., 2006). Methodologische verschillen tussen de studies onderling kunnen een belangrijke verklarende factor zijn voor deze tegenstellingen. Ook een intrusieve of directieve interactiestijl van de moeder lijkt het taalbegrip enkele maanden later niet te voorspellen (Baumwell et al., 1997). Bij HR-sibs die later een diagnose ASS krijgen, wordt er wel een positief verband gevonden tussen de sensitiviteit van de moeder op 18 maanden en de expressieve taalontwikkeling op driejarige leeftijd (Baker, Messinger, Lyons, & Grantz 2010). Dit verband gaat echter niet op voor HR-sibs zonder diagnose en LR-sibs. Voorts wordt er geen samenhang gevonden tussen de sensitiviteit van moeders op 18 maanden en de receptieve taalontwikkeling van HRsibs of LR-sibs op driejarige leeftijd. Inzake de sociaal-communicatieve ontwikkeling blijkt dat de sensitieve responsiviteit van moeders bij zowel kinderen met ASS als HR-sibs en LR-sibs gerelateerd is aan verhoogd sociaal engagement (Patterson, Elder, Gulsrud, & Kasari, 2014; Wan et al., 2012) zoals onder meer frequenter sociaal glimlachen (Harker et al., 2016) en meer joint attention (Siller & Sigman, 2002). Bovendien creëert het een omgeving waar HR-sibs en LR-sibs de mogelijkheid krijgen om zelf de interactie te initiëren (Patterson et al., 2014). Een responsieve en sensitieve interactiestijl is eveneens een unieke voorspeller voor de sociale bekwaamheid van kinderen op lange termijn (Baker et al., 2010), terwijl een directieve interactiestijl de sociale ontwikkeling van het kind belemmert (Landry et al., 2000). Uit het bovenstaande blijkt dat er in de wetenschappelijke literatuur nogal wat inconsistenties aanwezig zijn bij het verband tussen moeder-kind interactie en de taalen sociaal-communicatieve ontwikkeling van kinderen. Deze kunnen te wijten zijn aan verschillen in leeftijd van de participanten, maar ook aan verschillen in meetprocedures en statistische analyses. Desondanks lijkt de moeder-kind interactie toch enige invloed uit te oefenen op de ontwikkeling, alleen is het nog niet goed geweten op welke manier dit gebeurt. Een hulpmiddel hierbij zou het transactioneel perspectief kunnen zijn. Zoals eerder reeds werd aangegeven is het belangrijk om bij het bestuderen van studies over moeder-kind interactie, de bidirectionaliteit te erkennen (Leezenbaum et al., 2014; Tager-Flusberg, 2016). Zo is er geweten dat kinderen die de vaardigheid van joint attention beheersen, vaker verbaal de interactie met de ouder gaan initiëren door een voorwerp aan te wijzen en de aandacht van de ouder erop te richten. Dit zet de moeder aan tot het benoemen van het voorwerp wat ten goede komt aan de taal- en sociaal-communicatieve ontwikkeling van het kind (Leezenbaum et al., 2014). Kinderen 16

23 met ASS en in het verlengde daarvan ook HR-sibs ondervinden moeilijkheden met deze vaardigheid (Cassel et al., 2007; Goldberg et al., 2005). Wanneer het kind geen joint attention kan initiëren, is het voor moeders veel moeilijker om de aandachtsfocus van hun kind te herkennen waardoor ze niet dezelfde leermogelijkheden hebben als andere kinderen (Kinard et al., 2017). Bijgevolg is dit een belangrijk kader om mee te nemen bij het interpreteren van de onderzoeksresultaten. Onderzoeksvragen Gezien er bij HR-sibs sprake is van een verhoogde kwetsbaarheid op het ontwikkelen van ASS en kenmerken van BAP, vormen zij een belangrijke doelgroep in wetenschappelijk onderzoek. Door HR-sibs op te volgen gedurende de eerste levensjaren is het mogelijk meer zicht te krijgen op vroege kenmerken van ASS (Koterba et al., 2014; Toth et al., 2007; Yirmiya et al., 2006; Zwaigenbaum et al., 2005). Het gebruik van een prospectieve studie is het meest geschikt om de ontwikkeling van HR-sibs in kaart te brengen. In tegenstelling tot retrospectief onderzoek waarbij achteraf wordt nagegaan hoe de ontwikkeling van kinderen is verlopen, worden kinderen bij prospectieve studies vanaf vroege leeftijd longitudinaal opgevolgd. Er kan dus geen verwachtingseffect optreden bij het bestuderen van de data. In het huidige onderzoek vormen HR-sibs de doelgroep van een prospectieve longitudinale studie. Centraal in het onderzoek staat de moeder-kind interactie. Het belang van deze interactie op de ontwikkeling van kinderen werd reeds veelvuldig aangetoond (Haltigan et al., 2012; Haven et al., 2014; Mäntymaa et al., 2004). Ook bij kinderen met ASS en HR-sibs speelt de moeder-kind interactie een belangrijke rol (Doussard-Roosevelt et al., 2003; Meirsschaut et al., 2011a; Wan et al., 2013). De moeder-kind interactie heeft ook specifiek invloed op de taalontwikkeling van kinderen (Paavola et al., 2005; Pancsofar & Vernon-Feagans, 2006; Tamis-LeMonda et al., 2001; Tager-Flusberg, 2016). Longitudinaal werd reeds vastgesteld dat de interactiestijl van moeders een unieke voorspeller vormt voor de latere taal- en sociaal-communicatieve ontwikkeling van kinderen (Baker et al., 2010; Baumwell et al., 1997; Hohenberger et al., 2012; Patterson et al., 2014). Het huidige onderzoek tracht dit verband te onderzoeken in de hoop een kleine bijdrage te kunnen leveren aan dit onderzoeksdomein. De eerste onderzoeksvraag betreft de moeder-kind interactie bij HR-sibs en LRsibs op 5 en 10 maanden. Ten eerste wordt er nagegaan of er significante verschillen aanwezig zijn tussen de interactiestijl van HR-sibs en LR-sibs. Uit de 17

24 wetenschappelijke literatuur is immers gebleken dat er reeds op vroege leeftijd een verschil op te merken valt tussen de interactiestijl van HR-sibs en LR-sibs. De interactiestijl van HR-sibs wordt gekenmerkt door enerzijds meer passiviteit, neutraal en negatief affect en anderzijds minder initiaties, responsiviteit, joint attention en sociaal glimlachen (Cassel et al., 2007; Clifford et al., 2013; Toth et al., 2007; Wan et al., 2012, 2013; Yirmiya et al., 2006; Zwaigenbaum et al., 2005). Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden, worden alle kindschalen (initiaties, aandacht voor ouder, delen van affect, positief en negatief affect) uit het codeerschema Parent- Infant/Toddler Coding of Interaction ([PInTCI]; Bontinck, Pijl, Warreyn, & Oosterling, 2015) op 5 en 10 maanden met elkaar vergeleken. Op basis van de literatuur wordt verwacht dat er geen verschillen optreden op 5 maanden gezien er geweten is dat sociale tekorten pas rond het eerste levensjaar van HR-sibs optreden. Omwille van deze reden wordt er verwacht op 10 maanden wel enkele verschillen te zien op de kindschalen met uitzondering van negatief affect. Ten tweede wordt de interactiestijl van moeders van HR-sibs vergeleken met deze van moeders van LR-sibs. De interactiestijl van moeders van HR-sibs wordt gekenmerkt door meer directiviteit (Harker et al., 2016; Wan et al., 2013) en minder responsiviteit dan de interactiestijl van moeders van LR-sibs (Wan et al., 2012). Voor deze onderzoeksvraag worden alle ouderschalen (sensitieve responsiviteit, negatieve controle, scaffolding, positief en negatief affect) uit het codeerschema PInTCI (Bontinck et al., 2015) aangewend. Uitgaande van de literatuur wordt er verwacht dat de groepsgemiddeldes van moeders van HR-sibs op 10 maanden hoger zullen liggen voor de schaal afwezigheid van negatieve controle en lager voor de schaal sensitieve responsiviteit dan moeders van LR-sibs. Als laatste onderdeel van de eerste onderzoeksvraag wordt er onderzocht of er tussen HR-sibs en LR-sibs verschillen zijn met betrekking tot de wederkerigheid in de moeder-kind interactie. Hiervoor wordt de dyadische schaal wederkerigheid uit het codeerschema PInTCI (Bontinck et al., 2015) vergeleken tussen beide groepen op zowel 5 als 10 maanden. De moeder-kind interactie bij HR-sibs wordt gekenmerkt door een lagere wederkerigheid in vergelijking met de moeder-kind interactie bij LR-sibs (Wan et al., 2013; Yirmiya et al., 2006). Gezien de sociale tekorten van HR-sibs pas rond het eerste levensjaar optreden, wordt er verwacht dat er op 5 maanden geen verschil in wederkerigheid is tussen beide groepen, terwijl dit op 10 maanden wel het geval zou kunnen zijn. 18

25 De tweede onderzoeksvraag betreft het gegeven van bidirectionaliteit in de moeder-kind interactie. Zowel de kind- als de ouderschalen van het codeerschema PInTCI (Bontinck et al., 2015) worden bij deze analyse in beschouwing genomen. Uit de literatuur is gebleken dat het gedrag van zowel moeders als kinderen effect hebben op elkaar (Beeghly & Tronick, 2011; Dawson, 2008; Meadan et al., 2010; Spiker et al., 2002). Concreet betekent dit dat er voor beide groepen wordt verwacht dat het positief affect op 5 maanden voorspellend is voor het positief affect van hun moeders op 10 maanden. Ook het omgekeerde verband wordt verwacht. Eveneens wordt er verwacht dat de mate van afwezigheid van negatieve controle op 5 maanden voorspellend is voor de mate van negatief affect van HR-sibs en LR-sibs op 10 maanden. Als derde en laatste onderzoeksvraag wordt er in eerste instantie longitudinaal nagegaan of de interactiestijl van HR-sibs, LR-sibs en hun moeders op 5 en 10 maanden de taalontwikkeling op 24 maanden kunnen voorspellen. Een sensitieve interactiestijl van de moeder tijdens de moeder-kind interactie heeft een positieve invloed op de taalontwikkeling van kinderen (Hohenberger et al., 2012; Tamis- LeMonda et al., 2001), terwijl een directieve interactiestijl van de moeder geen goede voorspeller is (Baumwell et al., 1997). Concreet zullen zowel de kind- en ouderschalen als de dyadische schalen van het codeerschema PInTCI (Bontinck et al., 2015) op 5 en 10 maanden worden opgenomen in de analyse. Er zal worden nagegaan of deze de scores op Nederlandstalige Communicative Development Inventory ([N-CDI]; Zink & Lejaegere, 2003) en de scores op de taalschalen van de Mullen Scales of Early Learning ([MSEL]; Mullen, 1995) op 24 maanden kunnen voorspellen. Er wordt verwacht dat de ouderschaal sensitieve responsiviteit op 10 maanden predictief is voor de indicatoren van de taalontwikkeling waarbij de relatie positief is tussen beide. Tevens wordt verwacht dat de kindschalen op 10 maanden initiaties, aandacht voor de ouder en delen van affect vermoedelijk predictief zullen zijn voor deze indicatoren. In tweede instantie wordt op dezelfde manier nagegaan of de interactiestijl van HR-sibs, LR-sibs en hun moeders op 5 en 10 maanden de sociaal-communicatieve ontwikkeling op 24 maanden kunnen voorspellen. Net als bij de taalontwikkeling voorspelt een sensitief responsieve interactiestijl van de moeder een betere sociaalcommunicatieve ontwikkeling van HR-sibs en LR-sibs (Baker et al., 2010; Harker et al., 2016; Patterson et al., 2014; Siller & Sigman, 2002; Wan et al., 2012). Deze interactiestijl creëert bovendien een omgeving waarin HR-sibs en LR-sibs de mogelijkheid krijgen om zelf de interactie te initiëren (Patterson et al., 2014). In deze 19

26 studie wordt er nagegaan of de schalen van het codeerschema PInTCI (Bontinck et al., 2015) op 5 en 10 maanden de scores op de schaal sociaal affect van de Autism Diagnostic Observation Scale ([ADOS-2]; Lord et al., 2012) kunnen voorspellen. Er wordt verwacht dat de ouderschaal sensitieve responsiviteit op 10 maanden de scores op de ADOS-2 schaal kan voorspellen. Eveneens wordt er verwacht dat de schaal initiaties op 10 maanden predictief is voor deze scores. 20

27 Methode Algemeen Het huidig onderzoek maakt deel uit van een ruimer longitudinaal onderzoeksproject aan de Universiteit Gent. Bij dit onderzoeksproject worden de jongere siblings van kinderen met ASS (HR-sibs) gedurende hun eerste drie levensjaren opgevolgd. Daarnaast is er ook een controlegroep van siblings van typisch ontwikkelende kinderen (LR-sibs). Het onderzoek bestaat uit 5 meetmomenten, namelijk op 5, 10, 14, 24 en 36 maanden. Op deze tijdstippen worden bij de kinderen verschillende aspecten van hun ontwikkeling onderzocht waaronder sociale aandacht, sociaal-communicatieve ontwikkeling, taalontwikkeling, algemene ontwikkeling en moeder-kind interactie. Binnen de huidige masterproef ligt de focus op moeder-kind interactie op 5 en 10 maanden en het verband met de taal- en sociaal-communicatieve ontwikkeling op 24 maanden. Deze masterproef kan overeenkomsten vertonen met de masterproef van Suzanne Buyze, gezien beide masterproeven kaderen binnen de longitudinale opvolgstudie en gebaseerd zijn op de moeder-kind interactie bij eenzelfde steekproef. Suzanne Buyze focust echter op het verband tussen de moeder-kind interactie en ASS-kenmerken bij zowel kind op 24 en 36 maanden als moeder. Deelname aan de studie is afhankelijk van enkele inclusie- en exclusiecriteria. De leeftijd van zowel HR-sibs als LR-sibs mag slechts maximaal 1 maand afwijken van de doelleeftijd die vooropgesteld is door de onderzoekers. De vereiste dat HR-sibs een oudere sibling hebben met een officiële diagnose van ASS is een cruciaal inclusiecriterium van het onderzoek. Bovendien mag de diagnose niet verklaard worden door een genetische of medische aandoening. Een belangrijk exclusiecriterium voor LR-sibs is de aanwezigheid van ASS in de familiale geschiedenis. LR-sibs die familieleden in eerste of tweede graad hebben met een diagnose ASS, worden uitgesloten van het onderzoek. De rekrutering van LR-sibs verliep onder meer via Kind & Gezin, folders en sociale media. Voor de rekrutering van HR-sibs werd er contact opgenomen met onder meer centra voor ontwikkelingsstoornissen (COS), thuisbegeleidingsdiensten en pediaters. Vooraleer ouders deelnemen aan het onderzoek, ondertekenen ze een informed consent of geïnformeerde toestemming waarbij ze notie nemen van de vrijwilligheid van het onderzoek en toestemming geven om de data voor wetenschappelijk onderzoek te gebruiken. De participanten van de studie worden niet bezoldigd, maar ontvangen na ieder onderzoeksmoment wel een kleine beloning. De drop-out in de studie is beperkt. De meeste participanten doorlopen alle onderzoeksmomenten. De studie werd goedgekeurd door de ethische commissie. 21

28 Steekproef De descriptieve kenmerken van de steekproef van deze masterproef zijn weergegeven in Tabel 1. De klinische steekproef bestond op 5 maanden uit 24 HR-sibs en hun moeders. De helft hiervan waren jongens en de andere helft meisjes. De controlegroep bestond uit 13 kinderen waarvan 8 jongens en 5 meisjes. De steekproef op de leeftijd van 10 maanden bestond enerzijds uit 25 HR-sibs (12 jongens en 13 meisjes) en 18 LR-sibs (10 jongens en 8 meisjes). De verschillen tussen beide groepen op het vlak van geslacht, leeftijd, ontwikkelingsindex en sociaaleconomische status (SES) van het gezin worden in Tabel 1 voorgesteld. Hieruit kan afgeleid worden dat er op 5 maanden geen significante verschillen waren tussen HR-sibs en LR-sibs voor leeftijd en geslacht (resp. F(1,35) =.12, p =.734; χ² (1) =.45, p =.501). Op 10 maanden was er tussen HR-sibs en LR-sibs wel een significant verschil op vlak van leeftijd (F(1,41) = 5.58, p =.023). De gemiddelde leeftijd van de HR-sibs op 10 maanden lag significant hoger dan deze van de LR-sibs. Wat betreft het geslacht was er geen significant verschil tussen beide groepen in de steekproef (χ²(1) =.24, p =.625). Om het ontwikkelingsniveau van HR-sibs en LR-sibs in kaart te brengen, werd op 10 maanden de MSEL (Mullen, 1995) afgenomen. Het resultaat is een ontwikkelingsindex dewelke significant verschillend was tussen HR-sibs en LR-sibs (F(1,66) = 8.12, p =.006). LR-sibs hadden gemiddeld een hogere ontwikkelingsindex dan HR-sibs. Tevens was de sociaaleconomische status (SES) van het gezin significant verschillend tussen beide groepen (U = , p =.030). In de huidige steekproef lag de gemiddelde SES bij gezinnen met LR-sibs significant hoger dan bij gezinnen met HR-sibs. In Tabel 1 zijn ook de beschrijvende kenmerken opgenomen van de uitkomstvariabelen op 24 maanden. Hieruit kan afgeleid worden dat de scores op de schalen taalbegrip en taalproductie van de MSEL (Mullen, 1995) significant verschilden tussen HR-sibs en LR-sibs (resp. F(1, 36) = 4.10, p =.050; U = 98.50, p =.017). Op beide schalen scoorden LR-sibs significant hoger dan HR-sibs. Ook bij de schaal sociaal affect van de ADOS-2 (Lord et al., 2012) waren er significante groepsverschillen (U = , p =.024). De HR-sibs behaalden gemiddeld een hogere score dan LR-sibs wat impliceert dat HR-sibs in de huidige steekproef meer tekortkomingen ervaarden op vlak van sociaal affect. Er waren geen significante groepsverschillen voor de taalschalen van de N-CDI (Zink & Lejaegere, 2003). 22

29 Tabel 1 Descriptieve statistieken van de steekproef LR-sibs en HR-sibs. Leeftijd 5 maanden Aantal LR-sibs HR-sibs Toetsstatistiek M(SD) 5.15 (.58) 5.09 (.52) F(1,35) =.12 Bereik Leeftijd 10 maanden Aantal M(SD) (.51) (.57) F(1,41) = 5.58* Bereik Geslacht M:V op 5 maanden 8:5 1:1 χ²(1) =.45 M:V op 10 maanden 10:8 12:13 χ²(1) =.24 Ontwikkelingsindex M(SD) (10.73) (14.76) F(1,66) = 8.12* Bereik SES gezin M(Sd) (8.04) (12.56) U = * Bereik Taalbegrip MSEL M(SD) (2.67) (4.70) F(1, 36) = 4.10* Bereik Taalproductie MSEL M(SD) (2.34) (3.53) U = 98.50* Bereik Woordbegrip N-CDI M(SD) (20.79) (16.62) F(1, 23) = 1.12 Bereik Woordproductie N-CDI M(SD) (27.01) (25.63) F(1, 23) = 2.20 Bereik Sociaal affect ADOS-2 M(SD) 2.24 (2.66) 4.81 (4.03) U = * Bereik Noot: M = gemiddelde, SD = standaarddeviatie, F = ANOVA toets, χ² = Chi kwadraat toets, U = Mann-Whitney U toets, * = (p <.05) 23

30 Procedure Deze masterproef kadert in een breder onderzoek waarbij verschillende aspecten van de ontwikkeling van HR-sibs longitudinaal onderzocht worden. De zaken die relevant zijn voor de huidige masterproef zijn de moeder-kind interactie op 5 en 10 maanden alsook de vragenlijst Nederlandstalige Communicative Development Inventory ([N-CDI]; Zink & Lejaegere, 2003) en testen als Mullen Scales of Early Learning ([MSEL]; Mullen, 1995) en Autism Diagnostic Observation Scale ([ADOS-2]; Lord et al., 2012) die op 24 maanden worden afgenomen. In deze longitudinale studie wordt de moeder-kind interactie geobserveerd tijdens een vrij spelmoment. Hierbij mogen ze gebruik maken van een vaste set speelgoed. De speelgoedset is verschillend naargelang de leeftijd van het kind tijdens het onderzoeksmoment, maar is dezelfde op de leeftijd van 5 en 10 maanden. Het speelgoed bestaat onder meer uit een zachte bal, een boekje, een rammelarmbandje en enkele knuffels. Het speelgoed wordt op de mat beschikbaar gesteld. Vooraleer het vrij spelmoment start, krijgt de moeder nog een gestandaardiseerde instructie mee. Er wordt onder meer gevraagd om te spelen met het kind zoals men dit thuis doet. Moeder en kind beslissen zelf met welk speelgoed ze spelen en of het kind al dan niet in het wipstoeltje blijft zitten. De moeder-kind interactie wordt gefilmd zodat een latere codering van het beeldmateriaal mogelijk is. Codeerprocedure. Het beeldmateriaal dat vergaard werd tijdens het onderzoek, werd gecodeerd door masterproefstudenten, blind voor de risicostatus van de kinderen. Vooraleer er echter kan gestart worden met het coderen van het datamateriaal, is een training bij het gebruik van het codeerschema PInTCI (Bontinck et al., 2015) noodzakelijk. De training is slechts voltooid als er sprake is van voldoende betrouwbaarheid. Om dit te verifiëren werden gemiddelde intraclass correlatiecoëfficiënten (ICC) berekend. ICC s tussen.60 en.74 reflecteren een goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid, terwijl ICC s tussen.75 en 1.00 een uitstekende interbeoordelaarsbetrouwbaarheid reflecteren (Cicchetti, 1994). Op 5 maanden zijn alle schalen uitgezonderd twee, betrouwbaar gecodeerd met ICC s die variëren tussen.68 (delen van affect) en.95 (positief affect van het kind). De kindschaal initiaties en de ouderschaal negatief affect werden niet betrouwbaar gecodeerd. Hoogstwaarschijnlijk is dit het gevolg van de geringe variatie binnen deze schalen. Omwille van deze reden worden beide schalen niet weerhouden in de verdere statistische analyses. Op 10 maanden zijn alle schalen betrouwbaar gecodeerd met ICC s die variëren tussen.79 24

31 (scaffolding) en.96 (aandacht voor de ouder). Er blijkt echter nauwelijks variatie te zijn in de scores van de ouderschaal negatief affect op 10 maanden % van de steekproef behaalt een score 7. Omwille van deze reden wordt de ouderschaal negatief affect op 10 maanden eveneens niet meegenomen in de verdere analyses. Het codeerschema PInTCI (Bontinck et al., 2015) bestaat uit 5 kindschalen, 5 ouderschalen en een dyadische schaal. Iedere schaal is een 7-puntenschaal. Een score 1 duidt op negatief of maladaptief gedrag, terwijl een score 7 adaptief gedrag reflecteert. De vijf kindschalen zijn initiaties, aandacht voor ouder, gedeeld affect, positief affect en negatief affect. De schalen bij de ouder zijn sensitieve responsiviteit, negatieve controle, scaffolding, positief affect en negatief affect. Om de wederkerigheid in de interactie tussen ouder en kind te bestuderen, wordt enkel gebruik gemaakt van de schaal wederkerigheid. Hieronder worden de verscheidene schalen van het codeerschema PInTCI (Bontinck et al., 2015) kort toegelicht. Kindschalen. Figuur 1. Kindschalen. Aangepast overgenomen uit Parent-Infant/Toddler Coding of Interaction (p.6) door C. Bontinck, M. Pijl, P. Warreyn en I. Oosterling, De vijf kindschalen van het codeerschema PInTCI (Bontinck et al., 2015) worden weergegeven in Figuur 1. Een initiatie betekent dat het kind een interactie met de ouder tracht te starten en kan zowel verbaal als non-verbaal zijn. Noodzakelijk daarbij is dat deze initiatie gericht is naar de ouder en dat er hiermee een nieuwe interactie wordt gestart. De tweede schaal, aandacht voor ouder, is tweeledig. Enerzijds wordt de spontane oriëntatie van het kind naar de ouder toe gemeten en anderzijds wordt de responsiviteit van het kind ten opzichte van de ouder gemeten. Spontane oriëntatie omvat initiaties van het kind, maar het impliceert ook de oriëntatie van het kind naar de ouder zonder dat het kind de intentie heeft om een interactie te starten. Responsiviteit 25

32 omvat alle responsen van het kind op het gedrag van de ouder. Het is noodzakelijk dat de respons van het kind steeds gerelateerd is aan het gedrag van de ouder. Bij de schaal delen van affect wordt er nagegaan in welke mate het kind bereid is om zijn emoties met de ouder te delen. Een voorwaarde opdat het affect van het kind als gedeeld affect wordt beschouwd, is dat het duidelijk gericht moet zijn naar de ouder. Positief affect bij het kind verwijst onder meer naar ontspannen lichaamstaal, lachen, vreugde, geluk, enthousiasme, opwinding, positieve gelaatsuitdrukkingen en een positieve manier van spreken bij het kind. Ook lichamelijke arousal (bv. wiebelen) kan in beschouwing worden genomen. Ook voor de schaal afwezigheid van negatief affect kan negatief affect bij het kind naar meerdere gedragingen verwijzen zoals het tonen van woede, afkeer of vijandigheid, negatieve gelaatsuitdrukkingen, negatieve lichaamstaal en een negatieve manier van spreken. Ouderschalen. Figuur 2. Ouderschalen. Aangepast overgenomen uit Parent-Infant/Toddler Coding of Interaction (p.6) door C. Bontinck, M. Pijl, P. Warreyn en I. Oosterling, Figuur 2 geeft een overzicht van de vijf ouderschalen uit het codeerschema PInTCI (Bontinck et al., 2015). Sensitieve responsiviteit is een eerste ouderschaal waarbij het onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds het opmerken van signalen van het kind en anderzijds er adequaat op reageren. Een ouder is met andere woorden sensitief indien hij de signalen van het kind opmerkt en hij adequaat reageert op de signalen. De tweede schaal die bij de ouder in beschouwing wordt genomen, is de afwezigheid van negatieve controle. Negatieve controle wordt in dit codeerschema opgevat als het volgen van de eigen agenda en op een controlerende manier het verloop van de interactie bepalen. Scaffolding wordt gedefinieerd als de ouderlijke vaardigheid om de ontwikkeling van het kind te vergemakkelijken. In deze schaal worden twee vormen van scaffolding beschouwd: technische en motiverende scaffolding. Technische scaffolding richt zich op het verwerven van cognitieve en 26

Het stimuleren van sociaalcommunicatieve vaardigheden bij jonge kinderen met een autismespectrumstoornis

Het stimuleren van sociaalcommunicatieve vaardigheden bij jonge kinderen met een autismespectrumstoornis Het stimuleren van sociaalcommunicatieve vaardigheden bij jonge kinderen met een autismespectrumstoornis Herbert Roeyers Onderzoeksgroep Ontwikkelingsstoornissen VVL Congres, Berchem, 14 maart 2014 Pervasieve

Nadere informatie

Bijlage 25: Autismespectrumstoornis in DSM-5 (voorlopige Nederlandse vertaling) 1

Bijlage 25: Autismespectrumstoornis in DSM-5 (voorlopige Nederlandse vertaling) 1 Bijlage 25: Autismespectrumstoornis in DSM-5 (voorlopige Nederlandse vertaling) 1 Moet voldoen aan de criteria A, B, C en D A. Aanhoudende tekorten in sociale communicatie en sociale interactie in meerdere

Nadere informatie

Petra Warreyn, 2 april

Petra Warreyn, 2 april Moeder-kind interactie bij jongere broertjes en zusjes van kinderen met een autismespectrumstoornis: Implicaties voor diagnostiek en interventie 2 Inleiding: Etiologie ASS Gen x omgevingsinteractie: vaak

Nadere informatie

HET VERBAND TUSSEN MOEDER-KIND INTERACTIE EN SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN BIJ BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET AUTISMESPECTRUMSTOORNIS

HET VERBAND TUSSEN MOEDER-KIND INTERACTIE EN SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN BIJ BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET AUTISMESPECTRUMSTOORNIS HET VERBAND TUSSEN MOEDER-KIND INTERACTIE EN SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN BIJ BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET AUTISMESPECTRUMSTOORNIS Aantal woorden: 24,267 Agnes Demeestere Studentennummer: 00902090

Nadere informatie

Op naar de DSM 5! Autismespectrumstoornis. J. Wolthaus, GZ-psycholoog en C. Schoenmakers, GZ-psycholoog

Op naar de DSM 5! Autismespectrumstoornis. J. Wolthaus, GZ-psycholoog en C. Schoenmakers, GZ-psycholoog Op naar de DSM 5! Autismespectrumstoornis J. Wolthaus, GZ-psycholoog en C. Schoenmakers, GZ-psycholoog Autisme DSM IV: Stoornissen die meestal voor het eerst op zuigelingenleeftijd, kinderleeftijd of in

Nadere informatie

DE ROL VAN GESLACHT BIJ DE SOCIALE INTERACTIES TUSSEN KINDEREN MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS EN HUN JONGERE BROER OF ZUS

DE ROL VAN GESLACHT BIJ DE SOCIALE INTERACTIES TUSSEN KINDEREN MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS EN HUN JONGERE BROER OF ZUS DE ROL VAN GESLACHT BIJ DE SOCIALE INTERACTIES TUSSEN KINDEREN MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS EN HUN JONGERE BROER OF ZUS Aantal woorden: 15.177 Charlotte De Smet Studentennummer: 01104241 Promotor: Prof.

Nadere informatie

Moeder-kind interactie bij jongere broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis: Invloed op het huidig en toekomstig functioneren

Moeder-kind interactie bij jongere broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis: Invloed op het huidig en toekomstig functioneren Academiejaar 2015 2016 Tweedesemesterexamenperiode Moeder-kind interactie bij jongere broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis: Invloed op het huidig en toekomstig functioneren Masterproef

Nadere informatie

MOEDER-KIND INTERACTIE BIJ JONGE BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET AUTISMESPECTRUMSTOORNIS.

MOEDER-KIND INTERACTIE BIJ JONGE BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET AUTISMESPECTRUMSTOORNIS. MOEDER-KIND INTERACTIE BIJ JONGE BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET AUTISMESPECTRUMSTOORNIS. WAT IS DE SAMENHANG TUSSEN INTERACTIEKENMERKEN ENERZIJDS EN MOEDER- EN KINDKENMERKEN ANDERZIJDS. Aantal woorden:

Nadere informatie

Lezing voor de NVA. Door Harmke Nygard-Smith Klinisch psycholoog. Ontwikkelingsstoornissen Dimence

Lezing voor de NVA. Door Harmke Nygard-Smith Klinisch psycholoog. Ontwikkelingsstoornissen Dimence Lezing voor de NVA Door Harmke Nygard-Smith Klinisch psycholoog Ontwikkelingsstoornissen Dimence Waarom diagnostiek? Hoe doen we eigenlijk diagnostiek? De DSM 5 Wijzigingen in de DSM 5 voor de autisme

Nadere informatie

Eline Baes. Promotor: Prof. dr. Herbert Roeyers Begeleiding: Eva Bruyneel. Studentennummer:

Eline Baes. Promotor: Prof. dr. Herbert Roeyers Begeleiding: Eva Bruyneel. Studentennummer: DE INVLOED VAN MOEDER-KIND INTERACTIE EN GEDEELDE AANDACHT OP TAALONTWIKKELING BIJ JONGERE BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS Eline Baes Studentennummer: 00904977 Promotor: Prof.

Nadere informatie

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/22989 holds various files of this Leiden University dissertation

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/22989 holds various files of this Leiden University dissertation Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/22989 holds various files of this Leiden University dissertation Author: Pouw, Lucinda Title: Emotion regulation in children with Autism Spectrum Disorder

Nadere informatie

Autismespectrumstoornis. SPV REGIOBIJEENKOMST MIDDEN NEDERLAND Mandy Bekkers

Autismespectrumstoornis. SPV REGIOBIJEENKOMST MIDDEN NEDERLAND Mandy Bekkers Autismespectrumstoornis SPV REGIOBIJEENKOMST MIDDEN NEDERLAND 19-10-2016 Mandy Bekkers (mandybekkers@hotmail.com) Waarschuwing vooraf! 2 Geschiedenis Autos (Grieks: zelf) 1937-1940: Term autisme 1943 &

Nadere informatie

Vroegdetectie van een autismespectrumstoornis bij jonge kinderen. Dr. Jo Wellens, kinder- en jeugdpsychiater TheA

Vroegdetectie van een autismespectrumstoornis bij jonge kinderen. Dr. Jo Wellens, kinder- en jeugdpsychiater TheA Vroegdetectie van een autismespectrumstoornis bij jonge kinderen Dr. Jo Wellens, kinder- en jeugdpsychiater TheA 7-12-2018 Inhoud Vroegdetectie in een relationeel perspectief Infant and Early Childhood

Nadere informatie

Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar Eerste examenperiode

Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar Eerste examenperiode Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste examenperiode SOCIAAL-COMMUNICATIEVE ONTWIKKELING BIJ ZUSJES EN BROERTJES VAN KINDEREN MET AUTISME Masterproef

Nadere informatie

Welkom. DGM en Autisme. Esther van Efferen-Wiersma. Presentatie door

Welkom. DGM en Autisme. Esther van Efferen-Wiersma. Presentatie door Welkom DGM en Autisme Presentatie door Esther van Efferen-Wiersma Inhoud DGM en autisme? Autisme: recente ontwikkelingen Van beperkingen naar (onderwijs)behoeften DGM en autisme! Vragen? DGM en Autisme?

Nadere informatie

Autisme Spectrum Stoornissen Van DSM IV naar DSM 5

Autisme Spectrum Stoornissen Van DSM IV naar DSM 5 Autisme Spectrum Stoornissen Van DSM IV naar DSM 5 Britt Hoogenboom, kinder,- en jeugdpsychiater Dr. Sanne Hogendoorn, psycholoog Zorgprogrammaleiders Centrum voor Autisme en Psychose, de Bascule Referatencyclus

Nadere informatie

Welkom. DGM en Autisme. Esther van Efferen-Wiersma. Presentatie door

Welkom. DGM en Autisme. Esther van Efferen-Wiersma. Presentatie door Welkom DGM en Autisme Presentatie door Esther van Efferen-Wiersma Inhoud Autisme: recente ontwikkelingen Van beperkingen naar (onderwijs)behoeften DGM en autisme Hulpmiddelen en materialen Vragen? Autisme?

Nadere informatie

Deel VI Verstandelijke beperking en autisme

Deel VI Verstandelijke beperking en autisme Deel VI Inleiding Wat zijn de mogelijkheden van EMDR voor cliënten met een verstandelijke beperking en voor cliënten met een autismespectrumstoornis (ASS)? De combinatie van deze twee in een en hetzelfde

Nadere informatie

A c. Dutch Summary 257

A c. Dutch Summary 257 Samenvatting 256 Samenvatting Dit proefschrift beschrijft de resultaten van twee longitudinale en een cross-sectioneel onderzoek. Het eerste longitudinale onderzoek betrof de ontwikkeling van probleemgedrag

Nadere informatie

ONTWIKKELINGSREGRESSIE BIJ KINDEREN MET EEN VERHOOGD RISICO OP EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS: EEN PROSPECTIEF-LONGITUDINAAL ONDERZOEK

ONTWIKKELINGSREGRESSIE BIJ KINDEREN MET EEN VERHOOGD RISICO OP EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS: EEN PROSPECTIEF-LONGITUDINAAL ONDERZOEK Academiejaar 2015-2016 Tweedesemesterexamenperiode ONTWIKKELINGSREGRESSIE BIJ KINDEREN MET EEN VERHOOGD RISICO OP EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS: EEN PROSPECTIEF-LONGITUDINAAL ONDERZOEK Masterproef II neergelegd

Nadere informatie

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) Hechtingsrelatie Zelfregulatie en interactie tijdens de nacht Onderdeel van de discussie rond sensitief en responsief ouderschap richt zich

Nadere informatie

De sociale interactie tussen moeder en kind gedurende een taaksituatie.

De sociale interactie tussen moeder en kind gedurende een taaksituatie. Academiejaar 2009-2010 Eerste Examenperiode De sociale interactie tussen moeder en kind gedurende een taaksituatie. Een vergelijkende studie tussen jonge kinderen met een autismespectrumstoornis en hun

Nadere informatie

De moeder-kind interactie bij jongere broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis

De moeder-kind interactie bij jongere broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis Academiejaar 2014-2015 Tweedesemesterexamenperiode De moeder-kind interactie bij jongere broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad

Nadere informatie

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) 2. Introductie slaapproblemen Deze introductie beschrijft de definitie van slaapproblemen en slaapstoornissen, de prevalentie en de gevolgen

Nadere informatie

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals Gedragsproblemen komen veel voor onder kinderen en adolescenten. Als deze problemen ernstig zijn en zich herhaaldelijk voordoen, kunnen ze een negatieve invloed hebben op het dagelijks functioneren van

Nadere informatie

De kwaliteit van sociale interacties tussen zeer jonge kinderen en hun oudere broer of zus met een autismespectrumstoornis tijdens een spelsituatie

De kwaliteit van sociale interacties tussen zeer jonge kinderen en hun oudere broer of zus met een autismespectrumstoornis tijdens een spelsituatie Academiejaar 2014-2015 Tweedekansexamenperiode De kwaliteit van sociale interacties tussen zeer jonge kinderen en hun oudere broer of zus met een autismespectrumstoornis tijdens een spelsituatie Masterproef

Nadere informatie

WELKE INVLOED HEEFT EEN KIND MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS OP DE INTERACTIESTIJL VAN DE MOEDER EN OP HAAR PERSOONLIJK- EN GEZINSLEVEN?

WELKE INVLOED HEEFT EEN KIND MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS OP DE INTERACTIESTIJL VAN DE MOEDER EN OP HAAR PERSOONLIJK- EN GEZINSLEVEN? Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen Academiejaar 2009-2010 Eerste examenperiode WELKE INVLOED HEEFT EEN KIND MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS OP DE INTERACTIESTIJL VAN DE MOEDER EN OP HAAR

Nadere informatie

Broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis op kleuterleeftijd: symptomatologie en ruimer functioneren.

Broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis op kleuterleeftijd: symptomatologie en ruimer functioneren. Academiejaar 2013 2014 Eerstesemesterexamenperiode Broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis op kleuterleeftijd: symptomatologie en ruimer functioneren. Masterproef neergelegd tot het

Nadere informatie

Risk factors for the development and outcome of childhood psychopathology NEDERLANDSE SAMENVATTING

Risk factors for the development and outcome of childhood psychopathology NEDERLANDSE SAMENVATTING Risk factors for the development and outcome of childhood psychopathology EDERLADSE SAMEVATTIG 157 Het komt regelmatig voor dat psychiatrische klachten clusteren in families. Met andere woorden, familieleden

Nadere informatie

HTS Report SRS-A. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen. Profielvergelijking. Hogrefe Uitgevers BV, Amsterdam

HTS Report SRS-A. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen. Profielvergelijking. Hogrefe Uitgevers BV, Amsterdam HTS Report Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen INLEIDING 2/12 Inleiding Metingen / Personen Naam Leeftijd Geslacht Test Datum Tijdsduur Lijnstijl 42;0 m 18.07.2017 0.078 18.07.2017

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) * 132 Baby s die te vroeg geboren worden (bij een zwangerschapsduur korter dan 37 weken) hebben een verhoogd risico op zowel ernstige ontwikkelingproblemen (zoals mentale

Nadere informatie

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD Samenvatting 10 tot 40% van de kinderen en adolescenten met ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) ontwikkelen symptomen van

Nadere informatie

Moeder-kind interactie bij broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis

Moeder-kind interactie bij broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen Academiejaar: 2013-2014 Eerste examenperiode Moeder-kind interactie bij broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis Masterproef II

Nadere informatie

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte. Een chronische en progressieve aandoening zoals multiple sclerose (MS) heeft vaak grote consequenties voor het leven van patiënten en hun intieme partners. Naast het omgaan met de fysieke beperkingen van

Nadere informatie

Het opvolgen van broertjes en zusjes van kinderen met een autismespectrumstoornis: achtergrond, voorlopige resultaten en oproep tot medewerking 2

Het opvolgen van broertjes en zusjes van kinderen met een autismespectrumstoornis: achtergrond, voorlopige resultaten en oproep tot medewerking 2 Petra Warreyn, Inge Schietecatte, Mieke Dereu, Lieselot Ruysschaert, Sara Van der Paelt en Herbert Roeyers 1 Het opvolgen van broertjes en zusjes van kinderen met een autismespectrumstoornis: achtergrond,

Nadere informatie

EEN PROSPECTIEF-LONGITUDINAAL ONDERZOEK NAAR ONTWIKKELINGSREGRESSIE BIJ JONGERE BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS

EEN PROSPECTIEF-LONGITUDINAAL ONDERZOEK NAAR ONTWIKKELINGSREGRESSIE BIJ JONGERE BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS EEN PROSPECTIEF-LONGITUDINAAL ONDERZOEK NAAR ONTWIKKELINGSREGRESSIE BIJ JONGERE BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS Sandrien Van den Eede Studentennummer: 01203034 Promotor: Prof.

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting De adolescentie is lang beschouwd als een periode met veelvuldige en extreme stemmingswisselingen, waarin jongeren moeten leren om grip te krijgen op hun emoties. Ondanks het feit

Nadere informatie

GEWOON ANDERS ASS BIJ JONGE KINDEREN. AutismeTeam Noord-Nederland, Jonx Lentis

GEWOON ANDERS ASS BIJ JONGE KINDEREN. AutismeTeam Noord-Nederland, Jonx Lentis GEWOON ANDERS ASS BIJ JONGE KINDEREN AutismeTeam Noord-Nederland, Jonx Lentis Programma Even voorstellen Wat is autisme? Vroege signalen bij autismespectrumstoornissen De eerste stap richting onderzoek

Nadere informatie

Autisme en de DSM-5 symposium autismenetwerk Zuid- Holland Zuid Autismeweek

Autisme en de DSM-5 symposium autismenetwerk Zuid- Holland Zuid Autismeweek Autisme en de DSM-5 symposium autismenetwerk Zuid- Holland Zuid Autismeweek Woensdag 2 april 2014 Ad van der Sijde, Yulius Autisme Paul Reijnen, BOBA Inhoud Presentatie Vragen Veranderingen DSM-5 autisme

Nadere informatie

Academiejaar Tweedesemesterexamenperiode. Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van

Academiejaar Tweedesemesterexamenperiode. Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van ! Academiejaar 2015-2016 Tweedesemesterexamenperiode Sociale interactie tussen kinderen met autismespectrumstoornis en hun jongere broer of zus: Het verband met de sociaal-communicatieve vaardigheden van

Nadere informatie

Het onderzoek. Taalontwikkeling. Inhoud. Lezing Kannercyclus 10 december 2012. Autismespectrumstoornissen. Jarymke Maljaars

Het onderzoek. Taalontwikkeling. Inhoud. Lezing Kannercyclus 10 december 2012. Autismespectrumstoornissen. Jarymke Maljaars Autismespectrumstoornissen BEGRIP ALS STRUIKELBLOK: Taal bij kinderen met autisme en een verstandelijke beperking FENOTYPE KANNERCYCLUS 1 december 212 COGNITIE BIOLOGIE O M G E V I N G GENOTYPE Autisme

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting Samenvatting Op grond van klinische ervaring en wetenschappelijk onderzoek, is bekend dat het gezamenlijk voorkomen van een pervasieve ontwikkelingsstoornis en een verstandelijke beperking tot veel bijkomende

Nadere informatie

Autisme bij het sterke geslacht. dr. Els M.A. Blijd-Hoogewys Klinisch Psycholoog / Psychotherapeut Manager Behandelzaken INTER-PSY

Autisme bij het sterke geslacht. dr. Els M.A. Blijd-Hoogewys Klinisch Psycholoog / Psychotherapeut Manager Behandelzaken INTER-PSY Autisme bij het sterke geslacht dr. Els M.A. Blijd-Hoogewys Klinisch Psycholoog / Psychotherapeut Manager Behandelzaken INTER-PSY Overzicht presentatie Wat is ASS? ASS bij vrouwen Diagnostiek bij vrouwen

Nadere informatie

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren alcohol. Dit proefschrift laat zien dat de meerderheid van

Nadere informatie

Cerebrale parese en de overgang naar de adolescentie. Beloop van het functioneren, zelfwaardering en kwaliteit van leven.

Cerebrale parese en de overgang naar de adolescentie. Beloop van het functioneren, zelfwaardering en kwaliteit van leven. * Cerebrale parese en de overgang naar de adolescentie Beloop van het functioneren, zelfwaardering en kwaliteit van leven In dit proefschrift worden de resultaten van de PERRIN CP 9-16 jaar studie (Longitudinale

Nadere informatie

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Samenvatting. (Summary in Dutch) (Summary in Dutch) 142 In dit proefschrift is de rol van de gezinscontext bij probleemgedrag in de adolescentie onderzocht. We hebben hierbij expliciet gefocust op het samenspel met andere factoren uit

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting 119 120 Samenvatting 121 Inleiding Vermoeidheid is een veel voorkomende klacht bij de ziekte sarcoïdose en is geassocieerd met een verminderde kwaliteit van leven. In de literatuur

Nadere informatie

Cover Page. Author: Netten, Anouk Title: The link between hearing loss, language, and social functioning in childhood Issue Date:

Cover Page. Author: Netten, Anouk Title: The link between hearing loss, language, and social functioning in childhood Issue Date: Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/47848 holds various files of this Leiden University dissertation Author: Netten, Anouk Title: The link between hearing loss, language, and social functioning

Nadere informatie

Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. InFoP 2. Inhoud

Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. InFoP 2. Inhoud Informatie voor Familieleden omtrent Psychose InFoP 2 Inhoud Introductie Module I: Wat is een psychose? Module II: Psychose begrijpen? Module III: Behandeling van psychose de rol van medicatie? Module

Nadere informatie

SRS-A. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen. HTS Report. Jeroen de Vries ID Datum

SRS-A. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen. HTS Report. Jeroen de Vries ID Datum HTS Report SRS-A Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen ID 15890-3155 Datum 18.07.2017 Informantenversie Informant: Liesbeth Bakker Vriendin INLEIDING SRS-A 2/6 Inleiding De SRS-A

Nadere informatie

EFFECTIVITEIT VAN DE GEEF ME DE 5 BASISCURSUS

EFFECTIVITEIT VAN DE GEEF ME DE 5 BASISCURSUS EFFECTIVITEIT VAN DE GEEF ME DE 5 BASISCURSUS Wetenschappelijk onderzoek In dit rapport worden de wetenschappelijke bevindingen beschreven betreffende de effectiviteit van de Geef me de 5 Basiscursus.

Nadere informatie

het psychisch functioneren van de ouder, de tevredenheid van de ouders met de (huwelijks)relatie en de gezinscommunicatie. Een beter functioneren van

het psychisch functioneren van de ouder, de tevredenheid van de ouders met de (huwelijks)relatie en de gezinscommunicatie. Een beter functioneren van 9 Samenvatting 173 174 9 Samenvatting Kanker is een veel voorkomende ziekte. In 2003 werd in Nederland bij meer dan 72.000 mensen kanker vastgesteld. Geschat wordt dat het hier in 9.000 gevallen om mensen

Nadere informatie

Stress, depressie en cognitie gedurende de levensloop

Stress, depressie en cognitie gedurende de levensloop SAMENVATTING Stress, depressie en cognitie gedurende de levensloop Inleiding Cognitief functioneren omvat verschillende processen zoals informatieverwerkingssnelheid, geheugen en executief functioneren,

Nadere informatie

SAMENVATTING Introductie

SAMENVATTING Introductie Introductie Affect heeft een belangrijke functie in de organisatie van gedrag. Affect moet en kan in principe gereguleerd worden, als dit voor iemands doelen van belang is. Dysregulatie van effect verwijst

Nadere informatie

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en Samenvatting In de laatste 20 jaar is er veel onderzoek gedaan naar de psychosociale gevolgen van kanker. Een goede zaak want aandacht voor kanker, een ziekte waar iedereen in zijn of haar leven wel eens

Nadere informatie

Diagnostiek en onderzoek naar autisme bij dubbele diagnose. Annette Bonebakker, PhD, klinisch neuropsycholoog CENTRUM DUBBELE PROBLEMATIEK DEN HAAG

Diagnostiek en onderzoek naar autisme bij dubbele diagnose. Annette Bonebakker, PhD, klinisch neuropsycholoog CENTRUM DUBBELE PROBLEMATIEK DEN HAAG Diagnostiek en onderzoek naar autisme bij dubbele diagnose Annette Bonebakker, PhD, klinisch neuropsycholoog CENTRUM DUBBELE PROBLEMATIEK DEN HAAG 1 Autisme spectrum stoornissen Waarom dit onderwerp? Diagnostiek

Nadere informatie

InFoP 2. Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. Inhoud. Inleiding

InFoP 2. Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. Inhoud. Inleiding Informatie voor Familieleden omtrent Psychose InFoP 2 Inhoud Introductie Module I: Wat is een psychose? Module II: Psychose begrijpen? Module III: Behandeling van psychose de rol van medicatie? Module

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 179 In dit proefschrift werden de resultaten beschreven van studies die zijn verricht bij volwassen vrouwen met symptomen van bekkenbodem dysfunctie. Deze symptomen komen frequent voor en kunnen de kwaliteit

Nadere informatie

The Development of Personality and Problem Behaviour in Adolescence - J. Akse SAMENVATTING. (Summary in Dutch)

The Development of Personality and Problem Behaviour in Adolescence - J. Akse SAMENVATTING. (Summary in Dutch) SAMENVATTING (Summary in Dutch) Ontwikkeling van Persoonlijkheid en Probleemgedrag tijdens de Adolescentie Ieder individu is uniek. Echter, niemand is uniek genoeg om een persoonlijkheidstype te vormen

Nadere informatie

Voorstellen en vragen 1. Hoe wordt de diagnose autisme gesteld?

Voorstellen en vragen 1. Hoe wordt de diagnose autisme gesteld? Indeling voor wie meer wil weten over autisme bij vrouwen Nelleke van Es - Vogel, psychiater 7 april 2018 1. Hoe wordt de diagnose autisme gesteld? (volwassen leeftijd) (9 dia s) 2. Mogelijke voor- en

Nadere informatie

SRS-2. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum

SRS-2. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum SRS-2 Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen HTS Report ID 15890-3156 Datum 18.07.2017 Informantenrapportage over 4- tot 18-jarigen Informant: Jeroen de Vries Vader INLEIDING SRS-2 2/7 Inleiding

Nadere informatie

HET IMPACT-PROGRAMMA: EEN OUDERTRAINING OM DE SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN VAN JONGE KINDEREN MET ASS TE STIMULEREN

HET IMPACT-PROGRAMMA: EEN OUDERTRAINING OM DE SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN VAN JONGE KINDEREN MET ASS TE STIMULEREN HET IMPACT-PROGRAMMA: EEN OUDERTRAINING OM DE SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN VAN JONGE KINDEREN MET ASS TE STIMULEREN Sara Van der Paelt Onderzoeksgroep ontwikkelingsstoornissen Universiteit Gent

Nadere informatie

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting Inleiding Depressie en angst zijn veel voorkomende psychische stoornissen. Het ontstaan van deze stoornissen is gerelateerd aan een breed scala van risicofactoren, zoals genetische kwetsbaarheid, neurofysiologisch

Nadere informatie

Autisme en depressie. Congres Nijcare 14 juni 2018 Katelijne Robbertz & Cees Kan

Autisme en depressie. Congres Nijcare 14 juni 2018 Katelijne Robbertz & Cees Kan Autisme en depressie Congres Nijcare 14 juni 2018 Katelijne Robbertz & Cees Kan Hoe herken je autisme bij een depressieve patiënt? 3 Wat gaat hier mis? DSM5 criteria Autismespectrumstoornis A. Beperkingen

Nadere informatie

Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar Tweede examenperiode

Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar Tweede examenperiode Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Tweede examenperiode SOCIAALCOMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN BIJ JONGE KINDEREN MET (KENMERKEN VAN) EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS

Nadere informatie

SRS-2. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen. HTS Report. Erik van Zon ID 256-250 Datum 11.12.2015. Informantenrapportage over 3-jarigen

SRS-2. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen. HTS Report. Erik van Zon ID 256-250 Datum 11.12.2015. Informantenrapportage over 3-jarigen SRS-2 Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen HTS Report ID 256-250 Datum 11.12.2015 Informantenrapportage over 3-jarigen Informant: Elise de Bruin Moeder SRS-2 Profielformulier 2 / 6 PROFIELFORMULIER

Nadere informatie

Proefschrift. Cannabis use, cognitive functioning and behaviour problems. Merel Griffith - Lendering. Samenvatting

Proefschrift. Cannabis use, cognitive functioning and behaviour problems. Merel Griffith - Lendering. Samenvatting Proefschrift Cannabis use, cognitive functioning and behaviour problems Merel Griffith - Lendering Samenvatting Het gebruik van cannabis is gerelateerd aan een breed scala van psychische problemen, waaronder

Nadere informatie

Autisme in het gezin. Geerte Slappendel, psycholoog en promovenda Jorieke Duvekot, psycholoog en promovenda

Autisme in het gezin. Geerte Slappendel, psycholoog en promovenda Jorieke Duvekot, psycholoog en promovenda Autisme in het gezin Geerte Slappendel, psycholoog en promovenda Jorieke Duvekot, psycholoog en promovenda Disclosure belangen spreker Achtergrond Problemen in de sociale ontwikkeling: belangrijk kenmerk

Nadere informatie

Dia 1. Dia 2. Dia 3. Aspecten van cognitief functioneren in Autisme Spectrum Stoornissen. Executieve functies en autisme (Hill, 2004)

Dia 1. Dia 2. Dia 3. Aspecten van cognitief functioneren in Autisme Spectrum Stoornissen. Executieve functies en autisme (Hill, 2004) Dia 1 Aspecten van cognitief functioneren in Autisme Spectrum Stoornissen Een reactie van Bibi Huskens Dia 2 Executieve functies en autisme (Hill, 2004) Problemen in: Planning Inhibitie Schakelvaardigheid

Nadere informatie

SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN VAN BROERTJES EN

SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN VAN BROERTJES EN Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN VAN BROERTJES EN ZUSJES VAN KINDEREN MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS: IS

Nadere informatie

JOnG!0: Longitudinale ontwikkeling van opvoeding, kindgedrag en zorg

JOnG!0: Longitudinale ontwikkeling van opvoeding, kindgedrag en zorg Steunpunt WVG Minderbroedersstraat 8 B-3000 Leuven +32 16 37 34 32 www.steunpuntwvg.be swvg@kuleuven.be Rapport 42 JOnG!0: Longitudinale ontwikkeling van opvoeding, kindgedrag en zorg Onderzoeker: Promotor:

Nadere informatie

INFO VOOR PATIËNTEN AUTISME

INFO VOOR PATIËNTEN AUTISME INFO VOOR PATIËNTEN AUTISME INHOUD 01 Wat is autisme? 4 02 Autisme herkennen 4 03 Autismespectrum 6 04 Oorzaak van autisme 7 05 Rol van het Centrum voor medische genetica 8 06 Behandeling 9 07 Afspraken

Nadere informatie

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Samenvatting. (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Dit proefschrift richt zich op het individuele, dyadische, en groepsniveau van complexiteit binnen gezinnen met adolescente kinderen. De gezinnen die werden bestudeerd bestonden

Nadere informatie

Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 131. chapter 10 samenvatting

Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 131. chapter 10 samenvatting Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 131 chapter 10 samenvatting Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 132 Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 133 Zaadbalkanker wordt voornamelijk bij jonge mannen vastgesteld

Nadere informatie

Fetal Origins of Socioeconomic Inequalities. in Early Childhood Health. The Generation R Study. Lindsay Marisia Silva SAMENVATTING

Fetal Origins of Socioeconomic Inequalities. in Early Childhood Health. The Generation R Study. Lindsay Marisia Silva SAMENVATTING Fetal Origins of Socioeconomic Inequalities in Early Childhood Health The Generation R Study Lindsay Marisia Silva SAMENVATTING Sociaal-economische gezondheidsverschillen vormen een groot maatschappelijk

Nadere informatie

The influence of parental and offspring ASD and ADHD symptoms on family functioning. Daphne J. Vinke- van Steijn

The influence of parental and offspring ASD and ADHD symptoms on family functioning. Daphne J. Vinke- van Steijn The influence of parental and offspring ASD and ADHD symptoms on family functioning Autisme Spectrum Stoornissen (autisme) 1. Sociale interactie 2. Communicatie 3. Starheid en stereotypieën Attention Deficit

Nadere informatie

Samenvatting (Dutch summary)

Samenvatting (Dutch summary) Parenting Support in Community Settings: Parental needs and effectiveness of the Home-Start program J.J. Asscher Samenvatting (Dutch summary) Ouders spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van kinderen.

Nadere informatie

SRS-A. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen. HTS Report. Elizabeth Smit ID Datum Zelfrapportageversie

SRS-A. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen. HTS Report. Elizabeth Smit ID Datum Zelfrapportageversie HTS Report SRS-A Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen ID 255-2 Datum 15.01.2016 Zelfrapportageversie SRS-A Profielformulier 3 / 9 PROFIELFORMULIER Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle   holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/28630 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Haan, Anna Marte de Title: Ethnic minority youth in youth mental health care :

Nadere informatie

Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken)

Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken) Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken) 101 102 Hoofdstuk 1. Algemene introductie Het belangrijkste doel van dit proefschrift was het ontwikkelen van de Interactieve Tekentest (IDT), een nieuwe test

Nadere informatie

Samenvatting. Coparenting en Angst van het Kind

Samenvatting. Coparenting en Angst van het Kind Samenvatting Coparenting en Angst van het Kind In dit proefschrift worden verschillende associaties tussen coparenting en angst binnen het gezin getoetst, zoals voorgesteld in het model van Majdandžić,

Nadere informatie

Autisme, wat weten we?

Autisme, wat weten we? Autisme, wat weten we? Matt van der Reijden, kinder- en jeugdpsychiater & geneesheer directeur Dr Leo Kannerhuis, Oosterbeek 1 autisme agenda autisme autisme en het brein: wat weten we? een beeld van autisme:

Nadere informatie

De ontwikkeling van perspectiefneming bij jonge broers en zussen van. kinderen met een autismespectrumstoornis.

De ontwikkeling van perspectiefneming bij jonge broers en zussen van. kinderen met een autismespectrumstoornis. Academiejaar 2014-2015 Tweedesemesterexamenperiode De ontwikkeling van perspectiefneming bij jonge broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis. Masterproef II neergelegd tot het behalen

Nadere informatie

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen SAMENVATTING Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen klinische populaties, waaronder ook de Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD). Ook al wordt

Nadere informatie

Moeder-kind interactie en taalontwikkeling bij kinderen met een risico op autismespectrumstoornis

Moeder-kind interactie en taalontwikkeling bij kinderen met een risico op autismespectrumstoornis Academiejaar 2015-2016 Tweedesemesterexamenperiode Moeder-kind interactie en taalontwikkeling bij kinderen met een risico op autismespectrumstoornis Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle   holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/20683 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Griffith-Lendering, Merel Frederique Heleen Title: Cannabis use, cognitive functioning

Nadere informatie

Het coderen van ouder-kind interacties bij kinderen met ASS aan de hand van de schalen van Erickson: Een vergelijkende studie

Het coderen van ouder-kind interacties bij kinderen met ASS aan de hand van de schalen van Erickson: Een vergelijkende studie Academiejaar 2012-2013: Eerste examenperiode Het coderen van ouder-kind interacties bij kinderen met ASS aan de hand van de schalen van Erickson: Een vergelijkende studie Masterproef neergelegd tot het

Nadere informatie

Het enige middel dat je in het werken met mensen hebt, is jezelf.

Het enige middel dat je in het werken met mensen hebt, is jezelf. Het enige middel dat je in het werken met mensen hebt, is jezelf. I. Autisme en verstandelijke beperking Het verschil Peter Vermeulen zei ooit in een vorming (1999) dat een verstandelijke beperking gelijk

Nadere informatie

Het verband tussen ouderlijke interactiestijl en het sociaal competent gedrag van broertjes en zusjes van kinderen met autismespectrumstoornis

Het verband tussen ouderlijke interactiestijl en het sociaal competent gedrag van broertjes en zusjes van kinderen met autismespectrumstoornis Academiejaar 2014 2015 Tweedesemesterexamenperiode Het verband tussen ouderlijke interactiestijl en het sociaal competent gedrag van broertjes en zusjes van kinderen met autismespectrumstoornis Masterproef

Nadere informatie

VROEGE ONTWIKKELING, VERLOOP EN PROGNOSE VAN REGRESSIE BIJ KINDEREN MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS

VROEGE ONTWIKKELING, VERLOOP EN PROGNOSE VAN REGRESSIE BIJ KINDEREN MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS VROEGE ONTWIKKELING, VERLOOP EN PROGNOSE VAN REGRESSIE BIJ KINDEREN MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS Aantal woorden: 28.424 Chloë Wauters Studentennummer: 01207678 Promotor: Prof. dr. Herbert Roeyers Begeleider:

Nadere informatie

6 Psychische problemen

6 Psychische problemen psychische problemen 6 Psychische problemen Gonneke Stevens In onderzoek naar de gezondheid en het welzijn van jongeren is het relevant aandacht te besteden aan psychische problematiek, waarbij vaak een

Nadere informatie

Autismespectrumstoornis bij volwassenen: een spectrum in diversiteit

Autismespectrumstoornis bij volwassenen: een spectrum in diversiteit Autismespectrumstoornis bij volwassenen: een spectrum in diversiteit Richard Vuijk Klinisch psycholoog Sarr Expertisecentrum Autisme Oudedijk 76 3062 AG BD Rotterdam, 088-3585500 www.sarr.nl r.vuijk@bavo-europoort.nl

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting Titel: Cognitieve Kwetsbaarheid voor Depressie: Genetische en Omgevingsinvloeden Het onderwerp van dit proefschrift is cognitieve kwetsbaarheid voor depressie en de wisselwerking

Nadere informatie

SRS Informantenrapportage

SRS Informantenrapportage SRS Informantenrapportage Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen ID 4589-11 Datum 19.09.2014 Informant: Tineke moeder SRS Profielformulier 3 / 9 PROFIELFORMULIER Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen

Nadere informatie

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 SAMENVATTING 117 Pas kortgeleden is aangetoond dat ADHD niet uitdooft, maar ook bij ouderen voorkomt en nadelige gevolgen kan hebben voor de patiënt en zijn omgeving. Er is echter weinig bekend over de

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen

Samenvatting (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen 141 Als kinderen psychische problemen ontwikkelen zoals gedragsproblemen

Nadere informatie

Samenvatting. Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid Samenvatting

Samenvatting. Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid Samenvatting Samenvatting Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid 2 2 3 4 5 6 7 8 Samenvatting 161 162 In de meeste Westerse landen neemt de levensverwachting

Nadere informatie

7 Nederlandstalige Samenvatting

7 Nederlandstalige Samenvatting 7 Nederlandstalige Samenvatting Autisme is een ontwikkelingsstoornis, waarvan de symptomen zich in de kindertijd voor het eerst manifesteren en gedurende het gehele leven in verschillende vormen aanwezig

Nadere informatie

DSM 5 - psychose Dr. S. Geerts Dr. O. Cools 28-11-2014

DSM 5 - psychose Dr. S. Geerts Dr. O. Cools 28-11-2014 DSM 5 - psychose Dr. S. Geerts Dr. O. Cools 28-11-2014 Inhoud DSM IV -> DSM 5 DSM IV: Schizofrenie als kernsyndroom Even stilstaan bij SCHIZOFRENIE Kritiek op DSM IV Overzicht DSM 5 Schizofrenie (1) Epidemiologie:

Nadere informatie

Als baby was hij al anders. Vroege signalen van een autismespectrumstoornis in kaart brengen via home video s

Als baby was hij al anders. Vroege signalen van een autismespectrumstoornis in kaart brengen via home video s UNIVESITEIT GENT Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2010 2011 1 e examenperiode Als baby was hij al anders. Vroege signalen van een autismespectrumstoornis in kaart brengen

Nadere informatie