I L :.:Ne.-' 4--'.](1,,1.),-_ 2010/ARl224,~6'-.:-~B~st~e_'.:K~am~e'

Transcriptie

1

2 2010/AR/"'22'-.4:::6'- - "Bs"te=Ka"'m::ce"" -"p"-"-. 3. J I L :.:Ne.-' 4--'.](1,,1.),-_ 2010/ARl224,~6'-.:-~B~st~e_'.:K~am~e' p 3. Geïntimeerde handhaafde haar eis tegen beide appellanten. 5. Appellanten vragen dat het bestreden vonnis teniet zou worden gedaan, dat de eis van geïntimeerde als ongegrond zou worden afgewezen, dat hun tegeneis zou worden ingewilligd en d<lt geïntimeerde zou worden veroordeeld in de kosten van beide aanleggen. Deze laat:;ten vroegen dat deze vordering als ongegrond zou worden afgewezen en dat geïntimeerde zou worden veroordeeld in de kosten. Zij stelden een tcgcllcis in en vroegen dat geïntimeerde zou worden veroordeeld tol het be:alen aan elk van hen van een schadevergoeding van euro wegens tergend cn roekeloos geding, en tot het betalen van de staat van kosten en ereloon van hun raadsman, voorlopig begroot op I euro provisioneel, meer de gerechtelijke interest. Geïntimeerde 'iroeg dat deze eisen zouden worden verworpen. Op de pleitzitting van 30 september 2013 zijn zij niet verschenen en waren zij nict vertegenwoordigd. Ten aanzien van hen wordt het arrest uitgesproken op tegenspraak bîj toepassing van artikel van het Gerechtelijk Wetboek. 6. In haar conclusie vraagt geïntimeerde dat het hoger beroep ongegrond zou worden verklaard, dat het bestreden vonnis zou worden bevestigd en dat appellanten zouden worden veroordeeld in de kosten van beide aanleggen. 4. In het bestreden vonnis wordt eerste appellante in haar hoedanigheid van vennoot van de CV.O.H.A. C veroordeeld tot het betalen aan geïntimeerde van de som van ,34 euro, vennecrderd met de wettelijke verwijlinterest sedert 19 februari Op de pleitzitting van 30 september 2013 beeft haar raadsman bevestigd dat zij afstand doet van de rechtsvordering tegen tweede appellant en dat zij enkel nog de bevesliging vordert van het bestreden vonnis, in zoverre een veroordeling werd uitgesproken tegen eerste appellante op basis van haar gehoudenheid als vennoot van de C.V.O.H.A. C In zoverre hij wordt aangesproken als vermoot van deze vennootschap: wordt de tegen tweede appellant ingestelde vordering ongegrond verklaard. OVERZICHT VAN DE RELEVANTE FEITEN De eerste rechter beveelt de heropening van ht.'t debat, in zoverre beide vennoten worden aangesproken als borg voor deze vennootschap. De tegeneisen worden verworpen en de beslissing over de kosten wordt aangehouden. 7, Op 5 april 2000 heeft geïntimeerde een handelsovereenkomst gesloten met de C.V.O.H.A. (coöperatieve vennootschap met onbeperkte hoofdelijke aansprakelijkheid) C, waarbij deze laatste er zich toe heeft verbonden om in een hande!spand, gelegen te L in eigen naam en tegen betaling van een

3 2010/AR/2246-8ste Kamer p.a. J :.5?mmissicvergOedi~ voor reken~l]~_vag e~~genoetl}~,_ goederen in consignatie te nemen en te verkopen. 9. Geïntîmeerde stuurde een aanmaning om betaling te bekomen van dit bedrag. 8. Geïntimeerde houdt voor dat zij heeft moeten vaststellen dat de C.V.O.HA C was opgehouden haar financiële verplichtingen na te komen. Zij zou ter plaatse hebben vastgesteld dat het totale bedrag aan niet doorgestorte ontvangsten euro bedroeg. Geïntimeerde heeft op 6 november 2003 een laatste Voorstel gedaan om de contractuele relatie Ul stand te houden, op voorwaarde dat de C.V.O.HA Cl een bijkomende ballkwaarborg zou vestigen van euro, het verschuldigde saldo zou afbetalen in drie schijven, het inventaristekort onmîdde!lîjk zou aanzuiveren en alle toekomstige ontvangsten onmiddellijk zou doorstorten. Geïntimeerde liet tevens weten dat zij zich bij elke niet naleving van deze afspraken en termijnen het recht voorbehield om de sa:nenwerking onmiddellijk te verbreken. Uiteîndelijk werd de C.V.O.HA. C op 9 juli 2004 failliet verk;iaard door de rechtbank van koophandel te Tongeren. Op 13 september 2004 hebben de curatoren van dit faillissement laten weten aan geïntimeerde dat er geen dividend zou worden uitgekeerd aan de gewone schuldeisers, waaronder geïntimeerde. Bij vonnis d.d. 11 oktober 2007 werd dit faillissement gesloten bij gebrek aan actief en werd de gefailleerde vennootschap niet verschoonbaar verklaard. Er werd voor recht gezegd dat zij ontbonden is en vereffend werd, dat de vereffening was gesloten en dat eerste appellante als vereffenaar werd beschouwd. BESPREKING Deze voorw-aarden zouden echter niet zijn nageleefd, geïntimeerde zou haar vertrouwen in hj.ar medecontractant deiinitief hebben verloren en bij aangetekend schrijven van 12 februari 2004 stelde zij met oruniddellijke ingang een einde aan net tu..'lsen deze partijen gesloten handelscontract. In deze brief werd tevens gemeld dat er op 19 februari 2004 zou worden overgegaan tot het op_stellen van een uitgangsinventaris. Geïntimeerde beweert dat zij na de uitvoering van deze inventaris heeft vastgesteld dat er een inventaristt:kort bestond en dat de eindafrekening tussen partijen een negatief saldo vertoonde van ,34 euro. 10. Appellanten werpen op dat de C.V.O.H.A. Cl zogezegd op zelfstandige basis werkte, doch dat er in feite op zeer ingenieuze wijze een schijnzelfstandigheid werd georganiseerd, waarbij de zogenaamde zelfstandige agent onder gezag en toezicht werd geplaatst van geïntimeerde. Deze bewering wordt echter niet gestaafd, zelfs indien ruet wordt betwist dat geïntimeerde controles kon uitvoeren en winkels kon evalueren en instructies gaf in verband met de plaats waar en de wijze waarop goederen dîenden te worden uitgestald en met betrekking tot de voorraden, en dat de C.V.O.IlA. C opgelegde prijzen en openings- en sluitingsuren

4 201 O/AR ' ste Kamer p.7 diende te respecteren. Dat geïntimeerde inlichtingen verstrekte en richtlijnen gaf, die door de C.V.O.H.A. C moesten worden nageleefd, alsook de voorraad en de kwaliteit en de prijzen van de producten bepaalde en derhalve actief tussenkwam in de organisatie van de winkel van deze laatste, ter vrijwaring van haar eigen commerciële en economische belangen en om ervoor te zorgen dat elk filiaal van de keten op een identieke wijze zou worden uitgebaat, implicecrl niet dat er sprake was van een band van ondergeschiktheid die eigen is aan een arbeidsovereenkomst 11. Dat geïntimeerde de met de CV.O.H.A. C gesloten handelsovereenkomst op systematische wijze zou hebben ondergraven en uitgehold, wordt niet aangetoond. 12. Aan de hand van de stukken bewijst geïntimeerde dat de eindafrekening tusst.'n haar en de CV.O.H.A. C een saldo in haar voordeel vertoon! van ,34 curo, hetgeen hoofdzakelijk kan worden toegeschreven aan een inventaristekort en aan het niet doorstorten van dagontvangsten. Er moet dan ook worden aangenomen dat de C.V.OJ-l.A C, is opgetreden als een zelfstandige handelaar, die zelfstandig heeft gehandeld in eigen naam en op eigen risico, kwalificatie die de partijen in het contract van 5 april 2000 zelfhebben gegeven aan hun rechtsverhouding. Dit wordt onder meer bevestigd in de artikelen 2.1, 3.1, 12.1 en 8 van de tussen partijen gesloten overeenkomst In dit laatste artikel werd aangegeven dat er gecn vaste verloding _ was bedongen en dat de commissies zouden. varièren in functie van het door..9 "behaalde zakencijfer. In artikel 12.2 van de handelsovereenkomst werd bovendien bepaald dat alle documenten en briefv.îsseling en de onderhandelingen tus..~en de partijen moesten worden beschouwd als een onontbeerlijk werkinstrument om partijen toe te laten hun contractuele verplichtingen uit te voeren en niet als enige gezagsverhouding tussen principaal en agent. De C.V.O.H.A. Cl kon ook haar eigen personeel aanwerven, waarvoor 7:ij verantwoordelijk was, en diende zelf alle kosten, lasten en risico's van haar commerciële activiteit te dragen (artikel 12.3). Er is dan ook geen re.::htsgrond om het handelscontract van 5 april 2000 nictig te verklaren, zoals door appellanten wordt gevorderd. Er wordt geen bewijs geleverd van enige betwisting van deze eindafrekening, zodat deze moet worden geacht te zijn aanvaard. In artikel 16.4 van het tussen de C.V.O.H.A. C en geïntimeerde gesloten handelscontract was bedongen dat de inventarisresultaten werden gcacht definitief te zijn aanvaard, tenzij er een gemotiveerd protest of klacht zou worden gefonnuleerd binnen de vijftien dagen na de mededeling ervan. Jn de eindafrekening werd rekening gehouden met de gestorte waarborg en met door geïntimeerde ingehouden sommen en appellanten tonen niet aan dat gei'ntimeerde geen rekening zou hebben gehouden met bepaalde betalingen. Geïntimeerde heeft terecht de tussen haar cn de C.V.O.H.A. C gesloten overeenkomst beëindigd met onmiddellijke ingang. liet hof verwijst ter zake naar hetgeen in randnummer 8 werd vastgesteld. De door laatstgenoemde gedane afkortingen tonen aan dat zij haar schuld heeft erkend. Het niet of niet tijdig doorstorten van gelden die aan gel'ntimeerde toekwamen, dient beschouwd te worden als een ernstige tekortkoming die een grond tot onmiddellijke verbreking uitmaakte, hetgeen trouwens uitdrukkelijk was bedongen in artikel 5.3 van de bijlage van de

5 -,,-p.9 J 2010JARJ Bste Kamer p.10 handelsovereenkomst van 5 april Bovendien bleef de C.V.oRA. in gebreke om de afgesproken afbetalingen stipt na te leven, hetgeen blijkt uit de eindafrekening die na de eindinventaris werd opgesteld. de betekening van de dagvaarding te goeder trouw vergissen omtrent de slaagkansen van haar eis. Dat geïntimeerde geen aangifte van schuldvordering heeft gedaan in het faillissement van de CV,a.HA. c " doet hieraan geen afbreuk. Anderzijds heeft deze laatste het contract niet zelf verbroken, noch de verbreking gevorderd en wordt niet bewezen dat geïntimeerde zich schuldig zou hebben gemaakt aan enige tekortkoming die de ontbinding van deze overeenkomst in haar nadeel zou rechtvaardigen. Wat eerste appellante betreft, was de vordering van geïntimeerde in ieder geval niet tcfe;end noch roekeloos, aangezien deze eis wordt ingewilligd. Bijgevolg werden de tegenvorderingen van appellanten wegens beweerd tergend en roekeloos geding terecht verworpen door de eerste rechter. 13. Eerste appellante is als vennoot van deze C.V.O.HA. persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van deze vennootschap op grond van artikel 352, tweede lid van het Wetboek van Vennootschappen. OM DEZE REDENEN: HET HOF, recht doende op tegenspraak, 14. Bijgevolg moet de door de eerste rechter uitgesproken veroordeling worden bevestigd. 15. Wat de door appellanten ingestelde tegeneis betreft, overweegt het hof het volgende. Het instellen van een vordering is een recht dat slechts foutief wordt uitgeoefend, indien dit op een lichtzinnige of kwaadwillige wijze gebeurt, of met het oogmerk om te schaden. Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken; Verleent akte aan geïntimeerde van het feit dat zij afstand doet van haar rechtsvordering tegen tweede appellant. Verklaart het hoger beroep van appellanten ontvankelijk doch ongegrond en bevestigt het bestreden vonnis, in zoverre eerste appellante werd veroordeeld tot het betalen aan gemtimeerde van de som van ,34 euro, meer de wettelijke verwijlinterest sedert 19 februari 2004 en in zoverre de tegeneisen werden verworpen. Hiervan is hier geen sprake, zelfs indien geïntimeerde nu afstand doet van haar vordering tegen tweede appellant, om reden dat zij niet tijdig een bijkomende aangifte beeft neergelegd om mee te delen dat zij beschikte over diens persoonlijke zekerheidstelling. Zij kon zich op het ogenblik van Veroordeelt eerste appellante in de kosten van beide aanleggen, vastgesteld op 242,22 euro in hoofde van geïntimeerde en op 186 euro in haar eigen hoofde, en tot het betalen aan geïntimeerde van een

6 2010/AR/2246-8sle Kamer p. 11 rechtsplegingsvergoeding van euro voor de procedure in eerste aanleg en van euro voor de procedure in hoger beroep. Aldus gevonnist en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de burgerlijke achtste kamer van het hof van beroep te Brussel, op waar aanwezig waren en zitting hielden: B. LYBEER, C. VAN SANTVLlET, E. HERREGODTS, K. BATSELlER, Raadsheer dd. Voorzitter, aadsheer, Raadsheer, Griffier.?' , Kaalje BAT IER