Transcriptie

1

2

3

4

5

6

7 -2010/AR/18.B - Folio die daden van koophandel uitoefent en daarvan hoofdzakelijk of aanvullend zijn gewoon beroep maakt. ambachtsonderneming: de onderneming opgericht door een private persoon die In België gewoonlijk krachtens een contract van huur van diensten, hoofdzakelijk materiële prestaties levert, voor zover daarmee geen leveringen van waren of slechts toevallige leveringen van waren gepaard gaan en aldus vermoed wordt de hoedanigheid van "ambachtsman" te hebben. T _ ; stelt dat hij slechts tijdellik en bij wijze van uitzondering in opdracht van P _ éénmaal in 2005 en éénmaal in 2006, telkens gedurende enkele weken en weekends, heeft bemiddeld in de verkoop van appartementen en daarvan geenszins zijn 'gewopn beroep' heeft gemaakt. De opdrachten die hij aanvaardde waren slechts tijdelijk en occasioneel, om de overgang van zijn activiteiten als banketbakker naar zijn nieuwe activiteiten, nl. bouwen zeilvaart, te ontplooien. P houdt voor dat de activiteiten helemaal niet van occasionele aard waren, maar levert hiervan geen enkel bewijs. Het hof stelt evenmin vast dat T op een regelmatige wijze, in het kader van een hoofd of bijberoep, de ter discussie staande diensten en prestaties leverde. Aangezien T niet kan worden beschouwd als een natuurlijk persoon in de zin van art. 4,3 0 van de wet op de kruispuntbank der ondememlngen - hij is geen handelaar, noch ambachtsman, noch is hij een werkgever of een beoefenaar van een Intellectueel, vrij of dienstverlenend beroep en aangezien hij evenmin is onderworpen aan de B.T.W. reglementering., Is zijn inschrijving In de kruispuntbank van ondernemingen niet vereist. Zijn vordering is, in tegenstelling tot hetgeen P voorhoud, wel degelijk ontvankelijk In zijn beroepsconclusie, neergelegd ter griffie op , wijt T een passage aan het gegeven dat de besluiten voor P s laattijdig zouden neergelegd zijn. In zoverre het hof zou besluiten tot ambtshalve wering van de besluiten, vordert T eveneens de wering van de besluiten dd Ter zitting verklaarden de raadslieden van beide partijen evenwel akkoord te gaan dat alle neergelegde conclusies tot het debat behoren. Dit werd ook zo uitdrukkelijk geacteerd op het zittingsblad. De vraag tot eventuele wering van de besluiten in zijn conclusie, neergelegd op , Is, gelet op het bovenvermeld akkoord, achterhaald. Alle conclusies behoren tot het debat. A.h mest In 4e là.k 2010/ AR/la.a - p.gin. 7/14

8

9

10

11

12

13 2010/ AR/1B48 - Folro 32X) van de tegenpartij. De loutere vaststelling dat de vordering of het hoger beroep ongegrond is en dat de appellant zich vergist heeft in de draagwijdte van zijn rechten of faalt In zijn bewijslast, verleent aan deze vordering of dit hoger beroep geen tergend of roekeloos karakter. Het hof stelt vast dat P niet aantoont dat de vordering of het hoger beroep van T voortvloeit uit kwaad opzet of hatelijkheid en aldus een tergend karakter vertoont. Evenmin getuigt de beslissing van T om het geschil aan de rechter in hoger beroep voor te leggen, van een lichtzinnigheid waarvan leder normaal zorgvuldig en bezonnen persoon zich zou hebben onthouden. De vaststelling dat T lanspraak maakt op betaling van commissies die niet aan hem persoonlijk toekomen (maar aan zijn vennootschap), en het feit dat dit gegeven hem niet kan ontgaan zijn aangezien exact dezelfde vergoeding werd gefactureerd door de CVBA T Kr. maakt het geding niet tergend en lichtzinnig. Sowieso kan, wanneer zou worden vastgesteld dat aan de voorwaarden van tergend en roekeloos geding zou zijn voldaan (quod non In casu), dit gebeurlijk slechts aanleiding geven tot een bijkomende schadevergoeding, maar kan dit niet leiden tot een verhoging van het basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding. Het hof besluit dat er geen reden is om een hogere rechtsplegingsvergoeding toe te kennen dan de basisvergoeding aangezien (1) het kennelijk onredelijk karakter van de situatie niet kan bestaan in een eventueel tergend of roekeloos geding, en (2), zoals reeds opgemerkt, er geen sprake is van een tergend of roekeloos geding. Aldus kan énkel het basisbedrag van 990,00 EUR als rechtsplegingsvergoeding hoger beroep toegekend worden. OP DEZE GRONDEN Het Hof, recht doende op tegenspraak, Verklaart het hoger beroep ontvankelijk; Bevestigt het bestreden vonnis wat de gerechtskosten betreft; A7.z atrest rn 4< Z4ak 2010/ AR/ pagina 13/14

14