De (ir)relevantie van de inhoudingsplicht voor de objectieve vergelijkbaarheid met een fiscale beleggingsinstelling

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De (ir)relevantie van de inhoudingsplicht voor de objectieve vergelijkbaarheid met een fiscale beleggingsinstelling"

Transcriptie

1 mr. G.J. Hesselberth mr. M. Witjes * De (ir)relevantie van de inhoudingsplicht voor de objectieve vergelijkbaarheid met een fiscale beleggingsinstelling In deze bijdrage bespreken de auteurs de conclusie van A-G Wattel (9 november 2016) ten aanzien van de prejudiciële vragen die door de rechtbank aan de Hoge Raad zijn gesteld in de zaak van een Duits beleggingsfonds dat verzocht heeft om een teruggaaf van dividendbelasting. Deze zaak ligt in het verlengde van eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad over de vergelijkbaarheid van buitenlandse beleggingsfondsen met Nederlandse fiscale beleggingsinstellingen. In juli 2015 oordeelde de Hoge Raad dat een niet-ingezeten beleggingsfonds niet vergelijkbaar was met een ingezeten fbi, omdat het buitenlandse fonds niet inhoudingsplichtig was voor de dividendbelasting. Dit arrest leidde tot felle kritiek. In de voorliggende zaak wordt de Hoge Raad onder meer gevraagd of hij aanleiding ziet dit arrest te heroverwegen. De advocaat-generaal ziet hier blijkens zijn conclusie in elk geval geen aanleiding toe. In dit artikel wordt de conclusie van de A-G (en het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2015) van commentaar voorzien. 1. Inleiding De afgelopen jaren zijn er duizenden verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend door buitenlandse beleggingsfondsen die zichzelf vergelijkbaar vinden met een Nederlandse fiscale beleggingsinstelling (hierna: fbi). 1 De Hoge Raad heeft op 10 juli 2015 een belangrijk arrest gewezen dat de deur leek dicht te gooien voor deze buitenlandse beleggingsfondsen. 2 Volgens de Hoge Raad zijn buitenlandse beleggingsfondsen, die niet inhoudingsplichtig zijn voor de Nederlandse dividendbelasting, namelijk niet vergelijkbaar met Nederlandse fbi s. Dientengevolge komen buitenlandse beleggingsinstellingen volgens de Hoge Raad niet in aanmerking voor een teruggaaf van dividendbelasting. Dit arrest is fel bekritiseerd. Een groot aantal belanghebbenden heeft zich dan ook niet bij dit arrest neergelegd. Een van die belanghebbenden is een Duits beleggingsfonds. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in de zaak van dat Duitse fonds op 1 augustus 2016 prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. 3 De belangrijkste vraag is wat ons betreft de vraag of de Hoge Raad aanleiding ziet om zijn arrest van 10 juli 2015 te heroverwegen ten aanzien van de relevantie van de inhoudingsplicht. Op 9 november 2016 heeft A-G Wattel (hierna: de A-G) geconcludeerd in deze zaak. 4 Kort gezegd is de A-G van mening dat hij geen aanleiding ziet voor de Hoge Raad om terug te komen op zijn arrest van 10 juli Fondsen die niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting zijn dus ook wat hem betreft niet vergelijkbaar met ingezeten fbi s. Hoewel de A-G van mening is dat er voldoende EU-rechtelijke duidelijkheid bestaat omtrent de vragen (acte éclairé), ziet hij gelet op de felle kritiek op dit arrest vanuit de praktijk toch een proceseconomische aanleiding om vragen voor te leggen aan het HvJ. Hieronder bespreken wij eerst het uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan het fbi-regime (paragraaf 2). Vervolgens bespreken wij de context van de prejudiciële vragen (paragraaf 3). Daarna bespreken wij de conclusie van de A-G en plaatsen wij daarbij enige kritische kanttekeningen (paragraaf 4). Wij sluiten af met onze conclusies (paragraaf 5). 2. Fiscale neutraliteit bij collectief beleggen Beleggers maken veel gebruik van collectieve beleggingsvehikels waarin zij hun te beleggen kapitaal kunnen poolen met andere beleggers. Collectief beleggen heeft ten opzichte van rechtstreeks beleggen een aantal economische voordelen, waaronder risicospreiding en diversificatie. Beleggers krijgen namelijk toegang tot een brede portefeuille aan beleggingen. Daarnaast kunnen beleggers van professioneel beheer profiteren, hetgeen de belegger heel wat werk uit handen kan nemen en de drempel om te beleggen verlaagt. Collectief beleggen is echter niet interessant indien de hierboven genoemde voordelen moeten worden bekocht met een extra belastingheffing door de tussenkomst van het beleggingsfonds. Met andere woorden: collectief beleggen moet fiscaal gefaciliteerd worden om economisch ren- * Mr. G.J. Hesselberth en mr. M. Witjes zijn verbonden aan Taxand Nederland BV. 1 Zie art. 28 Wet VPB HR 10 juli 2015, nr. 14/03956, NTFR 2015/2035 (Luxemburgs beleggingsfonds). 3 Rechtbank Zeeland-West-Brabant 1 augustus 2016, nrs. 12/29, 12/30, 12/152 t/m 12/154 (Duits beleggingsfonds), NTFR 2016/ Conclusie A-G Wattel 9 november 2016, nr. 16/03954, NTFR 2016/2936 (Duits beleggingsfonds). Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht 26 januari

2 2017/3 ARTIKEL dabel te zijn. Het basisprincipe van fiscale neutraliteit dat hieraan ten grondslag ligt, is onder meer in het OESO-rapport over Collective Investment Vehicles onderschreven. 5 Veel landen hebben dan ook een speciaal fiscaal regime voor collectieve beleggingsfondsen om fiscale neutraliteit te waarborgen. In Nederland is dit vormgegeven door het fbi-regime. Het uitgangspunt bij beleggen via een fbi is dat de uiteindelijke belastingdruk hetzelfde moet zijn als bij een rechtstreekse belegging. Dit is onder meer geregeld door middel van een 0%-tarief in de vennootschapsbelasting voor de fbi en een mechanisme dat de achterliggende beleggers in staat stelt om de dividendbelasting, die ten laste van de fbi wordt ingehouden, volledig te verrekenen met hun eigen inkomstenof vennootschapsbelasting of terug te vragen. De uitwerking van de neutraliteitsgedachte kan goed geïllustreerd worden aan de hand van pensioenlichamen, die doorgaans vrijgesteld zijn van winstbelasting. Het idee achter de vrijstelling van een pensioenfonds is dat het heffingsmoment wordt verplaatst naar het moment waarop de pensioengerechtigde het inkomen geniet. Vrijgestelde pensioenfondsen investeren pensioengelden vaak mede in collectieve beleggingsinstellingen. Het is daarbij essentieel dat de fiscale neutraliteit (lees: vrijstelling op het niveau van het pensioenfonds) gewaarborgd blijft. Vrijgestelde pensioenlichamen die via een fbi beleggen ondervinden in principe geen extra belastingdruk: zowel bij een rechtstreekse belegging als bij een belegging via een fbi ontvangt een vrijgesteld pensioenfonds van elke 100 uitgekeerd beleggingsdividend ook daadwerkelijk 100. Het fbi-regime is overigens ook uitdrukkelijk mede bedoeld voor vrijgestelde pensioenfondsen. Dit blijkt onder meer uit de aandeelhouderseisen die bijvoorbeeld geen beperkingen stellen aan het belang dat door vrijgestelde beleggers mag worden gehouden. Samengevat: het uitgangspunt van het fbi-regime is dus het faciliteren van collectief beleggen. Dit wordt onder andere vormgegeven door het beginsel van fiscale neutraliteit bij indirect beleggen: de indirecte belegging via de fbi moet tot dezelfde belastingdruk leiden als de druk bij een rechtstreekse belegging. 3. Achtergrond: relevantie van de inhoudingsplicht voor objectieve vergelijkbaarheid 3.1. HR 10 juli 2015 ( Luxemburgs beleggingsfonds ) In het arrest van 10 juli 2015 oordeelde de Hoge Raad dat een Luxemburgs beleggingsfonds niet objectief vergelijkbaar was met een fbi. De Hoge Raad overwoog in dit kader eerst dat het fbi-regime erop gericht is om de belastingdruk op beleggingsopbrengsten via een beleggingsinstelling zo veel mogelijk gelijk te doen zijn aan de belastingdruk bij rechtstreeks beleggen (fiscale neutraliteit). De Hoge Raad overwoog vervolgens dat buitenlandse particuliere beleggers die rechtstreeks beleggen in Nederland geen recht zouden hebben op een teruggaaf of verrekening van de dividendbelasting. Voor hen is de dividendbelasting een eindheffing. Vervolgens vergeleek de Hoge Raad deze situatie met de situatie waarin buitenlandse particuliere beleggers via een fbi in Nederlandse aandelen beleggen. Volgens de Hoge Raad is de dividendbelasting die de fbi in dat geval inhoudt de eindheffing. Door deze heffing (ingehouden door de fbi) zou de fiscale neutraliteit worden bewerkstelligd, omdat de heffing door de fbi de heffing voor de Nederlandse dividenduitkerende vennootschap effectief vervangt en de situatie dus hetzelfde is als bij een rechtstreekse belegging. De Hoge Raad stelde vervolgens vast dat het Luxemburgse fonds geen Nederlandse dividendbelasting inhield van zijn buitenlandse aandeelhouders. Een teruggaaf van de dividendbelasting aan het Luxemburgse fonds zou volgens de Hoge Raad leiden tot een bevoordeling van deze aandeelhouders ten opzichte van een rechtstreekse belegging of belegging via een fbi. Een teruggaaf aan het Luxemburgse fonds zou volgens de Hoge Raad de fiscale neutraliteit doorbreken. Derhalve oordeelde de Hoge Raad dat het niet inhoudingsplichtige Luxemburgse fonds niet vergelijkbaar was met een fbi die wel inhoudingsplichtig is. Niet-ingezeten beleggingsfondsen die doorgaans niet inhoudingsplichtig zijn zijn volgens de Hoge Raad dus niet objectief vergelijkbaar met een fbi HvJ 17 september 2015 (Miljoen e.a.) Kort na het arrest van de Hoge Raad verscheen het arrest van het HvJ in de zaken Miljoen e.a. 6, waarin drie niet-ingezeten beleggers (twee particulieren en een vennootschap) met 15% finale dividendbelasting werden geconfronteerd op hun Nederlandse portfoliobeleggingen. In het arrest Miljoen e.a. overwoog het HvJ dat de Nederlandse dividendbelasting voor de buitenlandse beleggers een eindheffing was, terwijl de dividendbelasting voor binnenlandse beleggers een voorheffing was die verrekend kon worden met de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting. Het HvJ oordeelde dat een dergelijk verschil in strijd is met het EUrecht. Voor de particuliere beleggers die portfoliobeleggingen houden geldt volgens het HvJ dat er een vergelijking moet worden gemaakt tussen de dividendbelastingdruk (eindheffing voor niet-ingezetenen) en de box 3-belastingdruk (eindheffing voor ingezetenen). Indien de box 3-heffing lager is dan de dividendbelasting heeft de ingezeten belegger recht op een teruggaaf. De niet-ingezeten belegger dient dan eenzelfde teruggaaf te ontvangen. Het HvJ oordeelde overigens nog expliciet dat het heffingvrij vermogen in aanmerking mag worden genomen bij het bepalen van de box 3-heffing. Voor vennootschappen oordeelde het HvJ in de zaak Société Générale dat een vergelijking moet worden gemaakt tussen de dividendbelastingdruk (eindheffing voor niet-ingezetenen) en de vennootschapsbelastingdruk (eindheffing voor ingezetenen). In dit kader oordeelde het HvJ dat de kosten die rechtstreeks samenhangen met de inning van de dividenden in aanmerking mogen worden genomen. 5 OECD Report 23 April 2010, The granting of treaty benefits with respect to the income of Collective Investment Vehicles. 6 HvJ 17 september 2015, nr. C-10/14, C-14/14 en C-17/14, NTFR 2015/2590 (gevoegde zaken Miljoen, X en Société Générale) januari 2017 Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht

3 ARTIKEL 2017/3 Uit Miljoen e.a. kan dus worden afgeleid dat niet-ingezeten beleggers recht hebben op een teruggaaf van dividendbelasting indien de eindheffing van een ingezeten belegger (inkomsten- of vennootschapsbelasting) lager uitvalt dan de ingehouden dividendbelasting Kritiek op HR 10 juli 2015 Het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2015 is stevig bekritiseerd, onder meer naar aanleiding van Miljoen e.a., waarin het HvJ een andere maatstaf heeft aangelegd. Hieronder bespreken wij drie van de kritiekpunten op het arrest van de Hoge Raad Buitenlandse particuliere beleggers In de eerste plaats lijkt de Hoge Raad zijn conclusie op te hangen aan de veronderstelling dat buitenlandse particuliere beleggers bij een teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting altijd in een gunstiger positie zouden verkeren dan bij een rechtstreekse belegging of een belegging via een fbi. Zoals reeds uiteengezet heeft het HvJ in de zaken Miljoen e.a. geoordeeld dat de eindheffing van niet-ingezeten beleggers moet worden vergeleken met de eindheffing van ingezeten beleggers. Particuliere beleggers die aandelen houden met een waarde die lager is dan het heffingvrij vermogen (ongeveer ) betalen geen inkomstenbelasting over hun aandelen en kunnen de dividendbelasting volledig terugvragen. Uit gegevens van het CBS blijkt dat er in de periode tussen de 1,3 miljoen en 1,8 miljoen huishoudens aandelen of opties hielden of deelnamen in beleggingsfondsen. De mediaan van de waarde van deze vermogensbestanddelen lag gedurende deze periode tussen de en In diezelfde periode waren er tussen de 6,2 miljoen en 7,5 miljoen huishoudens met vermogen (exclusief de eigen woning). De mediaan van de waarde van het totale vermogen (exclusief de eigen woning) lag in die jaren tussen de en Op basis van deze cijfers zou een deel van de ingezeten particuliere beleggers de dividendbelasting dus zeer waarschijnlijk hebben kunnen terugkrijgen door de werking van het heffingvrij vermogen. Aangezien buitenlandse particuliere beleggers geen teruggaaf krijgen, ligt het dus voor de hand dat in elk geval een deel van de niet-ingezeten particuliere beleggers slechter af is dan hun ingezeten mede-investeerder. Ingezeten particuliere beleggers met een beleggingsportefeuille die meer waard is dan het heffingvrij vermogen komen overigens soms in aanmerking voor een gedeeltelijke teruggaaf van dividendbelasting. Dit is het geval indien er in het betreffende jaar relatief veel dividend is uitgekeerd, terwijl de waarde van de aandelen relatief laag was. De dividendbelasting kan dan namelijk hoger uitvallen dan de box 3-heffing. Het is wat ons betreft dus te kort door de bocht om aan te nemen dat buitenlandse particuliere beleggers altijd worden bevoordeeld indien zij een teruggaaf ontvangen. Andersom is het wel zo dat een principiële weigering van een teruggaaf ertoe kan leiden dat buitenlandse beleggers worden benadeeld. Wat ons betreft dient het arrest van de Hoge Raad in elk geval genuanceerd te worden op dit punt. Ten slotte komt het ons vreemd voor dat de omvang van het nadeel bepalend is voor de vraag of er sprake is van objectieve vergelijkbaarheid. Het was wat ons betreft zuiverder geweest als de Hoge Raad dit element niet had meegenomen in de vraag naar de objectieve vergelijkbaarheid, maar in de EU-rechtelijke vervolgvraag naar de omvang van het nadeel Vrijgestelde beleggers In de tweede plaats gaat de redenering van de Hoge Raad niet op voor vrijgestelde beleggers. In het arrest van 10 juli 2015 wordt er echter in het geheel niet ingegaan op beleggingsfondsen waarin vrijgestelde beleggers deelnemen. Een logische verklaring hiervoor kan zijn dat er in het Luxemburgse fonds geen vrijgestelde beleggers deelnamen. In dit kader plaatsen wij dan ook vraagtekens naar de reikwijdte van het arrest van 10 juli 2015, en in het bijzonder of de maatstaf wel van toepassing is op beleggingsfondsen waarin (ook) vrijgestelde beleggers deelnemen. De overweging van de Hoge Raad dat een teruggaaf leidt tot een bevoordeling van buitenlandse beleggers kan niet worden toegepast op beleggingsfondsen waarin vrijgestelde lichamen deelnemen. Bij een rechtstreekse belegging of belegging via een fbi hadden de vrijgestelde deelnemers immers recht gehad op een volledige teruggaaf, bijvoorbeeld op grond van art. 10 Wet DB 1965 of op grond van belastingverdragen die een vrijstelling van bronbelasting toekennen aan vrijgestelde lichamen (zie bijvoorbeeld art. 35 en 36 Verdrag Nederland-Verenigde Staten). Een teruggaaf aan vrijgestelde lichamen, dan wel aan beleggingsfondsen waarin vrijgestelde lichamen participeren, leidt er juist toe dat de fiscale neutraliteit zou worden hersteld. Er wordt in elk geval geen extra voordeel toegekend ten opzichte van ingezeten beleggers of vergeleken met een rechtstreekse belegging. Het verdient dan ook onze aanbeveling dat er duidelijkheid geschept wordt omtrent de toepassing van de maatstaf uit het arrest van 10 juli 2015 op buitenlandse beleggingsfondsen waarin vrijgestelde beleggers deelnemen. Uit de feiten van de Duitse zaak die voorligt bij de Hoge Raad volgt niet dat er vrijgestelde beleggers deelnamen in het Duitse fonds. Gelet op het feit dat er geen hypothetische rechtsvragen mogen worden gesteld, leent deze zaak zich dus niet goed voor de vraag hoe de maatstaf van de Hoge Raad in een dergelijke situatie uitwerkt. In elk geval miskent de A-G de positie van vrijgestelde beleggers volledig en gaat hij daarmee voorbij aan het uitgangspunt dat collectief beleggen fiscaal neutraal moet zijn. 7 Zie CBS, thema Inkomen en bestedingen, onderdeel Vermogen, subonderdeel Samenstelling vermogen vermogensbestanddelen Aandelen, overig. 8 Zie CBS, thema Inkomen en bestedingen, onderdeel Vermogen, subonderdeel Samenstelling vermogen combinatie vermogensbestanddelen vermogen excl. eigen woning. 9 Op grond van het EU-recht moet er een aantal stappen worden doorlopen om te bepalen of er sprake is van schending van een van de vrijheden. Kort samengevat behelst het EU-toetsingskader in het algemeen de volgende vragen: (i) is er toegang tot het EU-recht? (ii) Zo ja, is er sprake van een belemmering van een objectief vergelijkbare situatie? (iii) Zo ja, is er sprake van een nadeel? (iv) Zo ja, wordt dit nadeel nog geneutraliseerd? En (v) zo nee, is er een rechtvaardiging voor de belemmering? Indien de laatste vraag ontkennend wordt beantwoord, is er in principe sprake van strijdigheid met het EU-recht. Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht 26 januari

4 2017/3 ARTIKEL Bijzondere regimes de Amerikaanse 853-election De Hoge Raad hanteert voor de vergelijkbaarheid met een Nederlandse fbi het uitgangspunt dat buitenlandse beleggingsfondsen niet vergelijkbaar zijn met fbi s omdat zij geen Nederlandse dividendbelasting inhouden op hun uitkeringen. Hoewel de grote meerderheid van buitenlandse beleggingsfondsen inderdaad geen Nederlandse dividendbelasting zal inhouden, is er ten minste één categorie waarvoor men zich kan afvragen of deze redenering zonder meer op gaat. Onder het Amerikaanse regime voor Regulated Investment Companies (hierna: RIC) de Amerikaanse evenknie van het fbi-regime is het namelijk onder voorwaarden mogelijk dat een RIC de Nederlandse dividendbelasting die ten laste van hem is ingehouden, één op één doorgeeft aan zijn aandeelhouders, inclusief het recht op verrekening van deze belasting. 10 Amerikaanse RICs zijn doorgaans effectief niet onderworpen aan belastingheffing (vanuit de neutraliteitsgedachte), en kunnen de Nederlandse dividendbelasting dus zelf niet verrekenen. Als gevolg van het doorgeven van de dividendbelasting en het recht op verrekening kunnen Amerikaanse aandeelhouders in een dergelijke RIC de Nederlandse dividendbelasting verrekenen met hun eigen inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting. Wel gaat het hier om een beperkt recht op verrekening indien de doorgegeven belasting hoger is dan de Amerikaanse belastingdruk krijgt de belegger geen restitutie voor het verschil en wordt er dus nog geen volledige fiscale neutraliteit bereikt zoals het HvJ voorstond in het arrest Miljoen e.a. Amerikaanse RICs die de dividendbelasting een-op-een doorgeven aan hun aandeelhouders vormen een uitzondering op het hierboven genoemde uitgangspunt van de Hoge Raad. In deze situatie wordt er namelijk per saldo Nederlandse dividendbelasting ingehouden door de Amerikaanse RIC. Wat ons betreft rijst dus in elk geval de vraag hoe de maatstaf uit het arrest van 10 juli 2015 op dergelijke fondsen moet worden toegepast. Het feitencomplex is immers aanzienlijk anders dan bij het Luxemburgse fonds. Nog interessanter is de vraag hoe een combinatie van de hierboven geschetste situaties uitpakt: wat nu als een Amerikaanse RIC de dividendbelasting en het recht op verrekening daarvan doorgeeft aan een vrijgestelde aandeelhouder? Een vrijgestelde aandeelhouder heeft logischerwijs niets aan een recht op verrekening, waardoor de fiscale neutraliteit niet wordt bereikt. Bij een rechtstreekse belegging was de vrijgestelde belegger immers in principe in aanmerking gekomen voor een teruggaaf. Voor de vrijgestelde belegger wordt zelfs in mindere mate fiscale neutraliteit bereikt dan voor een regulier belaste particuliere belegger die doorgaans wel wat aan de credit heeft. Wederom zal de onderhavige Duitse zaak zich niet voor de hierboven genoemde vraag lenen, maar het verdient in elk geval onze aanbeveling dat er op dit punt duidelijkheid wordt geschept. 4. Conclusie A-G ten aanzien van de inhoudingsplicht De A-G heeft de eerste prejudiciële vraag opgesplitst in twee delen: hij gaat eerst in op de vraag of de Hoge Raad terug moet komen op het arrest van 10 juli 2015 en bespreekt vervolgens of het arrest Miljoen e.a. hier mogelijk nog een ander licht op werpt. De A-G concludeert kort gezegd dat hij geen aanleiding ziet voor de Hoge Raad om het arrest van 10 juli 2015 te heroverwegen. Miljoen e.a. werpt hier volgens de A-G geen nieuw licht op. Wij delen de visie van de A-G niet dat het arrest van 10 juli 2015 in stand moet blijven. De A-G baseert zijn conclusie op een aantal pijlers die wat ons betreft te eenzijdig zijn. Hieronder bespreken wij drie van de uitgangspunten van de A-G en schetsen wij een alternatief perspectief voor deze uitgangspunten. Los van de vraag welke uitgangspunten nu de juiste zijn, laat dit alternatieve perspectief in elk geval zien dat er geen sprake is van een Europeesrechtelijke acte éclairé Uitgangspunt 1: de uitstroombelasting moet gelijk zijn aan de dividendbelasting Fiscale neutraliteit Een van de belangrijkste pijlers uit het betoog van de A-G is dat het doel, de inhoud en het effect van het fbi-regime in acht moeten worden genomen bij de beoordeling of er sprake is van objectieve vergelijkbaarheid. Op dit punt zijn wij het volledig met de A-G eens. Over de invulling van dit criterium verschillen wij echter met de A-G van mening. De A-G stelt namelijk dat het doel en effect van het fbi-regime is dat de uitstroombelasting moet overeenstemmen met de dividendbelasting die bij een rechtstreekse belegging aan de orde zou zijn. Dit uitgangspunt is wat ons betreft onjuist en sluit ook niet aan bij de maatstaf die de Hoge Raad in zijn arrest van 10 juli 2015 heeft aangelegd, noch bij de maatstaf die het HvJ in het arrest Miljoen e.a. heeft aangelegd. Het fbi-regime ziet op meer dan alleen neutraliteit op de uitstroombelasting. Zoals in paragraaf 2 van dit artikel aangegeven is het doel van het fbi-regime om collectief beleggen mogelijk te maken. Hét uitgangspunt daarbij is dat het collectief beleggen fiscaal neutraal moet kunnen plaatsvinden. Het doel van het fbi-regime houdt dus niet slechts verband met de dividendbelasting. Immers, indien de totale belastingdruk bij indirecte belegging hoger is dan bij rechtstreekse belegging, is beleggen via een fbi niet aantrekkelijk. Er is dan geen fiscale neutraliteit. De A-G hangt echter een groot deel van zijn betoog op aan het wel erg beperkte uitgangspunt dat de uitstroombelasting hetzelfde moet zijn als de dividendbelasting. De A-G betoogt vervolgens dat de uitstroombelasting niet kan overeenstemmen met de belasting bij rechtstreekse belegging, indien er via een niet-ingezeten beleggingsfonds wordt belegd. Hieruit blijkt duidelijk wat het gevolg is van het te beperkte uitgangspunt van de A-G. De fiscale neutraliteit kan namelijk prima worden bereikt bij niet-ingezeten beleggingsfondsen door in eerste instantie dividendbelasting in te houden. Voorwaarde is dan wel dat er een regeling openstaat om de uiteindelijke belastingdruk terug te brengen bij de achterliggende participanten tot eenzelfde druk als wanneer zij rechtstreeks hadden belegd. Dit laatste uiteraard met inachtneming van het arrest Miljoen e.a. van het HvJ. Een dergelijke regeling bestond destijds niet (en thans nog steeds niet). 10 De zogeheten 853-election, zie 853 U.S. Internal Revenue Code januari 2017 Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht

5 ARTIKEL 2017/3 Wij merken in dit kader op dat de Duitse zaak gaat over de jaren waarin de oude teruggaafregeling van art. 10, lid 2 (oud), Wet DB 1965 nog van toepassing was. In die periode werd aan ingezeten fbi s een teruggaaf van dividendbelasting verleend. Het doel van die teruggaaf was om de fiscale neutraliteit te waarborgen. Buitenlandse beleggingsfondsen waren echter uitdrukkelijk uitgesloten van het fbi-regime en dientengevolge ook van de teruggaafregeling. Dat het uitsluiten van buitenlandse fondsen van het fbi-regime in strijd is met het Europees recht is overigens in de parlementaire geschiedenis erkend. 11 Vervolgens is de teruggaafregeling medio 2007 aangepast. Daarna werd de regeling eind 2007 om budgettaire redenen afgeschaft en is de afdrachtvermindering geïntroduceerd. 12 Met deze afdrachtvermindering wordt echter nog steeds geen fiscale neutraliteit bereikt die in lijn is met het Miljoen-arrest Vrijgestelde participanten Hoewel de Hoge Raad in zijn arrest van 10 juli 2015 duidelijk alleen specifiek verwijst naar buitenlandse particuliere aandeelhouders, lijkt de A-G zijn conclusie breder te trekken en toe te passen op participanten in een beleggingsfonds in het algemeen. De A-G gaat daarbij echter volledig voorbij aan de economische realiteit, en in het bijzonder aan pensioenfondsen die via een fbi beleggen. Hij besteedt namelijk geen aandacht aan de bijzondere positie van vrijgestelde participanten, terwijl de vergelijking op basis van alleen de uitstroombelasting nu juist mank loopt bij vrijgestelde beleggers. Mogelijk besteedt de A-G hier geen aandacht aan omdat er in de voorliggende zaak geen vrijgestelde beleggers deelnemen. Wij zien overigens niet in hoe de fiscale neutraliteit zou worden verstoord door aan vrijgestelde beleggers een teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting te verlenen, wanneer zij via een buitenlands beleggingsfonds investeren. Door de teruggaaf wordt de fiscale neutraliteit juist hersteld. Dat dit tot praktische problemen kan leiden, omdat de dividendbelasting wordt ingehouden ten laste van het fonds, terwijl (ook) de achterliggende participant benadeeld wordt, is iets dat in de uitvoeringspraktijk zal moeten worden geregeld. Met dit bijltje heeft Nederland overigens al vaker gehakt, zie bijvoorbeeld de tegemoetkoming zoals destijds geregeld in het LP-Besluit. 13 Op grond van dit besluit kende Nederland onder bepaalde voorwaarden per saldo verdragsvoordelen (verlaging bronbelasting) toe aan achterliggende participanten, ondanks het feit dat, vanuit Nederlands perspectief, het tussenliggende lichaam dat de dividenden ontving niet-transparant was. De context van het LP-Besluit was de verdragstoepassingsproblematiek die kon ontstaan bij hybride entiteiten (de betreffende LP was fiscaal transparant in het woonland en dus geen inwoner voor het verdrag, maar niet-transparant vanuit het bronland). De oplossing hiervoor was dat Nederland, ondanks het feit dat deze participanten vanuit Nederlands perspectief niet de rechthebbenden tot de dividenden waren, toch aan hen verdragsvoordelen toegekende. Hoewel de context dus een andere was, kan de hoofdgedachte die ten grondslag ligt aan deze oplossing ook in zekere zin worden toegepast op situaties met indirect beleggen. Vanuit de neutraliteitsgedachte is daar in elk geval voldoende voor te zeggen Tussenconclusie Wij concluderen dat het uitgangspunt dat de uitstroombelasting gelijk moet zijn aan de dividendbelasting bij rechtstreekse belegging te beperkt is. De uitstroombelasting ís in dit geval namelijk dividendbelasting en het tarief van de dividendbelasting is in principe hetzelfde voor ingezeten beleggingsfondsen als niet-ingezeten beleggingsfondsen. Met andere woorden: op basis van dit uitgangspunt is de uitstroombelasting (dividendbelasting) altijd hetzelfde als de dividendbelasting en komt een buitenlands beleggingsfonds dus nooit in aanmerking voor een teruggaaf. Het uitgangspunt van de A-G miskent de benadering die het HvJ blijkens Miljoen e.a. voorstaat Uitgangspunt 2: de (on)vergelijkbaarheid op drie niveaus De A-G bespreekt vervolgens op welke manier de vergelijking moet worden gemaakt. Hij noemt daarbij drie mogelijkheden: (i) op participantniveau, (ii) op fondsniveau en (iii) op basis van het overall effect. In alle drie de situaties is de A-G van mening dat er geen sprake is van vergelijkbaarheid tussen een buitenlands fonds (en haar aandeelhouders) en een ingezeten fbi (en haar aandeelhouders). Ook op dit punt zijn wij van mening dat de A-G uitgaat van een te beperkte vergelijkingsmaatstaf. Meer in het algemeen zijn wij van mening dat de belastingdruk niet thuishoort in de vraag naar objectieve vergelijkbaarheid, maar in de EUrechtelijke vervolgvraag naar de omvang van het nadeel. 14 Of twee situaties vergelijkbaar zijn zou dus niet moeten afhangen van de effectieve belastingdruk waaraan zij worden onderworpen, zeker niet wanneer het probleem juist is dát er sprake is van een verschillende belastingdruk, terwijl de twee situaties wel aan primair dezelfde heffing zijn onderworpen Participantniveau Bij een vergelijking op participantniveau constateert de A-G dat participanten in een fbi niet vergelijkbaar zijn met participanten in een buitenlands fonds, omdat participanten in een buitenlands fonds niet zijn onderworpen aan Nederlandse heffing. Deze maatstaf is echter wat ons betreft niet verenigbaar met het Europees recht. Op deze manier verwordt het Europees recht immers tot een dode letter. Indien de onderworpenheid aan een Nederlandse heffing essentieel 11 Zie Kamerstukken II, , , nr. 3, p. 4 e.v.: Om in aanmerking te komen voor de status van beleggingsinstelling stelt artikel 28, tweede lid, aanhef, van de Wet Vpb 1969 voorwaarden aan de vestigingsplaats en de rechtsvorm van lichamen. ( ) Beide voorwaarden staan mogelijk op gespannen voet met het gemeenschapsrecht omdat zij mogelijk een belemmering zouden kunnen inhouden voor het recht van vrije vestiging. De eis dat de beleggingsinstelling in Nederland moet zijn gevestigd is mogelijk discriminatoir omdat het hierdoor niet mogelijk is als buitenlands belastingplichtige in aanmerking te komen voor toepassing van de regeling. 12 Zie Kamerstukken II, , , nr. 3, p. 8: Per 1 augustus 2007 kunnen ook in het buitenland gevestigde vennootschappen met een Nederlandse vaste inrichting onder voorwaarden als beleggingsinstelling worden aangemerkt. Dat heeft tot gevolg dat dergelijke buitenlandse vennootschappen ongelimiteerd recht krijgen op teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting. Hierdoor gaat feitelijk een Nederlandse belastingclaim op Nederlandse bronnen verloren. ( ) Om de budgettaire impact hiervan te beperken, wordt de huidige teruggaafregeling omgezet in een afdrachtvermindering binnen de dividendbelasting. 13 Besluit van 19 maart 1997, nr. IFZ 87/204M, BNB 1997/ Zie noot 9. Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht 26 januari

6 2017/3 ARTIKEL is voor objectieve vergelijkbaarheid, zal een buitenlandse situatie immers vrijwel nooit vergelijkbaar zijn met een grensoverschrijdende situatie en zal vrijwel geen enkele Nederlandse fiscale regeling ooit strijdig kunnen zijn met het Europees recht. De positie van de participanten kan overigens wel degelijk relevant zijn, namelijk bij de EU-rechtelijke vervolgvraag naar de omvang van het nadeel. Wij zijn van mening dat bij een drukvergelijking op participantniveau moet worden gekeken naar het type participant. Zo dient de uiteindelijke Nederlandse belastingdruk van bijvoorbeeld buitenlandse particuliere beleggers te worden vergeleken met die van ingezeten particuliere beleggers (zie in dit kader Miljoen e.a. waarover in par. 4.3 van dit artikel meer) en dient een buitenlandse vrijgestelde belegger, net zoals een ingezeten vrijgestelde belegger, in aanmerking te komen voor een volledige neutralisatie van de Nederlandse dividendbelasting Fondsniveau Dezelfde onjuiste vergelijkingsmaatstaf past de A-G toe op de vergelijking op fondsniveau in lijn met het arrest van 10 juli 2015 is een buitenlands fonds volgens de A-G niet vergelijkbaar met een ingezeten fonds wanneer het nietingezeten fonds niet inhoudingsplichtig is. Wat ons betreft kan de heffingssystematiek echter geen onderdeel zijn van de vergelijkingsmaatstaf, zeker niet wanneer de heffingssystematiek juist de oorzaak is van het nadeel. Bij de vergelijking of een buitenlands fonds vergelijkbaar is, zou slechts gekeken moeten worden naar het doel, inhoud en effect van die regeling. Indien het buitenlandse regime, net zoals het fbi-regime, als doel heeft om collectief beleggen fiscaal neutraal te laten plaatsvinden, zou er wat ons betreft al sprake moeten zijn van vergelijkbaarheid. In lijn met Miljoen e.a. zijn beide fondsen zelfs al vergelijkbaar indien zij beide aan dezelfde heffing van dividendbelasting worden onderworpen. Eventueel zouden de belangrijkste kenmerken van de beide regimes nog met elkaar kunnen worden vergeleken (bijvoorbeeld de dooruitdelingseis). Een dergelijke vergelijking zou dan slechts op hoofdlijnen moeten plaatsvinden, want volgens vaste rechtspraak van het HvJ gaat het om objectieve vergelijkbaarheid en niet om een absolute die de A-G impliceert Overall effect Tot slot concludeert de A-G dat het overall effect hetzelfde is: een participant die belegt via een niet-ingezeten fonds en een participant die belegt via een ingezeten fbi worden volgens de A-G economisch identiek belast voor de dividendbelasting. Het is weliswaar juist dat het tarief in beide gevallen 15% is, maar deze vergelijkingsmaatstaf is te beperkt. Zoals hiervoor reeds genoemd is de belastingdruk niet relevant bij de vraag of er sprake is van vergelijkbare situaties. Dit is relevant bij de vraag naar de omvang van het nadeel. Daarbij moet dan gekeken worden naar de eindheffing en niet slechts naar de dividendbelasting. Daarnaast is er overigens geen sprake van een economisch identieke situatie, want de dividendbelasting is voor de ingezeten beleggers volledig verrekenbaar en zelfs terug te vragen (vergelijking op participantniveau), terwijl dit voor de niet-ingezeten belegger in het geheel niet het geval is. Bij een vergelijking op fondsniveau geldt hetzelfde. Opmerkelijk detail is dat de A-G in dit kader nog verwijst naar het belastingverdrag met Duitsland, dat er kennelijk niet in voorziet dat het Duitse fonds de Nederlandse dividendbelasting volledig kan verrekenen. Dit staat dus haaks op de stelling dat er sprake is van een economisch identieke situatie, omdat in een Nederlandse situatie de dividendbelasting op fondsniveau (en participantenniveau) wél volledig kan worden geneutraliseerd Uitgangspunt 3: uitleg van het arrest Miljoen e.a. De A-G is in van mening dat Miljoen e.a. geen aanleiding vormt voor de Hoge Raad om zijn arrest van 10 juli 2015 te herzien. Wij bespreken hieronder twee van de argumenten die de A-G in dit kader noemt Rechtstreekse belegging vs. indirecte belegging In de eerste plaats is de A-G van mening dat Miljoen e.a. niet kan worden toegepast, omdat de Miljoen-casus ging over een rechtstreekse belegging en het onderhavige geval ziet op een indirecte belegging. Wij vinden dit te kort door de bocht. De rechtsregel die uit het arrest Miljoen e.a. is af te leiden is dat de eindheffing voor een niet-ingezeten belegger (dividendbelasting) niet hoger mag zijn dan de eindheffing voor een ingezeten belegger (inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting). Deze rechtsregel kan wat ons betreft ook worden toegepast op indirect beleggen. Wel rijst in dat kader de vraag welke eindheffing dan in aanmerking moet worden genomen: die op het niveau van de participant (hetgeen ons het meest logisch lijkt vanuit de neutraliteitsgedachte), of die op het niveau van het fonds. Wat ons betreft moet de uiteindelijke belastingdruk op een rechtstreekse belegging/belegging via een fbi worden vergeleken met de Nederlandse dividendbelasting die drukt op de belegging die een belegger houdt via een niet-ingezeten lichaam. Dit komt dus neer op een vergelijking van de dividendbelasting die wordt ingehouden op uitkeringen aan het niet-ingezeten fonds, met de eindheffing die in een binnenlandse situatie verschuldigd zou zijn door de participant Het Société Générale-arrest en de vergelijking belastingdruk op fondsniveau Mocht het arrest Miljoen e.a. tóch relevant zijn voor indirecte beleggingen, dan is de A-G van mening dat het beleggingsfonds moet worden vergeleken met een vennootschap die onderworpen is aan de vennootschapsbelasting. Op grond van de zaak Société Générale dient het fonds dan aannemelijk te maken dat de vennootschapsbelastingdruk lager was dan de dividendbelastingdruk, hetgeen de A-G niet aannemelijk voorkomt gelet op het destijds geldende tarief van circa 30%. Mocht de drukvergelijking inderdaad op fondsniveau worden benaderd, dan dient er wat ons betreft in elk geval acht te worden geslagen op de fiscale positie van het beleggingsfonds en kan niet zonder meer gesteld worden dat het reguliere vennootschapsbelastingtarief het uitgangspunt is. Het ligt dan meer voor de hand om de vennootschapsbelastingdruk van een fbi als uitgangspunt te nemen voor de eindheffing (0%) en de dividendbelasting die drukt op buitenlandse beleggingsfonds daarmee te vergelijken. Buiten januari 2017 Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht

7 ARTIKEL 2017/3 landse beleggingsfondsen zijn vaak in hun woonland onderworpen aan een specifiek regime om de fiscale neutraliteit te waarborgen (bijvoorbeeld via een 0%-tarief, een subjectieve of objectieve vrijstelling of aftrekpost). Een vergelijking op basis van het reguliere vennootschapsbelastingregime doet dan ook geen recht aan de daadwerkelijke situatie. Dit argument weegt wat ons betreft overigens des te zwaarder indien het buitenlandse fonds ook nog eens aan de fbi-eisen voldoet. 5. Conclusies Wij concluderen dat er een aantal kritische kanttekeningen gemaakt kan worden bij de conclusie van de A-G. Enkele uitgangspunten waar de A-G zijn conclusie op baseert, zijn wat ons betreft te kort door te bocht en overtuigen in elk geval niet dat de inhoudingsplicht relevant is voor de objectieve vergelijkbaarheid. Hieronder bespreken wij kort onze conclusies over de drie onjuiste uitgangspunten waarop de A-G zijn conclusie baseert Uitgangspunt 1: de uitstroombelasting moet gelijk zijn aan de dividendbelasting Zoals hierboven aangegeven dient bij de objectieve vergelijkbaarheid het doel, inhoud en effect van de fbi-regeling als uitgangspunt te worden genomen. Het doel van het fbiregime is om collectief beleggen mogelijk te maken op een fiscaal neutrale manier, en niet, zoals de A-G stelt, om alleen de uitstroombelasting te laten overeenstemmen met de dividendbelasting bij een rechtstreekse belegging. Door alleen de uitstroombelasting mee te nemen, wordt juist in een aantal gevallen geen fiscale neutraliteit bereikt. Het uitgangspunt dat van de uitstroombelasting uitgaat, is overigens ook beperkter dan de maatstaf die HvJ die in het arrest Miljoen e.a. heeft aangelegd. Daarnaast wordt geen recht gedaan aan de economische realiteit Uitgangspunt 2: de (on)vergelijkbaarheid op drie niveau In de tweede plaats oordeelt de A-G dat er zowel op fondsniveau, op participantniveau als op basis van het overall effect geen sprake is van vergelijkbaarheid. Wij delen deze conclusie niet en zijn van mening dat de maatstaf die de A-G voorstelt onjuist is bezien vanuit het EU-rechtelijke toetsingskader. De A-G neemt elementen die pas relevant zijn bij de vraag of er sprake is van een nadeel, al mee in de vraag naar de objectieve vergelijkbaarheid. Daarnaast zijn wij van mening dat de gehanteerde uitgangspunten onjuist zijn bij de vraag naar de omvang van het nadeel. Wat ons betreft dient daarbij namelijk de maatstaf die volgt uit het arrest Miljoen e.a. in acht te worden genomen en dient er per type participant (particulier, vrijgestelde belegger etc.) een drukvergelijking te worden gemaakt op basis van de eindheffing Uitgangspunt 3: uitleg van het arrest Miljoen e.a. Ten slotte oordeelt de A-G primair dat het arrest Miljoen e.a. niet kan worden toegepast op indirect beleggen. Mocht het arrest desalniettemin wel van toepassing zijn, dan is de A-G van mening dat er bij een drukvergelijking op fondsniveau moet worden uitgegaan van een regulier belast lichaam. Wij delen deze visie niet en zijn van mening dat moet worden uitgegaan van de belastingdruk van een fbi (0%), in plaats van het reguliere tarief. Doorgaans zijn buitenlandse beleggingslichamen namelijk niet onderworpen aan een regulier vennootschapsbelastingregime, dus het zou onlogisch zijn om dit belangrijke aspect te negeren in de drukvergelijking Tot slot De A-G sluit zijn conclusie af met de aanbeveling om een aantal prejudiciële vragen voor te leggen aan het HvJ. Hoewel de A-G van mening is dat er sprake is van een acte éclairé en er volgens hem geen rechtskundige aanleiding is voor het stellen van prejudiciële vragen, ziet hij wel een proceseconomische aanleiding om het HvJ duidelijkheid te laten scheppen. Zoals hierboven betoogd is er rechtskundig toch zeker geen sprake van een acte éclairé. Het verdient onze aanbeveling dat er meer recht wordt gedaan aan het uitgangspunt van collectief beleggen op een fiscale neutrale manier. De conclusie van de A-G is hiervoor te beperkt. Wat ons betreft dient een belegger die via een niet-ingezeten beleggingsfonds belegt met dezelfde Nederlandse belastingdruk te worden geconfronteerd als een ingezeten belegger die rechtstreeks of via een fbi belegt. Tot slot merken wij op dat de Duitse zaak die nu bij de Hoge Raad aanhangig is als een soort proefprocedure dient voor vrijwel alle andere buitenlandse fondsen die een teruggaaf van dividendbelasting verzocht hebben. Vrijwel alle andere zaken die nu voorliggen bij de rechter worden aangehouden in afwachting van het antwoord van de Hoge Raad op de aan hem gestelde prejudiciële vragen. Dit impliceert dat de uitkomst van de Duitse zaak een zeer brede werking zal hebben en mogelijk zelfs als uitgangspunt zal worden gebruikt voor vrijwel alle andere buitenlandse fondsen. Zoals wij in dit artikel hebben aangegeven zijn er nog diverse situaties denkbaar die qua feitencomplex aanzienlijk anders liggen en waarvoor een afzonderlijke behandeling dus essentieel is vanuit de neutraliteitsgedachte. Het meest in het oog springende voorbeeld betreft de situatie waarin vrijgestelde pensioenfondsen beleggen in een buitenlands fonds. Wanneer de inhoudingsplicht relevant blijft voor de objectieve vergelijkbaarheid, wordt voor deze pensioenfondsen zeer nadrukkelijk géén fiscale neutraliteit bereikt. Dit belangrijke punt is tot op heden onderbelicht gebleven, hetgeen op zich logisch verklaard kan worden door het feit dat er in de eerdere zaken geen vrijgestelde beleggers deelnamen. Het verdient dan ook onze sterke aanbeveling dat de prejudiciële vragen op een helder afgebakende wijze worden gesteld en beantwoord, zodat de deur in elk geval open blijft staan om recht te doen aan de positie van beleggers en beleggingsfondsen die zich in situaties bevinden die nadrukkelijk anders zijn dan die van het Duitse fonds. Met andere woorden: zelfs indien de Hoge Raad of het HvJ de deur dichtdoet voor de onderhavige zaken, dient er een regeling te worden getroffen voor situaties waarin het evident is dat de fiscale neutraliteit wordt verstoord. Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht 26 januari

8 mw.mr. H. Dias mw.mr. W.E. Nent * Rechtsbescherming van een werknemer in de loonbelasting; geen goed verhaal! 1. Inleiding Dit artikel gaat over de vraag of werknemers in bezwaar kunnen gaan tegen een inhouding op het loon, een afdracht van loonheffingen of een naheffingsaanslag loonheffingen. Naheffingsaanslagen worden meestal opgelegd aan de werkgever. Heeft de werknemer dan als belanghebbende een eigen bezwaarmogelijkheid? Hof Arnhem-Leeuwarden 1 heeft hier in augustus 2016 een interessante uitspraak over gedaan die wij in dit artikel zullen bespreken. In paragraaf 9 van dit artikel behandelen wij twee praktijkcases. Om deze cases goed te kunnen begrijpen, is een stuk theorie vanuit de loonheffingen en vanuit het formele belastingrecht nodig. We bespreken daarom hierna eerst de volgende onderdelen: - Paragraaf 2: Belastingplicht loonheffingen - Paragraaf 3: Heffing en inning van loonheffingen - Paragraaf 4: Voorheffing of eindheffing? - Paragraaf 5: Wie moet de naheffingsaanslag betalen? - Paragraaf 6: Aan wie kan een naheffingsaanslag worden opgelegd? - Paragraaf 7: Bekendmaking van de naheffingsaanslag - Paragraaf 8: Bezwaar Na het bespreken van de praktijkcases in paragraaf 9 sluiten wij het artikel af met een conclusie (paragraaf 10). 2. Belastingplicht loonheffingen Wie is belastingplichtig voor de loonheffingen? Deze vraag is niet zo eenvoudig te beantwoorden. Dat komt omdat de term loonheffingen vier verschillende heffingen omvat, met elk hun eigen set regels. Voor sommige van deze heffingen is de werknemer belastingplichtig en voor sommige kwalificeert diens werkgever als belastingplichtige. 2 De term loonheffingen omvat de heffing van: - loonbelasting; - premie volksverzekeringen; - premies werknemersverzekeringen; en - de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw). De vier heffingen hebben als gemeenschappelijke deler dat de werkgever verantwoordelijk is voor de afdracht hiervan aan de Belastingdienst. Dit staat echter los van de belastingplicht. 3 Voor de loonbelasting zou (onder meer) de werknemer 4 of diens werkgever belastingplichtig kunnen zijn. 5 Wie van beiden belastingplichtig is voor de loonheffing is voornamelijk afhankelijk van de te belasten looncomponent. Onder normale omstandigheden is een werknemer belastingplichtig voor de loonheffing over het te ontvangen salaris. De werkgever kwalificeert bijvoorbeeld als belastingplichtige voor de loonheffing als de Belastingdienst een naheffingsaanslag oplegt die niet wordt verhaald op de werknemer 6 of als partijen met elkaar afspreken dat de werkgever een specifieke looncomponent aanwijst als eindheffingsbestanddeel (bijvoorbeeld binnen de Werkkostenregeling). 7 Als de Belastingdienst een naheffingsaanslag loonheffingen oplegt, kan deze naheffing deels leiden tot een betalingsverplichting voor de werkgever en deels voor de werknemer. De werkgever kan de heffingen waarvoor hij zelf belastingen/of premieplichtig is niet verhalen op de werknemer Heffing en inning van loonheffingen We weten nu wie belastingplichtig is. Wie moet vervolgens de belasting aan de Belastingdienst betalen en hoe? De werkgever is als inhoudingsplichtige verantwoordelijk voor een tijdige en juiste betaling van de verschuldigde loonhef- * Mw. mr. H. Dias en mw.mr. W.E. Nent zijn werkzaam bij BDO Belastingadviseurs te Rijswijk entilburg. 1 Hof Arnhem-Leeuwarden 2 augustus 2016, nr. 15/01206, NTFR 2016/ Overigens dekt de term belastingplicht de lading niet volledig, omdat een aantal heffingen zien op verschuldigde premies. In dat geval is de term premieplicht meer passend. 3 Omwille van de eenvoud gaan wij in dit artikel alleen nader in op de heffing van loonbelasting en premie volksverzekeringen (loonheffing). Dit zijn de heffingen waarvoor de werknemer als belastingplichtige kan kwalificeren en, daardoor, mogelijk in bezwaar kan tegen een naheffingsaanslag loonheffingen. 4 Een werknemer is degene die in een (fictieve) dienstbetrekking staat ten opzichte van diens opdrachtgever, de werkgever. Het fiscale begrip dienstbetrekking sluit nagenoeg aan bij de definitie van het civiele begrip dienstbetrekking, zoals opgenomen in art. 7:610 e.v. BW. Daarnaast worden in de Wet LB 1964 een aantal arbeidsrelaties specifiek aangewezen als dienstbetrekking. Dit zijn de zogenoemde fictieve dienstbetrekkingen. 5 Art. 1 Wet LB Art. 31, lid 1, onderdeel a, Wet LB Wij gaan hier later in dit artikel nader op in. 7 Art. 31, lid 1, onderdeel f en g, Wet LB Art. 20 Wfsv. Art. 34, lid 2, Wfsv jo. art Uitv.reg. Wfsv vormt hierop een uitzondering januari 2017 Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht

9 ARTIKEL 2017/4 fingen. 9 De werkgever houdt de door de werknemer verschuldigde loonheffing op diens loon in en draagt deze vervolgens af aan de Belastingdienst, samen met de door de werkgever zelf verschuldigde heffingen. Het inhouden van loonheffing houdt in dat de werkgever een deel van het brutosalaris niet uitbetaalt aan de werknemer, met als doel dit achtergehouden bedrag af te dragen aan de Belastingdienst. Er is geen sprake van inhouding als de werkgever niet het doel heeft om het achtergehouden bedrag af te dragen aan de Belastingdienst Voorheffing of eindheffing? In paragraaf 8 werken wij uit dat een werknemer onder voorwaarden in bezwaar kan gaan tegen een naheffingsaanslag loonheffingen. Vooruitlopend op deze paragraaf is van belang om te benoemen dat loonheffingen (deels) kunnen kwalificeren als een definitieve belasting (eindheffing) en/of (deels) als een heffing die nog kan worden verrekend met een andere belasting (voorheffing). Alleen voor zover sprake is van een voorheffing, kan een werknemer in bezwaar tegen de naheffingsaanslag loonheffingen. Voorheffing Voor zover de werknemer belasting-/premieplichtig is, vormt de loonheffing een voorheffing op de inkomstenbelasting. 11 Via de Wet IB 2001 is inkomstenbelasting verschuldigd over het loon, waarbij de al geheven loonheffing als voorheffing kan worden verrekend. 12 of eindheffing De looncomponenten waarvoor de werkgever belasting-/ premieplichtig is, worden ook wel (pseudo)eindheffingsbestanddelen genoemd. 13 Soms is het wettelijke uitgangspunt dat sprake is van eindheffing, maar het kan ook afhankelijk zijn van de keuze die een werkgever maakt. Als sprake is van een eindheffingsbestanddeel, is de loonheffing tevens de eindheffing en kan de loonheffing over de betreffende looncomponent niet worden verrekend met verschuldigde inkomstenbelasting. 14 Een voorbeeld van een eindheffingsbestanddeel, waarbij het wettelijke uitgangspunt is dat de werkgever kwalificeert als belastingplichtige, is de bijtelling van 300 per kalenderjaar voor een bestelauto die doorlopend afwisselend wordt gebruikt door twee of meer werknemers. Een ander voorbeeld vormen de pseudo-eindheffingen, die de werkgever naast de reguliere loonbelasting nog extra verschuldigd is. 15 de aan te wijzen eindheffingsbestanddelen onder de Werkkostenregeling zijn een voorbeeld waarbij de werkgever er zelf voor kiest te kwalificeren als belastingplichtige. 16 Hetzelfde geldt voor een naheffingsaanslag waarbij de werkgever ervoor kiest deze niet te verhalen op de werknemer(s) Wie moet de naheffingsaanslag betalen? Als de verschuldigde loonbelasting en premies niet zijn (ingehouden en) afgedragen, kan de inspecteur aan de werkgever een naheffingsaanslag opleggen voor de ten onrechte niet afgedragen loonheffingen. 18 Deels ziet deze naheffing op een heffing waarvoor de werkgever kwalificeert als belastingplichtige en deels op de werknemer als belastingplichtige. Voor het werkgeversdeel zal de werkgever deze naheffing zelf moeten betalen. Voor het werknemersdeel heeft de werkgever een keuze: wel of niet verhalen op de werknemer. De werkgever zal bij de keuze voor verhalen de terugbetaling vorderen van de werknemer. Mocht de werknemer het hier niet mee eens zijn, dan worden eventuele geschillen hierover beslecht door de civiele rechter. Het kunnen verhalen is immers geen fiscale maar een civiele vraag: wat zijn werkgever en werknemer hierover met elkaar overeengekomen? Bij een succesvol verhaal betaalt de werknemer de door hem verschuldigde loonheffing terug aan de werkgever. In dat geval is echter fiscaal geen sprake van een inhouding. Werkgever kiest voor verhaal: naheffing vormt voorheffing Als de werkgever ervoor kiest om de naheffingsaanslag te verhalen op de werknemer, is geen sprake van een eindheffingsbestanddeel. De werknemer blijft dus de belastingplichtige die de niet afgedragen loonheffing alsnog aan de Belastingdienst moet betalen. Dit wordt ook bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 4 februari In dit geval zal de Belastingdienst de naheffingsaanslag allereerst op grond van het enkelvoudige loonbelastingtarief opleggen (oplopend tot 52%). De werknemer draagt de verschuldigde belasting namelijk alsnog als belastingplichtige, onder dezelfde voorwaarden als ware sprake van een reguliere inhouding en afdracht loonheffingen, aldus de Hoge Raad. De werkgever zal in dit geval zijn uiterste best moeten doen om het bedrag te verhalen. Als dit niet lukt, dan kan de Belastingdienst ervoor kiezen 20 om een extra naheffing op te leggen op grond van het tabeltarief (eindheffing oplopend tot 108,3%). 21 Deze extra heffing vindt plaats omdat de werkgever de door de werknemer verschuldigde loonheffing voor zijn rekening neemt. Deze vergoeding kwalificeert ook als loon waarover loonheffingen verschuldigd zijn (indirect bruteren). De werkgever is, als de Belastingdienst voor eindheffing kiest, belastingplichtig voor deze tweede naheffingsaanslag. 9 Art. 6 jo. art. 27, 27b, 27c en 27d Wet LB Dit is alleen anders als de werknemer er in alle redelijkheid op mocht vertrouwen dat de werkgever het achtergehouden bedrag ook daadwerkelijk zou afdragen. 11 Art. 9.1, lid 3; art. 9.2, lid 1, onderdeel a en lid 6, Wet IB Art e.v. Wet IB Hoofdstuk V, Wet LB Art. 9.2, lid 1, onderdeel a en lid 6, Wet IB 2001 en art Wet IB Even een zijweg: vanuit een werknemersperspectief kan bij een nettoloonafspraak een reguliere brutering (d.i. omrekening naar een brutobedrag) voordeliger zijn dan een eindheffing. Bij een reguliere brutering kunnen aftrekposten worden geëffectueerd via de inkomstenbelasting, tegen een mogelijk hoger tarief. 15 Denk aan een extra heffing als sprake blijkt te zijn van een regeling die kan dienen als financiële overbrugging naar de ingangsdatum van een pensioenregeling. 16 Art. 31, lid 1, onderdeel f en g, Wet LB Art. 31, lid 1, onderdeel a, Wet LB Art. 20 AWR. 19 HR 4 februari 2011, nrs. 09/2399 en 09/02400, NTFR 2011/ Er zijn ook andere opties om de verschuldigde belasting te heffen, waarbij geen sprake is van eindheffing. De Belastingdienst kan bijvoorbeeld ook kiezen voor het opleggen van een naheffingsaanslag aan de werknemer of kiezen voor heffing in de inkomstenbelasting. Zie daarnaast ook de optie bij noot De Belastingdienst kan beslissen om een extra naheffing achterwege te laten als blijkt dat de werkgever zijn uiterste best heeft gedaan om het bedrag te verhalen op de werknemer. Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht 26 januari

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Dividendbelasting; Inkomstenbelasting; Vennootschapsbelasting; EU-recht

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Dividendbelasting; Inkomstenbelasting; Vennootschapsbelasting; EU-recht STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 22561 29 april 2016 Dividendbelasting; Inkomstenbelasting; Vennootschapsbelasting; EU-recht 25 april 2016 nr. DGB 2016/1731M

Nadere informatie

138 De Pensioenwereld in 2014

138 De Pensioenwereld in 2014 17 138 De Pensioenwereld in 2014 Beleggingen 139 EU-claims: geen grijs gedraaide plaat Auteurs: Susan Groot Koerkamp en Erwin Nijkeuter In de meeste Europese landen worden of werden buitenlandse pensioenfondsen

Nadere informatie

Reactie op prejudiciële vraag 16/03955

Reactie op prejudiciële vraag 16/03955 Reactie op prejudiciële vraag 16/03955 Verzoek om teruggaaf dividendbelasting door "Brits open end" niet-belastingplichtig beleggingsfonds; vergelijking met binnenlandse fiscale beleggingsinstelling; noopt

Nadere informatie

Is de ingehouden dividendbelasting verrekenbaar? Inwoner van Nederland

Is de ingehouden dividendbelasting verrekenbaar? Inwoner van Nederland Is de ingehouden dividendbelasting verrekenbaar? Inwoner van Nederland SynVest is als fiscale beleggingsinstelling verplicht om 15% dividendbelasting in te houden op uitgekeerd dividend en dit af te dragen

Nadere informatie

Reactie op prejudiciële vraag 16/03955

Reactie op prejudiciële vraag 16/03955 Reactie op prejudiciële vraag 16/03955 Verzoek om teruggaaf dividendbelasting door "Brits open end" niet-belastingplichtig beleggingsfonds; vergelijking met binnenlandse fiscale beleggingsinstelling; noopt

Nadere informatie

Hypothese. Voorbeeld. 2018/0042 De hoogte van de 30%-vergoeding onder de werkkostenregeling SAMENVATTING

Hypothese. Voorbeeld. 2018/0042 De hoogte van de 30%-vergoeding onder de werkkostenregeling SAMENVATTING Kijk op NLFiscaal voor online versie 2018/0042 De hoogte van de 30%-vergoeding onder de werkkostenregeling SAMENVATTING Met enige regelmaat krijgt Sebastian Spauwen te horen dat iemand een makkelijke vraag

Nadere informatie

Reactie op prejudiciële vraag 16/03954

Reactie op prejudiciële vraag 16/03954 Reactie op prejudiciële vraag 16/03954 Verzoek om teruggaaf dividendbelasting door "Duits" niet-belastingplichtig beleggingsfonds; vergelijking met binnenlandse fiscale beleggingsinstelling; noopt de 'Miljoen-rechtspraak'

Nadere informatie

Reactie op prejudiciële vraag 19/01141

Reactie op prejudiciële vraag 19/01141 Reactie op prejudiciële vraag 19/01141 Dividendbelasting. Aanvullende vragen van Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26 februari 2019, ECLkNLRBZWB: 2019:801. Vervolg op HR 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:342,

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 16/05/2017

Datum van inontvangstneming : 16/05/2017 Datum van inontvangstneming : 16/05/2017 Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer Nr. 16/03955 3 maart 2017 Ingeschreven in het register van het Hof van Justitie onder Ar... 1..06,[. 9& Luxemburg218. 03.

Nadere informatie

Particuliere beleggers in een beleggingsinstelling, een aantal fiscale aspecten

Particuliere beleggers in een beleggingsinstelling, een aantal fiscale aspecten Mr. M.J.P.C. Steinbusch 1 Particuliere beleggers in een beleggingsinstelling, een aantal fiscale aspecten 31 In Nederland worden meer dan 10.000 verschillende beleggingsfondsen en verschillende aandelensoorten

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 08/04/2014

Datum van inontvangstneming : 08/04/2014 Datum van inontvangstneming : 08/04/2014 , C-'1O/-14- Luxembourg Entrée 1 3 JAN. 2014 Hoge Raad der Nederlanden. \)C(=, C-l/o/1 C( Derde Kamer Nr. 12/02502 20 december 2013 Ingeschreven Luxemburg, in het

Nadere informatie

Hoorcollege Directe Belastingen DB II Collegejaar 2014/2015

Hoorcollege Directe Belastingen DB II Collegejaar 2014/2015 Waarom een VBI of een FBI? De VBI en de FBI zijn faciliteiten die collectief belleggen faciliteren. Fiscaal bezien kan je ruwweg - (collectief) beleggen op twee manieren vormgeven. Een belastingplichtige

Nadere informatie

1. Belanghebbende is een in Finland gevestigd ' open-end '-beleggingsfonds.

1. Belanghebbende is een in Finland gevestigd ' open-end '-beleggingsfonds. IZ /o(8 Den Haag, 8 APR 2012 Kenmerk: DGB 2012-1691 P dividendbelasting voor het jaar 2008. Van deze uitspraak is op 9 maart 2012 een afschrift aan de Belastingdienst/1 toegezonden. AAN DE HOGE RAAD DËR

Nadere informatie

Zaak C-446/04. Test Claimants in the FII Group Litigation tegen

Zaak C-446/04. Test Claimants in the FII Group Litigation tegen Zaak C-446/04 Test Claimants in the FII Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue [verzoek van de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division, om een prejudiciële beslissing]

Nadere informatie

Rapport. Datum: 3 mei 2007 Rapportnummer: 2007/084

Rapport. Datum: 3 mei 2007 Rapportnummer: 2007/084 Rapport Datum: 3 mei 2007 Rapportnummer: 2007/084 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de Belastingdienst niet de hem bekende inkomensgegevens over het jaar 2005 heeft gebruikt als basis voor het bepalen

Nadere informatie

Op het bovenstaande geldt een aantal uitzonderingen. Niet verzekerd zijn de volgende categorieën ingezetenen:

Op het bovenstaande geldt een aantal uitzonderingen. Niet verzekerd zijn de volgende categorieën ingezetenen: Basisverzekering ziektekosten Per 1 februari 2013 is de Landsverordening basisverzekering ziektekosten (hierna: BVZ) van kracht geworden. Dit memo behandelt uitsluitend de heffing en inning van de inkomensafhankelijke

Nadere informatie

Fiscale aspecten bij opzetten van een vastgoedfonds Zorginstellingen en vennootschapsbelasting

Fiscale aspecten bij opzetten van een vastgoedfonds Zorginstellingen en vennootschapsbelasting Fiscale aspecten bij opzetten van een vastgoedfonds Zorginstellingen en vennootschapsbelasting Maarten Jan Brouwer Jan Pieter van Eck Disclaimer vooraf: sinds het opstellen van deze presentatie, is het

Nadere informatie

Reactie op prejudiciële vraag 16/03954

Reactie op prejudiciële vraag 16/03954 Reactie op prejudiciële vraag 16/03954 Verzoek om teruggaaf dividendbelasting door "Duits" niet-belastingplichtig beleggingsfonds; vergelijking met binnenlandse fiscale beleggingsinstelling; noopt de 'Miljoen-rechtspraak'

Nadere informatie

TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM

TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM met betrekking tot de Gecombineerde Buitengewone Algemene Vergadering van Aandeelhouders (de"vergadering") van Insinger de Beaufort Umbrella Fund N.V. (de "Vennootschap")

Nadere informatie

Datum 15 december 2017 Betreft Brief naar aanleiding van plenaire behandeling pakket Belastingplan 2018

Datum 15 december 2017 Betreft Brief naar aanleiding van plenaire behandeling pakket Belastingplan 2018 > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag De voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus 20017 2500 EA 's Gravenhage Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

!i2jj -JIJ III. Hoge Raad der Nederlanden Postbus EN DEN HAAG. Amsterdam, 26 september 2016

!i2jj -JIJ III. Hoge Raad der Nederlanden Postbus EN DEN HAAG. Amsterdam, 26 september 2016 !i2jj -JIJ III de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Hoge Raad der Nederlanden Postbus 20303 2500 EN DEN HAAG Amsterdam, 26 september 2016 Betreft: Schriftelijke opmerkingen van de Nederlandse Orde

Nadere informatie

Belangrijk advies A-G bij Europees Hof over dividendbelasting op dividend aan moedervennootschap gevestigd op Curaçao

Belangrijk advies A-G bij Europees Hof over dividendbelasting op dividend aan moedervennootschap gevestigd op Curaçao Belangrijk advies A-G bij Europees Hof over dividendbelasting op dividend aan moedervennootschap gevestigd op Curaçao Recent heeft de advocaat-generaal bij het Europese Hof van Justitie in Luxemburg (HvJ)

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2017 2018 34 785 Wijziging van enkele Belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2018) 34 786 Wijziging van enkele Belastingwetten en enige andere

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341 ECLI:NL:GHDHA:2017:1341 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 10-05-2017 Datum publicatie 17-05-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie BK-16/00396

Nadere informatie

Checklist Deelnemingsvrijstelling

Checklist Deelnemingsvrijstelling Checklist Deelnemingsvrijstelling Wie een (persoonlijke) holding bezit met daarin aandelen in een werkmaatschappij, zal al snel achter het belang van de deelnemingsvrijstelling komen. De deelnemingsvrijstelling

Nadere informatie

Wijzigingen in de loonheffingskorting 2019 voor niet-inwoners van Nederland

Wijzigingen in de loonheffingskorting 2019 voor niet-inwoners van Nederland Vakblad Grensoverschrijdend Werken nr. 20, februari 2019 www.grensoverschrijdendwerken.nl Wijzigingen in de loonheffingskorting 2019 voor niet-inwoners van Nederland Auteur: Nicole M.S.H. Janssen, werkzaam

Nadere informatie

1 Rechtbank Breda, 13 juli 2012

1 Rechtbank Breda, 13 juli 2012 BEDRIJFSOPVOLGINGSFACILITEIT SUCCESSIEWET OOK VOOR PRIVÉVERMOGEN? Op 13 juli 2012 heeft rechtbank Breda uitspraak gedaan in een zaak over de bedrijfsopvolgingsfaciliteit uit de Successiewet 1956 (LJN:

Nadere informatie

Prejudiciële beslissing op vraag van: ECLI:NL:RBZWB:2017:1464

Prejudiciële beslissing op vraag van: ECLI:NL:RBZWB:2017:1464 ECLI:NL:HR:2017:1324 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 14-07-2017 Datum publicatie 14-07-2017 Zaaknummer 17/01256 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:417

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 08/04/2014

Datum van inontvangstneming : 08/04/2014 Datum van inontvangstneming : 08/04/2014 7' Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer Nr. 12/04717 Ingeschreven in het register van het Hof van Justitie onder nr.9..~4.a.b.4. 20 december 2013 Luxemburg, 1

Nadere informatie

Memorandum RECENTE BELASTINGONTWIKKELINGEN MET BETREKKING TOT DE FISCALE EENHEID

Memorandum RECENTE BELASTINGONTWIKKELINGEN MET BETREKKING TOT DE FISCALE EENHEID Memorandum REENTE ELASTINGONTWIKKELINGEN MET ETREKKING TOT DE FISALE EENHEID Op 6 juni 2018 heeft de Staatssecretaris van Financiën het wetsvoorstel Wet spoedreparatie fiscale eenheid gepubliceerd. In

Nadere informatie

Regeling met België inzake ontslaguitkeringen

Regeling met België inzake ontslaguitkeringen Regeling met België inzake ontslaguitkeringen Besluit 22-06-2006 nr CPP2006-1404 Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling. Sector Ontwerp. Aspectgebied Internationaal belastingrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:GHARL:2017:4777 ECLI:NL:GHARL:2017:4777 Instantie Datum uitspraak 07-06-2017 Datum publicatie 16-06-2017 Zaaknummer 16/00619 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Nadere informatie

De fiscale behandeling van portfoliodividenden bij niet-ingezetenen na de arresten Miljoen, X en Société Générale: enkele kanttekeningen

De fiscale behandeling van portfoliodividenden bij niet-ingezetenen na de arresten Miljoen, X en Société Générale: enkele kanttekeningen De fiscale behandeling van portfoliodividenden bij niet-ingezetenen na de arresten Miljoen, X en Société Générale: enkele kanttekeningen Door: mr. P.M.C. Dekkers Post-Master Internationaal & Europees Belastingrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690 ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 26-09-2008 Datum publicatie 16-10-2008 Zaaknummer AWB 08/537 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

Met RJ-Uiting zijn de ontwerp-bepalingen van RJ-Uiting definitief gemaakt, met inachtneming van ontvangen commentaren.

Met RJ-Uiting zijn de ontwerp-bepalingen van RJ-Uiting definitief gemaakt, met inachtneming van ontvangen commentaren. RJ-Uiting 2013-1: Crisisheffing Algemeen Met RJ-Uiting 2013-1 zijn de ontwerp-bepalingen van RJ-Uiting 2012-5 definitief gemaakt, met inachtneming van ontvangen commentaren. De bepalingen van deze RJ-Uiting

Nadere informatie

Inhoudsopgave Introductie De bronnen van het IBR en de samenhang daartussen

Inhoudsopgave Introductie De bronnen van het IBR en de samenhang daartussen Inhoudsopgave 1 Introductie 13 1.1 Wat is internationaal belastingrecht? 13 1.2 De samenstellende onderdelen van het IBR 14 1.3 Nederlands IBR 14 1.4 Opbouw boek 15 Kennisvragen hoofdstuk 1 16 2 De bronnen

Nadere informatie

Besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/6832M, Staatscourant 2010, 20507

Besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/6832M, Staatscourant 2010, 20507 Algemene wet inzake rijksbelastingen. Besluit heffingsrente Directoraat-generaal Belastingdienst, Brieven en beleidsbesluiten Besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/6832M, Staatscourant 2010, 20507

Nadere informatie

Het verrekenen van buitenlandse dividendbelasting

Het verrekenen van buitenlandse dividendbelasting Het verrekenen van buitenlandse dividendbelasting Voor particuliere (box 3) beleggers die in Nederland wonen en die dividend ontvangen uit hun portefeuille van beursgenoteerde binnen- en buitenlandse effecten

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2016:13238

ECLI:NL:RBDHA:2016:13238 ECLI:NL:RBDHA:2016:13238 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 06-10-2016 Datum publicatie 15-11-2016 Zaaknummer AWB - 16 _ 2197 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

Loonheffingen. Verwerking teruggaaf inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en premies werknemersverzekeringen 2007

Loonheffingen. Verwerking teruggaaf inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en premies werknemersverzekeringen 2007 Loonheffingen. Verwerking teruggaaf inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en premies werknemersverzekeringen 2007 1 Loonheffingen. Verwerking teruggaaf inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet

Nadere informatie

88 De Pensioenwereld in 2015

88 De Pensioenwereld in 2015 09 88 De Pensioenwereld in 2015 Fiscaliteiten & grensoverschrijding 89 Kansen voor vermindering btw-druk bij pensioenfondsen Auteurs: Karim Hommen en Gert-Jan van Norden Een recente uitspraak van het Europese

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064 ECLI:NL:GHSHE:2017:1064 Instantie Datum uitspraak 17-03-2017 Datum publicatie 10-05-2017 Zaaknummer 16/00056 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch

Nadere informatie

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Hoge Raad der Nederlanden Postbus 20303 2500 EH DEN HAAG Amsterdam, 27 februari 2019 Betreft: Schriftelijke opmerkingen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs

Nadere informatie

Inhoudsopgave Introductie De bronnen van het IBR en de samenhang daartussen

Inhoudsopgave Introductie De bronnen van het IBR en de samenhang daartussen Inhoudsopgave 1 Introductie 13 1.1 Wat is internationaal belastingrecht? 13 1.2 De samenstellende onderdelen van het IBR 14 1.3 Nederlands IBR 14 1.4 Opbouw boek 15 Kennisvragen hoofdstuk 1 16 2 De bronnen

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:1774. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/04717

ECLI:NL:HR:2013:1774. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/04717 ECLI:NL:HR:2013:1774 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 20-12-2013 Datum publicatie 20-12-2013 Zaaknummer 12/04717 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:CA1565,

Nadere informatie

De werkkostenregeling internationaal belicht.

De werkkostenregeling internationaal belicht. De werkkostenregeling internationaal belicht. Over de werkkostenregeling (hierna: WKR) is al veel geschreven en gesproken. De internationale aspecten van de werkkostenregeling zijn echter onderbelicht

Nadere informatie

ESJ Accountants & Belastingadviseurs

ESJ Accountants & Belastingadviseurs ESJ Accountants & Belastingadviseurs Het beheren van vermogen in Nederland en België Juni 2013 Maurice de Clercq Programma 1. Inleiding 2. Nederland 3. België 4. Synthese Nederland/ België 5. Conclusie

Nadere informatie

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum Instelling De Staatssecretaris van Financiën Onderwerp Nota van Toelichting bij het Besluit tot wijziging van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 in verband met de samenloop met het belastingverdrag

Nadere informatie

TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM. met betrekking tot de vergadering van participanten van Sustainable Values Fund

TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM. met betrekking tot de vergadering van participanten van Sustainable Values Fund TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM met betrekking tot de vergadering van participanten van Sustainable Values Fund te houden op 18 juli 2014, om 11:00 uur Herengracht 537, 1017 BV Amsterdam 2 juli 2014 I

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 505 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2011) Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 26 oktober

Nadere informatie

Kort Nieuws. Met name uit Nederland. Grensoverschrijdende inbreng in een BV: Eeuwigdurend geconserveerd bedrag mag Hoge Raad, 13 december 2013

Kort Nieuws. Met name uit Nederland. Grensoverschrijdende inbreng in een BV: Eeuwigdurend geconserveerd bedrag mag Hoge Raad, 13 december 2013 Kort Nieuws Met name uit Nederland Grensoverschrijdende inbreng in een BV: Eeuwigdurend geconserveerd bedrag mag Hoge Raad, 13 december 2013 De Nederlandse belastingwetgeving geeft de mogelijkheid om een

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2017:2607

ECLI:NL:RBDHA:2017:2607 ECLI:NL:RBDHA:2017:2607 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 16-03-2017 Datum publicatie 01-06-2017 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 16_8226 IBPVV Belastingrecht

Nadere informatie

Zaak C-524/04. Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue

Zaak C-524/04. Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue Zaak C-524/04 Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue [verzoek van de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division, om een prejudiciële beslissing]

Nadere informatie

Prejudiciële beslissing op vraag van: ECLI:NL:RBZWB:2016:4829

Prejudiciële beslissing op vraag van: ECLI:NL:RBZWB:2016:4829 ECLI:NL:HR:2017:342 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 03-03-2017 Datum publicatie 03-03-2017 Zaaknummer 16/03954 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Prejudiciële beslissing

Nadere informatie

Instituut Financieel Management

Instituut Financieel Management FFEBLR0111 IB (niet-winst) Instituut Financieel Management Opdracht 1b (inleveren in week 3) De tekst van artikel 1.2 Wet IB is per 1 januari 2011 ingrijpend gewijzigd. Vanaf 2001 t/m 2010 luidde de tekst

Nadere informatie

Hoofdlijnen van het Nederlands belastingrecht

Hoofdlijnen van het Nederlands belastingrecht Hoofdlijnen van het Nederlands belastingrecht door Mr. P.M. van Schie Prof. dr. CA. de Kam Mr. J. Lamens Mr. drs. F.J.P.M. Haas Twaalfde herziene druk Kluwer Deventer - 2004 INHOUDSOPGAVE Voorwoord bij

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:849. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/04545

ECLI:NL:HR:2017:849. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/04545 ECLI:NL:HR:2017:849 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 12-05-2017 Datum publicatie 12-05-2017 Zaaknummer 15/04545 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:118,

Nadere informatie

Regime fiscale eenheid geraakt door uitspraak Hof van Justitie EU in zaak renteaftrekbeperking

Regime fiscale eenheid geraakt door uitspraak Hof van Justitie EU in zaak renteaftrekbeperking Jasper van Nes Advocaat Belastingadviseur Regime fiscale eenheid geraakt door uitspraak Hof van Justitie EU in zaak renteaftrekbeperking Belastingrecht 23 maart 2018 Rente op een geldlening voor de financiering

Nadere informatie

Fiscale aandachtspunten bij de structurering van Investeringsfondsen

Fiscale aandachtspunten bij de structurering van Investeringsfondsen Fiscale aandachtspunten bij de structurering van Investeringsfondsen 1. Inleiding In dit memorandum gaan wij in op een aantal fiscale aspecten die een rol kunnen spelen bij het opzetten van een (particulier)

Nadere informatie

Inhoud. Lijst van afkortingen 13. Studiewijzer 15. Inleiding belastingrecht 17. Deel 1 Inkomstenbelasting 24

Inhoud. Lijst van afkortingen 13. Studiewijzer 15. Inleiding belastingrecht 17. Deel 1 Inkomstenbelasting 24 Inhoud Lijst van afkortingen 13 Studiewijzer 15 Inleiding belastingrecht 17 Deel 1 Inkomstenbelasting 24 1 Algemene uitgangspunten 26 1.1 Wie moet belasting betalen? (art. 1.1 en 1.2 Wet IB) 26 1.2 Waarover

Nadere informatie

Inhoud Introductie De bronnen van het IBR en de samenhang daartussen

Inhoud Introductie De bronnen van het IBR en de samenhang daartussen Inhoud 1 Introductie 13 1.1 Wat is internationaal belastingrecht? 13 1.2 De samenstellende onderdelen van het IBR 14 1.3 Nederlands IBR 14 1.4 Opbouw boek 14 Kennisvragen hoofdstuk 1 15 2 De bronnen van

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017 Datum van inontvangstneming : 06/03/2017 Vertaling C-45/17-1 Zaak C-45/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 30 januari 2017 Verwijzende rechter: Conseil d État (Frankrijk) Datum

Nadere informatie

TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM. met betrekking tot de vergadering van participanten van Insinger de Beaufort Income Plus Fund

TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM. met betrekking tot de vergadering van participanten van Insinger de Beaufort Income Plus Fund TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM met betrekking tot de vergadering van participanten van Insinger de Beaufort Income Plus Fund te houden op 25 april 2014, om 14:00 uur Herengracht 537, 1017 BV Amsterdam

Nadere informatie

Besluit van PM DATUM [CONCEPT] tot wijziging van enige wetten en uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen

Besluit van PM DATUM [CONCEPT] tot wijziging van enige wetten en uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen Besluit van PM DATUM [CONCEPT] tot wijziging van enige wetten en uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen Artikel XII Het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Dividendbelasting. Vermindering, vrijstelling en teruggaaf van dividendbelasting

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Dividendbelasting. Vermindering, vrijstelling en teruggaaf van dividendbelasting STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 2568 13 februari 2012 Dividendbelasting. Vermindering, vrijstelling en teruggaaf van dividendbelasting 25 januari 2012

Nadere informatie

Vragen en antwoorden over fiscale partnerregeling en heffingskortingen

Vragen en antwoorden over fiscale partnerregeling en heffingskortingen Vragen en antwoorden over fiscale partnerregeling en heffingskortingen Dit document bevat vragen en antwoorden over de fiscale partnerregeling en de heffingskortingen. ib 801-1z*1fd INKOMSTENBELASTING

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZWB:2015:2857

ECLI:NL:RBZWB:2015:2857 ECLI:NL:RBZWB:2015:2857 Instantie Datum uitspraak 08-04-2015 Datum publicatie 13-05-2015 Rechtbank Zeeland-West-Brabant Zaaknummer AWB - 14 _ 6290 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2014:3701

ECLI:NL:GHDHA:2014:3701 ECLI:NL:GHDHA:2014:3701 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 11-11-2014 Datum publicatie 02-12-2014 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie BK-13_1439

Nadere informatie

De wisselwerking tussen naheffen en navorderen omtrent belastingheffing over arbeidsinkomsten. M.M.N. Douven

De wisselwerking tussen naheffen en navorderen omtrent belastingheffing over arbeidsinkomsten. M.M.N. Douven De wisselwerking tussen naheffen en navorderen omtrent belastingheffing over arbeidsinkomsten M.M.N. Douven 1. Inleiding Elk jaar krijgen werknemers een uitnodiging tot het doen van een aangifte inkomstenbelasting.

Nadere informatie

Accountantskantoor de Bot B.V.

Accountantskantoor de Bot B.V. Gebruikelijk loon voor de DGA, hoe te bepalen? Door de jaren heen zijn er diverse uitspraken door rechters geweest inzake de gebruikelijkloonregeling. Mede door aanpassingen en besluiten van de wetgever

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049 ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049 Instantie Datum uitspraak 28-05-2009 Datum publicatie 22-06-2009 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 07-4976 AOW Bestuursrecht

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2017 2018 34 323 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met enkele aanpassingen inzake de fiscale eenheid

Nadere informatie

SPIE WERKNEMERS AANDELEN AANBOD 2015 LOKALE BIJLAGE VOOR NEDERLAND. Nederlandse informatie over het aanbod

SPIE WERKNEMERS AANDELEN AANBOD 2015 LOKALE BIJLAGE VOOR NEDERLAND. Nederlandse informatie over het aanbod SPIE WERKNEMERS AANDELEN AANBOD 2015 LOKALE BIJLAGE VOOR NEDERLAND U bent uitgenodigd om te investeren in aandelen SPIE in het kader van het SPIE Groep werknemers aandelen aanbod SHARE FOR YOU 2015. Hieronder

Nadere informatie

Uitwerking examentraining BKL Loonheffingen 2016/2017

Uitwerking examentraining BKL Loonheffingen 2016/2017 Examenopgave 1 1. De heer Van der Ham is dga. Een dga is in het algemeen niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Daarom hoeven voor hem geen premies werknemersverzekeringen te worden afgedragen.

Nadere informatie

DATUM: 30 april 2014 KENMERK: D/14/8367/WW. ONDERW ERP: Btw over uitbestede diensten/atp-zaak

DATUM: 30 april 2014 KENMERK: D/14/8367/WW. ONDERW ERP: Btw over uitbestede diensten/atp-zaak DATUM: 30 april 2014 KENMERK: D/14/8367/WW ONDERW ERP: Btw over uitbestede diensten/atp-zaak Momenteel doen diverse verhalen de ronde over de mogelijke impact van de ATP-zaak voor de pensioenfondsen. Hieronder

Nadere informatie

17-4-2014. Onderwerpen: Wet op de inkomstenbelasting 2001

17-4-2014. Onderwerpen: Wet op de inkomstenbelasting 2001 Onderwerpen: Korte uitleg heffingssysteem inkomstenbelasting Korte uitleg heffingssysteem vennootschapsbelasting Vrijstellingen en heffingskortingen Aflossen eigenwoningschuld Familielening eigen woning

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 21/11/2016

Datum van inontvangstneming : 21/11/2016 Datum van inontvangstneming : 21/11/2016 Samenvatting C-480/16 Zaak C-480/16 Samenvatting van het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 98, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering

Nadere informatie

Uitzondering op 90%-eis voor kwalificerend buitenland

Uitzondering op 90%-eis voor kwalificerend buitenland Uitzondering op 90%-eis voor kwalificerend buitenland belastingplichtige Kabinet zegde toe uitwerking te geven aan een uitzonderingsbepaling (art. 7.8 WetIB 2001) op het 90% inkomenscriterium voor kwalificerende

Nadere informatie

In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:1717, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen

In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:1717, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen ECLI:NL:HR:2015:472 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 27-02-2015 Datum publicatie 27-02-2015 Zaaknummer 14/03069 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie In cassatie op :

Nadere informatie

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: R.T. Wiegerink Belastingblad (BB), maart, Nr. 6, BB 2019/112 16 januari 2019 Gerechtshof Den Haag Belanghebbende heeft onderzoek ter zitting van de rechtbank

Nadere informatie

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN Afdeling belastingrecht Locatie Arnhem nummer 13/01077 uitspraakdatum: 20 mei 2014 Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van drs.

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2001:AB0583 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00157

ECLI:NL:GHAMS:2001:AB0583 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00157 ECLI:NL:GHAMS:2001:AB0583 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 28-02-2001 Datum publicatie 04-07-2001 Zaaknummer 00157 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

ESJ Accountants & Belastingadviseurs

ESJ Accountants & Belastingadviseurs ESJ Accountants & Belastingadviseurs De eigen bijdrage in de AWBZ: Vermogensbescherming zonder te schenken Maurice De Clercq & Harjit Singh Juni 2013 Programma Inleiding Belastingdruk bij eigen bijdrage

Nadere informatie

Inhoud. Inleiding belastingrecht 19. Deel 1 Inkomstenbelasting 26. Lijst van afkortingen 15. Studiewijzer 17

Inhoud. Inleiding belastingrecht 19. Deel 1 Inkomstenbelasting 26. Lijst van afkortingen 15. Studiewijzer 17 Inhoud Lijst van afkortingen 15 Studiewijzer 17 Inleiding belastingrecht 19 Deel 1 Inkomstenbelasting 26 1 Algemene uitgangspunten 29 1.1 Wie moet belasting betalen? (art. 1.1 en 1.2 Wet IB) 29 1.2 Waarover

Nadere informatie

Wet DBA en grensoverschrijdende arbeid

Wet DBA en grensoverschrijdende arbeid Wet DBA en grensoverschrijdende arbeid Sprekers Peter Hoogstraten - Van VAR naar Wet DBA Landelijk vaktechnisch coördinator loonheffingen Anela Kovacevic - Internationale afspraken/ Voorlichter Team GWO

Nadere informatie

Uit de verstrekte gegevens blijkt dat de compensatieregelingen leiden tot de volgende tegemoetkomingen:

Uit de verstrekte gegevens blijkt dat de compensatieregelingen leiden tot de volgende tegemoetkomingen: Directoraat-Generaal Belastingdienst/ Brieven en beleidsbesluiten Besluit van 22 januari 2010, nr. DGB 2010/415 M, Staatscourant 2010, 1372 De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Nadere informatie

Reactie op prejudiciële vraag 17/01256

Reactie op prejudiciële vraag 17/01256 Reactie op prejudiciële vraag 17/01256 Conserverende aanslag ter zake van pensioen- en lijfrechten: strijd met verdragstrouw? Berichtgegevens Tijdstip ontvangst : 12-05-2017 12:28 Afzender : J.J.T. Beerepoot

Nadere informatie

1 Maatregelen in het wetsvoorstel Belastingplan 2017

1 Maatregelen in het wetsvoorstel Belastingplan 2017 Inleiding Op Prinsjesdag is aan de Tweede Kamer het pakket Belastingplan 2017 aangeboden. Het pakket Belastingplan 2017 bestaat uit zes wetsvoorstellen. Onder andere in het wetsvoorstel Belastingplan 2017

Nadere informatie

Reactie op prejudiciële vraag 19/00104

Reactie op prejudiciële vraag 19/00104 Reactie op prejudiciële vraag 19/00104 Weigering afdrachtvermindering van art. 11a Wet DB 1965 aan in het buitenland gevestigde beleggingsfondsen in strijd met vrij verkeer van kapitaal? Standstill-bepaling?

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZWB:2017:1974

ECLI:NL:RBZWB:2017:1974 ECLI:NL:RBZWB:2017:1974 Instantie Datum uitspraak 30-03-2017 Datum publicatie 02-05-2017 Rechtbank Zeeland-West-Brabant Zaaknummer AWB - 14 _ 7470 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA s-gravenhage

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA s-gravenhage > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA s-gravenhage Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2010:BM1206

ECLI:NL:HR:2010:BM1206 ECLI:NL:HR:2010:BM1206 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 24-09-2010 Datum publicatie 24-09-2010 Zaaknummer 08/03539 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM1206

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:GHARL:2017:5327 ECLI:NL:GHARL:2017:5327 Instantie Datum uitspraak 27-06-2017 Datum publicatie 28-07-2017 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Zaaknummer 16/00521 en 16/00522 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken

Nadere informatie

Het hoe en waarom van de belastingheffing

Het hoe en waarom van de belastingheffing Hoofdstuk 1 Het hoe en waarom van de belastingheffing 1.1 Onderscheid in belastingen De sociale, economische maar ook de juridische gevolgen van de belastingheffing verschillen naar gelang het type belasting.

Nadere informatie

Algemene wet inzake rijksbelastingen

Algemene wet inzake rijksbelastingen 2 hoofdstuk Algemene wet inzake rijksbelastingen Oefenopgaven Opgave 2.1 a. De feitelijke omstandigheden zijn van belang (art. 4 AWR). Het belangrijkste criterium is waar het gezin verblijft en waar het

Nadere informatie

ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9044

ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9044 ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9044 Instantie Rechtbank Haarlem Datum uitspraak 25-07-2008 Datum publicatie 05-08-2008 Zaaknummer 07/6768 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 30 330 Wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 en van enige andere wetten (Wet aanvullend overgangsrecht fiscale behandeling pensioen) Nr.

Nadere informatie

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 * WELTHGROVE BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 * In zaak C-102/00, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Hoge Raad der Nederlanden, in het aldaar aanhangige

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016 Datum van inontvangstneming : 02/02/2016 Vertaling C-690/15-1 Zaak C-690/15 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 21 december 2015 Verwijzende rechter: Cour administrative d appel

Nadere informatie