Statencommissie Economie, Landbouw en Europa d.d. 15 mei 2006

Transcriptie

1 Statencommissie Economie, Landbouw en Europa d.d. 15 mei Aanwezig: de leden J.N.J.J. Beemsterboer (voorzitter) PvdA: W.H.F. van der Paard, H.W.J. Peperkamp, W. van Oudheusden VVD: mw. E.A. Veenis-Kaak, A.F. Kraak, F.H.J. Koster CDA: C. Broekhoven, C.P.J. van Diest, J. Kramer D66: L.M. Cornelissen, F. Klut GL: J. Kastje SP: A.A. de Vries ONH/VSP: P. Bruystens Fractie Prins: P.A. Prins Afwezig: PvdA: G. de Vries D66: mw. J. Geldhof GL: Mw. I. Tjon-Fo SP: mw. C. Jankie CU-SGP: J. Bezemer LPF: G.C. Talens Mede aanwezig: Mw. R. Kruisinga (gedeputeerde), lid GS P.J.M. Poelmann (gedeputeerde), lid GS A.M.C.A. Hooijmaijers (gedeputeerde), lid GS M. Horjus (commissiegriffier) Verslag: mw. J. Anholt (Vi.a.Vi, Amsterdam) AGENDA 1. Opening en mededelingen voorzitter 2. Vaststellen van de agenda 3. Vaststellen verslag 3 april 2006, de toezeggingenlijst en de lange termijnagenda 4. Rondvraag B-agenda 5. Bloemendalerpolder: toepassing anticiperend grondbeleid 6. Grondbank Laag-Holland A-agenda 7. Jaarstukken Provincie Noord-Holland 8. De voorjaarsnota De kaderbrief 2007 C-agenda 10. Overzicht ingekomen stukken 11. Sluiting 1. Opening en mededelingen voorzitter De voorzitter opent om uur de vergadering. Bericht van verhindering is ontvangen van mevrouw Tjon-Fo (GL) en de heer Bezemer (CU-SGP). De heer Schipper (ged.) is wegens ziekte eveneens afwezig. Zijn portefeuille is verdeeld over een aantal gedeputeerden. Deze verdeling wordt op schrift aan de commissieleden ter beschikking gesteld. Op 12 juni a.s. vindt, voorafgaande aan de commissievergadering, op uitnodiging van IJmond Veelzijdig, een werkbezoek plaats aan IJmond. In verband met een werkbezoek uit Suriname, heeft gedeputeerde Schipper verzocht de vergadering een half uur eerder te beginnen. Hierdoor zal het werkbezoek om uur starten. De heer Kastje (GL) vraagt naar aanleiding hiervan of in het vervolg ook naar zijn huismail kan worden gestuurd. Vervolgens vraagt hij wat de meerwaarde is van dit werkbezoek. De voorzitter zegt toe dat betreffende uitnodiging gaande de vergadering aan de heer Kastje zal worden verstrekt. Op vrijdag 30 juni a.s. vindt een werkbezoek plaats in het kader van duurzame energie en de economische aspecten daarvan. Hierbij zijn tevens leden van de Vaste Kamercommissie van de Tweede Kamer uitgenodigd. Vanuit de commissie ELE zullen vooralsnog de volgende leden bij dit werkbezoek aanwezig zijn: de heren Klut (D66), Van Diest (CDA), Van der Paard (PvdA), Bruystens 1

2 (ONH/VSP) en Broekhoven (CDA). De heren De Vries (SP) en Kraak (VVD) zullen in verband met andere verplichting het werkbezoek niet bijwonen. De woordvoerders Europa hebben een brief van mevrouw Kruisinga (ged.) ontvangen inzake de structuurfondsen P4/G4. Betreffende brief wordt eveneens uitgedeeld aan de overige commissieleden. De heer Van der Paard (PvdA) wijst op de in de brief aanwezige paradox. In de brief wordt gepleit voor steun voor de sterke regio s, terwijl in Noord-Holland juist steeds de behoefte is uitgesproken de zwakkere regio s binnen de provincie te steunen. Hij vindt de brief uitermate zwak en vraagt zich af of de P4/G4 hiermee hun positie inmiddels hebben bepaald. De heer Bruystens (ONH/VSP) meent dat er wel degelijk sprake is van een brief met inhoud, maar er wordt uitgegaan van verouderde principes. Hij ondersteunt de heer Van der Paard aangaande steun voor de zwakke regio s in de kop van Noord-Holland. De heer Kraak (VVD) is van mening dat de inhoud van de brief erg afgezwakt is in vergelijking tot hetgeen binnen de commissie is besproken. Aangegeven wordt dat men zich erin kan vinden dat een deel van het geld naar het Noorden gaat, mits de pijn die hierdoor ontstaat voor de overige provincies gelijkmatig wordt verdeeld. In het kader van de nieuwe structuurfondsen heeft de commissie echter als uitgangspunt gesteld dat, gezien de urgentie, de 330 miljoen euro in het Westelijk deel van Nederland terecht dient te komen. De heer Broekhoven (CDA) stelt dat de nadruk met name dient te worden gelegd op de in de brief genoemde afdrachtkorting van 1 miljard euro. Daarmee kunnen belangrijke zaken worden gediend. De heer Kastje (GL) spreekt de veronderstelling uit dat de inhoud van de brief geen wijziging betekent van de politieke strekking van hetgeen binnen ELE is besproken. De voorzitter sluit het punt af door te stellen dat het hier gaat om reacties op een mededeling en wil het hierbij laten. 2. Vaststellen van de agenda Aan de A-agenda wordt de nota grondbeleid Gegronde Ontwikkeling van de provincie Noord-Holland toegevoegd als punt 9b. Dit agendapunt wordt in de uitloopvergadering van 22 mei 2006 besproken. Op verzoek van gedeputeerde Poelmann is de volgorde van de agenda gewijzigd. De B-agenda wordt voorafgaand aan de A-agenda behandeld. Agendapunt 5 wordt in beslotenheid behandeld. De agenda wordt als zodanig vastgesteld. 3. Vaststellen verslag 3 april 2006, de toezeggingenlijst en de lange termijnagenda Verslag d.d.3 april 2006 Het verslag wordt zonder op-/aanmerkingen vastgesteld. Toezeggingenlijst Er worden geen op-/aanmerkingen over de toezeggingenlijst gemaakt. Lange termijnagenda De heer Broekhoven (CDA) vraagt wanneer het ruimtelijke detailhandelstructuurbeleid in de commissie ELE besproken zal worden, zoals indertijd door gedeputeerde Schipper is toegezegd. Mevrouw Kruisinga (ged.) zegt toe dit te zullen nagaan. Er worden geen verdere op-/aanmerkingen over de lange termijnagenda gemaakt. 4. Rondvraag De heer Bruystens (ONH/VSP) stelt voor een werkbezoek aan Den Helder te organiseren teneinde ter plekke kennis te nemen van de toekomstvisie van de haven van Den Helder en de uitbreiding naar Anna-Paulowna. Nu doet zich de mogelijkheid voor om met de gelden die beschikbaar komen vanuit het Waddenfonds havengeboden projecten versneld naar voren te halen en te laten uitvoeren. Wellicht kan dit bezoek georganiseerd worden in combinatie met een reguliere commissievergadering. Vervolgens meldt de heer Bruystens dat hij geheime post heeft ontvangen in een open envelop. De voorzitter zegt dat de griffie de opmerking over de open envelop zal meenemen. Vervolgens vraagt hij hoe de commissieleden staan tegenover een werkbezoek aan Den Helder in combinatie met een vergadering. 2

3 De heer Cornelissen (D66) is, mede gezien het feit dat dit aansluit bij de door PS opgestelde nota inzake de waterwegen en de positie van Den Helder, voorstander van een werkbezoek en steunt derhalve dit voorstel. De heer De Vries (SP) steunt het voorstel en vraagt of het, gezien de mogelijke herindeling van de haven, relevant is om hierbij mensen van de commissie ROV uit te nodigen. Hij ziet echter geen nut of noodzaak in het koppelen van een werkbezoek aan een commissievergadering. De voorzitter licht toe dat dit een kwestie is van efficiency. De heer De Vries (SP) wijst, gezien het feit dat de commissievergaderingen openbaar zijn, op het belang dat het publiek over de gewijzigde locatie geïnformeerd wordt en dat er ruimte voor publiek beschikbaar is. De voorzitter zegt toe hiermee rekening te zullen houden. De heer Van der Paard (PvdA) is groot voorstander van een dergelijk werkbezoek, dat mogelijkheden biedt om de situatie goed in kaart te brengen. Ook steunt hij het vergaderen op locatie. De heer Van Diest (CDA) steunt het voorstel. De voorzitter stelt voor het bezoek op 4 september a.s. te plannen. De commissieleden gaan hiermee akkoord. B-agenda 5. Bloemendalerpolder: toepassing anticiperend grondbeleid Dit stuk is in de commissie in beslotenheid behandeld. Het verslag van dit agendapunt is door de leden van de commissie in te zien bij de commissiegriffier voor aanvang van de vergadering van 12 juni a.s. 6. Grondbank Laag-Holland Eerste termijn De heer Prins (Fractie Prins) gaat akkoord met het stuk. De heer De Vries (SP) meldt dat de SP zich niet zal verzetten tegen het voorgestelde. De heer Van der Paard (PvdA) geeft aan positief te staan tegen hetgeen is verwoord in het stuk, maar wijst op het feit dat er zaken door elkaar lopen, zoals de beheerbank en de verkaveling. Hij vraagt in hoeverre de twee banken concurrent van elkaar zullen zij en hoe dit is uit te sluiten. Daarnaast vraagt hij wat de marges zijn bij het beheer en het uitgeven van grond. Wat mag een pachter wel of niet in het kader van de regelgeving, bijvoorbeeld met betrekking tot de bescherming van weidevogels. Tot slot vindt de heer Van der Paard de weergegeven pachtopbrengsten nogal minimaal. De heer Van Diest (CDA) meent dat er een goed stuk ligt, waarin vele zaken redelijk tot goed zijn uitgewerkt. Ten aanzien van de uitwerking naar voorwaarden, pachtprijs en wie komt wel of niet in aanmerking, stelt de heer Van Diest dat gaande het proces afspraken zijn gemaakt, onder andere met het gebied. Hij heeft hierbij de indruk dat niet alles één op één verwerkt is. Hij stelt dan ook voor om met vertegenwoordigers van de agrarische sector het gesprek opnieuw te openen, teneinde te bezien of een en ander is toegesneden op de praktijk. Namens het CDA geeft hij nadrukkelijk mee dat de voorwaarden acceptabel dienen te zijn, om niet het risico te lopen dat gronden worden aangekocht die vervolgens niet verpacht kunnen worden omdat de agrarische sector van mening is dat er onacceptabele voorwaarden worden gesteld. De heer Kraak (VVD) zegt reeds in de vorige bespreking over dit onderwerp een duidelijk verschil te hebben gemaakt tussen de ruilgrondbank en de beheergrondbank. De VVD is van mening dat beide vormen volgtijdelijk bekeken moeten worden. De ruilgrondbank zal waarschijnlijk praktischer en met meer ervaring in de omgeving leven dan de beheergrondbank, waarbij de kans bestaat dat grond wordt aangekocht die later niet meer kan worden verpacht. Het onderhavige stuk levert hierin geen nadere verduidelijking of onderbouwing. Er wordt een bedrag van 1,25 miljoen euro genoemd ten behoeve van de anticiperende grondaankopen in 2006, hetgeen niet via een revolving fund zal terugvloeien. De heer Kraak begrijpt dat het verschil tussen pacht en rente door de Provincie worden bijgelegd. Hij vraagt derhalve hoe de 1,25 miljoen euro wel via het revolving fund zou kunnen terugvloeien. Voorts wordt PS verzocht voor de begroting van 2007 financiering beschikbaar te stellen voor een periode van 10 jaar. De heer Kraak wijst op het feit dat in PS slechts begrotingen worden vastgesteld voor een looptijd van één jaar. Daarbij kunnen intenties worden afgesproken, maar niets worden vastgelegd en wordt middels terugkoppeling de stand van zaken bekeken. De heer Kraak geeft aan dat de tijdens de vorige bespreking uitgesproken twijfels alleen maar zijn versterkt. 3

4 Hij is van mening dat eerst geconstateerd dient te worden dat de ruilgrondbank goed loopt, voordat, over een periode van een aantal jaren, nagedacht kan worden over een beheergrondbank. De heer Cornelissen (D66) vindt het een goede zaak dat er schot in het geheel komt. Hij vraagt naar aanleiding van het Financieringsconcept Grondbank Laag Holland of uitleg kan worden verschaft over het gestelde onder financiële risico s (pag. 2), dat wanneer de grondprijs met 25% daalt, het vermogen van de grondbank met 90% daalt, van 1 miljoen euro naar euro. In hetzelfde stuk wordt zowel van 4% rente als van 5% rente voor het 85% aandeel in de gronden gesproken. Hij vraagt welk rentepercentage voor de komende periode van 12 jaar zal worden vastgelegd. Voorts acht de heer Cornelissen, evenals de heer Van der Paard, de pachtopbrengst buitengewoon laag. De rekensom die hiervoor wordt gehanteerd is echter uitermate ingewikkeld, waarmee het lastig is te beoordelen of de cijfers kloppen. Vervolgens vraagt de heer Cornelissen waarom bij pacht een termijn van 11 maanden en 11 dagen wordt gehanteerd. Tot slot zet hij vraagtekens bij het feit dat een en ander reeds eind 2006 geëvalueerd zal worden. In het algemeen is D66 het eens met de voorgenomen inzet van de Provincie. Het feit dat de marktconformiteit als uitgangspunt wordt genomen is een goede zaak en een belangrijk aspect om niet in conflict te komen met Europa dan wel staatssteun. De heer Kastje (GL) ziet het tekort aan beheergeld in het gebied als kern van het probleem. GL staat in principe positief tegenover het toepassen van beide vormen van banken. Interessant is te volgen of daarmee het kernprobleem in het gebied daadwerkelijk wordt ondervangen. Hij vraagt waarom de Wijdewormer niet bij het werkgebied is betrokken, dit gezien de discussies omtrent bedrijventerreinen in deze regio. Vervolgens vraagt hij waarom de bijdrage uit het anticiperend budget niet uit de saldireserve wordt gefinancierd. In de vorige bespreking heeft de gedeputeerde toegezegd dat dit via de begroting zou worden teruggestort, maar dit wordt in de stukken niet bevestigd. Ten aanzien van de voorwaarden die gesteld worden aan de pachters, stelt de heer Kastje dat dit een goede zaak is om het beheer van bepaalde natuurdoelen van het gebied veilig stellen. Tot slot vraagt hij waarom uitgegaan wordt van contracten van 12 jaar. Vanuit een duurzaam natuurbeheer lijkt een periode van 30 jaar raadzamer. De heer Bruystens (ONH/VSP) stelt geen moeite te hebben met de invulling van zowel de ruilgrondbank als de beheergrondbank. Wel spreekt hij zijn verbazing uit over het feit dat de evaluatie van het geheel reeds eind 2006 plaatsvindt. Reactie van de gedeputeerde De heer Poelmann (ged.) verwijst met betrekking tot de gestelde voorwaarden naar het stuk Grondrouting Beheergrondbank Laag Holland, pagina 5. Daar worden vervolgens ook de beperkingen voor de pachters aangegeven, maar er zal tevens sprake zijn van maatwerk. De begrenzingen in het gebied wijzen niet op toekomstige bedrijventerreinen, daartoe dienen immers de streekplannen. Het plangebied omhelst de veenweiden en één polder, namelijk de Beemster, omdat deze polder werelderfgoed is en daarmee bijzondere beperkingen heeft. De overige polders doen niet mee, omdat daar geen veenweiden zijn. Met betrekking tot de als minimaal bestempelde pachtopbrengsten, stelt de heer Poelmann, dat het hier gaat om een waardering. De kwaliteit van het landschap moet behouden blijven. Er wordt gewerkt vanuit ervaringsgegevens, waaruit blijkt dat het uitoefenen van veehouderij in deze gebieden moeilijk is, maar dat agrarische activiteiten van belang zijn teneinde het landschap te bewaren. De heer Van der Paard (PvdA) vraagt zich af hoe in deze de samenwerking is tussen ruilbank en beheerbank zal verlopen wanneer zij gelijktijdig functioneren. De heer Poelmann (ged.) antwoordt hierop dat gewerkt wordt met de DLG en daarnaast met twee verschillende opdrachten: de ruilgrondbank en de beheergrondbank. Ook de Stivas beweegt zich op dit gebied, maar deze koopt geen grond in. Ten aanzien van de opmerking van de heer Van Diest over hoe een en ander wordt ervaren in de praktijk, stelt de gedeputeerde dat hierover frequent contact wordt onderhouden met LTO. Hij zal de gedane suggestie uiteraard ter harte nemen en de vinger aan de pols houden. Op de vraag van de heer Kraak over hoe de 1,25 miljoen terugkomt wanneer er geen sprake is van een revolving fund, zegt de heer Poelmann dat tijdens de vaststelling van de begroting in GS, in 2005, binnen de toen geldende marges besloten is het onderwerp grondbank niet op te nemen, omdat een en ander te onzeker was. Hieraan is indertijd verbonden dat wanneer de grondbank van start zou gaan, gebruik zou moeten kunnen worden gemaakt van het anticiperend grondbeleid met dien verstande dat het hiertoe gereserveerde bedrag in de toekomst wordt meegenomen in de begroting van PS. In de bijlage bij de Kaderbrief is een voorstel gedaan voor de verdeling van de middelen in het kader van het Investeringsbudget Landelijk Gebied, zijnde een bedrag van 6 miljoen euro in zeven 4

5 jaar voor de grondbank. Het bedrag van 1,25 miljoen zal binnen de 6 miljoen euro moeten worden opgenomen. Zodoende is er voor wat betreft het anticiperend grondbeleid wel sprake van revolving. Voor wat betreft het vastleggen voor een langere periode stelt de heer Poelmann dat de Provincie zich op veel gebieden langjarig vastgelegd en is de vrije beslisbaarheid over de middelen beperkt. De heer Kraak (VVD) merkt op de uitleg van de gedeputeerde niet te begrijpen. Volgens hem zit de Provincie gedurende de looptijd van de diverse langjarige verplichtingen niet vast aan de financiering daarvan. Het gaat nu om het financieren van de exploitatiekosten van een beheergrondbank, waarbij een periode van tien jaar financiering niet kan worden gegarandeerd, hetgeen ook niet gebruikelijk is. De heer Poelmann (ged.) verduidelijkt dat de 2 miljoen euro (1,25 miljoen en euro) het aantal aan te kopen hectaren afdekt voor een periode van 12 jaar. Indien GS meer wenst aan te kopen, dient dit aan PS te worden voorgelegd. Indien PS in een volgende periode een ander beleid wenst, kan een en ander worden geliquideerd. De heer Kraak (VVD) zegt hiermee te begrijpen dat er bij de begroting voor 2007 een bestemmingsreserve wordt gevraagd van 2 miljoen euro, waarmee in de loop der tijd gronden zullen worden aangekocht. In het stuk staat echter dat er voor een periode van 10 jaar financiering ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van de beheergrondbank, waarmee in feite een beheersfonds wordt ingesteld. De heer Poelmann (ged.) geeft toe dat een en ander in het stuk niet duidelijk geformuleerd is. In antwoordt op de vraag van de heer Kastje stelt de gedeputeerde te hopen dat op deze wijze inderdaad het kernprobleem wordt aangepakt. De nu opgezette pilot zal hierin duidelijkheid moeten verschaffen. De genoemde evaluatie in 2006 geeft aan dat de start van het project lang op zich heeft laten wachten en de datum hierop niet is aangepast. Desalniettemin zal GS de commissie op dat moment informeren over hoe een en ander verloopt, mede in het kader van de discussie omtrent de begroting voor De heer Van der Eerden (ambtenaar) licht ten aanzien van de rentepercentages toe dat is uitgegaan van 4% rente, gezien het feit dat dit ongeveer de huidige rentestand is. De 5% wordt genoemd in het kader van langjarige perioden, waarbij is uitgegaan van een te verwachten gemiddelde van 5%. De pachtperiode van 11 jaar en 11 maanden is de maximaal mogelijke pachtperiode. Ten aanzien van de financiële risico s genoemd in het Financieringsconcept, de 1 miljoen versus de euro, leg hij uit dat bij de berekening van de investering in de gronden en de liquidering van de grondbank, sprake zal zijn van een overschot van 1 miljoen euro, uitgaande van de huidige grondprijs van euro en 4% rente. Mocht de grondprijs sterk dalen op het moment dat de grondbank wordt geliquideerd dan blijft euro over. De heer Poelmann (ged.) zegt toe dat deze financiële informatie op papier aan de commissie zal worden verstrekt. Tweede termijn De heer Prins (Fractie Prins) adviseert positief. De heer De Vries (SP) geeft opnieuw aan dat de SP zich niet tegen het plan zal verzetten. De heer Van der Paard (PvdA) is van mening dat de werking van beide grondbanken elkaar zullen beïnvloeden. De uitwerking hiervan kan hij niet overzien. Een zeker evenwicht zal nodig zijn om te voorkomen dat de één de ander overbodig maakt. Beide banken mogen elkaar niet beconcurreren. De PvdA staat positief tegenover de voorgestelde aanpak teneinde de functies in het betreffende gebied te behouden. De heer Van Diest (CDA) meent duidelijk te zijn geweest in eerste termijn. Naar aanleiding van eerder gemaakte opmerkingen door de heer Kraak vraagt hij met betrekking tot pagina 2 van de voordracht, waar gesteld wordt dat de ruilgrondbank wordt ingezet in een overeenkomst met DLG en de exacte spelregels op korte termijn zullen worden ingevuld, of dit betekent dat de ruilgrondbank in feite al is opgetuigd. De heer Kraak (VVD) stelt dat voor de VVD een goed beheer van landbouwgronden en veenweidegebieden voorop staat. Van belang daarbij is de wijze waarop dat op zo kort mogelijke termijn kan worden bereikt. Ruilverkaveling om te komen tot een goede kavel is voor de meeste landbouwers van groot belang om hun bedrijf op een efficiënte manier te kunnen voortzetten. Zodoende steunt de VVD de ruilgrondbank, te meer daar dit met name een vorm van bemiddeling is. De voorwaarden die gesteld zijn aan de beheergrondbank, zoals de financiering, maakt het voor de VVD noodzakelijk om een vergelijking tussen beide banken te kunnen maken. Hierbij spelen met name de risico s waarmee de beheergrondbank te maken krijgt indien er sprake is van een negatieve ontwikkeling in de prijzen binnen de agrarische sector, een rol, in welk geval de Provincie de verliezen zal moeten dragen. De VVD geeft dan ook de voorkeur aan het opdoen van ervaring met de 5

6 ruilgrondbank. Indien blijkt dat dit goed werkt en ten goede komt aan een goed beheer van de veenweidegronden, kan worden gekeken of het risico dat gelopen wordt bij een beheergrondbank genomen kan worden. Overigens heeft hij in de Voorjaarsnota gezien dat er in februari reeds door GS een beheergrondbank is opgericht. De heer Cornelissen (D66) geeft aan dat D66 voorstander is van het plan. De argumentatie van de heer Kraak geeft hem aanleiding om juist voor de voordracht te zijn zoals deze er ligt. Natuurlijk is een ruilgrondbank nuttig en wenselijk, maar het is juist de beheergrondbank die de mogelijkheid biedt om stappen voorwaarts te maken teneinde het gebied te kunnen beheren. Hij is in het geheel niet bang dat beide banken elkaar in de weg zullen lopen. Hij vindt het juist een ijzersterke combinatie om de zaken naast elkaar en op elkaar afgestemd te laten functioneren. Natuurlijk zijn er risico s verbonden aan de beheergrondbank, maar de heer Cornelissen is van mening dat het voor de Provincie mogelijk moet zijn om ondernemend te opereren. D66 gaat dan ook volmondig met het voorstel mee. Hij is benieuwd naar de rapportage die eind 2006 zal plaatsvinden. De heer Kastje (GL) brengt naar voren dat voor GL verbetering van de exploitatie van het gebied voorop staat, hetgeen wordt gezien als de kern van het voorstel. Derhalve is GL voorstander van de voorgestelde aanpak en met name van de beheergrondbank. Hij geeft vervolgens aan het antwoord van de gedeputeerde over waarom de Wijdewormer uit het voorstel is gehouden niet te begrijpen. De heer Poelmann (ged.) antwoordt dat het veen uit de Wijdewormer sedert lange tijd is verdwenen. In de Noord-Hollandse polders is vrijwel geen veen meer te vinden. De Beemster is betrokken omdat het daarbij gaat om werelderfgoed. De heer Bruystens (ONH/VSP) gaat akkoord met het plan. Reactie van de gedeputeerde De heer Poelmann (ged.) stelt dat het concurreren tussen de ruilgrondbank en de beheergrondbank wordt voorkomen doordat de DLG wordt aangestuurd door de Provincie. Gedeputeerde Moens is verantwoordelijk voor de prestatieovereenkomst met de DLG. Hierin zal mede verwerkt worden dat concurrentie tussen beide banken niet kan plaatsvinden. De spelregels worden door de Provincie in samenwerking met de DLG opgesteld. Dit is een technische uitwerking. De brief van GS om te starten met de ruilgrondbank ligt inmiddels bij de DLG. Wie betaalt de verliezen bij liquidatie? GS gaat ervan uit dat de grondprijs dermate laag is, dat de risico s beheersbaar zijn. Eventuele verliezen en tegenvallers zullen dan ook te overzien zijn. Grond vanuit de Randstad zal daarbij nooit een 0-waarde krijgen. Grond kan dalen in waarde, maar over de jaren heen bezien is er altijd een stijgende trend te zien. De heer Kraak (VVD) memoreert aan het feit dat in de afgelopen jaren een enorme daling in de prijs van agrarische grond te zien is geweest. De heer Poelmann (ged.) geeft toe dat dit kan gebeuren, maar verwacht niet dat de grondprijzen nog verder zullen dalen. De Provincie is uiteraard niet volledig risicoloos bezig. Dat er reeds een beheergrondbank zou zijn opgericht, zoals gesteld in de Voorjaarsnota, is onjuist. Wellicht is dit opgeschreven in de veronderstelling dat een en ander sneller zou verlopen dan het geval is. Tot slot is de heer Poelmann het volledig eens met de stelling dat de beheergrondbank een prima gegeven is om een stap vooruit te zetten ten gunste van het overeind houden van een dierbaar gebied. De voorzitter sluit het agendapunt af met de conclusie dat een meerderheid van de commissieleden instemt in met het voorgenomen beleid. A-agenda A-agenda Jaarstukken Provincie Noord-Holland De heer Broekhoven (CDA) spreekt zijn goedkeuring uit voor het verslag, maar wijst op het belang dat middels een dergelijk jaarverslag duidelijk wordt of hetgeen de Provincie heeft beoogd op de juiste wijze is bereikt. Bij diverse programma s worden positieve en negatieve verschillen aangegeven, zoals het verschil van 1,7 miljoen euro bij programma 8 (pag. 63). De redenen hiertoe worden hierbij echter niet nader verklaard, waardoor er nauwelijks sprake is van effectmetingen van de diverse activiteiten. Ten aanzien van de directe apparaatkosten en de centrale overhead, vraagt de heer Broekhoven wat het effect van de dalende uitgaven is geweest op de organisatie en de uitvoering van de activiteiten. 6

7 Tot slot merkt hij met betrekking tot de programmarekening (pag , cofinanciering Europese projecten) op dat het niet mogelijk is te achterhalen wat er is begroot en of het uiteindelijke resultaat positief dan wel negatief is. De heer Peperkamp (PvdA) zet vraagtekens bij het feit dat personeelstekort wordt opgevoerd als argument voor het deels niet lukken van de uitvoering en vraagt nadere informatie hierover. Uitgedrukt in geld en personeel gaat het immers om een behoorlijke formatie. Tenslotte vraagt hij, aansluitend bij de heer Broekhoven, om nadere toelichting omtrent de cofinanciering Europese projecten. De heer Prins (Fractie Prins) mist in de jaarstukken, bij het onderwerp Onderwijs & Arbeidsmarkt (pag. 207) een standpunt van GS over de gang van zaken rondom het ESF-steunpunt en vraagt hoe het verder gaat met dit momenteel werkloze steunpunt. De heer Kraak (VVD) zegt geen notitie te hebben ontvangen waarin de uitslag wordt gegeven van het in kaart brengen van de oorzaak voor de vertraging van een aantal projecten. In de Jaarstukken wordt vermeldt dat deze uitslag vóór 1 mei 2006 zou worden verstrekt (motie 8-13). Met betrekking tot de prestatieafspraken met leveranciers, vraagt de heer Kraak of dit ook geldt voor de diverse afdelingen van de Provincie en of er ten aanzien van deze leveranciers eveneens consequenties worden verbonden aan het niet naleven van verplichtingen. Mevrouw Veenis-Kaak (VVD) vindt het verslag buitengewoon helder en handzaam, maar tevens nogal kostbaar. Zij vraagt naar de stand van zaken rondom de ruimtewinst bij de Achtersluispolder (pag. 60). Vervolgens vraagt zij nadere uitleg over de berekeningen rondom het ITKC (pag. 99). De heer Cornelissen (D66) vraagt zich af of alle gedrukte exemplaren van het verslag gelezen worden en daarmee recht doen aan de hoeveelheid papier die hiermee is gemoeid. Hij noemt het opvallend dat de accountants in 45% van de gevallen niet in staat zijn geweest de procesgang te traceren. Is dit tevens het geval binnen de portefeuille Landbouw & Economie? Hij vraagt of dit betekent dat er essentiële zaken niet op orde zijn en welke redenen daartoe bestaan. Wat betreft de grote afwijkingen meent de heer Cornelissen dat het hierbij gaat om acceptabele bedragen. De heer Bruystens (ONH/VSP) zal zijn kanttekeningen in de PS-vergadering plaatsen. Reactie van de gedeputeerde De heer Hooijmaijers (ged.) verzoekt de griffie om de toelichting rondom motie 8-13 over de externe factoren en achterliggende uitgaven boven euro per mail aan de commissieleden te doen toekomen. Aan de hand van deze toelichting legt hij uit dat de vertraging bij de Deelverordening Vernieuwingsimpuls Openluchtrecreatie te wijten was aan een externe factor. De betaling heeft op een later tijdstip plaatsgevonden. Bij de Deelverordening Openluchtrecreatie ontstond vertraging in de uitgave omdat het bestaan van de nota onbekend was. Daarnaast konden, met instemming van PS, meer mensen, op basis van andere criteria, meedoen, waardoor de bedragen zijn weggezet. Bij de Herstructurering Bedrijventerreinen ontstond eveneens vertraging door externe factoren. De aanvragen waren niet binnen de voorgeschreven tijdslimiet aangevraagd. Bij de Realisatie Landelijk Gebied was er sprake van betaling op een iets later tijdstip. De voorzitter zegt toe dat de commissieleden het overzicht vóór 22 mei a.s. zullen ontvangen. De heer Hooijmaijers (ged.) vervolgt met de mededeling dat inmiddels een brief van Prof. Noordam aan de commissieleden is verzonden, waarin deze zich distantieert van beweringen in de pers inzake het niet in orde zijn van de jaarstukken. De heer Kraak (VVD) heeft voor belangstellenden kopieën beschikbaar van deze brief. Ten aanzien van de apparaatkosten binnen de portefeuille Landbouw & Economie licht de heer Hooijmaijers (ged.) toe dat er de afgelopen jaren helaas sprake was van veelvuldig uitval van ambtenaren en sleutelfiguren binnen dit beleidsonderdeel. Voor wat betreft de kosten en de hoeveelheid papier die gemoeid zijn met de uitgave van het verslag meldt de gedeputeerde dat de kosten dankzij goede onderhandelingen lager zijn dan vorige jaren het geval was en dat ook de hoeveelheid papier is teruggebracht. Indien de commissieleden van mening zijn dat er onvoldoende informatie of inzicht wordt verstrekt, verneemt de gedeputeerde dit graag. Het leveren van maatwerk voor alle statenleden is uiteraard niet mogelijk. GS biedt aan om in het vervolg met statenleden die dat wensen een voorgesprek aan te gaan om gewenste informatie te verstrekken. De heer Van der Paard (PvdA) meent dat statenleden met name behoefte hebben een duidelijkheid omtrent de effecten van het gevoerde beleid. Zijn de beoogde doelen al dan niet geëffectueerd? Hij wijst de commissieleden vervolgens op de opmerkingen van de Randstedelijke Rekenkamer. De heer Hooijmaijers (ged.) onderstreept dat er vanuit GS geen enkel beletsel is om de gewenste en beschikbare informatie te verstrekken. Hij nodigt de commissieleden dan ook uit aan te geven op welke punten zij het maatschappelijk effect gemeten willen hebben. Van belang is echter te 7

8 voorkomen dat men verzandt in bureaucratie, waarbij uiteindelijk amper duidelijk is wat gemeten is en waarom. Mevrouw Kruisinga (ged.) antwoordt met betrekking tot de vraag inzake het ESF-loket, dat men momenteel druk bezig is met het afwikkelen van lopende projecten. Vervolgens zal het loket zich gaan bezighouden met het verstrekken van informatie voor de volgende periode. Ten aanzien van de hogere uitgaven in het kader van de UNA-gelden licht de heer Hooijmaijers (ged.) toe dat hetgeen méér is uitgegeven dan vooraf was geraamd ten laste is gekomen van de reserves. Dit is een gevolg van het feit dat men sneller is toegekomen aan uitvoering van het beleid dan bij de uitgaven is geraamd. Toch past een en ander nog altijd binnen de begrotingspost. Voor de FINH-gelden geldt dat juist minder is uitgegeven, zoals bij het project Offshore. De in het verslag genoemde 1,7 miljoen euro is derhalve een saldering van posten waarop te veel en posten waarop te weinig is uitgegeven. De heer Broekhoven (CDA) betreurt het bijzonder dat er in het verslag geen enkele informatie wordt verstrekt over waarom er te veel of te laat wordt uitgegeven. Hij stelt dan ook voor dat een stramien wordt ontwikkeld waarin iedereen zich kan vinden. De heer Hooijmaijers (ged.) zegt niet te weten waarom er bij het Offshore-project minder geld is uitgeven, maar zal dit nader uitzoeken. Bij de bedrijventerreinen is sprake geweest van versneld uitgeven omdat vanuit PS indertijd is gevraagd dit voortvarender te realiseren. Tot slot zal de gedeputeerde nader uitzoeken waarom het gereserveerde bedrag ten behoeve van de IKTC niet is opgenomen. De heer Broekhoven (CDA) wijst op de Voorjaarsnota waaruit blijkt dat er 1 miljoen euro krediet beschikbaar is gesteld. In 2006 is euro opgenomen en een uitgave gedaan van euro. Wordt de resterende euro alsnog uitgegeven? De heer Hooijmaijers (ged.) licht toe dat de subsidie 1 miljoen euro bedraagt, uitgesplitst in twee gelijke delen ten behoeve van de woontoren en het kennis- en congrescentrum. Het eerste deel is inmiddels uitgegeven, maar dit is indertijd abusievelijk niet verwerkt in de Najaarsnota. De heer Broekhoven (CDA) zegt niet te begrijpen dat dit in de Voorjaarsnota niet is rechtgetrokken. De heer Hooijmaijers (ged.) zegt toe na te gaan hoe het staat met de overgebleven euro. De heer Peperkamp (PvdA) vraagt of het niet halen van de uitvoering geheel is terug te voeren op personele kosten. Zijn er nog andere oorzaken te benoemen? Tot slot plaatst hij vraagtekens bij het rondgedeelde persbericht van Prof. Noordam van de Randstedelijke Rekenkamer. De heer Hooijmaijers (ged.) zegt toe de resterende vragen schriftelijk te zullen beantwoorden. 8. De voorjaarsnota 2006 De heer Kraak (VVD) zegt dat de VVD haar opmerkingen in de PS-behandeling naar voren zal brengen. De heer Cornelissen (D66) vraagt met betrekking tot de genoemde nieuwe samenwerkingsstructuur rondom Schiphol (pag. 46) of hier sprake is van nieuwe ontwikkelingen. De heer Kastje (GL) meent dat de economische effectrapportage Schipholscenario s een interessant onderwerp is om binnen ELE nader te bespreken. Vervolgens vraagt hij naar aanleiding van de bijlage (pag. 62, projectnummer 11, plaatsing uit binnenduinrand, Hollandse Bloementuin), hoe en wanneer hiermee iets gaat gebeuren. De heer Bruystens (ONH/VSP) brengt met betrekking tot de Hollandse Bloementuin (pag. 62, projectnummer 11) naar voren ter plaatse vernomen te hebben dat de waterzuivering middels rietstengels (helofytenfilters) is mislukt omdat er blijkbaar gebruik is gemaakt van een verkeerde soort rietstengel. In het overzicht wordt echter nog steeds een vijfjarig verloop van het project aangegeven. Dit lijkt met elkaar in tegenstelling. Hij vraagt derhalve of hier, mede gezien de kosten die een en ander met zich meebrengt, nader naar kan worden gekeken. De heer Cornelissen (D66) herinnert aan zijn eerdere uitspraak dat de helofytenfilters niet zouden werken. In een brief van gedeputeerde Schipper (C-agenda) wordt dit echter tegengesproken. In deze brief valt tevens te lezen dat pas eind 2007 over de effecten gerapporteerd zal worden. De voorzitter stelt dat de Hollandse Bloementuin ongetwijfeld opnieuw in ELE aan de orde komt. De heer Prins (Fractie Prins) roept GS inzake het Cultureel Samenwerkingsprogramma Noord- Holland Pommeren (pag. 18) op om bij de besluitvorming rekening te houden met het feit dat er vanuit Pommeren grote belangstelling bestaat voor de wijze waarop in Noord-Holland voormalige industriële bedrijventerreinen worden omgevormd en een nieuwe culturele bestemming krijgen. De heer Peperkamp (PvdA) vraagt met betrekking tot Landbouw en Visserij (pag. 47) of onder het speerpunt Perspectief voor de visserij ook de samenwerking tussen de visafslagen en innovatieve ontwikkelingen op dit gebied worden verstaan. 8

9 De heer Broekhoven (CDA) verzoekt om nadere toelichting omtrent het uittreden van Schiphol en het nieuwe samenwerkingsverband. Voorts vraagt hij of het onder Europa genoemde bedrag van 318 miljoen euro (pag. 33) nog actueel is. Ten aanzien van het ILG constateert de heer Broekhoven dat er sprake is van een behoorlijk surplus, hetgeen wellicht voor andere doelen zou kunnen worden aangewend. Hij is van mening dat hieraan in de komende periode absoluut aandacht moet worden besteed. Reactie van de gedeputeerde Met betrekking tot de nieuwe samenwerkingsstructuur Schiphol licht de heer Hooijmaijers (ged.) toe dat de organen BRS en BFS, met name om redenen van effectiviteit, zijn samengevoegd. Hiermee zijn het aantal bestuurslagen, het aantal betrokken ambtenaren en de overhead verminderd bij een gelijkblijvende output. Een en ander wordt op 5 juli gepresenteerd tijdens de zogenaamde eerste toogdag. Schiphol is uitgetreden om een meer zuivere en transparante structuur te verkrijgen en heeft alleen nog een adviesrol. De gedeputeerde heeft geen enkel probleem met het ter beschikking stellen van effectrapportages. Het is aan de commissie om aan te geven wanneer zij deze rapportages wenst te behandelen. Vervolgens zegt hij toe de vragen omtrent de Hollands Bloementuin later te beantwoorden. Op de vraag inzake het perspectief voor de visserij antwoordt de heer Hooijmaijers dat dit zowel te maken heeft met de samenwerking tussen visafslagen, als met het inmiddels vastgestelde Europese beleid rondom de vangst van de glasaal met als doel de paling te laten terugkeren in de Nederlandse wateren. De voorzitter brengt naar voren dat rondom de samenwerking tussen de visafslagen tijdens het werkbezoek op 12 juni a.s. nader zal worden toegelicht. Ten aanzien van de 43,7 miljoen euro in het kader van het ILG stelt de heer Hooijmaijers dat GS zich bewust is van het feit dat er op dit terrein iets dient te gebeuren. Nadeel van het ILG is echter dat er een grote afhankelijkheid bestaat van andere actoren. Hij roept de partijen dan ook op na te denken over hoe externe partijen kunnen worden gestimuleerd hun bijdrage te leveren. De heer Van Oudheusden (PvdA) vraagt of dit voor GS een reden is om in het kader van de ILGgelden bij het Ministerie te overvragen dan wel te ondervragen. De heer Hooijmaijers (ged.) geeft aan dit punt, in het kader van het huidige onderhandelingsproces, niet op dit moment te willen bespreken. Indien gewenst kan een besloten vergadering worden belegd. Met betrekking tot Pommeren deelt mevrouw Kruisinga (ged.) mede dat inzake het industrieel erfgoed overleg heeft plaatsgevonden. Vooralsnog is nog niet zeker of voorbeelden zoals die in Pommeren bestaan en die overeenkomen met de Stelling van Amsterdam deel zullen uitmaken van de overeenkomst. Dit wordt echter behandeld in de commissie SI. Het is de gedeputeerde bekend dat de brief vanuit de Randstad met betrekking tot de cofinanciering Europese structuurfondsen door PS nogal negatief is ontvangen. Zij geeft toe dat het een nogal ambtelijke brief is, die echter onder tijdsdruk is opgesteld waardoor aangedragen redactiewijzigingen niet meer zijn meegenomen. Vooralsnog wordt nog altijd uitgegaan van een bedrag van 318 miljoen euro, waarbij echter de vraag is gerezen of dit bedrag alleen wordt opgebouwd uit geld afkomstig uit de structuurfondsen. Momenteel wordt gedebatteerd om een verhoging van 11% van het aandeel structuurfondsen ten behoeve van de noordelijke provincies, hetgeen ten koste gaat van het zuidelijk en het westelijk landsdeel. Zodoende zal compensatie noodzakelijk zijn. Op 18 mei a.s. vindt een AOoverleg plaats in de Tweede Kamer waarbij vermoedelijk het Nationaal Referentiekader door de staatssecretaris zal worden gepresenteerd. De onderhandelingen met de Europese Commissie zijn echter nog niet afgerond. Als het budget voor West-Nederland bekend is, zullen de P4/G4 half juli een conceptprogramma voorleggen aan alle provinciale en stedelijke colleges. De heer Broekhoven (CDA) bepleit om vast te houden aan de 318 miljoen euro. Als onderbouwing hiertoe dient het operationeel plan, dat bestaat uit goede beleidsdoelen, waarvoor het landsdeel zich hard dient te maken. Zonodig moet een intensieve lobby worden ingezet. Ten aanzien van het op te richten samenwerkingsverband voor regio s die de Lissabonstrategie zullen uitvoeren licht mevrouw Kruisinga (ged.) toe, dat een aantal sterke Europese regio s de behoefte heeft een netwerk te zijn om de lobby in Brussel beter te kunnen voeren teneinde hun positie te versterken. Deelnemers zijn vooralsnog de regio Randstad, Stuttgart, Brussel, Valencia en Stockholm. Op 7 juni a.s. vindt ambtelijk overleg plaats met de Europese Commissie over het programma West- Nederland. Hierbij is van belang de commissie ervan te overtuigen dat de 318 miljoen euro welbesteed zal zijn. 9

10 Tweede termijn De heer Kraak (VVD) zegt afstand te nemen van de suggestie van de heer Broekhoven inzake de ILG-gelden. De samenwerking tussen de diverse Europese regio s juicht hij van harte toe. De heer Broekhoven (CDA) stelt het als zijn plicht te zien om de financiële kant toe te lichten. Hij constateert dat er een surplus ontstaat in de saldireserve, terwijl voor andere zaken geld wordt gevraagd. Vervolgens wijst hij op de Kaderbrief, waarin wordt gevraagd te kijken naar het jaarlijks structureel inzetten van 7 miljoen euro of het incidenteel inzetten van 50 miljoen. 9. De kaderbrief 2007 De heer Peperkamp (PvdA) vraagt of bij de binnenstedelijke bedrijventerreinen (pag. 10) gedoeld wordt op de MKB-sector. Voorts vraagt hij of nadere informatie kan worden verstrekt over de voorgenomen aandelenparticipatie in Schiphol. Met betrekking tot het onderdeel werken is door een aantal commissieleden voorbereidend werk verricht om tot een amendering te komen op deze kaderbrief. Gepleit wordt voor een steviger aanpak van de jeugdwerkeloosheid, met name nu de economische omstandigheden gewijzigd zijn. Het hogere segment is momenteel weliswaar kansrijk, maar in het lagere segment blijft het structureel problematisch om mensen volwaardig te laten deelnemen aan het arbeidsproces. De heer Bruystens (ONH/VSP) merkt met betrekking tot het Waddengebied (pag. 10) op dat hij bij de hoofddoelstelling de aanvulling dat de aanwezige economische activiteiten gehandhaafd blijven mist. Graag verneemt hij waarom deze zin is vervallen. De heer Kastje (GL) kan zich vinden in het feit dat bij het onderdeel Recreatie (pag. 7) de voorwaardenscheppende rol van de Provincie overeind blijft en dat via het ILG een investerende rol verkregen wordt, maar vraagt zich af of het geld ten behoeve van verkenning en beheer via de groene investeringsimpuls wordt ingebracht. Gaat het hierbij om middelen vanuit de reguliere begroting? Vervolgens stelt hij dat GL voorstander is van de continuering van het HIRB-beleid (pag. 10) en vraagt of dit bij de begroting voor 2007 zal worden opgevoerd? Tot slot spreekt de heer Kastje zijn twijfels uit over de voorgenomen aandelenparticipatie in Schiphol (pag. 11). Dit overigens allemaal onder voorbehoud van het hierover nog te voeren fractieberaad. De heer Cornelissen (D66) is met betrekking tot het programma Recreatie (pag. 7) van mening dat de Provincie randvoorwaarden dient te stellen aan het voornemen van ondernemers om de onbenutte marktpotentie van de recreatiegebieden aan te boren. Het gaat immers om recreatiegebieden en niet om pretparken. Hij heeft zich verbaasd over de alinea waarin gesteld wordt dat het noodzakelijk is eind 2007 een verkenning uit te voeren naar het beheer van de recreatiegebieden. Gezien de discussies die binnen de commissie rondom deze materie zijn gevoerd, nam hij aan dat deze verkenning reeds in 2006 zou plaatsvinden. Hij vraagt dan ook, mede met het oog op de komende verkiezingen, een en ander te bespoedigen. Een nieuwe structuur rondom de recreatiegebieden heeft mogelijk grote financiële consequenties. De partijen dienen hiervan dan ook tijdig op de hoogte te zijn teneinde een oordeel te kunnen vormen. De heer Cornelissen bepleit om in het kader van de 800 miljoen euro ten behoeve van natuur en sociaal-economische ontwikkeling rondom het Waddengebied opnieuw naar de TESO-haven te kijken, mede als impuls voor het noorden. D66 is voorstander van continuering van de HIRB en intensivering van bestaande bedrijventerreinen. Bepleit wordt om in geval van continuering opnieuw te kijken naar de vormgeving van de HIRB. De heer Cornelissen vraagt zich tenslotte af of een aandeel in Schiphol van 1% voldoende is om in het geheel wat meer zeggenschap te krijgen. Tevens zet hij vraagtekens bij de rol van aandeelhouder. Hiermee wordt het wellicht lastiger om, indien gewenst, tegen Schiphol in verweer te gaan. De heer Kraak (VVD) geeft aan de Kaderbrief tamelijk duidelijk te vinden en heeft derhalve op dit moment geen vragen. De VVD zal in de PS-vergadering van 29 mei haar mening ventileren. De heer Van Diest (CDA) zegt, onder voorbehoud van de fractievergadering, dat het CDA enthousiast is over de aansprekende zaken die genoemd worden onder Werken en de Groene Investeringsimpuls, de HIRB en het Waddenfonds. Hij vraagt voorts wat GS bedoeld met het opstellen van een meer vitale meerjarenraming. Vervolgens zegt hij afstand te nemen van de opmerking dat grondbezit essentieel is voor het in gang zetten van de diverse ontwikkelingen (pag. 10). Tot slot blijkt dat het buiten de Provincie plaatsen van het Stivas nauwelijks financieel is ingekaderd. De heer Van Diest bepleit het meegeven van een bruidsschat aan het Stivas, hetgeen in de begroting voor 2007 zal moeten worden meegenomen. Mevrouw Veenis-Kaak (VVD) meldt dat het verzoek van de heer Peperkamp rondom het thema jeugdwerkloosheid in het fractieberaad van 22 mei a.s. besproken zal worden. 10

11 Reactie van de gedeputeerde De heer Hooijmaijers (ged.) antwoordt op de vraag van de heer Peperkamp over de binnenstedelijke bedrijventerreinen dat het hierbij inderdaad gaat om het MKB. Ten aanzien van de aandelenparticipatie in Schiphol stelt de gedeputeerde niet te begrijpen waarom de Provincie niet veel eerder de gelegenheid heeft aangenomen om hierin te participeren. Schiphol ligt in de provincie Noord-Holland, maar tot dus ver heeft de Provincie slechts zeggenschap in ruimtetechnische zin. Het feit dat Rotterdam haar aandelen ter beschikking wilde stellen is de aanleiding geweest om hierover na te denken. Een aandeelhouderschap betekent dat de Provincie op de hoogte is van hetgeen speelt en daarover kan meepraten. Daarnaast geeft het een borging van zowel het maatschappelijke als het publieke belang. De Provincie heeft inmiddels bij de minister van Financiën het voornemen kenbaar gemaakt om bij een onderhandse plaatsing voor 1% te willen participeren. De heer Hooijmaijers had dit percentage graag hoger gezien, maar dat is naar aller waarschijnlijkheid financieel niet haalbaar. Met betrekking tot het Waddenfonds stelt de gedeputeerde dat inderdaad moet worden toegevoegd dat er sprake is van behoud van oudsher economische activiteiten. De door D66 genoemde TESOhaven zou inderdaad opnieuw onderwerp van discussie kunnen zijn. Andere aangedragen onderwerpen zijn windenergie, Agriport en Wieringerrandmeer. De heer Cornelissen (D66) vraagt of er sprake is van een goed contact met Den Helder. De heer Hooijmaijers (ged.) antwoordt dat hij als vice-voorzitter zitting heeft in de stuurgroep. Hij vervolgt dat er met betrekking tot het onderdeel Recreatie sprake blijft van een voorwaardenscheppende rol. Het feit dat de bebouwing toeneemt, maar de recreatiegebieden hierin niet volgen, waardoor mensen langere afstanden moeten afleggen om bij een recreatiegebied te komen, is een vreemde zaak en GS zal hiertoe dan ook actie ondernemen. Daartoe behoort ook een mogelijk nieuw beheer. De Provincie draagt in vrijwel alle recreatiegebieden voor 50% bij in de kosten. De gemeenten dienen de resterende 50% bij te dragen, maar dit verloopt niet altijd even soepel. De gedeputeerde zal nagaan of de verkenning voor het eind van dit jaar kan worden afgerond. De heer Van Diest (CDA) constateert enige tegenstrijdigheid in hetgeen de gedeputeerde zegt en het feit dat gemeenten veelal bezig zijn met intensivering van de bewoning, waarbij de laatste boom wordt omgezaagd en het laatste speelveldje wordt volgebouwd. De heer Hooijmaijers (ged.) stelt dat dit niet geldt voor de recreatieschappen. Daarnaast is het aan PS om een goede afweging te maken tussen beide zaken. Hij vervolgt dat de HIRB inderdaad afloopt in Ook hij is voorstander van het zo veel mogelijk intensiveren van bestaande terreinen, hetgeen ook door GS wordt onderkend. In het kader van de nieuwe afspraken en het feit dat GS de HIRB ziet als een goed element en instrument, is dit opgenomen in de Kaderbrief. Ten aanzien van de zogenaamde vitale meerjarenraming licht de heer Hooijmaijers toe dat dit te maken heeft met het feit dat voor het eerst het principe nieuw voor oud zal worden toegepast. In het bedrijfsleven is het gebruikelijk dat bedrijven zichzelf ieder jaar doorlichten en zich afvragen of hetgeen is aangevraagd en uitgegeven werkelijk noodzakelijk was. GS zou jaarlijks 5% in de begroting willen vinden, dat later weer kan worden toegevoegd. Ook wanneer er sprake is van een surplus. Dit is wellicht politiek tegennatuurlijk, maar wel gezond beleid. Het benoemen van grondbezit als essentieel heeft te maken met de gebiedsontwikkelingsrol van de Provincie. Wil men in de gebiedsontwikkeling een hefboomeffect creëren, dan is het innemen van posities en het aankopen van grond van belang. Daarnaast is van belang dat gemaakte kosten terugvloeien naar de Provincie. Met betrekking tot het Stivas deelt de heer Hooijmaijers de mening van de commissie, maar kan op dit moment geen mededelingen doen over de hoogte van de zogenaamde bruidsschat. De heer Van Diest (CDA) betreurt de spanning die ontstaat omdat na anderhalf jaar nog steeds geen helderheid bestaat ten aanzien van budget en personeel. De Provincie dient hierin een net en consistent beleid te voeren. De heer Hooijmaijers (ged.) zegt hierop dat het bestuur van het Stivas zelf verantwoordelijk is voor haar personeel. Met betrekking tot het budget zegt hij toe de belangen goed te zullen behartigen. De heer Cornelissen (D66) sluit zich aan bij de heer Van Diest en verzoekt de gedeputeerde met klem zorgvuldig te kijken naar het budget. Een te krap budget, waardoor de organisatie wellicht over enkele jaren in de problemen komt, moet worden voorkomen. Het Stivas moet levensvatbaar zijn. De Hooijmaijers (ged.) zegt toe hiermee zorgvuldig te zullen omgaan, maar wijst tevens op het belang van de continue rol die het Stivas zal spelen. Er is in dergelijke situaties altijd sprake van een 11