Woordenschat blok 04 gr4 Les 1 Enzovoort: en ga zo maar verder. Hierboven: boven iets, bijvoorbeeld een lijn. Hieronder: onder iets, bijvoorbeeld een

Transcriptie

1 Woordenschat blok 04 gr4 Les 1 Enzovoort: en ga zo maar verder. Hierboven: boven iets, bijvoorbeeld een lijn. Hieronder: onder iets, bijvoorbeeld een lijn. Ondersteboven: iets staat op zijn kop, de onderkant is dan boven. Tussenin: in het midden van, bijvoorbeeld er staan veel koeien en het kalfje staat er tussenin. Vooraan: op de eerste plek, bijvoorbeeld in een rij.

2 Les 2 Afscheid nemen: gedag zeggen als iemand weggaat. Allerbelangrijkst: er is niets belangrijker. Bedanken: dank je wel zeggen. Berichten: vertellen over iets dat gebeurd is tegen iemand die er niet bij was. Contact opnemen: met iemand gaan praten. Het antwoord: iets wat je zegt of schrijft na een vraag. Het contact: als je met iemand praat, schrijft of iemand aanraakt. Het uitroepteken: een leesteken waardoor je weet dat er in een tekst iets hard geroepen of iets belangrijks gezegd wordt.

3 Het vraagteken: een leesteken waardoor je weet dat er in een tekst een vraag gesteld wordt. Onbelangrijk: het is helemaal niet belangrijk. Reageren: iets zeggen of doen als iets gebeurd is. Tot slot: een ander woord voor het einde of als laatste.

4 Les 3Bedacht: iets dat verzonnen is. Het is niet echt gebeurd. Betekenen: uitleggen met woorden wat er bedoeld wordt, bijvoorbeeld hardlopen betekent rennen. De afloop: het einde van bijvoorbeeld een verhaal. De betekenis: de uitleg wat er met een woord bedoeld wordt, bijvoorbeeld de betekenis van luisteren is horen. De boekenlegger: een stukje papier dat je in een boek doet zodat je weet waar je gebleven bent. De kaft: de buitenkant van een boek. De onzin: iets wat niet waar is. De tekstballon: een soort ballonnetje of wolkje waarin staat wat iemand zegt. De titel: de naam van bijvoorbeeld een boek of een verhaal.

5 Het hoofdstuk: een deel van een boek. Opnieuw: nog een keer. Opzoeken: de betekenis van een woord zoeken in bijvoorbeeld een woordenboek.

6 Les 4Aan de slag: aan het werk gaan. Afschrijven: iets helemaal afmaken, bijvoorbeeld een tekst afschrijven. Beschrijven: iets opschrijven of vertellen over iets dat je ziet of hebt meegemaakt. Bewerken: iets veranderen, bijvoorbeeld een tekst veranderen door andere woorden of zinnen te gebruiken. De boodschappenlijst: een lijstje waarop staat welke boodschappen je nog moet kopen. De verlanglijst: een lijstje waarop staat wat je graag nog wilt hebben of wilt krijgen. Het dagboek: een boekje waarin je opschrijft wat je hebt meegemaakt. Het handschrift: de manier waarop je schrijft.

7 Het tijdschrift: een boekje dat je elke week of elke maand in de winkel kunt kopen, bijvoorbeeld een strip. Lastig: een ander woord voor moeilijk. Noteren: een ander woord voor opschrijven. Verbeteren: iets goed of beter maken, bijvoorbeeld de fouten in een tekst verbeteren.

8 Les 5De klinker: een letter die je heel lang kunt uitspreken zonder je tong of lippen te gebruiken. De klinkers zijn: a, e, i, o, u, aa, ee, oo, uu, ie, oe, eu, ui, ei, ij, au, ou. De lettergreep: een stukje van een woord. De medeklinker: een letter waar je je lippen, keel of tong moet gebruiken als je hem uitspreekt. De medeklinkers zijn: b, c, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, q, r, s, t, v, w, x, z. De regel: een ander woord voor een zin. Een regel begint met een hoofdletter en stopt met een punt. Doorlezen: verder gaan met lezen. Herhalen: nog een keer doen. Het schrift: een soort boekje waarin je kunt schrijven. Nakijken: kijken of er nog foutjes in bijvoorbeeld een opdracht zitten. Overslaan: stoppen met iets en verder gaan met iets anders.

9 Overzichtelijk: duidelijk en netjes, je kan meteen zien waar alles is. Vaag: een ander woord voor onduidelijk. Als een tekst vaag is, is het niet meteen duidelijk waar het over gaat. Zorgvuldig: iets zo goed en precies mogelijk doen.

10 Les 6De bestemming: waar iets heen moet. Bijvoorbeeld een brief moet naar Amsterdam. Amsterdam is dan de bestemming. De dichter: iemand die gedichten maakt. De moeite waard: het is belangrijk en interessant. De woordenschat: alle woorden die je kent. Het begin: een ander woord voor de start. Het middenstuk: een stuk tussen het begin en het einde. Het rijmwoord: een woord met dezelfde eindklanken als een ander woord. Bijvoorbeeld stop - pop. Het slot: een ander woord voor het einde. Het vervolg: hoe iets verder gaat, bijvoorbeeld een verhaal.

11 Rijmen: rijmwoorden gebruiken in bijvoorbeeld een versje of een gedicht. Spannend: als je niet weet wat er gebeuren gaat en je wordt daar een beetje zenuwachtig van. Bijvoorbeeld een film kan spannend zijn. Waardeloos: het stelt niets voor, het is niet belangrijk.