Dever unnin aanvraa. Ons kenmerk : Afdeling : Miljeubehear Telefoon : /G.W. de Jong/K Uw kenmerk M+ M nr.: : 1170 Bijlage(n) : div.

Transcriptie

1 g $ ~ Van der Wal Recycling B.V. T.a.v. dhr. A. van der Wal Haskerveldweg ZE JOURE Leeuwarden, 5 december 2000 Verzend atum, Ons kenmerk : Afdeling : Miljeubehear Telefoon : /G.W. de Jong/K Uw kenmerk M+ M nr.: : 1170 Bijlage(n) : div. Onderwerp: Vergunning ingevolge de Wet milieubeheer WEERGAVE VAN DE FEITEN: Dever unnin aanvraa. BESCHIKKING Op 25 november 1999 hebben wij uw aanvraag ontvangen om een nieuwe, de gehele inrichting omvattende vergunning, zoals bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Wm), in verband met een verandering (in de werking) van de inrichting waarvoor al eerder vergunning werd verleend. De inrichting is gevestigd op het perceel, kadastraal bekend gemeente Nijehaske, sectie K, nummer 450, plaatselijk bekend Haskerveldweg 2 te Joure. In de inrichting zullen de volgende activiteiten worden ondernomen: opslag van bouw- en sloopafval; bewerken (breken en sorteren) van bouw- en sloopafval; opslag van tweedehands bouwmaterialen; onderhoud van materieel en voertuigen in de werkplaats; wassen van voertuigen op de wasplaats; bovengrondse opslag van diesel en levering voor eigen gebruik.

2 -2- De verandering bestaat uit het ondernemen van de volgende activiteiten: breken van bouw- en sloopafval; oprichten van een sorteerinstallatie voor bouw- en sloopafval; wijzigen van de lozingssituatie. Huidi e ver unnin situatie Op 14 december 1994 hebben wij een revisievergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend voor het sorteren en bewerken van bouw- en sloopafval, het onderhouden van materieel en voertuigen, het opslaan van ongesorteerd bouw- en sloopafval, eind- en tussenproducten, het opslaan van dieselolie en afgewerkte olie alsmede van gasf lessen met respectievelijk zuurstof en propaan. Relatie met de Wet verontreini in o ervlaktewateren Wvo. De inrichting heeft ook een vergunning nodig ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, hierna te noemen de Wvo. In dat geval moet coordinatie van de behandeling van de twee vergunningen plaatsvinden overeenkomstig de regels van paragraaf en van hoofdstuk 14 van de Wet milieubeheer. Hiermee wordt bevorderd dat bij de vergunningverlening de vergunningen inhoudelijk op elkaar afgestemd worden. In deze beschikking besteden wij na ad III aandacht aan deze inhoudelijke afstemming. Tegelijk met de Wmaanvraag hebt u een aanvraag om een vergunning ingevolge de Wvo ingediend. Een afschrift van deze aanvraag is door ons ontvangen. Relatie met de bouwver unnin Omdat u tevens een bouwvergunning nodig hebt, zijn de coordinatieregels uit de Woningwet en de Wet milieubeheer van toepassing. Hiermee wordt eveneens een inhoudelijke afstemming bevorderd. Krachtens het bepaalde in de Wet milieubeheer hebben wij een afschrift van de aanvraag (d.d. 23 december 1999) om een bouwvergunning ontvangen. Op 12 april 2000 hebben wij een afschrift van de herziene aanvraag om een bouwvergunning ontvangen. Met betrekking tot de onderlinge relatie van de milieuvergunning en de bouwvergunning merken wij op dat de Wm-vergunning niet eerder in werking treedt dan nadat de bouwvergunning is verleend. Dit betekent dat u vooralsnog de nieuwe activiteiten waarvoor u nu deze vergunning hebt aangevraagd niet kunt uitoefenen, maar pas op het moment waarop de bouwvergunning is verleend. Adviezen/bedenkin en. Ingevolge het bepaalde in artikel 8.6 en 8.7 van de Wet milieubeheer juncto artikel 3:17en 3:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht hebben wij exemplaren van de aanvraag om een Wm-vergunning en de ontwerp-beschikking verzonden aan de wettelijke adviseurs en andere bestuursorganen die betrokken moeten worden bij de totstandkoming van de beschikking op de aanvraag. Wij hebben met betrekking tot de ontwerp-beschikking, die wij overeenkomstig de bepalingen van de Wet milieubeheer ter inzage hebben gelegd advies ontvangen van burgemeester en wethouders van de gemeente Skarsterlan. Voorts hebben wij bedenkingen ontvangen van een omwonende, dhr. G. van der Plaats.

3 -3- De bedenkingen, die dhr. Van der Plaats had, heeft hij bij brief van 8 november 2000 weer ingetrokken. Wij gaan daarom in deze beschikking niet op de bedenking in. Het advies is binnen de daarvoor gestelde termijn ontvangen. OVERWEGINGEN TEN AANZIEN VAN DE AANVRAAG: Gedeputeerde Staten zijn op basis van artikel 8.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer juncto categorie 28.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer bevoegd op de aanvraag te beslissen. Beoordelin ontvankeli*kheid. De aanvraag voldoet aan de wettelijke vereisten bij en krachtens de Wet milieubeheer. Omdat uw inrichting tevens vergunningplichtig is ingevolge de Wvo en het Wetterskip Fryslan op 25 november 1999 uw aanvraag op grond van deze wet heeft ontvangen, is voldaan aan het bepaalde in artikel 8.30 van de Wet milieubeheer. Gelet op het vorenstaande is uw aanvraag ontvankelijk. Voorts hebben wij van u een aanvraag voor een bouwvergunning ontvangen. Inhoudeli ke beoordelin. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8.8 t/m 8.10 van de Wet milieubeheer vormt het toetsingskader voor de beoordeling van uw aanvraag. I. Bij de beslissing op de aanvraag moet het bevoegd gezag ingevolge het bepaalde in artikel 8.8, eerste lid, van de Wet milieubeheer in ieder geval betrekken: a. de bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting daarvoor gevolgen kan veroorzaken; b. de gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken; c. de met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting zal zijn of is gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu; d. ingebrachte adviezen en bedenkingen; e. de mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen. Dit houdt in dat ten minste de aspecten genoemd onder a t/m e bij de besluitvorming betrokken moeten worden. II. Voorts dient het bevoegd gezag ingevolge het bepaalde in artikel 8.8, tweede lid, van de Wet milieubeheer bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval rekening te houden met: a. het voor hem geldende milieubeleidsplan; b. geldende richtwaarden voor de onderdelen van het milieu, waarvoor de inrichting gevolgen kan hebben. Dit betekent dat als uitgangspunt wordt genomen overeenstemming met de betrokken aspecten. Onder omstandigheden heeft het bevoegd gezag echter de mogelijkheid hiervan gemotiveerd af te wijken. I:-".;

4 -4- III. Bovendien moet het bevoegd gezag ingevolge het bepaalde in artikel 8.8, derde lid, van de Wet milieubeheer bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval in acht nemen: a. geldende grenswaarden, die op basis van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer gelden of die voortvloeien uit hoofdstuk 5 van de Wet geluidhinder; b. zogenaamde instructieregels op basis van artikel 8.45 van de Wet milieubeheer; c. instructieregels op grond van de Provinciale milieuverordening Fryslan; d. bindende ministeriele aanwijzingen die krachtens artikel 8.27 van de Wet milieubeheer zijn gegeven. Dit wil zeggen dat de inrichting in ieder geval moet voldoen aan de voorschriften, zoals deze gesteld zijn onder III a t/m d. Als niet voldaan kan worden aan deze eisen, dan moet ingevolge het bepaalde in artikel 8.10, tweede lid, van de Wet milieubeheer de vergunning worden geweigerd. Ad I onder a: De inrichting is gelegen buiten de bebouwde kom van Joure in het bestemmingsplan buitengebied Haskerland. Op een afstand van ongeveer 200 meter van de inrichting is de autosnelweg A7 gelegen. De inrichting grenst aan de westzijde aan een autowrakkeninrichting. Bij de autowrakkeninrichting is een bedrijfswoning aanwezig. De dichtstbijzijnde woning van derden (niet zijnde bedrijfswoning) is gelegen ten zuidwesten van de inrichting op ongeveer 60 meter van de grens van de inrichting. Ad I onder b: De gevolgen voor het milieu die de inrichting zou kunnen veroorzaken, hebben hoofdzakelijk betrekking op de volgende aspecten: ~ Landschap, als gevolg van de opslag van materiaal; ~ Ecologie, als gevolg van de voorgenomen activiteiten; ~ Geluid en trillingen, met name het gevolg van intern transport, aan- en afvoerbewegingen en het bewerken van bouw- en sloopafval; ~ Lucht, stofverspreiding als gevolg van de activiteiten met betrekking tot de opslag en het bewerken van bouw- en sloopafval; ~ Bodem en grondwater, met name als gevolg van opslag en bewerking van bouw- en sloopafval en de opslag en aflevering van diesel; ~ Oppervlaktewater, als gevolg van de afvoer van bedrijfsafvalwater; ~ Externe veiligheid, als gevolg van de opslag van diesel en de opslag van gassen voor onderhoudswerkzaamheden; ~ Verspreiding van stoffen binnen en buiten het terrein van de inrichting, onder andere van (afval) producten;

5 -5- ~ Reststoffen I Preventie van afvalstoffen I Doelmatige verwijdering van afvalstoffen, met name de afvalfracties die vrijkomen bij het zeven, breken en sorteren van bouw- en sloopafval; ~ Zuinig gebruik van energie en grondstoffen. Ad I onder c: Er zijn met betrekking tot de inrichting geen ontwikkelingen te verwachten die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu. Het terrein van de inrichting heeft een agrarische bestemming. De huidige activiteiten zijn geregeld op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Aan de westzijde van de inrichting heeft het gebied een industriele bestemming. / Ad I onder d: Het advies van burgemeester en wethouders van de gemeente Skarsterlan houdt - verkort weergegeven - het volgende in. De gemeente maakt zich zorgen over de reeds op het terrein van de inrichting aanwezige hoeveelheid ongebroken puin. Men vreest dat, als deze bult puin op enig moment niet afgevoerd is, de inrichting van het terrein, zoals deze op de bij de aanvraag behorende tekening is aangegeven, niet uitgevoerd kan worden. Men stelt voor om voor de afvoer van het puin een tijdpad in de vergunning op te nemen. Verder wil men graag dat op de tekening preciezer aangegeven wordt waar de diverse partijen bewerkt en onbewerkt bouw- en sloopafval opgeslagen liggen en de hoeveelheden hiervan. Met betrekking tot dit advies merken wij het volgende op. In onze ontwerp-beschikking hebben wij reeds aangehaald dat voor het uitvoeren van het bodemnulsituatie-onderzoek, de op het terrein aanwezige hoeveelheid onbewerkt bouw- en sloopafval (puin) afgevoerd moet zijn. Hiervoor hebben wij in de ontwerp-beschikking een voorschrift opgenomen dat regelt dat het nulsituatie-onderzoek voor dit deel van het terrein binnen 9 maanden na het in werking treden van de vergunning uitgevoerd dient te zijn. Hiermee is reeds voldaan aan dit onderdeel van het advies van de gemeente. In een op 25 oktober 2000 gehouden bespreking met de aanvrager en een vertegenwoordiger van de gemeente Skarsterlan is echter, in overleg met de aanvrager, een nuancering in het tijdpad aangebracht. De aanvrager gaf hierbij te kennen te kunnen volstaan met een kortere periode (4 maanden), als hij in de gelegenheid gesteld wordt om met een mobiele breker deze bult te breken en vervolgens het gebroken materiaal af te (laten) voeren. Deze activiteit zal gelegaliseerd moeten worden na het in werking treden van deze vergunning. Wij zijn vooralsnog van mening dat dit met een melding ingevolge artikel 8.19 Wet milieubeheer kan, mits de inhoud van de melding voldoet aan de criteria van artikel 8.19 Wet milieubeheer. Wij zullen dan ook van voorschrift B.3 de termijn van 9 maanden veranderen in een termijn van 4 maanden. Ten aanzien van de wens van burgemeester en wethouders van de gemeente Skarsterlan om op de overzichtstekening bij de aanvraag een duidelijker begrenzing aan te geven van de opgeslagen hoeveelheden gebroken en ongebroken puin, almede van het bewerkt en onbewerkt bouw- en sloopafval, is tijdens de bespreking de afspraak gemaakt dat wij een voorschrift aan de vergunning zullen toevoegen waarin de aanvrager gevraagd wordt om binnen een maand na het in werking treden van de vergunning ter goedkeuring een C'

6 -6- tekening aan ons voor te leggen waarop deze begrenzing aangegeven is, en bovendien is aangegeven wat de maximale opslag per compartiment zal zijn. Deze opslageis geldt voor zowel de maximaal op het terrein van de inrichting opgeslagen hoeveelheid gebroken en ongebroken puin als voor de maximaal op het terrein van de inrichting opgeslagen hoeveelheid verwerkt en onverwerkt bouw- en sloopafval. In tegenstelling tot wat in de aanvraag van de vergunning genoemd is, heeft de aanvrager tijdens voornoemde bespreking aangegeven te kunnen volstaan met een geringere opslagcapaciteit. Voor de maximale opslagcapaciteit voor het gebroken en ongebroken puin is met de aanvrager een hoeveelheid van ton afgesproken. Voor de maximale opslagcapaciteit van het bewerkte en onbewerkte bouw- en sloopafaval is met de aanvrager een hoeveelheid van 4000 ton afgesproken. Concluderend zijn wij van mening dat wij hiermee geheel aan het advies van burgemeester en wethouders van de gemeente Skarsterlan tegemoet gekomen zijn. Ad I onder e: De mogelijkheden tot bescherming van het milieu om de nadelige gevolgen te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken, worden hieronder toegelicht: ~ Landschap De inrichting is grotendeels aan het zicht onttrokken door de aanwezigheid van 4 meter hoge grondwallen. De gemeente Skarsterlan hecht aan een grondwal van deze hoogte. De hoogte van de wal is in een voorschriff vastgelegd. De maximale hoogte van het opgeslagen materiaal is eveneens in een voorschrift vastgelegd. In de herziene aanvraag van een bouwvergunning is de loods aan de zuidzijde geplaatst op 4 meter van de slootkant. Hierdoor kan de grondwal over de volledige zuidzijde worden gehandhaafd. Wij zijn dan ook van mening dat de inrichting nauwelijks nadelige gevolgen heeft voor het bestaande landschap. ~ Ecologie Het terrein en de directe omgeving hebben een lage ecologische waarde met een soortenarme vegetatie. De aangevraagde activiteiten hebben geen invloed op de ecologie rond de locatie. ~ Geluid Met name als gevolg van transportbewegingen, de overslag van materiaal en het breken en sorteren van afvalstoffen zou geluidhinder kunnen ontstaan. De geluidsproductie is door middel van een akoestisch onderzoek in kaart gebracht. Wij hebben het onderzoek beoordeeld. Er zijn geen onregelmatigheden gebleken ten aanzien van de aannames van de geluidsproductie van de diverse geluidsbronnen. Bij de beoordeling van het akoestische rapport hebben wij rekening gehouden met meet- en rekenmethoden zoals aangegeven in de handleiding "Meten en Rekenen Industrielawaai" (1999), omdat ook het akoestisch rapport hierop is gebaseerd. Over de meet- en rekenmethode is een voorschriff opgenomen. In het akoestisch onderzoek is de geluidbelasting bij de bedrijfswoning (immissiepunt 1en 2) aan de westzijde en de woning van derden aan de zuidwestzijde (irnmissiepunt 3 en 4) bepaald. De aangevraagde activiteiten, zijnde de huidige activiteiten inclusief de uitbreiding met de breekinstallatie en de sorteerinstallatie leiden tot een geluidbelasting van 51,5 db(a)