Effecten van inkomstenbelasting en BTW op de economie.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Effecten van inkomstenbelasting en BTW op de economie."

Transcriptie

1 Effecten van inkomstenbelasting en BTW op de economie. Naam: Christiaan Schouten Studentennummer: Plaats: Weesp Datum: 3 juli 2009 Vak: Bachelor thesis Algemene Economie Universiteit: Universiteit van Amsterdam Faculteit: Economie en Bedrijfskunde Opleidingsvariant: Algemene Economie Thesisbegeleider: Dr. T. Thio

2 Inhoudsopgaven 1. Inleiding blz Politiek van Belasting blz Belasting als beleidsmaatregel blz Belastingsituatie in Nederland blz Theorie blz Modellen blz Effecten van verandering in inkomstenbelasting op de economie blz Effecten van verandering in BTW op de economie blz Empirisch bewijs blz Resultaten blz Redenen van verschil in effect van inkomstenbelasting- en BTW verandering blz Nederlandse economie en CPB blz Effecten van verandering in inkomstenbelasting op de economie blz Effecten van verandering in BTW op de economie blz Verschil in effect van inkomstenbelasting- en BTW verandering blz Conclusie blz Literatuurlijst blz Bijlage blz. 29 2

3 1. Inleiding Moeten extra overheidsinkomsten voortvloeien uit verhoging van inkomstenbelasting of BTW? Moeten inkomstenbelasting volledig geschrapt en vervangen worden door hogere BTW-tarieven? Dient de inkomstenbelasting nog progressiever te worden of juist degressiever? Allemaal vragen die vandaag de dag nog steeds belangrijk zijn, aangezien fiscale politiek elke dag een punt van discussie is (Engen and Skinner, 1992). De onderzoeksvraag in deze thesis is; Hoe verschillen inkomstenbelasting en BTW verandering van elkaar, kijkend vanuit hun effect op de economie? Alvorens te beginnen met het analyseren van de verschillende effecten die inkomstenbelasting en BTW (Bruto Toegevoegde Waarde) op de economie hebben, wordt in deze thesis eerst begonnen met het geven van politieke redenen voor het heffen van belastingen, waarna de politieke situatie van Nederland betreffende inkomstenbelasting en BTW aan bod komt. In hoofdstuk 3 wordt het groeimodel van Solow gepresenteerd, met daarbij een model van Gärtner (2006) welke de situatie op de arbeidsmarkt weergeeft. Na deze twee modellen besproken te hebben wordt in de daarop volgende subparagrafen de effecten van inkomstenbelasting en BTW op de economie geanalyseerd, die effect hebben op de twee modellen. In hoofdstuk 4 wordt de empirie besproken aan de hand van eerder gedane onderzoeken en wordt deze daar waar mogelijk teruggekoppeld op het groeimodel van Solow en het arbeidsmarktmodel van Gärtner (2006). Verder wordt er in dit hoofdstuk ingegaan op de verschillen tussen inkomstenbelasting en BTW. In hoofdstuk 5 wordt het effect van verandering van inkomstenbelasting en BTW op de Nederlandse economie geanalyseerd met behulp van het SAFFIER model ( Short and medium term Analysis and Forecasting using Formal Implementation of Economic Reasoning ) van het Centraal Plan Bureau (CPB). Dit SAFFIER model is een combinatie van het kwartaalmodel SAFE, onder andere gebruikt bij Macro Economische Verkenningen, en het jaarmodel JADE, gebruikt voor verkenningen op middellange termijn, zoals het doorberekenen van beleidsvoorstellen en regeerakkoorden (Centraal Planbureau, 2006, 7). Er wordt daarbij gekeken of deze effecten overeenkomen met de eerder besproken theorie en empirie. Tot slot wordt er afgesloten met de conclusie waarin ook de onderzoeksvraag beantwoord wordt. 3

4 2. Politiek van Belasting Voordat er een analyse wordt gedaan naar de effecten van inkomstenbelasting en BTW verandering, is het van belang te kijken naar wat de politieke redenen zijn voor het heffen van belastingen en wordt de belastingsituatie in Nederland kort besproken. 2.1 Belasting als beleidsmaatregel Overheden hebben verschillende redenen voor het heffen van belastingen. Rosen en Gayer (2008) geven hiervoor drie redenen; de eerste reden die zij noemen is inkomstenherverdeling, waarbij gebruik wordt gemaakt van een progressief belastingsysteem. De tweede reden van belastingheffing is het financieren van overheidsuitgaven (Rosen & Gayer, 2008, 12). De derde reden volgens Rosen en Gayer (2008) is het beïnvloeden van iemands koopgedrag d.m.v. verschillende belastingpercentages op verschillende goederen te heffen. Johnson, Parker en Souleles (2006) geven verder als reden dat de overheid belasting gebruikt om de economie te sturen door verschillende belastingniveaus te hanteren in verschillende economische tijden als recessie en oververhitting (Johnson et al., 2006, 1549). 2.2 Belastingsituatie in Nederland Het Nederlandse inkomensbelastingsysteem wordt, net als in vele andere landen, gekenmerkt door een progressief belastingstelsel. Dit houdt in dat naarmate je inkomen stijgt, je marginaal meer belasting moet gaan betalen en je dus ook relatief gezien meer belasting moet afdragen. De intentie van een progressief belastingsysteem is dat rijkere relatief gezien meer bijdragen aan de kosten van de overheid en hierdoor inkomens gedeeltelijk gelijkgetrokken worden. Vanwege lidmaatschap van de Europese Unie (EU) dient Nederland, net als elk ander lid, zich aan de regels, wetten en richtlijnen van de EU te houden, waaronder ook de BTW-tarieven vallen. Verdere uitleg hierover doet in deze thesis niet ter zake en wordt daarom niet besproken. De tarieven zijn richtlijnen en geen vaststaande percentages, waardoor EU-leden hun eigen percentages kunnen bepalen. Dit geeft nationale overheden de ruimte hun eigen sociale- en economische politiek te voeren. 4

5 3. Theorie 3.1 Modellen Met behulp van het groeimodel van Solow kan groei van de economie verklaard worden. Omdat in deze thesis het effect van inkomstenbelasting en BTW verandering op de economie geanalyseerd wordt, heeft in deze thesis Solow s groeimodel een vereenvoudigde vorm en worden eventuele uitbreidingen van dit model, die niet tot weinig betrekking hebben op het effect van de belastingverandering, achter wegen gelaten. Gärtner (2006) gaat in zijn boek uitgebreid in op groei van de economie, waarvoor hij Solow s groeimodel gebruikt. Voor dit groeimodel van Solow wordt gebruik gemaakt van de Cobb-Douglas productiefunctie: F(A,K,L) = Y = A K α L^ 1- α, (met 0<α<1) waar Y staat voor output/inkomen, A voor een gegeven technologische situatie, K voor input kapitaal en L voor arbeidsaanbod (Gärtner, 2006, 233). Aangezien de technologische situatie niet ter zake doet voor het uiteindelijk onderzoek naar effect van belastingverandering, wordt de functie ook wel als volgt genoteerd: F(K,L) = Y = K α L^ 1- α, wat de eerste lijn is in Solow s groeimodel. Naast de productiefunctie doen de geldstromen in de economie ook ter zake in Solow s groeimodel. Ervan uitgaande dat in een evenwichtsituatie de inkomende geldstroom gelijk is aan de uitgaande geldstroom, geeft dit: S I + T G + IM - EX = 0, waar S besparingen is, I de investeringen, T de belastingen, G de overheidsuitgaven, IM de import en EX de export. Bij Solow s model wordt voor het gemak uitgegaan dat er geen handel is waardoor de termen IM en EX gelijk aan nul gesteld kunnen worden. Betreffende de rol van de overheid wordt aangenomen dat de overheid zijn totale inkomsten van belastingen ook weer direct besteedt, en dus niets overblijft voor publieke besparingen (T-G). Zodoende kan bij afwezigheid van economische lekken de investeringen gelijk gesteld worden aan de particuliere besparingen (I = S), en speelt de overheid met zijn publieke besparingen geen rol meer. Deze aanname wordt versterkt met de aanname dat wanneer de overheid wel een overschot heeft (meer inkomsten heeft dan uitgaven), dit overschot gebruikt wordt voor het terugdringen van de overheidsschuld, en niet gebruikt wordt voor investeringen doordat dit wordt toegevoegd aan de publieke besparingen (Milesi- 5

6 Ferretti & Roubini,1998, 731). Zodoende wordt de manier van overheidsuitgaven buitenbeschouwing gelaten in deze thesis. Daarnaast worden renteveranderingen buiten beschouwing gelaten. Wanneer namelijk inkomen en daarmee ook consumptie zou stijgen, stijgt de vraag naar geld en daarmee ook de prijs (rente) ervan. Rentestijging dempt investeringen wat juist weer een negatief effect heeft op de economie (Hall, 1978, 72). Om te voorkomen dat het model te complex wordt, worden renteveranderingen buiten beschouwing gelaten. Gezien het feit dat niet het gehele inkomen, maar slechts een deel ervan gespaard wordt, kan dit als volgt geformuleerd worden: S = sy (met 0<s<1), wat gelijk is aan I = sf(k,l). De term s in deze vergelijking staat voor de spaarquote (deel van inkomen wat gespaard wordt). Deze laatste vergelijking is de tweede lijn die in de grafiek van Solow s model getekend wordt. De derde en tevens laatste lijn is de benodigde investeringslijn. Aangezien kapitaal toeneemt met investeringen, neemt kapitaal ook af door depreciatie (δk). Kortom de kapitaalvoorraad verandert met K= I δk. In de optimale evenwichtssituatie verandert de kapitaalvoorraad en inkomen/output Y niet meer (Gärtner, 2006, 239). Figuur 1 laat deze 3 lijnen zien in een grafiek met kapitaal (K) op de horizontale as en inkomen/output (Y) op de verticale as. Figuur 1: Gärtner (2006) Solow s groeimodel. 6

7 In figuur 1 is goed te zien dat er een optimale situatie is, namelijk (K*,Y*). Dit is de evenwichtsituatie waarin geen verandering meer van inkomen en kapitaal plaats vindt, ceteris paribus (Gärtner, 2006, 239). Ter illustratie; wanneer een land zich links van het evenwicht bevind, dan zijn de werkelijke investeringen (ook wel hetgeen wat gespaard wordt) groter dan de benodigde investeringen, wat inhoudt dat de nettoinvesteringen positief zijn. De kapitaal voorraad zal blijven groeien tot het punt waar de netto-investeringen nul zijn (Gärtner, 2006, 239). In figuur 1 is te zien dat landen tijdelijk in inkomen/output kunnen verschillen vanwege verschil in de kapitaalvoorraad, maar dat ze alle naar een evenwichtssituatie trekken. Figuur 1 is getekend met kapitaal als onafhankelijke variabele en inkomen/output als afhankelijke variabele, ceteris paribus, waar kapitaal dan het tijdelijke verschil in situatie veroorzaakt. Maar waarom verschillen inkomensniveaus tussen landen, anders gezegd, waarom verschillen de evenwichtssituaties tussen landen? Redenen voor verschil in evenwichtsituaties is volgens Gärtner (2006, 239) dat de parameters in het model kunnen verschillen. Zo doet de parameter ter zake die het aantal arbeidskrachten aangeeft. Een daling van arbeidskrachten doet naast daling van de productie (immers daalt een van de factoren van de productiefunctie), ook de investeringen/besparingen dalen (want investeringen/besparingen zijn een functie van de productiefunctie) (Gärtner, 2006, 239). Effecten van daling van arbeidskrachten in het Solow s model zijn te zien in figuur 2, wat laat zien dat door daling van de arbeidskrachten, een lager evenwichtsituatie ontstaat, namelijk (K1*,Y1*), met als gevolg dat het nieuwe evenwichtsituatie lager is komen te liggen. Wanneer een land zich in het punt oude evenwichtsituatie (K*,Y*) bevond of hier dicht in de buurt van zat, zal de economie stagneren en productie afnemen tot het land in de nieuwe evenwichtsituatie zit, het punt (K1*,Y1*). Het nieuwe evenwicht kent dan tevens een situatie met lagere output/inkomen, kapitaalvoorraad, consumptie, en lagere investeringen/besparingen. 7

8 Figuur 2: Gärtner (2006) effect van daling van arbeidskrachten in Solow s groeimodel. Naast verschil in arbeidskrachtenaantal kan ook de parameter, die de spaarquote voorstelt, verschillen tussen landen waardoor verschillende evenwichtsituatie ontstaan (Gärtner, 2006, 241). Doordat een beperkt deel van inkomen dat verdient wordt, gespaard en dus geïnvesteerd wordt, kan ook dit deel tussen landen verschillen. Zo doet een verlaging van de spaarquote alleen de spaarlijn verlagen waardoor een lagere nieuwe evenwichtsituatie ontstaat. Deze verandering is kleiner dan de verandering van de parameter arbeidskrachten, omdat de productielijn niet verplaatst (Gärtner, 2006, 241). Effecten van daling van spaarquote in Solow s model zijn te zien in figuur 3, wat laat zien dat door daling van de spaarquote, een lagere evenwichtsituatie ontstaat, namelijk (K2*,Y2*). Ook hier is het gevolg dat het nieuwe evenwichtsituatie lager is komen te liggen, waardoor dezelfde gevolgen als die van figuur 2 ook hier van toepassing zijn, namelijk een stagnerende economie en daling van productie met een situatie van lagere output/inkomen, kapitaalvoorraad, consumptie en investeringen/besparingen. 8

9 Figuur 3: Gärtner (2006) effect van daling van spaarquote in Solow s groeimodel. Uit het voorgaande blijkt dat het aantal arbeidskrachten die werkzaam zijn in een economie van grote invloed is op de evenwichtsituatie van een land en daarmee een rol speelt bij groei en verandering van de economie. Voordat begonnen wordt aan de effecten van inkomsten en BTW verandering, wordt eerst nog een model gepresenteerd welke een verband legt tussen inkomstenbelasting en arbeidskrachten en daarbij dat inkomstenbelasting invloed heeft op economische groei. Gärtner (2006, 152) gaat ook in op de situatie van de arbeidsmarkt. Voor het verklaren van effecten van inkomstenbelasting op het aantal arbeidskrachten, gebruikt Gärtner (2006) een model met daarin arbeidsvraag en -aanbod. Figuur 4 weerspiegelt deze situatie en laat de effecten van het verhogen van inkomstenbelasting op de economie zien. 9

10 Figuur 4: Gärtner (2006) effect van verandering inkomstenbelasting Het punt N0 op de horizontale as impliceert de totale beschikbare arbeid, waardoor het verschil tussen het N0 en N1 dan de structurele werkloosheid voorstelt. Verhoging van inkomstenbelasting doet het aanbod van arbeidkrachten dalen, waardoor de aanbodcurve naar links verschuift (Gärtner, 2006, 152). Het nieuwe evenwicht kent de situatie van lagere arbeid en hogere reële lonen. Dit laatste gebeurt doordat arbeid schaarser is geworden. De reden voor daling van arbeidaanbod is dat de inkomsten uit werk afnemen, immers moet over hetzelfde loon meer belasting betaald worden, en men daardoor dan minder bereid is te gaan werken. Er is namelijk sprake van een stijging van de belasting wig. De wig is het verschil tussen arbeidskosten van een bedrijf en het loon dat een werknemer mee naar huis neemt (Gärtner, 2006, 152). Door stijging van de inkomstenbelasting, stijgt de wig en dalen de marginale inkomsten van een werknemer, waardoor hij minder (snel) bereid is (extra) te gaan werken. De daling van het aanbod gaat gepaard met daling van het aantal werkzame arbeidskrachten. Het gevolg is dus dat de factor arbeid in de Cobb-Douglas productiefunctie dus ook afneemt, waardoor er dus afname is van de van productie/inkomen. Kortom is er een negatief verband te zien tussen inkomstenbelasting en economische groei en productie. Zo doet een stijging van de inkomstenbelasting het aantal arbeidkrachten dalen en bleek uit Solow s groeimodel 10

11 dat hierdoor een lagere evenwichtsituatie ontstaat. De effecten hiervan zijn al eerder besproken. De combinatie van Solow s groeimodel en het model van Gärtner (2006) betreffende de arbeidsmarkt biedt de mogelijkheid te kijken naar het effect van inkomstenbelasting op economische groei. In de volgende paragraaf worden apart de effecten van inkomstenverandering besproken om zodoende een relatie te leggen met de modellen. De relatie tussen BTW verandering en Solow s groeimodel wordt in de daarop volgende paragraaf duidelijk. 3.2 Effecten van verandering in inkomstenbelasting op de economie Er is al veel onderzoek gedaan naar de invloeden van belasting op de economie, waarbij hoofdzakelijk gekeken werd naar OECD landen (Organisation for Economic Cooperation and Development, oftewel Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling). Voor Nederland specifiek is er niet veel onderzoek naar gedaan. Daar Nederland een OECD land is (OECD, 2009), wordt er in dit onderzoek aangenomen dat onderzoeken gedaan naar OECD landen, representatief zijn voor Nederland, en dat de effecten van belasting voor OECD landen ook voor Nederland gelden. Widmalm (2001, 207) heeft onderzoek gedaan onder 23 OECD landen in de periode , die weer verder onderverdeeld zijn in 5 kleinere periodes. Voor het onderzoek maakte Widmalm (2001) gebruik van regressies waarbij gebruik werd gemaakt van Ordinary Least Square schatting, ofwel OLS. Widmalm (2001, 208) begon dit onderzoek met het kijken naar het effect van belastingverandering in zijn algemeenheid op de economie. Daarna splitste Widmalm (2001) deze groep belastingen op en keek naar het effect van belastingverandering afzonderlijk. Belangrijk aspect wat Widmalm (2001, 212) en Milesi-Ferretti en Roubini (1998) opmerken in hun onderzoek is dat er een ruilverhouding is tussen werken en vrije tijd, en dat inkomstenbelasting hierin een rol speelt. Het te ver oplaten lopen van de inkomstenbelasting zou werknemers ertoe aanzetten minder te gaan werken en meer tijd te besteden aan vrije tijd wat dan geen productie oplevert. Rebelo (1991) komt met een gelijke conclusie, dat stijging van inkomstenbelasting de ratio kapitaal/arbeid verandert, waarbij de factor die 11

12 het meest belast wordt, afneemt in hoeveelheid in het productieproces. Dit is in overeenstemming met het model van Gärtner (2006) betreffende de arbeidsmarktsituatie wat ook een daling van de werkzame arbeid en vervolgens daling van productie als gevolg had. Gevolg voor Solow s groeimodel is dan dat één van de productiefactoren afneemt waardoor zowel de productielijn als de besparing/werkelijke investeringslijn daalt. De effecten en gevolgen van deze verandering in Solow s groeimodel zijn al in de vorige paragraaf besproken en zijn te zien in figuur 2. Widmalm (2001, 201) benadrukt verder nog dat in endogene groeimodellen, groeimodellen waar krachten in het model groei veroorzaken en niet krachten van buiten af, de groei van de economie bepaald wordt door de kapitaalaccumulatie, de toeneming van de totale voorraad kapitaalgoederen door investeringen. Belastingen verstoren de intenties kapitaal te accumuleren, zowel fysieke als menselijk (daarbij denkend aan kennis en vaardigheden) kapitaal, waardoor de groei van de economie verstoord wordt en bij verhoging van de belasting het effect negatief is (Widmalm, 2001, 201). Kapitaalaccumulatie daalt omdat door hoge belastingen, extra verdiensten relatief gezien steeds minder opleveren, en dus hetgeen er extra ingestopt wordt, minder oplevert. Rebelo (1991, 501) gaat ook in op kapitaalaccumulatie en geeft hierbij de volgende redenatie: een verhoging van de inkomstenbelasting vermindert het inkomen waardoor ook minder geïnvesteerd kan worden, wat leidt tot daling van kapitaalaccumulatie (doordat investeringen ook terug lopen) en groei van de economie. Echter doet inkomstenbelasting ook het ontvangen en daarmee besteedbare inkomen dalen, waardoor de hoeveelheid dat gespaard en geconsumeerd kan worden, daalt. De gedachtegangen van zowel Rebelo (1991) als Widmalm (2001) komen overeen met Solow s groeimodel. Zo kan de afnemende kapitaalaccumulatie door daling van investeringen gezien worden als de daling van de besparing/werkelijke investeringslijn in figuur 3. Zo benadrukt Widmalm (2001) namelijk dat investeringen teruglopen wat een directe relatie met Solow s groeimodel heeft. Rebelo (1991) benadrukte dat het besteedbare inkomen daalt, waardoor consumptie als besparingen afnemen. Aangezien iedereen basisbehoefte nodig heeft, zullen eerder de besparingen 12

13 afnemen dan alleen de consumptie, waardoor de spaarquote daalt. Dit effect komt dan overeen met de daling van de besparingen/werkelijke investeringslijn in figuur 3. Milesi-Ferretti en Roubini (1998) gaan uitgebreid in op de effecten van inkomstenbelasting en BTW op de economie. De effecten van inkomstenbelasting en BTW worden in hun model getoetst, waar groei wordt veroorzaakt door de accumulatie van menselijk en fysiek kapitaal. De verschillende kanalen waardoor deze belastingen economische groei beïnvloeden worden in het artikel van Milesi-Ferretti en Roubini (1998) besproken. Duidelijk wordt in hun model dat groei sterk afhankelijk is van of de sector menselijk kapitaal, de marktsector, de technologie van accumulatie hiervan en hoe je vrije tijd definieert. Voor hun model gebruiken Milesi-Ferretti en Roubini (1998, 724) een drie sector model, waarbij de eerste sector eindproducten produceert, de tweede menselijk kapitaal, en de laatste een niet marktproduct (thuisproductie). Milesi-Ferretti en Roubini (1998) kijken net als Rebelo (1991) en Feldstein (1978) naar de kapitaal/arbeid ratio, waarbij ook zij constateren dat door een verhoging van inkomstenbelasting, deze ratio stijgt, wat ertoe leidt dat de opbrengt van kapitaal wordt gereduceerd wegens daling van de opbrengsten van de productie, wat een negatief effect heeft op economische groei. Dit effect is te zien wanneer de eerste afgeleide wordt gemaakt van de Cobb-Douglas productiefunctie naar kapitaal. Dit geeft: (1 α ) dy L = α (1 α ) dk K Te zien is nu de marginale productiviteit van kapitaal. Zodra de factor arbeid afneemt, daalt voor elke kapitaalhoeveelheid de marginale opbrengst. Als we dan de tweede afgeleide naar kapitaal nemen, krijgen we het volgende: 2 (1 α ) d Y L = α ( 1 α) 2 (2+ α ) dk K Uit deze tweede afgeleide kunnen we zien dat deze altijd negatief is, immers is 0<α<1 en is K en L >0. De betekenis van dit negatieve verband is dat de marginale productiviteit daalt naarmate kapitaal verder stijgt. Dit is een algemeen bekend verschijnsel van de Cobb-Douglas productiefunctie, namelijk dat toename van productie sneller gaat wanneer beide factoren toenemen in plaats van één te gelijk (Gärtner, 13

14 2006). Rebelo (1991, 511) schreef in zijn onderzoek dat naarmate arbeidsaanbod daalt en het reële loon ervan duurder wordt, bedrijven overstappen op kapitaalintensievere in plaats van arbeidsintensieve productie. Echter blijkt uit het zojuist genoemde dat de productie minder snel groeit wanneer een enkele productiefactor toeneemt, en dat eveneens de marginale productie van kapitaal daalt. De gedachte van Milesi-Ferretti en Roubini (1998) dat de opbrengt van kapitaal wordt gereduceerd zodra inkomstenbelasting stijgt, is in overeenstemming met Solow s groeimodel, namelijk dat door stijging van de inkomstenbelasting, de factor arbeid afneemt in het productieproces. De effecten van afnemende arbeidskrachten zijn in paragraaf 3.1 al besproken en de gevolgen zijn zichtbaar in figuur Effecten van verandering in BTW op de economie BTW werd voor het eerst gebruikt in 1954 in Frankrijk en is sindsdien een veelgebruikte vorm van belastingheffing (Cnossen, 1992, 212). Voordeel van BTW is dat BTW wordt geheven over de toegevoegde waarde die een bedrijf aan een product en/of dienst verleent, waardoor dubbele belasting niet mogelijk is (Cnossen, 1992, 211). Zo heeft een bedrijf eerder in het productieproces al belasting betaald over de toegevoegde waarde die zij aan het product/dienst toevoegde, en dient het bedrijf later in het productiestadium hier geen BTW meer over te betalen (Cnossen, 1992, 215). Andere voordelen van BTW zijn onder andere dat het de productie en distributie niet verstoord. Het maakt bijvoorbeeld niet uit hoe vaak een product/dienst verhandeld wordt, er wordt alleen belasting betaald over de toegevoegde waarde. Daarnaast heeft het geen invloed op hoe het geproduceerd wordt, arbeid- of kapitaalintensief, allebei de vormen worden even zwaar belast (Cnossen, 1992, 213). Dit zijn een van de belangrijkste voordelen van BTW boven andere vormen van belastingheffing. Milesi-Ferretti en Roubini (1998) hebben onderzoek gedaan naar de effecten van belastingverandering op de economie. Daarbij werd gekeken naar de kanalen waar kapitaalaccumulatie wordt geraakt, wat de economische groei beïnvloedt. Milesi- Ferretti en Roubini (1998) melden dat het effect van BTW onzeker is. Zo is het belangrijk hoe het model geformuleerd is en hoe tijdsbesteding gedefinieerd wordt. 14

15 Belangrijk is dat BTW pas een persoon raakt wanneer hij/zij besluit een goed of dienst te consumeren. Zodra niet geconsumeerd wordt, verdwijnt de bijdrage van het BTW tarief, immers wordt er alleen BTW afgedragen zodra het goed geconsumeerd wordt. Milesi-Ferretti en Roubini (1998) constateren dat BTW maar weinig verstoringen veroorzaakt, waardoor BTW maar een klein effect heeft. Zo werd eerder gemeld dat iedereen basisbehoefte nodig heeft voor consumptie, waardoor dan ook niet gauw op consumptie maar ook op besparingen bezuinigd wordt bij toename van BTW-tarieven. Gevolg is dan dus dat de besparing-/werkelijke investeringslijn in Solow s groeimodel daalt, wat in overeenstemming is met Solow s groeimodel en terug te zien is in figuur 3. Het uiteindelijke nieuwe evenwicht kent dan een lager inkomen, kapitaalvoorraad, consumptie en besparingen/investeringen. Net als bij Milesi-Ferretti en Roubini (1998) is het ook bij Widmalm (2001) zo dat de rol van vrije tijd een belangrijke factor is. Milesi-Ferretti en Roubini (1998) en Widmalm (2001) vereenvoudigen de werkelijkheid en gaan er in hun onderzoek vanuit dat men de keuze heeft om zijn tijd te besteden/verdelen in werk en vrije tijd. In de vorige paragraaf werd het effect van inkomstenbelasting besproken, waar naar voren kwam dat het heffen van inkomstenbelasting, de keuze van werk naar vrije tijd verplaatst. Vrije tijd daarentegen kent geen belasting, en wordt hierdoor steeds sneller en meer geprefereerd naarmate inkomstenbelasting stijgt (Milesi-Ferretti en Roubini, 1998). Om deze verschuiving van tijdsbesteding te voorkomen al dan niet te reduceren, kan ook vrije tijd belast worden, waarbij BTW een mogelijkheid kan zijn. Slemrod (1990) en Milesi-Ferretti en Roubini (1998) kiezen ervoor de keuzen voor vrije tijd zo veel mogelijk te beperken, zodat deze tijd productief besteed wordt. Slemrod (1990) geeft aan dat BTW zijn effect op economische groei kan hebben, door (hogere) BTW te heffen op goederen die complementair (goederen die elkaar aanvullen/nodig zijn bij consumptie van vrije tijd) zijn met vrije tijd, en goederen die juist weer een substituut (product of dienst dat het ander product of dienst kan vervangen) zijn voor vrije tijd, met minder BTW. Dezelfde gedachtegang kan natuurlijk ook voor werk gebruikt worden, waardoor hetzelfde geldt, maar dan omgekeerd. Door op deze wijze tijdsbesteding aan werk te bevorderen, zal arbeidsaanbod en daarmee 15

16 productie stijgen wat economische groei veroorzaakt, immers stijgt de factor arbeid. Door de complexheid van dit proces is het logisch dat dit moeilijk verloopt waardoor dit effect beperkt, al dan niet afwezig is. BTW zou volgens Slemrod (1990) eveneens van invloed kunnen zijn op de economie omdat het prijsniveau van deze goederen wordt beïnvloedt. Zo kan een verhoging van het BTW-tarief een algemene prijsstijging tot gevolg hebben. Dit heeft tot gevolg dat het besteedbare inkomen, wat even als constant wordt aangenomen, in reële termen minder waard wordt door de prijsstijging (Hall, 1978, 85). Gevolg is dat naast daling van consumptie, ook het deel dat gespaard wordt in reële termen minder waard is geworden. Door afname van deze besparingen, dalen ook de investeringen zoals in Solow s groeimodel besproken. Dit kan vergeleken worden met een daling van de besparing-/werkelijke investeringslijn. De effecten hiervan zijn eerder al besproken. Dit effect van verminderde consumptie kan eveneens groter uitpakken wanneer de BTW verandering en daarmee prijsverandering onverwachts is (Hall, 1978, 78). In het artikel van Cnossen (1992) bleek eveneens dat verandering van BTW wel degelijk inflatie veroorzaakt. Verder roept vraag aanbod op, en zal zodoende afname in vraag naar goederen, ook afname in productie betekenen wat de economie negatief beïnvloedt (Gärtner, 2006, 36). Kortom kan er worden geconcludeerd dat het effect van BTW onzeker is, mede doordat er geen directe relatie is met economische groei, en dat verschillende onderzoeken, verschillende uitkomsten en theorieën hierover geven. Uit het voorgaande kan wel geconcludeerd worden dat BTW meer de besparing/investeringslijn beïnvloedt en niet de productielijn, waardoor het effect van BTW beperkter is dan inkomstenbelasting. 16

17 4. Empirisch bewijs 4.1 Resultaten Engen en Skinner (1992) zijn erg sceptisch over de fiscale politiek van de overheid. Uit hun onderzoek bleek dat een verhoging van de belastingen met 10% een daling van het nationaal inkomen van 3,2% per jaar geïmpliceerd voor de korte termijn (15jaar), en een daling van 1,4% per jaar op de lange termijn (Engen en Skinner, 1992, 4). Reden volgens Engen en Skinner (1992) is dat de overheid met haar inkomsten van belastingen andere doelen heeft dan het maximaliseren van de output, zoals sociale stabiliteit in plaats groei van de economie (Engen en Skinner, 1992, 26). Uit het onderzoek van Engen en Skinner (1992) onder 107 landen in de periode , bleek dat een stijging van de belastingen met 10%, een daling van bijna het dubbele in investeringen impliceerde, namelijk 18% (Engen en Skinner, 1992, 27). Deze effecten zijn ook in overeenstemming met de eerder besproken theorieën van Rebelo (1991) en Widmalm (2001) en Solow s groeimodel. Zo werd in hoofdstuk 3 al getoond dat een verhoging van de inkomstenbelasting de investeringen zouden doen afnemen. Uit het onderzoek van Widmalm (2001) kwam naar voren dat er een groot negatief effect was van inkomstenbelasting op Bruto Binnenlands Product (BBP) (Widmalm, 2001, 209). Dit resultaat is overeenkomstig met de eerdere besproken theorieën zoals die van Widmalm (2001) zelf, maar ook die van Solow. Zo zou in Solow s groeimodel een verhoging van de inkomstenbelasting, leiden tot een nieuw evenwichtspunt met lagere kapitaalvoorraad en lager inkomen/output. Wanneer een land zich in het oude evenwichtspunt (K*,Y*) bevond of in de buurt, zou dit lagere nieuwe evenwichtspunt leiden tot stagnatie van de economie omdat de kapitaalvoorraad en output in dit nieuwe evenwicht lager liggen. Zo zou een land volgens Widmalm (2001, 209) met een belastingspercentage van 25% in vergelijking met een land met een percentage van 62%, 1% meer groei van het BBP kennen, ceteris paribus. Groeimodellen constateren dat BTW minder schadelijk is voor de economie, omdat BTW de opbrengsten van kapitaalaccumulatie niet raakt en hierdoor geen invloed op groei van het BBP zou hebben (Widmalm, 2001, 209). Ook in Solow s groeimodel is het lastig een direct verband te vinden tussen BTW en productie van een 17

18 land, terwijl de relatie met inkomstenbelasting en productie wel aanwezig was. Eén van de meest directe relaties die het effect van BTW op de economie kan voorspellen was het effect van prijsniveau. Zo heeft BTW verandering alleen invloed op de besparing- /werkelijke investeringslijn, daar inkomstenbelasting zowel de besparing-/werkelijke investeringslijn als de productielijn raakt. Kijkend naar de veranderingen die beide situatie van figuur 2 en 3 impliceren, is te zien dat het effect van verandering van de evenwichtsituatie groter is bij inkomstenbelasting dan bij BTW, waardoor BTW minder schadelijk is voor de economie. Net als bij Widmalm (2001) vond ook Rebelo (1991) in zijn onderzoek een negatief verband tussen belastingen en groei van BBP. Rebelo (1991, 501) geeft als reden hiervoor dat inkomsten en daarmee investeringen dalen en daarmee ook de kapitaalaccumulatie. Verder doet het de ratio kapitaal/arbeid beïnvloeden, waardoor dan de factor arbeid in het productieproces afneemt. Ook Milesi-Ferretti en Roubini (1998) vonden in hun onderzoek dat inkomstenbelasting een negatief effect heeft op economische groei, en dat de ratio kapitaal/arbeid beïnvloedt werd. Deze beide effecten zijn in overeenstemming met de eerder besproken theorieën in hoofdstuk 3 en met het groeimodel van Solow. Milesi-Ferretti en Roubini (1998) hebben in hun onderzoek, ook aandacht besteed aan de betalingsbalans van de overheid. Aan het begin van deze thesis werd uitgegaan dat wanneer een overschot is op de betalingsbalans van de overheid, dit gebruikt wordt voor het terugdringen van de overheidsschuld om zodoende geen invloed te hebben op de publieke besparingen. Wat zijn de effecten wanneer een overschot wordt gebruikt als eenmalige teruggaven aan de (werkende) bevolking? Uit artikelen van Shapiro en Slemrod (2003) en Johnson, Parker en Souleles (2006) die eenmalige teruggave van de Amerikaanse overheid na de aanslag van 11 september 2001 analyseerden, bleek een derde deel van deze teruggave gespaard te worden. Uit het onderzoek van Shapiro en Slemrod (2003) bleek slechts 21,8% van de teruggave geconsumeerd te worden, 32% werd gespaard en 46,2% ging dit gebruiken om schulden af te lossen. Uit onderzoek van Johnson et al. (2006, 1607) bleek ook dat er een significante toename was van de besparingen na de teruggave. We kunnen dus uit het 18

19 artikel van Milesi-Ferretti en Roubini (1998) met behulp van de artikelen van Shapiro en Slemrod (2003) en Johnson et al. (2006) constateren dat een teruggaven een positief effect heeft op de besparingen, waardoor volgens Solow s groeimodel de economie van een land er in zijn evenwichtssituatie op vooruit gaat. Zodoende heeft een belastingoplegging/toename van belasting, het tegenovergestelde effect en is dus in overeenstemming met Solow s groeimodel, waar belasting negatieve effecten heeft voor een land. In het artikel van Cnossen (1992) werd onderzoek gedaan naar de verandering van BTW op prijsniveau en daarmee inflatie. Uit zijn onderzoek bleek dat verhoging van BTW inflatie veroorzaakt. De vraag hierbij was: is dit een eenmalig effect, of leidt dit tot verdere verhogingen van het prijsniveau? Wanneer een BTW verandering aangekondigd werd en monetaire autoriteiten hierop in konden spelen, zou een verhoging van de BTW met 1% leiden tot een prijsstijging van 0,7% (Cnossen, 1992, 225). Echter was deze verandering ook eenmalig, en schoof de trendlijn die de prijsveranderingen aangaf, eenmalig in zijn geheel omhoog. Kortom, een verandering van BTW beïnvloed het prijsniveau en daarmee ook consumptie en besparingen, wat weer invloed heeft op economische groei (Cnossen, 1992, 225). 4.2 Redenen van verschil in effect van inkomstenbelasting- en BTW verandering Elke vorm van belasting heeft zoals Slemrod (1990, 158) aangaf, zijn eigen kosten en is het doel hiervan deze te minimaliseren en diegene te kiezen met de laagste kosten. Belastingen hebben naast dat ze economisch zijn, ook een politiek belang. Nederland kent net als vele andere OECD landen een progressief belastingsysteem. Widmalm (2001) heeft onderzoek gedaan naar progressiviteit van inkomstenbelasting en meldde in haar onderzoek dat een progressiever belastingsysteem, schadelijker is voor een economie. Inkomstenbelasting bleek uit Solow s model en het model van Gärtner (2006) betreffende de arbeidsmarkt de economie negatief te beïnvloeden. Uit het onderzoek van Widmalm (2006) bleek dan ook dat progressievere belastingstelsels de kapitaalaccumulatie meer verstoren, waardoor de economie harder getroffen wordt (Widmalm, 2001, 199). Dat BTW een 19

20 uniform tarief kent en dus niet progressief is, kan dus een verklaring zijn voor het verschil in effect tussen inkomstenbelasting en BTW verandering. Hubbard (1997) geeft in zijn onderzoek twee redenen aan waarom een verschuiving van inkomstenbelasting naar BTW een verbetering van de economie kan zijn. De eerste reden is dat inkomsten van gezinnen stijgen na daling van de inkomstenbelasting en daarmee stijgt ook de gekoppelde kapitaalaccumulatie, er is immers meer kapitaal in omloop. Zijn tweede reden is dat door BTW, allocatie van kapitaal verandert over bedrijvensectoren. Sectoren die hoofdzakelijk van arbeid afhankelijk zijn, worden door inkomstenbelasting, zwaarder getroffen. BTW trekt het verschil tussen verschillende bedrijvensectoren grotendeels gelijk, wat kan leiden tot economische groei doordat meer arbeid kan worden ingezet in de desbetreffende bedrijvensector (Cnossen, 1992, 213). Het belangrijkste punt wat het verschil tussen inkomstenbelasting en BTW veroorzaakt, is het effect op vrije tijd. Slemrod (1990), Milesi-Ferretti en Roubini (1998) en Widmalm (2001) hebben het hier allen over in hun onderzoek. Zij kijken hierbij naar de verdeling van tijd tussen werk en vrije tijd. Zo wordt door een verhoging van de inkomstenbelasting werk ontmoedigd wat tot gevolg heeft dat er meer tijd aan vrije tijd wordt besteedt, waardoor productie verloren gaat. Dit effect is behandeld in hoofdstuk 3 waar grote effecten zichtbaar waren. Gezien het feit dat BTW indirect weinig invloed heeft op de keuze van tijdbesteding, is dit effect beperkt. Slemrod (1990) gaf verder nog een andere invalshoek, en legde de nadruk op de substitutie van periodes waarin wel of niet geconsumeerd werd. Zo kan een verlaging van BTW niet nu een effect hebben van stijging van consumptie, maar pas een effect op de langere termijn. Slemrod (1990) wilde hiermee aangeven dat er een vertraging kan zitten in het effect van de belastingheffing en dus effecten van de economie door belastingverandering lastiger aan elkaar te koppelen zijn. Zo heeft de verlaging van BTW misschien een negatief effect op de economie op de korte termijn, maar kan dit effect verschillen op de lange termijn. Aangezien je veranderingen van BTW deels kan ontwijken, zijn de effecten ook beperkter dan wanneer dit niet mogelijk was zoals bij inkomstenbelasting (Slemrod, 1990, 161). 20

21 Door verschillende werkingen van inkomstenbelasting en BTW op de economie, is het vergelijken van deze beide belastingen geen simpele taak. Toch wordt in het volgende hoofdstuk wat dieper ingegaan op de economische werking voor Nederland aan de hand van een CPB model. 21

22 5. Nederlandse economie en CPB Het CPB gebruikt modellen om effecten van verandering van bijvoorbeeld beleidsvoering te analyseren op de economie. Het model dat zij hiervoor gebruiken is SAFFIER waarbij wordt uitgegaan van een eenmalige permanente schok waarbij een variabele een 'tik' krijgt naar een hoger niveau en daarna op dat niveau zich verder ontwikkelt, wat betekent dat het effect dus ook lang(er)e tijd aanhoudt. Er wordt dus één impuls in een bepaald jaar gegeven waardoor het niveau systematisch (ook in latere jaren) hoger komt te liggen (Centraal Planbureau, 2006, 43). De impulsen die in de volgende twee paragrafen worden onderzocht zijn: 1) een verlaging van de loon- en inkomstenbelasting met 1% BBP en 2) een verhoging van de BTW opbrengst met 1% BBP. Belangrijke variabele om naar te kijken zijn BBP, werkgelegenheid en arbeidsaanbod, netto nationaal inkomen, consumptie, spaarquote en investeringen. Omdat beide partiële effecten een andere omvang en richting hebben, is het lastig om de effecten die beide belastingveranderingen op de economie hebben te vergelijken. Wanneer we aannemen dat dit effect in omvang wel gelijk is en we de absolute veranderingen nemen om het verschil in richting te omzeilen, kan daarom tot slot een vergelijking worden gedaan met betrekking tot verschil in effect. 5.1 Effecten van verandering in inkomstenbelasting op de economie In deze paragraaf wordt gekeken naar de effecten van een verlaging van de loon- en inkomstenbelasting met 1% BBP. Voor een compleet overzicht van de veranderingen volgens het CPB, zie tabel 1 in de bijlage. Wat goed te zien is in tabel 1 is dat verlaging van inkomstenbelasting, leidt tot verbetering van de economie (BBP) op zowel op korte (groei van +0,3%) als op de lange termijn (groei van +1,3%)) overeenkomstig met Solow s groeimodel. Dit wordt mede veroorzaakt door stijging van de consumptie en investeringen, wat een logische gevolg is als we kijken naar de effecten besproken in paragraaf 3.1 en 3.2 en figuur 2. Zo werd het effect van een stijgende inkomensbelasting besproken, waarbij uiteraard het omgekeerde effect zou moet optreden bij een verlaging van inkomstenbelasting. Dit doet dan ook ter zake gezien het feit dat zowel het arbeidsaanbod als de 22

23 werkgelegenheid stijgt na daling van inkomstenbelasting (men kan en gaat meer werken). Hierdoor stijgt de factor arbeid in de Cobb-Douglas productiefunctie stijgt, waardoor de productie- en besparing-/werkelijke investeringslijn stijgen. Dit leidt volgens Solow tot een evenwicht met meer consumptie en besparingen/investeringen (Centraal Planbureau, 2006, 69). De effecten van stijgende consumptie en investeringen treden dan ook op in het CPB-model, echter daalt de spaarquote wel. Dit is een opvallend verschijnsel omdat besparingen, die gelijk zijn aan de investeringen volgens Solow, ook moeten stijgen. De grote stijging van het netto nationaal inkomen kan hiervoor een verklaring zijn. Volgens Solow zijn besparingen gelijk aan het product van de spaarquote en het inkomen (S=sY). Wanneer we de natuurlijke logaritmes hiervan nemen ( ln(s) = ln(s) + ln(y) ) en dan vervolgens de waarde van de periode ervoor eraf halen en gebruik maken van de eigenschap dat de eerste verschil in logaritmes van een variabele een goede benadering is voor de groei van de variabele, krijgen we: S/S = s/s + Y/Y (Gärtner, 2006, 234). Na het invullen van de waarden uit tabel 1 krijgen we: S/S = ,1 = 0,8. Goed te zien is dat de besparingen inderdaad stijgen zoals voorspelt in Solow s groeimodel. Dat de verandering in besparingen niet gelijk is aan de verandering in investeringen komt doordat investeringen ook van andere zaken afhankelijk is zoals rente die hier niet worden meegenomen. Echter is de richting van de verandering van consumptie, besparingen en investeringen gelijk aan de veranderingen die Solow voorspelde, waardoor het model van het CPB hier dus goed mee overeenkomt. Kortom de uitslagen die uit het SAFFIER model volgen zijn in overeenstemming met de eerdere besproken theorie en empirie. 5.2 Effecten van verandering in BTW op de economie In deze paragraaf wordt gekeken naar de effecten van een verhoging van de BTW opbrengst met 1% BBP. Voor een compleet overzicht van de veranderingen volgens het CPB, zie tabel 2 in de bijlage. Duidelijk te zien in tabel 2 zijn de negatieve effecten die een verhoging van het BTW tarief met zich meebrengt (Centraal Planbureau, 2006, 70). Het BBP is onder 23

24 andere een van de factoren die een negatief gevolg heeft op zowel korte (0,2 % daling van BBP) als middellange termijn (0,6% daling van BBP). Deze negatieve veranderingen worden mede veroorzaakt door daling van consumptie wat in overeenstemming is met de theorie en empirie van Hall (1978), Cnossen (1992) en Solow s groeimodel. Solow voorspelde in combinatie met de andere theorieën dat de effecten kleiner waren dan die van inkomstenbelasting, maar dat het grootste zichtbare effect bij de besparingen te zien zou zijn. De groeivergelijking voor de besparingen is hier niet noodzakelijk om te gebruiken, omdat zowel de spaarquote als het netto nationaal inkomen daalt. Gekoppeld aan de dalende investeringen is het niet meer dan logisch dat de besparing-/werkelijke investeringslijn in Solow s groeimodel daalt, wat daarmee ook een daling van consumptie veroorzaakt. Opvallend verschijnsel wat hier te zien is, is dat BTW zoals voorspelt, geen invloed heeft op arbeidsaanbod en dat verandering van de werkgelegenheid als reactie op BTW verandering, klein is. Kortom de veranderingen zoals SAFFIER voorspelt, komen overeen met Solow s groeimodel en eerder besproken theorieën. Ook de voorspelde inflatie in het SAFFIER model komt overeen met het onderzoek van Cnossen (1992). De reële waarde van het inkomen, als je dit corrigeert door de prijsstijgingen, nemen dan dus af. Dit heeft tot gevolg dat er minder geconsumeerd kan worden en besparingen teruglopen. Daling van besparingen heeft tot gevolg dat ook de investeringen teruglopen, waardoor die zullen stagneren en daarmee zijn negatieve impact heeft op de werkgelegenheid door de BTW verhoging. Dit is overeenkomstig met onderzoek van Milesi-Ferretti en Roubini (1998) en Solow s groeimodel die daling van investeringen voorspelden/constateerden. 5.3 Verschil in effect van inkomstenbelasting- en BTW verandering Uit beide vormen van belastingverandering kan worden geconcludeerd, dat de effecten overeenkomstig zijn met de onderzoeken van Slemrod (1990), Widmalm (2001), Cnossen (1992), Hall (1978), Milesi-Ferretti en Roubini (1998) en Solow s groeimodel. Doordat beide vormen van verandering van belastingen een andere kant opgaan en de 24

25 omvang van de schokken niet even groot zijn, kan hieruit niet zomaar een conclusie worden getrokken. Wanneer we aannemen dat de omvang van de schokken wel even groot zijn en we kijken naar de absolute waardes van de verandering, is te zien dat de effecten van verandering, die vallen onder bestedingen en productie, groter zijn bij inkomstenbelasting dan die van BTW, zowel op de korte als middellange termijn. Als we kijken naar de effecten die vallen onder lonen en prijzen, zien we dat verandering van BTW dit meer beïnvloedt, immers vormt BTW een deel van het prijsniveau, waar inkomstenbelasting beperkt invloed op heeft. Ook dit geldt voor zowel korte als middellange termijn. De veranderingen die vallen onder arbeidsmarkt en overige kennen onder inkomstenbelasting grotere effecten op zowel korte als middellange termijn dan bij BTW. Reden van verschil in effect kunnen worden toegeschreven aan het feit dat inkomstenbelasting effect heeft op arbeid, die volgens Solow s groeimodel zowel de productie als de besparingen/investeringen beïnvloeden, daar verandering van BTW alleen de besparingen en eveneens investeringen beïnvloeden. Zo is te zien dat invloed van inkomstenbelasting op arbeidsaanbod aanwezig is en bij BTW niet, en dat ook werkgelegenheid een groter effect kent bij inkomstenbelasting dan bij BTW verandering (Centraal Planbureau, 2006). Verder is ook te zien dat de investeringen meer reageerden op verandering van inkomstenbelasting dan op die van BTW. Ditzelfde geldt als we kijken naar verandering van de besparingen. Wanneer we groeiratios van de variabele namen bleek die voor besparingen bij inkomstenbelasting 0,8% te zijn. Dezelfde manier van bereken zou bij BTW -0,7% opleveren ( S/S = -0,3 0,4 = -0,7), wat in absolute termen een kleiner effect is dan bij inkomstenbelasting. Kortom, de effecten zijn groter voor een economie wanneer gekozen wordt voor inkomstenbelasting verandering in plaats van BTW, wat overeenkomstig is met eerder besproken theorieën en Solow s groeimodel. 25

26 6. Conclusie In de voorgaande hoofdstukken is er begonnen met het geven van redenen waarom belasting wordt geheven, en is de Nederlandse situatie betreffende inkomstenbelasting en BTW besproken. Vervolgens zijn de theoretische effecten van inkomstenbelasting en BTW op de economie afzonderlijk besproken waarna de empirische resultaten naar voren werden gehaald en het verschil in effect is geanalyseerd. In het voorlaatste hoofdstuk is het effect van inkomstenbelasting en BTW op de Nederlandse economie aan de hand van een CPB model geanalyseerd en is dit eveneens vergeleken met de effecten die theorie en empirie daar voorafgaand over hadden. Uit dit onderzoek met het oog op beantwoorden van de onderzoeksvraag, kan worden geconstateerd dat inkomstenbelasting een negatief effect heeft op de economie, waar de effecten van het CPB model overeenkomstige resultaten opleverde. Voor BTW was dit effect zwak maar toch wel negatief, waar het CPB model een negatief effect aan gaf. Uit Solow s groeimodel, eerder gedane onderzoeken en het CPB model kwam dus naar voren dat gevolgen van verandering van inkomstenbelasting grotere effecten kenden op de economie dan die van BTW waarbij arbeid een belangrijke factoren speelde. De effecten op consumptie en besparingen als investeringen zijn kleiner bij verandering van BTW dan bij inkomstenbelasting. Verder onderzoek is nodig om de effecten van inkomstenbelasting en BTW op de economie te analyseren, daar de daadwerkelijke oorzaken nog niet duidelijk zijn. In dit onderzoek is het effect naar voren gehaald en zijn mogelijke verklaringen gegeven. Dit onderzoek heeft een bijdrage kunnen leveren op het gebied van het effect van inkomstenbelasting en BTW op de economie. Verder onderzoek kan hierop verdergaan en door middel van veldwerk of doormiddel van andere vormen van onderzoek de effecten beter en uitgebreider analyseren. 26

27 7. Literatuurlijst Cnossen, S. (1992). Key Questions in Considering a Value-Added Tax for Central and Eastern European Countries. Staff Papers - International Monetary Fund, 39(2), Centraal Planbureau (2009). Homepage ( 13 maart. Centraal Planbureau (2006). SAFFIER. Een multi purpose -model van de Nederlandse economie voor analyses op korte en middellange termijn. Den Haag: Staatsuitgever. Engen, E.M. and Skinner, J. (1992). Fiscal Policy and economic growth. NBER Working Paper No Gärtner, M. (2006). Macro Economics. Harlow: Pearson Educaton Limited. Hall, R. E. (1978). The Macroeconomic Impact of Changes in Income Taxes in the Short and Medium Runs. The Journal of Political Economy, 86 (2), S71-S85. Hubbard, R. G. (1997). How Different are Income and Consumption Taxes? The American Economic Review, 87(2), Johnson, D.S., Parker, J.A. and Souleles, N.S. (2006). Household Expenditure and the Income Tax Rebates of The American Economic Review, 96(5) Milesi-Ferretti, G.M. and Roubini, N. (1998). Growth Effects of Income and Consumption Taxes. Journal of Money, Credit and Banking, 30(4),

28 Molle, W. (2006). The Economics of European Integration, theory, practice, policy. Aldershot (UK): Ashgate. OECD (2009). Homepage ( 1 maart. Rebelo, S. (1991). Long-Run Policy Analysis and Long-Run Growth.. The Journal of Political Economy, 99(3), Rosen, H.S. and Gayer, T. (2008). Public Finance. McGraw-Hill International edition: New York. Shapiro, M.D. and Slemrod, J. (2003). Consumer Response to Tax Rebates. The American Economic Review, 93(1), Slemrod, J. (1990). Optimal Taxation and Optimal Tax Systems. The Journal of Economic Perspectives, 4(1), Widmalm, F. (2001). Tax Structure and Growth: Are Some Taxes Better Than Others? Public Choice, 107(3/4),

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten CPB Notitie Datum : 7 april 2004 Aan : Projectdirectie Administratieve Lasten Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten 1 Inleiding Het kabinet heeft in het regeerakkoord het

Nadere informatie

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M) 1) Geef de omschrijving van trendmatige groei. 2) Wat houdt conjunctuurgolf in? 3) Noem 5 conjunctuurindicatoren. 4) Leg uit waarom bij hoogconjunctuur de bedrijfswinsten zullen stijgen. 5) Leg uit waarom

Nadere informatie

UIT theorie ASAD

UIT theorie ASAD Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is een samenvoeging van de theorie van Keynes met de oude klassieke modellen. In verschijningsvorm

Nadere informatie

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 3) Wat zijn negatief externe effecten? 4) Waarom is deze maatstaf niet goed genoeg? Licht toe. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo II

Eindexamen economie vwo II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een

Nadere informatie

6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod

6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod 6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod Opgave 1 a Noem vier factoren die bij een gegeven prijsniveau tot een verandering van de Effectieve Vraag kunnen leiden. b Met welke (macro-economische) instrumenten

Nadere informatie

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag. Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is daarmee een macro-economisch model. Het model maakt sterk gebruik van het marktmodel uit

Nadere informatie

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2 Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2 Als je moet kiezen welk plaatje je op je cijferlijst zou willen hebben,

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie I

Eindexamen vwo economie I Opgave 1 1 maximumscore 1 Uit het antwoord moet blijken dat de hoogte van de arbeidsinkomensquote 0,7 / 70% is. 2 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat als b 1 daalt, het inkomen na belastingheffing

Nadere informatie

4. Welke uitspraak is fout? In het Solow-groeimodel leidt technologische achteruitgang tot:

4. Welke uitspraak is fout? In het Solow-groeimodel leidt technologische achteruitgang tot: Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. dr. Jan Bouckaert Prof. dr. André Van Poeck 12-15 december 2014 1. Stel dat het bruto nationaal inkomen 200 miljard euro bedraagt. Hoeveel bedraagt

Nadere informatie

CPB-reactie op OESOstudie over de relatie tussen inkomensongelijkheid. economische groei

CPB-reactie op OESOstudie over de relatie tussen inkomensongelijkheid. economische groei CPB Notitie 22 december 2014 CPB-reactie op OESOstudie over de relatie tussen inkomensongelijkheid en economische groei Uitgevoerd op verzoek van de vaste commissie Financiën van de Tweede Kamer CPB Notitie

Nadere informatie

Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1

Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1 Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1 Vraag 1 Bin. Munt/Buit. munt Hoeveelheid buitenlandse munt Beschouw bovenstaande grafiek met op de Y-as de hoeveelheid binnenlandse

Nadere informatie

Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen

Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen Hoofdstuk 1 + 2 Een model is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Bedoeld om de werkelijkheid te verklaren Bedoeld om voorspellingen

Nadere informatie

Macro-economie examenvragen

Macro-economie examenvragen Macro-economie examenvragen Deel II 1. Indien de reële productie en het arbeidsaandeel constant blijven, dan kan het aantal tewerkgestelde personen van het ene jaar op het andere slechts toenemen indien.

Nadere informatie

HOOFDSTUK 21: OEFENINGEN

HOOFDSTUK 21: OEFENINGEN 1 HOOFDSTUK 21: OEFENINGEN 1 In een gesloten economie zonder overheid, en waar de ondernemingen niet afschrijven noch winst reserveren, geldt : BNP = Y = consumptie + investeringen, BNP = Y = consumptie

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur Samenvatting door een scholier 1286 woorden 9 januari 2013 6,8 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent 19.1 Personele inkomensverdeling

Nadere informatie

: Macro-economie voor Bedrijfseconomie

: Macro-economie voor Bedrijfseconomie TENTAMEN inclusief antwoorden Vaknaam : Macro-economie voor Bedrijfseconomie Vakcode : 330091 Datum tentamen : donderdag 16 mei 2013 Duur tentamen : 3 uur Docent : Dr. B.J.A.M. van Groezen ANR : 649627

Nadere informatie

Samenvatting Economie Toetsweek 2

Samenvatting Economie Toetsweek 2 Samenvatting Economie Toetsweek 2 Samenvatting door E. 1301 woorden 3 december 2016 10 1 keer beoordeeld Vak Economie VERKOOPWAARDE 2000 INKOOPWAARDE: (INTERMEDIAIR VERBRUIK) GRONDSTOFFEN 1100 DIENSTEN

Nadere informatie

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 11

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 11 OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk Open Vragen OEFENING a) i. De vraagcurve van arbeid verschuift naar rechts. ii. Daar we in de korte termijn zijn, kan de kapitaalstock niet worden aangepast aan de stijging

Nadere informatie

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden? 1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?. een daling van het aantal werklozen B. een toename van de emigratie uit het betreffende land. de

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie II

Eindexamen vwo economie II Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat de particuliere

Nadere informatie

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115 Samenvatting door M. 1480 woorden 6 januari 2014 7,2 17 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Tijd is geld De ECB leent geld uit aan de banken. Ze rekenen daar reporente voor. Banken

Nadere informatie

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering. Top 100 vragen. De antwoorden! 1 Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. De producent rekent de hogere productiekosten door in de eindprijs. Daardoor daalt de vraag naar producten. De productie

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie 2013-I

Eindexamen vwo economie 2013-I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een voorbeeld van een

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model

Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model 1. Opbouw van de AV-lijn A. Relatie tussen reële bbp en rente Fragment: Belgische glansprestatie (Tijd, 31/12/2004) Bestedingen De consumptie van de gezinnen groeide

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER 2016 15.30-17.00 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie vrijdag 16 december 2016 B / 12 2016 NGO-ENS B / 12 Opgave

Nadere informatie

CPB Notitie 16 augustus Houdbaarheidsberekeningen. Uitgevoerd op verzoek van Flip de Kam

CPB Notitie 16 augustus Houdbaarheidsberekeningen. Uitgevoerd op verzoek van Flip de Kam CPB Notitie 16 augustus 2013 Houdbaarheidsberekeningen Uitgevoerd op verzoek van Flip de Kam. CPB Notitie Aan: Flip de Kam Centraal Planbureau Van Stolkweg 14 Postbus 80510 2508 GM Den Haag T (070)3383

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

Netto toegevoegde waarde: loon + huur + rente + winst Bruto toegevoegde waarde: waarde van verkopen waarde van productiebenodigdheden

Netto toegevoegde waarde: loon + huur + rente + winst Bruto toegevoegde waarde: waarde van verkopen waarde van productiebenodigdheden Paragraaf 1 Nationaal inkomen en welvaart Economie samenvatting H8 Om de welvaart in een land te meten gebruik je het bbp (bruto binnenlands product). Dat is de omvang van de totale productie in het hele

Nadere informatie

Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap

Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap 1 Rekenen met procenten, basispunten en procentpunten... 1 2 Werken met indexcijfers... 3 3 Grafieken maken en lezen... 5 4a Tweedegraads functie: de parabool...

Nadere informatie

Een aardbeving is een voorbeeld van een eenmalig-permanente en continue schok en de tijdelijke uitval van elektriciteit is bijvoorbeeld een eenmalige

Een aardbeving is een voorbeeld van een eenmalig-permanente en continue schok en de tijdelijke uitval van elektriciteit is bijvoorbeeld een eenmalige Samenvatting Een economische schok is een drastische verandering in het evenwicht of de continuïteit van een systeem. De wereld wordt gekenmerkt door een veelheid van schokken. En elke schok lijkt de economie

Nadere informatie

Keynesiaanse modellen hebben betrekking op de korte termijn, klassieke modellen op de lange termijn.

Keynesiaanse modellen hebben betrekking op de korte termijn, klassieke modellen op de lange termijn. Samenvatting door E. 2316 woorden 27 april 2013 9 2 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie Hoofdstuk 8: Een model van een economie 8.1 Verschillende modellen Macro-economische modellen kunnen

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 q v = 200 1,25 + 450 = 200 q a

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 400 Nota over de toestand van s Rijks Financiën Nr. 42 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD pdf18 MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD De macro-vraaglijn of geaggregeerde vraaglijn geeft het verband weer tussen het algemeen prijspeil en de gevraagde hoeveelheid binnenlands product. De macro-vraaglijn

Nadere informatie

Keuzeonderwerp. Keynesiaans model. Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt. fransetman.nl

Keuzeonderwerp. Keynesiaans model. Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt. fransetman.nl Keuzeonderwerp Keynesiaans model Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt Vraag op de goederenmarkt Alleen gezinnen en bedrijven kopen op de goederenmarkt. C = 0,6 Y Aa = 4 mln mensen

Nadere informatie

Samenvatting Economie Lesbrief Modellen

Samenvatting Economie Lesbrief Modellen Samenvatting Economie Lesbrief Modellen Samenvatting door een scholier 1385 woorden 6 mei 2006 6,2 13 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO H. 1, Crisis. Conjunctuurtheorie = theorie over crisis met

Nadere informatie

Bruto binnenlands product

Bruto binnenlands product Bruto binnenlands product Binnenlands = nationaal Productie bedrijven Individuele goederen Omzet Inkoop van grond- en hulpstoffen - Bruto toegevoegde waarde Afschrijvingen- Netto toegevoegde waarde = Beloningen

Nadere informatie

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

Remediëringstaak: Vraag en aanbod Remediëringstaak: Vraag en aanbod Oefening 1: a. Stijging olieprijs blijft beperkt. Je moet een grafiek tekenen waarin je je aanbod naar links laat verschuiven (aanbod daalt) (wegens pijpleidingen die

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 Samenvatting door S. 946 woorden 2 april 2017 8,1 1 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1 De vraag naar producten Kernbegrippen 1) Individuele vraaglijn 2) Betalingsbereidheid

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie 2014-I

Eindexamen vwo economie 2014-I Opgave 1 1 maximumscore 2 De kredietcrisis in de VS leidt ertoe dat Nederlandse banken verlies lijden op hun beleggingen in de VS en daardoor minder makkelijk krediet verstrekken aan bedrijven. Hierdoor

Nadere informatie

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën. Beste leerling, Dit document bevat het examenverslag voor leerlingen van het vak economie vwo, eerste tijdvak (2019). In dit examenverslag proberen we een zo goed mogelijk antwoord te geven op de volgende

Nadere informatie

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie. Prof. Dr. Jan Bouckaert december 2015

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie. Prof. Dr. Jan Bouckaert december 2015 Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. Dr. Jan Bouckaert 11-14 december 2015 1. Wat wordt niet meegerekend in het netto nationaal inkomen (nni) van België? A. Lonen van Belgische grensarbeiders

Nadere informatie

Modellen. Hoofdstuk 3

Modellen. Hoofdstuk 3 Modellen Hoofdstuk 3 Keynes in model Vereenvoudigde weergave van de economische werkelijkheid met geaggregeerde grootheden. Economische modellen worden gebruikt voor voorspellingen en daarop wordt overheidsbeleid

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) De economie van India is snel gegroeid sinds aan het begin van de jaren 90 verregaande hervormingen werden doorgevoerd in o.a. het handels- en industriebeleid. Groei van

Nadere informatie

Proeftoets Economische Bedrijfsomgeving

Proeftoets Economische Bedrijfsomgeving Proeftoets Economische Bedrijfsomgeving 1. Schaarste heeft in de economie een andere betekenis dan in het normale spraakgebruik. We spreken in de economie van schaarste als: a. De behoeften beperkt en

Nadere informatie

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Datum : 26 augustus 2003 Onderwerp : Bijzondere aanpassing WML periode 1999 t/m 2002

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Datum : 26 augustus 2003 Onderwerp : Bijzondere aanpassing WML periode 1999 t/m 2002 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Datum : 26 augustus 2003 Onderwerp : Bijzondere aanpassing WML periode 1999 t/m 2002 Aanleiding Elke vier jaar moet de vraag worden beantwoord of er omstandigheden

Nadere informatie

4 Toon met twee verschillende berekeningen aan dat het ontbrekende gemiddelde inkomen (a) in de tabel gelijk moet zijn aan 70 000 euro.

4 Toon met twee verschillende berekeningen aan dat het ontbrekende gemiddelde inkomen (a) in de tabel gelijk moet zijn aan 70 000 euro. Grote opgave personele inkomensverdeling Blz. 1 van 4 personele inkomensverdeling Inkomensverschillen tussen personen kunnen te maken hebben met de verschillende soorten inkomen. 1 Noem drie soorten primair

Nadere informatie

HOOFDSTUK 21: DE VRAAGZIJDE DE REELE SFEER

HOOFDSTUK 21: DE VRAAGZIJDE DE REELE SFEER 1 HOOFDSTUK 21: DE VRGZIJDE DE REELE SFEER Uitgangspunt: J. M. Keynes Bestaan van werkloosheid en niet benutte productiecapaciteit productie kan stijgen zonder dat de prijzen van de productiefactoren stijgen

Nadere informatie

Datum: 16 november 2015 Betreft: Structurele effecten 4e nota van wijziging Belastingplan 2016

Datum: 16 november 2015 Betreft: Structurele effecten 4e nota van wijziging Belastingplan 2016 CPB Notitie Aan: Ministerie van Financiën Centraal Planbureau Van Stolkweg 14 Postbus 80510 2508 GM Den Haag T (070)3383 380 I www.cpb.nl Contactpersoon Henk-Wim de Boer Datum: 16 november 2015 Betreft:

Nadere informatie

ALGEMENE ECONOMIE /03

ALGEMENE ECONOMIE /03 HBO Algemene economie Raymond Reinhardt 3R Business Development raymond.reinhardt@3r-bdc.com 3R 1 M Productiefactoren: alle middelen die gebruikt worden bij het produceren: NOKIA: natuur, ondernemen, kapitaal,

Nadere informatie

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken. Hoofdstuk 4 Inkomen Paragraaf 4.1 De inkomensverschillen Waardoor ontstaan inkomens verschillen. Inkomensverschillen ontstaan door: Opleiding Verantwoordelijkheid Machtspositie Onregelmatigheid of gevaar

Nadere informatie

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 23 juni 13.30-16.00 uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 23 juni 13.30-16.00 uur. Bij dit examen hoort een bijlage. Examen HAVO 2010 tijdvak 2 woensdag 23 juni 13.30-16.00 uur economie tevens oud programma economie 1,2 Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 27 vragen. Voor dit examen zijn maximaal

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 Voordat de export wegviel was er evenwicht op de

Nadere informatie

Hoofdstuk 7: Productie en Kosten

Hoofdstuk 7: Productie en Kosten Economie, een Inleiding Hoofdstuk 7: Productie en Kosten 1 Productie en Kosten Constructie van kostenfunctie Resultaat van optimale keuze van productiefactoren gegeven prijzen gegeven te produceren output

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

SCHATTING BBO OPBRENGSTEN

SCHATTING BBO OPBRENGSTEN SCHATTING BBO OPBRENGSTEN 1. Opbrengsten BBO aan overheidsinkomsten Voordat wordt ingegaan op de opbrengsten die de BBO aan Lands kas zal bijdragen, wordt stilgestaan bij het gegeven dat het BBO-stelsel

Nadere informatie

Proefexamen Macro-economie: verbetering

Proefexamen Macro-economie: verbetering Proefexamen Macro-economie: verbetering Deel 1: Drie open vragen op telkens 6 punten. 1. H9 a) Leid wiskundig de Philipscurve af uit de prijszettingsrelatie op de arbeidsmarkt. Verklaar de gebruikte symbolen.

Nadere informatie

SAFFIER II. 1 model voor Nederland. 2 hoedanigheden kwartalen en jaren. 3 toepassingen CEP/MEV, mlt en lang(er)

SAFFIER II. 1 model voor Nederland. 2 hoedanigheden kwartalen en jaren. 3 toepassingen CEP/MEV, mlt en lang(er) SAFFIER II 1 model voor Nederland 2 hoedanigheden kwartalen en jaren 3 toepassingen CEP/MEV, mlt en lang(er) Inhoud model in vogelvlucht historie + structuur toelichting per blok toepassing korte termijn

Nadere informatie

Beleidsvarianten met Saffier-II

Beleidsvarianten met Saffier-II Beleidsvarianten met Saffier-II Frank van Es CPB Achtergronddocument Juni 2015 3 Inhoud 1 Inleiding 5 2 Verhoging indirecte productgebonden belastingen 6 3 Verhoging loon- en inkomstenbelasting 7 4 Verhoging

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten) VERSIE 1 DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten) 1. Zijn de volgende stellingen waar of niet waar? I. Voorraadinvesteringen kunnen negatief

Nadere informatie

Examen HAVO. Economie 1

Examen HAVO. Economie 1 Economie 1 Examen HAVO Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 21 juni 13.30 16.00 uur 20 00 Dit examen bestaat uit 31 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven hoeveel punten met een goed

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: kosten van politie-inzet

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-I 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

Voorbeeldcasussen workshop DELFI-tool t.b.v. de LWEO Conferentie 2016. Auteurs: Íde Kearney en Robert Vermeulen

Voorbeeldcasussen workshop DELFI-tool t.b.v. de LWEO Conferentie 2016. Auteurs: Íde Kearney en Robert Vermeulen Voorbeeldcasussen workshop DELFI-tool t.b.v. de LWEO Conferentie 2016. Auteurs: Íde Kearney en Robert Vermeulen De voorbeelden in de casussen zijn verzonnen door de auteurs en komen niet noodzakelijkerwijs

Nadere informatie

UIT groei en conjunctuur

UIT groei en conjunctuur Economische groei. Economische groei drukken we uit in de procentuele groei van het BBP op jaarbasis. De groei van het BBP heeft twee oorzaken. Het BBP kan groeien omdat de prijzen van producten stijgen

Nadere informatie

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Vraag 1 (H1-14) Een schoenmaker heeft een paar schoenen gerepareerd en de klant betaalt voor deze reparatie 16 euro. De schoenmaker

Nadere informatie

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging Module 8 havo 5 Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging Economische conjunctuur hoogconjunctuur Reëel binnenlands product groeit procentueel sterker dan gemiddeld. laagconjunctuur Reëel binnenlands product groeit

Nadere informatie

1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet.

1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet. AANVULLENDE SPECIFIEKE TIPS ECONOMIE VWO 2007 1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet. : Leg uit dat loonmatiging in een open economie kan leiden tot

Nadere informatie

Arbeidsproductiviteit in MKB en grootbedrijf

Arbeidsproductiviteit in MKB en grootbedrijf M21221 Arbeidsproductiviteit in MKB en groot Verklaring van verschillen tussen MKB en groot en ontwikkelingen 1993-29 Anne Bruins Ton Kwaak Zoetermeer, november 212 Arbeidsproductiviteit in MKB en groot

Nadere informatie

Kwalitatieve gevolgen voor de werkgelegenheid op korte termijn van de tegenbegrotingen

Kwalitatieve gevolgen voor de werkgelegenheid op korte termijn van de tegenbegrotingen CPB Notitie Datum : 28 september 2009 Aan : Tweede Kamer Kwalitatieve gevolgen voor de werkgelegenheid op korte termijn van de tegenbegrotingen 1 Inleiding Tijdens de afgelopen Algemene Politieke Beschouwingen

Nadere informatie

Hoofdstuk 14 Conjunctuur

Hoofdstuk 14 Conjunctuur Hoofdstuk 14 Conjunctuur Open vragen 14.1 CPB: groei Nederlandse economie valt terug naar 1% in 2005 In 2005 zal de economische groei in Nederland licht terugvallen naar 1% ten opzichte van een groei van

Nadere informatie

Hoofdstuk 15 Economische relaties

Hoofdstuk 15 Economische relaties Hoofdstuk 15 Economische relaties Open vragen 15.1 Gegeven is de onderstaande economische kringloop: Verder is nog gegeven dat de afschrijvingen van bedrijven gelijk zijn aan 200. De overheid schrijft

Nadere informatie

Bijlage HAVO. economie. tijdvak 1. Bronnenboekje

Bijlage HAVO. economie. tijdvak 1. Bronnenboekje Bijlage HAVO 218 tijdvak 1 economie Bronnenboekje HA-122-a-18-1-b Opgave 1 bron 1 kosten Metolani constante kosten: ontwikkelkosten 2 miljoen management- & personeelskosten 15 miljoen verzekeringspremies

Nadere informatie

HET COBB-DOUGLAS MODEL ALS MODEL VOOR DE NUTSFUNCTIE IN DE ARBEIDSTHEORIE. 1. Inleiding

HET COBB-DOUGLAS MODEL ALS MODEL VOOR DE NUTSFUNCTIE IN DE ARBEIDSTHEORIE. 1. Inleiding HET COBB-DOUGLAS MODEL ALS MODEL VOOR DE NUTSFUNCTIE IN DE ARBEIDSTHEORIE IGNACE VAN DE WOESTYNE. Inleiding In zowel de theorie van het consumentengedrag als in de arbeidstheorie, beiden gesitueerd in

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo 2010 - I

Eindexamen economie vwo 2010 - I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opgave 1 Hoe verdelen we de zorgkosten? 1 maximumscore 2 Stel het bbp op 100 en het totaal van de zorgkosten op 9 9 1,035 24 = 9 2,283328 = 20,55 1 100 1,0132 24 = 136,99 20,55 136,99 100% = 15% (en dat

Nadere informatie

Om de sector zo goed mogelijk te vertegenwoordigen, hebben we alle ondernemingen geïdentificeerd die hun jaarrekening op de website van de NBB

Om de sector zo goed mogelijk te vertegenwoordigen, hebben we alle ondernemingen geïdentificeerd die hun jaarrekening op de website van de NBB 1 Om de sector zo goed mogelijk te vertegenwoordigen, hebben we alle ondernemingen geïdentificeerd die hun jaarrekening op de website van de NBB (Nationale Bank van België) hebben gepubliceerd. Ondernemingen

Nadere informatie

Eindexamen economie pilot havo II

Eindexamen economie pilot havo II Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord

Nadere informatie

Draai zelf aan de knoppen van de Nederlandse economie: Workshop DELFI-tool. Gerbert Hebbink VECON Studiedag, 22 maart 2017

Draai zelf aan de knoppen van de Nederlandse economie: Workshop DELFI-tool. Gerbert Hebbink VECON Studiedag, 22 maart 2017 Draai zelf aan de knoppen van de Nederlandse economie: Workshop DELFI-tool Gerbert Hebbink VECON Studiedag, 22 maart 2017 Doel van de workshop Uitleg gebruik van online DELFI-tool en ideeën voor lesprogramma

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 Zakelijk boeren 1 maximumscore 1 A, B, D, E, F, H Opmerking

Nadere informatie

Bijstandsuitkeringen in veel OESO-landen gedaald

Bijstandsuitkeringen in veel OESO-landen gedaald Bron: O. van Vliet (2017) Bijstandsuitkeringen in veel OESO-landen gedaald, Sociaal Bestek, nr. 6, pp. 58-59. Bijstandsuitkeringen in veel OESO-landen gedaald Olaf van Vliet Universiteit Leiden Voor veel

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Eindexamen economie 1 havo 2000-I Opgave 1 Meer mensen aan de slag Het terugdringen van de werkloosheid is in veel landen een belangrijke doelstelling van de overheid. Om dat doel te bereiken, streeft de overheid meestal naar groei van

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6 Samenvatting Economie Hoofdstuk 6 Samenvatting door een scholier 2139 woorden 16 oktober 2005 7,4 25 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Paragraaf 1 Micro-economie: als we de productie door 1

Nadere informatie

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3 Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3 Samenvatting door H. 1812 woorden 16 juni 2013 6 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Economie samenvatting Werk hoofdstuk 1, 2 en 3 Hoofdstuk 1. Werken

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI UUR UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI UUR UUR SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI 2015 14.45 UUR 16.15 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene Economie 22 juni 2015 B / 11 2015 NGO - ENS B / 11 Opgave 1 (21 punten) Vraag

Nadere informatie

1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?

Nadere informatie

De Europese schuldencrisis heeft aangetoond dat een zeer hoog niveau

De Europese schuldencrisis heeft aangetoond dat een zeer hoog niveau Chapter 6 Samenvatting (Dutch summary) De Europese schuldencrisis heeft aangetoond dat een zeer hoog niveau van de staatsschuld kan leiden tot oplopende rentelasten die economisch herstel tegengaan. In

Nadere informatie

Oefeningen vraag en aanbod

Oefeningen vraag en aanbod Oefeningen vraag en aanbod Oefening 1: Geef grafisch weer welke wijziging de vraag- en/of aanbodcurve zal ondergaan in volgende gevallen (telkens ceteris paribus). a. De productiviteit van een groot aantal

Nadere informatie

Overheid en economie

Overheid en economie Overheid en economie Overheid en economie Het aandeel van de overheid in de economie, de overheid als actor en de overheid op regionaal niveau, een verkenning Inleiding Het begrip economische groei komt

Nadere informatie

Perscommuniqué. Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de Belgische economie

Perscommuniqué. Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de Belgische economie Federaal Planbureau Economische analyses en vooruitzichten Perscommuniqué Brussel, 15 september 2000 Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de

Nadere informatie

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie havo I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 van het aanbod van arbeid

Nadere informatie