Bij deze vraag zijn drie antwoorden gegeven. Slechts één van deze antwoorden is het beste. In dit geval antwoord a.

Transcriptie

1 Kwalificatie: Medisch Pedicure Toetscode: 4.10 risicovoet; theorie 2 Onderdeel bewijs van bekwaamheid: Overige risicovoet Datum: Tijd: Kandidaatnr: Handtekening: Voorbeeld Wat is de hoofdstad van Nederland? a. Amsterdam. b. Eindhoven. c. Utrecht. Bij deze vraag zijn drie antwoorden gegeven. Slechts één van deze antwoorden is het beste. In dit geval antwoord a. Hieronder volgen 40 opgaven. Bij elke opgave is dus steeds maar één antwoord het juiste. Ga als volgt te werk: Leg het antwoordenblad naast de opgaven. Bekijk opgave 1 en zoek uit wat het juiste antwoord is. Is bijvoorbeeld b het juiste antwoord, maak dan op het antwoordenblad met potlood het vakje b bij opgave 1 zwart. Behandel zo alle opgaven. Vraag 1 20 gaan over algemene theorie van de risicovoet. Vraag gaan over de theorie van de reumatische voet. Vraag gaan over de casussen. De weging van iedere vraag is even zwaar. Minimaal 28 vragen dienen voldoende te worden beantwoord. -Sla deze bladzijde pas om als u daarvoor een teken krijgt- 1

2 1. Op onderstaande tekening ziet u twee voetstanden afgebeeld. Welke van deze twee afbeeldingen geeft de pes equinus weer en wat houdt dit in? a. Afbeelding 1 geeft de pes equines weer: plantairflexoren overheersen over de dorsaalflexoren, waardoor de dorsaalflexoren verkorten en de pes equinus ontstaat. b. Afbeelding 1 geeft de pes equines weer: plantairflexoren overheersen over de dorsaalflexoren, waardoor de plantairflexoren verkorten en de pes equinus ontstaat. c. Afbeelding 2 geeft de pes equines weer: dorsaalflexoren overheersen over de plantairflexoren, waardoor de dorsaalflexoren verkorten en de pes equinus ontstaat. 2. Een cliënt heeft een spastische voet. Hij heeft hiervoor een eenvoudige kunststof onderbeen voet-orthese in de confectieschoen. Hoe ernstig is deze spasticiteit? a. Er is sprake van een milde spasticiteit zonder een contractuur. b. Er is sprake van een structurele spasticiteit met een contractuur. c. Er is sprake van gevarieerde spasticiteit zonder een contractuur. 3. Welke uitspraak over multiple sclerose is juist? I II MS komt vaker voor in koude landen en vaker bij vrouwen dan bij mannen. MS komt vaker voor in warme landen en vaker bij mannen dan bij vrouwen. a. Alleen stelling I is juist. b. Alleen stelling II is juist. c. Stelling I en II zijn beide onjuist. 2

3 4. Wat is een cerebrale parese? a. Een verstoorde bewegingsfunctie als gevolg van een hersenbeschadiging. b. Een verstoorde bewegingsfunctie als gevolg van een spasme. c. Een verstoorde bewegingsfunctie als gevolg van een verlamming. 5. Wat is een paralyse? a. Een gedeeltelijke verlies van kracht. b. Een verminderde coördinatie. c. Een volledige slappe verlamming. 6. De ziekte van Parkinson is in te delen in verschillende stadia. Wat is de volgorde van de stadia van eerste tot laatste verschijning? 1. Ernstig geïnvalideerde toestand; patiënt is aan stoel of bed gebonden en behoeft verpleegkundige zorg. 2. Verschijnselen aan één kant van het lichaam. 3. Verschijnselen aan beide kanten van het lichaam, er zijn geen evenwichtsstoornissen. 4. Verschijnselen aan beide kanten van het lichaam, met evenwichtsstoornissen; de patiënt heeft dagelijks hulp nodig. 5. Verschijnselen aan beide kanten van het lichaam, met evenwichtsstoornissen; de patiënt kan nog zelfstandig functioneren. a. 1, 3, 4, 2, 5. b. 2, 3, 5, 4, 1. c. 3, 5, 4, 2, Waardoor wordt poliomyelitis veroorzaakt en wat zijn de verschijnselen? a. Veroorzaker is een bacterie, waarbij de verschijnselen meestal leiden tot een spasme. b. Veroorzaker is een lichamelijke afwijking, waarbij misvormingen kunnen ontstaan. c. Veroorzaker is een virus, waarbij de verschijnselen kunnen leiden tot verlamming. 8. Beoordeel de volgende stellingen. I Vanwege de ouderdom verschrompelt de voet en wordt de schoenmaat over het algemeen kleiner bij ouderen. II Vanwege de ouderdom zakt de voetboog in en wordt de schoenmaat over het algemeen groter bij ouderen. Wat is juist? a. Alleen stelling I is juist. b. Alleen stelling II is juist. c. Stelling I en II zijn beide onjuist. 3

4 9. Beoordeel de volgende stellingen: I II Als gevolg van ouderdom zal het vetpolster afnemen en is de kans op huidbeschadigingen groter. Als gevolg van ouderdom zal het vetpolster toenemen en draagt men veelal te kleine schoenen. Wat is juist? a. Alleen stelling I is juist. b. Alleen stelling II is juist. c. Stelling I en II zijn beide juist. 10. Welke afwijkingen kunnen in het bijzonder bij ouderen voorkomen als gevolg van degeneratieprocessen? a. Arteriosclerose en huidatrofie. b. Exostose subungualis en gewrichtsverstijving. c. Noduli en gewrichtsontstekingen. 11. Welk deel van de voet wordt bij een oudere voet meer belast? a. De achterste voetzool. b. De voorvoet. c. Het hielbeen. 12. Een drukkende pijn op de borst dat ontstaat als de hartspier niet voldoende zuurstof krijgt is een aandoening van het circulatiesysteem. Van welke aandoening is hier sprake? a. Van angina pectoris. b. Van CVA c. Van ischemie. 13. Ouder worden betekent onder andere celverlies en verlies van functie. Echter welke factoren vermeerderen zich juist bij het ouder worden? a. Spiermassa en celpigmenten. b. Vet en celpigmenten. c. Vet en spiermassa. 4

5 14. Beoordeel de volgende stellingen: I De bevolkingsgroep van mensen ouder dan 65 jaar neemt momenteel het meeste toe. II De kenmerken van een oudere voet komt alleen voor bij mensen van 65 jaar en ouder. Wat is juist? a. Alleen stelling I is juist. b. Alleen stelling II is juist. c. Stelling I en II zijn beide juist. 15. Welke nagelaandoening is typisch een voorbeeld van een verwaarlozing? a. Onychogryphosis. b. Onychomycosis. c. Unguis pulsus. 16. Wat is kenmerkend voor een pes planovalgus? a. Een inversiestand van het hielbeen en een verhoging van de lengtebogen. b. Een pronatiestand van het hielbeen en doorgezakte lengtebogen. c. Een supinatiestand van het hielbeen en een doorgezakte laterale lengteboog. 17. Hoe wordt een grote teen in een geabduceerde stand en een rotatie om zijn lengteas genoemd? a. Hallux rigidus. b. Hallux valgus. c. Hallux varus. 18. Hoe is de stand van de voet bij een pes cavus? a. De voetwortel en de voorvoet staan in adductiestand. b. De voetwortel is geproneerd en de voorvoet gesupineerd. c. De voetwortel is gesupineerd en de voorvoet geproneerd. 19. Van een verwaarloosde voet met ernstige kloven wordt een dynamische blauwdruk gemaakt. Wat kan met deze blauwdruk worden bepaald? a. De overdrukplaatsen en het afwikkelpatroon. b. Het afwikkelpatroon en het voettype. c. Het voettype en de overdrukplaatsen. 5

6 20. Bij een verwaarloosde voet adviseert de pedicure huidvriendelijke voetverzorgende middelen. Wat kan met dit advies worden voorkomen? a. Eelt- en likdoornvorming. b. Huidirritaties. c. Noduli. 21. Welke aandoening is bij de behandeling van een cliënt met reuma een contra-indicatie? a. Een ingegroeide nagel. b. Een vasculaire likdoorn. c. Pathologische eeltvorming. 22. Welke aandoening laat een gelijktijdige symmetrische gewrichtsontsteking aan de voeten zien? a. Artritis psoriatica. b. Jicht. c. Reumatoïde artritis. 23. Een cliënt vertelt dat er bij hem het begin van het syndroom van Bechterew is geconstateerd. Welke specifieke voetklacht kan de pedicure mogelijk verwachten? a. Pijn aan de tenen. b. Pijn in de hiel. c. Pijn in de voorvoet. 24. Wanneer verminderen de klachten bij het syndroom van Bechterew meestal? a. Na een warm bad. b. Na intensieve oefeningen. c. Vanzelf na enkele maanden. 25. Bij een cliënt met reumatoïde artritis is een slijmbeursontsteking geconstateerd. Van welke vorm van ontsteking is hier sprake? a. Van een bacteriële ontsteking. b. Van een chemische ontsteking. c. Van een steriele ontsteking. 6

7 26. Bij welke reumatische aandoening komen bloedingen onder de nagelplaat voor? a. Bij acute reuma. b. Bij artrose. c. Bij reumatoïde artritis. 27. Waar treden bij artrosis deformans de eerste veranderingen op? a. In de gewrichtsbanden. b. In het gewrichtskapsel. c. In het gewrichtskraakbeen. 28. Een cliënt heeft noduli aan de DIP en PIP- gewrichten van de vingers. Van welke reumatische aandoening kan hier sprake zijn? a. Van artrose. b. Van reumatische artritis. c. Van de ziekte van Ledderhose. 29. Een cliënt heeft een tendinitis van de achterste scheenbeenspier. Wat kunnen hier de oorzaken van zijn? a. Erfelijke aanleg en een afwijkende voetvorm. b. Erfelijke aanleg gecombineerd met een overbelasting. c. Overbelasting en het dragen van verkeerd schoeisel. 30. Wat is een kenmerkende nagelaandoening bij artritis psoriatica? a. Onycholysis. b. Onychorrexis. c. Subunguaal hematoom. De volgende vragen hebben betrekking op de casussen; zie volgende pagina. 7

8 Casus overige risicovoet;. Beschrijving cliëntgegevens: Mevrouw Groen is 75 jaar en getrouwd. Ze heeft reumatoïde artritis en diabetes. Zij komt al 10 jaar bij u in de praktijk en is ooit door haar huisarts naar u doorverwezen. Zij had nooit veel klachten aan haar voet, behalve haar steeds ingroeiende nagel aan teen 1. Zij komt voor een behandeling en u ontdekt aan haar derde teen een bloeding onder de nagel, die zij zelf nog niet had gevoeld of gezien. De laatste screening die u hebt afgenomen was 7 maanden terug. 31. U besluit eerst een nieuwe screening te doen. Is dit correct? a. Ja, omdat mevrouw niets heeft gevoeld van de bloeding wil je weten hoe het met het diepere gevoel is. b. Ja, omdat mevrouw niets heeft gevoeld van de bloeding wil je weten hoe het met het oppervlakkige gevoel is. c. Nee, de screening wordt 1x per jaar uitgevoerd, dus de volgende screening hoeft pas over 5 maanden. 32. Na de behandeling zegt mevrouw Groen dat ze dit keer de nagel van haar grote teen helemaal niet heeft gevoeld tijdens de behandeling en complimenteert je met het goed weghalen van de ingroeiende nagel. Ze hoopt dat je het de volgende keer weer zo goed zult doen. Wat is uw reactie? a. U bedankt haar voor het compliment en maakt een afspraak voor de volgende keer. U hoeft haar niet door te verwijzen, omdat ze ooit door de huisarts al naar u verwezen is. b. U vertelt haar dat het niet voelen van de bloeding en de ingroeiende nagel u zorgen baart en dat u de volgende afspraak een extra screening zult uitvoeren. c. U vertelt haar dat het niet voelen van de bloeding en de ingroeiende nagel u zorgen baart en dat u haar eerst naar de huisarts wilt sturen voordat ze de volgende keer terugkomt. 8

9 33. Mevrouw Groen heeft reumatoïde artritis. Onder welke vorm van reuma valt dit? a. Onder artrose. b. Onder ontstekingsreuma. c. Onder weke delen reuma. Casus meneer Bruinsma Beschrijving cliëntgegevens: Meneer Bruinsma is 82 jaar en hij woont alleen in een aanleunwoning. De thuiszorg heeft u gebeld of u de voeten van meneer wilt komen verzorgen. Hij gaf aan hier erg veel last van te hebben en sinds hij een nieuwe knie heeft gekregen kan hij er zelf niet meer goed bij. 34. Wat valt u op als u de eeltlocatie bekijkt onder de voet van meneer Bruinsma? a. Meneer heeft een normaal afwikkelpatroon, de eeltlocatie is ontstaan door verwaarlozing. b. Meneer heeft een verstoord afwikkelpatroon, hij wikkelt af over metatarsus 2 en 3 i.p.v. over teen 1. c. Meneer heeft een verstoord afwikkelpatroon, hij wikkelt af over metatarsus 4 en 5 i.p.v. over teen Omdat het hier een nieuwe cliënt betreft besluit u een screening te doen. Na de anamnese begint u met het voetonderzoek. Wat hoort onder andere bij het voetonderzoek? a. De vraag waar de pijnklachten precies zitten. b. Het geven van een adequaat schoenadvies. c. Inspectie van voetvormafwijkingen. 9

10 Casus meneer Zwartjes Beschrijving cliëntgegevens: Meneer Zwartjes is 42 jaar, 1.90 m en weegt 97 kilo. Hij heeft last van mycosenagels aan de linkervoet en vraagt of u hier iets aan kunt doen. Verder valt u de verkleuring aan de voeten op. 36. Wat zou de oorzaak kunnen zijn van de verkleuring aan de voeten? a. Deze verkleuring is het gevolg van de mycosenagels. Hierdoor kunnen geelbruine vlekken ontstaan. b. Deze verkleuring is het gevolg van een huidafwijking. Hierdoor kunnen witte plekken in de huid ontstaan. c. Deze verkleuring is het gevolg van obesitas. Hierdoor kunnen pigmentatiestoornissen ontstaan. 37. Vallen deze voeten onder verwaarloosde risicovoet? a. Ja, gezien de verkleuring aan de voeten en de mycosenagels is hier sprake van een verwaarloosde risicovoet. b. Ja, gezien het overgewicht en de mycosenagels is hier sprake van een verwaarloosde risicovoet. c. Nee, zowel de mycosenagels alswel de huidverkleuringen zijn geen aanwijzing voor een verwaarloosde risicovoet. 10

11 Casus mevrouw Leeuwerik;. Beschrijving cliëntgegevens: Mevrouw Leeuwerik is cliënt bij u in de praktijk. Zij is 47 jaar, is 1.65m lang en weegt 80 kilo. Zij heeft het syndroom van Sjögren, een reumatische aandoening. Enkele weken geleden heeft zij haar enkel gebroken waarvoor haar voet in het gips is gezet. Hierdoor is zij niet in staat haar voet te verzorgen. 38. Valt deze voet (zie foto) onder de verwaarloosde voet? a. Ja, want er is geen of te weinig aandacht aan geschonken ten aanzien van verzorging en/of behandeling. b. Nee, deze voet heeft te weinig eelt om onder de verwaarloosde voet te vallen. c. Nee, want mevrouw besteed wel degelijk aandacht aan haar voeten, maar kan er nu door omstandigheden niet bij. 39. Valt deze voet onder de risicovoet omdat deze in het gips zit? a. Ja, een voet in het gips valt per definitie onder de risicovoet. b. Ja, omdat de enkel gebroken is en mevrouw de voet niet kan verzorgen valt deze voet onder de risicovoet. c. Nee, de slechte verzorging door het gips is slechts tijdelijk en de huid dreigt niet stuk te gaan. 11

12 40. Het syndroom van Sjörgen is een auto-immuunziekte. Welke vorm van reuma valt ook onder de auto-immuunziektes? a. Artrosis Deformans. b. Juveniele Chronische Artritis. c. Polymyalgie Reumatica. - Dit was de laatste vraag - Op de volgende pagina vindt u de uitslagen van het examen

13 Bekijk hier de uitslagen van het examen overige risicovoet 1 B 11 B 21 A 31 A 2 B 12 A 22 C 32 C 3 A 13 B 23 B 33 B 4 A 14 A 24 A 34 B 5 C 15 A 25 C 35 C 6 B 16 B 26 C 36 B 7 C 17 B 27 C 37 C 8 B 18 C 28 A 38 A 9 A 19 A 29 C 39 C 10 A 20 B 30 A 40 C 13