Het wettelijk kader treft u aan in de bijlage bij deze beslissing op bezwaar (bijlage 1).

Transcriptie

1 CKB Finance B.V. de heer Kobaltweg 11-1e 3542 CE UTRECHT Datum 26 januari 2009 Ons kenmerk Pagina 1 van 18 Kopie aan mr. J.C.I. Veerman (Veerman advocaten) Telefoon @afm.nl Betreft Beslissing op bezwaar Geachte heer , Inzake bovengenoemd onderwerp bericht de Stichting Autoriteit Financiële Markten ( AFM ) u als volgt. 1. Inleiding Bij brief van 27 mei 2008 (kenmerk: ) heeft de AFM aan CKB Finance B.V. ( CKB ) haar besluit kenbaar gemaakt inhoudende het opleggen van een bestuurlijke boete op grond van overtreding van artikel 4:23, eerste lid, Wet op het financieel toezicht ( Wft ) j artikel 1:81 Wft. Daartegen heeft CKB per faxbericht d.d. 7 juli 2008 pro forma bezwaar ingediend bij de AFM. Per faxbericht van 20 augustus 2008 heeft CKB de gronden van bezwaar aangevuld. In deze brief treft u de beslissing op het bezwaarschrift aan. Het onderhavige besluit is als volgt opgebouwd. Allereerst geeft de AFM in paragraaf 2 het wettelijk kader weer. Vervolgens beschrijft de AFM in paragraaf 3 de feiten. In paragraaf 4 komen de door CKB in bezwaar aangevoerde gronden aan de orde. In paragraaf 5 volgt een bespreking van de aangevoerde gronden van bezwaar, waarna paragraaf 6 de beslissing op bezwaar weergeeft. Tot slot volgt in paragraaf 7 de rechtsgangverwijzing. 2. Wettelijk kader Het wettelijk kader treft u aan in de bijlage bij deze beslissing op bezwaar (bijlage 1). 3. Feiten Stichting Autoriteit Financiële Markten Kamer van Koophandel Amsterdam, nr Kenmerk van deze brief: Bezoekadres Vijzelgracht 50 Postbus GS Amsterdam Telefoon Fax

2 Pagina 2 van 18 CKB heeft per 31 oktober 2006 een vergunning verkregen van de AFM uit hoofde van artikel 11 Wet financiële dienstverlening ( Wfd ). Per brief d.d. 26 februari 2007 aan CKB heeft de AFM aangekondigd dat zij voornemens is een onderzoek in te stellen om een oordeel te vormen omtrent de mate waarin CKB een bijdrage levert aan de doelstellingen van de Wft, de Wet melding ongebruikelijke transacties en de Wet identificatie bij dienstverlening. Genoemd onderzoek heeft op 28 februari 2007 ten kantore van CKB plaatsgevonden. In de weken daarna zijn ten kantore van de AFM verdere onderzoekswerkzaamheden uitgevoerd. Op 31 mei 2007 heeft de AFM, met begeleidende brief, een concept onderzoeksrapportage ( Onderzoeksrapportage mei 2007, CKB Finance B.V., naleving Wft ) aan CKB gestuurd. De concept onderzoeksrapportage bevat - naast een inleiding en een uitleg over het doel van het onderzoek - met name een opsomming van de kernpunten van de bevindingen van de AFM ten aanzien van CKB (o.a. wat betreft cliëntenprofielen, en de aansluiting van het advies op het profiel). In haar brief verzoekt de AFM aan CKB om schriftelijk op alle bevindingen van de AFM te reageren. Bij brief van 20 juni 2007 hebben de heren namens CKB een schriftelijke reactie op de concept onderzoeksrapportage aan de AFM gegeven. De reactie van CKB is door de AFM verwerkt in haar definitieve onderzoeksrapportage d.d. 29 januari Daarin constateert de AFM -voor zover relevant- het volgende: In de 32 door de AFM beoordeelde cliëntendossiers is geen tot slechts zeer beperkt informatie aanwezig over de financiële positie, de kennis, de ervaring, de doelstellingen en de risicobereidheid van de cliënten. Feitelijk is de informatie die bij de betreffende cliënten op het formulier Persoonlijk Profiel is ingevuld de enige informatie die aantoonbaar door CKB is vastgelegd ten aanzien van de kennis, de ervaring, de doelstellingen en de risicobereidheid van de cliënten. De financiële positie van de cliënt blijkt in het geheel niet uit dit formulier. Bij cliënt 25 ontbreekt het formulier Persoonlijk Profiel en is het [in] geheel geen informatie aanwezig over de financiële positie, de kennis, de ervaring, de doelstellingen en de risicobereidheid van de cliënt. Ten aanzien van de kennis van de cliënt bevat het formulier Persoonlijk Profiel één vraag met vier voorgedrukte keuzemogelijkheden over de financiële kennis van de cliënt alsmede een drietal aan te vinken bullets in het geval de cliënt kennis heeft van doorlopende kredieten, aflopende kredieten en overige kredietsoorten. De meerkeuzevraag betreft de vraag Hoe zou u uw financiële kennis en ervaring inschatten met de antwoordmogelijkheden matig, voldoende, goed, uitstekend. Een dergelijke persoonlijke inschatting door de cliënt lijkt de AFM tamelijk subjectief en biedt CKB in de optiek van de AFM zeer weinig inzicht in de daadwerkelijke mate van financiële kennis van de cliënt. Daarbij is het begrip financiële kennis een breed begrip en kan CKB uit het gegeven antwoord onmogelijk opmaken in hoeverre de cliënt (voldoende) kennis heeft van de financiële diensten en het soort producten, met name doorlopende kredieten en spaarpolissen, dat door CKB wordt aangeboden. De drie aan te vinken bullets worden gevolgd door de zinnen Klant heeft kennis van doorlopende kredieten, Klant heeft kennis van aflopende kredieten en Klant heeft kennis van overige kredietsoorten. Bij deze bullets kan alleen worden aangegeven of de cliënt sec kennis heeft van de betreffende kredietvormen en is

3 Pagina 3 van 18 geen nuance mogelijk ten aanzien van de mate van kennis van de cliënt. Zo kan van iemand die ooit van het product doorlopend krediet heeft gehoord, maar amper weet wat de kenmerken van dat financiële product zijn, worden gesteld dat deze persoon enige kennis heeft van doorlopend kredieten en zou de betreffende bullet dan reeds aangevinkt kunnen worden. Welke mate van kennis de cliënt heeft is uit deze vragen echter niet vast te stellen. Het tot op bepaalde hoogte vaststellen van de mate van kennis van de cliënt over de aangeboden financiële diensten en producten is relevant teneinde de cliënt van een passend advies alsmede van adequate en op diens kennisniveau afgestemde informatie over de aangeboden financiële diensten en producten te voorzien. Op grond van het antwoord op de genoemde meerkeuzevraag alsmede de drie al dan niet aangevinkte bullets is dit niet mogelijk. De AFM is hierdoor van mening dat de meerkeuzevraag en de drie aan te vinken bullets gezamenlijk onvoldoende zijn om te voldoen aan de in de Wft gestelde eis om, voorafgaand aan het door CKB gegeven advies en voorzover redelijkerwijs relevant voor dit advies, de kennis van de cliënt vast te stellen ten aanzien van financiële producten en diensten. Daarnaast wordt de kennis van de cliënt over de eveneens door CKB geadviseerde spaarpolissen (die zowel een verzekeringselement als een beleggingselement bevatten) in het geheel niet geïnventariseerd. Aangezien CKB bij twaalf van de 32 cliënten heeft bemiddeld bij het afsluiten van een spaarpolis, staat vast dat CKB tenminste in deze twaalf gevallen een spaarpolis heeft geadviseerd en in deze gevallen de kennis van de cliënt had moeten inventariseren. In het Persoonlijk Profiel is ten aanzien van de ervaring van de cliënt alleen een keuze mogelijk tussen Wel lening(en) of gehad = ervaring en Geen lening(en) of gehad = geen ervaring alsmede tussen Wel levensverzekeringen gehad = ervaring en Geen levensverzekeringen gehad = geen ervaring. Het feit of een cliënt reeds (ooit) eerder een lening of een levensverzekering heeft gehad, geeft slechts een indicatie of de cliënt in het geheel geen ervaring dan wel enige ervaring heeft ten aanzien van genoemde financiële producten. De mate van ervaring die de cliënt ten aanzien van de door CKB geadviseerde financiële producten heeft kan uit de beantwoording van deze vragen niet worden bepaald. Het tot op bepaalde hoogte vaststellen van de mate van ervaring van de cliënt over de aangeboden financiële diensten en producten is relevant teneinde de cliënt van een passend advies alsmede van adequate en op diens ervaringsniveau afgestemde informatie over de aangeboden financiële diensten en producten te voorzien. Op grond van de twee door CKB aan de cliënt gevraagde keuzes is dit niet mogelijk. De AFM is hierdoor van mening dat genoemde keuzemogelijkheden om de ervaring van de cliënt te inventariseren onvoldoende zijn om te voldoen aan de in de Wft gestelde eis om, voorafgaand aan en voorzover redelijkerwijs relevant voor het door CKB gegeven advies, de ervaring van de cliënt ten aanzien van financiële producten en diensten vast te stellen. Daarnaast wordt de ervaring van de cliënt over de eveneens door CKB geadviseerde spaarpolissen (die zowel een verzekeringselement als een beleggingselement bevatten) in het geheel niet geïnventariseerd. Aangezien CKB bij twaalf van de 32 cliënten heeft bemiddeld bij het afsluiten van een spaarpolis, staat vast dat CKB tenminste in deze twaalf gevallen een spaarpolis heeft geadviseerd en in deze gevallen de ervaring van de cliënt had moeten inventariseren. In geen van de 32 cliëntendossiers is een vastlegging aanwezig waaruit blijkt dat bij het aan de cliënt gegeven advies over de uiteindelijk door bemiddeling van CKB afgesloten financiële producten rekening is gehouden met van de cliënt verkregen informatie met betrekking tot de financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid. Dit geldt zowel voor wat betreft de overgesloten leningen als de daarbij verkochte producten van en

4 Pagina 4 van 18 Bij geen van de 32 cliënten is in het cliëntendossier een vastlegging aanwezig waaruit de zichtbare overwegingen blijken die ten grondslag liggen aan het aan de cliënten gegeven advies. De AFM ziet aanleiding te concluderen dat CKB bij het aan de cliënten gegeven advies geen dan wel nagenoeg geen rekening heeft gehouden met de achtergronden en wensen van de cliënt. Deze conclusie is gebaseerd op het navolgende: 1. De AFM heeft vastgesteld dat in geen van de 32 beoordeelde cliëntendossiers een vastlegging aanwezig is waaruit blijkt dat bij het aan de cliënt gegeven advies over de uiteindelijk door bemiddeling van CKB afgesloten financiële producten rekening is gehouden met van de cliënt verkregen informatie, voorzover in de betreffende cliëntendossiers aanwezig, met betrekking tot de financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid. Dit geldt zowel voor wat betreft de overgesloten leningen als de daarbij aan twaalf van de 32 cliënten verkochte producten van Daarnaast heeft de AFM vastgesteld dat in geen van de 32 beoordeelde cliëntendossiers een vastlegging aanwezig is waaruit de zichtbare overwegingen blijken ten aanzien van het aan de betreffende cliënten gegeven advies. Aanvullend hierop heeft de AFM vastgesteld dat zowel de enige feitelijk leidinggevende op het gebied van consumptief krediet als de enige feitelijk leidinggevende op het gebied van schade- en levensverzekeringen niet heeft beoordeeld of de afgesloten financiële producten (en daarmee ook de daaraan voorafgaand aan de cliënten gegeven adviezen) passend zijn bij de betreffende cliënten. Als gevolg van de hiervoor vermelde vaststellingen concludeert de AFM dat, tenminste voor wat betreft de 32 in haar onderzoek betrokken cliënten, bij CKB niet gewaarborgd is dat bij het aan de cliënten gegeven advies rekening is gehouden met de van de cliënten verkregen informatie terzake van het cliëntenprofiel. In het formulier Persoonlijk Profiel staat bij cliënt 21 handgeschreven vermeld: fam. wil snel van de schuld af. De overgesloten schuld bedroeg euro. De leensom na oversluiting bedraagt euro. Uit het cliëntendossier blijkt geen nadere onderbouwing of verklaring van het feit dat de lening na oversluiting veel hoger is dan voor de oversluiting, terwijl de cliënt heeft aangegeven snel van de schuld af te willen. Bij brief d.d. 29 januari 2008 (kenmerk: ) heeft de AFM de definitieve onderzoeksrapportage ( Onderzoeksrapportage januari 2008 CKB Finance B.V, kenmerk m-def ) aan CKB gestuurd, in welke brief de AFM tevens het voornemen tot het opleggen van een boete aan CKB heeft kenbaar gemaakt. Naar aanleiding van dit boetevoornemen heeft CKB op 20 februari 2008 bij monde van de heer alsmede mr. J.C.I. Veerman (Veerman advocaten) haar zienswijze mondeling en schriftelijk ten kantore van de AFM toegelicht. Nadien heeft CKB -op verzoek van de AFM- op 25 februari 2008 diverse documenten betreffende het opvragen van financiële informatie bij de cliënt aan de AFM overgelegd. Bij brief van 27 mei 2008 heeft de AFM aan CKB een bestuurlijke boete opgelegd op grond van overtreding van artikel 4:23, eerste lid, Wft juncto artikel 1:81 Wft. Dit besluit is gebaseerd op het feit dat de AFM heeft

5 Pagina 5 van 18 vastgesteld dat CKB ten aanzien van 32 cliënten niet de vereisten voor een zorgvuldige dienstverlening in acht heeft genomen, omdat CKB onvoldoende informatie omtrent kennis en ervaring bij haar cliënten heeft ingewonnen en CKB bij het advies aan haar cliënten niet reconstrueerbaar rekening houdt met de informatie omtrent kennis en ervaring die zij van haar cliënten dient in te winnen. Bij brief van 7 juli 2008 heeft de heer J.C.I. Veerman, gemachtigde van CKB, bezwaar aangetekend tegen het besluit van de AFM tot oplegging van de bestuurlijke boete aan CKB. Bij brief van 20 augustus 2008 heeft de heer Veerman namens CKB de gronden van bezwaar aangevuld. Op 7 oktober 2008 heeft een hoorzitting naar aanleiding van het bezwaarschrift van CKB plaatsgevonden ten kantore van de AFM. Het verslag van de hoorzitting in bezwaar is als bijlage meegezonden. Tijdens de hoorzitting heeft de heer Kok namens CKB een aantal documenten overhandigd waaruit volgens CKB blijkt dat zij voldoende kennis van de financiële positie van de cliënt heeft gevraagd. Desgevraagd heeft de heer op 9 oktober 2008 stukken toegestuurd op grond waarvan naar het oordeel van CKB kan worden aangetoond dat bevinding 51 kan komen te vervallen. Op 4 december 2008 heeft de heer telefonisch contact opgenomen met de AFM. In dit telefoongesprek heeft de heer Kok aangegeven voornemens te zijn de vergunning van CKB in te trekken en de AFM verzocht feit mee te wegen in het kader van een eventuele matiging van de boete. Bij brief van 1 december 2008, door de AFM ontvangen op 4 december 2008 heeft CKB de AFM verzocht de vergunning in te trekken, hetgeen per 4 december 2008 is geschied. 4. Gronden van bezwaar In bezwaar is kort samengevat het volgende aangevoerd. Met betrekking tot het inwinnen van informatie op grond van artikel 4:23, eerste lid onderdeel a, Wft. CKB beschrijft haar standaard werkwijze in het adviesproces en geeft aan van mening te zijn dat zij hiermee voldoet aan artikel 4:23 Wft. De klant wordt telefonisch benaderd met de vraag of de cliënt zijn bestaande lening wil oversluiten. Indien dit het geval is worden de NAW-gegevens, leeftijd, woonsituatie, burgerlijke staat, het huidige inkomen en de voorwaarden van de huidige lening ingewonnen. Met deze informatie informeert CKB bij verschillende aanbieders of de lening kan worden overgesloten tegen betere voorwaarden. Uit het feit dat geldverstrekkers zonder deze gegevens geen aanbieding kunnen doen is reeds op te maken dat CKB deze informatie wel degelijk inwint. Indien het mogelijk is om over te sluiten tegen betere voorwaarden volgt een nieuwe afspraak bij de cliënt thuis, waarbij kopieën van onder meer salarisspecificaties en bankrekeningafschriften worden gemaakt zodat bij CKB onder meer bekend is wat er aan huur of aan rente wordt betaald voor de hypothecaire lening.

6 Pagina 6 van 18 Met de bovengenoemde informatie en de informatie die is vastgelegd in het formulier Persoonlijk Profiel is CKB van oordeel dat zij voldoende informatie bij haar cliënten heeft ingewonnen. Met betrekking tot het inwinnen van informatie omtrent kennis en ervaring merkt CKB op dat een cliënt die reeds een lening heeft afgesloten, kennis en ervaring heeft met het betreffende product. Voorts merkt CKB op dat zij, nadat de kennis en ervaring van de cliënt is ingewonnen, de voorwaarden en eigenschappen van het betreffende product met de cliënt bespreekt. Dit blijkt uit de in alle dossiers aanwezige parafenlijst waarop de klant haar paraaf zet voor alle ontvangen informatie. Hierdoor weet CKB dat de kennis en ervaring voldoende is om een goede beslissing te nemen. Gelet op het bovenstaande is van oordeel dat CKB voldoende informatie heeft ingewonnen, te meer aangezien het oversluiten van leningen niet een dermate complexe materie dat meer informatie ingewonnen had moeten worden. Met betrekking tot het mede baseren van het advies op de ingewonnen informatie op grond van artikel 4:23, eerste lid onderdeel b, Wft CKB geeft aan dat aanbieders geen aanbieding kunnen doen als de financiële positie onvoldoende is. Pas indien deze voldoende is, dan volgt er een aanbieding waarbij rekening is gehouden met de financiële positie van de cliënt. Door de eigenschappen van het product te bespreken zorgt CKB ervoor dat alle cliënten, ook degene die nog nooit van het product hebben gehoord, op grond van de tijdens het gesprek opgedane kennis en ervaring een juiste keuze kunnen maken. Weliswaar is niet alles reconstrueerbaar vastgelegd, maar dat is ook geen wettelijk vereiste. Met betrekking tot bevinding 51 merkt CKB op dat deze klant een lening had van en een verzekering van 4.333, totaal De klant wilde exact 500 per maand betalen aan aflossing en rente. De cliënt heeft vervolgens voor een lening met een limiet van gekozen, maar hij heeft slechts opgenomen. De cliënt betaalt geen rente over het bedrag dat hij niet opneemt. Door een bedrag van 500 per maand te betalen lost hij zijn lening sneller af. Met betrekking tot grondslag en matiging van de boete CKB meent dat geen sprake is van een ernstige dan wel verwijtbare overtreding en dat de hoogte van de boete onevenredig hoog is. CKB was ten tijde van het onderzoek een startende onderneming en heeft haar werkwijze sindsdien geperfectioneerd, zodat het een en ander nu nog beter wordt vastgelegd. Voorts is CKB van mening dat er een grondslag voor het opleggen van een boete ontbreekt, aangezien diverse producten zijn afgesloten op het moment dat de Wft nog niet in werking was getreden. In aanvulling op het bovenstaande heeft CKB in de hoorzitting van 7 oktober 2008 kort samengevat- het volgende aangevoerd. CKB geef aan dat de advocaat van CKB, de heer Veerman, de documenten waar CKB mee werkte ten tijde van het onderzoek zorgvuldig heeft getoetst en heeft aangegeven dat deze voldeden aan de wetgeving. In dit verband is naar de mening van CKB voorts van belang dat artikel 4:23 Wft een open norm is, welke op diverse manieren kan

7 Pagina 7 van 18 worden uitgelegd. Ten tijde van het onderzoek was niet duidelijk hoe de norm moet worden geïnterpreteerd. CKB vindt de boete van 6000 onevenredig gelet op de ernst van de vermeende overtreding, onder meer omdat de boete is opgelegd voor overeenkomsten die zij gedurende drie maanden na het starten van de onderneming heeft gesloten. Tijdens de hoorzitting heeft CKB een aantal stukken aan de AFM overgelegd, waaruit naar het oordeel van CKB blijkt dat zij voldoende de financiële positie van de klant heeft ingewonnen. CKB heeft tevens financiële kennis van de cliënt achterhaald in het gesprek en door de BKR gegevens van de klant. Omdat CKB als startende onderneming al veel schade heeft ondervonden van de publicatie van de boete, vraagt CKB de AFM hier mee rekening te houden bij het bepalen van de hoogte van de boete. 5. Ten aanzien van de gronden van bezwaar Met betrekking tot het inwinnen van informatie op grond van artikel 4:23, eerste lid onder a, Wft. Ten aanzien van deze bezwaargrond stelt de AFM zich op het standpunt dat heroverweging niet leidt tot een ander oordeel. De AFM overweegt in dit verband als volgt. Op grond van het artikel 4:23, eerste lid, onderdeel a Wft dient een financiële onderneming indien deze een consument, of indien het een verzekering betreft, cliënt, adviseert, in het belang van de consument onderscheidenlijk de cliënt informatie in te winnen over diens financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid, voorzover dit redelijkerwijs relevant is voor haar advies. CKB geeft aan van oordeel te zijn voldoende informatie te hebben ingewonnen met betrekking tot de financiële positie van de cliënt. Om aan te tonen dat zij de bedoelde informatie daadwerkelijk heeft opgevraagd, heeft CKB tijdens de hoorzitting een formulier overgelegd waarop de gegevens van de cliënten in het onderzochte dossier nummer 27 zijn ingevuld en heeft zij hierbij aangegeven dat deze informatie in alle dossiers op dezelfde wijze is ingewonnen. Voorts heeft CKB aangegeven dat kredietverstrekkers deze informatie minimaal opvragen voordat deze een aanbieding kunnen doen. Op grond van het bovenstaande acht de AFM het voldoende aannemelijk dat de door CKB genoemde informatie omtrent de financiële positie, te weten het huidige inkomen, de huidige woonlasten en de lopende financieringen daadwerkelijk in alle dossiers is ingewonnen. Naar het oordeel van de AFM heeft CKB hiermee echter niet voldoende informatie over de financiële positie van cliënten ingewonnen. Bij de advisering over financiële producten namelijk niet alleen informatie ingewonnen te worden over de huidige financiële positie, maar tevens informatie ingewonnen te worden om te bepalen of het product ook in de toekomst aansluit bij de financiële positie van de cliënt. In dit verband dient de financiële dienstverlener bijvoorbeeld bij cliënten die over een hypothecair krediet beschikken informatie in te winnen over de aard en hoogte van de hypothecaire lening waarover de consument op dat moment beschikt, de hoogte van de rente en de rentevastperiode. Bij cliënten die gedurende de looptijd van een financieel product de pensioengerechtigde leeftijd bereiken, dient informatie te worden ingewonnen over de pensioenvoorziening, de hoogte hiervan en de eventuele inkomensterugval die hiermee gepaard gaat.

8 Pagina 8 van 18 Uit de onderzochte dossiers blijkt dat CKB vooraf aan de advisering van cliënten die over een hypothecaire lening beschikken, geen informatie heeft ingewonnen over de aard en hoogte van deze hypothecaire lening, de hoogte van de rente en de rentevastperiode. Tevens heeft CKB vooraf aan de advisering van cliënten die gedurende de looptijd van het consumptief krediet en/of de beleggingsverzekering de pensioengerechtigde leeftijd bereiken, geen informatie ingewonnen over de hoogte van het pensioen en de eventuele inkomensterugval die hiermee gepaard gaat. Gelet hierop is de AFM van oordeel dat CKB onvoldoende informatie over de financiële positie van cliënten heeft ingewonnen. Met betrekking tot het inwinnen van informatie over de kennis en ervaring van cliënten overweegt de AFM als volgt. Ten aanzien van de kennis van de cliënt staat vast dat het formulier Persoonlijk Profiel slechts één vraag met drie voorgedrukte keuzemogelijkheden over de financiële kennis van de cliënt bevat: de vraag Hoe zou u uw financiële kennis en ervaring inschatten kan slechts met de volgende mogelijkheden worden beantwoord: matig, voldoende, goed of uitstekend. Deze vraagstelling acht de AFM te summier en biedt naar haar oordeel te weinig inzicht in de daadwerkelijke kennis omtrent de financiële producten (waaronder spaarpolissen met een beleggingscomponent) waarover CKB adviseert. Voorts kan de cliënt een drietal bullets aanvinken, namelijk klant heeft kennis van doorlopende kredieten, klant heeft kennis van aflopende kredieten en klant heeft kennis van overige kredietvormen. Uit die keuzemogelijkheden valt naar het oordeel van de AFM hooguit af te leiden dat er kennis is van één of meerdere genoemde kredietvormen, doch dat onmogelijk af te leiden is in welke mate die kennis aanwezig is, hetgeen relevant is voor de verdere informatieverstrekking en inventarisatie in het adviesproces. Afhankelijk van de mate van kennis zal de financiële dienstverlener namelijk meer of minder informatie dienen te verstrekken over de verschillende producten en de risico s die daaraan verbonden zijn. Voorts zal de financiële dienstverlener afhankelijk van de mate van kennis meer of minder tijd moeten besteden aan het inventariseren van de risicobereidheid van de cliënt. Het Persoonlijk Profiel bevat ten aanzien van de ervaring van de cliënt drie keuzemogelijkheden: Wel lening(en) of gehad = ervaring en Geen lening(en) of gehad = geen ervaring alsmede tussen Wel levensverzekeringen gehad = ervaring en Geen levensverzekeringen gehad = geen ervaring. Deze vraagstelling acht de AFM te summier en biedt naar haar oordeel te weinig inzicht in de daadwerkelijke ervaring van cliënten. Het feit dat een cliënt reeds (ooit) eerder een lening of een levensverzekering heeft gehad, geeft slechts een indicatie of de cliënt in het geheel geen ervaring dan wel enige ervaring heeft ten aanzien van genoemde financiële producten, maar de mate van ervaring kan uit de beantwoording van deze vragen niet worden bepaald, hetgeen nu juist relevant voor de verdere informatieverstrekking en inventarisatie in het adviesproces. Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 4:23 Wft dient de adviseur -wanneer de advisering ziet op beleggingen- verdergaande informatie over de kennis en ervaring van de cliënt in te winnen dan bij eenvoudiger producten. De AFM heeft geconstateerd dat CKB weinig tot géén, laat staan vergaande, informatie over de kennis en ervaring van haar cliënten inwint. Dat klemt te meer daar in twaalf van de door de AFM onderzochte gevallen - na advies van CKB- een financieel product is afgesloten met een beleggings- en verzekeringselement ( ). In bezwaar heeft CKB aangegeven dat een cliënt die reeds een lening heeft afgesloten, kennis en ervaring heeft met het betreffende product. Voorts heeft CKB aangegeven dat zij, nadat de kennis en ervaring van de cliënt is

9 Pagina 9 van 18 ingewonnen, de voorwaarden en eigenschappen van het betreffende product met de cliënt bespreekt, hetgeen zou blijken uit de in alle dossiers aanwezige parafenlijst waarop de klant haar paraaf zet voor alle ontvangen informatie. Hierdoor zou CKB weten dat de kennis en ervaring voldoende is om een goede beslissing te nemen. De AFM overweegt ten aanzien van het bovenstaande als volgt. Indien een cliënt reeds een lening heeft afgesloten kan hieruit hooguit worden afgeleid dat er kennis is van en ervaring met deze kredietvorm, doch niet in welke mate die kennis en ervaring aanwezig is en in welke mate er kennis en ervaring is met alternatieve kredietvormen. Dit geldt tevens voor informatie die naar voren komt bij een BKR-toetsing. Voorts blijkt hieruit niet of en in welke mate kennis en ervaring aanwezig is met betrekking tot de overige door CKB geadviseerde producten, zoals de beleggingsverzekering van Zoals hierboven aangegeven is de mate van kennis en ervaring met betrekking tot deze producten relevant voor de verdere informatieverstrekking en inventarisatie in het adviesproces. Ten aanzien van de stelling dat CKB, nadat de kennis en ervaring van de cliënt is ingewonnen, de voorwaarden en eigenschappen van het betreffende product met de cliënt bespreekt, zodat CKB weet dat de kennis en ervaring van cliënten voldoende is om een goede beslissing te nemen, overweegt de AFM als volgt. De norm van artikel 4:23 Wft betreft het inwinnen van informatie en niet het verstrekken daarvan. De informatieverstrekking door CKB doet derhalve niet af haar verplichting op grond van artikel 4:23 Wft om voldoende relevante informatie in te winnen omtrent de kennis en ervaring van cliënten, zodat de informatieverstrekking daarop kan worden aangepast. Voor zover CKB met haar stelling bedoelt aan te geven extra informatie omtrent de kennis en ervaring van cliënten te hebben ingewonnen en hiermee vervolgens rekening mee te hebben gehouden in haar advies, overtuigt dit niet. Aan de hand van de parafenlijst, waarop door cliënten wordt getekend voor de ontvangen informatie, kan namelijk niet worden aangetoond dat CKB daadwerkelijk alle relevante eigenschappen van de geadviseerde producten onder de aandacht van cliënten heeft gebracht en dat alternatieve producten zijn besproken. Zo blijkt hieruit niet dat CKB de cliënt adequaat heeft voorgelicht over alle aspecten van een beleggingsverzekering en mogelijke alternatieve vermogensopbouwproducten, zodanig dat de cliënt zich een goed beeld kan vormen over de verschillende aspecten van een beleggingsverzekering, zoals risico en rendement en hoe deze aspecten zich verhouden tot alternatieve vermogensopbouwproducten. De AFM verwijst in dit verband onder meer naar dossier 27, waarbij CKB een 52-jarige cliënt een doorlopend krediet aflosvrij in combinatie met een spaarpolis van ( ) heeft geadviseerd. De genoemde cliënt heeft aangegeven de zekerheid te willen hebben dat het krediet aan het eind van de looptijd volledig is afgelost. Op grond van de voorwaarden van het krediet dient de cliënt vanaf zijn 60e levensjaar te starten met aflossen tot uiterlijk de 68e leeftijd is bereikt, dus binnen 8 tot 16 jaar. De spaarpolis van kent een gegarandeerd rendement, doch slechts als de volledige looptijd van 20 jaar wordt doorlopen en niet indien de polis tussentijds wordt beëindigd. De AFM acht het niet waarschijnlijk dat een cliënt met voldoende kennis en ervaring op het gebied van kredieten, beleggingsverzekeringen en alternatieve vermogensopbouwproducten onder deze omstandigheden voor de combinatie van deze twee producten zal kiezen. Met inachtneming van het bovenstaande overweegt de AFM dat CKB niet heeft aangetoond dan wel anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende informatie heeft opgevraagd over de kennis en ervaring van de cliënt.

10 Pagina 10 van 18 Gelet op het bovenstaande is de AFM van oordeel dat CKB onvoldoende informatie heeft ingewonnen over de financiële positie en de kennis en ervaring van cliënten, waarmee zij artikel 4:23, eerste lid, onderdeel a Wft heeft overtreden. Heroverweging in bezwaar leidt derhalve niet tot een ander oordeel. Met betrekking tot het mede baseren van het advies op de ingewonnen informatie op grond van artikel 4:23, eerste lid onderdeel b, Wft. Ten aanzien van deze bezwaargrond stelt de AFM zich op het standpunt dat heroverweging niet leidt tot een ander oordeel. De AFM overweegt in dit verband als volgt. CKB geeft aan dat aanbieders geen aanbieding kunnen doen als de financiële positie onvoldoende is. Pas indien deze voldoende is, dan volgt er een aanbieding waarbij rekening is gehouden met de financiële positie van de cliënt. Door de eigenschappen van het product te bespreken zorgt CKB ervoor dat alle cliënten, ook degene die nog nooit van het product hebben gehoord, op grond van de tijdens het gesprek opgedane kennis en ervaring een juiste keuze kunnen maken. CKB meent dan ook dat zij heeft gehandeld in overeenstemming met artikel 4:23 Wft. CKB erkent dat het een en ander niet reconstrueerbaar is vastgelegd, maar geeft aan dat dit geen wettelijk vereiste is. De AFM overweegt ten aanzien van het bovenstaande als volgt. Zoals reeds hierboven beschreven heeft de AFM vastgesteld dat CKB onvoldoende informatie omtrent de financiële positie en kennis en ervaring van de cliënt heeft ingewonnen. Daarmee staat tevens vast dat CKB haar advies niet mede heeft kunnen baseren op deze informatie over de financiële positie en kennis en ervaring van de cliënt. Het verweer van CKB dat zij voldoet aan de bepaling van artikel 4:23 Wft slaagt reeds daarom niet. Met betrekking tot de opmerking van CKB dat een en ander niet reconstrueerbaar is vastgelegd, maar dat dit geen wettelijk vereiste is, overweegt de AFM als volgt. Op grond van artikel 32, derde lid, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen zijn financiële dienstverleners die een consument of cliënt adviseren, indien het advies leidt tot het aangaan van een overeenkomst inzake het aanbevolen product, wettelijk verplicht de op grond van artikel 4:23, eerste lid, onderdeel a, Wft ingewonnen informatie alsmede de gegevens over het verkochte financiële product te bewaren gedurende ten minste één jaar vanaf het moment van advisering. Blijkens de Memorie van Toelichting bij dit artikel dient de financiële dienstverlener deze informatie vast te leggen teneinde het gegeven advies te kunnen reconstrueren. Aan de hand van de vastgelegde informatie moet de financiële dienstverlener kunnen aantonen dat hij heeft voldaan aan artikel 4:23 Wft. Dit houdt onder meer in dat het aan de hand van de ingewonnen informatie opgestelde klantprofiel zo duidelijk moet zijn dat de financiële dienstverlener aan de hand van die informatie aannemelijk kan maken dat het aanbevolen product past bij de consument of de cliënt. De passendheid van het advies zelf dient derhalve niet te worden vastgelegd, maar wel de ingewonnen informatie en de productinformatie, op grond waarvan het advies reconstrueerbaar dient te zijn. Met betrekking tot de stelling van CKB dat als kredietverstrekkers een aanbieding doen, dit automatisch een product is waarbij rekening is gehouden met de financiële positie van de cliënt, overweegt de AFM ten overvloede dat het feit dat een aanbieder een krediet verstrekt niet automatisch inhoudt dat het advies passend is. Op grond

11 Pagina 11 van 18 van artikel 4:34, eerste lid, Wft dient een aanbieder immers aan de hand van informatie over de financiële positie van cliënten na te gaan of sprake is van onverantwoorde kredietverlening en niet of een product, gelet op de doelstellingen, kennis en ervaring, risicobereidheid en financiële positie daadwerkelijk passend is bij de cliënt. Met betrekking tot de opmerkingen van CKB over bevinding 51 overweegt de AFM als volgt. Uit de op 9 oktober 2008 van CKB ontvangen stukken maakt de AFM op dat zoals CKB in de hoorzitting heeft gesteld- de desbetreffende cliënt een deel van het overgeboekte bedrag van heeft overgeboekt, zodat een kredietsom van ,82 resteert. CKB heeft hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat niet een krediet van , maar een krediet met een limiet van is geadviseerd. Bevinding 51 komt derhalve te vervallen. Het bovenstaande doet echter niet af aan het oordeel van de AFM dat ook in dit dossier het advies niet mede is gebaseerd op de ingewonnen informatie over de kennis en ervaring en financiële positie van de cliënt, waarmee sprake is van een overtreding van artikel 4:23, eerste lid onder b, Wft. Heroverweging in bezwaar leidt derhalve niet tot een ander oordeel. Met betrekking tot matiging boete Ten aanzien van de in artikel 1:81, derde lid, Wft genoemde matigingsbevoegdheid van de AFM is de AFM volgens vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven steeds gehouden van zijn matigingsbevoegdheid gebruik te maken zodra sprake is van onevenredigheid tussen de hoogte van de boete enerzijds en de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding anderzijds. Wel zal degene die meent dat de boete te hoog is moeten aantonen waarom in zijn geval sprake is van onevenredigheid tussen de hoogte van de boete enerzijds en de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding anderzijds. De AFM is van oordeel dat het feit dat, zoals gesteld door CKB, de norm van artikel 4:23 Wft open is dan wel CKB geen ervaring had met deze norm, niet afdoet aan het feit dat deze regel naar het oordeel van de AFM voldoende duidelijkheid en houvast biedt om naar te handelen. Dat CKB met betrekking tot de interpretatie van die norm heeft gehandeld op advies van de heer Veerman, komt voor rekening van CKB. Voorts is de AFM, anders dan CKB, van oordeel dat sprake is van een ernstige overtreding. Naleving van de regels dat de vereisten voor een zorgvuldige dienstverlening in acht worden genomen, voorkomt dat cliënten worden benadeeld. Dat CKB haar werkzaamheden zou hebben aangepast doet bovendien aan de geconstateerde overtreding niet af. De omstandigheden die ten grondslag liggen aan die overtreding maken naar het oordeel van de AFM de hoogte van de boete niet onevenredig. Met betrekking tot de vraag van CKB of de AFM in het kader van de matiging van de boete rekening kan houden met het feit dat zij schade ondervonden zou hebben door de publicatie van de boete alsmede dat zij haar vergunning heeft ingetrokken, overweegt de AFM dat deze omstandigheden op zich geen grond voor matiging vormen. Voor zover CKB hierme bedoelt aan te geven dat deze omstandigheden invloed hebben gehad op haar financiële draagkracht, overweegt de AFM dat CKB niet heeft aangetoond dat deze omstandigheden van invloed zijn geweest op haar financiële draagkracht, noch in welke mate. Gelet op het voorgaande ligt matiging naar het oordeel van de AFM dan ook niet in de rede. Met betrekking tot de stelling van CKB dat een grondslag voor een boete ontbreekt, overweegt de AFM als volgt. Slechts in negen van de 32 dossiers zijn de producten in 2006 afgesloten, in alle overige onderzochte dossiers zijn de producten in 2007 afgesloten. Hiermee bestaat een (voldoende) grondslag voor het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 4:23 Wft. Overigens zij opgemerkt dat de materiële norm die aan artikel 4:23 Wft

12 Pagina 12 van 18 ten grondslag ligt al eerder dan vanaf 1 januari 2007 van toepassing is op financiële dienstverleners. Op grond van artikel 32 van de Wet financiële dienstverlening ( Wfd ) diende CKB derhalve reeds met ingang van 1 juli 2006 aan deze zorgvuldigheidsnorm te voldoen. Gelet op het bovenstaande leidt heroverweging in bezwaar niet tot een ander oordeel. 6. Beslissing op bezwaarschrift Op grond van het vorenstaande is de AFM van oordeel dat het bestreden besluit op goede gronden en in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving is genomen. De AFM concludeert tot ongegrondheid van het bezwaar en handhaaft haar primaire besluit met aanvulling van de motivering zoals opgenomen in het onderhavige besluit. 7. Rechtsgangverwijzing Iedere belanghebbende kan tegen het in deze brief vervatte besluit beroep instellen. Daartoe dient binnen zes weken na bekendmaking van dit besluit een beroepschrift te worden ingediend bij de rechtbank Rotterdam, Sector Bestuursrecht, Postbus 50951, 3007 BM Rotterdam. Hoogachtend, Autoriteit Financiële Markten Was getekend Was getekend

13 Pagina 13 van 18 Bijlage 1 De ten tijde van de overtreding relevante wet- en regelgeving luidt als volgt: Wet op het financieel toezicht ( Wft ) In artikel 1:80 Wft is bepaald: 1. De toezichthouder kan een bestuurlijke boete opleggen terzake van overtreding van voorschriften, gesteld ingevolge de in de bijlage bij dit artikel genoemde artikelen en de prospectusverordening alsmede terzake van overtreding van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht. 2. De bestuurlijke boete komt toe aan de toezichthouder die de boete heeft opgelegd. 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid. In de Bijlage bij artikel 1:80 Wft is bepaald: Overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel ( ) Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen ( ) Tariefnummer 4:23, eerste t/m derde lid 3 In artikel 1:81 Wft is bepaald: 1. Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste bedraagt. 2. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete. 3. De toezichthouder kan het bedrag van de bestuurlijke boete lager stellen dan in de algemene maatregel van bestuur is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval onevenredig hoog is. In artikel 1:83 Wft is bepaald: 1. Indien de toezichthouder voornemens is een bestuurlijke boete op te leggen, geeft hij de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. 2. In afwijking van afdeling van de Algemene wet bestuursrecht, stelt de toezichthouder de betrokkene in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de bestuurlijke boete wordt opgelegd. In artikel 1:84 Wft is bepaald:

14 1. De toezichthouder legt de bestuurlijke boete op bij beschikking. 2. De beschikking vermeldt in elk geval: Datum 26 januari 2009 Pagina 14 van 18 a. het feit terzake waarvan de bestuurlijke boete wordt opgelegd, alsmede het overtreden voorschrift; b. het bedrag van de boete en de gegevens op basis waarvan dit bedrag is bepaald; en c. de termijn, bedoeld in artikel 1:85, eerste lid, waarbinnen de boete moet worden betaald. In artikel 1:85 Wft is bepaald: 1. De bestuurlijke boete wordt betaald binnen zes weken na de inwerkingtreding van de beschikking waarbij zij is opgelegd. 2. Indien tegen het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete bezwaar of beroep wordt aangetekend, schorst dit de verplichting tot betaling van de boete totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. 3. Indien de bestuurlijke boete niet is betaald binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, wordt zij vermeerderd met de wettelijke rente. De wettelijke rente wordt berekend vanaf de dag na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn. 4. Indien de bestuurlijke boete niet tijdig is betaald, stuurt de toezichthouder schriftelijk een aanmaning om binnen twee weken de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, alsnog te betalen. De aanmaning bevat de aanzegging dat de boete, voorzover deze niet binnen de gestelde termijn wordt betaald, overeenkomstig het vijfde lid zal worden ingevorderd. 5. Bij gebreke van tijdige betaling kan de toezichthouder de bestuurlijke boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning en van de invordering, bij dwangbevel invorderen. 6. Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. 7. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de toezichthouder die de bestuurlijke boete heeft opgelegd. 8. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de voorzieningenrechter van de rechtbank in kort geding desgevraagd anders beslist. 9. Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de bestuurlijke boete ten onrechte of op een te hoog bedrag is vastgesteld. In artikel 1:87 Wft is bepaald: 1. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan. 2. De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

15 Pagina 15 van 18 In artikel 1:97 Wft is het volgende bepaald: 1. De toezichthouder maakt een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete ingevolge deze wet na bekendmaking openbaar, indien de bestuurlijke boete is opgelegd terzake overtreding van: a. een verbodsbepaling uit deze wet of van artikel 1:58, tweede lid, 1:59, tweede lid, 1:67, eerste lid, of 4:4, eerste lid; b. een overige bepaling die in de algemene maatregel van bestuur op basis van artikel 1:81, eerste lid, beboetbaar is gesteld met tariefnummer 4 of 5; of c. artikel 4:19, 4:20, 4:22, 4:23, 4:24, 4:42 of 4: De openbaarmaking van het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete geschiedt niet eerder dan nadat vijf werkdagen zijn verstreken na de dag waarop het besluit aan de betrokken persoon bekend is gemaakt. 3. Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de openbaarmaking van het besluit opgeschort totdat er een uitspraak is van de voorzieningenrechter. 4. Indien de openbaarmaking van het besluit in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het door de toezichthouder uit te oefenen toezicht op de naleving van deze wet blijft deze achterwege. In artikel 4:23 Wft is -voor zover relevant- het volgende bepaald: 1. Indien een financiële onderneming een consument of, indien het een financieel instrument of verzekering betreft, cliënt adviseert of een individueel vermogen beheert: a. wint zij in het belang van de consument onderscheidenlijk de cliënt informatie in over diens financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid, voorzover dit redelijkerwijs relevant is voor haar advies of het beheren van het individuele vermogen; b. draagt zij er zorg voor dat haar advies of de wijze van het beheer van het individueel vermogen, voorzover redelijkerwijs mogelijk, mede is gebaseerd op de in onderdeel a bedoelde informatie; en c. licht zij, indien het advisering betreft met betrekking tot financiële producten die geen financiële instrumenten zijn, de overwegingen toe die ten grondslag liggen aan haar advies voorzover dit nodig is voor een goed begrip van haar advies. ( ) In artikel 32 Bgfo is -voor zover relevant- het volgende bepaald: 2. Een bemiddelaar, gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent als bedoeld in artikel 4:15, eerste of derde lid, van de wet die een consument of, indien het een verzekering betreft, cliënt adviseert bewaart, indien de advisering leidt tot het aangaan van een overeenkomst met de consument onderscheidenlijk de cliënt inzake het aanbevolen product, de informatie die hij overeenkomstig artikel 4:23, eerste lid, onderdeel a, van de wet heeft ingewonnen, alsmede de gegevens betreffende het aanbevolen financiële product, gedurende ten minste één jaar vanaf het moment van advisering. ( )

16 Pagina 16 van 18 In artikel 2 Besluit Boetes Wft is het volgende bepaald: Voor de tariefnummers, behorend bij de in artikel 3, 4 en 5 genoemde overtredingen, zijn de boetebedragen als volgt vastgesteld: Tariefnummer Boete In artikel 3 Besluit boetes Wft is het volgende bepaald: Overtreding van een voorschrift, gesteld in een hierna genoemd artikel van de Wet op het financieel toezicht of in een hierna genoemd artikel van een op die wet gebaseerde algemene maatregel van bestuur, is als volgt beboetbaar: Wet op het financieel toezicht Tariefnummer ( ) 4:23, eerste en tweede lid 3 In artikel 6 Besluit boetes Wft is -voor zover relevant- het volgende bepaald: 1. Indien een boete wordt opgelegd aan een persoon die behoort tot een van de hierna genoemde categorieën, is de hoogte van de boete mede afhankelijk van diens draagkracht: a. financiële ondernemingen; ( ) 2. De draagkracht komt in de hoogte van de boete tot uiting door het boetebedrag, zoals bepaald op grond van artikel 3, 4 en 5, te vermenigvuldigen met de op grond van artikel 7 toepasselijke draagkrachtfactor. In artikel 7 Besluit boetes Wft is -voor zover relevant- het volgende bepaald: De in artikel 6, tweede lid, bedoelde draagkrachtfactoren zijn: a. draagkrachtfactor één: ( ) 5. financiëledienstverleners, niet zijnde financiële ondernemingen als bedoeld onder 1 tot en met 4, waarvan het aantal werknemers, gemeten naar voltijdsequivalent, dat zich rechtstreeks bezighoudt met financiële dienstverlening minder dan 15 bedraagt;

17 Pagina 17 van 18 Bijlage II: Verslag hoorzitting Bijlage III: Zienswijze CKB Geachte leden van de bezwaarschriftencommissie, De reden van mijn bezoek is om de gronden van het bezwaar toe te lichten gelet op de boete die is opgelegd door het AFM. Wij hebben onze vergunning in november 2006 ontvangen. Wij hebben de documenten waar we toen mee werkten zorgvuldig getoetst aan de wetgeving. Kopieën van die documenten hebben we meegekregen van het bedrijf waar we daarvoor werkzaam waren. Deze documenten waren door een advocaat opgesteld en voldeden op dat moment aan de wettelijke eisen aldus de advocaat van het bedrijf. Wij hebben deze documenten op een aantal kleine punten gewijzigd en vertrouwden erop dat ook wij op deze manier voldeden aan de eisen zoals gesteld in de wet. Daamaast hebben we voor het bezoek van de AFM aan ons kantoor ook nog met onze advocaat gesproken om uit te zoeken of wij aan de wetgeving voldeden. Naar onze mening hebben wij voldaan aan onze verplichtingen. Onze profielenlijst was idd wat summier maar veel bedrijven werken met exact dezelfde althans soortgelijke lijsten. Ook de parafenlijst die we gebruiken komen we in de markt vaak tegen. Omdat we net gestart waren moesten we uiteraard ons systeem nog verbeteren en onze eigen structuur hier in aanbrengen. Dit wil niet zeggen dat we daar een vrijbrief door hebben maar het is wel vreemd dat niemand weet wat de norm is omdat het een open norm is. Wij hebben ook niet de gelegenheid gekregen om onze werkwijze aan te passen of om te praten over de gewijzigde documenten waar we mee werkten. Nee, wij ontvingen direct een boete. Dit terwijl wij naar aanleiding van het bezoek van de AFM de inmiddels aangepaste profielenlijst hebben afgegeven. Helaas hebben wij daar nooit een reactie op mogen ontvangen. En dat is jammer. Wij willen niets liever dan op de juiste wijze zaken doen maar het probleem waar wij inmiddels tegen aan zijn gelopen is de open norm die op diverse manieren kan worden uitgelegd. Wij vinden de boete van 6.000, voor overeenkomsten die wij gedurende drie maanden na onze start hebben gesloten, niet in verhouding staan met hetgeen wij verkeerd zouden hebben gedaan. Wij hebben nooit de intentie gehad om informatie niet te achterhalen bij de klant of mensen te bedonderen. Sterker nog: na de start hebben wij de formulieren waar we meewerkten diverse keren verbeterd met als doel het beter vastleggen van de van cliënten verkregen informatie. Dat de AFM zegt dat wij geen kennis van de financiële positie van de klant hebben betwisten wij dan ook te zeerste. Het is voor ons onmogelijk om een klant te bezoeken als wij niet over de financiële gegevens van de klant beschikken. Zie de gronden van het bezwaar waarin dit uitgebreid staat beschreven. In al onze dossiers bevinden