[IN HET GEWOON VOLTIJDS SECUNDAIR ONDERWIJS]

Transcriptie

1 OMKADERING [IN HET GEWOON VOLTIJDS SECUNDAIR ONDERWIJS] Agentschap voor Onderwijsdiensten Koning Albert II laan 15, 1210 Brus sel Afdeling scholen secundair onderwijs en deeltijds kunstonderwijs In deze cursus komt de toekenning personeelsomkadering van het gewoon voltijds secundair onderwijs aan bod: enkele algemene principes, een overzicht van alle soorten omkadering met hun berekeningwijze en hun aanwendingsmogelijkheden en het netto aanwendbaar pakket.

2 INHOUD 1. Inleiding Gemeenschappelijke principes Teldata Regelmatige, financierbare leerlingen Toelatingsvoorwaarden Algemeen Medische attesten Resultaten examencommissie en gelijkwaardigheden De vorming werkelijk en regelmatig volgen Financierbaarheid van de gevolgde opleiding Programmaties: subsidieerbaarheid van de opleiding Herstructureringen: structuur van de school in het volgend schooljaar Rationalisatienormen Urenleraar ODII: achtergrond (nu in Codex Secundair Onderwijs) Gewone urenleraar Berekeningsparameters Berekening Aanwending Gewone Urenleraar omwille van vrijwillige fusie Berekeningsparameters Berekening Aanwending Uren levensbeschouwelijke vakken Berekeningsparameters Berekening Aanwending Urenleraar voor scholengemeenschappen Berekeningsparameters Berekening Aanwending Geïntegreerd ondersteuningsaanbod GOKdecreet... 36

3 Berekeningsparameters Berekening Aanwending Uren voor Anderstalige Nieuwkomers Berekeningsparameters Berekening Aanwending Tijdelijk onderwijs aan huis (TOAH) Berekeningsparameters Berekening Aanwending Urenleraar voor land en tuinbouwonderwijsinstellingen Berekeningsparameters Berekening Aanwending Punten ICTcoördinatie Berekeningsparameters Berekening Aanwending Globale puntenenveloppe Ambten Topsportcoördinatoren Directeur Andere Vervanging korte afwezigheden in het kader van Bedrijfsstages Berekeningsparameters Berekening Aanwending Nettoaanwendbaar pakket Soorten overdrachten en herverdelingen Overdracht van urenleraar naar het volgend schooljaar Overdracht van urenleraar naar een andere onderwijsinstelling Overdracht van urenleraar naar een andere onderwijs of opleidingsinstelling (SenSe of HBO

4 verpleegkunde) Voordrachtgevers Herverdeling van urenleraar door een schoolbestuur Communicatie van aanwending urenpakket aan AgODi Zending middelen In de school ter beschikking van AgODi Formulieren te bezorgen aan AgODi Zending aanwending middelen Principes Inhoud van de zending Problemen met de zending Bijlage: Schema regelmatigheid en financierbaarheid... 59

5 Verwijzing naar meer lectuur Meer (achtergrond)informatie Voorbeeld Uitzondering of aandachtpunt Oefening Hoofdstuk: Inleiding 5

6 1. INLEIDING De Vlaamse Overheid erkent, subsidieert en financiert scholen voor voltijds secundair onderwijs. De overheid kent zowel personeelsomkadering toe als financiële middelen. Deze personeelsomkadering vormt het onderwerp van deze cursus. Er komen enkele gemeenschappelijke principes aan bod, daarna worden alle verschillende soorten omkadering weergegevens volgens het principe: berekeningsparameters, berekening en aanwending. Ten slotte gaan we in op het netto aanwendbaar pakket. 2. GEMEENSCHAPPELIJKE PRINCIPES 2.1. TELDATA Voor heel wat soorten omkadering moet het aantal financierbare, regelmatige leerlingen op de teldata van het lopende schooljaar gekend en geverifieerd zijn. De meest gangbare teldatum is 1 februari. Bijvoorbeeld: voor de berekening van omkadering voor schooljaar moet het aantal regelmatige, financierbare leerlingen gekend zijn op 1 februari Voor nieuwe of in opbouw zijnde onderwijsinstellingen kan niet naar een voorafgaand schooljaar gerefereerd worden. Dan wordt de omkadering berekend op basis van 1 oktober van het betrokken schooljaar. Ook voor scholen die de rationalisatienorm niet halen op 1 februari van een bepaald schooljaar zal de omkadering van het volgend schooljaar op basis van 1 oktober gebeuren. In scholen met HBO of SenSe worden leerlingen in de betreffende structuuronderdelen op 2 data geteld, namelijk 15 januari en 1 juni. Als er op de beide data een cursus georganiseerd wordt, tellen we in SenSe de leerlingen voor een volle eenheid op de teldatum met het meeste aantal leerlingen. Als er slechts op 1 datum een cursus georganiseerd wordt, tellen de leerlingen voor de helft mee. In HBO wordt telkens het gemiddelde genomen van de twee teldata. Als een leerling een structuuronderdeel SenSe of een module van HBOverpleegkunde spreidt over het dubbele van de gebruikelijke studieduur, dan wordt de leerling niet meer in aanmerking genomen op de tellingsdata die vallen buiten de gebruikelijke studieduur. Dit is niet het geval als de leerling zijn studieduur spreidt omwille van medische redenen. Hoofdstuk: Inleiding 6

7 Hieronder wordt de timing schematisch weergegeven. Januari Februari Maart April Mei Juni Scholen zonder HBO en/of SenSe Scholen zonder HBO en/of SenSe Regelgeving Codex Secundair Onderwijs Omzendbrief SO 55 Ambt van directeur en pakket "urenleraar" in het voltijds secundair onderwijs 2.2. REGELMATIGE, FINANCIERBARE LEERLINGEN Definitie uit de Codex Secundair Onderwijs (art 252): Een regelmatige leerling is een leerling die: a) hetzij aan alle onderstaande voorwaarden voldoet: 1. beantwoorden aan de toelatingsvoorwaarden tot het leerjaar waarin de leerling is ingeschreven; 2. het geheel van de vorming van dit leerjaar werkelijk en regelmatig volgen, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid; b) hetzij aan alle onderstaande voorwaarden voldoet : voldoen aan de toelatingsvoorwaarden tot een eerste leerjaar van de eerste graad van het secundair onderwijs, zoals bepaald in hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 betreffende de organisatie van het voltijds secundair onderwijs; het leerprogramma dat voor hem of haar individueel is bepaald door de klassenraad werkelijk en regelmatig volgen, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid; onder het toepassingsgebied vallen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 betreffende de integratie van leerlingen met een matige of ernstige verstandelijke handicap in het gewoon lager en secundair onderwijs. Leerlingen die niet beantwoorden aan het onder a) of b) gestelde, worden beschouwd als vrije leerlingen. Hoofdstuk: Gemeenschappelijke principes 7

8 Schematisch geeft dit volgend beeld: Leerling Voldoet aan toelatingsvoorwaarden Voldoet niet aan toelatingsvoorwaarden Leerling Is werkelijk en regelmatig aanwezig Regelmatig Vrij Is niet werkelijk en regelmatig aanwezig Vrij Vrij Meer informatie over voorwaarden waarin moet voldaan worden om te voldoen aan de toelatingsvoorwaarden en de voorwaarden om werkelijk en regelmatig aanwezig te zijn vindt u hieronder in punt en TOELATINGSVOORWAARDEN ALGEMEEN In het secundair onderwijs zijn er toelatings en overgangsvoorwaarden per structuuronderdeel en onderwijsvorm (vb. 1A, eerste leerjaar van de tweede graad ASO, enz.). Deze voorwaarden hebben betrekking op de voorgaande studies van de leerling, de leeftijd het tijdstip tijdens het schooljaar. Hoofdstuk: Gemeenschappelijke principes 8

9 Het eerste leerjaar A. Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten: 1 de houders van het getuigschrift van basisonderwijs, behaald in het gewoon of buitengewoon onderwijs; 2 de regelmatige leerlingen die het zesde leerjaar van het gewoon lager onderwijs hebben beëindigd doch niet met vrucht, onder de volgende voorwaarden : a) gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad; b) akkoord van de betrokken personen, die vooraf het advies van het C.L.B. moeten hebben ontvangen; 3 de regelmatige leerlingen van het buitengewoon lager of secundair (opleidingsvorm 1, 2, 3 of 4) onderwijs die geen getuigschrift van basisonderwijs bezitten, onder de volgende voorwaarden a) gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad; b) akkoord van de betrokken personen, die vooraf het advies van het C.L.B moeten hebben ontvangen. 4 in afwijking op 1, 2 en 3, de leerling die voldoet aan de volgende voorwaarden : a) gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad op basis van screening van de leerling; b) akkoord van de betrokken personen. Het schoolbestuur beslist of de onderwijsinstelling gebruik maakt van deze afwijkingsmogelijkheid, die ertoe strekt a) rekening te houden in individuele gevallen met specifieke onderwijskundige of organisatorische argumenten en b) meer individuele leertrajecten aan te bieden. Voorwaarden voor overgangen gedurende het schooljaar: Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van rubriek , zijn tot en met 15 november toegelaten : 1 de overgang van het eerste leerjaar B naar het eerste leerjaar A, onder de volgende voorwaarden : a) gunstige beslissing van de begeleidende klassenraad van het eerste leerjaar B; b) akkoord van de betrokken personen; 2 de overgang van het beroepsvoorbereidend leerjaar naar het eerste leerjaar A, onder de volgende voorwaarden a) gunstige beslissing van de begeleidende klassenraad van het beroepsvoorbereidend leerjaar; b) akkoord van de betrokken personen; c) reeds een eerste leerjaar A of een eerste leerjaar B te hebben beëindigd. Voor uitzonderlijke gevallen kan de toelatingsklassenraad afwijken van voornoemde datum. Hoofdstuk: Gemeenschappelijke principes 9

10 Er zijn een aantal algemene principes te onderscheiden: Bij toelating van een leerling tot een bepaald leerjaar, mag enkel rekening worden gehouden met het oriënteringsattest (en de daarop eventueel vermelde beperkingen) van het onmiddellijk lager leerjaar of van hetzelfde leerjaar als het gaat om de overgang van het beroepsvoorbereidend leerjaar naar het tweede leerjaar van de eerste graad of de overgang van het beroepssecundair onderwijs naar het algemeen, het technisch of het kunstsecundair onderwijs (deze rubriek is niet van toepassing op de toelating tot het eerste leerjaar A en het eerste leerjaar B). Studies gevolgd in een instelling die niet door de Vlaamse gemeenschap georganiseerd, gesubsidieerde of erkende is, worden volstrekt buiten beschouwing worden gelaten. Met andere woorden, de lagere of secundaire studies doorlopen in privé onderwijsinstellingen of onder vorm van huisonderwijs, kunnen nooit in aanmerking worden genomen. 1 Daarnaast is er de werking van de toelatingsklassenraad. Deze klassenraad kan in heel wat gevallen beslissing over de regelmatigheid van een leerling. Meer info over de samenstelling ervan is terug te vinden in de SO 64, punt 6. Elke beslissing van de toelatingsklassenraad over een bepaald leerjaar en een bepaalde onderverdeling moet uiterlijk genomen worden op 10 september van het schooljaar in kwestie. Als de regelmatige lesbijwoning, behoudens gewettigde afwezigheid, evenwel na 10 september aanvangt, dan moet de beslissing van de toelatingsklassenraad binnen vijf lesdagen worden genomen. Bij verandering van onderwijsinstelling in de loop van het schooljaar wordt de beslissing van de toelatingsklassenraad overgedragen naar de nieuwe onderwijsinstelling, tenzij kennelijk blijkt dat de beslissing werd verkregen zonder dat de leerling het oogmerk had om in de desbetreffende onderwijsinstelling daadwerkelijk en regelmatig de lessen te volgen. In dat laatste geval zal de toelatingsklassenraad van de nieuwe onderwijsinstelling bevoegd zijn om zelf een beslissing te nemen MEDISCHE ATTESTEN Leerlingen die les volgen in basisopties en studierichtingen waarin leerlingen rechtststreeks in aanraking komen met voedingswaren of stoffen, moeten medisch geschikt zijn bevonden vanuit het oogpunt van de federale regelgeving op de consumentenbescherming (cf. Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen). Een limitatief overzicht van deze opties of richtingen is terug te vinden in bijlage 19 van de SO 64. Een arts, aangesteld door de onderwijsinstelling, moet vóór 1 oktober van het betrokken schooljaar of onmiddellijk indien de inschrijving op een later tijdstip plaats vindt, een verklaring van lichamelijke geschiktheid uit te reiken. De geschiktheidsverklaring is eenmalig en geldt voor de ganse duur van de (ononderbroken) secundaire studies waarin rond voeding wordt gewerkt (ook bij eventuele 1 Deze leerlingen kunnen deelnemen aan de examencommissie om hun opgedane kennis en vaardigheden alsnog te laten meetellen voor de toelatingsvoorwaarden (zie punt resultaten examencommissie en gelijkwaardigheden ). Hoofdstuk: Gemeenschappelijke principes 10

11 schoolverandering of verandering van opleiding), tenzij er een aanleiding is (bv. na ziekte) om de geschiktheid te herevalueren. Een ongeschiktheidsverklaring in het kader van de toelating tot een opleiding impliceert dat de leerling niet aan de toelatingsvoorwaarden voldoet; een ongeschiktheidsverklaring na herevaluatie tijdens een opleiding impliceert dat de leerling uiterlijk op het einde van het lopende schooljaar zijn secundaire studies waarin rond voeding wordt gewerkt, moet stopzetten RESULTATEN EXAMENCOMMISSIE EN GELIJKWAARDIGHEDEN Sommige leerlingen beschikken niet over het getuigschrift van de onderliggende graad om aan de toelatingsvoorwaarden tot het eerste leerjaar van de eerste, tweede of derde graad beantwoorden. Deze leerlingen kunnen zonder jaarverlies deelnemen aan een door de overheid ingestelde examencommissie. Een leerling wordt als vrije leerling tot het eerste leerjaar van de tweede graad toegelaten en hij behaalt vóór het einde van de tweede graad via de examencommissie het getuigschrift van de eerste graad. Dan wordt zijn doorlopen tweede graad geregulariseerd. Dit betekent dat de leerling met terugwerkende kracht als regelmatig wordt beschouwd en hij aanspraak maakt op de studiebekrachtiging, terwijl hij in het betrokken schooljaar ook alsnog op 1 februari in aanmerking wordt genomen voor de vaststelling van de financiering of subsidiëring. Nieuw: een leerling moet niet meer voldoen aan de voorwaarde is in het bezit van een getuigschrift basisonderwijs om ingeschreven te worden als regelmatige leerling. Hier volstaat een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad en het akkoord van de betrokken personen na advies van het CLB. De verificatie houdt een overzicht bij van scholen waar een leerling wacht op een dergelijke studieregularisatie. Van zodra de beslissingen door AKOV ter beschikking staan, worden de verificateur en de medewerker van het schoolbeheerteam op de hoogte gebracht zodat de berekening van omkadering kan afgerond worden. Regelgeving Besluit van de Vlaamse regering van 19 juli 2002 betreffende de organisatie van het voltijds secundair onderwijs. Omzendbrief SO 64 Structuur en organisatie van het voltijds secundair onderwijs Hoofdstuk: Gemeenschappelijke principes 11

12 DE VORMING WERKELIJK EN REGELMATIG VOLGEN Om meegeteld te worden in de berekening van omkadering moeten leerlingen niet enkel voldoen aan de toelatingsvoorwaarden, maar moeten ze ook de vorming werkelijk en regelmatig volgen. Ongeacht het aantal problematische afwezigheden wordt van de scholen verwacht dat ze, in samenwerking met het betrokken CLB, zich engageren om gedurende het gehele schooljaar leerlingen intensief te begeleiden. Als scholen voldoende begeleidingsinspanningen leveren ten aanzien van de betrokken leerlingen, dan worden de problematische afwezigheden, na overheidsverificatie, als gewettigd beschouwd. Dit betekent dat de leerlingen op teldatum in aanmerking worden genomen voor toepassing van de schoolbevolkingsnormen en dat ze, op het einde van het schooljaar, in aanmerking komen voor de officiële studiebekrachtiging, conform de beslissingen van de (delibererende) klassenraden. Voor problematische afwezigheden ligt de nadruk dus op begeleiding. de wettiging is hier afhankelijk van het feit dat de school kan aantonen dat ze, in samenwerking met het begeleidend CLB, ernstige inspanningen heeft geleverd om de vastgelopen situatie van de leerling te deblokkeren of de component werkplekleren in te vullen. De verificateur kan zelf niet bepalen of de school voldoende begeleidingsinspanningen leverde. Concreet zal de verificateur melden dat hij/zij één of meerdere leerlingen voorlegt aan de Commissie Problematische Afwezigheden van de afdeling Scholen Secundair Onderwijs en DKO. Pas na advies van deze commissie zal de school op de hoogte gebracht worden van het resultaat. Regelgeving Besluit van de Vlaamse regering van 19 september 1997 betreffende de controle op de inschrijvingen van leerlingen in het secundair onderwijs of in het stelsel van leren en werken. Omzendbrief SO/2005/04 Afwezigheden en in en uitschrijvingen in het voltijds gewoon secundair onderwijs en het deeltijds secundair onderwijs 2.3. FINANCIERBAARHEID VAN DE GEVOLGDE OPLEIDING PROGRAMMATIES: SUBSIDIEERBAARHEID VAN DE OPLEIDING Iedere school biedt een reeks van studierichtingen aan. Dit opleidingsaanbod is van school tot school verschillend. Wanneer het schoolbestuur van een school haar studieaanbod wil uitbreiden moet zij rekening houden met de programmatieregels. In het kader van de programmatieregels wordt er niet gesproken over studierichtingen, maar wel over structuuronderdelen. Onder een structuuronderdeel wordt verstaan: een gemeenschappelijk begrip voor eerste leerjaar A, eerste leerjaar B, basisoptie, beroepenveld, optie, SenSe, specialisatiejaar, voorbereidend leerjaar op het hoger onderwijs en derde leerjaar van de derde graad B.S.O., niet georganiseerd als een Hoofdstuk: Gemeenschappelijke principes 12

13 specialisatiejaar (= naamloos leerjaar). Onder "programmatie van een structuuronderdeel" wordt de oprichting verstaan van een op 1 oktober van de twee onmiddellijk voorafgaande schooljaren niet georganiseerd en/of louter erkend structuuronderdeel, met de bedoeling dit structuuronderdeel voor financiering/ in aanmerking te laten komen. Uit bovenstaande definitie van een programmatie volgt dat het opleidingsaanbod van een school wordt bepaald op basis van de toestand van 1 oktober van een lopend schooljaar. Dit heeft voor gevolg dat geen enkel structuuronderdeel (of leerjaar) waarvoor op 1 oktober (of 1 maart, in het geval een SenSe die pas op 1 februari is opgestart) geen leerlingen zijn ingeschreven, nadien in de loop van het schooljaar alsnog kan worden (her)opgestart. Sinds de invoering van de programmatiestop in 2010 moeten alle nieuwe structuuronderdelen ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Vlaamse Regering na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, AgODi en de onderwijsinspectie. Het schoolbestuur moet daartoe een programmatieaanvraag indienen vóór 30 november van het voorafgaande schooljaar. De beslissing van de Vlaamse Regering kan positief zijn, waardoor het gevraagde structuuronderdeel gesubsidieerd of gefinancierd zal worden. Is de beslissing echter negatief, kan dit niet. Een school kan de programmatieregels niet volgen door: de programmatieaanvraag niet in te dienen (bijvoorbeeld omwille van vergetelheid) en toch leerlingen in te heeft ingeschreven in betrokken studierichting; geen leerlingen in een richting te hebben op 1 oktober en nadien in de loop van het schooljaar toch leerlingen hebben ingeschreven. In dit geval komt het betrokken structuuronderdeel niet in aanmerking voor subsidiëring/financiering. Dit heeft voor gevolg dat de leerlingen in dat structuuronderdeel niet in aanmerking komen voor studiebekrachtiging (vrije leerlingen dus) en de school geen middelen kan ontvangen. Wanneer bij controle door AgODi een schending van de programmatieregels wordt vastgesteld dan heeft de betrokken school twee mogelijkheden. 1. Alle leerlingen in het desbetreffende structuuronderdeel verzetten naar een richting die wel mag worden ingericht 2. Een aanvraag tot erkenning van het desbetreffende structuuronderdeel aanvragen bij AgODi via een gewone brief gericht aan de afdeling Scholen Secundair Onderwijs en DKO. De programmatieregels gelden niet indien enkel de erkenning van het structuuronderdeel wordt beoogd. "Erkenning", is de toekenning van het recht om de van rechtswege geldende studiebewijzen uit te reiken. De leerlingen van het desbetreffend structuuronderdeel komen niet in aanmerking voor de vaststelling van de financiering of subsidiëring van de school. Ook mag voor het onderricht van de leerlingen van erkende structuuronderdelen het pakket urenleraar niet worden aangewend, tenzij deze leerlingen worden samengezet met leerlingen van wél gefinancierde of gesubsidieerde structuuronderdelen. Hoofdstuk: Gemeenschappelijke principes 13

14 Regelgeving Codex Secundair Onderwijs Omzendbrief SO 61 Programmatie, omvorming, overheveling en afbouw in het voltijds secundair onderwijs HERSTRUCTURERINGEN: STRUCTUUR VAN DE SCHOOL IN HET VOLGEND SCHOOLJAAR Elke school heeft een bepaalde structuur. De regelgeving laat volgende structuren toe: een school met enkel een eerste graad; een school met een eerste en tweede graad; een school met een tweede en derde graad; een school met een eerste, tweede en derde graad; een school met een vierde graad / HBO (eventueel in combinatie met één van de voorgaande constructies). Het schoolbestuur van een school kan beslissen tot het doorvoeren van een wijziging van de structuur. Dit valt onder het begrip van e programmatie van een school. Onder "programmatie van een school" wordt de oprichting verstaan van een op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar niet bestaande instelling met de bedoeling deze instelling voor financiering (gemeenschapsonderwijs) of subsidiëring (overige netten) in aanmerking te laten komen. De programmatie van scholen kan verschillende vormen aannemen: het oprichten van een totaal nieuwe school die het voorgaande schooljaar niet bestond of louter een privéschool of erkende school was (komt zeer zelden voor); het afsplitsen van een nieuwe school van een bestaande school waardoor het aantal scholen gaat toenemen. Bijvoorbeeld een zesjarige school splitst haar eerste graad af en maakt hiervan een autonome eerstegraadschool; het fuseren van twee of meer bestaande scholen en deze nadien onmiddellijk terug opsplitsen waardoor het oorspronkelijke aantal scholen al dan niet gaat toenemen (een fusie gevolgd door een defusie). Bovenvermelde herstructureringen worden steeds doorgevoerd op de 1 september van het daaropvolgende schooljaar. Bij de programmatie van scholen moeten bepaalde leerlingennormen(aantallen) worden gerespecteerd. Een fusie of een afsplitsing van scholen wordt geacht zich op 1 februari (of de eerstvolgende lesdag erna indien 1 februari een vrije dag is) van het voorafgaande schooljaar te hebben voorgedaan voor wat de telling van het aantal leerlingen betreft en dus de berekening van de financiering/subsidiëring. Enkel bij het oprichten van een totaal nieuwe school geldt als tellingsdatum 1 oktober van het lopende schooljaar voor de berekening van de omkadering en middelen. Hoofdstuk: Gemeenschappelijke principes 14

15 Sinds de invoering van de programmatiestop in 2010 moeten alle programmaties van scholen ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Vlaamse Regering na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, AgODi en de onderwijsinspectie. Het schoolbestuur moet daartoe een programmatieaanvraag indien vóór 30 november van het voorafgaande schooljaar RATIONALISATIENORMEN Scholen moeten ieder schooljaar op 1 februari voldoen aan een minimum aantal regelmatige leerlingen. Dit wordt de rationalisatienorm genoemd. Voor het bepalen van de rationalisatienorm worden niet alle regelmatige leerlingen van een school in aanmerking genomen. Concreet gaat het om alle regelmatige leerlingen die in de school voor voltijds gewoon secundair onderwijs zijn ingeschreven, met uitzondering van de leerlingen van de voorbereidende jaren op het hoger onderwijs, de SenSe technisch en kunstsecundair onderwijs en het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers De rationalisatienorm hangt af van een aantal parameters. De twee belangrijkste zijn of een school al dan niet behoort tot een scholengemeenschap en de structuur van de school. Daarnaast zijn er nog een aantal mogelijke voordeelnormen die samenhangen met de afstand tussen scholen of de plaats waar de school gelegen is. Het overgrote deel van de scholen maken deel uit van een scholengemeenschap en kunnen verder geen gebruik maken van bijzondere voordeelnomen. Deze meest voorkomende rationalisatienormen zijn: School met enkel een eerste graad : 94 School met een eerste + tweede graad : 170 School met een tweede + derde graad : 129 School met een eerste + tweede + derde graad : 223 Wanneer een school op de teldatum de rationalisatie norm niet bereikt, dan zijn er drie mogelijkheden: de school fuseert met een andere school; de school wordt afgebouwd (al dan niet volledig). Het is mogelijk dat na het afbouwen van een bepaalde graad de school wel weer voldoet aan de rationalisatienorm voor de resterende structuur; het schoolbestuur vraagt een afwijking aan op de rationalisatienorm. Wanneer scholen fuseren dan geldt voor de berekening van de omkadering en werkingsmiddelen het reeds hoger vermelde principe. Wordt geacht reeds te zijn doorgevoerd op 1 februari van het voorafgaande schooljaar. Wanneer het schoolbestuur beslist om de school af te bouwen dan kan dit progressief gebeuren te beginnen bij het laagste leerjaar ofwel versneld in twee schooljaren. Bij een versnelde afbouw worden het eerste schooljaar alle eerste leerjaren van de betrokken graden afgebouwd en het tweede schooljaar alle tweede leerjaren van de betrokkene graden en eventuele specialisatiejaren. Voor wat betreft het urenpakket kan het Hoofdstuk: Gemeenschappelijke principes 15

16 schoolbestuur via een gemotiveerd verzoek een bijzonder urenpakket vragen. Normaliter wordt voor de berekening van het urenpakket gekeken naar de toestand van 1 oktober van het betrokken schooljaar maar een hoger urenpakket is mogelijk. Het schoolbestuur zal moeten motiveren waarom een hoger pakket noodzakelijk is. Zowel voor fusies als bij afbouw is er een modelformulier dat moet worden gebruikt en naar AgODi moet worden opgestuurd. Fusies moeten vóór 1 april van het voorafgaande schooljaar worden gemeld en afbouw vóór 15 mei van het voorafgaande schooljaar. Een afwijking op de rationalisatienorm hangt af van een goedkeuring door de Vlaamse Regering na advies van de Vlaamse Onderwijsraad. Het betreft een uitzonderlijke situatie die zelden wordt goedgekeurd. Een afwijkingsaanvraag moet uiterlijk op 1 maart van het voorafgaande schooljaar worden ingediend bij AgODi. Er is geen standaardformulier voorzien. Regelgeving Omzendbrief Codex Secundair Onderwijs SO 51 Rationalisatienormen 3. URENLERAAR 3.1. ODII: ACHTERGROND 2 (NU IN CODEX SECUNDAIR ONDERWIJS) De Vlaamse overheid ondersteunt de scholen vooral door de financiering en subsidiëring van de salarissen. De omvang van die financiering of subsidiëring wordt in hoofdzaak bepaald door de omkaderingsregeling. Voor het gewoon voltijds secundair onderwijs is die regeling voor het onderwijzend personeel vastgelegd in het onderwijsdecreetii van 31 juli 1990 en het uitvoeringsbesluit van dezelfde datum. De omkaderingsregeling had volgende objectieven voor ogen: goed onderwijs mogelijk maken, de rationalisatie van het studieaanbod bevorderen en tegelijk een verspreid onderwijsaanbod garanderen. Volgens de omkaderingsregeling krijgt elke school jaarlijks een pakket urenleraar toegekend op basis van het aantal regelmatige leerlingen. Het urenpakket is het wekelijkse aantal financierbare of subsidieerbare uren waaruit een school kan putten voor de aanstelling van zijn onderwijzend personeel. Het personeel dat ten laste van het urenpakket is aangesteld, wordt rechtstreeks uitbetaald door het onderwijsministerie. Het urenpakket omvatte volgens het onderwijsdecreetii drie bestanddelen: de urenleraar voor het onderwijzen van vakken; 2 Omkadering in het gewoon voltijds secundair onderwijs. Verslag van het Rekenhof aan de Vlaamse regering. Brussel, januari Hoofdstuk: Urenleraar 16

17 de urenleraar voor de vakken godsdienst, nietconfessionele zedenleer, cultuurbeschouwing en eigen cultuur en religie; het zogenaamde ambtenkrediet. Het laatste bestanddeel werd in 1996 geschrapt. De hervorming van het secundair onderwijs via het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs heeft deels dezelfde doelstellingen als de omkaderingsregeling: kwaliteitsvol onderwijs via een optimale leerlingenoriëntering en een rationalisatie van het studieaanbod. Centraal in de hervorming staat het concept scholengemeenschap. Dat begrip bestond al, maar het decreet gaf er vanaf het schooljaar een ruimere invulling aan. Zo werd een van de bevoegdheden van de scholengemeenschap het streven naar een evenwichtig, doorzichtig, goed gestructureerd, voldoende gedifferentieerd en complementair onderwijsaanbod. Het onderwijsdecreetii heeft uitdrukkelijk voorzien in de vrije aanwending van het aantal urenleraar voor het onderwijzen van vakken. Scholen krijgen zo de mogelijkheid de uren te globaliseren en bij de aanwending geen rekening meer te houden met hun oorsprong. In 2003 heeft de decreetgever het principe van de vrije aanwending van het urenpakket voor bepaalde leerlingengroepen(2) begrensd om er de onderwijskwaliteit en het leerlingenbelang te vrijwaren. Onderwijsdecreet XIV van 14 februari 2003 bevatte de nodige wijzigingsbepalingen aan onderwijsdecreetii. Bovenvermelde bepalingen werden opgenomen in de Codex Secundair Onderwijs. Eind 2010 werd de regelgeving voor het secundair onderwijs in grote mate gecoördineerd (waaronder onderwijsdecreet II) GEWONE URENLERAAR BEREKENINGSPARAMETERS Concreet moet het aantal regelmatige leerlingen gekend zijn op deze niveaus: 1A en 2 GEM 1B en BVL OKAN 2de en 3de graad ASO 2de en 3de Graad TSO, met onderscheid tussen deze disciplinegroepen (1) Administratie en distributie, Sport; (2) Chemie, Industriële technieken, Land en tuinbouw, Paramedische opleidingen, Personenzorg, Voeding; (3) Hotel, Kleding en confectie; (4) Elektriciteit; (5) Decoratieve technieken, Grafische technieken; Hoofdstuk: Urenleraar 17

18 (6) Maatschappelijke veiligheid, Optiek, Orthopedische technieken, Tandtechnieken, Verzorgingsechnieken; (7) Hout en bouw, Metaal, Rijn en binnenvaart, Textiel; (8) Glastechnieken; 2de, 3de en 4de graad BSO en HBOverpleegkunde, met onderscheid tussen deze disciplinegroepen (1) Administratie en distributie, Sport; (2) Maatschappelijke veiligheid, Land en tuinbouw, Personenzorg; (3) Decoratieve technieken, Elektriciteit, Hotel; (4) Kleding en confectie, Verzorgingstechnieken; (5) Grafische technieken; (6) Glasverwerking, Goudjuwelen, Hout en bouw, Marmerbewerking, Metaal, Rijn en binnenvaart, Textiel; (7) Vrachtwagenchauffeur; (8) Verpleegkunde; Bijlage en net Ligging van de school Voor het bepalen van de bijlage is de bevolkingsdichtheid van de gemeente een determinerende factor. Hiervoor maken we gebruik van de cijfers van de FOD economie die bevoegd voor de coördinatie van de openbare statistiek. Voor de berekening van de omkadering van schooljaar maken we gebruik van de gegevens op 1 januari BEREKENING Stap 1: Bepaal het aantal regelmatige, financierbare leerlingen op de teldag (of teldata) Zie 2.1 teldata. Stap 2: Pas het forfaitaire urenpakket toe (indien van toepassing) Hoofdstuk: Urenleraar 18

19 Stap 3: Pas de juiste schijven en coëfficiënten toe Graad Onderwijsvorm Verhoging Onderwijs Van aantal Tot aantal Brussel en Schijf Coëfficiënt vorm_sub lln lln dunbevolkte gebieden 1 GSO A ,25 0,10 1 GSO A ,95 0,10 1 GSO A ,8 0,10 1 GSO A ,6 0,10 1 GSO B ,05 0,10 1 GSO B ,75 0,10 1 GSO B ,6 0,10 1 GSO B ,45 0,10 1 OKAN ,25 0,10 1 OKAN ,95 0,10 1 OKAN ,8 0,10 1 OKAN ,6 0,10 2 ASO ,9 0,20 2 ASO ,7 0,20 2 ASO ,6 0,20 2 ASO ,45 0,20 2 KSO ,50 2 KSO ,30 2 KSO ,10 2 KSO TSO ,5 2 TSO ,3 2 TSO ,1 2 TSO BSO ,6 2 BSO ,3 2 BSO ,15 2 BSO ASO ,9 0,10 3 ASO ,7 0,10 3 ASO ,6 0,10 3 ASO ,45 0,10 Hoofdstuk: Urenleraar 19

20 3 KSO ,50 3 KSO ,30 3 KSO ,10 3 KSO TSO ,5 3 TSO ,3 3 TSO ,1 3 TSO BSO ,6 3 BSO ,3 3 BSO ,15 3 BSO BSO ,6 4 BSO ,3 4 BSO ,15 4 BSO Onderwijsvorm Disciplinegroep Coëfficiënt Verhoging Brussel en dunvolkte gebieden KSO 1 0,20 0,20 KSO 2 1,20 0,20 KSO 3 1,20 0,20 KSO 4 2,20 0,20 TSO 1 2,05 0,20 TSO 2 2,15 0,20 TSO 3 2,25 0,20 TSO 4 2,35 0,20 TSO 5 2,45 0,20 TSO 6 2,55 0,20 TSO 7 2,65 0,20 TSO 8 2,75 0,20 BSO 1 2,45 0,20 BSO 2 2,55 0,20 BSO 3 2,65 0,20 BSO 4 2,75 0,20 Hoofdstuk: Urenleraar 20

21 BSO 5 2,85 0,20 BSO 6 3,05 0,20 BSO 7 3,70 0,20 BSO 8 3,80 0,20 Stap 4: Ken eventuele verhogingen voor ligging in Brussel en dunbevolkte gebieden toe. 1 A en 2 GEM: 160 leerlingen Schijven: 25 x 2,25 = 56,25 25 x 1,95 = 48,75 50 x 1,80 = 90,00 60 x 1,60 = 96,00 Uren: 291,00 Verhoging Brussel in scholengemeenschap: 160 x 0,10 = 16 1 B en 2 BVL: 160 leerlingen 25 x 3,05 = 76,25 25 x 2,75 = 68,75 50 x 2,60 = 130,00 60 x 2,45 = 147,00 Uren: 422,00 Verhoging Brussel in scholengemeenschap: 160 x 0,10 = 16 2 de graad ASO: 160 leerlingen (idem 3 de graad ASO) 25 x 1,90 = 47,50 25 x 1,70 = 42,50 50 x 1,60 = 80,00 60 x 1,45 = 87,00 Uren: 257,00 Verhoging Brussel in scholengemeenschap: 160 x 0,20 = 32 Hoofdstuk: Urenleraar 21

22 2 de graad TSO: 160 leerlingen in 8 groepen (idem 3 de graad TSO) 25 x 0,50 = 12,50 50 x 0,30 = 15,00 75 x 0,10 = 7,50 10 x 0,00 = 0,00 Uren: 35,00 Groep 1: 20 x 2,05 = 41,00 Groep 2: 20 x 2,15 = 43,00 Groep 3: 20 x 2,25 = 45,00 Groep 4: 20 x 2,35 = 47,00 Groep 5: 20 x 2,45 = 49,00 Groep 6: 20 x 2,55 = 51,00 Groep 7: 20 x 2,65 = 53,00 Groep 8: 20 x 2,75 = 55,00 Uren: 384,00 Verhoging Brussel in scholengemeenschap: 160 x 0,20 = 32 2 de graad BSO: 160 leerlingen in 8 groepen (idem 3 de graad BSO) 25 x 0,60 = 15,00 50 x 0,30 = 15,00 75 x 0,15 = 11,25 10 x 0,00 = 0,00 Uren: 41,25 Groep 1: 20 x 2,45 = 49,00 Groep 2: 20 x 2,55 = 51,00 Groep 3: 20 x 2,65 = 53,00 Groep 4: 20 x 2,75 = 55,00 Groep 5: 20 x 2,85 = 57,00 Groep 6: 20 x 3,05 = 61,00 Groep 7: 20 x 3,7 = 74,00 Groep 8: 20 x 3,8 = 76,00 Uren: 476,00 Verhoging Brussel in scholengemeenschap: 160 x 0,20 = 32 Hoofdstuk: Urenleraar 22

23 2 de graad KSO: 160 leerlingen in 4 groepen (idem 3 de graad KSO) in een school die ook nog andere onderwijsvormen aanbiedt 25 x 0,50 = 12,50 50 x 0,30 = 15,00 75 x 0,10 = 7,50 10 x 0,00 = 0,00 Uren: 35,00 Groep 1: 40 x 2,70 = 108,00 Groep 2: 40 x 2,70 = 108,00 Groep 3: 40 x 2,70 = 108,00 Groep 4: 40 x 2,70 = 108,00 Uren: 432,00 Verhoging Brussel in scholengemeenschap: 160 x 0,20 = 32 2 de graad KSO: 160 leerlingen in 4 groepen (idem 3 de graad KSO) in een school die geen nog andere onderwijsvormen aanbiedt Groep 1: 40 x ( 2,70 + 0,20 ) = 116,00 Groep 2: 40 x ( 2,70 + 1,20 ) = 156,00 Groep 3: 40 x ( 2,70 + 1,20 ) = 156,00 Groep 4: 40 x ( 2,70 + 2,20 ) = 196,00 Uren: 624,00 Verhoging Brussel in scholengemeenschap: 160 x 0,20 = 32 Stap 5: Pas de minimumpakketten toe In de bijlagen van de SO 55 staat een overzicht van de minimumpakketten per structuuronderdeel waar een school recht op heeft. Bijlage Graad Onderwijsvorm Vormsub Richting discipline aant lln uren 1 1 GSO A NA GSO A NA GSO A NA GSO B 1 leerjaar GSO B 1 leerjaar 8 31 Hoofdstuk: Urenleraar 23

24 3 1 GSO B 1 leerjaar GSO B 2 leerjaren GSO B 2 leerjaren GSO B 2 leerjaren ASO geen ASO geen ASO geen ASO ASO ASO TSO 1 discipline TSO 1 discipline TSO 1 discipline TSO 2 disciplines TSO 2 disciplines TSO 2 disciplines TSO 3 disciplines TSO 3 disciplines TSO 3 disciplines KSO 1 discipline KSO 1 discipline KSO 1 discipline KSO 2 disciplines KSO 2 disciplines KSO 2 disciplines KSO 3 disciplines KSO 3 disciplines KSO 3 disciplines Hoofdstuk: Urenleraar 24

25 1 2 BSO 1 discipline BSO 1 discipline BSO 1 discipline BSO 2 disciplines BSO 2 disciplines BSO 2 disciplines BSO 3 disciplines BSO 3 disciplines BSO 3 disciplines ASO geen ASO geen ASO geen ASO ASO ASO TSO 1 discipline TSO 1 discipline TSO 1 discipline TSO 2 disciplines TSO 2 disciplines TSO 2 disciplines TSO 3 disciplines TSO 3 disciplines TSO 3 disciplines KSO 1 discipline KSO 1 discipline KSO 1 discipline KSO 2 disciplines Hoofdstuk: Urenleraar 25

26 2 3 KSO 2 disciplines KSO 2 disciplines KSO 3 disciplines KSO 3 disciplines KSO 3 disciplines BSO 1 discipline BSO 1 discipline BSO 1 discipline BSO 2 disciplines BSO 2 disciplines BSO 2 disciplines BSO 3 disciplines BSO 3 disciplines BSO 3 disciplines Voor het bepalen van het aantal disciplines wordt gekeken naar het aanbod in het tweede leerjaar van de graad. Enkel als er uitsluitend een eerste leerjaar van de betreffende graad wordt ingericht, bepaalt dit leerjaar het aantal disciplines. Er moet voldoende verschil zijn tussen de coëfficiëntenregeling en de minimumpakketten. Om dit verschil te bepalen, moeten een aantal waarden berekend worden, namelijk: MP = som van de minimumpakketten Y = urenpakket bekomen met minimumpakketten CF = som van uren bekomen met coëfficiënten voor die structuuronderdelen die een minimumpakket kunnen krijgen Als MP/Y 15% én CF/MP 85% Dan krijgt de school het minimumpakket. In alle andere gevallen krijgt de school de coëfficiëntenregeling. Hoofdstuk: Urenleraar 26

27 In een school die valt onder bijlage 1 zitten 21 leerlingen in de eerste graad A. Coëfficiëntenregeling: 21 * 2,25 = 47,25 (totale urenpakket CF = 210,25) Minimumpakket: 61 (Totale urenpakket is 224) MP = 61 Y = 224 CF = 47,25 MP/Y = 61/224 = 27,23% => 15% CF/MP = 47,25/61= 77,46% => 85% De school heeft voor de eerste graad A recht op het minimumpakket. Het definitieve urenpakket bedraagt 224 uren. In een school die valt onder bijlage 1 zitten 21 leerlingen in de eerste graad A. Coëfficiëntenregeling: 21 * 2,25 = 47,25 (totale urenpakket CF = 1050,25) Minimumpakket: 61 (Totale urenpakket is 1064) MP = 61 Y = 1064 CF = 47,25 MP/Y = 61/1064 = 5,73% => < 15% CF/MP = 47,25/61= 77,46% => < 85% De school verliest het recht op minimumpakketten voor de eerste graad A. Het definitieve urenpakket bedraagt 1050,25 uren. Stap 6: Pas de aanwendingspercentages toe Elk urenpakket moet vermenigvuldigd worden met een aanwendingspercentage. Dit verschilt per soort urenpakket. 96,57%: urenpakket gegenereerd door coëfficiëntenregeling 98,57%: urenpakket gegenereerd door minimumpakket 98,00%: uren levensbeschouwelijke vakken 100%: uren topsport 100%: forfaitaire pakketten Hoofdstuk: Urenleraar 27

28 Na elke toepassing van een aanwendingspercentage wordt het tussenresultaat afgerond tot op de eenheid. In een school die valt onder bijlage 1 zitten 21 leerlingen in de eerste graad A en krijg hiervoor een minimumpakket van 61 uur. Het totale urenpakket bedraagt 224 uren. 96,57% van 163 uren/leraar ,57% van 61 uren minimumpakket 60 98,00% van 60,00 uren godsdienst/nietconfess zedenleer 59 Totaal aanwendbaar pakket uren/leraar 294 Stap 7: Ken de verhoging van 1% van het totale urenpakket toe voor scholen die niet tot een scholengemeenschap behoren. De school waarvoor dit urenpakket werd berekend, behoort niet tot een scholengemeenschap. 96,57% van 1838,70 urenleraar 1.776,00 98,00 van 104,00 urenleraar 102,00 1% van 1.878,00 van het globaal pakket 19,00 Totale urenpakket: 1.897, AANWENDING Het globaal pakket urenleraar mag vrij worden aangewend voor: lesuren uren die geen lesuren zijn: interne pedagogische begeleiding, bijzondere pedagogische taken, nascholing, inhaallessen, klassenraad, klassendirectie, seminaries. Er zijn wel volgende beperkingen: De uren, afkomstig van de berekeningswijze voor levensbeschouwelijke vakken kunnen enkel aangewend worden voor de desbetreffende cursus, hetzij als lesuren hetzij als uren die geen lesuren zijn. Hoofdstuk: Urenleraar 28

29 Uitsluitend als de voor de betrokken cursus bevoegde inspectie zich akkoord verklaart, kunnen de uren voor aanwending naar een andere levensbeschouwelijke cursus worden overgeheveld. Maximum 3% van het aantal aanwendbare urenleraar mag worden besteed aan bijzondere pedagogische taken. Onder "aanwendbare urenleraar" worden ook de urenleraar begrepen verkregen door middel van overdracht of herverdeling of door middel van toetreding tot een scholengemeenschap of door middel van vrijwillige fusie (zie: Soorten overdrachten en herverdelingen ). Dit maximum kan niettemin worden overschreden mits akkoord van het inzake arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden bevoegde lokaal overleg of onderhandelingsorgaan. Bij de toepassing van deze bepaling wordt abstractie gemaakt van de urenleraar voor de organisatie van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs volgens een modulair stelsel. Deze organisatie is immers slechts mogelijk via aanwending van uren onder vorm van bijzondere pedagogische taken. Bij de toepassing van deze bepaling wordt eveneens abstractie gemaakt van de urenleraar topsportschoolcoördinatie indien de betrekking van topsportschoolcoördinator wordt ingevuld via het ambt van leraar (zie: Topsportcoördinatoren ). Via het topsportconvenant hebben de onderwijsverstrekkers er zich toe verbonden de uren, bedoeld in punt uitsluitend aan te wenden voor de organisatie van de topsportrichtingen, eveneens hetzij als lesuren, hetzij als uren die geen lesuren zijn. Bij de aanwending van het pakket urenleraar wordt er rekening mee gehouden dat de goedgekeurde leerplannen moeten gerealiseerd worden en dat de vakoverschrijdende eindtermen of ontwikkelingsdoelen, naargelang van het geval, moeten nagestreefd worden. Voor zover aan deze bepaling is voldaan, zijn alle samenzettingen van leerlingen binnen dezelfde graad toegelaten. Vooral bij praktische vakken zal de onderwijsinstelling ook aandacht besteden aan het veiligheidsaspect. Personeelsleden kunnen niet belast worden met nietgefinancierde of nietgesubsidieerde lesuren, uitgezonderd lesuren die in de plage gelegen zijn. Als het schoolbestuur dit verbod overtreedt, dan valt de bezoldiging ten laste van dat schoolbestuur. Plageuren zijn de urenleraar begrepen tussen het minimum en het maximum van een voltijdse leraarsbetrekking. Ze kunnen al dan niet worden geput uit het globaal pakket urenleraar waarover een school beschikt. Meer info over de plageuren is terug te Hoofdstuk: Urenleraar 29

30 vinden in omzendbrief SO 55. De aanwending van urenleraar voor interne pedagogische begeleiding, bijzondere pedagogische taken, nascholing, inhaallessen, klassenraad en klassendirectie, kan nooit betrekking hebben op de realisatie van de wekelijkse lessentabellen. De eventuele aanwending daarentegen van urenleraar voor seminaries, die eveneens beschouwd worden als uren die geen lesuren zijn doch er personeelsmatig mee gelijkgesteld worden, heeft wél betrekking op de realisatie van de wekelijkse lessentabellen, meer bepaald het keuze of complementair gedeelte van de eerste, tweede, derde of vierde graad. In het geval van organisatie van seminaries, vergt de toekenning van de overeenkomstige opdrachturen altijd het akkoord van het betrokken personeelslid; opdat een opdracht als seminaries zou kunnen worden aanzien, moet deze opdracht als een afzonderlijke betrekking worden aangeboden GEWONE URENLERAAR OMWILLE VAN VRIJWILLIGE FUSIE Wanneer scholen op vrijwillige basis voor schooljaar fusioneerden, konden ze rekenen op een bijkomend urenpakket om het geleden verlies aan uren te compenseren. Sindsdien is de vrijwillige fusie nog steeds mogelijk, maar het bijkomende urenpakket wordt niet langer toegekend BEREKENINGSPARAMETERS De pakketten gewone urenleraar voor en na de fusie BEREKENING Aan het schoolbestuur wordt een bonus pakket urenleraar toegekend dat als volgt wordt berekend: A = reglementair vastgesteld pakket urenleraar uitgaande van de structuur vóór de fusie; B = reglementair vastgesteld pakket urenleraar uitgaande van de structuur na de fusie; C = verschil tussen A en B ( A B = C ). Het bonus pakket urenleraar wordt eenmaal berekend en over vier schooljaren vanaf de fusie als volgt toegekend: 1e jaar: 100 % van C 2e jaar: 75 % van C 3e jaar: 50 % van C 4e jaar: 25 % van C. Hoofdstuk: Urenleraar 30

31 School A zou zonder fusie 530 urenleraar hebben, school B 1050 urenleraar. Na de fusie op 1 september 2009 heeft de nieuwe school nog recht op 1540 urenleraar. A= = 1580 B= 1540 C= = 40 1 e jaar: 40 * 100% = 40 urenleraar (schooljaar ) 2 e jaar: 40 * 75% = 30 urenleraar (schooljaar ) 3 e jaar: 40 * 50% = 20 urenleraar (schooljaar ) 4 e jaar: 40 * 25% = 10 urenleraar (schooljaar ) AANWENDING Deze bijkomende urenleraar worden met een aanwendingspercentage van 100% bij het gewone urenpakket van de school geteld UREN LEVENSBESCHOUWELIJKE VAKKEN Alle scholen voor voltijds secundair onderwijs, uitgezonderd zuivere HBOscholen, ontvangen urenleraar voor het inrichten van de levensbeschouwelijke vakken. Deze uren zijn afhankelijk van de godsdienstkeuze van leerlingen. Scholen die meerdere godsdiensten aanbieden krijgen 3 pakketten: een indicatief pakket op basis van 1 februari, een effectief pakket op basis van 1 oktober en indien nodig bijkomende pakketten naar aanleiding van in en uitschrijvingen BEREKENINGSPARAMETERS Aantal regelmatige, financierbare leerlingen op 1 februari, 1 oktober en nadien op basis van in en uitschrijvingen en hun godsdienstkeuze. Het onderwijsnet. Enkel scholen die een godsdienstkeuze aanbieden, krijgen ook de herberekeningen bij inen uitschrijvingen BEREKENING A. Indicatief pakket op basis van 1 februari Stap 1: Bepaal het aantal regelmatige, financierbare leerlingen op 1 februari en hun godsdienstkeuze. De godsdienstkeuze kan bestaan uit volgende vakken: Hoofdstuk: Urenleraar 31

32 Roomskatholieke godsdienst Protestantse godsdienst Israëlische godsdienst Islamitische godsdienst Orthodoxe godsdienst Anglicaanse godsdienst Nietconfessionele zedenleer Eigen cultuur & religie Cultuurbeschouwing Stap 2: Bepaal het aantal klassen per structuuronderdeel aan de hand van de splitsingsnorm die van toepassing is in het eerste leerjaar A en het tweede leerjaar van de eerste graad : 26 leerlingen voor 2 klassen; 51 leerlingen voor 3 klassen; 76 leerlingen voor 4 klassen; enz... per volledige schijf van 25 leerlingen; in het eerste leerjaar B : 16 leerlingen voor 2 klassen; 31 leerlingen voor 3 klassen; 46 leerlingen voor 4 klassen; enz... per volledige schijf van 15 leerlingen; in het beroepsvoorbereidend leerjaar : 18 leerlingen voor 2 klassen; 35 leerlingen voor 3 klassen; 52 leerlingen voor 4 klassen; enz... per volledige schijf van 17 leerlingen; in de tweede en de derde graad : 28 leerlingen voor 2 klassen; 55 leerlingen voor 3 klassen; 82 leerlingen voor 4 klassen; enz... per volledige schijf van 27 leerlingen. Voor het bepalen van het aantal klassen godsdienst en nietconfessionele zedenleer in de officiële onderwijsinstellingen en voor het bepalen van het aantal klassen godsdienst, nietconfessionele zedenleer, Hoofdstuk: Urenleraar 32

33 cultuurbeschouwing en eigen cultuur en religie in de instellingen van het gesubsidieerd vrij nietconfessioneel onderwijs, geldt de volgende regeling voor de vakken die niet het meest worden gevolgd: 10 leerlingen voor 2 klassen; 21 leerlingen voor 3 klassen; 28 leerlingen voor 4 klassen; enz... per volledige schijf van 7 leerlingen. De leerlingen van de onthaaljaren worden louter voor wat betreft de vakken die niet het meest worden gevolgd, geteld bij de leerlingen bedoeld: bij eerste leerjaar A en het tweede leerjaar van de eerste graad: indien in de onderwijsinstelling geen eerste leerjaar B maar wel een eerste leerjaar A wordt ingericht; bij het eerste leerjaar B: indien in de onderwijsinstelling een eerste leerjaar B wordt ingericht; bij de tweede en derde graad, toegespitst op het eerste leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs: indien in de onderwijsinstelling geen eerste leerjaar A en B maar wel een eerste leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs wordt ingericht; bij de tweede en derde graad, toegespitst op het eerste leerjaar van de tweede graad van het algemeen, technisch of kunstsecundair onderwijs: indien in de onderwijsinstelling geen eerste leerjaar A en B en geen eerste leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs maar wel een eerste leerjaar van de tweede graad van het algemeen, technisch of kunstsecundair onderwijs wordt ingericht. Het aantal klassen, berekend overeenkomstig de hierboven vermelde punten, wordt vermenigvuldigd met het corresponderend aantal wekelijkse lestijden voor bedoelde vakken. Het resultaat wordt uitgedrukt in een aantal urenleraar. De uren levensbeschouwelijke vakken worden niet berekend voor de volgende leerjaren derde leerjaar van de derde graad ASO, KSO Sense TSO en KSO Vierde graad BSO HBO verpleegkunde 3elj 3egraad BSO wordt WEL berekend! Het aantal klassen van de minst gevolgde vakken mogen NOOIT het aantal klassen van de meest gevolgde godsdiensten overschrijden. Hoofdstuk: Urenleraar 33