Hoge Raad der Nederlanden. Datum zitting: 10 juli 2015 Zaaknummer: C14/ SCHRIFTELIJKE TOELICHTING van mrs. P.A. Fruytier en J.F.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Hoge Raad der Nederlanden. Datum zitting: 10 juli 2015 Zaaknummer: C14/06007. SCHRIFTELIJKE TOELICHTING van mrs. P.A. Fruytier en J.F."

Transcriptie

1 Hoge Raad der Nederlanden Datum zitting: 10 juli 2015 Zaaknummer: C14/06007 SCHRIFTELIJKE TOELICHTING van mrs. P.A. Fruytier en J.F. de Groot Stichting Collectieve Actie Universiteiten, een stichting gevestigd te Amsterdam ("SCAU"), verweerster in cassatie, tevens eiseres in het (deels voorwaardelijke) incidentele cassatieberoep, advocaten: mrs. P.A. Fruytier en J.F. de Groot tegen: 1. Universiteit Leiden, een publiekrechtelijke rechtspersoon, gevestigd te Leiden ("UL"), 2. Rijksuniversiteit Groningen, een publiekrechtelijk rechtspersoon, gevestigd te Groningen ("RUG"), 3. Stichting Katholieke Universiteit van Brabant, h.o.d.n. Tilburg University, een stichting, gevestigd te Tilburg ("TU"), 4. Universiteit van Amsterdam, een publiekrechtelijke rechtspersoon, gevestigd te Amsterdam ("UvA") 5. Universiteit Maastricht, een publiekrechtelijke rechtspersoon, gevestigd te Maastricht ("UM"), 6. Universiteit Utrecht, een publiekrechtelijke rechtspersoon, gevestigd te Utrecht ("UU") 7. Stichting VU-VUmc h.o.d.n. Vrije Universiteit, een vereniging, gevestigd te Amsterdam ("VU"), en 8. Stichting Katholieke Universiteit h.o.d.n. Radboud Universiteit Nijmegen, een stichting gevestigd te Nijmegen ("RUN"), eisers tot cassatie, tevens verweerders in het (deels voorwaardelijke) incidentele cassatieberoep (de "Universiteiten"), advocaat: mr. M.W. Scheltema /

2 INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding De competentieverdeling tussen burgerlijke en bestuursrechter: algemeen Burgerlijke rechter steeds naast CBHO bevoegd Burgerlijke rechter adieerbaar bij geschil met bijzondere universiteit CBHO schiet tekort bij toetsing vaststellingsbesluiten Algemeen belang en de burgerlijke rechter: incidenteel middelonderdeel Aspirant-studenten terecht ontvankelijk Algemeen: steeds daadwerkelijke rechtsgang vereist en oordeel hof De inschrijvingsprocedure Aspirant-studenten kunnen geen verzoek tot verklaring nietverschuldigdheid collegegeld doen (middelonderdeel 1.1) Een volgtijdige student is geen aspirant-student Hof heeft vastgesteld dat aspirant-student geen beroepsmogelijkheid heeft Aspirant-student moet éérst instellingscollegegeld betalen; voorlopige voorziening te omslachtig middel Het incassobeleid van de Universiteiten doet niet ter zake Belangen studenten lenen zich voor bundeling: middelonderdeel Voorafgaand overleg plaatsgevonden (middelonderdeel 4.2) Voldoende samenhang statutair doel en ingestelde vordering Bijzondere universiteiten en studenten hebben privaatrechtelijke overeenkomst De dwangsomvordering Conclusie /34

3 Edelhoogachtbaar college! 1. Inleiding 1.1. De Staat rekent het sinds 2010 niet langer tot haar verantwoordelijkheid om bij te dragen in de bekostiging van tweede, of 'volgtijdige', studies. In dat kader is de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek ("WHW") bij wet van 4 februari 2010 aangepast. 1 De universiteiten brengen sindsdien aan studenten die een volgtijdige studie volgen in plaats van een wettelijk collegegeld een zogenaamd instellingscollegegeld in rekening Iedere universiteit stelt de hoogte van het instellingscollegegeld per jaar voor iedere studie vast in een zogenaamd vaststellingsbesluit. Dat vaststellingsbesluit geldt dus enkel voor die universiteit en vormt de grondslag voor de vaststelling van het door de individuele volgtijdige student verschuldigde collegegeld. In het studiejaar 2012/2013 bedroeg het instellingscollegegeld gemiddeld ,- per jaar. 3 Overigens ter vergelijking: het wettelijk collegegeld bedroeg in dat collegejaar 1.771, De in maart 2011 opgerichte processtichting SCAU stelt zich onder meer tot doel (i) te voorkomen dat (aspirant-)studenten als gevolg van de hiervoor besproken wijzigingen in de WHW nadeel leiden, (ii) dat die (aspirant-)studenten eventuele schade als gevolg van een te hoog instellingscollegegeld vergoed krijgen (iii) de waarborging van de toegang tot het volgtijdig onderwijs (iv) het in rechte volledig doen toetsen van het door onderwijsinstellingen vastgestelde beleid aan de WHW, andere (verdragsrechtelijke) regelingen en ongeschreven rechtsregels SCAU stelt zich in deze procedure, samengevat en op hoofdlijnen, op het volgende standpunt en vordert daarop toegesneden verklaringen voor recht: 5 (a) De vaststellingsbesluiten van de Universiteiten strijden met art WHW voor zover het daarin vastgestelde instellingscollegegeld hoger is dan het wettelijke collegegeld, althans hoger is dan de kosten van het onderwijs waarvoor het instellingscollegegeld verschuldigd is. 6 De ratio Wet van 4 februari 2010, Stb 2010, 119. Hof-TA I rov Hof-TA-I rov MvG 2.3 sub 10 en bijv. Zie voor een samenvatting van de verschillende vorderingen hof-ta I rov SCAU bespreekt in MvG 2.3 en 2.4 een tiental onderzoeken, waaronder een onderzoek van de Universiteit Twente (het CHEPS-instituut) een onderzoek van de OECD, onderzoek van het CPB en bijvoorbeeld interne no- 3/34

4 van de wijziging in de WHW en daarmee art WHW is immers dat volgtijdige studenten zelf in plaats van de Staat de aan hun volgtijdige studie verbonden kosten zoveel mogelijk dragen. Met die ratio verhoudt zich niet dat universiteiten winst maken op die volgtijdige studenten. 7 (b) De vaststellingsbesluiten strijden in verband met de daarin vastgestelde excessieve (kostenoverschrijdende) collegegelden met het recht op toegang tot onderwijs dat is gewaarborgd in het in de Nederlandse rechtsorde rechtstreeks werkende art. 2 eerste protocol EVRM, art 13 IVESCR en art. 14 Handvest van de grondrechten van de EU. 8 (c) De vaststellingsbesluiten strijden in verband met de daarin vastgestelde excessieve (kostenoverschrijdende) collegegelden met het eigendomsrecht dat is gewaarborgd in het in de Nederlandse rechtsorde rechtstreeks werkende art. 1 eerste protocol EVRM Het hof heeft in rov. 2.7, 2.14 en 2.16 van zijn tussenarrest d.d. 11 februari 2014 ("TA-I") geoordeeld dat SCAU niet ontvankelijk is in haar vordering voor zover zij opkomt voor de belangen van studenten. Die studenten kunnen, aldus laat zich 's hofs oordeel samenvatten, ter vaststelling van de onverbindendheid of onrechtmatigheid van de vaststellingsbesluiten van zowel de algemene universiteiten (UL, RUG, UvA, UM en UU) als de bijzondere universiteiten (RUN, TU en VU) gebruik maken van de in art WHW geopende en met voldoende waarborgen omklede rechtsgang naar het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs ("CBHO") SCAU komt tegen het hiervoor weergegevene allereerst met middelonderdeel 1 van haar incidenteel cassatieberoep op. Het hof ziet eraan voorbij dat de wetgever de in art WHW geschapen rechtsingang naar het CBHO niet exclusief heeft bedoeld (zie hierna 2 en 3). De weg naar de burgerlijke rechter bestaat in ieder geval voor zover SCAU de vaststellingsbesluiten van de bijzondere universiteiten bestrijdt (zie hierna 4) ta s van de Universiteit Utrecht over de omvang van de onderwijskosten alsmede onderzoek naar de omvang van de gemiddelde rijksbijdrage per student. Uit die onderzoeken blijkt dat de onderwijskosten voor opleidingen in het alfa/gamma cluster gemiddeld ca ,-- bedragen. Het voor alfa/gamma opleidingen vastgestelde instellingscollegegeld bedraagt gemiddeld ,-. Studenten betalen derhalve gemiddeld 5.190,-- meer aan instellingscollegegeld dan de gemiddelde onderwijskosten. Zie onder andere Dgv e.v.; CvR F. CvR D. CvR E. 4/34

5 1.7. Voorts gaat het hof er ten onrechte van uit dat het CBHO een met voldoende waarborgen omklede en ter toetsing van de verbindendheid en rechtmatigheid van de vaststellingsbesluiten effectieve rechtsgang behelst. Middelonderdeel 2 bestrijdt dit oordeel: het CBHO biedt (blijkens zijn eigen rechtspraak) onvoldoende mogelijkheden om de vaststellingsbesluiten ten volle op hun verbindendheid en rechtmatigheid te toetsen (zie hierna 5). Ten slotte licht SCAU middelonderdeel 3 toe dat ziet op de waarborging van toetsing van de vaststellingsbesluiten ten behoeve van het algemeen belang (zie 6) Het hof heeft in rov. 2.6 en 2.7 van zijn tussenarrest van 26 augustus 2014 ("TA-II") geoordeeld dat SCAU wel ontvankelijk is in haar vordering voor zover zij opkomt voor de belangen van aspirant-studenten. Jegens aspirant-studenten is namelijk nog geen bij het CBHO appellabele beslissing genomen en van hen kan niet worden verlangd dat zij zich eerst inschrijven bij een universiteit met alle daaraan verbonden risico's van dien (inclusief de verschuldigdheid van het instellingscollegegeld), om vervolgens via die appellabele beslissing de vaststellingsbesluiten te bestrijden Tegen dat oordeel richt zich het principaal cassatieberoep. De Universiteiten betogen met name, samengevat, dat een aspirant-student (i) wel een bij het CBHO appellabel besluit over de hoogte van het verschuldigde collegegeld kan uitlokken en (ii) door middel van een voorlopige voorziening kan voorkomen dat hij het instellingscollegegeld direct verschuldigd is. Hiermee zien de Universiteiten eraan voorbij dat de kern van de jurisprudentie over competentieverdeling juist is dat van een burger niet verlangd hoeft te worden dat hij zijn eigen bestuursrechtelijke rechtsbeschermingstraject moet creëren. Juist dáár dient de burgerlijke rechter ten minste rechtsbescherming te bieden. Dat is des te belangrijker als het uitlokken van een appellabel besluit risico s met zich mee brengt, zoals i.c. de verschuldigdheid van het instellingscollegegeld. SCAU bespreekt het principale middel hierna in De competentieverdeling tussen burgerlijke en bestuursrechter: algemeen 2.1. Vóór de opkomst van de aparte bestuursrechter was het rechtsbeschermingstraject voor de burger eenvoudig. De burgerlijke rechter was bevoegd om van een geschil kennis te nemen indien het geschil privaatrechtelijk van aard was. Dat moest worden bepaald aan de hand van het objectum litis: indien de burger bescherming zoekt van zijn burgerlijke rechten is de burgerlijke rechter be- 5/34

6 voegd. 10 De burgerlijke rechter kon in die gevallen derhalve ook steeds oordelen over de verbindendheid van algemene verbindende voorschriften en andere (niet formele) regelgeving Met het in het leven roepen van de bestuursrechtelijke rechtsbescherming is echter een ingewikkelde jurisprudentie ontstaan over de competentieverdeling tussen de bestuursrechter en de burgerlijke rechter. Daar waar de bestuursrechter aan de burger een met voldoende waarborgen omklede en effectieve rechtsgang biedt, is volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad voor de burgerlijke rechter geen taak meer weggelegd. 11 De burgerlijke rechter treedt vanuit bestuursrechtelijk perspectief op als 'restrechter' die zijn competentie door middel van de niet-ontvankelijkheidssanctie afschermt De taak van de bestuursrechter is bij deze competentieverdeling breder dan de wet op het eerste gezicht zou doen vermoeden. Art. 8:3 lid 1 onder a Awb sluit de mogelijkheid uit om bij de bestuursrechter op te komen tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift (of een beleidsregel). Desondanks acht de Hoge Raad de weg naar de bestuursrechter ook aangewezen als die individuele burger zijn argumenten waarom een algemeen verbindend voorschrift onverbindend is ook door het bestrijden van een wel appellabel besluit bij wijze van 'exceptieve toets' aan de bestuursrechter kan voorleggen. De bestuursrechter toetst in die gevallen de geldigheid van het appellabele besluit door middel van de toetsing van de verbindendheid van de grondslag van dat besluit: de verbindendheid van het algemeen verbindende voorschrift Deze regels gelden volgens de Hoge Raad ook voor art. 3:305a-stichtingen die voor de 'gebundelde belangen' van individuele burgers opkomen en in dat kader de verbindendheid van op zichzelf niet bij de bestuursrechter appellabele regelgeving aan de orde stellen. Ook in die gevallen moet volgens de Hoge Raad met het oog op een behoorlijke taakverdeling tussen de bestuursrechter en de burgerlijke rechter worden aangenomen dat alleen de burger zelf via de exceptieve toetsing de verbindendheid van de hogere regeling aan de orde kan stellen. De 10 Zie HR 31 december 1915, NJ 1916, p. 407 (Guldenmond/Noordwijkerhout) alsmede bijv. HR 9 november 1973, NJ 1974, 91 (Limmen/Houtkoop). 11 HR 9 juli 2010, NJ 2012, 241 (Staat/Vreemdelingenorganisaties) en HR 22 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1296 (Staat/Privacy First). 12 Dit was in de in voetnoot 11 genoemde arresten ook steeds het geval: de burger, althans de namens hem optredende 3:305a-stichting, achtte de aan het besluit ten grondslag liggende regelgeving onverbindend. In het nietontvankelijkheidsoordeel van de Hoge Raad ligt besloten dat de burger die vraag ook via de bestrijding van zijn individuele besluit bij de bestuursrechter kon voorleggen. 6/34

7 belangenorganisatie kan de burger vervolgens in zijn individuele strijd ondersteunen Dat ook belangenorganisaties in hun principiële strijd afhankelijk worden van de strijdlust van de individuele burger is in de literatuur kritisch ontvangen. Het is als gevolg hiervan voor een belangenorganisatie in gevallen waarin een burger een appellabel besluit ontvangt waarin de principiële vraag aan de orde kan komen, immers niet meer mogelijk een regeling waartegen zij principiële bezwaren heeft als zodanig te bestrijden. Zij zijn daarbij aangewezen op een burger die bereid is op zijn naam en soms ten koste van zijn belangen tot de hoogste bestuursrechter door te procederen. Dat stelt belangenorganisaties voor problemen Allereerst is de belangenorganisatie afhankelijk van de opofferingsgezindheid van de burger. Zo zal in de kwestie die aan de orde was in het Privacy Firstarrest (strijdigheid van de verplichting tot afgifte vingerafdrukken bij aanvraag paspoort met art. 8 EVRM) een burger zich moeten opofferen door middel van weigering van afgifte van vingerafdrukken een appellabel besluit uit te lokken, waarna Privacy First deze burger kan bijstaan om haar principiële zaak bij de bestuursrechter uit te vechten. 14 Die burger zit als gevolg van zijn opoffering wel mogelijk jaren zonder paspoort Ten tweede liggen de appellabele besluiten niet steeds voor het oprapen. Zo zal het aan de orde stellen van een regeling waar een groot deel van de bevolking mee te maken heeft nog relatief eenvoudig zijn. Lastiger wordt het echter als een belangenorganisatie een regeling aan de orde wil stellen waarover relatief weinig appellabele besluiten worden genomen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan milieuwetgeving, waar naar de aard der zaken slechts een beperkt deel van de bevolking mee te maken heeft. De afhankelijkheid van de bereidwilligheid van de burger is in die gevallen dus des te groter Ten derde bemoeilijkt deze jurisprudentie het aan de orde stellen van vergelijkbare algemene verbindende voorschriften van verschillende herkomst. De on- 13 HR 9 juli 2010, NJ 2012, 241 (Staat/Vreemdelingenorganisaties) en HR 22 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1296 (Staat/Privacy First). 14 Ingevolge 28a lid 1 Paspoortuitvoeringsregeling 2001 (PUN) worden bij het indienen van een aanvraag voor een reisdocument de afdrukken van vier vingers van de aanvrager opgenomen. In gevolge art. 39 lid 1 wordt een aanvraag waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 38 PUN niet in behandeling genomen. Tegen die weigering om de aanvraag in behandeling te nemen kan vervolgens dus zonder verkrijging van een paspoort een rechtsmiddel bij de bestuursrechter worden aangewend. Zie hierover de vier uitspraken van ABRvS 28 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8644 (Amsterdam), ECLI:NL:RVS:2012:BX8654 (Nuth) ECLI:NL:RVS:2012:BX8646 (Skarsterlân) en ECLI:NL:RVS:2012:BX8647 (Den Haag). 7/34

8 derhavige zaak is daarvan een voorbeeld bij uitstek. Iedere universiteit heeft een eigen vaststellingsbesluit. In het bestuursrechtelijke traject kan slechts de verbindendheid van dat individuele vaststellingsbesluit aan de orde worden gesteld. Om de verbindendheid of rechtmatigheid van alle vaststellingsbesluiten te kunnen bestrijden, zal dus zou de rechtsgang naar het CBHO exclusief zijn voor zowel de algemene als bijzondere universiteiten moeten worden gezocht naar studenten van alle universiteiten die bereid zijn op hun naam een procedure te voeren Aldus wordt een gat geslagen in de rechtsbescherming tegen onverbindende wetgeving. Dat geldt temeer omdat de Hoge Raad ook belangenorganisaties die opkomen voor een algemeen belang met het Privacy First-arrest richting de bestuursrechter stuurt. Snijders merkt met betrekking tot deze jurisprudentielijn overigens in de veronderstelling dat een algemeen belang nog wel voldoende was voor ontvankelijkheid terecht op: 15 "Aldus creëert [de Hoge Raad] een forse leemte in de rechtsbescherming nota bene ten aanzien van een fenomeen als dat van de collectiviteitsactie, die nu juist de rechtspolitieke wind flink in de rug heeft." De wetgever heeft met art. 3:305a BW bovendien juist willen bevestigen dat ook belangenbehartigers de mogelijkheid hebben niet-appellabele besluiten zelfstandig bij de civiele rechter te bestrijden De 'trechter' richting de bestuursrechter is gelukkig niet grenzeloos. Allereerst ligt het niet voor de hand een geschil richting de bestuursrechter te geleiden als die rechtsgang door de wetgever niet exclusief is bedoeld. In die gevallen is er geen reden aan te nemen dat de wetgever de burgerlijke rechter zijn algemene rechtsbeschermende taak heeft willen ontnemen, integendeel Ten tweede dient de aangewezen rechtsgang een met voldoende waarborgen omklede en effectieve rechtsgang te bieden. Juist waar burgers en belangenorganisaties worden afgehouden van de rechter die art. 112 lid 1 Grondwet hen als uitgangspunt toewijst, mag worden verwacht dat hun bezwaren in die alternatieve rechtsgang even secuur worden beoordeeld en gewogen als de burgerlijke rechter dat zou doen. 15 H.J. Snijders in zijn annotatie onder HR 9 juli 2010, NJ 2012, 241 (Staat/Vreemdelingenorganisaties) onder 3. Zie ook de annotatie van A. W. van der Veen onder hetzelfde arrest in AB 2011, 11 onder TK, , , nr. 3, (MvT) p /34

9 2.13. Ten slotte mag van de burger logischerwijs niet verlangd worden dat hij zijn eigen rechtsingang door middel van uitlokking van een appellabel besluit moet creëren. De burger dient in een rechtsstaat immers steeds van rechtswege een rechtsingang te hebben ter bescherming van zijn rechten. Juist in de gevallen waarin een appellabel besluit ontbreekt, biedt de burgerlijke rechter in ieder geval de noodzakelijke rechtsbescherming Deze drie 'uitzonderingen' staan in dit cassatieberoep centraal. SCAU licht hierna toe dat het CBHO door de wetgever nooit als exclusieve rechtsgang is bedoeld (zie hierna 3 en 4). De rechtsgang bij het CBHO is bovendien niet met voldoende waarborgen omkleed en voldoende effectief (zie hierna 5). Ten slotte licht SCAU in het kader van de behandeling van het principaal beroep toe dat van aspirant-studenten niet kan worden verlangd dat zij door middel van het in het incidenteel beroep voorgestelde juridische kunst en vliegwerk (voor zover al effectief) hun eigen rechtsgang naar de bestuursrechter openbreken (zie hierna 7). 3. Burgerlijke rechter steeds naast CBHO bevoegd 3.1. Vóór aanpassing van de WHW in september 2010 bestond een tamelijk complex systeem van rechtsbescherming voor de student. Hij moest weten wat de aard van zijn klacht was en of hij aan een bijzondere universiteit of een algemene universiteit studeerde. De student aan een algemene universiteit kon gebruik maken van verschillende interne klacht- en bezwaarprocedures. Het traject verschilde per soort klacht. De interne procedure werd gevolgd door een apart bestuursrechtelijk traject bij het CBHO. De student aan een bijzondere universiteit kon echter enkel de burgerlijke rechter adiëren. De wetgever heeft daaraan met de Wet versterking besturing een einde willen maken Art lid 1 WHW wijst geamendeerd door art. 7:68 WHW met een 'opt out'- mogelijkheid voor bijzondere universiteiten in dat kader het CBHO aan als rechter die beslist over alle bezwaren tegen appellabele beslissingen (toev. adv): "Het college van beroep voor het hoger onderwijs oordeelt over het beroep dat een betrokkene heeft ingesteld tegen een beslissing van een orgaan van een instelling voor hoger onderwijs die jegens hem op grond van deze wet en daarop gebaseerde regelingen is genomen. ["WHW-beslissing"] 17 HR 11 oktober 1996, NJ 1997, 165 (Leenders/Ubbergen) en HR 22 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1296 (Staat/- Privacy First) rov Kamerstukken II 2008/09, , nr. 3, p /34

10 Tegen uitspraken van het college van beroep voor het hoger onderwijs staat geen hoger beroep open." 3.3. Het hof heeft in rov. 2.7 TA-I geoordeeld, samengevat, dat het CBHO op grond van deze bepaling exclusief bevoegd is kennis te nemen van een beroep van een student tegen een WHW-beslissing en dat niet kan worden aanvaard dat het de student vrijstaat te kiezen of hij de burgerlijke rechter of het CBHO wil adiëren. De door de Hoge Raad ontwikkelde specialisatiegedachte gaat volgens het hof voor. Dit geldt ook voor het beroep van een student aan een van de bijzondere universiteiten, nu deze universiteiten geen gebruik hebben gemaakt van de art. 7:68 WHW-'opt out'. Incidenteel middelonderdeel 1.1 komt tegen dit oordeel op Met het CBHO heeft de wetgever studenten van zowel bijzondere als algemene universiteiten een rechtsingang willen bieden tegen WHW-beslissingen. Tijdens de behandeling van deze bepaling is de vraag aan de orde geweest of het CBHO als exclusief over WHW-beslissingen oordelende rechter wordt aangewezen. Die passage luidt als volgt (onderstr. adv): 19 "College van beroep voor het hoger onderwijs Naast de interne klachten- en geschillenprocedure is de externe rechtsgang een belangrijk onderdeel van de rechtsbescherming van de student. De externe rechter doet in tweede instantie uitspraak. Alle partijen zijn gebaat bij een transparante procedure bij één externe instantie die direct toegankelijk is, waaraan alle geschillen kunnen worden voorgelegd, dat wil zeggen op deze wet gebaseerde geschillen inclusief de geschillen waarover het college van beroep voor de examens een uitspraak heeft gedaan. Na een positief advies van de Raad voor de Rechtspraak (2005) is ervoor gekozen dat in principe alle geschillen die zich afspelen tussen de student en de instelling worden voorgelegd aan het (bestaande) college van beroep voor het hoger onderwijs. De keuze voor dit college komt voort uit het feit dat studenten dit als laagdrempelig ervaren en het college in redelijk korte tijd een beslissing neemt. Er zijn dus goede ervaringen opgedaan met het college van beroep voor het hoger onderwijs. 19 Kamerstukken II 2008/09, nr. 3, p /34

11 De gedaagde bij het college van beroep voor het hoger onderwijs zal niet altijd het college van bestuur zijn van de instelling. Zo kan een student naar het college van beroep voor het hoger onderwijs als de student na uitspraak van het college van beroep voor de examens door de examencommissie of examinator in het ongelijk is gesteld. De examencommissie respectievelijk de examinator is degene die het besluit heeft genomen (op grond van geattribueerde bevoegdheden) en dus de gedaagde partij. Het college van beroep voor het hoger onderwijs is, zoals eerder gezegd, bevoegd een uitspraak te doen over alle geschillen op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of daarop gebaseerde regelingen die de relatie student-instelling betreffen. Dit is voor de positie van de student de meestbepalende wet. Voor andere geschillen is een andere rechter mogelijk bevoegd. ( ) Burgerlijke rechter De burgerlijke rechter blijft bevoegd in geschillen die civielrechtelijk van aard zijn (wanprestatie of onrechtmatige daad). Op grond van artikel 112 van de Grondwet geldt dat het een student of (het college van bestuur van) de instelling altijd vrij staat ervoor te kiezen een geschil aan de burgerlijke rechter voor te leggen. Ook als het een geschil is op grond van de WHW of daarop gebaseerde regelgeving. Vanzelfsprekend moet dat geschil dan wel privaatrechtelijk van aard zijn. Alleen dan is de burgerlijke rechter immers bevoegd." 3.5. De toelichting vervolgt bij de bespreking van art WHW: 20 Het eerste lid regelt de positie van het college van beroep voor het hoger onderwijs als onafhankelijke administratieve rechter die een oordeel geeft over het beroep van een student. Het college oordeelt in laatste instantie. Als het gaat om onderwerpen die binnen het kader van deze wet tot een geschil leiden in de relatie student-instelling, is het college van beroep voor het hoger onderwijs bevoegd. Dit geldt voor zowel de openbare als de bijzondere instellingen. Op grond van artikel 112 van de Grondwet staat het een aanstaande student of student van een instelling vrij, als daaraan de voorkeur wordt gegeven, ervoor te kiezen de weg naar de burgerlijke rech- 20 Kamerstukken II 2008/09, , nr. 3, p /34

12 ter te bewandelen in plaats van de weg van het college van beroep voor het hoger onderwijs De Raad van State bevestigt deze keuzevrijheid in zijn advisering over het wetsvoorstel: 21 "b. Bij het streven naar één extern college, waartoe de student zich in geval van beroep kan wenden, wordt geen afbreuk gedaan aan artikel 112 van de Grondwet, omdat een student altijd het recht behoudt zich tot de burgerlijke rechter te wenden." 3.7. De memorie van toelichting en het advies van de Raad van State laten aan duidelijkheid niets te wensen over: het CBHO is als laagdrempelige mogelijkheid voor studenten gecreëerd. Zo kunnen zij bij een eenvoudig toegankelijk college in redelijk korte tijd en tegen een 'studententarief' hun geschil beslechten. Zij zijn echter niet gedwongen dat pad te bewandelen. De wetgever heeft het in het licht van art. 112 Grondwet onmogelijk geacht geschillen over burgerlijke rechten exclusief bij het CBHO neer te leggen. Art. 112 lid 1 Grondwet vereist immers dat die geschillen kunnen worden voorgelegd aan de rechterlijke macht. Het CBHO maakt daarvan geen onderdeel uit. Dat kan ook niet, nu dat college niet met alle waarborgen voor onafhankelijkheid en onpartijdigheid is bekleed die art. 117 Grondwet vereist. Zo worden de leden van het CBHO blijkens art lid 4 WHW bij KB ontslagen in plaats van door een onderdeel van de rechterlijke macht zelf (de Hoge Raad), zoals art. 117 lid 3 Grondwet vereist De gedachte zou nog kunnen postvatten dat wetgever en Raad van State met de aangehaalde passages enkel het wat formele verschil tussen 'bevoegdheid' en 'niet-ontvankelijkheid' hebben willen benadrukken: de burgerlijke rechter is op de voet van art. 112 lid 1 Grondwet wel bevoegd, maar in het licht van de competentieverdeling toch 'niet-ontvankelijk'. Die formele lezing botst echter met de overweging van de toelichting en het Raad van State-advies dat het de student altijd vrij staat een geschil aan de burgerlijke rechter in plaats van het CBHO voor te leggen resp. het recht behoudt zich tot de burgerlijke rechter te wenden. Daarmee hebben de memorie van toelichting en de Raad van State overduidelijk een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de burgerlijke rechter in plaats van het CBHO voor ogen. Hadden zij exclusiviteit van het CBHO en dus slechts het formele onderscheid op het oog gehad, dan had het voor de hand gelegen dat zij 21 No. W /l 's-gravenhage, 3 oktober 2008, p R.G. Louw, Het Nederlands hoger onderwijsrecht. Een thematisch commentaar op de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, Leiden: Leiden University Press 2011, p /34

13 in de passages over de burgerlijke rechter hadden opgenomen dat deze wel bevoegd is, maar zich niet-ontvankelijk zou moeten verklaren vanwege de exclusieve bevoegdheid van het CBHO. Dit leerstuk was ten tijde van de totstandkoming van deze wetgeving immers al zeer ver ontwikkeld In de literatuur en lagere rechtspraak wordt dan ook steevast aangenomen dat de burgerlijke rechter naast het CBHO geadieerd kan worden ter bestrijding van WHW-beslissingen. Zo onderkent de Rechtbank Den Haag de door de wetgever gewilde keuzemogelijkheid voor studenten. De voorzieningenrechter overwoog als volgt: Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 7.66 WHW blijkt dat het CBHO bevoegd is een uitspraak te doen over alle geschillen op grond van de WHW of daarop gebaseerde regelingen die de relatie student-instelling betreffen. Op grond van artikel 112 Grondwet staat het een student vrij, als daaraan de voorkeur wordt gegeven, ervoor te kiezen de weg naar de burgerlijke rechter te bewandelen in plaats van het CBHO (Kamerstukken II, , , nr. 3, blz. 66). Het is kennelijk de bedoeling van de wetgever geweest studenten, mede gelet op artikel 112 Grondwet, de volledige vrije keuze te laten tussen hetzij het bewandelen van de weg die uiteindelijk leidt tot beroep bij het CBHO, hetzij het bewandelen van de weg die naar de civiele rechter leidt Het Hof Den Bosch oordeelde op 13 december 2011 in een geschil tussen een student en een onderwijsinstelling als volgt: De artikelen 7.64 tot en met 7.68 WHW, waarin het college van beroep voor het hoger onderwijs en de colleges van beroep bijzonder onderwijs zijn geregeld, zijn per 1 september 2010 gewijzigd. Zoals de kantonrechter heeft gememoreerd oordeelt volgens artikel 7.66 WHW (nieuw) het college van beroep voor het hoger onderwijs niet meer bij uitsluiting over beslissingen van het instellingsbestuur, doch zijn de woorden "bij uitsluiting" geschrapt, terwijl in de Memorie van Toelichting (31 821, nummer 3, pagina 66) wordt opgemerkt dat op grond van artikel 112 van de Grondwet het een student van een instelling vrijstaat, als daaraan de voorkeur wordt gegeven, ervoor te kiezen de weg naar de burgerlijke rechter te bewandelen in plaats van de weg naar het college van beroep voor het hoger onderwijs. 23 Voorzieningenrechter Rb. Den Haag, 27 april 2012, LJN BW /34

14 Ook als door Hogeschool Zuyd (opnieuw) een college van beroep bijzonder onderwijs zou zijn ingesteld volgens artikel 7.68 WHW (nieuw) dient volgens lid 3 van die bepaling te worden gehandeld met inachtneming van onder meer artikel 7.66, zodat ook een dergelijk college niet bij uitsluiting beslist Vele rechtbanken en hoven volgen dit oordeel: Gerechtshof Den Haag 17 februari 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:218) Gerechtshof Amsterdam 12 oktober 2010 (ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4988) Rechtbank Rotterdam 3 oktober 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:8114) Rechtbank Overijssel 27 maart 2014 (ECLI:NL:RBOVE:2014:1573) Rechtbank Rotterdam 4 maart 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:2192) Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam 3 maart 2014 (ECLI:NL:RBAMS:2014:937) Rechtbank Noord-Nederland 26 november 2013 (ECLI:NL:RBNNE:2013:7222) Rechtbank Den Haag 4 november 2013 (ECLI:NL:RBDHA:2013:14531) Rechtbank Arnhem 30 december 2009 (ECLI:NL:RBARN:2009:BL0611) Ook in de literatuur wordt aangenomen dat de burgerlijke rechter gehouden is de student ontvankelijk te verklaren: [11-08] Gelet op deze artikelen van de Grondwet lijkt de student of extraneus van de bijzondere instelling behoudens waar het besluiten betreft die personen of organen van die instelling hebben genomen als bestuursorgaan in de zin van de Awb de mogelijkheid te hebben te kiezen uit de gang naar het CBHO en de gang naar de burgerlijke rechter. ( ) De keuzemogelijkheid van de student of extraneus wordt bevestigd in het nader rapport naar aanleiding van het advies van de Raad van State over het ontwerp van de wijzigingswet inzake versterking besturing dat (..) geen afbreuk (wordt) gedaan aan artikel 112 van de Grondwet, omdat een student altijd het recht behoudt zich tot de burgerlijke rechter te wenden [met voetnoot: Tweede Kamer, , , nr. 4 blz 10.] Het wordt ook bevestigd in de memorie van toelichting bij dat ontwerp, [met voetnoot: 24 Hof s-hertogenbosch, 13 december 2011, LJN BU /34

15 Tweede Kamer, , , nr. 3 blz 24.], waarin wordt opgemerkt dat de burgerlijke rechter (..) bevoegd (blijft) in geschillen die civielrechtelijk van aard zijn (wanprestatie of onrechtmatige daad) en dat op grond van artikel 112 van de Grondwet geldt dat het een student of (het college van bestuur van) de instelling altijd vrij staat ervoor te kiezen een geschil aan de burgerlijke rechter voor te leggen. (...) Zoals in 1.4 uiteen is gezet, grondt SCAU haar vordering op onrechtmatige daad wegens onder meer strijd van de vaststellingsbesluiten met art WHW, het eigendomsrecht en het recht op onderwijs. Zij beroept zich derhalve op de bescherming van haar burgerlijke rechten, zodat de burgerlijke rechter náást het CBHO inhoudelijk over het geschil mag oordelen (incidenteel middelonderdeel 1.1). 4. Burgerlijke rechter adieerbaar bij geschil met bijzondere universiteit 4.1. De bijzondere universiteiten (RUN, TU en VU) zijn op privaatrechtelijke leest geschoeid. De relatie tussen de bijzondere universiteit en de student wordt daarom niet door het publiekrecht, maar enkel door een privaatrechtelijke onderwijsovereenkomst geregeld. 26 De Universiteiten erkennen dit in middelonderdeel 4.4 ook. Om die reden kan een student jegens een bijzondere universiteit ook de privaatrechtelijke instrumenten inroepen die het contractenrecht hem biedt: zoals de algemene voorwaardenregeling van afdeling BW, de Haviltex-uitleg en de redelijkheid en billijkheid Het CBHO oordeelt naar vaste jurisprudentie echter expliciet dat het WHWbeslissingen slechts toetst aan bestuursrechtelijke normen en het niet oordeelt over 'privaatrechtelijke leerstukken': "Het College stelt voorop dat het, zoals het reeds heeft overwogen in de uitspraak van 23 mei 2014, bevoegd is kennis te nemen van en te oordelen in dit geschil. Nu het College ingevolge de WHW de aan haar voorgelegde geschillen dient te toetsen aan geschreven bestuursrechtelijke normen en geschreven en ongeschreven rechtsbeginselen, wordt voorbij gegaan aan 25 R.G. Louw, Het Nederlands hoger onderwijsrecht, Een thematisch commentaar op de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, Leiden University Press 2011, p R.G. Louw, Het Nederlands hoger onderwijsrecht, Een thematisch commentaar op de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, Leiden University Press 2011, p Zie ook MvG ; Plta II Zie ook plta II /34

16 hetgeen appellante ten aanzien van verschillende privaatrechtelijke leerstukken en rechtsbeginselen naar voren heeft gebracht." In dit licht kan het CBHO niet exclusief bevoegd zijn te oordelen over de naar hun aard privaatrechtelijke bezwaren die studenten van de bijzondere universiteiten op grond van hun privaatrechtelijke rechtsverhouding tegen de WHWbeslissing inbrengen. De burgerlijke rechter is daarom jegens hen in ieder geval steeds bevoegd en ontvankelijk. In een andere opvatting zou een aanzienlijke lacune ontstaan in de rechtsbescherming voor studenten van de bijzondere universiteiten (incidenteel middelonderdeel 1.2) Het voorgaande geldt temeer omdat de vaststellingsbesluiten van bijzondere universiteiten naar hun aard geen krachtens het bestuursrecht toetsbare algemeen verbindende voorschriften zijn. Een algemeen verbindend voorschrift laat zich immers alleen uitvaardigen door een publiekrechtelijke rechtspersoon, terwijl de bijzondere universiteiten juist op privaatrechtelijke leest zijn geschoeid. De vaststellingsbesluiten van de bijzondere universiteiten hebben derhalve een privaatrechtelijk karakter. Voor zover het hof dat heeft miskend, komt incidenteel middelonderdeel 1.3 daartegen op Incidenteel middelonderdeel 2.4 wijst er in dit kader op dat de rechtsgang bij het CBHO in dit licht in ieder geval niet met voldoende waarborgen is omkleed en voldoende effectief is. De uitsluiting van toetsing aan privaatrechtelijke leerstukken slaat een onaanvaardbare lacune in hun rechtsbescherming. Het is niet vol te houden dat de rechtsingang bij het CBHO voor hen met voldoende waarborgen is omkleed en voldoende effectief is, terwijl dat college tegelijkertijd het volledige privaatrecht buiten de deur houdt. Hierna komt de meer algemene gebrekkigheid van de rechtsgang bij het CBHO aan de orde. 5. CBHO schiet tekort bij toetsing vaststellingsbesluiten 5.1. Waar de rechtsgang naar de met vele waarborgen omklede burgerlijke rechter wordt geblokkeerd op grond van het bestaan van een alternatieve rechter, mag van die alternatieve rechtsingang ten minste worden vereist dat hij met vergelijkbare waarborgen omkleed is en de burger voldoende effectieve middelen biedt om zijn rechten te waarborgen Belangenorganisaties willen naar hun aard niet (enkel) een individueel appellabel besluit aan de orde stellen, maar juist de onderliggende regelgeving bestrijden 28 CBHO 16 december 2014, 2014/150; Eerder al in gelijke zin CBHO 23 mei 2014, 2013/229 rov /34

17 die alle door de organisatie vertegenwoordigde burgers raakt. Zij betogen veelal, net als in dit geval, dat die regeling in strijd is met hogere regelgeving en daarom onverbindend of onrechtmatig is. De burgerlijke rechter voert die onverbindendheidstoets ten volle uit. De verwijzing door de Hoge Raad van deze organisaties naar de bestuursrechter veronderstelt dus dat ook de bestuursrechter deze onderliggende regelgeving op eenzelfde met voldoende waarborgen omklede en voldoende effectieve wijze toetst Die verbindendheidstoets vindt bij de bestuursrechter plaats middels de 'exceptieve toets' (zie hiervoor 2.3). De gedachte dat de alternatieve rechter een volwaardig alternatief biedt, veronderstelt uiteraard dat deze alternatieve rechter de onverbindendheidstoets ook daadwerkelijk op een vergelijkbare wijze aanlegt. Anders ontbreekt immers juist de rechtvaardiging voor de verwijzing. Dat geldt temeer omdat, zoals hiervoor in uiteen is gezet, belangenorganisaties niet meer als zodanig kunnen ageren tegen in hun ogen onverbindende wetgeving, indien een burger die wetgeving door middel van een bezwaar tegen een appellabel besluit aan de orde kan stellen. Zij dienen via de burger de onverbindendheid daadwerkelijk aan de orde te kunnen stellen. Anders valt de rechtsbescherming tegen onverbindende wetgeving goeddeels weg, wat vanuit rechtstatelijk oogpunt onaanvaardbaar is Incidentele middelonderdelen wijzen er met een gecombineerde rechtsen motiveringsklacht op dat het hof ten onrechte, althans op onvoldoende gemotiveerde wijze, heeft geoordeeld dat het CBHO daadwerkelijk zo'n volwaardig alternatief biedt. Het CBHO toetst de onverbindendheid of rechtmatigheid van de vaststellingsbesluiten wegens strijd met een (hogere) publiekrechtelijke regeling namelijk niet of niet ten volle Het hof grondt zijn oordeel in rov en 2.16 TA-I dat de rechtsgang bij het CBHO wel een met voldoende waarborgen omklede en effectieve rechtsgang is, in wezen op de volgende redeneerpijlers: (a) De rechtbank heeft overwogen dat uit de wetgeving niet is af te leiden dat de bevoegdheid om vaststellingsbesluiten te toetsen beperkt is. (b) Uit de uitspraken van het CBHO blijkt ook niet dat het vaststellingsbesluiten niet wil of kan toetsen, omdat: op grond van het huidige art. 8.3 Awb geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit dat een algemeen verbindend voorschrift inhoudt; 17/34

18 uit de uitspraak van het CBHO van 25 juni 2013 (nr. 2013/009) volgt dat het CBHO bereid is tot gemotiveerde, exceptieve toetsing van de verbindendheid van een vaststellingsbesluit; die toetsingsbereidheid bevestiging vindt in het feit dat het CBHO herhaaldelijk heeft uitgesproken dat het algemene verbindende voorschriften als zodanig niet kan toetsen Een groot deel van deze argumenten biedt wel beschouwd geen enkele basis voor de conclusie dat het CBHO bereid is tot daadwerkelijke toetsing van de verbindendheid of rechtmatigheid van de vaststellingsbesluiten. Uit het feit dat uit de wetgeving niet is af te leiden dat de bevoegdheid om vaststellingsbesluiten te toetsen beperkt is, volgt in ieder geval niet dat het CBHO daartoe dus wél bevoegd is. Er volgt al helemaal niet uit dat het CBHO zo'n toets in werkelijkheid ook aanlegt. Dat geldt des te meer voor het argument van het hof dat tegen algemeen verbindende voorschriften ex art. 8:3 Awb geen beroep openstaat. Enige (exceptieve) toetsingsbereidheid van het CBHO volgt daaruit uiteraard niet Het hof meent zo'n toetsingsbereidheid nog te ontwaren in de bestendige overweging van het CBHO dat het algemene verbindende voorschriften als zodanig niet kan toetsen. Ook dat draagt op geen enkele wijze bij aan de conclusie dat het CBHO dus wel tot exceptieve toetsing bereid is. Dat is een ontoelaatbare a contrario-redenering (middelonderdeel 2.2 sub (i)-(iii)) Bovendien valt in het geheel niet in te zien waarom de hiervoor besproken argumenten van het hof kunnen bijdragen aan de conclusie dat het CBHO bereid is tot volledige geldigheidstoetsing van de vaststellingsbesluiten van de bijzondere universiteiten. Dat zijn immers geen algemeen verbindende voorschriften, maar noodzakelijkerwijs privaatrechtelijke regelingen. De uit art. 8:3 Awb voortvloeiende toetsingsbeperking kan eenvoudigweg niet bijdragen aan de conclusie dat het CBHO wél tot een volledige toetsing van die privaatrechtelijke regelingen aan (hogere) publiekrechtelijke regelgeving bereid is zelfs niet met een toch al ontoelaatbare a contrario redenering De twijfel over de toetsingsbereidheid van het CBHO van deze privaatrechtelijke regelingen is overigens des te sterker, in het licht van het feit dat het CBHO volgens vaste jurisprudentie niet toetst aan 'privaatrechtelijke leerstukken' (zie hiervoor 4.2) en bovendien het onderscheid tussen de publiekrechtelijke grondslag van de vaststellingsbesluiten van de algemene universiteiten en de privaatrechtelijke grondslag van de vaststellingsbesluiten consequent over het hoofd ziet of negeert. Dat blijkt ook uit de hierna nog te bespreken uitspraak van het CBHO 18/34

19 van 25 juni 2013 (nr. 2013/009). Dat wekt temeer ernstige twijfels over de mate waarin het CBHO bereid is tot volledige toetsing van die privaatrechtelijke regelingen van de bijzondere universiteiten (incidenteel middelonderdeel 2.4) Daarmee resteert in 's hofs redenering enkel nog de hiervoor al even genoemde uitspraak van het CBHO van 25 juni 2013, waarin het CBHO met betrekking tot een bezwaar van een VU-student in rov het volgende heeft overwogen: "De RAI is een algemeen verbindend voorschrift. Voorts geeft het aangevoerde geen grond om aan de verbindendheid te twijfelen." Allereerst kwalificeert het CBHO de RAI het vaststellingsbesluit van de VU als een algemeen verbindend voorschrift. Als gezegd: dat is onjuist. Het vaststellingsbesluit heeft naar de aard der zaken een privaatrechtelijke karakter, zodat niets een volledige toetsing daarvan aan publiekrechtelijke regelgeving in de weg zou moeten staan Bovendien laat zich uit dit enkele zinnetje bezwaarlijk afleiden dat het CBHO bereid is tot gemotiveerde, exceptieve toetsing van de verbindendheid of rechtmatigheid van de vaststellingsbesluiten. Het laat zich verder al helemaal niet vaststellen in hoeverre het CBHO bereid is tot toetsing van de vaststellingsbesluiten aan (hogere) publiekrechtelijke regelgeving Een nadere beschouwing van de bestendige jurisprudentielijn leert dat het CBHO niet tot nauwelijks tot verbindendheidstoetsing bereid is. Studenten hebben veelvuldig gepoogd het CBHO ervan te overtuigen dat een WHW-beslissing niet in stand kon blijven, omdat het daaraan ten grondslag liggende vaststellingsbesluit in strijd was met (hogere) publiekrechtelijke regelgeving. In dat kader voerden zij aan dat het in het vaststellingsbesluit vastgelegde instellingscollegegeld meer dan kostendekkend was en daarom niet in stand kon blijven. Volgens hen staat art WHW daaraan in de weg zoals SCAU ook in deze procedure aanvoert. In die gevallen verwerpt het CBHO zo'n verweer echter steeds met de enkele overweging dat zij algemene verbindende voorschriften 'als zodanig niet kan toetsen'. SCAU heeft in MvG 6.28 de gestandaardiseerde overweging van het CBHO al viermaal geciteerd. Rov van de uitspraak van 5 december 2011, 2011/102, strekt tot voorbeeld: Zie verder Dgv ; CvR C ; MvG 6.28 en alsmede de andere aldaar genoemde uitspraken CBHO 7 mei 2012, 2011/169; CBHO 22 juli 2011, 2011/045; CBHO 5 december 2011, 2011/103 en CBHO 17 september 2012, 2012/ /34

20 "De Regeling is een algemeen verbindend voorschrift dat het College niet als zodanig kan toetsen. Derhalve kan het betoog van appellante dat onvoldoende aannemelijk is dat een bedrag van kostendekkend is niet leiden tot het ermee beoogde doel." Volgens het CBHO is het enkele feit dat het een algemeen verbindend voorschrift niet kan toetsen reeds voldoende ('derhalve') om de bezwaren tegen die grondslag van de WHW-beslissing te verwerpen. Daaruit laat zich bezwaarlijk enige bereidheid tot toetsing van de verbindendheid afleiden Vervolgens hanteert het CBHO nog enkel een zeer strenge maatstaf om de vaststellingsbesluiten buiten toepassing te laten. Ook hier strekt het vervolg van rov van de uitspraak van 5 december 2011, 2011/102 weer tot voorbeeld: "Niettemin kan het College tot het oordeel komen dat verweerder gehouden was de in de Regeling opgenomen voorschriften buiten toepassing te laten, indien strikte toepassing daarvan op appellante vanwege bijzondere omstandigheden kennelijk onredelijk is. Bij het oordelen hierover dient het College grote terughoudendheid te betrachten." Hieruit volgt dat, áls al enige bereidheid tot toetsing van de vaststellingsbesluiten bestaat, het CBHO daarbij een zeer strenge maatstaf aanlegt: enkel in zeer bijzondere gevallen en met grote terughoudendheid toegepast. Bovendien blijkt uit de overweging dat buitentoepassingverklaring aan de orde kan zijn vanwege bijzondere omstandigheden. Daaruit blijkt dat het CBHO enkel in een individueel geval bereid is het vaststellingsbesluit buiten toepassing te laten. Er blijkt niet uit dat het CBHO tot een meer abstracte volledige toetsing van de vaststellingsbesluiten aan (hogere) publiekrechtelijke regelingen bereid is, maar bevestigt juist het tegendeel Met betrekking tot haar toetsingsbereidheid van WHW-beslissingen aan art. 2 eerste protocol EVRM is het CBHO nog duidelijker. Die mogelijkheid bestaat volgens het college niet, nu die verdragsbepaling geen rechtstreekse werking toekomt: "Appellant betoogt tevergeefs dat de beslissing van 25 september 2013 in strijd is met artikel 2 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 13 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Zoals het College eerder heeft overwogen (uitspraken van 29 juli 2004 in zaak nr. 2004/030 en van 10 februari 2004 in zaak nr. 2003/032; hebben die bepalingen geen rechtstreekse werking. Voor 20/34

21 zover appellant een beroep doet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, leidt dat om die reden evenmin tot het ermee beoogde resultaat." Dat oordeel is in strijd met vaste jurisprudentie van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State en de Centrale Raad van Beroep, die oordelen dat aan art. 2 eerste protocol EVRM wel rechtstreekse werking toekomt en lagere regelgeving daaraan kan worden getoetst Het CBHO geeft er kortom geen enkele blijk van bereid te zijn de vaststellingsbesluiten in zijn algemeen daadwerkelijk en ten volle te willen toetsen aan art WHW of de in het eerste protocol EVRM neergelegde rechten van eigendom en onderwijs. Dat laat zich in ieder geval niet afleiden uit het in juni 2013 opduikende minimale zinnetje dat "het aangevoerde geen grond [geeft] om aan de verbindendheid te twijfelen." De rechtsgang bij het CBHO is op het punt van de verbindendheids- of rechtmatigheidstoets eenvoudigweg niet voldoende effectief en/of met voldoende waarborgen omkleed (incidenteel middelonderdeel 2.3) Voor zover de Hoge Raad zou oordelen dat uit het minimale zinnetje met betrekking tot de verbindendheid wel zou kunnen worden afgeleid dat het CBHO een met voldoende waarborgen omklede en voldoende effectieve rechtsgang is, verzoekt SCAU de Hoge Raad een onderscheid te maken tussen de periode vóór juni 2013 en de periode daarna. Voor de periode vóór juni 2013 moet immers in ieder geval worden aangenomen dat de SCAU geen met voldoende waarborgen omklede rechtsgang was. De voor die datum jegens studenten genomen WHWbeslissingen hebben daarom geen formele rechtskracht verkregen. 6. Algemeen belang en de burgerlijke rechter: incidenteel middelonderdeel SCAU betoogt in incidenteel middelonderdeel 3, samengevat, dat zij in ieder geval ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover zij opkomt voor een algemeen belang, in dit geval: de waarborging van recht op toegang tot onderwijs en de besteding van door onderwijsinstellingen verkregen en te verkrijgen publieke en private gelden CBHO 17 februari 2014, 2013/216; zie ook CBHO 29 juli 2004, 2004/ RvS 20 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1651, rov. 9; CRvB 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6891, rov en CRvB 11 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7553, rov MvG 6.53, 6.55 en /34

CONCLUSIE VAN ANTWOORD tevens houdende (DEELS: VOORWAARDELIJK) INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP

CONCLUSIE VAN ANTWOORD tevens houdende (DEELS: VOORWAARDELIJK) INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP Hoge Raad der Nederlanden Datum zitting: 20 februari 2015 Zaaknummer: C14/06007 CONCLUSIE VAN ANTWOORD tevens houdende (DEELS: VOORWAARDELIJK) INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP inzake Stichting Collectieve Actie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2014:3549 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2014:3549 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2014:3549 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 26-08-2014 Datum publicatie 11-12-2014 Zaaknummer 200.125.414-01 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Zaaknummer : 2014/150 : mrs. Olivier, Borman, Hoogvliet Datum uitspraak : 16 december 2014 : Appellante en Vrije Universiteit Amsterdam

Zaaknummer : 2014/150 : mrs. Olivier, Borman, Hoogvliet Datum uitspraak : 16 december 2014 : Appellante en Vrije Universiteit Amsterdam Zaaknummer : 2014/150 Rechter(s) : mrs. Olivier, Borman, Hoogvliet Datum uitspraak : 16 december 2014 Partijen : Appellante en Vrije Universiteit Amsterdam Trefwoorden : Bevoegdheid College Bekostiging

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden Zitting van 10 juli 2015 Rolnr. 2014/6007. Schriftelijke toelichting van mr. M.W. Scheltema. inzake

Hoge Raad der Nederlanden Zitting van 10 juli 2015 Rolnr. 2014/6007. Schriftelijke toelichting van mr. M.W. Scheltema. inzake Hoge Raad der Nederlanden Zitting van 10 juli 2015 Rolnr. 2014/6007 Schriftelijke toelichting van mr. M.W. Scheltema inzake 1. Universiteit Leiden 2. Rijksuniversiteit Groningen 3. Stichting Katholieke

Nadere informatie

Voor zover appellant aldus beoogt te betogen dat de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde als één opleiding

Voor zover appellant aldus beoogt te betogen dat de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde als één opleiding Zaaknummer : 2013/216 Rechter[s] : mrs. Loeb, Nijenhof, Van der Spoel Datum uitspraak : 20 maart 2014 Partijen : Naam en Universiteit van Amsterdam Trefwoorden : BaMa-structuur, [instellings-] collegegeld,

Nadere informatie

http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx

http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx pagina 1 van 5 LJN: BP2860, Rechtbank 's-gravenhage, 366594 - HA ZA 10-1807 Datum uitspraak: 02-02-2011 Datum publicatie: 02-02-2011 Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig

Nadere informatie

Zaaknummer : CBHO 2015/104 Rechter(s) : mrs. Olivier, Van der Spoel en Verheij Datum uitspraak : 5 november 2015 Partijen : Appellante en

Zaaknummer : CBHO 2015/104 Rechter(s) : mrs. Olivier, Van der Spoel en Verheij Datum uitspraak : 5 november 2015 Partijen : Appellante en Zaaknummer : CBHO 2015/104 Rechter(s) : mrs. Olivier, Van der Spoel en Verheij Datum uitspraak : 5 november 2015 Partijen : Appellante en Universiteit Maastricht Trefwoorden : algemeen verbindend voorschrift

Nadere informatie

3 oktober 2012 heeft plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel.

3 oktober 2012 heeft plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel. Zaaknummer : 2013/073 Rechter(s) : mrs. Loeb, Troostwijk, Van der Spoel Datum uitspraak : 7 oktober 2013 Partijen : Appellante tegen Rijksuniversiteit Groningen Trefwoorden : Aanmelding, afstudeertijdstip,

Nadere informatie

het college van bestuur van de Universiteit Leiden, gevestigd te Leiden, verweerder.

het college van bestuur van de Universiteit Leiden, gevestigd te Leiden, verweerder. Zaaknummer: 2008/008 Rechter(s): mrs. Loeb, Lubberdink, Mollee Datum uitspraak: 20 juni 2008 Partijen: appellant tegen college van bestuur van de Universiteit Leiden Trefwoorden: Bijzondere omstandigheden,

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2013:BY8038

ECLI:NL:RBAMS:2013:BY8038 ECLI:NL:RBAMS:2013:BY8038 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 09-01-2013 Datum publicatie 09-01-2013 Zaaknummer 499960 / HA ZA 11-2507 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

I n z a k e: T e g e n:

I n z a k e: T e g e n: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Datum : 1 juni 2018 Zaaknr. : 18/01151 VERWEERSCHRIFT MET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP I n z a k e: 1 Stichting SDB Gevestigd te Stichtse Vecht 2 Stichting Euribar

Nadere informatie

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant,

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant, Zaaknummer : 2014/005 Rechter(s) : mrs. Nijenhof, Lubberdink en Van der Spoel Datum uitspraak : 11 juni 2014 Partijen : Appellant tegen Universiteit van Amsterdam Trefwoorden : Beoordeling tentamen, deskundigheid,

Nadere informatie

Uitspraak 201405096/1/A2

Uitspraak 201405096/1/A2 Uitspraak 201405096/1/A2 Datum van uitspraak: Tegen: Proceduresoort: Rechtsgebied: 201405096/1/A2. Datum uitspraak: 21 januari 2015 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK woensdag 21 januari 2015 Uitspraak op het

Nadere informatie

MEMORIE VAN ANTWOORD. inzake. Groningen, hierna ook: RUG; die de Universiteit van Tilburg, thans Tilburg

MEMORIE VAN ANTWOORD. inzake. Groningen, hierna ook: RUG; die de Universiteit van Tilburg, thans Tilburg Roldatum: i6 juli 2013 inzake MEMORIE VAN ANTWOORD Gerechtshof Amsterdam Zaaknummer: 200.125.414/01 en advocaten: rnr. W.E. Pors en rnr. L. van Huizen Universiteit in stand houdt, gevestigd te procesadvocaat:

Nadere informatie

Zaaknummers : 2011/019 en 019.1

Zaaknummers : 2011/019 en 019.1 Zaaknummers : 2011/019 en 019.1 Rechter : mr. Nijenhof Datum uitspraak : 14 februari 2011 Partijen : Appellante tegen Rijksuniversiteit Groningen Trefwoorden : CRIHO, differentiatie instellingscollegegeld,

Nadere informatie

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN EERSTE KAMER ARREST

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN EERSTE KAMER ARREST HOGE RAAD DER NEDERLANDEN EERSTE KAMER Nr. C98/080HR ARREST in de zaak van: DE GEMEENTE GRONINGEN,gevestigd te Groningen, EISERES tot cassatie, voorwaardelijk incidenteel verweerster, advocaat: voorheen

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682 ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 09-03-2006 Datum publicatie 30-03-2006 Zaaknummer AWB 05/4258 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Ambtenarenrecht Eerste

Nadere informatie

Hierbij dien ik graag een verzoek in tot het laten deelnemen aan de hiervoor genoemde procedure bij uw Raad namens:

Hierbij dien ik graag een verzoek in tot het laten deelnemen aan de hiervoor genoemde procedure bij uw Raad namens: Postbus 16799 1001 RG Amsterdam Tel. 020 8100279 www.privacyfirst.nl Aan: Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA 's-gravenhage Uw ref. : 201105172/1/A3 Onze ref. : SPF20151012

Nadere informatie

Zaaknummer : CBHO 2015/033 Rechter(s) : mrs. Olivier, Lubberdink en Troostwijk Datum uitspraak : 7 augustus 2015 Partijen : Appellant en

Zaaknummer : CBHO 2015/033 Rechter(s) : mrs. Olivier, Lubberdink en Troostwijk Datum uitspraak : 7 augustus 2015 Partijen : Appellant en Zaaknummer : CBHO 2015/033 Rechter(s) : mrs. Olivier, Lubberdink en Troostwijk Datum uitspraak : 7 augustus 2015 Partijen : Appellant en Rijksuniversiteit Groningen Trefwoorden : EU/EER nationaliteit gelijkheidsbeginsel

Nadere informatie

Bij beslissing van 14 april 2013 heeft het college van bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij beslissing van 14 april 2013 heeft het college van bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Zaaknummer : 2013/091 Rechter(s) : mrs. Nijenhof, Olivier, Borman Datum uitspraak : 9 oktober 2013 Partijen : Appellant tegen Universiteit van Amsterdam Trefwoorden : Bestuursakkoord collegegeld tweede

Nadere informatie

Gerechtshof Amsterdam Zitting van 16 juii 2013 Zaaknummer 200.125.414/01. Memorie van antwoord

Gerechtshof Amsterdam Zitting van 16 juii 2013 Zaaknummer 200.125.414/01. Memorie van antwoord Gerechtshof Amsterdam Zitting van 16 juii 2013 Zaaknummer 200.125.414/01 Memorie van antwoord inzake Universiteit Leiden gevestigd te Leiden, advocaat: mr. E.J. Daalder en mr. M.L. Batting en Stichting

Nadere informatie

DEEL III. Het bestuursprocesrecht

DEEL III. Het bestuursprocesrecht DEEL III Het bestuursprocesrecht Inleiding op deel III In het voorgaande deel is het regelsysteem van art. 48 (oud) Rv besproken voor zover dit relevant was voor art. 8:69 lid 2 en 3 Awb. In dit deel

Nadere informatie

Zaaknummer : 2013/129

Zaaknummer : 2013/129 Zaaknummer : 2013/129 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 13 november 2013 Partijen : Appellante tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden : Bindend negatief studieadvies, finale geschillenbeslechting,

Nadere informatie

het college van beroep voor de examens van Fontys Hogescholen (hierna: CBE), verweerder.

het college van beroep voor de examens van Fontys Hogescholen (hierna: CBE), verweerder. Zaaknummer : 2013/041 Rechter(s) : mrs. Olivier, Troostwijk, Scholten-Hinloopen Datum uitspraak : 12 juni 2013 Partijen : Appellante tegen CBE Fontys Hogescholen Trefwoorden : Beoordeling, bindend negatief

Nadere informatie

Zaaknummer : 2014/069 Rechter(s) : mr. Nijenhof. Datum uitspraak : 23 juli 2014 Partijen : Appellante tegen het CBE van de Hogeschool Rotterdam

Zaaknummer : 2014/069 Rechter(s) : mr. Nijenhof. Datum uitspraak : 23 juli 2014 Partijen : Appellante tegen het CBE van de Hogeschool Rotterdam Zaaknummer : 2014/069 Rechter(s) : mr. Nijenhof. Datum uitspraak : 23 juli 2014 Partijen : Appellante tegen het CBE van de Hogeschool Rotterdam Trefwoorden : Assessment, kennen en kunnen, stage Artikelen

Nadere informatie

Zaaknummer : 2014/153

Zaaknummer : 2014/153 Zaaknummer : 2014/153 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 10 december 2014 Partijen : Appellant en CBE Erasmus Universiteit Rotterdam Trefwoorden : Begeleiding, (tussentijdse) beoordeling, evenredigheidsbeginsel,

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2017:721

ECLI:NL:RBOVE:2017:721 ECLI:NL:RBOVE:2017:721 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 15-02-2017 Datum publicatie 16-02-2017 Zaaknummer ak_16 _ 1345 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733 ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733 Instantie Raad van State Datum uitspraak 17-04-2013 Datum publicatie 17-04-2013 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201200753/1/A3 Bestuursrecht Hoger

Nadere informatie

het College van Beroep voor de Examens van de Haagse Hogeschool (hierna: het CBE), verweerder.

het College van Beroep voor de Examens van de Haagse Hogeschool (hierna: het CBE), verweerder. Zaaknummer : CBHO 2015/293 en 2015/293.1 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 12 januari 2016 Partijen : Appellant en Haagse Hogeschool Trefwoorden : bindend negatief studieadvies BNSA duidelijkheid

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 200607461/1. Datum uitspraak: 11 juli 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: vennootschap onder firma appellante,, gevestigd te tegen de uitspraak in zaak nos.

Nadere informatie

Zaaknummer : CBHO 2015/083 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 26 januari 2016 Partijen : appellant en Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

Zaaknummer : CBHO 2015/083 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 26 januari 2016 Partijen : appellant en Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden : Zaaknummer : CBHO 2015/083 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 26 januari 2016 Partijen : appellant en Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden : collegegeld gegrond inschrijven ingetrokken inschrijving

Nadere informatie

het college van bestuur van de Vrije Universiteit van Amsterdam, verweerder.

het college van bestuur van de Vrije Universiteit van Amsterdam, verweerder. Zaaknummer : 2013/010 Rechter(s) : mrs. Loeb, Olivier, Van der Spoel, Datum uitspraak : 25 juni 2013 Partijen : Appellant tegen Vrije Universiteit van Amsterdam Trefwoorden : [instellings-]collegegeld,

Nadere informatie

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: 200907796/1/V2. Datum uitspraak: 7 juli 2010 Raad van State AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2015:3233

ECLI:NL:RVS:2015:3233 ECLI:NL:RVS:2015:3233 Instantie Raad van State Datum uitspraak 21-10-2015 Datum publicatie 21-10-2015 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201500429/1/A2 Eerste

Nadere informatie

Zaaknummer : CBHO 2015/247.5 Rechter(s) : mrs. Borman, Lubberdink en Streefkerk Datum uitspraak : 6 juni 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool

Zaaknummer : CBHO 2015/247.5 Rechter(s) : mrs. Borman, Lubberdink en Streefkerk Datum uitspraak : 6 juni 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool Zaaknummer : CBHO 2015/247.5 Rechter(s) : mrs. Borman, Lubberdink en Streefkerk Datum uitspraak : 6 juni 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool Utrecht Trefwoorden : beroepspraktijk bijzondere omstandigheden

Nadere informatie

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie: LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, 225359 Datum uitspraak: 15-02-2012 Datum publicatie: Rechtsgebied: 17-02-2012 Handelszaak Soort procedure: Kort geding Inhoudsindicatie: In deze zaak

Nadere informatie

Zaaknummer : 2013/020 en 020.1

Zaaknummer : 2013/020 en 020.1 Zaaknummer : 2013/020 en 020.1 Rechter(s) : mr. Troostwijk Datum uitspraak : 23 april 2013 Partijen : Verzoekster tegen Vrije Universiteit Amsterdam Trefwoorden : Bijzondere omstandigheden, [instellings]collegegeld,

Nadere informatie

het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het college van bestuur), verweerder.

het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het college van bestuur), verweerder. Zaaknummer : 2012/016 Rechter(s) : mrs. Olivier, Mollee, Kleijn Datum uitspraak : 12 juni 2012 Partijen : Appellant tegen Universiteit van Amsterdam Trefwoorden : Bijzondere omstandigheden, gelijkheidsbeginsel,

Nadere informatie

Zaaknummer : 2012/220 en 220.1

Zaaknummer : 2012/220 en 220.1 Zaaknummer : 2012/220 en 220.1 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 3 december 2012 Partijen : Appellant tegen NHTV internationale hogeschool Breda Trefwoorden : Begeleiding student, bindend negatief

Nadere informatie

Zaaknummer : CBHO 2015/047 Rechter(s) : mrs. Olivier, Scholten-Hinloopen en Verheij Datum uitspraak : 7 augustus 2015 Partijen : Appellant en

Zaaknummer : CBHO 2015/047 Rechter(s) : mrs. Olivier, Scholten-Hinloopen en Verheij Datum uitspraak : 7 augustus 2015 Partijen : Appellant en Zaaknummer : CBHO 2015/047 Rechter(s) : mrs. Olivier, Scholten-Hinloopen en Verheij Datum uitspraak : 7 augustus 2015 Partijen : Appellant en Juridische Hogeschool Avans - Fontys Trefwoorden : beoordeling

Nadere informatie

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University in de zaak tussen X1, appellant en de examencommissie van Tilburg School of Economics and

Nadere informatie

Zaaknummer : 2013/136

Zaaknummer : 2013/136 Zaaknummer : 2013/136 Rechter[s] : mr. van der Spoel Datum : 28 november 2013 Partijen : Appellant tegen Universiteit van Tilburg Trefwoorden : Afdoening buiten zitting, begeleiding, [instellings] collegegeld,

Nadere informatie

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University in de zaak tussen X, appellant en de examencommissie van Tilburg School of Economics and Management,

Nadere informatie

ECLI:NL:RBLEE:2009:BJ8522

ECLI:NL:RBLEE:2009:BJ8522 ECLI:NL:RBLEE:2009:BJ8522 Instantie Rechtbank Leeuwarden Datum uitspraak 17-09-2009 Datum publicatie 24-09-2009 Zaaknummer 99339 / KG ZA 09-274 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2017:1856

ECLI:NL:RVS:2017:1856 ECLI:NL:RVS:2017:1856 Instantie Raad van State Datum uitspraak 12-07-2017 Datum publicatie 12-07-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201608063/1/A2 Eerste

Nadere informatie

Zaaknummer : 2014/204 en 204.1

Zaaknummer : 2014/204 en 204.1 Zaaknummer : 2014/204 en 204.1 Rechter(s) : mr. Nijenhof Datum uitspraak : 28 december 2014 Partijen : Appellant en Radboud Universiteit Nijmegen Trefwoorden : Aanmaning ter voldoening Betalingsverplichting

Nadere informatie

1. de heer K, wonende te X, aan het adres X, hierna te noemen K

1. de heer K, wonende te X, aan het adres X, hierna te noemen K Mr. R. Menschaert 1 08/1914.01/pva Heden de en acht tweeduizend ten verzoeke van 1. de heer K, wonende te X, aan het adres X, hierna te noemen K te dezer zake woonplaats kiezende te 's-gravenhage aan het

Nadere informatie

LJN: BO7059, Rechtbank Amsterdam, AWB 09/3604 AOW. Datum uitspraak: Datum publicatie:

LJN: BO7059, Rechtbank Amsterdam, AWB 09/3604 AOW. Datum uitspraak: Datum publicatie: LJN: BO7059, Rechtbank Amsterdam, AWB 09/3604 AOW Datum uitspraak: 23-09-2010 Datum publicatie: 13-12-2010 Rechtsgebied: Sociale zekerheid Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig Inhoudsindicatie:

Nadere informatie

Zaaknummer : 2014/001/CBE en 2014/001.1

Zaaknummer : 2014/001/CBE en 2014/001.1 Zaaknummer : 2014/001/CBE en 2014/001.1 Rechter(s) : mr. Nijenhof Datum uitspraak : 27 februari 2014 Partijen : Verzoeker tegen CBE Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Trefwoorden : [duur] Bindend negatief

Nadere informatie

DE GEWONE RECHTER EN DE BESTUURSRECHTSPRAAK. mr. J.A.M. van Angeren. Tweede druk

DE GEWONE RECHTER EN DE BESTUURSRECHTSPRAAK. mr. J.A.M. van Angeren. Tweede druk DE GEWONE RECHTER EN DE BESTUURSRECHTSPRAAK mr. J.A.M. van Angeren Tweede druk Kluwer - Deventer - 2008 DEEL I DE RECHTSMACHT 1 1 De Grondwet 3 1. Waarborg 3 2. Exclusiviteit 4 3. Doorbreking bij de wet

Nadere informatie

Zaaknummer : 2014/159 en Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 17 oktober 2014 Partijen : Verzoekster tegen Hogeschool voor de Kunsten

Zaaknummer : 2014/159 en Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 17 oktober 2014 Partijen : Verzoekster tegen Hogeschool voor de Kunsten Zaaknummer : 2014/159 en 159.1 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 17 oktober 2014 Partijen : Verzoekster tegen Hogeschool voor de Kunsten Utrecht Trefwoorden : Beoordeling, kennen en kunnen, onverwijlde

Nadere informatie

de stichting STICHTING COLLECTIEVE ACTIE UNIVERSITEITEN; (hierna: SCAU) appellante; advocaat: mr. M. Kalkwiek (1) de stichting STICHTING KATHOLIEKE

de stichting STICHTING COLLECTIEVE ACTIE UNIVERSITEITEN; (hierna: SCAU) appellante; advocaat: mr. M. Kalkwiek (1) de stichting STICHTING KATHOLIEKE Gerechtshof Amsterdam Zaaknr.: 200.125.414/01 Rolzitting: 4 juni 2013 MEMORIE VAN GRIEVEN inzake de stichting STICHTING COLLECTIEVE ACTIE UNIVERSITEITEN; (hierna: SCAU) appellante; advocaat: mr. M. Kalkwiek

Nadere informatie

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder. Zaaknummer : 2013/068 Rechter(s) : mrs. Nijenhof, Olivier, Borman Datum uitspraak : 6 november 2013 Partijen : Appellante tegen CBE Hogeschool Utrecht Trefwoorden : Beleidsvrijheid, in stand laten rechtsgevolgen,

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580 ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 22-02-2011 Datum publicatie 06-05-2011 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie AWB 10-504 AOW Bestuursrecht

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad van State 201200615/1/V4. Datum uitspraak: 13 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675 ECLI:NL:RBNNE:2017:2675 Instantie Datum uitspraak 19-06-2017 Datum publicatie 19-07-2017 Zaaknummer LEE 17/863 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Noord-Nederland Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2017:1318

ECLI:NL:RVS:2017:1318 ECLI:NL:RVS:2017:1318 Instantie Raad van State Datum uitspraak 17-05-2017 Datum publicatie 17-05-2017 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201607764/1/A2 Bestuursrecht Hoger

Nadere informatie

Uitspraak /1/A2 en /1/A2

Uitspraak /1/A2 en /1/A2 Uitspraak 201707806/1/A2 en 201802043/1/A2 Datum van uitspraak: woensdag 7 november 2018 Tegen: de Belastingdienst/Toeslagen Proceduresoort: Hoger beroep Rechtsgebied: Geld ECLI: ECLI:NL:RVS:2018:3603

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049 ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049 Instantie Datum uitspraak 28-05-2009 Datum publicatie 22-06-2009 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 07-4976 AOW Bestuursrecht

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 467 Oprichting van het College voor de rechten van de mens (Wet College voor de rechten van de mens) Nr. 9 AMENDEMENT VAN HET LID HEIJNEN Ontvangen

Nadere informatie

College van Beroep voor het Hoger Onderwijs

College van Beroep voor het Hoger Onderwijs College van Beroep voor het Hoger Onderwijs Zaaknummer: CBHO 2015/288 Datum uitspraak: 28 april 2016 Uitspraak in de zaak tussen: [naam], appellant, en het college van beroep voor de examens van de Universiteit

Nadere informatie

LJN: BA8945, Rechtbank 's-gravenhage, KG 07/529 Print uitspraak

LJN: BA8945, Rechtbank 's-gravenhage, KG 07/529 Print uitspraak LJN: BA8945, Rechtbank 's-gravenhage, KG 07/529 Print uitspraak Datum uitspraak: 06-07-2007 Datum publicatie: 06-07-2007 Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Kort geding Inhoudsindicatie: Eiseres

Nadere informatie

Bij beslissing van 28 augustus 2013 heeft de examencommissie van de opleiding Informatica appellant een negatief bindend studieadvies gegeven.

Bij beslissing van 28 augustus 2013 heeft de examencommissie van de opleiding Informatica appellant een negatief bindend studieadvies gegeven. Zaaknummer : CBHO 2014/045 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 23 juni 2014 Partijen : Appellant tegen Hogeschool Leiden Trefwoorden : Bijzondere omstandigheden, duale opleiding NBSA, negatief bindend

Nadere informatie

het college van beroep voor de examens van de Saxion Hogeschool (hierna: CBE), verweerder.

het college van beroep voor de examens van de Saxion Hogeschool (hierna: CBE), verweerder. Zaaknummer : 2013/079 Rechter(s) : mrs. Loeb, De Rijke-Maas, Borman Datum uitspraak : 21 augustus 2013 Partijen : Appellante tegen CBE Saxion Hogeschool Trefwoorden : [tijdig]aanvoeren gronden, deficiëntie,

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642 ECLI:NL:HR:2018:484 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 30-03-2018 Datum publicatie 30-03-2018 Zaaknummer 17/01642 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:46

Nadere informatie

het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: de hogeschool), verweerder.

het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: de hogeschool), verweerder. Zaaknummer : 2013/249 Rechter(s) : mrs. Troostwijk, Lubberdink, Borman Datum uitspraak : 9 mei 2014 Partijen : Appellant tegen CvB Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden : Bedreigingsgevaar, belangenafweging,

Nadere informatie

Zaaknummer : CBHO 2013/233 Rechter(s) : mr. Lubberdink Datum uitspraak : 13 juni 2014 Partijen : Appellant tegen de Hogeschool Inholland Trefwoorden

Zaaknummer : CBHO 2013/233 Rechter(s) : mr. Lubberdink Datum uitspraak : 13 juni 2014 Partijen : Appellant tegen de Hogeschool Inholland Trefwoorden Zaaknummer : CBHO 2013/233 Rechter(s) : mr. Lubberdink Datum uitspraak : 13 juni 2014 Partijen : Appellant tegen de Hogeschool Inholland Trefwoorden : Afwijzing, bindend negatief studieadvies, BNSA, herkansing

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201109405/1 /V4. Datum uitspraak: 20 september 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging ECLI:NL:RVS:2017:84 Instantie Raad van State Datum uitspraak 18-01-2017 Datum publicatie 18-01-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201604839/1/A2 Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2013:1522

ECLI:NL:RVS:2013:1522 ECLI:NL:RVS:2013:1522 Instantie Raad van State Datum uitspraak 16-10-2013 Datum publicatie 16-10-2013 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201206838/1/A3 Bestuursrecht Tussenuitspraak

Nadere informatie

Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258

Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258 Rapport Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258 2 Klacht Op 10 oktober 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Heemstede, met een klacht over een gedraging van de Huurcommissie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558 ECLI:NL:RBGEL:2016:2558 Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 12-05-2016 Datum publicatie 19-05-2016 Zaaknummer AWB - 15 _ 7447 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392 ECLI:NL:HR:2014:156 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 24-01-2014 Datum publicatie 24-01-2014 Zaaknummer 13/00392 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1257,

Nadere informatie

CBE-1142 (030)

CBE-1142 (030) CBE-1142 (030) 253 1745 6 april 2004 beroep A. UITSPRAAK Het College van beroep voor de examens aan de Universiteit Utrecht (hierna: het College) heeft de volgende uitspraak gedaan op het beroep van: A.,

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2016:1754

ECLI:NL:RBROT:2016:1754 ECLI:NL:RBROT:2016:1754 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 09-03-2016 Datum publicatie 09-03-2016 Zaaknummer ROT 16/920 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursprocesrecht

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/54439

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619 ECLI:NL:GHSHE:2017:3619 Instantie Datum uitspraak 15-08-2017 Datum publicatie 16-08-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch 200.216.119_01

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550 ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 15-06-2009 Datum publicatie 06-07-2009 Zaaknummer AWB 08/5874 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Actualiteiten rechtspraak bestuursprocesrecht. 2 september :00 uur - 17:00 uur Online

Actualiteiten rechtspraak bestuursprocesrecht. 2 september :00 uur - 17:00 uur Online Actualiteiten rechtspraak bestuursprocesrecht 2 september 2015 16:00 uur - 17:00 uur Online Wat gaan we doen: rechtspraak over.. 1. De 3 B s (bestuursorgaan-, belanghebbende- en besluitbegrip) 2. Schadevergoeding

Nadere informatie

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Datum 27 januari 2016 ECLI:NL:RVS:2016:155

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Datum 27 januari 2016 ECLI:NL:RVS:2016:155 M en R 2016 afl. 5 Eventuele toekomstige gaswinning hoeft niet te worden betrokken bij de beoordeling of in verband met de exploratieboring een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Instantie Afdeling

Nadere informatie

Zaaknummer : CBHO 2015/089 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 18 augustus 2015 Partijen : Appellante en CBE Erasmus Universiteit Rotterdam

Zaaknummer : CBHO 2015/089 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 18 augustus 2015 Partijen : Appellante en CBE Erasmus Universiteit Rotterdam Zaaknummer : CBHO 2015/089 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 18 augustus 2015 Partijen : Appellante en CBE Erasmus Universiteit Rotterdam Trefwoorden : bindend negatief studieadvies compensatieregeling

Nadere informatie

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K U I T S P R A A K 1 7-3 3 9 Rapenburg 70 Postbus 9500 2300 RA Leiden T 071 527 81 18 van het van de Universiteit Leiden inzake het beroep van [naam], appellant tegen het bestuur van de Faculteit der Wiskunde

Nadere informatie

Zaaknummer : 2013/261

Zaaknummer : 2013/261 Zaaknummer : 2013/261 Rechter[s] : mr. Troostwijk Datum uitspraak : 27 maart 2014 Partijen : Appellante tegen CBE De Haagse Hogeschool Trefwoorden : Begeleiding, BNSA, gelijkheidsbeginsel, [extra]herkansing,

Nadere informatie

X wonende te Y, appellant, tegen het college van bestuur van de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans verweerder,

X wonende te Y, appellant, tegen het college van bestuur van de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans verweerder, Zaaknummer: 1995/155 Rechter(s): mr. Olivier Datum uitspraak: 21 december 1995 Partijen: X tegen het college van bestuur van de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans Trefwoorden: Auditor, inschrijving,

Nadere informatie

Zaaknummer : 2014/038 Rechter(s) : mr. Kleijn Datum uitspraak : 28 juli 2014 Partijen : Appellant tegen het CvB van Hogeschool van Amsterdam

Zaaknummer : 2014/038 Rechter(s) : mr. Kleijn Datum uitspraak : 28 juli 2014 Partijen : Appellant tegen het CvB van Hogeschool van Amsterdam Zaaknummer : 2014/038 Rechter(s) : mr. Kleijn Datum uitspraak : 28 juli 2014 Partijen : Appellant tegen het CvB van Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden : Afstuderen, beëindiging inschrijving, bericht

Nadere informatie

Aansprakelijkheid en schadevergoeding Awb

Aansprakelijkheid en schadevergoeding Awb Aansprakelijkheid en schadevergoeding Awb Contactgroep Algemeen Bestuur Prof. mr. G.A. van der Veen AKD Rotterdam Rijksuniversiteit Groningen 9 april 2014 Inhoud lezing 1. Inleiding: de nieuwe regeling

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2016:6102

ECLI:NL:RBDHA:2016:6102 ECLI:NL:RBDHA:2016:6102 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 26-05-2016 Datum publicatie 23-06-2016 Zaaknummer AWB - 15 _ 5196 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

Leidraad voor het nakijken van de toets BESTUURSPROCESRECHT 19 juni 2009

Leidraad voor het nakijken van de toets BESTUURSPROCESRECHT 19 juni 2009 Leidraad voor het nakijken van de toets BESTUURSPROCESRECHT 19 juni 2009 OPGAVE 1 (34 punten) Vraag 1.1 (5 punten) Er staan geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen open. Het voorbereidingsbesluit van artikel

Nadere informatie

2. Bij besluit van de d-g NMa van 5 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen.

2. Bij besluit van de d-g NMa van 5 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen. BESLUIT Nummer 2600/ 41 Betreft zaak: Ralet vs CZ en VGZ Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot ongegrondverklaring van het bezwaar gericht tegen zijn besluit van

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2015:1768

ECLI:NL:RVS:2015:1768 ECLI:NL:RVS:2015:1768 Instantie Raad van State Datum uitspraak 03-06-2015 Datum publicatie 03-06-2015 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201407801/1/A3 Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379 ECLI:NL:GHSHE:2015:1379 Instantie Datum uitspraak 17-04-2015 Datum publicatie 17-04-2015 Zaaknummer 14/01065 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch

Nadere informatie

Vertrouwensbeginsel, terugwerkende kracht Artikelen: WHW art lid 1,3 en 4, Uitvoeringsbesluit WHW art. 2.1 en 2.2 lid 1, Awb art.

Vertrouwensbeginsel, terugwerkende kracht Artikelen: WHW art lid 1,3 en 4, Uitvoeringsbesluit WHW art. 2.1 en 2.2 lid 1, Awb art. Zaaknummer: 1997/209 Rechter(s): mrs. Loeb, Martens, Nijenhof Datum uitspraak: 14 januari 1998 Partijen: X tegen het college van bestuur van de Rijksuniversiteit Trefwoorden: Vertrouwensbeginsel, terugwerkende

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 20-06-2008 Datum publicatie 20-06-2008 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie C07/041HR

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:983. Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-10-2013 Datum publicatie

ECLI:NL:HR:2013:983. Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-10-2013 Datum publicatie ECLI:NL:HR:2013:983 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-10-2013 Datum publicatie 18-10-2013 Zaaknummer 12/03380 Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:52, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2012:BW8529,

Nadere informatie

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen Uitspraak GERECHTSHOF VHERTOGENBOSCH Team belastingrecht Meervoudige Belastingkamer Uitspraak op het hoger beroep van * ^ p n i a w a ï i i b.v., gevestigd te > hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak

Nadere informatie

Zaaknummer : 2013/207 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juli 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

Zaaknummer : 2013/207 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juli 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden : Zaaknummer : 2013/207 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juli 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden : NBSA, causaal verband, herkansing, persoonlijke omstandigheden,

Nadere informatie

Vastgoed-nieuws. 21 november 2013. Huur woonruimte naar zijn aard van korte duur

Vastgoed-nieuws. 21 november 2013. Huur woonruimte naar zijn aard van korte duur Vastgoed-nieuws 21 november 2013 Huur woonruimte naar zijn aard van korte duur Essentie Verhuurders proberen vaak op creatieve manier onder dwingendrechtelijke huur(prijs)beschermingsbepalingen uit te

Nadere informatie

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K U I T S P R A A K 1 3-0 6 3 van het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden inzake het beroep van [naam en woonplaats appellant], appellant tegen [naam verweerder], namens verweerder

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286 ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286 Instantie Datum uitspraak 27-09-2011 Datum publicatie 30-09-2011 Rechtbank 's-gravenhage Zaaknummer 11/18267 & 11/18269 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Vreemdelingenrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2017:2013

ECLI:NL:RVS:2017:2013 ECLI:NL:RVS:2017:2013 Instantie Raad van State Datum uitspraak 26-07-2017 Datum publicatie 26-07-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201604962/1/A2 Eerste

Nadere informatie