Kennen:lln. kennen de voedselpiramide waardoor ze weten dat gezonde voeding, voldoende beweging en water drinken belangrijk zijn.

Transcriptie

1 Reflectiekaart Met een aantal vbn. illustreren dat gezonde leefgewoontes een combinatie zijn van o.m. gezonde voeding, voldoende beweging en rust, hygiëne en preventie. Omschrijf wat kinderen volgens jou moeten kennen en kunnen Kunnen: lln. moeten voorbeelden kunnen geven waarin dat ze illustreren dat ze gezonde leefgewoontes hebben die een combinatie zijn van gezonde voeding, voldoende beweging, rust, hygiëne en preventie. Kennen:lln. kennen de voedselpiramide waardoor ze weten dat gezonde voeding, voldoende beweging en water drinken belangrijk zijn. Wat ga je evalueren? Evalueren of door voldoende sport en rust in combinatie met gezonde voeding en hygiëne of we een gezonde leefgewoonte hebben en onze conditie positief evolueert. (conditietest vooraf met de coopertest bepalen) Tanden poetsen, wassen, eten, sport wordt ook bijgehouden, een soort kalender bijhouden. (een paar weken) Hoe ga je evalueren? Door middel van een beginsituatie rond sport te creëren. Bv. drie minuten lopen op eigen tempo en kijken hoever ze gelopen hebben. (coopertest) en tijdens het thema topformactiviteiten (oefeningen rond uithouding, evenwicht, kracht en snelheid) als tussendoortjes. Onderzoekend leren rond eten, sport, rust, hygiëne, Eetkalender bijhouden en voor hygiëne een tandenpoetskalender. Wat ga je hiervoor gebruiken? Wie ga ik laten evalueren? Wanneer ga ik evalueren? Welke leeftijdsgroep ga ik evalueren? Kalender (hulpmiddel om de evaluatie te doen) : voeding, hygiëne, sport en rust. (klokje erbij) Topformactiviteiten. (op smartschool van onze school) Zelfevaluatie en klasevaluatie om bewustwording te creëren. Begin en op het einde. Dagelijks rond door de tussendoortjes te doen met de kinderen. 3 de graad

2 Evenwicht Bovenbouw Op de lijn stappen De leraar tekent een lijn op de speelplaats. De leerlingen proberen hierover te lopen, zonder hun voeten naast de lijn te plaatsen. Daarna proberen ze dit achterwaarts te doen. Daarna proberen ze dit achterwaarts, met gesloten ogen, te doen Wie naast de lijn stapt of zijn ogen opent, valt af. Met twee op één lijn De leraar tekent een lijn op de speelplaats. Twee leerlingen beginnen elk aan één kant van de lijn hierover te lopen. Ze moeten mekaar passeren zonder dat één van beiden de voeten langs de lijn zet. Balanceren Deze opdracht wordt per twee uitgevoerd. De twee leerlingen staan tegenover elkaar op zeer korte afstand, de voeten aaneengesloten. Ze houden mekaar met beide handen vast bij de polsen. Ze moeten allebei zo ver mogelijk naar achter leunen zonder uit evenwicht te geraken. Stokkenlopen De leerkracht legt stokken op één meter afstand van elkaar op de speelplaats (of tekent met krijt een aantal lijnen op één meter afstand van elkaar). De leerlingen moeten één per één hierover lopen. Ze moeten telkens één voet tussen de lijnen plaatsen (dus afwisselend links rechts). Daarna hinkelen ze tussen de stokken/lijnen door. Mogelijkheden zijn: links links rechts rechts rechts links links links rechts rechts Dit spel kan ook in teamverband worden uitgevoerd tegen elkaar.

3 Naar voren naar achteren We behouden de stokken/lijnen uit de vorige oefening. Nu doen de leerlingen twee stappen voorwaarts en één achterwaarts tot ze aan de overkant zijn. Daarna doen ze er drie voorwaarts en twee achterwaarts. Staande vertesprong Met deze oefeningen heb je gewerkt aan het algemeen evenwicht van de leerlingen. Evenwicht is bovendien zeer belangrijk voor het uitvoeren van de staande vertesprong. Als de leerlingen deze oefeningen hebben uitgevoerd, zijn ze klaar om de staande vertesprong uit te voeren.

4 Kracht Bovenbouw Buikspieren De leerlingen zitten naast elkaar of in een kring op de grond. Ze trekken de benen naar het lichaam toe en laten de benen dan weer zakken. De leerlingen zitten naast elkaar of in een kring op de grond met de benen gestrekt. Ze maken zwembewegingen met de benen (crawl). De leerlingen zitten naast elkaar of in een kring op de grond met de benen gestrekt. Ze heffen de benen zo hoog mogelijk en laten ze dan weer zakken. De benen blijven gestrekt. In eerste instantie mogen bij deze oefeningen de benen de grond raken. Als je klas opgewarmd en klaar is voor een uitdaging, laat ze dan de opdrachten uitvoeren zonder dat hun benen de grond raken. Rugspieren De leerlingen liggen op hun buik op de grond. Gebruik voor deze oefening eventueel een mat of een zachte ondergrond. Afwisselend klappen ze in hun handen voor het hoofd en boven het zitvlak. Hierbij heffen ze het hoofd en de schouders van de grond. De leerlingen liggen op hun buik op de grond. Ook hier is een zachte ondergrond (bijvoorbeeld een mat, of het gras) aangewezen. Ze doen alsof ze een verrekijker in de hand hebben en hiermee vliegtuigen nakijken. Ze bewegen dus met het hoofd en de handen heen en weer. Hierbij heffen ze het hoofd en de schouders van de grond. De leerlingen liggen op hun rug met de benen gebogen en de voeten plat op de grond. Ze plaatsen de handen boven de schouders op de grond met de vingers naar de schouders gekeerd. Ze duwen het lichaam opwaarts op de handen en de voeten totdat hun lichaam een brug vormt. Opgelet! Deze oefening ligt niet in ieders fysieke mogelijkheid. Een zachte ondergrond is aangeraden om pijnlijk vallen te vermijden.

5 Armspieren De leerlingen staan in handen- en voetensteun. Ze proberen afwisselend met hun linkerhand, hun rechteroor aan te tikken en omgekeerd. De leerlingen staan in handen- en voetensteun. Ze buigen de linkerarm en plaatsen de linkervoorarm op de grond. Daarna doen ze dit ook met de rechterarm. Ze zitten nu in kniezit steunend op de voorarmen. Vervolgens strekken ze de rechterarm weer en daarna ook de linkerarm. Nu staan ze weer in handen- en voetensteun. Beenspieren De leerlingen staan op een rij. Ze haken de wreef van de linkervoet in ter hoogte van de rechterkuit. Ze buigen en strekken hun rechterbeen. Ze voeren deze opdracht ook uit met het andere been. De leerlingen proberen ter plaatste zo hoog mogelijk te springen. Geef hen hierbij een uitdaging: proberen een opgehangen voorwerp aan te tikken met één of met beide handen tikken Kruiwagen rijden Deze oefening wordt per twee uitgevoerd. De leerkracht duidt een begin- en een eindlijn aan op de speelplaats. De ene leerling staat klaar op handen- en voetensteun, de benen gespreid. De andere leerling gaat tussen de benen van leerling 1 staan, grijpt hem/haar rond de dijen en tilt zijn/ haar benen op. Ze leggen de afstand tussen de twee lijnen af en wisselen bij het terugkeren van rol. Extra uitdagingen: de handen op één lijn proberen te plaatsen de handen proberen te kruisen

6 Nuummerspel De leerlingen worden in twee of meerdere groepen verdeeld. Ze gaan per groep in een rij achter mekaar staan. Elk lid van de groep krijgt een nummer (nummer 1 is de eerste in de rij, nummer 2 is de tweede in de rij, enzovoort). Als de leerkracht een nummer roept, dan lopen de leerlingen met die nummer naar voren en doen de afgesproken oefening. Als ze de oefening op de juiste manier hebben uitgevoerd lopen ze terug naar de rij en sluiten ze achteraan aan. Mogelijke oefeningen zijn: op één been springen over een bepaalde afstand hinkelen over een bepaalde afstand een aantal keer pompen vijf keer zo hoog mogelijk springen enzovoort De leerkracht kan de oefeningen vrijblijvend of om het snelst laten uitvoeren. Aflossing De leerlingen worden voor deze opdracht in twee of meerdere groepen verdeeld. Ze gaan per groep in een rij achter mekaar staan. Op x aantal meter afstand wordt een kegel geplaatst (dit kan ook een stoel of een boekentas zijn). Twee leerlingen uit de groep staan voor de rij en houden elk een uiteinde van een touw vast op kniehoogte. Op het signaal van de leerkracht begint de eerste leerling in de rij te lopen, hij springt over het touw, loopt rond de kegel en keert terug. Hij lost een van beide leerlingen met het touw af, en neemt zelf een uiteinde van het touw vast. Leerling twee begint nu te lopen, springt over het touw, loopt rond de kegel en keert terug. Hij lost de andere leerling af en neem het andere uiteinde van het touw vast. De groep waarvan het eerst alle leerlingen deze oefening hebben uitgevoerd, wint.

7 Duizendpoot De leerlingen staan in een rij achter elkaar. Elke leerling buigt het rechterbeen rugwaarts en grijpt op zijn/haar beurt ook de rechtervoet van de leerling voor hem/haar. De leerlingen leggen zo al hinkelend een bepaalde afstand af. Op bevel van de leerkracht wisselen de leerlingen van been. Deze oefening kan ook in twee of meerdere groepen als wedstrijd worden uitgevoerd. Touwtrekken De leerlingen worden verdeeld in twee groepen. De leerkracht tekent een middellijn op de speelplaats. De groepen staan elk aan één kant van de lijn op een rij. Ze houden een touw met een wimpel in het midden vast. De ploeg die het eerst iedereen van de andere ploeg over de middellijn trekt, wint. Staande vertesprong Deze oefeningen hebben als doel de algemene kracht van de leerlingen te verbeteren. Bovendien bereiden ze de leerlingen voor op de test staande vertesprong. Als ze al deze opdrachten hebben uitgevoerd, zijn ze klaar om de uitdaging aan te gaan en de test uit te voeren.

8 Snelheid Bovenbouw Per twee met een voorwerp De leerkracht tekent een beginlijn op de speelplaats. Op twee meter afstand van de beginlijn tekent hij een tweede lijn, op drie meter afstand een derde lijn, enzovoort. De leerlingen worden verdeeld in twee of meerdere groepen. Op het signaal van de leraar loopt de eerste leerling in de rij met een voorwerp in de hand naar de eerste lijn, legt het voorwerp daar neer en loopt terug naar de groep. Hij tikt leerling twee aan en die loopt naar de eerste lijn, raapt het voorwerp op en loopt ermee naar de tweede lijn. Hij legt het voorwerp daar neer en keert terug. De leerling die naar de achterste lijn loopt en het voorwerp opraapt, loopt ermee terug naar de groep. De ploeg die als eerste het voorwerp terug brengt, wint. Tikkertje kerkhof De leraar duidt een tikker aan. Degene die getikt wordt, gaat op de grond liggen/zitten. Hij/zij kan bevrijd worden als de andere spelers hem/haar met vier wegdragen naar het kerkhof. Je gebruikt hiervoor best een zachte ondergrond (een mat of het grasperk). Tikkertje haasje over De leraar duidt een tikker aan. Degene die getikt wordt, gaat voorover gebogen staan. Hij/zij kan bevrijd worden als er iemand over zijn/haar rug springt (haasje over) Aflossing tegen de klok De leerlingen staan in een kring. Een van de leerlingen heeft een bal in de handen. Op signaal van de leerkracht geeft hij de bal door in wijzerzin en begint te lopen rond de kring. De leerlingen geven de bal door in de kring. Raakt de lopende leerling terug op zijn plaats voor de bal bij hem/haar is? Diegene die de bal als laatste ontvangt, voert nu op zijn/haar beurt de oefening uit. Bij een groot aantal leerlingen, en dus een grote kring, tel je hoeveel keer men de bal in de kring kan rond geven vooraleer leerling één weer op zijn plaats staat.

9 Drie is te veel Alle leerlingen, op twee leerlingen na, vormen een koppel. De twee overgebleven leerlingen zijn kat en muis. De overige leerlingen lopen per twee, hand in hand, over de speelplaats. De kat probeert de muis te tikken. De muis loopt weg en kan zich veilig stellen door bij een koppel te gaan staan. Hij/zij vormt nu een koppel met diegene wiens hand hij/zij vastpakt. De andere leerling van het koppel wordt nu op zijn/haar beurt de kat. De oorspronkelijke kat wordt de mui en loopt op zijn/haar beurt weg. Shuttle Run Deze oefeningen hebben de leerlingen voorbereid op de test Shuttle Run. Na een opwarming zijn ze klaar om deze proef uit te voeren.

10 Uithouding Bovenbouw Heen en weer De leerkracht duidt een begin- en een eindlijn aan op willekeurige afstand van elkaar. Twee leerlingen lopen hand in hand. Op bevel van de leerkracht stoppen beide leerlingen. Eén van beide leerlingen gaat op zijn buik liggen. De andere leerling springt over leerling één en helpt hem/haar recht. Ze lopen samen verder tot aan de eindmeet. De leerlingen kunnen op bevel van de leerkracht van rol wisselen. Individueel met de bal De leerkracht duid een begin- en een eindlijn aan op willekeurige afstand van elkaar. Elke leerling heeft een goed botsende bal. Bij het horen van het startsignaal (door de leraar gegeven) beginnen de leerlingen al dribbelend met de voeten te lopen. Op signaal van de leerkracht wisselen ze van oefening en gaan ze over tot basketbaldribbel, de bal opgooien en vangen, enz. Wie is het snelst aan de eindmeet en terug en voert alle oefeningen correct uit? Kaartjes verzamelen De leerkracht verdeeld de groep in 4 ploegen. Voor elke ploeg tekent hij een vierkant op de speelplaats. In elk vierkant liggen evenveel kartonnen kaartjes. De leerlingen vertrekken op signaal van de leerkracht vanuit hun eigen kamp. Zij trachten binnen een bepaalde tijd zoveel mogelijk kaartjes uit het andere kamp te gaan halen en terug te brengen naar hun eigen kamp. Opgelet! De leerlingen mogen telkens maar één kaartje uit een ander kamp halen. Wie na het verlopen van de tijd het meeste kaartjes heeft verzameld, wint. Eenvoudig tikspel De leraar duidt een tikker aan. De andere leerlingen lopen vrij rond. Katje slinger: wie getikt wordt, geeft een hand aan de tikker. Ze moeten nu met twee verder tikken en samenwerken. Vanaf vier personen worden de tikkers gesplitst paren.

11 Lintje trekken Elke leerling krijgt een lintje dat hij/zij achteraan in zijn/haar broek steekt (ongeveer tien centimeter laten uithangen). De leerkracht duidt één of meerdere jagers aan die zoveel mogelijk lintjes proberen te verzamelen. Leerlingen waarvan het lintje wordt afgenomen, krijgen het terug op voorwaarde dat ze een aantal oefeningen uitvoeren. Mogelijke oefeningen zijn: 10 maal zo hoog mogelijk springen 10 maal springen en in de lucht een kwart, halve of hele draai uitvoeren 10 maal springen en de benen spreiden en sluiten 10 maal springen en daarbij de knieën zo hoog mogelijk optrekken 10 maal pompen 10 sit-ups uitvoeren Hindernissenparcours De leerkracht zet op de speelplaats een hindernissenparcours uit. Hij zet bijvoorbeeld tien boekentassen in een grote kring. Bij elke hindernis moet de leerling een opdracht uitvoeren. Mogelijke opdrachten zijn: zig-zag tussen de hindernissen doorlopen over de hindernissen lopen met gespreide benen de hindernis afwisselend met linker- of rechtervoet aantikken de hindernis aantikken met het zitvlak de hindernis afwisselend met linker- of rechterelleboog aantikken Dikke Bertha De leerkracht tekent twee lijnen met daartussen een afstand van ongeveer vier meter. De leerkracht duidt één leerling aan die plaats neemt tussen de twee lijnen. De andere leerlingen nemen plaats achter de lijnen. Op het signaal van de leerkracht lopen zij van de ene naar de andere kant. De leerling in het midden (Dikke Bertha) probeert de andere leerlingen in het voorbijlopen op te tillen. Wie wordt opgetild, helpt op zijn/haar beurt Dikke Bertha, tot er één winnaar overblijft.

12 Van lijn naar lijn De leerkracht duidt op de speelplaats een startlijn aan. Op drie meter tekent hij een eerste eindmeet, op vier meter een tweede, op vijf meter een derde, enz. Op het signaal van de leerkracht lopen de leerlingen van achter de startlijn naar eindmeet 1. Ze keren terug naar de startlijn. Aan de startlijn keren ze om en lopen ze naar de tweede eindmeet. Enzovoort. De afstand tussen de startlijn en de andere lijnen wordt dus steeds groter en de uithouding van de leerlingen wordt dus op de proef gesteld. Voorbijsteken Bij deze oefening lopen de leerlingen in een grote kring of een groot rechthoek. De leerling één staat één meter voor leerling twee, leerling twee staat één meter voor leerling drie, enz. Elke leerling heeft dus telkens één meter voorsprong op zijn achtervolger. Op signaal van de leerkracht beginnen de leerlingen te lopen. Wie wordt voorbijgestoken, valt af. De winnaar is diegene die het langste loopt zonder dat iemand hem/haar voorbijsteekt. Opgelet! De maximumtijd van deze proef is één minuut per leerjaar (bijvoorbeeld drie minuten voor het derde leerjaar). De leerkracht kan extra oefeningen aanbieden aan de voorbijgestoken leerlingen zodat deze niet te lang stilstaan. Duurloop Als je al deze oefeningen hebt uitgevoerd, is je klas klaar voor de test! Alle leerlingen lopen zes minuten lang, ieder op zijn/haar eigen tempo. Elke minuut geeft de leraar een signaal zodat de kinderen weten hoe lang ze nog moeten lopen.