Samenvatting Economie Commerci le economie - Hoofdstuk 1-10

Transcriptie

1 Samenvatting Economie Commerci le economie - Hoofdstuk 1-10 Samenvatting door een scholier 1613 woorden 24 oktober keer beoordeeld Vak Economie Commerciële Economie Hoofdstuk 1: Algemene economie: Houdt zich bezig met de behoeften van mensen en de middelen die nodig zijn om in de behoeften te voorzien. Economisch handelen: Mensen proberen een zo hoog mogelijk welvaart te bereiken met de schaarste middelen die ze hebben. Consumeren: Het aanschaffen van goederen of diensten. Vrije goederen: Goederen waarvoor je niets hoeft op te offeren. Schaarste: Als er veel vraag naar is. Welvaart: De mate waarin is voorzien in de behoeften van mensen met behulp van schaarste middelen. Welzijn: De mate waarin in materiele en immateriële behoeften van mensen is voorzien. Hoofdstuk 2: Productiefactor Kapitaal: Alle goederen die nodig zijn bij de productie en die door mensen zijn gemaakt. Beloning: huur Productiefactor Arbeid: Alle menselijke handelingen die bijdragen tot een grotere productie. Beloning: loon. Productiefactor Natuur: De aarde en alles wat erop, erin of eraan zit. Beloning: pacht. Productiefactor Ondernemerschap: Het organiseren van de productie door de eigenaar van een bedrijf. Beloning: winst. Primaire sector: Landbouw, visserij en mijnbouw. Secundaire sector: Industrie. Tertiaire sector: Commerciële dienstverlening (profitsector) Quartaire sector: Niet-commerciële dienstverlening (non-profitsector) Mechanisatie: Als mensen worden vervangen door machines. Infrastructuur: De publieke voorzieningen van een land zoals wegens, bruggen en spoorwegen. Hoofdstuk 3: Macro-economie: Economische handelen op landelijk niveau. Micro-economie: Economische handelen op bedrijfs, gezins niveau. Pagina 1 van 7

2 Inflatie: Prijsstijging Deflatie: Prijsdaling Algemeen prijspeil: De waarde van het standaardpakket aan consumptiegoederen en diensten. Koopkracht: De financiële mogelijkheden van de consument om goederen of diensten aan te schaffen. Geldontwaarding: Vermindering van de waarde van het geld. Arbeidsmarkt: Alle arbeid. Deelmarkt: Per beroep. Werkloosheid: Wanneer het aanbod van arbeid groter is dan de vraag naar arbeid. Beroepsbevolking: Alle werkenden + alle werkzoekenden (boven de 12 uur in de week) Afhankelijke beroepsbevolking: Alle werkenden + alle werkzoekenden. Beleggen: Geld ergens in vastzetten om daar iets mee te verdienen. Investeren: Het aanschaffen van kapitaalgoederen door bedrijven. Vaste kapitaalgoederen: Goederen die meermalen te gebruiken zijn bij de productie. (BV. Machines, gereedschap en gebouwen) Vlottende kapitaalgoederen: Goederen die in het productieproces worden opgebruikt. (BV. Voorraden grondstoffen, hulpstoffen en eindproducten) Diepte-investering: Daardoor gaat de werknemer beter presteren. Breedte-investering: Meer van het zelfde. Arbeidsproductiviteit: De productie per arbeider per tijdseenheid. Kapitaalintensieve productie: Bedrijf veel kapitaalgoederen produceert en met weinig mensen. Arbeidsintensieve productie: Wanneer een bedrijf veer arbeid en weinig kapitaalgoederen gebruikt. Structurele werkloosheid: Als er door beter productie mogelijkheden minder arbeid nodig zijn. Conjuncturele werkloosheid: Tijdelijk minder vraag naar producten als het leven wat minder gaat in de economie. Frictie werkloosheid: Werkloosheid die optreedt bij het veranderen van baan of tussen twee banen in. Seizoen werkloosheid: Wanneer mensen maar een gedeelte van het jaar hun beroep kunnen uitoefenen. Hoofdstuk 4: Nationaal inkomen: Som van loon, pacht, rente en winst. Toegevoegde waarde: Waarde verkopen - Grond- en hulpstoffen - Halffabrikaten - Diensten derden Bruto nationaal product: Totale productie met vervangingsinvesteringen. Netto nationaal product: Totale productie zonder vervangingsinvesteringen. Hoofdstuk 6: Directe ruil: Goederen ruilen tegen goederen. Indirecte ruil: Goederen ruilen tegen geld en andersom. Internationale arbeidsverdeling: Verdeling van productieproces dat wereldwijd is. Belangrijkste functie van de handel is: Het overbruggen van verschillen in tijd, afstand en hoeveelheid. Noem 8 taken om dit te doen: - collecteren - sorteren - financieren - transporteren - opslaan - distribueren - assorteren - verkoop bevorderen Pagina 2 van 7

3 Assorteren: Verschillende producten of kwaliteiten aanbieden aan afnemers. Collecteren: Verzamelen, kopen. Distribueren: Uit delen, verkopen. Voortstuwingsproces: Brengen van goederen van producent naar consument. Bedrijfstak: Gezamenlijke bedrijven die in dezelfde productiefase van de bedrijfskolom zitten. Bedrijfskolom: Fasen die een product doorloopt van oerproduct tot consument. Voorbeeld: Bedrijfskolom van brood Graanboer/oerproducent Een boer verkoopt graan Graanhandelaar/handelaar Een handelaar collecteert in grote hoeveelheden Meelfabriek/industrie Het graan wordt verkocht aan een meelfabriek Bakker/industrie, handel Bakkers kopen meel, bakken daarvan brood en verkopen het aan de consument Differentiatie: Bedrijfskolom wordt langer Integratie: Bedrijfskolom wordt korter. Parallellisatie: Bedrijfskolom wort breder. Specialisatie: Bedrijfskolom wordt smaller. Kleinhandel: Levert aan de consument. Groothandel: Levert aan bedrijven. Noem 4 typen groothandelaren: - opkopers - importeurs - exporteurs - grossiers Samenwerkingsvormen: - Inkoopcombinatie: Vereniging van zelfstandige winkeliers. - Inkoop- en verkooporganisatie: Gezamenlijke reclame, etalage-inrichting en winkelinrichting. - Vrijwillig filiaalbedrijf: Samenwerkingsvorm van vele winkeliers en één of enkele Grossiers. (Vb. Super, C1000 en Spar) - Verkoop- of marketingorganisatie : Ondernemingen die naamsbekendheid willen vergroten door gezamenlijke verkoopondersteunende activiteiten. (Vb. Keurslager en De Echte Bakker) - Dealerschap: Vrijblijvende vorm van samenwerking tussen detaillist en producent. (Vb. Batavus- en Gazelle dealers en Jan des Bouvrie-dealers) Franchising: Moderne manier van samenwerken. Ondernemer gebruikt een bestaand systeem van winkelinrichting. Gevestigde handel (handel in een bepaald pand) - zelfstandige winkelier - cash-and-carryzaken - grootfiliaalbedrijf - cataloguswinkel - postorderbedrijf Ambulante handel (reizende handel) - rijdende winkels Pagina 3 van 7

4 - marktkooplieden - straathandelaren Hoofdstuk 7: Koopovereenkomst bestaat uit 5 stappen namelijk: - offerte - hoeveelheid - levering - factuur - betaling Koopovereenkomst: Overeenkomst waarbij de een zich verbindt een zaak te geven en een ander daarvoor een prijs betaalt. Offerte: Aanbieding, wordt verstrekt voor de koop. Factuur: Betaling, wordt na de verkoop gemaakt. Noem 3 soorten offerte s: - vaste offerte - vaste offerte mits onverkocht - vrijblijvende offerte Moment van levering: - prompte levering (worden goederen gelijk geleverd) - levering op afroep (gebeurd de levering in gedeelten) Plaats van levering: - Loco magazijn - Franco huis - Af magazijn - cost insurance and freight - Franco wal - cost and freight - Franco schip (free on board) Tussenpersoon: Iemand die zijn bemiddeling verleent bij het tot stand brengen van een koopovereenkomst, zonder zelf eigenaar van de goederen te worden. Tussenpersonen die zich bezig houden met de koop en verkoop van goederen: - vertegenwoordiger - commissionair - handelsagent - makelaar Tussenpersonen die bemiddelende rol spelen (dienstverlenend): - expediteur - cargadoor - verzekeraar - vervoerder - stuwadoor - pakhuiseigenaar Hoofdstuk 8: Concrete markt: Waar kopers en verkopers van een bepaald goed samen komen om tot prijsvorming te komen en een koopovereenkomst te sluiten. Voorbeelden van concrete markt: - weekmarkt - veiling - jaarbeurs Abstracte markt: Het geheel van vraag naar en aanbod van een bepaald goed. Voorbeelden van abstracte markt: Pagina 4 van 7

5 - huizenmarkt - valutamarkt - oliemarkt - markt van vakantiereizen Noem 3 manieren om te veilen: - verkoop bij opbod - verkoop bij afslag - verkoop bij opbod, gevolgd door afslag Uitvalmonster: Kleine hoeveelheid van het aangeboden product is 1 partij. Fungibele goederen: Als verschillende partijen aan kwaliteiten gelijk zijn. Homogene goederen: Je let op prijsverschillen van goederen. Heterogene goederen: Goederen die verschillen in kwaliteit, verpakking en service. Bij de indeling van marktvormen onderscheiden we 4 kenmerken: - aantal aanbieders - toetreding tot de markt - aard van het goed - doorzichtigheid van de markt (transparantie) We onderscheiden 4 typen marktvormen: - volledig vrije mededinging (graanmarkt en de aandelenmarkt) - monopolie (voorheen KPN en de NS) - oligopolie (benzine en wasmiddelen) - monopolistische concurrentie (soepen) Kartel: Overeenkomst tussen zelfstandig blijvende ondernemingen met als doel de concurrentie te beperken of uit te sluiten voor bedrijfstak. Soorten kartels: - prijskartel - calculatiekartel - productiekartel - winstverdelingkartel - rayonkartel - syndicaat Wie staan kartels wel/niet toe? Is er sprake van misbruik of verbodswetgeving: - Minister EZ: inschrijven in register, overeenkomst teveel nadelen, ontbinden, misbruikwetgeving. - EU verbiedt ze tenzij ontheffing is verleend als de economische vooruitgang ermee gediend is, verbodswetgeving. Hoofdstuk 9: Disretionary spending power (DSP): Hoeveelheid geld die de mensen vrij kunnen besteden aan hun secundaire levensbehoeften. Productiebenadering: Ondernemer probeert zoveel mogelijk te produceren tegen een zo laag mogelijk prijs. Verkoopbenadering: Ondernemer probeert zoveel mogelijk te verkopen. Marketingbenadering: Ondernemer houdt rekening met de wensen en behoeften van de afnemers ten aanzien van de aangeboden producten of diensten. Marketing: Uitvoeren van allerlei activiteiten waardoor het bedrijf de aandacht trekt en tegemoet komt aan de wensen en behoeften van de afnemers. Externe factoren: Niet beheersbaar door de ondernemer. Voorbeelden van externe factoren: - concurrentie - verdeling van inkomen Pagina 5 van 7

6 - bevolking - wetgeving - koopkracht - consumentengedrag Interne factoren: Wel beheersbaar door de ondernemer Voorbeelden van interne factoren: - financiering - sluiten van contracten - productiecapaciteit - marketingmix Black box: Koopbeslissingsproces die zich af speelt in het hoofd van de consument. Ten aanzien van koopgedrag de producten indelen in de volgende groepen: - convenience goods - specialty goods - shopping goods - unsought goods Substitutiegoederen: Wanneer een bepaald goed kunt vervangen door een ander goed (met hetzelfde doel). Complementaire goederen: Goederen die elkaar aanvullen. Afgeleide vraag: Vraag die in een bedrijfskolom ontstaat als gevolg van de primaire vraag. Vijf P s: Prijs, Product, Plaats, Promotie en Personeel. Hoofdstuk 10: Marketingmix: Combinatie van de 5 instrumenten. Prijs vraag: - veel vraag (kun je hogere prijs kiezen) - weinig vraag (kun je lagere prijs kiezen) - marktonderzoek - panel Vraaggerichte methode: - Prijsdiscriminatie: Een klant betaalt meer dan de ander (afhankelijk van doelgroep). BV. Studenten met OV kaart goedkoper reizen met openbaar vervoer. - Prijsdifferentiatie: Verschillende prijzen, door hoger of lager kosten. BV. Bezorgkosten en hoeveelheidkorting. - Psychologische prijs: Bedrag nét onder een heel bedrag. BV. Cd voor 19,99 of een auto voor ,- Kostengerichte methode: - Kosten: Opslagmethode (cost-plus-pricing) Concurrentiegerichte methode: - Me-too-pricing: Dat vraag ik ook. - Put-out-pricing: Concurrentie verdingen. - Stay-out-pricing: Concurrentie voorkomen. Diepte assortiment:1 merk in veel verschillende merken of soorten. Vb. Bier; Amstel, Heineke, Hertog Jan, Bavaria en Dommelsch. Breedte assortiment: Veel verschillende artikelen. Vb. schoenen; heren, dames, kinder, sport, werk en slippers. Elementen uit de productiemix: - assortiment - service en de garantie Pagina 6 van 7

7 - het merk - kwaliteit - verpakking Vier belangrijke aspecten van de verpakking: - technische aspect - verpakking moet bescherming bieden - commerciële aspect - milieu aspect Distributie: De manier waarop producten van de ondernemer terechtkomen bij de producenten. Elementen uit de promotiemix: - reclame - sales promotions - persoonlijke verkoop - free publicity - public relations Public relations: Het bevorderen van een goede relatie tussen een onderneming en haar publieke groep. Pagina 7 van 7