Wijziging Regeling rijksbijdrage openbaar vervoer

Transcriptie

1 VW Wijziging Regeling rijksbijdrage openbaar vervoer 14 december 2000/Nr. CDJZ/WVW/ Centrale Directie Juridische Zaken De Minister van Verkeer en Waterstaat, Gelet op de artikelen 73 tot en met 78, 79, tweede lid, 80, 81 en 82 van het Besluit personenvervoer; Besluit: Artikel 1 De Regeling rijksbijdrage openbaar vervoer wordt als volgt gewijzigd: A. Artikel 14 komt te luiden: Artikel 14 Op grond van artikel 74, onderdeel e, van het besluit wordt gelet op een met het Regionaal Orgaan Amsterdam gesloten overeenkomst een forfaitair bedrag in mindering gebracht op de bijdrage aan Regionaal Orgaan Amsterdam. Het bedrag is opgenomen in bijlage 1. B. Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt: 1. De komma achter de woorden: artikelen 8 tot en met 13 wordt vervangen door een punt. 2. De woorden: en vermeerderd met het bedrag dat is toegerekend op grond van artikel 14. vervallen. C. In artikel 20, eerste lid,onderdeel j, wordt wettelijke rente vervangen door: wettelijke rente minus 4%. D. In artikel 22, tweede lid, wordt zoals opgenomen in het model, bedoeld in het eerste lid vervangen door: zoals opgenomen in bijlage 3 die bij deze regeling is opgenomen. E. Bijlage 1 en bijlage 2 worden vervangen door bijlage 1 en bijlage 2 die bij deze regeling zijn opgenomen. Artikel II Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Verkeer en Waterstaat, T. Netelenbos Toelichting Artikel 1, onderdeel A Bij aanleg van nieuwe infrastructuur door een overheid, waarbij subsidieverlening op grond van de Wet infrastructuurfonds plaats vindt, kunnen aan deze overheid voorwaarden worden gesteld ten aanzien van de verbetering van de normatieve kostendekkingsgraad van het totale netwerk (de normatieve kostendekkingsgraad is het aandeel van de vervoeropbrengsten in het totale normatieve kostenniveau). Uitgangspunt hierbij is dat bij de aanvang van de bouw al begonnen kan worden met de verbetering van het netwerk, opdat bij de in gebruik name van de nieuwe lijn het gehele netwerk is geoptimaliseerd. Artikel 74, onderdeel e, van het besluit biedt de mogelijkheid bij de berekening van de bijdrage per bestuursorgaan rekening te houden met de verbetering van de kostendekkingsgraad. De betere kostendekkingsgraad wordt in de rijksbijdrage zichtbaar door middel van negatieve forfaitaire bedragen. De omvang van de negatieve forfaitaire bedragen is gebaseerd op het verschil tussen de verwachte landelijke normatieve kostendekkingsgraad en de verwachte werkelijke kostendekkingsgraad van het totale netwerk van de betrokken overheid. De uitwerking vormt een onderdeel van afspraken tussen het Rijk en een decentrale overheid. Een dergelijke afspraak is gesloten met het Regionaal Orgaan Amsterdam in het kader van de aanleg van de Noord Zuidlijn. Artikel 14 regelt de verdiscontering in de berekening van de rijksbijdrage van de verbeterde kostendekkingsgraad Regionaal Orgaan Amsterdam. Het thans vervallen artikel 14 hield een overgangsbepaling in voor een periode van drie jaar. Voor de rijksbijdrage voor het jaar 2001 is deze niet meer van toepassing. Artikel I, onderdeel B Door het nieuwe artikel 14 vervalt de verwijzing in artikel 15. Artikel I, onderdeel C Deze wijziging heeft tot gevolg dat de overheden over de niet bestede openbaar vervoer gelden de wettelijke rente minus 4% moeten berekenen. De tot nu toe gehanteerde wettelijke rente is hoger dan de rente die in werkelijkheid gerealiseerd kan worden. Een hoog rentepercentage heeft veelal tot gevolg dat de rijksbijdrage in het jaar zelf volledig wordt doorgesluisd naar de vervoerbedrijven en niet naar de reserve. Een lager rentepercentage biedt de overheden mogelijkheden om inderdaad positieve saldi te reserveren voor openbaar vervoer. De 4% die nu van de wettelijke rente wordt afgetrokken is gelijk aan de opslagen die gehanteerd worden om de depositorente van de Europese Centrale Bank op het niveau van de wettelijke rente te brengen. De rente dient in enig jaar te worden berekend over het saldo reserve openbaar vervoer per 1 januari met het rentepercentage dat op 1 januari van dat jaar van kracht was. Artikel I, onderdeel D Het controleprotocol voor de rijksbijdrage openbaar vervoer 2001 wordt in deze regeling opgenomen in plaats van in het Besluit modellen gegevensverstrekking rijksbijdrage openbaar vervoer. Artikel I, onderdeel E De Regeling rijksbijdrage openbaar vervoer kent twee bijlagen. De bij deze regeling opgenomen bijlagen hebben betrekking op de rijksbijdrageverlening voor het jaar In bijlage 1 zijn die elementen opgenomen die jaarlijks door de minister worden vastgesteld ten behoeve van de berekening van de rijksbijdrage. Bijlage 2 betreft de jaarlijkse vaststelling van het normatieve kostenniveau en de taakstellende vervoeropbrengsten. De Minister van Verkeer en Waterstaat, T. Netelenbos. Uit: Staatscourant 20 december 2000, nr. 247 / pag. 33 1

2 Bijlage 1 Ten behoeve van de berekening van de rijksbijdrage voor 2001 voor openbaar vervoer wordt vastgesteld: 1.1 rekenfactor als bedoeld in artikel 6 2, parameter dunheid b2 als bedoeld in artikel 8, onderdeel e 0, parameter centrumfunctie als bedoeld in artikel 10 24, bedrag per inwoner als bedoeld in artikel 11 5, bedrag per hectare land als bedoeld in artikel 12 31, forfaitaire bedragen als bedoeld in artikel 13 a Knooppunt Arnhem-Nijmegen b Regionaal Orgaan Amsterdam c Stadsgewest Haaglanden d Stadsregio Rotterdam periode als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a tot en met periode als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel c tot en met omrekenfactor als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel c 3,6344 cent per reizigerskilometer (prijspeil 2000) 1.10 verwachte mutatie kosten levensonderhoud als bedoeld in artikel 18, onderdeel b ,50% ,50% 1.11 verwachte kostenontwikkeling bedrijfstak 2001 als bedoeld in artikel 18, onderdeel c ,00% 1.12 forfaitaire korting ROA als bedoeld in artikel Bijlage 2 Overzicht normatieve kostenniveau en taakstellende vervoeropbrengsten per overheid (bedragen in duizenden guldens) Normatieve Taakstellende kostenniveau vervoeropbrengsten ( 1 ) Bestuur Regio Utrecht Stadsgewest Haaglanden Knooppunt Arnhem-Nijmegen Regionaal Orgaan Amsterdam Samenwerkingsverband Regio Eindhoven Stadsregio Rotterdam Regio Twente Flevoland Fryslân Gelderland Limburg Noord-Brabant Noord-Holland Overijssel Utrecht Zeeland Zuid-Holland Uit: Staatscourant 20 december 2000, nr. 247 / pag. 33 2

3 Alkmaar Almere Amersfoort Apeldoorn Breda Dordrecht Haarlem s-hertogenbosch Hilversum Leeuwarden Leiden Lelystad Maastricht Tilburg Zwolle Totaal overheden zonder meerjarenafspraken ( 1 ) Op prijspeil 2000 Taakstellende Opbrengst- Vervoeronafvervoeropbrengsten suppletie hankelijke bijdrage 2001 ( 2 ) Groningen (prov.) Drenthe Groningen (stad) Totaal overheden met meerjarenafspraken ( 2 ) Op prijspeil Bijlage 3 1. Inleiding 1.1 Dit controleprotocol heeft betrekking op bijdragen voor de exploitatie van openbaar vervoer op basis van de Wet personenvervoer. 1.2 De volgende regelgeving en begrippen zijn van toepassing: a. de Wet personenvervoer; verder aangeduid als de Wet ; b. het Besluit personenvervoer; verder aangeduid als het Besluit ; c. de Regeling rijksbijdrage openbaar vervoer; verder aangeduid als de Regeling ; d. de Regeling URS/verantwoordingsmodel stads- en streekvervoer; e. overheid: overheden als bedoeld in artikel 68 van het Besluit dan wel het dagelijks bestuur van deze overheden; f. derde-accountant: de accountant van de subsidieontvanger of de accountant van het vervoerbedrijf; g. jaarrekening: de door de overheid aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat in te zenden jaarrekening van het vervoerbedrijf, zoals bedoeld in artikel 81, tweede lid, van het Besluit; h. verantwoording: de door de overheid aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat in te zenden verantwoording, bedoeld in artikel 81 van het Besluit, inzake de besteding van de Rijksbijdrage; i. alle overige van toepassing zijnde documentatie. 1.3 In dit controleprotocol wordt uiteengezet welke algemene uitgangspunten en specifieke vereisten gelden bij de controle door de accountant van de overheid ten behoeve van de onder 1.1 genoemde bijdragen en de accountant van het vervoerbedrijf dat openbaar vervoer verricht namens de overheid, alsmede op welke wijze de uitkomsten van deze controle dienen te worden gerapporteerd. Uit: Staatscourant 20 december 2000, nr. 247 / pag. 33 3

4 Het protocol heeft betrekking op de controle van: de door de overheid af te leggen verantwoording inzake de besteding van de ontvangen bijdrage inzake de exploitatie van openbaar vervoer; de in het kader van de regeling URS opgestelde tabellen van een vervoerbedrijf, inzake de besteding van de door het vervoerbedrijf ontvangen bijdrage aan de exploitatie van openbaar vervoer. 1.4 Het is mogelijk dat door of namens de Accountantsdienst van V&W een review zal worden uitgevoerd bij de derde-accountant ter toetsing van de naleving van dit controleprotocol. Indien een review wordt uitgevoerd, zal hierover tevens overleg worden gepleegd met de betreffende overheid of vervoerder. 2. Algemene uitgangspunten voor de controle 2.1 De controle dient zowel de getrouwe weergave van de financiële verantwoording alsmede de rechtmatige besteding van de ter beschikking gestelde middelen te omvatten. Van de derde-accountant wordt derhalve verwacht dat hij niet alleen de getrouwheid van de verantwoording controleert, maar dat hij ook de naleving van de subsidievoorwaarden toetst. Dit betekent dat nagegaan dient te worden of de uitgaven passen binnen het kader van de geldende regelgeving. 2.2 Ten aanzien van de uitvoering van de controle door de derdeaccountant geldt voor de controle van de verantwoording (1.3.1) en de controle van de in het kader van de Regeling URS opgestelde tabellen (1.3.2) dat de tolerantie kan worden bepaald met inachtneming van algemeen gebruikelijke criteria. 3. Specifieke vereisten 3.1 Bij de uitvoering van de controle door de derde-accountant van de verantwoording van de overheid dient vastgesteld te worden dat: a. de in punt 1.1 genoemde bijdragen geheel zijn aangewend voor openbaar vervoer zoals bedoeld in artikel 20 van de Regeling, dan wel zijn opgenomen in een daarvoor bestemde reserve zoals bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel j, van de Regeling; b. de verplichtingen voor de vervoerder (zoals vastgelegd in de bij punt 1.2 opgenomen regelgeving) zijn opgenomen in de overeenkomst c.q. afspraken tussen de overheid en de desbetreffende vervoerder; c. in het desbetreffende jaar de dienstregeling door de overheid is vastgesteld en de interne en administratieve organisatie van de overheid voldoende waarborgen geeft, dat er redelijkerwijs vanuit kan worden gegaan, dat de dienstregeling wordt uitgevoerd; d. in het desbetreffende jaar de vervoerder beschikt over een vergunning conform het gestelde in artikel 14 tot en met 16 van het Besluit; e. de interne en administratieve organisatie van de overheid voldoende waarborgen geeft, dat er redelijkerwijs vanuit kan worden gegaan, dat de overige bestedingen geheel zijn aangewend voor de specifieke doelen waarvoor zij zijn bestemd (de geoormerkte bijdragen), dan wel zijn aangewend voor openbaar vervoer; f. ten aanzien van de activiteiten bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel f, van de Regeling, waarvan de kosten ten laste van de rijksbijdrage zijn gebracht, dient te worden vastgesteld dat deze zijn gebaseerd op een (sluitende) kostenverdeel-administratie en betrekking hebben op het openbaar vervoer. De accountant beoordeelt tevens de aanvaardbaarheid van de gehanteerde kostenverdeelsleutels. 3.2 Bij de uitvoering van de controle door de derde-accountant van de jaarrekening van de vervoerder dient vastgesteld te worden dat: a. de door de overheid betaalde bijdragen geheel zijn aangewend voor openbaar vervoer zoals bedoeld in artikel 20 van de Regeling, dan wel zijn opgenomen in een daarvoor bestemde reserve zoals bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel j, van de Regeling, voor zover niet van aanbesteding sprake is; b. het Uniform Rekeningschema (URS) is gehanteerd en aansluit op de jaarrekening als bedoeld in artikel 81, tweede lid, van het Besluit; c. de in het URS/Verantwoordingsmodel voorgeschreven tabellen 1, 2a, 2b, 3, 4, 5 en 6 zijn gehanteerd; d. de interne en administratieve organisatie van het vervoerbedrijf van voldoende niveau is om er redelijkerwijs vanuit te kunnen gaan dat de vastgestelde dienstregeling wordt uitgevoerd (artikel 12 respectievelijk 17 van de Wet) tegen de door de minister van Verkeer en Waterstaat vastgestelde of goedgekeurde tarieven en overige vervoersvoorwaarden (artikel 28 en 29 van de Wet); e. de interne en administratieve organisatie van het vervoerbedrijf van voldoende niveau is om er redelijkerwijs vanuit te kunnen gaan dat de overige bestedingen geheel zijn aangewend voor de specifieke doelen waarvoor zij zijn bestemd (de geoormerkte bijdragen), dan wel zijn aangewend voor openbaar vervoer. 3.3 De uitgaven voor sociale veiligheid moeten op middelenniveau verplicht worden gespecificeerd naar de volgende maatregelen: a. Menselijk toezicht, vooral in de vorm van controle en service in of nabij voertuigen, stations en/of halteplaatsen; b. Technische hulpmiddelen, zoals camera s en meld- of communicatiesystemen; c. Opleiding en training van rijdend, toezichthoudend en operationeel leidinggevend personeel; d. Aanpassingen van voertuig (o.a. herstel vandalisme) of omgeving (o.a. herinrichting stations); e. Voorlichting en communicatie gericht op breed publiek of specifieke doelgroepen; f. Samenwerkingverbanden met o.a. politie, justitie, gemeentes en andere vervoerbedrijven. Tevens wordt aanbevolen om de uitgaven op resultaatniveau als volgt te specificeren: g. Effect op de feitelijke incidenten, als lastig vallen, bedreiging, diefstal en mishandeling, ten aanzien van het personeel en reizigers; h. Effect op het veiligheidsgevoel (de subjectieve veiligheid) van zowel personeel als reizigers; i. Effect op daders in de zin pakkans, het aantal recidivisten en het aantal opgelegde straffen (taak of strafrechtelijk); Uit: Staatscourant 20 december 2000, nr. 247 / pag. 33 4

5 4. Rapportering 4.1 Ten aanzien van de onder 3.1 en 3.2 opgenomen specifieke aandachtspunten geldt dat alle bij de controle geconstateerde en niet gecorrigeerde fouten en onzekerheden, individueel of in totaal, groter dan 1% van de bijdrage dan wel hoger dan f dienen te worden gerapporteerd. De bevindingen dienen als een gewaarmerkte bijlage te worden toegevoegd aan de te hanteren modelverklaringen die in 4.2 en 4.3 zijn opgenomen. V&W is zich ervan bewust dat, gegeven de volgens 2.2 te hanteren tolerantie, deze gewaarmerkte bijlage niet volledig hoeft te zijn, en dat deze bijlage de accountantsverklaring niet ontkracht. 4.2 Model-accountantsverklaring bij een door een overheid af te leggen verantwoording inzake de besteding van de bijdrage in het kader van openbaar vervoer Opdracht Ingevolge uw opdracht hebben wij de bijgevoegde en door ons gewaarmerkte verantwoording van <naam overheid> over 2001 inzake de besteding van de bijdrage voor het verrichten van openbaar vervoer gecontroleerd. Deze verantwoording is opgesteld onder de verantwoordelijkheid van de leiding van <naam overheid>. Het is onze verantwoordelijkheid een accountantsverklaring inzake de verantwoording te verstrekken. Werkzaamheden Onze controle is verricht in overeenstemming met algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controle-opdrachten. Volgens deze richtlijnen dient onze controle zodanig te worden gepland en uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de verantwoording geen onjuistheden van materieel belang bevat. Verder is ons onderzoek verricht met inachtneming van het Controleprotocol rijksbijdrage openbaar vervoer 2001 zoals opgenomen in het model bedoeld in artikel 22 van de Regeling rijksbijdrage openbaar vervoer. Oordeel Wij zijn van oordeel dat de verantwoording voldoet aan de terzake gestelde eisen. <Plaats en Datum>... <Ondertekening>... De door de accountant gewaarmerkte verantwoording dient, vergezeld van de accountantsverklaring, uiterlijk op 1 oktober 2002 bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat te worden aangeleverd. Indien niet binnen zes maanden na genoemde datum door de Minister van Verkeer en Waterstaat anders wordt beslist, wordt deze verklaring geacht accoord bevonden te zijn. 4.3 Model-accountantsverklaring bij de in het kader van de Regeling URS opgestelde tabellen van een vervoerbedrijf in het kader van de rijksbijdragen openbaar vervoer Opdracht Ingevolge uw opdracht hebben wij de bijgevoegde en in het kader van de Regeling URS opgestelde tabellen van <naam vervoerbedrijf> over 2001 inzake de besteding van de bijdrage voor de exploitatie van openbaar vervoer gecontroleerd. Deze verantwoording is opgesteld onder de verantwoordelijkheid van de leiding van <naam vervoerbedrijf>. Het is onze verantwoordelijkheid een accountantsverklaring inzake de verantwoording te verstrekken. Werkzaamheden Onze controle is verricht in overeenstemming met algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controle-opdrachten. Volgens deze richtlijnen dient onze controle zodanig te worden gepland en uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de verantwoording geen onjuistheden van materieel belang bevat. Verder is ons onderzoek verricht met inachtneming van het Controleprotocol rijksbijdrage openbaar vervoer zoals opgenomen in het model bedoeld in artikel 22 van de Regeling rijksbijdrage openbaar vervoer. Oordeel Wij zijn van oordeel dat de in het kader van de Regeling URS opgestelde tabellen over 2001 voldoen aan de gestelde eisen. De in het kader van de Regeling URS opgestelde tabellen sluiten aan op de door ons gecontroleerde jaarrekening van <naam vervoerbedrijf> over <plaats en datum>... <ondertekening>... Deze verklaring dient uiterlijk 1 oktober 2002 aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat te worden afgegeven. Indien niet binnen zes maanden na genoemde datum door de Minister van Verkeer en Waterstaat anders wordt beslist, wordt deze verklaring geacht accoord bevonden te zijn. 5 Verantwoording 5.1 Model verantwoording rijksbijdrage door overheden Deze verantwoording dient uiterlijk 1 oktober 2002 aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat te worden afgegeven. Indien niet binnen zes maanden na genoemde datum door de Minister van Verkeer en Waterstaat anders wordt beslist, wordt deze verantwoording geacht accoord bevonden te zijn. Uit: Staatscourant 20 december 2000, nr. 247 / pag. 33 5

6 Verantwoording ontvangen rijksbijdrage openbaar vervoer in 2001 Uit: Staatscourant 20 december 2000, nr. 247 / pag. 33 6