Beschrijvende trendanalyse van de kroontoestand in het bosvitaliteitsmeetnet (Level I) in de periode

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Beschrijvende trendanalyse van de kroontoestand in het bosvitaliteitsmeetnet (Level I) in de periode"

Transcriptie

1 Beschrijvende trendanalyse van de kroontoestand in het bosvitaliteitsmeetnet (Level I) in de periode 987 G. Sioen P. Quataert P. Roskams IBW.Bb.R.5.

2 Geert Sioen, Paul Quataert, Peter Roskams Wetenschappelijke instelling van de Vlaamse Gemeenschap Gaverstraat 4, 95 Geraardsbergen Wijze van citeren: Sioen, G., Quataert, P., Roskams, P. 5. Beschrijvende trendanalyse van de kroontoestand in het bosvitaliteitsmeetnet (Level I) in de periode 987. IBW Bb R 5.. Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer, Geraardsbergen. Druk: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement L.I.N. A.A.D. afd. Logistiek Digitale drukkerij Depotnummer D/5/4/ Trefwoorden: trendanalyse, bosgezondheidstoestand, monitoring, kroonconditie, bladverlies, verkleuring, kroonsterfte, schimmels, insecten, vorstscheuren, exploitatieschade, slijmuitvloei, waterscheuten, naaldjaargang, bloei Keywords: trend analysis, forest health, monitoring, crown condition, defoliation, discolouration, crown dieback, fungi, insects, frost cracks, felling damage, slime flux, epicormics, needle year, flowering Foto voorpagina: Beuk in het Grotenhoutbos (Lille/Vosselaar), juni (foto IBW)

3 Inhoud. Inleiding.... Data en methoden..... Methodiek kroonbeoordeling..... Omvang dataset Samenstelling deelsteekproeven Dataverwerking Resultaten Beoordeelde en afgeleide parameters Gemiddeld blad/naaldverlies Aandeel beschadigde bomen Verkleuring Groei Kroonsterfte Insectenaantasting Schimmelinfectie Vorstscheuren Slijmuitvloei Exploitatieschade Naaldjaargangen Bloei Waterscheutvorming Relatie van de parameters met het blad/naaldverlies Bemerkingen bij de significantietoets Verkleuring Omtrek en groei Leeftijd Kroonsterfte Insectenaantasting Schimmelinfectie Vorstscheuren Slijmuitvloei Exploitatieschade Aantal naaldjaargangen Bloei Waterscheutvorming Opgerolde bladeren Bespreking per boomsoort Beuk Populier Zomereik Amerikaanse eik Corsicaanse den Grove den Conclusies Toestand in Europa Verder onderzoek Samenvatting Referenties Annexen Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

4 . Inleiding In 987 werd in Vlaanderen gestart met de inventarisatie van de gezondheidstoestand van de bossen. Aanleiding daartoe waren verschillende internationale richtlijnen: VN resolutie uit 979 betreffende de grensoverschrijdende luchtverontreiniging: UN/ECE Convention on Long Range Transboundary Air Pollution ( EU Verordening 58/86 betreffende de bescherming van de bossen in de Unie tegen luchtverontreiniging. EU Verordening 696/87 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening 58/86 (i.v.m. inventarissen, meetnet, opmaak jaarlijkse balans). In Verordening 696/87 werd de methodiek vastgelegd voor de selectie van de meetpunten en de steekproefbomen in het internationale meetnet van 6 bij 6 km. De Verordening werd ondermeer in 99 gewijzigd in het kader van het bodemonderzoek en de chemische bladanalyse. Het meetnet werd in alle EUlanden uitgezet. In 987 werd in Vlaanderen het bosvitaliteitsmeetnet uitgebouwd. Aangezien het 6x6 km meetnet slechts een tiental meetpunten opleverde, werd het meetnet onmiddellijk verdicht tot 8x8 km. De resultaten van het internationaal meetnet worden jaarlijks gerapporteerd aan het ICPforests ( Het International Cooperative Programme on Assessment and Monitoring of Air Pollution Effects on Forests werd in 985 opgericht in de schoot van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (UN/ECE). Het ICPForests beoogt de inventarisatie, beschrijving en monitoring van de bosgezondheidstoestand in internationaal verband en verzamelt alle internationale data via de National Focal Centres. Het IBW fungeert als NFC in het Vlaamse Gewest. Het instituut coördineert het programma op regionaal niveau, centraliseert en beheert de data en rapporteert aan de EU en UN/ECE. Zowel de omvang van de steekproef als de set van beoordeelde parameters ondergingen na verloop van tijd een aantal wijzigingen. De belangrijkste wijziging in Vlaanderen was het uitbreiden van het bosvitaliteitsmeetnet in 995. Toen werd aan de hand van een verdichting van het meetnet tot 4x4 km, het aantal meetpunten van 4 op 7 gebracht (fig. ; Roskams & Sioen, ). 5 jaar waarnemingen laten toe een aantal evoluties nader te bekijken. In deze trendanalyse van de bosvitaliteitsinventaris wordt het verloop van de inventarisresultaten besproken voor de periode 987. De analyse is in eerste instantie beschrijvend. Met behulp van gemiddelde waarden, uitgedrukt per inventarisatiejaar, wordt getracht de grote lijnen in de data te zien. Deze verkenning van de data is noodzakelijk teneinde meer gerichte statistische testen te kunnen uitvoeren. In een verdere fase zullen ook andere achtergrondfactoren betrokken worden (via een meer modelmatige aanpak). Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

5 . Data en methoden.. Methodiek kroonbeoordeling De vitaliteitsbeoordeling gebeurt aan de hand van een internationaal erkende methodiek (ICPforests, Manual, part II). In Vlaanderen beoordelen de waarnemers met behulp van een verrekijker de kroontoestand van 4 bomen per proefvlak. Bladverlies en verkleuring vormen de belangrijkste criteria bij de beoordeling. Het bladverlies wordt in trappen van 5% geschat en de bomen worden in bladverliesklassen ondergebracht (tabel ). Bladverkleuring wordt onmiddellijk aan de hand van verkleuringklassen bepaald (tabel ). Ook kroonsterfte en insectenschade wordt gekwantificeerd en in klassen opgedeeld (tabel ). Bij Grove den wordt met het bloeieffect rekening gehouden bij de beoordeling van het naaldverlies. Schimmelaantasting, vorstscheuren, exploitatieschade en waterscheuten worden opgenomen maar niet gekwantificeerd. Bij naaldboomsoorten wordt het aantal naaldjaargangen geteld. Deze beschrijvende informatie wordt niet gebruikt voor het bepalen van het naaldverlies. Tenslotte wordt van elke boom de groei (omtrek) bepaald (Sioen & Roskams, 4). Gezonde bomen hebben bij conventie een bladverlies van maximum %. Bomen met t.e.m. 5% bladverlies zijn nog niet beschadigd maar verkeren evenmin in een optimale gezondheidstoestand (de zogenaamde risico of waarschuwingklasse). Bomen met meer dan 5% blad/naaldverlies worden als beschadigd beschouwd, met een verdere indeling naargelang de intensiteit van het bladverlies. De verschillende bladverliesklassen krijgen een nummer van tot 4. De klassengrenzen zijn dezelfde voor de bladverkleuring. Bomen worden als abnormaal verkleurd beschouwd wanneer meer dan % van de kroon bladverkleuring vertoont. De klassengrenzen voor bladverlies en verkleuring zijn bij internationale overeenkomst vastgesteld. Er zijn voorlopig geen ecologische onderzoeksresultaten die deze grenzen kunnen staven. Tabel. Klassenindeling voor blad/naaldverlies Klasse Blad/naaldverlies (%) Mate van blad/naaldverlies Toestand Geen Licht Matig Sterk Dood gezond risicoboom licht beschadigd ernstig beschadigd dood 4 6 matigdood beschadigd Tabel. Klassenindeling voor verkleuring Klasse Verkleuring (%) Mate van verkleuring geen licht matig sterk dood 4 abnormale verkleuring Tabel. Klassenindeling voor bloeieffect, kroonsterfte en insectenaantasting Klasse Bloeieffect (%) Kroonsterfte (%) Insectenaantasting (%) Graad 6 >6 > 4 >4 Geen Licht Matig Sterk Bij de aanvang van de waarnemingen waren de beoordeelde parameters bladverlies, verkleuring, aantal naaldjaargangen en bloeieffect. Vanaf 99 werden de overige variabelen toegevoegd: Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

6 kroonsterfte, insectenaantasting, schimmelinfectie, vorstscheuren, slijmuitvloei, exploitatieschade, opgerolde bladeren en omtrek... Omvang dataset De dataset bevat 947 records met boomwaarnemingen gespreid over een periode van 5 jaar. Het totaal aantal bomen varieert van jaar tot jaar (tabel 4). Dit is ondermeer te wijten aan het verdwijnen van proefvlakken door kappingen of door ontbrekende waarden in de dataset. In 99 werd slechts een deel van de data weerhouden voor verwerking (54 bomen). Voor de beginjaren bedraagt het aantal boomsoorten 4. Vanaf 995 telt de steekproef boomsoorten. De soorten met het hoogst aantal bomen in de steekproef zijn Zomereik, Grove den, Beuk, Amerikaanse eik, Corsicaanse den en populier. Opvallend is het overwicht van Grove den gedurende de eerste jaren van de bosvitaliteitsinventaris... Samenstelling deelsteekproeven De data die verzameld werden in de proefvlakken die voor 995 ingericht werden, zijn in een afzonderlijke deelsteekproef opgenomen ( Steekproef 87 ). Het gaat hier om de proefvlakken in het oorspronkelijke 8x8 km net dat in 987 werd opgestart. Dit gebeurde eveneens met de data uit de proefvlakken die in 995 opgestart werden ( Steekproef 95 ), de nieuwe proefvlakken door verdichting van het netwerk tot 4x4 km. Tabel 4. Samenstelling van de dataset: aantal bomen per jaar en per boomsoort Boomsoort Totaal Gew. esdoorn Zwarte els Witte els Ruwe berk Zachte berk Tamme kastanje Beuk Gewone es Grauwe abeel Populier Trilpopulier Zoete kers Wintereik Zomereik Am. eik Valse acacia Schietwilg Fijnspar Corsicaanse den Grove den Er werd om verschillende redenen gekozen voor de opsplitsing van de steekproef: Boomsoortensamenstelling: De oorspronkelijke steekproef (verder gewoon steekproef 87 ) telt veel naaldbomen. Alle Corsicaanse dennen en bijna alle Grove dennen zitten in deze steekproef. Het merendeel van de eiken en de beuken zit in steekproef 95. Steekproef 87 bevat bijna alle populieren. 4 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

7 Leeftijd: Voor een aantal boomsoorten is er een duidelijk leeftijdsverschil tussen de steekproeven. Steekproef 87 telt bijvoorbeeld slechts 5 jonge Amerikaanse eiken (indeling in leeftijdscategorieën: zie verder). Steekproef 95 bevat hoofdzakelijk jonge Amerikaanse eiken (slechts oudere bomen). Beoordelingsteam: Steekproef 87 werd vanaf 99 bijna uitsluitend beoordeeld door de bos en natuurwachters (9 teams, team per houtvesterij). Steekproef 95 wordt door slechts team (IBW) beoordeeld. In principe worden verschillen weggewerkt door kwaliteitsbewaking (trainingscursussen) en kwaliteitscontrole. De ervaring leert dat er voor de parameters bladverlies en bladverkleuring een goede harmonisatie bestaat maar dat er voor de overige parameters meer afwijkingen zijn. De dataset Steekproef 87 bevat 497 waarnemingen en Steekproef gegevens. De analyses werden zowel voor het totaal van alle bomen als afzonderlijk voor loofbomen en naaldbomen uitgevoerd. De deelsteekproef met de oudste proefvlakken bevat enerzijds 6468 records met loofbomen en anderzijds 799 met naaldbomen. Steekproef 95 bevat bijna uitsluitend records met loofbomen (499). Er zijn slechts 48 gegevens van naaldbomen in deze steekproef. Ook voor de boomsoorten afzonderlijk wordt de evolutie 987 bestudeerd. Dit gebeurt enkel voor de hoofdboomsoorten Beuk, populier, Zomereik, Amerikaanse eik, Corsicaanse den en Grove den. Hierbij dient vermeld dat Steekproef 95 geen Corsicaanse dennen bevat en te weinig populier en Grove den om een vergelijking met steekproef 87 mogelijk te maken. Bij de jaarlijkse analyse van de bosvitaliteit wordt de steekproef opgesplitst in een deelgroep met leeftijd jonger dan 6 jaar en een deelgroep van minstens 6 jaar. Om dit voor de volledige dataset 987 mogelijk te maken worden de gegevens opgesplitst met als referentiejaar 995 (jaar van de uitbreiding van de steekproef). Alle bomen die in 995 een leeftijd <6 j. hadden, worden in een groep jonge bomen ingedeeld, terwijl de bomen die in 995 minstens 6 jaar oud waren in een groep oude bomen ingedeeld worden (tabel 5). Bij deze opdeling zijn er in een aantal deelsteekproeven te weinig bomen. Voor de analyse per leeftijdscategorie worden deze groepen dan ook niet weerhouden: Steekproef 87: slechts 7 jonge beuken, slechts 5 jonge Amerikaanse eiken, geen oude populieren Steekproef 95: slechts oude Amerikaanse eiken, geen jonge beuken Tabel 5. Gemiddelde leeftijd (jaren) van de steekproefbomen in 995 (referentiejaar) Steekproef 987 Steekproef 995 Jong (< 6 j.) Oud ( 6 j.) Jong (< 6 j.) Oud ( 6 j.) Beuk Populier Zomereik Amerikaanse eik Corsicaanse den Grove den Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

8 .4. Dataverwerking Per jaar wordt het gemiddeld percentage blad of naaldverlies berekend. Het aandeel beschadigde bomen, m.a.w. het percentage bomen met meer dan 5% bladverlies, is hiermee gerelateerd. Bij de naaldbomen wordt ook het gemiddeld aantal naaldjaargangen berekend. Dit aantal kan variëren van (afgestorven boom) tot 4 (gezonde Corsicaanse den). Van volgende variabelen wordt een gemiddelde klasse berekend: Verkleuring varieert van klasse (geen verkleuring) tot klasse 4 (afgestorven). De gemiddelde verkleuringklasse wordt per jaar berekend. Kroonsterfte en insectenaantasting wordt eveneens in klassen genoteerd. De laagste quotering is schadeklasse, de hoogste schadeklasse is klasse (sterke schade of aantasting). Ook hier wordt een gemiddeld schadeniveau berekend. Het bloeieffect varieert eveneens van tot. Het gemiddeld bloeieffect wordt per jaar voor Grove den berekend. Van alle steekproefbomen wordt jaarlijks de omtrek gemeten. Het berekenen van een gemiddelde omtrek per jaar heeft, wegens de invloed van dunningen en vervangingen, geen zin. Daarom wordt gekozen voor het bepalen van de gemiddelde omtrekgroei van de bomen (enkel voor bomen waarvan data voor twee opeenvolgende jaren beschikbaar zijn). Voor steekproef 87 zijn er pas data vanaf 99, voor steekproef 95 vanaf 996. Zowel de omtrek van de bomen als de groei wordt in klassen ingedeeld (tabel 6). Voor een verdere analyse van de groei is het belangrijk met het gevoerde beheer rekening te houden. Uitgevoerde dunningen hebben een positief effect op de groei van de resterende bomen. Proefvlakken met een regelmatig dunningsregime realiseren op die manier een hogere gemiddelde omtrekaanwas. Dunningen worden vooral in openbare bossen uitgevoerd. De meeste naaldboombestanden in openbaar bos werden gedurende de beschouwde periode zelfs meermaals gedund. Vooral in de bestanden met Corsicaanse den, die in openbare bossen gelegen zijn, is er een gunstige invloed van de uitgevoerde dunningen. Het aantal dunningen in de proefvlakken varieert van tot 4. Eén proefvlak met Corsicaanse den werd gedurende de inventarisatieperiode 4 keer gedund. Tabel 6. Omtrekklassen en groeiklassen Klasse Omtrek (cm) Groei (omtrekaanwas in cm) >5 > en,5 >,5 en > en,5 >,5 en > en > en 4 >4 en 5 >5 Voor de parameters vorstscheuren, schimmelinfectie, slijmuitvloei en exploitatieschade wordt enkel aan of afwezigheid genoteerd. Hier wordt het aandeel bomen waarbij de schade herkend werd, berekend (% aangetaste bomen). De aanwezigheid van waterscheuten wordt eveneens in klassen ingedeeld: = waterscheuten op de stam = waterscheuten in de kroon = waterscheuten op de stam en in de kroon 6 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

9 Aangezien het geen zin heeft om voor waterscheuten met gemiddelde klassen te werken, wordt enkel het aandeel bomen met waterscheuten berekend, weliswaar opgesplitst volgens de locatie van de scheuten. De parameter opgerolde bladeren wordt niet weerhouden voor de trendanalyse. Er blijken te weinig waarnemingen van bomen met opgerolde bladeren (4 bomen / 947 records =,%). Alleen bij Beuk betreft minstens 5% van het totaal aantal waarnemingen bomen met opgerolde bladeren. De analyse heeft als doel eventuele trends in de data visueel voor te stellen. De data worden chronologisch uitgezet en waar mogelijk wordt de evolutie besproken. In de meeste gevallen worden gemiddelde waarden van parameters berekend. Per parameter worden deze gemiddelden in grafieken tegenover het jaar uitgezet. Voor de voorstelling in tabelvorm worden de gemiddelden in perioden van à 4 jaar gegroepeerd (zie annex). De beschouwde perioden zijn 98799, 99994, en 999. Voor een aantal parameters telt de eerste periode slechts één meetjaar, of valt deze periode weg (populier). Om tot een grafische voorstelling in de tijd te komen, wordt met behulp van het statistisch programma Splus een Spline fit uitgevoerd. Deze regressiemethode past een zogenaamde autocorrelatie (autoregressie) toe, waarbij geen regressierechte maar een continue curve op de grafiek met de data gegenereerd wordt. Om de curve te vormen worden eerst verschillende delen van de data opgesplitst voor een plaatselijke fit. De globale curve wordt op basis van deze kleinere delen gemaakt. Er wordt op die manier voor de bepaling van de ligging van een punt op de curve rekening gehouden met de omliggende waarden. In dit geval bepaalt de toestand van het voorgaande jaar mee de waarde op de curve voor het huidige jaar (SPLUS 6 for Windows Guide to Statistics). Bij de verwerking wordt ook nagegaan welke beoordeelde parameters de bladbezetting van een boom beïnvloeden of er mee gerelateerd zijn. De relatie tussen de verschillende parameters en het bladverlies wordt met behulp van boxplots bestudeerd en met behulp van een KruskalWallis test getoetst. Verschillen worden als significant weerhouden bij p<,5. Enkel wanneer minstens 5% van de waarnemingen een bepaalde parameter vertonen, wordt de toets uitgevoerd. Ook de praktische significantie wordt nagegaan. Bij een significant resultaat moet het gemiddeld bladverlies minstens 5% verschillen tussen de klassen. 7 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

10 . Resultaten.. Beoordeelde en afgeleide parameters Per beoordeelde parameter wordt de evolutie gedurende de periode 987 nagegaan. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de gemiddelde waarde op jaarbasis. De analyse wordt voor alle bomen samen uitgevoerd (algemeen), voor de loofbomen en de naaldbomen afzonderlijk en op boomsoortniveau. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de leeftijd (<6 jaar, 6 jaar).... Gemiddeld blad/naaldverlies (tabel 7) Algemeen (fig. a) Het gemiddeld blad/naaldverlies vertoont een toenemende trend gedurende de eerste jaar van de bosvitaliteitsinventaris (steekproef 87). In 988 wordt het laagste gemiddelde waargenomen (5%). Het bladverlies ligt gemiddeld het hoogst in 996 (5%). Vanaf 997 is er een afvlakking van de trendcurve. Het gemiddeld bladverlies blijft van dan af stabieler en onder de waarden van De laatste jaren van de beschouwde periode varieert het bladverlies gemiddeld tussen % en %. Het gemiddeld bladverlies verloopt voor steekproef 95 eveneens stabiel aan het eind van de beschouwde periode, maar onder het niveau van steekproef 87. Opvallend is het hoog gemiddeld bladverlies in 95 (4%), gevolgd door een terugval het daaropvolgende jaar (7%). Het bladverlies in deze deelsteekproef schommelt tussen 7% en % in de periode 96. Gemiddeld bladverlies volgens steekproef Gemiddeld bladverlies steekproef ' gem. bladverlies (%) 8 gem. bladverlies (%) 8 Loofbomen Naaldbomen 6 steekproef '87 steekproef ' Figuur. a: bladverlies opgesplitst per steekproef b: bladverlies bij steekproef 87, opgesplitst voor loofbomen en naaldbomen Loofbomen naaldbomen (fig. b) Bij een opsplitsing in loofbomen en naaldbomen (steekproef 87) blijkt dat vooral in de beginjaren het gemiddeld naaldverlies hoger ligt dan het gemiddeld bladverlies. Het verschil is het grootst in de periode In 99 bedraagt het gemiddeld naaldverlies 7% en het gemiddeld bladverlies %. Het verschil neemt na 9 af, maar het gemiddeld naaldverlies blijft iets hoger. De trend is zowel voor loofbomen als naaldbomen toenemend, met een afvlakking vanaf 997. Steekproef 95 telt bijna uitsluitend loofbomen. De trend voor de loofbomen is dan ook gelijklopend met de volledige steekproef Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

11 Leeftijd (fig. ab) De relatie tusen bladverlies en leeftijd van de bomen is verschillend voor steekproef 87 en steekproef 95. Het gemiddeld bladverlies neemt bij steekproef 87 zowel voor jonge als oude bomen toe. Bij de jonge bomen blijft het bladverlies tot 99 onder de %. Vanaf 994 bedraagt het bladverlies à 4%. Bij de oude bomen bedraagt het bladverlies reeds vanaf 99 minstens %. De afvlakking vanaf 997 komt vooral bij oude bomen voor. De hoogste score voor het bladverlies wordt bij de oude bomen in 995 en 996 bereikt (6%7%). Bij jonge bomen blijft de trendlijn van het gemiddeld bladverlies nog toenemen, zij het langzamer dan in de beginperiode. Vanaf 97 is het bladverlies hoger bij jonge bomen, voor 97 lag het bladverlies bijna jaarlijks lager. Bij steekproef 95 ligt het bladverlies duidelijk hoger bij oudere bomen. Het verloop van het bladverlies is bij jonge steekproefbomen vrij stabiel en blijft steeds onder de %. Het bladverlies is bij oudere bomen zeer hoog in 95 (8%), zakt in 96 (9%) en neemt daarna weer geleidelijk toe. De laatste jaren bedraagt het bladverlies bij oude bomen à 4%. Gemiddeld bladverlies volgens leeftijd steekproef '87 Gemiddeld bladverlies volgens leeftijd steekproef ' gem. bladverlies (%) 8 jong oud gem. bladverlies (%) 8 jong oud Figuur. a: gemiddeld bladverlies van bomen <6 j. en 6 j. (ref. 995) b: idem voor steekproef 95 Boomsoort (fig. 4ab) In steekproef 87 is de trend van het bladverlies stabiel tot licht dalend voor Beuk. Er zijn echter duidelijke schommelingen rond de trendlijn en steekproef 87 is voor deze soort niet zo groot. Het bladverlies ligt het hoogst in 987 (5%), 99 (%) en 995 (8%). Ook steekproef 95 vertoont een hoog cijfer in 995 (6%). Na 995 ligt het bladverlies in beide populaties lager. De toename van het bladverlies is het grootst voor populier. Het gemiddeld bladverlies stijgt van % in 988 tot 7% in. In steekproef 87 is de trend toenemend voor de eiken. De curve vlakt af na Het gemiddeld bladverlies ligt bij Zomereik iets hoger in steekproef 95, met een vrij stabiel verloop. Het bladverlies ligt midden de jaren 9 het hoogst: 5 à 6% in de periode voor steekproef 87 en 6% in 995 voor steekproef 95. Opvallend is het laag gemiddelde in de beginperiode van de inventaris. Het laagste cijfer bedraagt % in 99. In steekproef 95 komt het laagste cijfer in 996 voor (9%). Zowel in steekproef 87 als in steekproef 95 ligt het gemiddeld bladverlies hoger bij oude zomereiken. Het minimumcijfer in steekproef 87 bedraagt % voor jonge eiken en 4% voor oude bomen (beide in 99). Het maximaal gemiddeld bladverlies is % bij jonge bomen (994) en 7% bij oude eiken (995). In steekproef 95 wordt het minimaal gemiddelde in 996 waargenomen (5% 9 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

12 voor jonge eiken en % voor oude bomen). Het maximaal gemiddelde bedraagt % voor jonge (in 998) en % voor oude eiken (in 995). Er is niet echt een duidelijke trend in het bladverlies voor steekproef 95. Bij steekproef 87 daarentegen neemt het gemiddeld bladverlies duidelijk toe, zowel voor jonge als oude eiken. De toename doet zich vooral in de periode 9 95 voor. Gemiddeld bladverlies volgens leeftijd steekproef ' Gemiddeld bladverlies volgens leeftijd steekproef '95 Beuk Populier Beuk jong oud gem. bladverlies (%) Zomereik Corsicaanse den Amerikaanse eik Grove den gem. bladverlies (%) Zomereik Amerikaanse eik jong oud Figuur 4. a: gemiddeld bladverlies per soort en per leeftijd (< 6 j., 6 j., ref. leeftijd 995) b: idem voor steekproef 95 De trendlijn verloopt steiler toenemend bij Amerikaanse eik dan bij Zomereik en vlakt ook af na De schommelingen rond de trendlijn zijn ook groter vergeleken met Zomereik. Het bladverlies ligt halfweg de jaren 9 het hoogst. Het gemiddeld bladverlies ligt het hoogst bij steekproef 87. Het bladverlies ligt in deze steekproef hoog in 995 (9%) en vooral in 996 (%). Het maximum in steekproef 95 bedraagt 4% en wordt in 995 bereikt. Het verschil tussen beide steekproeven is groter dan bij Zomereik. Wellicht speelt de leeftijd van de Amerikaanse eiken een rol (gemiddeld 8 jaar in steekproef 87 en slechts 8 jaar in steekproef 95). Voor steekproef 95 is de trend afnemend. Het gemiddeld bladverlies is laag in de beginperiode van de inventaris. In de periode bedraagt het gemiddeld bladverlies à 8%. In steekproef 95 komt het laagste cijfer voor Amerikaanse eik in voor (5%). De trendlijn is het minst stijgend voor Corsicaanse den. Er worden ook schommelingen rond de trendlijn waargenomen. Bij deze soort is het gemiddeld naaldverlies al hoog van in de beginjaren van de inventaris. Corsicaanse den vertoont gemiddeld het laagste naaldverlies in 988 (9%) en het hoogste in 996 (%). Maar ook in de beginperiode komen hoge waarden voor (8% in 87 en 7% in 89). Het gemiddeld naaldverlies van beide leeftijdscategorieën is bijna volledig gelijklopend. Enkel in de beginjaren is het gemiddeld naaldverlies hoger voor oudere bomen. Het naaldverlies schommelt rond een hoog niveau en is globaal gezien toenemend. Het naaldverlies ligt voor jonge bomen het hoogst in 996 (%) en het laagst in 988 (8%). Bij oude soortgenoten is het naaldverlies gemiddeld het hoogst in 987 (%) en het laagst in 99 (7%). Bij Grove den is er een toenemende trend met een afvlakking vanaf 997. Het naaldverlies stijgt van 4% in 987 tot 4% in 996. Vanaf 997 bedraagt het naaldverlies à %. De trend verloopt gelijk en is toenemend voor jonge en oude bomen. Het gemiddeld naaldverlies ligt echter iets lager bij de oudere bomen. Hierbij dient vermeld dat het verschil tussen de gemiddelde leeftijd van de jonge en de oude bomen kleiner is dan het verschil bij de andere boomsoorten. Het gemiddeld naaldverlies van de jonge bomen is het laagst in 987 (5%) en het hoogst in 996 (4%). Bij de oude bomen wordt het laagste gemiddelde eveneens in 987 vastgesteld (%) en het hoogste gemiddelde ook in 996 (%). Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

13 Tabel 7. Gemiddeld bladverlies (%) per periode Boomsoort Steekproef Leeftijd '87'9 '9'94 '95'98 '99' Totaal STP'87 5,8,,,6 STP'95,,5 STP'87 <6 jr. 5,6 9,5,9, " >=6 jr. 6,5,8,5,9 STP'95 <6 jr. 7, 6,9 " >=6 jr.,,7 Loofbomen STP'87 5, 9,9,, STP'95,,6 Naaldbomen STP'87 6,5,,,8 Beuk STP'87 8,6 9,5,5 7, STP'87 >=6 jr. 8,9,9,7 7,9 STP'95 >=6 jr. 7,5 8, Populier STP'87 <6 jr.,8 9,9 4, 5,9 Zomereik STP'87 6,7,,, STP'95,,9 STP'87 <6 jr.,4 7,5 9,4 9, " >=6 jr. 7,7,4 4,6, STP'95 <6 jr. 8,4 8,5 " >=6 jr. 5, 6,4 Am. eik STP'87,7, 5,,4 STP'95 8, 5, STP'87 >=6 jr.,8,4 5,,5 STP'95 <6 jr. 7,4, Cors. den STP'87,7,9 6,5 5,7 STP'87 <6 jr.,7,8 6,4 5,9 " >=6 jr.,, 6,5 5,8 Grove den STP'87 5,5 9,6,, STP'87 <6 jr. 5,7 9,8,4, " >=6 jr. 4,6 8,4,,8 Figuur 5. Proefvlak n 7 (Houthalen) met Corsicaanse den en Grove den (foto IBW) Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

14 ... Aandeel beschadigde bomen Algemeen (fig. 6ab) Bomen met een blad of naaldverlies van meer dan 5% worden als beschadigd beschouwd. Het aandeel beschadigde bomen is met andere woorden het percentage bomen waarvan het bladverlies boven de 5% ligt. Het aandeel beschadigde bomen volgt min of meer de trend van het gemiddeld bladverlies. Steekproef 87 laat een duidelijk toenemende trend zien. Het aandeel beschadigde bomen schommelt in de periode 87 9 rond de à 5% en stijgt daarna bijna ononderbroken tot 996. In 99 is slechts 8% van de bomen in de inventaris beschadigd. In 996 is één boom op drie beschadigd (%). Vanaf 997 ligt het aandeel beschadigde bomen weer een stuk lager, waardoor de curve afgebogen wordt. De trend blijft echter toenemend. Het percentage beschadigde bomen varieert sindsdien van tot 7%. Steekproef 95 start met een bijzonder hoog aandeel beschadigde bomen, dat in 96 sterk daalt en daarna weer toeneemt. Door het hoge begincijfer in 95 (7%) is de trend dalend in de beginjaren en daarna stabiel. Na het piekjaar 995 kwam de laagste score (7,5%) in 996. Vanaf 999 ligt het aandeel beschadigde bomen jaarlijks het laagst bij steekproef 95. Ook in 997 en lag in steekproef 95 het aandeel beschadigde bomen onder de %. Aandeel beschadigde bomen volgens steekproef Aandeel beschadigde bomen steekproef '87 aandeel beschadigde bomen (%) 4 steekproef '87 steekproef '95 aandeel beschadigde bomen (%) 4 Loofbomen Naaldbomen Figuur 6. a: percentage beschadigde bomen per steekproef (bladverlies > 5%) b: percentage beschadigde loof en naaldbomen in steekproef 87 Loofbomen naaldbomen De trend is zowel voor loofbomen als naaldbomen toenemend (steekproef 87). Het aandeel beschadigde bomen ligt lager voor naaldbomen dan voor loofbomen, met uitzondering van de beginjaren (periode 88 9) en. In de beginjaren van de inventaris was het verschil in aandeel beschadigde bomen minder groot. In 99 werd het laagste aandeel beschadigde loofbomen geteld (5%). Het laagste percentage beschadigde naaldbomen werd in 987 vastgesteld (9%). De hoogste cijfers worden halfweg de jaren 9 waargenomen: 8% beschadigde loofbomen in 995 en 9% beschadigde naaldbomen in 996. Het aandeel beschadigde loofbomen stabiliseert zich min of meer vanaf 997. Het aandeel beschadigde naaldbomen blijft verder toenemen. Na 994 blijft het aandeel beschadigde loofbomen jaarlijks hoger dan %. Het aandeel beschadigde naaldbomen ligt lager en in 997 en 998 ook onder de %. Het aandeel beschadigde loofbomen uit steekproef 95 volgt de globale trend van steekproef 95. Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

15 Leeftijd (fig. 7ab) Het percentage beschadigde bomen was tot 998 bijna steeds hoger voor oude bomen. Net als bij het gemiddeld bladverlies kruisen de trendlijnen eind de jaren 9. In 98, 99 en zijn er procentueel gezien meer beschadigde jonge bomen (het gemiddeld bladverlies is in de periode 97 ook hoger). Het aandeel beschadigde jonge bomen stijgt hierdoor gestaag over de gehele inventarisatieperiode. Het aandeel oudere bomen met meer dan 5% bladverlies neemt af na 996. De slechtste kroonconditie was er bij oude bomen duidelijk in 995, met 4% beschadigde bomen. Bij de jonge bomen was er geen uitgesproken piekjaar. Het hoogste aandeel beschadigde jonge bomen bedroeg 9%, in 996 en. Het laagste aandeel beschadigde bomen kwam in de beginperiode van de inventaris voor: 8% (bij de oude bomen in 99 en bij de jonge bomen in 988). Het verloop is opnieuw anders voor steekproef 95. Er zijn procentueel gezien meer beschadigde oude bomen dan jonge. De trend is ditmaal afnemend voor jonge bomen en, met uitzondering van de piek in 995, vrij stabiel voor oude bomen. In 995 was bijna de helft van de oude bomen beschadigd (48%). De oudere bomen hadden de beste kroonconditie in 996 en 997 (% beschadigd). Het hoogste aandeel beschadigde jonge bomen komt in 998 voor (%). In 996 is het aandeel beschadigde jonge bomen zeer laag (%). Aandeel beschadigde bomen volgens leeftijd steekproef '87 Aandeel beschadigde bomen volgens leeftijd steekproef '95 aandeel beschadigde bomen (%) 4 jong oud aandeel beschadigde bomen (%) 4 jong oud Figuur 7. a: percentage beschadigde bomen <6 j. en 6 j. (ref. 995) b: idem voor steekproef 95 Boomsoort (fig. 8ab) Ook op soortniveau zijn de gelijkenissen met het verloop van het gemiddeld blad/naaldverlies treffend. Voor een aantal soorten is de helling van de trendlijn uitgesproken. Bij Beuk schommelt het aandeel beschadigde bomen rond de trendlijn, vooral bij steekproef 87. De trend is, in tegenstelling tot de meeste andere soorten, stabiel tot afnemend. Dit is ook zo voor steekproef 95, maar enkel in de periode Daarna neemt het aandeel beuken met een bladverlies boven de 5% weer toe. Voor beide steekproeven ligt het maximum aandeel beschadigde beuken in 995 (steekproef 87: 45%; steekproef 95: 44%) en het minimum in 998 (resp. % en 5%). Het aandeel beschadigde populieren evolueert in stijgende lijn. In 989 was slechts 4% van de populieren beschadigd; in bijna de helft van de geïnventariseerde bomen (49%). Voor steekproef 87 stijgt het aandeel beschadigde zomereiken tot 995, waarna er opnieuw een dalende trend waargenomen wordt. Voor steekproef 95 is de trend globaal afnemend. Beide Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

16 steekproeven kennen een maximum in 995 (resp. 4% en 4% beschadigde bomen). Steekproef 87 haalt een minimum van 4% in 99; bij steekproef 95 is dit % in 996. Het aandeel beschadigde bomen ligt bij Zomereik steeds hoger voor de oudere bomen. Voor steekproef 87 is de trend toenemend voor beide leeftijdsgroepen, maar bij de oudere bomen is er de laatste jaren een afname. Bij de jonge bomen is er eerder sprake van een stabilisatie. Het aandeel beschadigde bomen ligt het hoogst in 995 met 49% van de oude bomen beschadigd. Het hoogste aandeel jonge beschadigde bomen wordt in dezelfde periode bereikt (994995: 4%). Het geringste percentage beschadigde bomen komt in 99 voor (4% bij oude bomen, % bij jonge exemplaren in 9 9). Voor steekproef 95 is voor de leeftijdscategorieën afzonderlijk geen duidelijke trend waarneembaar. Het maximum aandeel beschadigde bomen komt bij oude bomen in 995 (55%) en bij jonge bomen in 998 (%) voor. Het laagste aandeel wordt bij oude bomen in 996 waargenomen (8%); bij jonge bomen in (%). Het aandeel beschadigde Amerikaanse eiken daalt jaarlijks voor steekproef 95. Net als het gemiddeld bladverlies is er voor steekproef 87 een toename tot 996, gevolgd door een stabielere evolutie. Het maximum aandeel beschadigde bomen valt bij Amerikaanse eik niet voor beide steekproeven in hetzelfde jaar. Steekproef 87 haalt maximaal 58% beschadigde bomen in 996. De piek komt bij steekproef 95 een jaar vroeger met 5% beschadigde bomen. De kroonconditie is het best in 989 (% voor steekproef 87) en (4% voor steekproef 95). Er zijn schommelingen rond de curve bij Corsicaanse den, maar de trend is toenemend (zeker in de jaren 9). Het geringste aandeel beschadigde Corsicaanse dennen bedraagt 7% in 99. Het maximum wordt in bereikt, met 4% beschadigde bomen. Het aandeel beschadigde Corsicaanse dennen neemt vooral na 99 toe. De toenemende trend is duidelijker voor de oude bomen, waardoor de curve hoger komt te liggen. Het naaldverlies is voor de oude bomen het hoogst in (44%). Het aandeel beschadigde jonge Corsicaanse dennen is met 4% het hoogst in 989. Het minimum bedraagt 7% en werd voor oude bomen in 99 en voor jonge bomen in 99 en 99 genoteerd. Voor Grove den is de trend toenemend maar er zijn de laatste jaren meer schommelingen rond de curve. De kroonconditie was het best in 987 met 7% beschadigde bomen. In 996 werd het maximum aantal beschadigde grove dennen waargenomen (8%). Bij Grove den zijn er, vergeleken met Corsicaanse den, minder beschadigde bomen in de oudste leeftijdscategorie. De trend is in beide leeftijdsgroepen toenemend. De kroontoestand van de grove dennen was het best in de beginperiode (987988: 7% beschadigde jonge bomen; 987 en 997: % beschadigde oude bomen). Halfweg de jaren 9 lag het naaldverlies het hoogst. In 994 was % van de oude bomen beschadigd en in 996 9% van de jonge exemplaren. Aandeel beschadigde bomen volgens leeftijd steekproef ' Aandeel beschadigde bomen volgens leeftijd steekproef '95 Beuk Populier Beuk aandeel beschadigde bomen (%) Zomereik Corsicaanse den Amerikaanse eik Grove den jong oud 5 4 aandeel beschadigde bomen (%) Zomereik Amerikaanse eik jong oud 5 4 Figuur 8. a: percentage beschadigde bomen per soort en per leeftijd (< 6 j., 6 j.) b: idem voor steekproef 95 4 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

17 ... Verkleuring (tabel 8) Algemeen Bij de analyse wordt gekeken naar de gemiddelde verkleuringklasse. De klassen variëren van tot en met 4 (zie hoger). Bomen zonder verkleuringverschijnselen worden in klasse ingedeeld. Dit betekent dat maximum % van de kroon verkleuring vertoont. Vanaf klasse wordt de verkleuring als abnormaal aanzien. Afgestorven bomen behoren tot klasse 4. In de beginjaren van de bosvitaliteitsinventaris lag de gemiddelde verkleuringklasse hoger dan vanaf 99. De trend voor verkleuring is afnemend en vanaf 99 vrij stabiel. Ook steekproef 95 vertoont een stabiel verloop. De mate van verkleuring volgt in geen geval het verloop van het bladverlies. Zowel het gemiddeld percentage bladverlies als het aandeel beschadigde bomen vertonen een stijgende trend, terwijl de bladverkleuring dit niet doet en zelfs eerder daalt (steekproef 87). De gemiddelde verkleuringklasse ligt voor steekproef 87 het hoogst in 99 (,5). Het maximum in steekproef 95 bedraagt, en wordt in 995 en bereikt. Loofbomen naaldbomen (fig. 9a) Verkleuring komt in de beginjaren ( 87, 89, 9 en in mindere mate 9 en 94) meer voor bij naaldbomen dan bij loofbomen. De laatste jaren komt verkleuring meer bij loofbomen voor. Hierdoor is de trend bij naaldbomen duidelijker afnemend. De trendlijnen kruisen elkaar in 997. De hoogste gemiddelde verkleuringklasse wordt voor de loofbomen bij de aanvang van de inventaris in 987 bereikt (,5). In 99 haalt de gemiddelde klasse de maximale waarde van,7 voor naaldbomen. Voor steekproef 95 is een vergelijking tussen loofbomen en naaldbomen niet mogelijk. De gemiddelde verkleuringklasse varieert weinig voor deze steekproef. Gemiddelde verkleuringklasse steekproef '87 Gemiddelde verkleuringklasse volgens leeftijd steekproef ' Beuk Populier gem. verkleuringklasse Loofbomen Naaldbomen gem. verkleuringklasse Zomereik Corsicaanse den Amerikaanse eik Grove den jong oud Figuur 9. a: gemiddelde verkleuringklasse per soortgroep (klassen van t.e.m. 4) b: gem. verkleuringklasse per soort en per leeftijd (< 6 j., 6 j.) 5 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

18 Leeftijd Oude bomen vertonen meer verkleuring dan jonge exemplaren. De trend is vrijwel gelijklopend: afnemend voor steekproef 87 en vrijwel stabiel voor steekproef 95. Ook hier valt de afname in de beginperiode ( 87 9) op. De hoogste cijfers komen in de beginjaren van de inventaris voor. Jonge bomen hebben een maximale gemiddelde verkleuringklasse in 99 (,6). Het maximaal gemiddelde ligt bij oude bomen iets lager (,5 in 987). Het minimum bedraagt voor oude en jonge bomen in steekproef 87, (verschillende jaren). In steekproef 95 wordt de maximale waarde van, bij de oude bomen vastgesteld (in 995 en ). Jonge bomen hebben een maximale waarde van, (verschillende jaren). Boomsoort (fig. 9b) Op soortniveau is er een duidelijke afname van de verkleuring bij Beuk (steekproef 87). De maximale gemiddelde verkleuringklasse komt in 987 voor (,8). De gemiddelde verkleuringklasse verhoogt bij steekproef 95 aan het einde van de inventarisatieperiode maar vertoont toch een afnemende trend door de maximale startwaarde bij het begin in 995 (,5). Bij populier is de graad van verkleuring laag en vrij stabiel. De gemiddelde verkleuringklasse lijkt iets toe te nemen aan het einde van de inventarisatieperiode. Het maximum ligt laag, met een gemiddelde verkleuringklasse van, in 99. Bij Zomereik is de graad van verkleuring eveneens laag en stabiel. De trendcurve van de gemiddelde verkleuringklasse ligt bij steekproef 95 het laagst. Oudere bomen vertonen vlugger verkleuring. De verschillende leeftijdscategorieën volgen dezelfde trend. Voor Zomereik is het verschil tussen jonge en oude bomen het duidelijkst bij steekproef 87. Oude bomen halen een maximum van,5 (988), jonge bomen maximum,4 (989). Steekproef 95 telt weinig bomen met verkleuring. Het hoogste gemiddelde (,7) komt bij oude bomen voor (), het laagste gemiddelde (,4) bij jonge bomen. Bij Amerikaanse eik is de graad van verkleuring laag en vrij stabiel. De dalende trend in de beginjaren is hoofdzakelijk het gevolg van het hoge cijfer in 987 (,7). De trendcurve van de gemiddelde verkleuringklasse ligt bij steekproef 95 het laagst. Het maximum in steekproef 95 bedraagt slechts, (). Er is een afname van de verkleuring bij Corsicaanse den. Oudere bomen vertonen meer verkleuring. De leeftijdscategorieën volgen dezelfde trend, maar de verschillen tussen de leeftijdsgroepen worden na verloop van tijd kleiner. Corsicaanse den vertoont een maximum in 99 (gem. klasse,), maar dan bij de jonge bomen. Het gemiddelde bedraagt bij oude bomen maximaal,8 (99). Ook bij Grove den is er een afname van de verkleuring. Oudere bomen vertonen meer verkleuring en de verschillende leeftijdscategorieën volgen dezelfde trend. De verschillen tussen de leeftijdsgroepen worden na verloop van tijd kleiner. In de beginperiode worden de hoogste gemiddelden genoteerd:, bij oude bomen in 99;,6 bij jonge bomen in 987 en Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

19 Tabel 8. Gemiddelde verkleuringklasse per periode (klassen: 4) Boomsoort Steekproef Leeftijd '87'9 '9'94 '95'98 '99' Totaal STP'87,4,,, STP'95,, STP'87 <6 jr.,,,, " >=6 jr.,4,,, STP'95 <6 jr.,, " >=6 jr.,, Loofbomen STP'87,,,, STP'95,, Naaldbomen STP'87,4,,, Beuk STP'87,9,,, STP'87 >=6 jr.,8,,, STP'95 >=6 jr.,, Populier STP'87 <6 jr.,,,, Zomereik STP'87,,,, STP'95,, STP'87 <6 jr.,,,, " >=6 jr.,,,, STP'95 <6 jr.,, " >=6 jr.,, Am. eik STP'87,,,, STP'95,, STP'87 >=6 jr.,,,, STP'95 <6 jr.,, Cors. den STP'87,5,,, STP'87 <6 jr.,4,,, " >=6 jr.,6,,, Grove den STP'87,4,,, STP'87 <6 jr.,4,,, " >=6 jr.,5,,, Figuur. Proefvlak n (Tervuren) met Beuk (foto IBW) 7 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

20 ..4. Groei Algemeen (fig. ab) Van elke steekproefboom wordt jaarlijks de omtrek gemeten op een hoogte van, m. Groeigegevens zijn beschikbaar vanaf het jaar na de aanvang van de eerste omtrekmetingen. Er zijn groeidata vanaf 99 voor steekproef 87 en vanaf 996 voor steekproef 95. Net als bij het bladverlies en het aandeel beschadigde bomen is er een verschillend verloop tussen beide steekproeven. De gemiddelde groei neemt af voor steekproef 87. De afnemende trend stabiliseert zich vanaf 997. Dit komt zeer goed overeen met de afvlakking van de toename van het gemiddeld bladverlies op dat ogenblik. In steekproef 87 bedraagt de gemiddelde groei maximaal,8 cm (in 99). De groei is minimaal in 996, één jaar na de hoge cijfers inzake bladverlies. De gemiddelde omtrekaanwas bedroeg toen cm. Bij steekproef 95 is er eveneens een relatie tussen groei en bladverlies. De gemiddelde groei neemt in de periode toe, om daarna weer licht af te nemen. Na 995 volgde ook een afname van het bladverlies. Het bladverlies is in de periode weliswaar opnieuw aan het toenemen, maar ligt toch een stuk lager vergeleken met 995. Ook in deze steekproef is de groei minimaal in 996 (,8 cm). De omtrekaanwas is maximaal in 998 en bedraagt in dat jaar,6 cm. De minimale groei in 996 is wellicht te wijten aan meteorologische factoren (droogteperioden in de zomer van 95 en voorjaar 96), al dan niet in combinatie met aantastingen van schimmels en insecten. Om dit aan te tonen is verder onderzoek noodzakelijk. Loofbomen naaldbomen (fig. ab) De gemiddelde groei ligt hoger bij loofbomen dan bij naaldbomen. De ligging van de curve is minder belangrijk aangezien groei soort en leeftijdafhankelijk is (zie verder). Beide groepen vertonen echter een dalende trend. De afname van de omtrekaanwas situeert zich in de beginjaren van de inventarisatie, toen het blad/naaldverlies duidelijk toenam. De hellingsgraad is steiler voor loofbomen dan voor naaldbomen. De groei stabiliseert zich bij beide groepen vanaf 97. Aan het eind van de periode lijkt de trend licht toenemend voor naaldbomen en licht afnemend voor loofbomen. Het verloop van loofbomen en naaldbomen afzonderlijk volgen is bij steekproef 95 onmogelijk. De trend voor de loofbomen is toenemend tot en met 998. Vanaf 999 schommelt de gemiddelde groei rond een licht dalende curve. In 998 werd de hoogste gemiddelde groei gemeten, in 996 de laagste. 996 was ook het jaar met de laagste omtrekaanwas in steekproef 87. De groei was zowel voor loofbomen als voor naaldbomen maximaal in 99. Ook 99 (loofbomen) en (naaldbomen) waren jaren met een maximale groei. Gemiddelde groei steekproef '87 Gemiddelde groei loofbomen steekproef '95.5 Loofbomen Naaldbomen.5 gem. omtrekaanwas (cm)..5. gem. omtrekaanwas (cm) Figuur. a: gemiddelde jaarlijkse groei per soortgroep b: idem voor steekproef 95 (omtrekaanwas in cm) 8 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

21 Leeftijd (fig. ab) De groei is bij de oude bomen het hoogst in steekproef 87 en bij de jonge bomen het hoogst in steekproef 95. Dit kan verklaard worden door de boomsoortensamenstelling van de steekproef en de leeftijdsverdeling binnen de steekproef. In steekproef 95 ligt de gemiddelde leeftijd van jonge en oude bomen verder uit elkaar, m.a.w. de bomen met een leeftijd <6 j. hebben een lagere gemiddelde leeftijd dan in steekproef 87. De gemiddelde leeftijd van de bomen 6 j. ligt ook hoger in steekproef 95. Zeer jonge bomen hebben een snellere omtrekgroei. Dit verklaart de duidelijk hogere omtrekgroei in de jongste leeftijdscategorie van steekproef 95. De trends zijn gelijklopend voor jong en oud binnen elke steekproef maar toch kunnen enkele verschillen waargenomen worden. Het verschil in omtrekaanwas tussen oud en jong wordt na verloop van tijd kleiner bij steekproef 87. Tot en met 994 is er jaarlijks een duidelijk snellere groei bij oude bomen, daarna wordt het verschil kleiner. De omtrekgroei is de laatste jaren vrij stabiel voor de jonge bomen en licht stijgend voor de oudere exemplaren. Net als in steekproef 95 is de groei minimaal in 996. Zowel bij jonge als oude bomen is de gemiddelde groei in dat jaar cm. De groei is maximaal in 99:,9 cm bij oude bomen en,7 cm bij jonge bomen. In steekproef 95 neemt de omtrekgroei tot 998 gelijkmatig toe voor beide leeftijdsgroepen. Daarna stabiliseert de groei zich voor de jonge bomen, terwijl de groei van de oudere bomen weer een afnemende trend vertoont. Voor beide leeftijdscategorieën is de groei minimaal in 996. Oude bomen halen een gemiddelde omtrekaanwas van nauwelijks,7 cm terwijl dit bij jonge bomen cm is. De gemiddelde groei bedraagt maximaal,8 cm bij jonge bomen (in ) en,7 cm bij oude bomen (in 998). Gemiddelde groei volgens leeftijd steekproef '87 Gemiddelde groei volgens leeftijd steekproef ' gem. omtrekaanwas (cm)..5. jong oud gem. omtrekaanwas (cm)..5. jong oud Figuur. a: gemiddelde jaarlijkse omtrekgroei voor bomen <6 j. en 6 j. (ref. 995) b: idem steekproef 95 Boomsoort (fig. ab) Tussen de boomsoorten zijn er duidelijke verschillen in gemiddelde groei. Belangrijker is de groeitrend per soort. De gemiddelde omtrekaanwas van de beuken is in steekproef 95 het laagst. De leeftijd van deze beuken is gemiddeld ook hoger. Net als het bladverlies schommelt de groei rond een vrij rechtlijnige curve voor steekproef 87. Bij steekproef 95 verloopt de groei tegenovergesteld aan het bladverlies. De jaren met een laag bladverlies bereiken een hogere gemiddelde groei. Ook bij Beuk is de groei minimaal in 996 (,8 cm in steekproef 87 en,6 cm in steekproef 95). De maximale groei varieert van,9 cm in steekproef 95 (998) tot, cm in steekproef 87 (994). 9 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

22 Opvallend is de jaarlijkse afname van de groei bij populier. Er is een duidelijk negatief verband met het bladverlies en het aandeel beschadigde bomen. De groei is maximaal in 99 met liefst,6 cm groeiaanwas. In 998 is de groei minimaal, met een gemiddelde toename van,5 cm. Bij Zomereik is de groeicurve dalend voor steekproef 87 en toenemend voor steekproef 95. De tendens is omgekeerd aan het bladverlies. Vanaf 997 ligt de gemiddelde groei hoger in steekproef 95. De groei stabiliseert zich voor beide steekproeven. De aanwas is het geringst in 996 (steekproef 95:,9 cm), 997 (steekproef 87:, cm) en 999 (steekproef 95:,9 cm). De gemiddelde groei bedraagt maximaal,4 cm (steekproef 87 in 99) en,5 cm (steekproef 95 in 998). De groei is bijna jaarlijks geringer voor de oudste leeftijdscategorie (steekproef 95). In steekproef 87 is dit pas vanaf 995 het geval. De tendens is in steekproef 95 gelijklopend voor jong en oud. Na 997 is er een afvlakking van de omtrektoename. Bij steekproef 87 is er een verschillend verloop. In de beginjaren daalt de omtrekgroei bij oude bomen terwijl die van jonge bomen toeneemt. Vanaf 995 is de groei van beide groepen stabieler. In steekproef 95 is de maximale groei van de oude eiken, cm (in ), een stuk lager dan de maximale groei bij jonge exemplaren (,8 cm in 997 en ). Ook de minimale groei ligt lager:,7 cm bij oude bomen (in 999) tegenover, cm bij jonge eiken (in 996). De minimale groei ligt in steekproef 87 in dezelfde lijn: cm voor oude eiken (in 997) en,9 cm voor jonge bomen (in 99). De maximale groei is,6 cm bij oude bomen (99) en,7 cm bij jonge exemplaren (99). Gemiddelde groei volgens leeftijd steekproef ' Gemiddelde groei volgens leeftijd steekproef '95 Beuk Populier Beuk gem. omtrekaanwas (cm) Zomereik Corsicaanse den Amerikaanse eik Grove den gem. omtrekaanwas (cm) Zomereik Amerikaanse eik jong oud jong oud Figuur. a: gemiddelde groei per soort en per leeftijd (<6 j., 6 j.) b: idem voor steekproef 95 Ook bij Amerikaanse eik is de groeicurve dalend voor steekproef 87 en toenemend voor steekproef 95. Ook hier is de tendens omgekeerd aan het bladverlies. Vanaf 997 ligt de gemiddelde groei hoger in steekproef 95. De groei stabiliseert zich voor beide steekproeven en lijkt voor Amerikaanse eik in steekproef 95 zelfs uiteindelijk te gaan dalen. De groei is minimaal in 996 (, cm in steekproef 95 en, cm in steekproef 87). De Amerikaanse eiken groeien in omtrek maximaal, cm (steekproef 87 in 99) en, cm (steekproef 95 in 998). Bij Corsicaanse den verloopt de groei vrij gelijkmatig. Er zijn echter duidelijke schommelingen rond de trend. De groei is minimaal in 996 (, cm) en maximaal in (, cm). De groei is het snelst en het stabielst bij oude bomen. De groei van de jonge bomen start lager maar neemt stilaan toe, waardoor de curven dichter bij elkaar komen te liggen. De maximale en minimale groei is dezelfde in beide leeftijdscategorieën, resp., cm en, cm. De maximale groei wordt het frequentst bij oude bomen waargenomen (in 997 en ); de minimale groei het meest bij jonge Corsicaanse dennen (in 99 en 996). Jonge Corsicaanse dennen groeien eveneens maximaal in en oude bomen minimaal in 996. Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

23 Ook bij Grove den verloopt de groei vrij gelijkmatig. In de beginjaren is er een dalende trend, maar die stabiliseert zich vanaf 997. Dit is ook het tijdstip waarop het naaldverlies niet meer toeneemt. De maximale groei bedraagt in 99,6 cm. Het minimum van,7 cm wordt in 996 bereikt. De groei van jonge en oude dennen verschilt bij het eerste meetjaar (in 99 een lagere groei bij oude bomen) maar vanaf 99 lopen de curven vrijwel gelijk. De groei is maximaal in de beginperiode van de waarnemingen. Jonge dennen groeien gemiddeld maximaal,8 cm in 99 en oude dennen maximaal,6 cm in 99. De minimale omtrekaanwas (,7 cm) werd in 996 bij jonge bomen waargenomen en in 995 en 999 bij oude bomen...5. Kroonsterfte Algemeen (fig. 4a) Net als bij de verkleuring wordt hier de gemiddelde klasse beschouwd. De klasse kan variëren van geen kroonsterfte (klasse ) tot sterke kroonsterfte (klasse ), waarbij in klasse meer dan % van de takken in de kroon afgestorven is. De gemiddelde kroonsterfteklasse volgt ongeveer dezelfde evolutie als het gemiddeld bladverlies. De trend is toenemend voor steekproef 87, vooral in de periode Steekproef 95 start met een afname, gevolgd door een geleidelijke toename. In tegenstelling tot het gemiddeld bladverlies is de gemiddelde kroonsterfteklasse de laatste drie jaar overwegend hoger voor steekproef 95. De gemiddelde kroonsterfte is maximaal in 995 (,9 in steekproef 95) en 996 (,8 in steekproef 87). De minima bedragen, (steekproef 87 in 99) en,4 (steekproef 95 in 996). Gemiddelde kroonsterfteklasse volgens steekproef Gemiddelde kroonsterfteklasse steekproef ' Loofbomen Naaldbomen gem. kroonsterfteklasse..5. steekproef '87 steekproef '95 gem. kroonsterfteklasse Figuur 4. a: gemiddelde kroonsterfteklasse (klassen t.e.m. ) b: opgesplitst per soortgroep voor steekproef 87 Loofbomen naaldbomen (fig. 4b) De gemiddelde kroonsterfte ligt duidelijk hoger bij loofbomen dan bij naaldbomen. Beiden volgen dezelfde trend (steekproef 87). Afgestorven takken en twijgen worden het minst in 99 genoteerd. De gemiddelde klasse bedraagt dan, bij loofbomen en, bij naaldbomen. In 996 wordt de hoogste gemiddelde klasse genoteerd:, bij loofbomen en,7 bij naaldbomen. Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

24 Leeftijd De gemiddelde kroonsterfteklasse is altijd hoger bij oudere bomen. Beide leeftijdsgroepen volgen dezelfde trendlijn, zowel voor steekproef 87 als steekproef 95. De maximale gemiddelde kroonsterfteklasse varieert van,7 (jonge bomen in steekproef 87) tot, (oude bomen in steekproef 87). De minimale kroonsterfteklasse bedraagt, (jonge bomen en oude bomen in steekproef 87) tot,5 (oude bomen in steekproef 95). Boomsoort (fig. 5ab) Naargelang de boomsoort zijn er verschillen waarneembaar. De evolutie van de gemiddelde kroonsterfteklasse is toenemend voor bijna alle soorten in steekproef 87. Voor de meeste soorten is er een stabielere toestand vanaf 997. De meeste maxima worden in 996 genoteerd, de meeste minima komen in 99 voor. De gemiddelde kroonsterfteklasse daalt in steekproef 95 na het aanvangsjaar, maar neemt in een later stadium weer licht toe. Gemiddelde kroonsterfteklasse volgens steekproef Gemiddelde kroonsterfteklasse volgens leeftijd steekproef ' Beuk Populier Beuk Populier gem. kroonsterfteklasse Zomereik Corsicaanse den Amerikaanse eik Grove den steekproef '87 steekproef ' gem. kroonsterfteklasse Zomereik Corsicaanse den Amerikaanse eik Grove den jong oud Figuur 5. a: gemiddelde kroonsterfteklasse per soort (klassen t.e.m. ) b: opgesplitst per leeftijd (<6, 6) Bij Beuk is er in steekproef 87 sprake van een lichte afname vanaf 997. De gemiddelde kroonsterfte is maximaal in 99 en 996 (,7). De kroonsterfte van de beuken is in de beginperiode lager in steekproef 95, maar overtreft de laatste jaren de kroonsterfte van steekproef 87. Het maximum in steekproef 95 bedraagt,9 in het jaar. Bij populier is er een afvlakking van de toenemende trend vanaf 997. De gemiddelde kroonsterfte is maximaal in 996 (,9). De kroonsterfte ligt bij de eikensoorten het laagst in steekproef 95. De maximale waarde is bij Zomereik in beide steekproeven,. Dit maximum wordt in steekproef 95 slechts één maal bereikt, namelijk in 995. Steekproef 87 telt maximale waarden in 995, 998, 999 en. Oudere eiken vertonen meer kroonsterfte. De trend is voor beide leeftijdsgroepen zeer gelijklopend. De maximale gemiddelde kroonsterfteklasse bedraagt bij oude bomen in beide steekproeven, (steekproef 95: 995 en, steekproef 87: 95, 99,, ). Jonge bomen vertonen maximaal een gemiddelde kroonsterfteklasse van,4 in 995 (steekproef 95) en, in 994 (steekproef 87). Ook bij Amerikaanse eik is er in steekproef 87 een lichte afname vanaf 997. De maximale gemiddelde kroonsterfteklasse bedraagt, in 996. De gemiddelde kroonsterfte bedraagt in steekproef 95 maximaal, (995). Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

25 De maximale gemiddelde kroonsterfteklasse bedraagt,6 bij Corsicaanse den. (996). Het maximum wordt voor beide leeftijdsgroepen in datzelfde jaar bereikt:,4 voor jonge bomen en, voor oude bomen. De gemiddelde kroonsterfte ligt voor beide leeftijdsgroepen in de beginjaren dicht bij elkaar. De gemiddelde kroonsterfteklasse neemt in de loop der jaren sterker toe voor de oudere bomen. Ook bij Grove den is de gemiddelde kroonsterfte maximaal in 996 (,8). De gemiddelde kroonsterfte ligt voor beide leeftijdsgroepen dicht bij elkaar. Het verschil in naaldverlies is ook gering bij deze soort en bovendien ligt het naaldverlies lager bij oude bomen. De maximale gemiddelde kroonsterfteklasse bedraagt, bij oude bomen en,7 bij jonge exemplaren (beide in 996)...6. Insectenaantasting Algemeen De evolutie van de aantasting door insecten wordt gevolgd aan de hand van de gemiddelde schadeklasse. De aantastingsgraad varieert van (geen aantasting) tot (meer dan 4% van de kroon aangetast). De gemiddelde aantastingsgraad is laag in steekproef 87. Er is een licht toenemende trend. De waarden zijn duidelijk hoger in steekproef 95 en de trend is toenemend met een afbuiging aan het eind van de periode. Veel heeft te maken met de boomsoortensamenstelling van beide steekproeven. De maximale gemiddelde aantastingsklasse bedraagt,9 in steekproef 87 en, in steekproef 95. Loofbomen naaldbomen Insectenaantasting wordt bij naaldbomen amper genoteerd. De toenemende trend is dus het gevolg van een toenemende aantastingsgraad bij de loofboomsoorten. Leeftijd (fig. 6ab) De gemiddelde graad van aantasting is in steekproef 87 het grootst in de oudere bestanden. De aantastingsgraad is stabiel en laag bij jonge bomen terwijl de gemiddelde aantastingsklasse toeneemt bij oudere bomen. Het maximaal gemiddelde bedraagt,9 bij jonge bomen (in 99) en,6 bij oude bomen (in ). De gemiddelde aantastingsgraad verloopt anders bij steekproef 95. De gemiddelde aantasting verloopt vrij gelijklopend over het grootste deel van de periode. Pas in het laatste inventarisatiejaar is er duidelijk meer aantasting bij oude bomen. De trend is voor beide leeftijdsgroepen toenemend tot 999. Vanaf 999 stagneert de gemiddelde aantastingsgraad. Bij jonge bomen kondigt zich in een duidelijke afname aan. De maxima bedragen,6 bij jonge bomen (in 999) en, bij oude bomen (in ). Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

26 Insectenaantasting volgens leeftijd steekproef '87 Insectenaantasting volgens leeftijd steekproef ' gem. insectenaantastingsklasse..5. jong oud gem. insectenaantastingsklasse..5. jong oud Figuur 6. a: gemiddelde insectenaantastingsklasse (klassen t.e.m. ) volgens leeftijd (<6 j., 6 j., ref. 995) b: idem steekproef 95 Boomsoort (fig. 7ab) Het aantastingsniveau ligt laag bij Beuk en is voor steekproef 87 stabiel. Steekproef 95 vertoont de eerste jaren een afnemende trend. De maximale waarde ligt hoger in steekproef 95 (, in 996) dan in steekproef 87 (,9 in 99). Het verloop van de insectenaantastingen is stabiel bij populier. De hoogste gemiddelde aantastingsklasse bedraagt, in. Bij Zomereik is de trend toenemend. De hoogste waarde wordt in steekproef 87 in (,98) waargenomen. De gemiddelde aantasting ligt hoger bij steekproef 95 en neemt vooral de eerste jaren toe. De laatste twee jaren van de beschouwde periode is er weer verbetering merkbaar. De gemiddelde aantastingsklasse bedraagt maximaal,64 in 999. Het verschil tussen de leeftijdsklassen is miniem. In steekproef 95 is er een verschil aan het eind van de inventarisatieperiode met een lagere aantastingsgraad bij jonge eiken. De trend over de volledige periode blijft echter toenemend voor alle leeftijdsgroepen in beide steekproeven. De maxima situeren zich aan het eind van de beschouwde periode: 999 (oude en jonge zomereiken in steekproef 95), (jonge eiken in steekproef 87) en (oude eiken in steekproef 87). Insectenaantasting volgens steekproef Insectenaantasting volgens leeftijd steekproef '95 Beuk Populier Beuk gem. insectenaantastingsklasse Zomereik Corsicaanse den Amerikaanse eik Grove den steekproef '87 steekproef ' gem. insectenaantastingsklasse Zomereik Amerikaanse eik jong oud Figuur 7. a: gemiddelde insectenaantastingsklasse per soort (klasse t.e.m. ) b: idem per leeftijd (<6 j., 6 j.) 4 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

27 Ook bij Amerikaanse eik is de trend toenemend in steekproef 87. De hoogste waarde wordt in 995 (,) waargenomen. De gemiddelde aantasting is opnieuw hoger bij steekproef 95 en neemt vooral de eerste jaren toe. Na 999 is er echter een afname van de aantastingsgraad. De gemiddelde aantastingsklasse is maximaal in 999 en bedraagt, Schimmelinfectie Algemeen Het aandeel bomen met schimmelaantasting verloopt zeer verschillend tussen beide steekproeven. Er zijn ook duidelijke schommelingen rond de trendlijn. Steekproef 87 vertoont een toenemende trend waarbij het percentage bomen met schimmelaantasting in de periode 96 meestal hoger ligt in vergelijking met de periode Het lage aandeel bomen met schimmelinfectie in zorgt voor een afnemende trend aan het eind van de inventarisatieperiode. De trend is afnemend voor steekproef 95 maar het aandeel bomen met schimmelinfectie is duidelijk hoger vergeleken met steekproef 87. Zowel boomsoortensamenstelling als waarnemereffect kunnen aan de basis van dit verschil liggen. Het percentage bomen met schimmelaantasting bedraagt maximaal 5% in steekproef 87 en maximaal 5% in steekproef 95. Deze waarden worden respectievelijk in 996 en bereikt. Loofbomen naaldbomen (fig. 8ab) Het aandeel naaldbomen met schimmelinfectie ligt de meeste jaren onder de 5% en blijft stabiel. Het aandeel loofbomen met schimmelaantasting varieert het meest in steekproef 87. De hoge percentages in 996 en 997 zorgen voor een toenemende trend, die in de daaropvolgende jaren weer afneemt. In 996 vertoont % van de loofbomen schimmelinfectie. In steekproef 95 is de trend dalend. Met uitzondering van het jaar ligt het aandeel bomen met schimmelinfectie lager in de periode 98. In 997 en wordt bij 5% van de loofbomen schimmelaantasting waargenomen. Schimmelinfectie steekproef '87 Schimmelinfectie loofbomen steekproef '95 % bomen met schimmelinfectie 4 Loofbomen Naaldbomen % bomen met schimmelinfectie Figuur 8. a: percentage bomen met schimmelaantasting opgesplitst per soortgroep b: idem voor steekproef 95 Leeftijd (fig. 9ab) Schimmelaantasting wordt het meest op oude bomen vastgesteld. De trend is in steekproef 95 dalend, zowel voor oude als jonge bomen. In wordt aan 6% van de oude bomen schimmelaantasting waargenomen. Het maximum bij jonge bomen bedraagt 4% (in 995). 5 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

28 Steekproef 87 vertoont een verschillend verloop. De beginperiode wordt gekenmerkt door een hoger aandeel jonge bomen met schimmelaantasting. Vanaf 994 blijft de trend bij jonge bomen stabiel tot afnemend. Het percentage schimmelaantasting neemt bij oude bomen toe tot in 97. Daarna is er een afvlakking van de trendlijn. Het maximum bedraagt bij oude bomen % (997) en bij jonge bomen % (996). Schimmelinfectie volgens leeftijd steekproef '87 Schimmelinfectie volgens leeftijd steekproef '95 6 % bomen met schimmelinfectie 4 jong oud % bomen met schimmelinfectie 4 jong oud Figuur 9. a: percentage bomen met schimmelaantasting opgesplitst per leeftijd (<6 j., 6 j.) b: idem voor steekproef 95 Boomsoort (fig. ab) Op soortniveau zijn de trends verschillend. Het aandeel beuken met bladschimmelinfectie ligt hoger in steekproef 95, maar vertoont een dalende trend. Steekproef 87 bevat in de beginperiode weinig beuken met schimmelinfectie. Het aandeel bomen met schimmelaantasting is hoog in de periode maar neemt daarna weer af. In 997 wordt het maximum bereikt (7%). Steekproef 95 telt maximum 54% beuken met schimmelinfectie in 996. Bij populier is er een afnemende trend. In 996 wordt het hoogste aandeel bomen met schimmelinfectie waargenomen (49%). De roestproblematiek weerspiegelt zich niet in deze resultaten. Mogelijke verklaring is het feit dat de waarnemingen veelal vroeg in de zomer gebeurden, op een tijdstip dat de symptomen van roestaantasting nog niet duidelijk zijn. Het kan dat de waarnemers de beginnende infectie nog niet opmerkten. De resultaten uit de populierenproefvlakken stroken in elk geval niet met de reële situatie inzake schimmelaantasting (roest, schorsbrand, ). In steekproef 87 vertoont Zomereik een toename van het aandeel bomen met schimmelinfectie. Het maximaal aandeel geïnfecteerde bomen bedraagt 6% (in 997). Gedurende de periode 9 95 wordt schimmelaantasting weinig genoteerd. Het aandeel zomereiken met schimmelinfectie ligt in steekproef 95 hoog en neemt maar in beperkte mate af. Het hoogste percentage wordt in 995 waargenomen (76%), het laagste in 998 (6%). In steekproef 95 ligt het percentage in beide leeftijdscategorieën dicht bij elkaar. Het hoogste aandeel oude eiken met schimmelinfectie bedraagt 75% in. De jonge eiken vertonen nog meer aantasting in 997 (84%). In de jaren met het laagste aandeel bomen met schimmels ligt het percentage nog steeds boven de 5%. Het aandeel bomen met schimmelinfectie blijft op een hoog niveau, hoger dan bij Beuk en veel hoger dan bij Amerikaanse eik. In steekproef 87 ligt het aandeel bomen met schimmelinfectie het hoogst bij de oudere exemplaren. De trend is toenemend, maar de laatste jaren stabieler. Bij jonge zomereiken is een lichte daling merkbaar. Het hoogste aandeel zomereiken met schimmelaantasting bedraagt % bij de oude bomen (997) en 5% bij de jonge eiken (996). 6 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

29 Schimmelinfectie volgens leeftijd steekproef ' Schimmelinfectie volgens leeftijd steekproef '95 Beuk Populier Beuk % bomen met schimmelinfectie 6 4 Zomereik Corsicaanse den Amerikaanse eik Grove den jong oud 6 4 % bome met schimmelinfectie Zomereik Amerikaanse eik jong oud Figuur. a: percentage bomen met schimmelaantasting per soort en leeftijd (<6 j., 6 j.) b: idem voor steekproef 95 In steekproef 87 vertoont Amerikaanse eik een toename van het aandeel bomen met schimmelinfectie. Het maximaal aandeel geïnfecteerde bomen bedraagt 5% in. Gedurende de periode 9 95 wordt schimmelaantasting weinig genoteerd. Het aandeel Amerikaanse eiken met aantasting door schimmels ligt in steekproef 95 lager dan in steekproef 87 en blijft min of meer stabiel. In wordt meer schimmelinfectie vastgesteld (8%). Het aandeel bomen met schimmelinfectie is in deze steekproef opvallend laag in vergelijking met Zomereik. Schimmelaantasting wordt bij de naaldboomsoorten weinig genoteerd. In de periode bereikte het aandeel Corsicaanse dennen met aantasting door schimmels (wellicht Sphaeropsis) toch een hoger niveau. Het hoogste percentage aangetaste bomen bedroeg 9% in 996. Het aandeel bomen met schimmelinfectie ligt de meeste jaren hoger bij jonge bomen. Het hoogste aandeel aangetaste bomen wordt echter in 994 bij de oude exemplaren waargenomen (8%). Het hoogste aandeel jonge bomen met schimmelaantasting bedraagt % (996). Het hoogste percentage bomen met aantasting bedraagt bij Grove den 8% (). In tegenstelling tot Corsicaanse den zijn er meestal meer oudere bomen met aantasting. Opvallend is het hoog aandeel oude bomen met schimmelaantasting in (9%, wellicht Sphaeropsisaantasting). Het totaal aantal oude Grove dennen is echter beperkt (6 ex.). Het hoogste aandeel jonge bomen met schimmelinfectie bedraagt 6% (99)...8. Vorstscheuren Algemeen Het aandeel bomen met vorstscheuren neemt af met de tijd. De trend is gelijklopend voor steekproef 87 en steekproef 95. Het percentage bomen met vorstscheuren is in steekproef 95 het hoogst, wellicht omdat het aandeel loofbomen in deze steekproef hoger ligt. In beide steekproeven bedraagt het aandeel bomen met schade 5 à %. In steekproef 87 is het aandeel beschadigde bomen de laatste jaren onder de 5% gezakt. Het maximum aandeel bedraagt 8% voor steekproef 87 (99) en % voor steekproef 95 (995). Aan de hand van de gegevens is het moeilijk een verklaring voor het afnemend aandeel bomen met vorstscheuren te vinden. Vorstscheuren ontstaan tijdens strenge wintervorst. Na verloop van tijd overwallen de scheuren en worden die niet meer als dusdanig genoteerd. Het afnemend aandeel bomen met vorstscheuren kan het gevolg zijn van het ontbreken van strenge vorstperioden. 7 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

30 Loofbomen/naaldbomen leeftijd (fig. ab) Vorstscheuren worden enkel bij loofbomen vastgesteld. De vorstschade komt in beide steekproeven het meest bij oude bomen voor. De deelsteekproef met oude bomen uit steekproef 87 telt maximaal 6% bomen met vorstscheuren (99), de steekproef met oude bomen uit steekproef 95 maximaal 5% (995). De trend is niet voor beide leeftijdscategorieën gelijklopend. Jonge bomen uit steekproef 87 vertonen jaarlijks weinig vorstscheuren en de trend is stabiel. Het maximum bedraagt 4% bomen met vorstscheuren in 99. Het percentage oude bomen met vorstscheuren daalt geleidelijk van ongeveer 5% in de beginjaren naar 5% aan het einde van de waarnemingen. Ook bij steekproef 95 komen de waarnemingen dichter bij elkaar. Beide leeftijdsgroepen vertonen een afnemende trend. Het aandeel oude bomen met vorstscheuren ligt in de beginperiode het verst boven het niveau van de jonge bomen. Voor beide leeftijdsgroepen wordt het hoogste aandeel bomen met vorstscheuren in 995 waargenomen (5% bij oude bomen, % bij jonge bomen). Vorstscheuren volgens leeftijd steekproef '87 Vorstscheuren volgens leeftijd steekproef '95 % bomen met vorstscheuren 4 jong oud % bomen met vorstscheuren 4 jong oud Figuur. a: percentage bomen met vorstscheuren per leeftijd (<6 j., 6 j., ref. 995) b: idem steekproef 95 Boomsoort (fig. ab) Vorstscheuren worden bij Beuk vooral in de beginjaren genoteerd, met een maximum van 5% in 99, en voor steekproef 95 9% in 995. De laatste 5 inventarisatiejaren worden geen vorstscheuren waargenomen. Het aandeel populieren met vorstscheuren blijft stabiel. In 997 wordt het hoogste aandeel bomen met vorstscheuren genoteerd (%). Alleen bij de eiken is er sprake van trends. Het percentage bomen met vorstscheuren daalt bij Zomereik, zowel in steekproef 87 als in steekproef 95. De maxima liggen zeer dicht bij elkaar: 6% in steekproef 87 (99) en 5% in steekproef 95 (997). Vorstscheuren komen het meest bij oude zomereiken voor. In steekproef 95 is het aandeel jonge bomen met vorstschade stabiel terwijl het percentage oude bomen met vorstscheuren daalt. In steekproef 87 volgen beide groepen eenzelfde dalende trend (m.u.v. startjaar voor jonge Zomereik). De hoogste percentages worden in de beginperiode waargenomen: 7% voor steekproef 87 (oude bomen in 99, jonge bomen in 99), 9% voor oude bomen in steekproef 95 en 6% voor jonge zomereiken in steekproef 95 (beiden 997). Bij Amerikaanse eik is er voor steekproef 87 een duidelijk afnemende trend. Procentueel gezien worden vorstscheuren in steekproef 87 meer bij Amerikaanse eik dan bij Zomereik waargenomen. Na 996 ligt het aandeel bomen met vorstscheuren lager. Het aandeel Amerikaanse eiken met vorstscheuren is lager en stabieler in steekproef 95. Beide steekproeven evolueren naar elkaar toe. Het 8 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

31 aandeel bomen met vorstscheuren bedraagt maximaal 4% in steekproef 87 (99) en % in steekproef 95 (997). Vorstscheuren volgens leeftijd steekproef ' Vorstscheuren volgens leeftijd steekproef '95 Beuk Populier Beuk % bomen met vorstscheuren 4 Zomereik Corsicaanse den Amerikaanse eik Grove den jong oud 4 % bomen met vorstscheuren 4 Zomereik Amerikaanse eik jong oud Figuur. a: percentage bomen met vorstscheuren per soort en per leeftijd (<6 j., 6 j.) b: idem steekproef Slijmuitvloei Algemeen Slijmuitvloei wordt weinig waargenomen. Steekproef 95 telt procentueel gezien het meest bomen met slijmuitvloei maar het aandeel blijft steeds onder de 5%. Er is enkel in steekproef 95 een toenemende trend. Het hoogste aandeel bomen met slijmuitvloei bedraagt,% in steekproef 87 (99) en 4,4% in steekproef 95 (). Loofbomen/naaldbomen leeftijd (fig. a) Slijmuitvloei wordt alleen bij loofboomsoorten genoteerd en komt het meest bij oude bomen voor. Hoewel het niveau laag ligt, valt toch de toenemende trend bij de jonge bomen in steekproef 95 op. Bij oude soortgenoten is de toename geringer en geleidelijker. Het hoogste aandeel bomen met slijmuitvloei komt bij de oude bomen in steekproef 95 voor en bedraagt 5,4% (in ). Het aandeel jonge bomen met slijmuitvloei bereikt maximaal,% (steekproef 95 in ). 9 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

32 Slijmuitvloei volgens leeftijd steekproef '95 Slijmuitvloei volgens steekproef Beuk Populier 4 4 steekproef '87 steekproef '95 % bomen met slijmuitvloei jong oud % bomen met slijmuitvloei Zomereik Corsicaanse den Amerikaanse eik Grove den Figuur. a: percentage bomen met slijmuitvloei per leeftijd (<6 j., 6 j.) b: percentage bomen met slijmuitvloei, opgesplitst per boomsoorten en per steekproef Boomsoort (fig. b) Slijmuitvloei wordt zowel bij Beuk, populier als beide eikensoorten waargenomen. Het verschil tussen de steekproeven is gering en er zijn nauwelijks zichtbare trends. In het geval van Beuk is er een lichte toename voor steekproef 87. Het aandeel bedraagt maximum 7,% in 999. Het aandeel in steekproef 95 blijft zeer laag (max.,%). Het aandeel populieren met slijmuitvloei neemt in de loop der jaren toe maar stagneert min of meer vanaf 997. Het hoogste aandeel met slijm bedraagt 5,% (in 996). Bij de eiken is het aandeel bomen in steekproef 87 stabiel terwijl het aandeel in steekproef 95 toeneemt. Bij Zomereik ligt het aandeel bomen met slijmuitvloei jaarlijks hoger in steekproef 95. Het hoogste aandeel wordt dan ook in steekproef 95 vastgesteld (7,4% met slijmuitvloei in ). In 99 vertoont 5,% van de zomereiken slijmuitvloei (max. van steekproef 87). Het aandeel zomereiken met slijmuitvloei is het hoogst bij de oudere bomen, zowel in steekproef 87 als in steekproef 95. In steekproef 87 ligt het aandeel oude bomen met slijmuitvloei lager dan in steekproef 95 en neemt het nog verder af. Het verloop in steekproef 95 is stabieler. Het aandeel jonge bomen met slijm neemt in steekproef 95 toe. Bij oude zomereiken varieert het aandeel bomen met slijmuitvloei tussen 4,% en 8,5% in steekproef 95 (resp. 997 en ) en tussen,8% ( 96, 98 en 99) en 6,9% (99) in steekproef 87. Bij jonge eiken schommelt het maximum tussen % en,4% (steekproef 87 in ) of 6,8% (steekproef 95 in ). Bij Amerikaanse eik ligt het aandeel bomen met slijmuitvloei pas de laatste jaren hoger in steekproef 95. Het hoogste percentage Amerikaanse eiken met slijmuitvloei komt in steekproef 87 voor: 5,6% in 99 en 997. Steekproef 95 telt maximaal,8% bomen met slijm in 999. Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

33 ... Exploitatieschade Algemeen Exploitatieschade is herkenbaar onder de vorm van ontschorsing op geringe of op grote hoogte (sleepschade of velschade). Ook wortelaanlopen kunnen beschadigd worden. De schade blijft meestal jarenlang herkenbaar. Slechts weinig steekproefbomen vertonen deze exploitatieschade. In steekproef 95 wordt het meest exploitatieschade waargenomen. De trend is dalend in steekproef 87. Het hoogste aandeel bomen met schade bedraagt 4,% (99). In steekproef 95 is de toestand stabieler. Het percentage bomen met exploitatieschade schommelt rond de 5%, met een maximum in 995 (7,8%). Loofbomen/naaldbomen leeftijd (fig. 4ab) Exploitatieschade aan bomen wordt in naaldboomproefvlakken en populierenbossen zelden genoteerd. In steekproef 87 wordt de laatste jaren ook in loofboomproefvlakken praktisch geen exploitatieschade vastgesteld. Schade door exploitatie wordt in beide steekproeven meer bij oudere bomen vastgesteld. Jonge en oude bomen volgen dezelfde (stabiele) trend in steekproef 95. Het verloop is echter verschillend in steekproef 87: oude bomen vertonen steeds minder exploitatieschade terwijl jonge bomen er nooit veel vertoond hebben. De laatste jaren wordt bij beide leeftijdsgroepen amper exploitatieschade genoteerd. Het aandeel bomen met exploitatieschade is bij jonge exemplaren steeds lager dan 5%. Bij oude bomen bedraagt het percentage maximaal 7,6% in steekproef 87 (99) en 9,8% in steekproef 95 (995). Exploitatieschade volgens leeftijd steekproef '87 Exploitatieschade volgens leeftijd steekproef '95 % bomen met exploitatieschade 4 jong oud % bomen met exploitatieschade 4 jong oud Figuur 4. a: percentage bomen met exploitatieschade per leeftijd (<6 j., 6 j.) b: idem voor steekproef 95 Boomsoort (fig. 5) De trend is bij Beuk afnemend voor steekproef 87 en (licht) toenemend voor steekproef 95. De waargenomen exploitatieschade is in steekproef 87 het grootst in 99 (7,%). In steekproef 95 bedraagt het aandeel beschadigde bomen maximaal,% in. Voor Zomereik is de trend afnemend in steekproef 87. Hier valt op dat het aandeel daalt tot een nulniveau aan het einde van de meetperiode. Het maximum bedraagt voor Zomereik 8,% in 99. Steekproef 95 toont meer exploitatieschade. Er is niet echt sprake van een duidelijke trend. Het hoogste aandeel beschadigde zomereiken bedraagt 9,% in 995. De exploitatieschade is groter bij oudere zomereiken dan bij jongere soortgenoten. Beide deelsteekproeven volgen dezelfde evolutie. De Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

34 maxima liggen ook hier vrij hoog: bij oude bomen,7% (steekproef 95) en 8,5% (steekproef 87), respectievelijk in 995 en 99. De maxima bij jonge bomen bedragen,5% (steekproef 95) en,% (steekproef 87), in dezelfde inventarisatiejaren. Ook voor Amerikaanse eik is er een dalende trend in steekproef 87. In 99 wordt een maximum aandeel van,% bomen met exploitatieschade vastgesteld. Het aandeel bomen met exploitatieschade is in steekproef 95 steeds lager dan 5% (max.,7% in ). Exploitatieschade volgens steekproef Beuk Populier % bomen met exploitatieschade 4 4 Zomereik Corsicaanse den Amerikaanse eik Grove den steekproef '87 steekproef ' Figuur 5. percentage bomen met exploitatieschade, opgesplitst per boomsoort... Naaldjaargangen (tabel 9, fig. 6ab) Normaal gezien zijn aan de twijgen van een gezonde Grove den drie naaldjaargangen zichtbaar. Een gezonde Corsicaanse den behoudt zijn naalden nog een jaar langer (Overloop & al., 996). Het gemiddeld aantal naaldjaargangen in de inventaris schommelt tussen en. Er is amper sprake van een trend. Vanaf halfweg de jaren 9 daalt het gemiddeld aantal naaldjaargangen in lichte mate. Gemiddeld aantal naaldjaargangen steekproef '87 Gemiddeld aantal naaldjaargangen steekproef '87 Corsicaanse den Corsicaanse den aantal naaldjaargangen Grove den aantal naaldjaargangen Grove den jong oud Figuur 6. a: gemiddeld aantal naaldjaargangen per boomsoort b: idem, opgesplitst per leeftijd (<6 j., 6 j.) Vooral bij Corsicaanse den is er een afname merkbaar. Het aantal naaldjaargangen bedraagt gemiddeld maximaal,7 (in 988 en 99) en minimaal,4 (987). Het aantal naaldjaargangen ligt bij deze soort gemiddeld het hoogst bij jonge bomen. Bij Grove den is de afname veel minder Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

35 uitgesproken. Het gemiddeld aantal naaldjaargangen bedraagt maximaal,59 (99) en minimaal, (). Het gemiddeld aantal naaldjaargangen ligt iets hoger bij de oude dennen, maar het verschil is miniem.... Bloei (tabel 9, fig. 7) Het bloeieffect wordt enkel bij Grove den genoteerd en in rekening gebracht voor het bepalen van het nettonaaldverlies. De voorkomende klassen van bloeieffect zijn,, of. Per jaar wordt de gemiddelde bloeiklasse berekend. Het bloeieffect vertoont een neerwaartse tendens. De gemiddelde klasse bedraagt maximaal,74 (in 99) en minimaal, (in ). De afname van de bloei is zowel bij jonge als bij oude bomen merkbaar. De trendcurve van de gemiddelde klasse van de bloei ligt hoger bij jonge grove dennen. De hoogste gemiddelde waarde wordt echter bij de oude bomen in 99 vastgesteld (,8). Het laagste gemiddelde bedraagt,95 en wordt opnieuw bij oude bomen waargenomen (). Bij jonge grove dennen bedraagt de maximale gemiddelde bloeiklasse,74 (989) tegenover een minimum van, in. Gemiddeld bloeieffect bij Grove den volgens leeftijd (steekproef '87).5. jong oud Bloei Figuur 7. gemiddelde bloei bij Grove den (klasse t.e.m. ) per leeftijd (<6 j., 6 j.) Tabel 9. Gemiddeld aantal naaldjaargangen en gemiddeld bloeieffect per periode Naaldjaargangen/Bloei Leeftijd '87'9 '9'94 '95'98 '99' Naaldjaargangen naaldbomen totaal,6,5,4, Naaldjaargangen Cors. den <6 jr.,,,9,7 " >=6 jr.,8,8,5, Naaldjaargangen Grove den <6 jr.,4,4,, " >=6 jr.,5,4,,4 Bloei Grove den <6 jr.,6,6,, " >=6 jr.,7,5,, Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

36 ... Waterscheutvorming Algemeen Alleen bij loofboomsoorten wordt waterscheutvorming waargenomen. Waterscheuten kunnen gevormd worden op de stam (klasse ), in de kroon (klasse ) of op beide plaatsen tegelijk (klasse ). Het procentueel aandeel bomen met waterscheuten is het laagst in steekproef 87. In deze steekproef schommelt het aandeel bomen met waterscheuten op stam en kroon jaarlijks tussen en 5%. Het percentage bomen met waterscheuten in de kroon ligt tussen 5 en %. Minder dan 5% van de steekproefbomen vertonen alleen op de stam waterscheuten. Er is geen trend vast te stellen. Het maximum aandeel bomen met waterscheuten op de stam is 6,5% (996), in de kroon 9,7% () en tegelijkertijd op de stam en in de kroon 7,% (99). Steekproef 95 vertoont de laatste jaren een toenemende trend voor waterscheutvorming, enerzijds in de kroon en anderzijds op de stam en in de kroon. Het aandeel bomen met waterscheuten op de stam is laag en stabiel. Er zijn het meest bomen met waterscheuten in de kroon ( à %). In steekproef 95 zijn er maximaal,8% bomen met waterscheuten op de stam (995);,% met waterscheuten in de kroon () en maximaal 4,7% met de combinatie van de twee (). Boomsoort (fig. 8) Steekproef 87 bevat nauwelijks beuken met waterscheutvorming. In steekproef 95 komt een toenemend aandeel beuken met waterscheutvorming in de kroon voor. In werd aan 5,4% van de beuken waterscheutvorming in de kroon vastgesteld. Op de stam zijn zelden waterscheuten te zien. Waterscheuten worden vooral in de proefvlakken (Kluisbergen) en 5 (Schilde) waargenomen. Proefvlak 5 kent een toenemend bladverlies aan het einde van de beschouwde periode. Het aandeel populieren bomen met waterscheuten is stabiel tot licht afnemend en schommelt rond de trendlijn. Vooral het aandeel bomen met waterscheuten in de kroon vertoont een afnemende trend. Het aandeel met waterscheuten enkel in de kroon is het laagst (max. 7,% in 99). Waterscheuten op de stam wordt in 996 aan 5,4% waargenomen en in combinatie met scheuten in de kroon aan,%. Aandeel Zomereik met waterscheuten volgens steekproef Aandeel Amerikaanse eik met waterscheuten volgens steekproef kroon kroon aandeel bomen met waterscheuten (%) steekproef '87 steekproef '95 stam stam+kroon aandeel bomen met waterscheuten (%) steekproef '87 steekproef '95 stam stam+kroon Figuur 8. a: percentage bomen met waterscheuten bij Zomereik, opgesplitst per locatie b: idem bij A. eik 4 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

37 Waterscheutvorming komt hoofdzakelijk bij de eikensoorten voor. Het aandeel bomen met waterscheuten enkel en alleen op de stam is het geringst. Waterscheuten komen meestal in de kroon of op de stam en in de kroon voor. Het aandeel zomereiken met waterscheuten vertoont een verschillende trend naargelang de locatie in de kroon. In steekproef 87 daalt het aandeel bomen met waterscheuten op de stam, terwijl het aandeel bomen met scheuten in de kroon toeneemt. Het aandeel bomen met beide is stabiel maar hoog. Het maximum aandeel bomen met waterscheuten op de stam bedraagt 6,5% (99), in de kroon 8,7% (999) en op de stam en in de kroon 47,7% (99). Steekproef 95 bevat een laag en stabiel aandeel zomereiken met waterscheutvorming enkel op de stam. Het aandeel bomen met waterlot in de kroon is hoger en neemt in lichte mate toe. Het aandeel bomen met waterscheuten op de stam en in de kroon vertoont de laatste jaren een toename en nadert het aandeel bomen in steekproef 87. Het maximum percentage bedraagt 4,7% voor waterscheuten op de stam ( 95 en 97); 4,7% voor waterscheuten in de kroon () en 5,% voor waterscheuten op de stam en in de kroon (). In steekproef 87 vertoont Amerikaanse eik een lichte toename van het aandeel bomen met waterscheuten op de stam en een lichte afname van het aandeel waterscheuten op de stam en in de kroon. De maximale percentages bedragen,% bomen met waterscheuten op de stam (996); 49,5% met waterscheuten in de kroon () en 8,% met waterscheuten op de stam en in de kroon (99). Steekproef 95 vertoont een vrij stabiel verloop. Er is wel een toename van het aandeel bomen met waterscheuten op de stam en in de kroon. Er worden maximaal,7% bomen met waterscheuten op de stam gezien (); 5,8% met waterscheuten in de kroon (996) en,% met waterscheuten op de stam en in de kroon (). Figuur 9. Omtrekmeting aan Beuk (proefvlak n Hoeilaart, foto IBW) 5 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

38 .. Relatie van de parameters met het blad/naaldverlies... Bemerkingen bij de significantietoets De relatie met het bladverlies kan per boomsoort niet voor elke parameter getoetst worden omdat er in een aantal gevallen te weinig waarnemingen zijn. Als drempelwaarde wordt 5% gekozen. Wanneer bijvoorbeeld minder dan 5% van de waarnemingen bij populier exploitatieschade vermelden, wordt deze parameter niet getoetst. De Kruskal Wallis toets levert veel significante verschillen in bladverlies op (tabel ). Om een praktische betrouwbaarheid van de toets te garanderen, wordt een verschil van 5% bladverlies tussen de klassen als minimum ingevoerd. Dit is belangrijk, bv. in het geval van schimmelaantasting. Bomen met of zonder schimmelaantasting vertonen een significant verschillend bladverlies, maar het verschil bedraagt nooit meer dan 5%. Bij de eiken bedraagt het verschil in gemiddeld bladverlies wel ongeveer 5% en ligt de mediaan ook 5% hoger. Er dient hier tevens benadrukt te worden dat er enkel monocausale verbanden onderzocht worden. Het bladverlies wordt echter door verschillende parameters tegelijkertijd beïnvloed. Belangrijke abiotische factoren zoals luchtverontreiniging, standplaatseigenschappen en weersomstandigheden worden hier niet behandeld. Een geïntegreerde verwerking geeft een beter beeld van de inwerking van de verschillende parameters weer. Tabel. Relatie blad/naaldverlies en andere parameters: Kruskal Wallis toets, significantie: *=p<.5, **=p<., ***=p<.; tussen haakjes = praktisch niet significant (geen 5% verschil in blad/naaldverlies tussen de klassen) verkleuring kroonsterfte omtrek groei leeftijd insectenaantasting schimmelinfectie waterscheuten vorstscheuren aantal naaldjaargangen bloeieffect slijmuitvloei exploitatieschade opgerolde bladeren : bloeieffect en bruto naaldverlies: *** Totaal Beuk Populier Zomereik Am. eik Cors. den Grove den *** *** *** *** *** *** *** *** *** *** *** *** *** *** (***) ns (*) *** *** *** (***) *** *** *** *** ns *** *** (***) (**) *** (***) (**) (***) *** *** *** *** *** (***) (**) (***) (***) (***) (***) ** *** (***) (***) (***) *** (***) ns *** *** *** (***) (***) *** *** ns ns (*) ***... Verkleuring (fig. ab) Bij een toenemende graad van verkleuring neemt het bladverlies eveneens toe. Bij de loofboomsoorten is er reeds vanaf verkleuringklasse een toename van de mediaan; bij de naaldboomsoorten vanaf klasse of (tabel ). Het verband tussen verkleuring en bladverlies is voor alle soorten significant. Het gemiddeld bladverlies bedraagt bij de eiken en de populieren meer dan 5% van zodra de bomen abnormale verkleuring vertonen. Vanaf matige verkleuring (klasse ) is de mediaan van het bladverlies bij Zomereik, Amerikaanse eik, Populier en Corsicaanse den of meer. Het naaldverlies van Grove den is in verkleuringklasse laag in vergelijking met de andere soorten. Grove dennen met matige verkleuring worden gemiddeld nog niet als beschadigd beschouwd. De mediaan van het naaldverlies verschilt niet tussen de verkleuringklassen, en. 6 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

39 Verkleuring en percentage bladverlies Percentage bladverlies volgens verkleuringsklasse 6 Beuk Populier verkleuring 4 verkleuringsklasse 4 Zomereik Corsicaanse den Amerikaanse eik Grove den % bladverlies 6 blad/naaldverlies (%) Figuur. a: percentage bladverlies en verkleuringklasse ( = geen verkleuring, = lichte verkleuring, = matige verkleuring, = sterke verkleuring, 4 = dood) b: idem opgesplitst per boomsoort Tabel. Verkleuring en bladverlies: gemiddeld bladverlies (+mediaan) per verkleuringklasse. Significante verbanden tussen verkleuring en blad/naaldverlies (Kruskal Wallis toets: significantie *= p<.5, **=p<., ***=p<., = niet van toepassing). Parameter op minstens 5% van de bomen aanwezig; tussen haakjes = geen 5% verschil in blad/naaldverlies tussen de klassen. Totaal *** Beuk *** Populier *** Zomereik *** Amerikaanse eik *** Corsicaanse den *** Grove den *** Klasse (%) Klasse (%) Klasse (%) Klasse (%) Klasse 4 (%) 9,8 (), (), (5) 5,5 (5) () 6,4 (5) 9,5 (), (5) 56,5 (55) (),7 () 7,8 (5) 6,7 (45), () (),5 () 6, (5),8 () 5,7 (5) () 8,9 (5) 5,9 (5), () 6, (6),9 (), () 5,8 (5) () 9,6 () 9,9 (),8 () 4,7 (4) ()... Omtrek en groei (fig. ab, fig. ab) Het bladverlies lijkt toe te nemen met de omtrek, maar de zwaarste omtrekklassen vertonen soms weer een betere bladbezetting (tabel ). De toenemende trend (m.u.v. de zwaarste omtrekklasse) is kenmerkend voor de eiken. Bij populier is er pas vanaf de zwaardere omtrekklassen (> cm) een relatie. Bij de naaldboomsoorten is er geen duidelijk verband. Het gemiddeld naaldverlies is bij Corsicaanse den al opvallend hoog in de laagste omtrekklasse. De mediaan is bij Grove den gelijk voor alle klassen. De relatie tussen omtrek en blad/naaldverlies is voor Beuk niet significant. Voor de andere soorten is ze wel beduidend, maar wordt ze niet aanvaard wanneer het verschil tussen de omtrekklassen minder dan 5% bedraagt. Tabel. Omtrek en bladverlies: gemiddeld bladverlies (+mediaan) per omtrekklasse. Significante verbanden tussen parameters en blad/naaldverlies (Kruskal Wallis toets: significantie *= p<.5, **=p<., ***=p<., = niet van toepassing). Parameters op minstens 5% van de bomen aanwezig; tussen haakjes = geen 5% verschil in blad/naaldverlies tussen de klassen. Totaal (***) Populier (*) Zomereik *** Amerikaanse eik *** Corsicaanse den *** Grove den (***) Klasse (%) Klasse (%) Klasse (%) Klasse 4 (%) Klasse 5 (%) Klasse 6 (%),9 (), (),9 (),4 (),8 () 9,7 () 4, (),4 (),5 () 5,9 (5) 7, () 5, (5) 9,4 (),8 () 5, (5) 5, (5), () 4, () 8,4 (5), (),5 () 4,9 (5) 7,5 (7,5) 6, (5) 4,5 (), (),5 () 7,9 (5),9 (),4 () 8,6 () 9, () 7 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

40 Omtrek en percentage bladverlies Omtrek en percentage bladverlies 6 Beuk Populier Zomereik Amerikaanse eik omtrekklasse 4 omtrekklasse Corsicaanse den Grove den blad/naaldverlies (%) 6 blad/naaldverlies (%) Figuur. a: percentage bladverlies per omtrekklasse ( = 5 cm, = 5 cm, = 5 cm, 4 = 5 cm, 5 = 5 cm, 6 = >5 cm omtrek) b: idem opgesplitst per boomsoort Van bomen met een snelle groei en dus een hoge omtrekaanwas, wordt een geringer bladverlies verwacht. Bij de meeste soorten is er bij een toenemende omtrekaanwas een afname van het gemiddeld bladverlies waarneembaar. De mediaan verschilt niet altijd per groeiklasse. Het verband tussen groei en bladverlies is niet significant voor Amerikaanse eik. De relatie groeibladverlies is het duidelijkst bij populier. Met uitzondering van de hoogste groeiklasse is het verband ook bij Zomereik goed waarneembaar (tabel ). Bij beide soorten is de mediaan van het bladverlies reeds 5% lager bij bomen die meer dan een halve centimeter in omtrek toenemen ten opzichte van bomen met een nulgroei. Bij Corsicaanse den is er eveneens een verschil in naaldverlies tussen bomen met een nulgroei en bomen die meer dan,5 cm in jaarlijkse omtrekgroei toenemen. Bij Grove den daalt de mediaan pas vanaf groeiklasse 7 en bij Beuk vanaf klasse 8. Bomen in de hoogste groeiklassen vertonen meestal een opvallend lager blad/naaldverlies, maar in een paar gevallen ook een slechtere blad/naaldbezetting. Dit is wellicht te wijten aan het gering aantal waarnemingen binnen deze klassen. Er zijn bijvoorbeeld maar waarnemingen van Zomereik in de hoogste groeiklasse en slechts van Corsicaanse den. Omtrekgroei en percentage bladverlies Omtrekgroei en percentage bladverlies 5 omtrekaanwasklasse omtrekaanwasklasse Beuk Zomereik Corsicaanse den Populier Amerikaanse eik Grove den blad/naaldverlies (%) 5 blad/naaldverlies (%) Figuur. a: percentage bladverlies per groeiklasse ( = cm, = > en,5 cm, = >,5 en cm, = > en,5 cm, 4 = >,5 en cm, 5 = > en cm, 6 = > en 4 cm, 7 = >4 en 5 cm, 8 = >5 cm) b: idem per boomsoort 8 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

41 Tabel. Groei en bladverlies: gemiddeld bladverlies (+mediaan) per groeiklasse. Significante verbanden tussen parameters en blad/naaldverlies (Kruskal Wallis toets: significantie *= p<.5, **=p<., ***=p<., = niet van toepassing). Parameters op minstens 5% van de bomen aanwezig; tussen haakjes = geen 5% verschil in blad/naaldverlies tussen de klassen. Totaal *** Beuk *** Populier *** Zomereik *** Cors. den *** Grove den *** Klasse (%) 5, (5),6 (5) 9,8 () 6, (5),9 (5),5 () Klasse (%) Klasse (%),6 () 5,8 (5) 6, (5),7 () 4,7 (),9 () Klasse (%) Klasse 4 (%), () 6,4 (5),9 (5),8 (),6 () 9, () Klasse 5 (%) 9,8 () 5, (5), () 9,7 (),6 () 9, () Klasse 6 (%) 7,7 (5) 4,7 (5) 7,9 (5) 7, (5),5 () 8, () Klasse 7 (%) 6,9 (5) 4, (5) 6, (5) 6,8 (5),5 (,5) 7, (5) Klasse 8 (%) 4, (),7 (), () 8,6 () 5, (5) 4, (5)..4. Leeftijd (fig. ab) Jonge bomen zijn normaal gezien vitaler dan hun oudere soortgenoten. Bij een opsplitsing in twee leeftijdsgroepen wordt het bladverlies dan ook het laagst verwacht bij bomen jonger dan 6 jaar. De leeftijd in het jaar 995 werd gebruikt als referentie voor de opsplitsing in leeftijdsklassen. Niettegenstaande bovenvermelde veronderstelling, is er geen eenduidig verband. Zowel Zomereik als Amerikaanse eik vertonen meer bladverlies bij toenemende leeftijd (tabel 4). Het gemiddeld bladverlies van jonge zomereiken bedraagt 8,%, tegenover,8% bij oude eiken. Het verschil in bladverlies is vergelijkbaar bij Amerikaanse eik: 5,8% bij jonge bomen en,5% bij oude bomen. Alleen bij Zomereik en Amerikaanse eik neemt de mediaan van het bladverlies van 5 tot % toe. In het geval van Corsicaanse den en Beuk is er geen verschil (er zijn weliswaar weinig jonge beuken in de steekproef). Bij Grove den ligt het naaldverlies zelfs lager bij de oudere bomen. Het geringe leeftijdsverschil tussen de proefbomen zit hier misschien voor iets tussen. Ook het gevoerde bosbeheer kan een rol spelen. De relatie tussen leeftijd en blad/naaldverlies is beduidend maar weinig relevant omdat het verschil in bladverlies, met uitzondering van Zomereik, minder dan 5% bedraagt. Een mogelijke verklaring voor het geringe verschil tussen de leeftijdsklassen is het feit dat de waarnemers (al dan niet bewust) rekening houden met de leeftijd van de boom bij het beoordelen van het bladverlies. Jonge bomen worden daarbij soms strenger beoordeeld dan oudere soortgenoten. Volgens de internationale richtlijnen inzake referentiebomen is dit ook toegestaan (definitie Local reference tree ). Leeftijdsklasse en percentage bladverlies Percentage bladverlies volgens leeftijd 6 Beuk Populier leeftijd (: <6 j.; : >=6 j.) leeftijdscategorie Zomereik Corsicaanse den Amerikaanse eik Grove den % bladverlies 6 blad/naaldverlies (%) Figuur. a: percentage bladverlies en leeftijd ( = <6 jr., = 6 jr., referentiejaar 995) b: opgesplitst per boomsoort 9 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

42 Tabel 4. Leeftijd en bladverlies: gemiddeld bladverlies (+mediaan) per leeftijdklasse (kl. : <6 j., kl : 6 j.). Significante verbanden tussen parameters en blad/naaldverlies (Kruskal Wallis toets: significantie *= p<.5, **=p<., ***=p<., = niet van toepassing). Parameters op minstens 5% van de bomen aanwezig; tussen haakjes = geen 5% verschil in blad/naaldverlies tussen de klassen. Totaal (***) Beuk (**) Zomereik *** Amerikaanse eik (***) Corsicaanse den (**) Grove den (***) Klasse (%) Klasse (%) 9,7 (), () 4,9 (5) 8,5 (5) 8, (5),8 () 5,8 (5),5 () 4,4 () 4, (), () 8,4 (5)..5. Kroonsterfte (fig. 4ab) Er is voor alle boomsoorten een significant verband tussen de mate van kroonsterfte en het gemiddeld bladverlies. Hoe hoger de kroonsterfteklasse, hoe meer bladverlies. Zowel de mediaan als de gemiddelde waarde van het bladverlies nemen stapsgewijs toe (tabel 5). Bij matige en sterke kroonsterfte worden de bomen gemiddeld als beschadigd aanschouwd. In het geval van Corsicaanse den is dit reeds bij lichte kroonsterfte. Het verschil in naaldverlies tussen kroonsterfteklasse en kroonsterfteklasse is het geringst voor Grove den. Percentage bladverlies volgens kroonsterfte Kroonsterfte en percentage bladverlies 6 Beuk Populier kroonsterfte kroonsterfteklasse Zomereik Amerikaanse eik Corsicaanse den Grove den % bladverlies 6 blad/naaldverlies (%) Figuur 4. a: percentage bladverlies en kroonsterfte ( = geen kroonsterfte, = lichte kroonsterfte, = matige kroonsterfte, = sterke kroonsterfte) b: opgesplitst per boomsoort Tabel 5. Kroonsterfte en bladverlies: gemiddeld bladverlies (+mediaan) per kroonsterfteklasse. Significante verbanden tussen parameters en blad/naaldverlies (Kruskal Wallis toets: significantie *= p<.5, **=p<., ***=p<., = niet van toepassing). Parameters op minstens 5% van de bomen aanwezig; tussen haakjes = geen 5% verschil in blad/naaldverlies tussen de klassen. Totaal *** Beuk *** Populier *** Zomereik *** Amerikaanse eik *** Corsicaanse den *** Grove den *** Klasse (%) Klasse (%) Klasse (%) Klasse (%) 7, (5), (), () 65,5 (6), (),6 () 7, (5) 8, (9) 9, (5), (),9 (5) 49,8 (47,5) 6, (5),7 (),9 (5) 65,8 (6,5) 4,6 (5), (), () 48,5 (5),6 () 9,7 () 4,6 (4) 74, (75) 8,6 (), () 9,9 () 58,4 (5)..6. Insectenaantasting (fig. 5ab) Vraat door insecten komt hoofdzakelijk bij loofboomsoorten voor. Het verband tussen insectenaantasting en bladverlies is significant. Het bladverlies verhoogt voor alle soorten bij toenemende insectenaantasting (tabel 6). De bladbezetting varieert het minst tussen bomen zonder aantasting en bomen met een lichte graad van insectenaantasting. Vanaf een matige vraat (klasse ) 4 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

43 neemt het bladverlies toe en worden de bomen gemiddeld bij de meeste boomsoorten ook als beschadigd beschouwd. Bomen met de hoogste klasse van insectenaantasting (>4% van de kroon met vraat) vertonen een duidelijk hoger bladverlies. Bij populier en Amerikaanse eik vertonen bomen in aantastingsklasse reeds een verhoogd bladverlies. Bij Zomereik en Beuk is dit pas vanaf het ogenblik dat % van de kroon vraat vertoont. Zomereiken zonder insectenaantasting hebben gemiddeld een bladverlies van 9,9% (mediaan ). Wanneer méér dan een vijfde van de kroon vraat vertoont bedraagt het gemiddeld bladverlies 6,6% (mediaan 5) en bij de zwaarste aantasting wordt gemiddeld 4,5% bladverlies toegekend (mediaan 5). Insectenaantastingsgraad en percentage bladverlies Percentage bladverlies volgens insectenaantastingsklasse 6 Beuk Populier insectenaantastingsklasse insectenaantastingsklasse Zomereik Amerikaanse eik % bladverlies 6 bladverlies (%) Figuur 5. a: percentage bladverlies en insectenaantasting ( = geen aantasting, = lichte aantasting, = matige aantasting, = sterke aantasting) b: idem opgesplitst per boomsoort Tabel 6. Insectenaantasting en bladverlies: gemiddeld bladverlies (+mediaan) per aantastingsklasse. Significante verbanden tussen parameters en blad/naaldverlies (Kruskal Wallis toets: significantie *= p<.5, **=p<., ***=p<., = niet van toepassing). Parameters op minstens 5% van de bomen aanwezig; tussen haakjes = geen 5% verschil in blad/naaldverlies tussen de klassen. Totaal *** Beuk *** Populier *** Zomereik *** Amerikaanse eik *** Klasse (%) Klasse (%) Klasse (%) Klasse (%),4 (), () 6, (5),7 () 8, (5) 7,6 (5),9 (), () 8,9 (5) 4, (5) 8, (5) 7, (5) 9,9 (), () 6,6 (5) 4,5 (5) 7,9 (5) 9, () 7,9 (5), ()..7. Schimmelinfectie (fig. 6ab) In tegenstelling tot bij insectenaantasting werd er geen kwantificering uitgevoerd en enkel de aan of afwezigheid van schimmelinfectie genoteerd. Dit beperkt de mogelijkheden voor analyse van de data. Bij de eiken is er een duidelijk verschil in bladbezetting tussen bomen met aantasting door schimmels en bomen zonder schimmelinfectie: alleen bij de eiken is het bladverlies ongeveer 5% hoger bij bomen met schimmelaantasting. Bij een hoge graad van insectenaantasting wordt er ook meer aantasting door Eikenmeeldauw vastgesteld. Zomereiken met schimmelinfectie vertonen gemiddeld een bladverlies van 5,% (mediaan 5) terwijl niet aangetaste bomen gemiddeld,9% bladverlies hebben (mediaan, tabel 7). Bij Amerikaanse eik is het verschil gelijkaardig: 4,8% bladverlies bij aantasting (mediaan 5) en 9,9% zonder aantasting (mediaan ). Ook bij Corsicaanse den is er een verband. Sphaeropsisaantasting veroorzaakt scheut en taksterfte en heeft in veel gevallen een invloed op de naaldbezetting. Het aandeel dennen met schimmelaantasting is echter gering (<5%). De mediaan van het bladverlies is gelijk bij Beuk en populier. Het tijdstip van kroonbeoordeling speelt zeker een rol. Aantasting door roestschimmels veroorzaakt in de beginperiode van de kroonbeoordelingen nog geen bladval bij populier. 4 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

44 Schimmelaantasting en percentage blad/naaldverlies Percentage bladverlies volgens schimmelinfectie 6 Beuk Populier schimmelinfectie schimmelinfectie Zomereik Corsicaanse den Amerikaanse eik Grove den % bladverlies 6 blad/naaldverlies (%) Figuur 6. a: percentage bladverlies en schimmelaantasting ( = geen schimmels, = wel schimmelinfectie) b: idem opgesplitst per boomsoort Tabel 7. Schimmelaantasting en bladverlies: gemiddeld bladverlies (+mediaan) bij aan of afwezigheid van schimmels. Significante verbanden tussen parameters en blad/naaldverlies (Kruskal Wallis toets: significantie *= p<.5, **=p<., ***=p<., = niet van toepassing). Parameters op minstens 5% van de bomen aanwezig; tussen haakjes = geen 5% verschil in blad/naaldverlies tussen de klassen. Totaal (***) Beuk (**) Populier (***) Zomereik (***) Amerikaanse eik (***) Klasse (%) Klasse (%),6 (),6 () 7,8 (5) 9,7 (5),9 () 9,4 (),9 () 5, (5) 9,9 () 4,8 (5)..8. Vorstscheuren (fig. 7ab) Het bladverlies ligt bij Beuk en populier hoger voor bomen met vorstscheuren. Er zijn echter maar een tal gegevens van beuken met vorstscheuren. Alleen bij populier is er een beduidend verband waarbij het gemiddeld bladverlies ook meer dan 5% hoger ligt bij bomen met vorstscheuren (tabel 8). Het gaat bijna uitsluitend om populieren in het proefvlak 64 (MolRouw). Vorstscheuren komen bij naaldboomsoorten niet voor. De relatie tussen vorstscheuren en bladverlies is niet significant voor Amerikaanse eik. De stamschade lijkt ook slechts een geringe invloed te hebben op de bladbezetting bij Zomereik. Samenvattend kan gesteld worden dat het verband tussen vorstscheuren en bladverlies zwak of onbestaand is. In het geval van populier is de betrouwbaarheid gering omdat praktisch alle data uit hetzelfde proefvlak afkomstig zijn. Tabel 8. Vorstscheuren en bladverlies: gemiddeld bladverlies (+mediaan) bij aan of afwezigheid van vorstscheuren. Significante verbanden tussen parameters en blad/naaldverlies (Kruskal Wallis toets: significantie *= p<.5, **=p<., ***=p<., = niet van toepassing). Parameters op minstens 5% van de bomen aanwezig; tussen haakjes = geen 5% verschil in blad/naaldverlies tussen de klassen. Totaal (***) Populier *** Zomereik (***) Klasse (%) Klasse (%), (), (),6 () 9, (),4 () 5,4 (5) 4 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

45 Percentage bladverlies volgens vorstscheuren Vorstscheuren en percentage bladverlies 6 Beuk Populier vorstscheuren vorstscheuren Zomereik Amerikaanse eik % bladverlies 6 bladverlies (%) Figuur 7. a: percentage bladverlies en vorstscheuren ( = geen vorstscheuren, = bomen met vorstscheuren) b: idem opgesplitst per boomsoort..9. Slijmuitvloei (fig. 8ab) Slijmuitvloei kan een reactie van een boom op een aantasting of beschadiging zijn. Slijmuitvloei kan eventueel met een hoger bladverlies gepaard gaan. Vooral bij Zomereik en Beuk is er een verschil merkbaar. Hier dient echter vermeld dat het aantal beuken met slijmuitvloei zeer gering is (< waarnemingen). Harsvloei werd bij de naaldboomsoorten niet waargenomen. Het verband tussen slijmvloei en bladverlies is niet significant voor populier en Amerikaanse eik. Alleen bij Zomereik is er sprake van een beduidende relatie (tabel 9). In het laatste geval halen bomen zonder slijmvloei een gemiddeld bladverlies van,4% (mediaan ). Zomereiken met slijmuitvloei zijn gemiddeld gezien beschadigd (,7% bladverlies, mediaan 5). Tabel 9. Slijmuitvloei en bladverlies: gemiddeld bladverlies (+mediaan) bij aan of afwezigheid van slijmuitvloei. Significante verbanden tussen parameters en blad/naaldverlies (Kruskal Wallis toets: significantie *= p<.5, **=p<., ***=p<., = niet van toepassing). Parameters op minstens 5% van de bomen aanwezig; tussen haakjes = geen 5% verschil in blad/naaldverlies tussen de klassen. Klasse (%) Klasse (%) Totaal *** Zomereik ***, (),4 () 8, (5),7 (5) Percentage bladverlies volgens slijmuitvloei Slijmuitvloei en percentage bladverlies 6 Beuk Populier slijmuitvloei slijmuitvloei Zomereik Amerikaanse eik % bladverlies 6 bladverlies (%) Figuur 8. a: percentage bladverlies en slijmuitvloei ( = geen slijmuitvloei, = bomen met slijmuitvloei) b: idem opgesplitst per boomsoort 4 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

46 ... Exploitatieschade (fig. 9ab) Exploitatieschade doet zich meestal voor onder de vorm van beschadiging van de stambasis of de wortelaanzet. Meestal gaat het om schade bij het vellen of ruimen van bomen. Bomen met ernstige schade worden gewoonlijk bij dunningen uit het bos gehaald. Alleen bij Zomereik is er een significante toename van het bladverlies bij exploitatieschade, maar het verschil bedraagt gemiddeld geen 5% (tabel ). Het bladverlies ligt gemiddeld iets boven de 5% bij bomen met exploitatieschade. Een kwart van de waarnemingen van exploitatieschade komt uit het proefvlak (Meise). In dit proefvlak werd jarenlang met klepelmaaiers schade aan de wortelaanlopen van de eiken toegebracht. De oorzaken van de slechte kroonconditie van de eiken zijn er velerlei (o.a. ook wijziging waterhuishouding in het verleden, insectenaantasting, ). Er kan van uitgegaan worden dat het verband tussen exploitatieschade en bladverlies in de dataset eerder toevallig is. Percentage bladverlies volgens exploitatieschade Exploitatieschade en percentage bladverlies 6 Beuk Populier exploitatieschade exploitatieschade Zomereik Amerikaanse eik % bladverlies 6 bladverlies (%) Figuur 9. a: percentage bladverlies en exploitatieschade ( = geen exploitatieschade, = bomen met exploitatieschade) b: idem opgesplitst per boomsoort Tabel. Exploitatieschade en bladverlies: gemiddeld bladverlies (+mediaan) bij aan of afwezigheid van exploitatieschade. Significante verbanden tussen parameters en blad/naaldverlies (Kruskal Wallis toets: significantie *= p<.5, **=p<., ***=p<., = niet van toepassing). Parameters op minstens 5% van de bomen aanwezig; tussen haakjes = geen 5% verschil in blad/naaldverlies tussen de klassen. Klasse (%) Klasse (%) Zomereik (*),6 () 5, (5)... Aantal naaldjaargangen (fig. 4ab) In theorie dragen gezonde bomen van Grove en Corsicaanse den op het tijdstip van de beoordelingen respectievelijk en 4 naaldjaargangen. De inschatting van het aantal naaldjaargangen gebeurt onafhankelijk van de bepaling van het naaldverlies. Het is dus niet zo dat Corsicaanse dennen met slechts twee naaldjaargangen per definitie 5% naaldverlies toegekend krijgen. Bomen met een gering aantal naaldjaargangen vertonen een slechte naaldbezetting of met andere woorden een hoog naaldverlies. Het naaldverlies in de dataset neemt significant af bij een toenemend aantal naaldjaargangen (tabel ). Dit verband gaat zowel voor Grove den als voor Corsicaanse den op. Vooral bij bomen waarbij maar één naaldjaargang geteld wordt, is de naaldbezetting gering. Grove dennen met naaldjaargangen en Corsicaanse dennen met naaldjaargangen worden gemiddeld gezien niet meer als beschadigd beschouwd. Het gemiddeld naaldverlies van grove dennen met één naaldjaargang bedraagt 5,% (mediaan 5). Bij Corsicaanse den is dit 47,6% (mediaan 45). 44 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

47 Corsicaanse dennen met slechts naaldjaargangen hebben ook nog een slechte kroonconditie. Het gemiddeld naaldverlies van deze bomen bedraagt 5,% (mediaan ). Tabel. Aantal naaldjaargangen en naaldverlies: gemiddeld naaldverlies (+mediaan) per aantal naaldjaargangen. Significante verbanden tussen parameters en blad/naaldverlies (Kruskal Wallis toets: significantie *= p<.5, **=p<., ***=p<., = niet van toepassing). Parameters op minstens 5% van de bomen aanwezig; tussen haakjes = geen 5% verschil in blad/naaldverlies tussen de klassen. Totaal *** Corsicaanse den *** Grove den *** nj. (%) nj. (%) nj. (%) nj. (%) 4 nj. (%) () 8,7 (5), () 7,5 (5),7 () () 47,6 (45) 5, (),9 (),7 () () 5, (5), () 5,6 (5) Aantal naaldjaargangen en percentage naaldverlies Aantal naaldjaargangen en percentage naaldverlies Grove den 4 4 aantal naaldjaargangen aantal naaldjaargangen 4 Corsicaanse den percentage naaldverlies naaldverlies (%) Figuur 4. a: percentage naaldverlies en aantal naaldjaargangen ( t.e.m. 4) b: idem opgesplitst per naaldboomsoort... Bloei (fig. 4ab) De aanwezigheid en omvang van de bloei wordt enkel bij Grove den genoteerd. Naargelang de omvang van het bloeieffect wordt het bruto naaldverlies met een bepaald percentage verminderd om tot het netto naaldverlies te komen (tabel ). Dennen met veel bloei vertonen een hoog bruto naaldverlies. Het gemiddeld bruto naaldverlies verschilt weinig tussen de groepen Grove den met bloeieffect (4,9%) en bloeieffect (5,6%). De mediaan bedraagt 5% in beide gevallen (tabel ). Vanaf een matige bloei neemt het bruto naaldverlies toe. Bij een matige bloei bedraagt het gemiddeld bruto naaldverlies,9% met een mediaan van %. Bomen met een sterke bloei vertonen het hoogste bruto naaldverlies (gem. 4,7%, mediaan 4). Het netto naaldverlies is gemiddeld,5% (mediaan 5) en ligt lager omdat het bruto naaldverlies met een correctiefactor bijgestuurd wordt (tabel 4). In principe zou er door deze correctie geen verband tussen bloeieffect en netto naaldverlies meer mogen zijn. Bij een bloeieffect dat over meer dan 6% van de kroon voorkomt, wordt niet meer extra gecompenseerd. Uit de resultaten blijkt ook dat het netto naaldverlies hoger ligt bij een sterk bloeieffect (klasse ). De relatie met het bruto en netto naaldverlies is telkens significant maar enkel bij het bruto naaldverlies bedraagt het gemiddeld verschil meer dan 5%. Tabel. Compensatieregel voor omrekening van bruto naaldverlies naar netto naaldverlies bij Grove den Klasse Bloeieffect (%) Graad Compensatie 6 >6 Geen Licht Matig Sterk /5 /5 /5 45 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

48 Tabel. Bloeieffect en bruto naaldverlies: gemiddeld naaldverlies (+mediaan) per klasse van bloeieffect. Significante verbanden tussen parameters en blad/naaldverlies (Kruskal Wallis toets: significantie *= p<.5, **=p<., ***=p<., = niet van toepassing). Parameters op minstens 5% van de bomen aanwezig; tussen haakjes = geen 5% verschil in blad/naaldverlies tussen de klassen. Klasse (%) Klasse (%) Klasse (%) Klasse (%) Totaal *** Grove den ***,4 () 4,9 (5) 5,6 (5) 5,6 (5),9 (),9 () 4,7 (4) 4,7 (4) Tabel 4. Bloeieffect en netto naaldverlies: gemiddeld naaldverlies (+mediaan) per klasse van bloeieffect. Significante verbanden tussen parameters en blad/naaldverlies (Kruskal Wallis toets: significantie *= p<.5, **=p<., ***=p<., = niet van toepassing). Parameters op minstens 5% van de bomen aanwezig; tussen haakjes = geen 5% verschil in blad/naaldverlies tussen de klassen. Totaal (***),9 () Grove den (***),9 () Klasse (%) Klasse (%) Klasse (%) Klasse (%) 8,7 () 9, (),5 (5) 8,7 () 9, (),5 (5) Bloei en bruto naaldverlies bij Grove den Percentage naaldverlies t.o.v. bloeieffect bij Grove den klasse voor bloeieffect klasse voor bloeieffect bruto naaldverlies (%) naaldverlies (%) Figuur 4. a: bruto percentage naaldverlies en bloeieffect bij Grove den ( = geen bloei, = lichte bloei, = matige bloei, = sterke bloei) b: netto percentage naaldverlies en bloeieffect bij Grove den... Waterscheutvorming (fig. 4ab) Waterscheutvorming komt enkel bij de loofboomsoorten voor. Waterscheuten kunnen ondermeer ontstaan als reactie op extra lichtinval, bijvoorbeeld bij verhoogd bladverlies of na snoei. Alleen bij Beuk en populier is er een significant verband waarbij het verschil in bladverlies gemiddeld minstens 5% bedraagt (tabel 5). Beuken met scheutvorming op de stam (en in combinatie met waterscheuten in de kroon) vertonen een slechtere bladbezetting, maar het aantal waarnemingen is beperkt. Waterscheutvorming in de kroon (en in combinatie met waterscheuten op de stam) gaat bij populier met een significant hoger bladverlies gepaard. De mediaan van het bladverlies bij populieren zonder waterscheuten of enkel waterscheuten op de stam bedraagt %. Wanneer er waterscheuten in de kroon zichtbaar zijn, of tegelijkertijd op de stam en in de kroon, bedraagt de mediaan van het bladverlies 5%. Wat de eiken betreft, is er nooit 5% verschil in gemiddeld bladverlies tussen de verschillende klassen van waterscheutvorming. Tabel 5. Waterscheuten en bladverlies: gemiddeld bladverlies (+mediaan) per klasse van waterscheutvorming. Significante verbanden tussen parameters en blad/naaldverlies (Kruskal Wallis toets: significantie *= p<.5, **=p<., ***=p<., = niet van toepassing). Parameters op minstens 5% van de bomen aanwezig; tussen haakjes = geen 5% verschil in blad/naaldverlies tussen de klassen. Totaal (***) Beuk ** Populier *** Zomereik (***) Amerikaanse eik (***) Klasse (%) Klasse (%) Klasse (%) Klasse (%), (), (),8 (),7 () 8, (5) 6,7 () 6, (5), (), () 9,8 () 5, (5) 5, (5),7 (),5 (),7 (),9 () 9,7 () 9, (),9 () 8, (5) 46 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

49 Percentage bladverlies volgens waterscheutvorming Waterscheutvorming en percentage bladverlies 6 Beuk Populier waterscheutvorming waterscheutvorming Zomereik Amerikaanse eik % bladverlies 6 bladverlies (%) Figuur 4. a: percentage bladverlies en waterscheutvorming ( = geen waterscheuten, = waterscheuten op stam, = waterscheuten in de kroon, = op stam en in de kroon) b: idem opgesplitst per boomsoort..4. Opgerolde bladeren (fig. 4) Alleen bij Beuk heeft minstens 5% van de waarnemingen betrekking op bomen met opgerolde bladeren. Het toegekend bladverlies ligt beduidend hoger voor bomen met opgekrulde bladeren en bedraagt gemiddeld 4,5% (mediaan 5, tabel 6). Het verschil tussen beide groepen is groter dan 5%, want bij bomen met normaal ontwikkelde bladeren is het toegekend bladverlies gemiddeld 7,9% (mediaan 5). Een mogelijke oorzaak van de hogere inschatting van het bladverlies is het feit dat bomen met opgekrulde bladeren een ijlere kroon vertonen. Door het opkrullen van de bladeren lijkt het alsof de bladoppervlakte kleiner wordt. Opgerolde bladeren en percentage bladverlies bij Beuk opgerolde bladeren bladverlies (%) Figuur 4. percentage bladverlies en bladvervorming (opgerolde bladeren) bij Beuk: = bomen zonder opgerolde bladeren, = bomen met opgerolde bladeren Tabel 6. Opgerolde bladeren en bladverlies: gemiddeld bladverlies (+mediaan) bij aan of afwezigheid van opgerolde bladeren. Significante verbanden tussen parameters en blad/naaldverlies (Kruskal Wallis toets: significantie *= p<.5, **=p<., ***=p<., = niet van toepassing). Parameters op minstens 5% van de bomen aanwezig; tussen haakjes = geen 5% verschil in blad/naaldverlies tussen de klassen. Klasse (%) Klasse (%) Beuk *** 7,9 (5) 4,5 (5) 47 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

50 .. Bespreking per boomsoort... Beuk De gezondheidstoestand van de Beuk evolueert vrij gunstig over de periode 987. Het gemiddeld bladverlies verloopt stabiel tot afnemend en er is een dalende trend van het aandeel beschadigde bomen. Er zijn wel jaarlijkse schommelingen rond de trendlijn. In 995 wordt het hoogste gemiddeld bladverlies (68%) en het hoogste aandeel beschadigde bomen (4445%) waargenomen. De kroonverkleuring evolueert afnemend in steekproef 87 en blijft ongeveer stabiel in steekproef 95. De groei verloopt schommelend. In steekproef 95 is er een toename maar steekproef 87 vertoont globaal gezien een lichte groeiafname. Wat kroonsterfte, vorstscheuren en slijmuitvloei betreft, zijn geen duidelijke trends waarneembaar. Insectenaantasting is er weinig, met een lichte afname in steekproef 95. Schimmelinfectie vertoont alleen een lichte afname in steekproef 95. De vastgestelde exploitatieschade neemt af in steekproef 87 en blijft laag en stabiel in steekproef 95. Waterscheutvorming komt maar in mindere mate voor. In steekproef 95 is de trend toenemend. Er is een duidelijke relatie met het bladverlies voor wat verkleuring, kroonsterfte, groei, insectenaantasting, waterscheutvorming en opgerolde bladeren betreft. Er is geen duidelijk verband tussen enerzijds het bladverlies en anderzijds omtrek, leeftijd, schimmelinfectie en exploitatieschade. Voor slijmuitvloei en vorstscheuren zijn er te weinig waarnemingen om betrouwbare uitspraken te kunnen doen.... Populier De kroonconditie van de populieren in de steekproef vermindert jaar na jaar. Het gemiddeld bladverlies en het aandeel beschadigde bomen neemt toe, samen met de gemiddelde kroonsterfte. Het maximum gemiddeld bladverlies bedraagt 7% in en het aandeel beschadigde bomen in datzelfde jaar is 49%. Daarnaast is de groei afnemend. Andere parameters blijven vrij stabiel. Er is weinig verkleuring, weinig slijmuitvloei en geen exploitatieschade. Het aandeel bomen met vorstscheuren blijft stabiel en de gemiddelde graad van insectenaantasting blijft ook gelijklopend (weliswaar schommelend rond de trendlijn). Het aandeel bomen met schimmelinfectie schommelt eveneens, maar globaal is er een afname. Het percentage bomen met waterscheuten is stabiel tot afnemend. Het bladverlies vertoont een relatie met de graad van verkleuring, kroonsterfte, omtrek, groei, insectenaantasting en de aanwezigheid van waterscheuten en vorstscheuren. Er is geen (logische) relatie tussen bladverlies en schimmelinfectie, slijmuitvloei en exploitatieschade.... Zomereik Naargelang de steekproef worden verschillende trends waargenomen. Het gemiddeld bladverlies verloopt in stijgende lijn voor wat steekproef 87 betreft. De bomen in steekproef 95 vertonen een stabieler bladverlies. Jonge en oude bomen volgen dezelfde trend. Bij oudere bomen ligt het bladverlies het hoogst. Samen met het gemiddeld bladverlies neemt ook het aandeel beschadigde bomen globaal gezien voor steekproef 87 toe. De laatste jaren is er weer een afname. Voor steekproef 95 is de trend over de gehele lijn afnemend. De deelsteekproef met oudere bomen telt meer beschadigde exemplaren. Oudere bomen vertonen de laatste jaren duidelijker een verbeterende trend, vooral na het hoog aandeel beschadigde bomen halfweg de jaren 9. Het gemiddeld bladverlies bedraagt maximaal 56% en dit in de periode Het aandeel beschadigde bomen is maximaal in 995 (44%). De gemiddelde verkleuringklasse blijft laag en stabiel. Oudere bomen vertonen gemiddeld iets meer verkleuring maar er is geen sprake van een trend. De gemiddelde groei neemt af in steekproef 87 maar blijft de laatste jaren stabiel. De afname is het duidelijkst voor de oude bomen, die in de 48 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

51 beginjaren een snelle groei vertonen. In steekproef 95 neemt de gemiddelde groei de eerste jaren toe, waarna de groei stabiliseert op het niveau van steekproef 87. Oudere bomen groeien minder snel. De jonge bomen uit steekproef 95 groeien gemiddeld het vlugst. De gemiddelde kroonsterfteklasse neemt toe. De toename is het duidelijkst in steekproef 87 en vooral bij de oudere bomen. De laatste jaren stabiliseert de kroonsterfte enigszins. Gemiddeld is er een negatieve evolutie wat aantasting door insecten betreft. De gemiddelde aantastingsgraad is het hoogst in steekproef 95. De trend is gelijklopend voor jong en oud. De laatste twee jaar wordt er bij jonge bomen in steekproef 95 weer een afname van de aantastingsgraad vastgesteld. Schimmelaantasting wordt veel meer in steekproef 95 waargenomen. Dit is wellicht deels te wijten aan een waarnemereffect. De trend is verschillend: toenemend in steekproef 87 en eerst afnemend en daarna stabieler in steekproef 95. Oud en jong vertonen dezelfde trend wat steekproef 95 betreft. In steekproef 87 is er meer schimmelinfectie bij oudere bomen en de trend is voor deze bomen vlugger toenemend. Het aandeel bomen met vorstscheuren neemt in beide steekproeven af. Vorstscheuren worden meer bij oude bomen waargenomen. De trend is gelijklopend voor jong en oud, behalve bij jonge bomen in steekproef 95. Deze groep behoudt permanent een laag en stabiel percentage bomen met vorstscheuren. Het voorkomen van bomen met slijmuitvloei is beperkt. Slijmuitvloei komt het meest bij oudere bomen voor. In steekproef 95 worden het meest bomen met slijmuitvloei genoteerd. De trend is er licht toenemend, vooral bij jonge bomen. Exploitatieschade komt weinig voor en neemt in beide steekproeven af. Deze mechanische schade komt meer bij oude bomen voor en het meest in steekproef 95. Steekproef 87 vertoont een toename van het aandeel bomen met waterscheuten in de kroon en een afname van het aandeel bomen met waterscheuten op de stam. Steekproef 95 bevat meer bomen met waterscheuten in de kroon, maar minder bomen met waterscheuten op de stam of op de stam en in de kroon. Er is voor deze deelsteekproef een toename van het aandeel bomen met waterscheuten zowel op de stam als in de kroon. Voor de meeste parameters wordt een relatie met het bladverlies vastgesteld. De relatie is weliswaar statistisch significant, maar het verschil in bladverlies is te klein voor schimmelinfectie, waterscheutvorming, vorstscheuren en exploitatieschade. Er is geen logische relatie tussen bladverlies en omtrek bij de zwaarste bomen en ook met de omtrekaanwas van de snelst groeiende bomen is er geen logisch verband. Het aantal bomen in deze omtrek en groeiklassen is ook beperkt...4. Amerikaanse eik Er is een verschillende tendens in bladverlies naargelang de steekproef. Steekproef 87 vertoont een toenemend bladverlies, terwijl het bladverlies in steekproef 95 lager ligt en na afneemt. Ook het aandeel beschadigde bomen neemt toe in steekproef 87 terwijl dit percentage in steekproef 95 daalt. De gemiddelde leeftijd van de steekproefbomen speelt hier wellicht een rol. Steekproef 87 bevat bijna uitsluitend oude Amerikaanse eiken en steekproef 95 bijna louter jonge bomen. Het gemiddeld bladverlies is maximaal in 995 (4%, steekproef 95) en 996 (%, steekproef 87). Het percentage beschadigde bomen is in dezelfde jaren het hoogst (resp. 5% en 58%). De gemiddelde verkleuringklasse blijft in beide steekproeven laag. De jaarlijkse groei is in steekproef 87 afnemend en de laatste jaren vrij stabiel. In steekproef 95 wordt eerst een toenemende en daarna een weer licht afnemende groei bemerkt. De kroonsterfte blijft stabiel. De gemiddelde kroonsterfteklasse ligt het laagst in steekproef 95. De gemiddelde insectenaantastingsklasse is het hoogst in steekproef 95. Het aantastingsniveau is in steekproef 87 de eerste jaren laag en verhoogt sterk in 995. Daarna is de aantastingsgraad weer licht afnemend tot stabiel. Schimmelaantasting ligt vooral in steekproef 95 laag. Het aandeel bomen met schimmelinfectie is in steekproef 87 toenemend vanaf 996. In ligt het aandeel Amerikaanse 49 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

52 eiken met schimmelaantasting opvallend hoog. Het aandeel bomen met vorstscheuren en exploitatieschade is laag en afnemend. Er wordt bij Amerikaanse eik weinig slijmuitvloei waargenomen. Steekproef 87 vertoont een lichte toename van bomen met waterscheuten op de stam. Het percentage bomen met waterscheuten op de stam en in de kroon daalt in steekproef 87 terwijl het toeneemt in steekproef 95. Er zijn in vergelijking met Zomereik minder parameters die een relatie met het bladverlies vertonen. Er is wel een verband met verkleuring, kroonsterfte en insectenaantasting. Het bladverlies neemt ook toe met toenemende omtrek, met uitzondering van de zwaarste omtrekklasse. Voor omtrekaanwas, vorstscheuren, slijmuitvloei en exploitatieschade is er geen significante relatie. Het verband met leeftijd, schimmelinfectie en waterscheutvorming is weliswaar significant maar het verschil in gemiddeld bladverlies tussen de klassen bedraagt minder dan 5%...5. Corsicaanse den Net als bij populier is er een toename van het gemiddeld naaldverlies, het aandeel beschadigde bomen en de gemiddelde kroonsterfteklasse. Er zijn wel schommelingen rond de trendlijn. De trend is voor wat het naaldverlies betreft gelijk voor jonge en oude bomen. Het aandeel beschadigde bomen neemt bij de oudere dennen het vlugst toe. De gemiddelde kroonsterfteklasse neemt ook duidelijker toe bij oudere bomen. Gemiddeld naaldverlies, aandeel beschadigde bomen, gemiddelde kroonsterfte en verkleuringklasse liggen het hoogst bij de oudste leeftijdsgroep. Het hoogste gemiddeld naaldverlies bedraagt 9,5% in 996. Het percentage beschadigde bomen is met 4% maximaal in. De gemiddelde klasse voor verkleuring neemt af en dit zowel voor jonge als oude bomen. Ondanks de negatieve evolutie qua naaldbezetting, blijft de groei vrij stabiel. Oudere bomen groeien gemiddeld vlugger maar worden bijgehaald door de jongere bomen. Verschillende factoren beïnvloeden de omtrekaanwas, ondermeer de frequentie van de dunningen. Schimmelaantasting is er weinig en een trend is niet waarneembaar. Het gemiddeld aantal naaldjaargangen is afnemend. Oude Corsicaanse dennen dragen gemiddeld minder naaldjaargangen dan jongere soortgenoten. Het naaldverlies staat in relatie met verkleuring, omtrek, groei, kroonsterfte en aantal naaldjaargangen. Vooral bomen met een nulgroei vertonen een ijlere naaldbezetting. Het verschil in gemiddeld naaldverlies tussen de leeftijdsklassen is miniem. Er zijn in principe te weinig bomen met schimmelinfectie om een uitspraak over de relatie met het naaldverlies te kunnen doen...6. Grove den De balans is, vooral in de beginjaren, ook negatief voor Grove den. Gedurende de periode neemt het percentage naaldverlies, de gemiddelde kroonsterfte en het aandeel beschadigde bomen toe. Het maximaal gemiddeld naaldverlies bedraagt 4% in 996 en het maximum aandeel beschadigde bomen 8%. De gemiddelde verkleuringklasse neemt daarentegen af. De gemiddelde groei vermindert vooral in de beginjaren. Het aantal naaldjaargangen is vrij stabiel en ongeveer gelijklopend voor jonge en oude bomen. De bloei neemt in de loop der jaren af. Het bloeieffect is het laagst bij oude bomen. De trend van het naaldverlies is voor beide leeftijdsgroepen ongeveer gelijklopend. Vreemd genoeg vertonen oudere bomen een lager gemiddeld naaldverlies en een lager aandeel beschadigde bomen. Wellicht ligt dit aan de beperkte spreiding van de bomen rond de leeftijdsgrens (6 j.). Anderzijds is de gemiddelde verkleuringklasse en de gemiddelde kroonsterfte hoger bij oudere bomen. De gemiddelde groei is ongeveer gelijklopend. Oude bomen vertonen iets meer schimmelinfectie. Er is een significant verband met het naaldverlies, met verschillen van minstens 5% per klasse, voor verkleuring, groei, kroonsterfte en aantal naaldjaargangen. Er is een beduidende relatie tussen bloei en naaldverlies, maar enkel bij het brutonaaldverlies is er een verschil van meer dan 5% tussen de klassen. Het verschil in naaldverlies is te gering voor de verschillende leeftijd en omtrekklassen. Er zijn te weinig waarnemingen van bomen met schimmelinfectie en exploitatieschade om betrouwbare uitspraken te kunnen doen. 5 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

53 4. Conclusies Het percentage bladverlies staat centraal in het onderzoek naar de bosgezondheidstoestand (fig. 45). Het gemiddeld bladverlies (of de gemiddelde bladbezetting) staat in direct verband met het percentage beschadigde bomen, want het bladverlies bepaalt of een boom al dan niet beschadigd is. Ook het aantal naaldjaargangen is sterk gerelateerd met het naaldverlies. Bomen met slechts of naaldjaargangen dragen, zullen een hoger naaldverlies vertonen in vergelijking met bomen met een volledige set naaldjaargangen ( bij Grove den, 4 bij Corsicaanse den). De mate van voorkomen van dode takken in de kroon (kroonsterfte) is eveneens sterk gecorreleerd met het blad/naaldverlies. Voor de meeste boomsoorten is de gezondheidstoestand in de periode 987 negatief geëvolueerd (tabel 7). Opvallend is de verschillende evolutie tussen de steekproef van 987 en de steekproef met extra proefvlakken uit 995. Uit de vergelijking van beide steekproeven blijkt dat de negatieve evolutie van de blad/naaldbezetting zich vooral eind de jaren 8 en in de eerste helft van de jaren 9 heeft voorgedaan. De laatste 5 jaar van de beschouwde periode is er sprake van een stabielere gezondheidstoestand. De blad/naaldverkleuring volgt niet dezelfde trend als het blad/naaldverlies. Belangrijke factoren die de verschillende evoluties van de steekproeven bepalen zijn de samenstelling van de steekproeven (boomsoort, leeftijd) en de uitzonderlijke situatie in 995 (piekjaar bij de aanvang van steekproef 95). Tabel 7. Overzicht trends bladverlies (= geen trend, = toename, = afname) trend bladverlies afvlakking trendcurve gem. (%) min. (%) max. (%) beuk STP 87 oud beuk STP 95 oud populier STP 87 jong zomereik STP 87 jong zomereik STP 87 oud zomereik STP 95 jong zomereik STP 95 oud Am. eik STP 87 oud Am. eik STP 95 jong Cors. den STP 87 jong Cors. den STP 87 oud Grove den STP 87 jong Grove den STP 87 oud nee ja nee ja ja nee nee ja nee nee nee ja ja, 7,7, 7,,9 8,5 5,8, 5,6 4, 4,4 9,9 8, 4,6,6,5,5,5 5,,5,,7 7,7 6,9 4,5, 9, 6, 6,9,5 7,, 9,9,4,6 9,9, 4,,5 Verschillende factoren kunnen de bladbezetting bepalen (Roskams & Sioen, ). De belangrijkste invloedfactoren zijn standplaatseigenschappen (chemische en fysische bodemeigenschappen, beheer), weersomstandigheden, luchtverontreiniging en aantastingen (schimmels/insecten). Verschillende abiotische factoren kunnen tijdens de kroonbeoordelingen niet in rekening gebracht worden, zoals weersomstandigheden, luchtverontreiniging (depositie) en standplaatskarakteristieken. Ook de boomsoort zelf kan de bladbezetting beïnvloeden, bv. bij verhoogde zaadzetting. De parameters die gevolgd werden en de bladbezetting kunnen beïnvloeden zijn insectenschade, schimmelinfectie, vorstscheuren, exploitatieschade en leeftijd van de boom. Bloei en zaadzetting worden in belangrijke mate door andere factoren, zoals weersomstandigheden, beïnvloed. Fenologie (bladontluiking, bloei, zaadzetting) wordt in de literatuur ook eerder als responsvariabele beschouwd (UN/ECE and EC, 998). Andere factoren zoals verkleuring, slijmuitvloei en vorming van waterscheuten kunnen misschien wel in relatie met het blad of naaldverlies staan, maar er is geen oorzakelijk verband. Tenslotte wordt de boomgroei door tal van factoren bepaald. Aangezien het bladmateriaal de fotosynthese en dus ook de groei stuurt, bepaalt het bladverlies mee de aanwas. 5 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

54 De relatie met het bladverlies is niet voor elke parameter even duidelijk. De resultaten tonen een verband tussen bladverlies en verkleuring, kroonsterfte, insectenaantasting en aantal naaldjaargangen. Dit verband is waarneembaar voor alle boomsoorten (insectenaantasting niet van toepassing bij naaldbomen en naaldjaargangen enkel bij naaldbomen). Het verband is minder uitgesproken voor andere parameters omdat de relatie niet voor alle boomsoorten even duidelijk is. Zo is de relatie tussen omtrekgroei en bladbezetting significant, maar niet bij Amerikaanse eik. Een verband tussen bladverlies en schimmelinfectie is er voor de loofboomsoorten maar het verschil in bladverlies tussen de aangetaste en nietaangetaste bomen is gering. Een relatie met de aanwezigheid van vorstscheuren is er bij populier en Zomereik, weliswaar met een gering verschil in bladverlies bij Zomereik. Bij Beuk zijn er te weinig waarnemingen om betrouwbare uitspraken te kunnen doen. Met uitzondering van Beuk is er bij alle soorten een significant verband tussen de omtrek van de bomen en de mate van het bladverlies. De relatie met de leeftijd is significant maar enkel bij Zomereik is het verschil in bladverlies tussen jonge en oude bomen voldoende groot. Slijmuitvloei en exploitatieschade lijken enkel bij Zomereik in relatie met het bladverlies te staan. Het bloeieffect staat in relatie met het naaldverlies van Grove den. Alleen bij het brutonaaldverlies is er een gemiddeld verschil in naaldverlies van meer dan 5% tussen de verschillende klassen. De aanwezigheid van waterscheuten verhoudt zich weinig tot het bladverlies. Alleen bij populier en Beuk is er een significant verband waarbij er ook meer dan 5% verschil in bladverlies tussen de klassen is. Alleen bij Beuk is er een relatie tussen het bladverlies en het voorkomen van opgerolde bladeren. Figuur 44. Meeldauwinfectie bij Zomereik (schimmelaantasting, foto IBW) 5 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

55 ABIOTISCH BIOTISCH bodem weersomstandigheden (vb. vorstscheuren) insecten schimmels depositie exploitatie/beheer BLAD/NAALDVERLIES aantal naaldjaargangen kroonsterfte bloei/zaadzetting verkleuring slijmuitvloei waterscheuten boomsoort/leeftijd Figuur 45. Parameters bij de kroonbeoordeling en beïnvloedende factoren % beschadigd % verkleurd groei

56 5. Toestand in Europa De beoordeling van het bladverlies en de verkleuring is op internationale richtlijnen gebaseerd. De meeste Europese landen maken aan de hand van een gelijkaardige beoordelingsmethodiek een inventaris van de bosgezondheidstoestand op. Toch is bij een internationale vergelijking voorzichtigheid aangewezen. Er zijn niet alleen lichte verschillen in de inventarisatiemethode. Ook boomsoortensamenstelling en klimatologische omstandigheden verschillen van land tot land. Het internationale level I bosvitaliteitsmeetnet telt, verspreid over meer dan landen, meer dan steekproefbomen (UN/ECE and EC, ). De belangrijkste boomsoorten op internationaal niveau zijn: Beuk, Zomer en Wintereik, Grove den, Fijnspar, Steeneik, Zeeden en Zilverden. Het aandeel beschadigde bomen is zowel op Vlaams als op Europees niveau toegenomen gedurende de eerste helft van de periode 988. Tot en met 994 is de kroontoestand van de Vlaamse bomen jaarlijks beter dan het Europees gemiddelde. In 995 lag het aandeel beschadigde bomen het hoogst (Roskams & Sioen, 997). Dit werd geweten aan droogte en verhoogde insectenaantasting in combinatie met luchtverontreiniging, Na het piekjaar 995 is er zowel in Vlaanderen als in Europa een verbetering van de kroontoestand waarneembaar (fig. 46). In de tweede helft van de periode 87 ligt het aandeel beschadigde bomen niet meer jaarlijks onder het Europees gemiddelde. Het aandeel beschadigde bomen schommelt vanaf 998 tussen % en 5% en blijft daarmee in de buurt van het resultaat op Europees niveau. Op Europese schaal ligt het percentage beschadigde naaldbomen het hoogst bij Zilverden. Bij de loofboomsoorten is het aandeel beschadigde bomen het hoogst voor Zomer en Wintereik. Evolutie van de bosgezondheid in Vlaanderen en Europa, in % beschadigde bomen 5 5 % beschadigd 5 Europa Vlaanderen Figuur 46. Evolutie van het percentage beschadigde bomen in Vlaanderen en Europa (988) (Dumortier & al., ) 54 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

57 6. Verder onderzoek Verder onderzoek moet uitwijzen welke abiotische of biotische factoren de vastgestelde trends bepalen en welke factoren het bladverlies het meest beïnvloeden. Voor een verdere analyse zijn op soortniveau voldoende waarnemingen noodzakelijk. Gezien de beperkingen van de steekproef in 987, zijn voorlopig vooral Zomereik bij de loofboomsoorten en Grove den bij de naaldboomsoorten geschikt voor verder onderzoek. Opvallend is dat bij Zomereik de meeste relaties tussen de beschouwde parameters en het bladverlies significant zijn. Alleen bij exploitatieschade, vorstscheuren en waterscheutvorming is er een statistisch verband met een te gering verschil in gemiddeld bladverlies tussen de aantastingsklassen. Bij Grove den zijn er verschillende parameters waarvan er te weinig waarnemingen zijn. Naast de temporele analyse van de gegevens is ook een ruimtelijke analyse wenselijk. De best vertegenwoordigde boomsoorten in de steekproef, nl. Zomereik en Grove den, lijken ook hiervoor het meest aangewezen. Proefvlakken waar een minimum aantal van deze soorten (vb. 5 bomen) geselecteerd werden, komen in aanmerking voor het onderzoek naar de ruimtelijke variatie. Eventueel kan ook voor elk van deze proefvlakken een temporele analyse uitgevoerd worden. De mogelijke invloed van abiotische factoren zoals luchtverontreiniging (depositie) en weersomstandigheden (neerslag, temperatuur) kan eveneens voor de proefvlakken nagegaan worden. Tenslotte is een vergelijking van de samenstelling van de steekproef en de soortensamenstelling van de totale oppervlakte bos in Vlaanderen interessant. De bosinventarisatie van het Vlaamse Gewest laat toe om de representativiteit van het bosvitaliteitsmeetnet na te gaan. Figuur 47. Overgroeide vorstscheur bij Zomereik (foto IBW) 55 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

58 7. Samenvatting Sedert 987 wordt de gezondheidstoestand van de Vlaamse bossen jaarlijks gevolgd in het bosvitaliteitsmeetnet. In 995 werd het meetnet uitgebreid waardoor er meer loofbomen in de steekproef kwamen. Voor de analyse werden beide deelsteekproeven opgesplitst. De data van 5 jaar kroonbeoordelingen (periode 987) werden aan een trendanalyse onderworpen. Ook de relatie van de verschillende gevolgde parameters met het bladverlies werd onderzocht. Het gemiddeld bladverlies nam gedurende de inventarisatieperiode toe en bereikte een maximum halfweg de jaren 9. Het aandeel beschadigde bomen en de gemiddelde kroonsterfte volgen dezelfde trend. Er zijn belangrijke verschillen tussen de boomsoorten onderling. De verkleuring verloopt niet volgens hetzelfde patroon. Terwijl het bladverlies gemiddeld toeneemt is er een afname van de blad /naaldverkleuring. Vanaf halfweg de jaren 9 haalt de verkleuring een stabieler niveau. De boomgroei volgt het omgekeerd verloop van het bladverlies. Bij een toenemend bladverlies is er sprake van een afnemende omtrekaanwas. De graad van insectenaantasting is in de loop der jaren licht gestegen. Ook hier hangt veel af van de boomsoortensamenstelling in de steekproef. Het aandeel bomen met schimmelinfectie verloopt verschillend naargelang de steekproef. Dit kan aan de boomleeftijd, de boomsoort en/of aan het waarnemereffect liggen. De aanwezigheid van vorstscheuren wordt in afnemende mate genoteerd. Ook het percentage bomen met velschade of uitsleepschade is afnemend tot stabiel. Het aandeel bomen met exploitatieschade verschilt naargelang de boomsoort en de leeftijd. Slijmuitvloei wordt steeds in beperkte mate waargenomen. Het gemiddeld aantal naaldjaargangen vertoont bij Corsicaanse den een afnemende trend. Bij Grove den lijkt het gemiddeld bloeieffect te verminderen. Waterscheutvorming komt vooral bij eiken en populieren voor. De trends zijn niet voor beide steekproeven even duidelijk. Verschillende beoordeelde parameters vertonen een relatie met het blad/naaldverlies. De resultaten tonen een duidelijk verband tussen bladverlies en verkleuring, kroonsterfte, insectenaantasting en aantal naaldjaargangen. De relatie met omtrek en omtrekaanwas, boomleeftijd, schimmelinfectie, vorstscheuren, slijmuitvloei, exploitatieschade, bloei en waterscheutvorming is minder duidelijk, of toch niet voor elke boomsoort. Voor de zes hoofdboomsoorten komen volgende punten naar voor: De gezondheidstoestand van de Beuk evolueert vrij gunstig. Het aandeel beschadigde bomen en de verkleuring evolueren positief. Het gemiddeld bladverlies is stabiel tot afnemend. De groei vertoont een schommelend verloop. Er is een relatie tussen enerzijds het bladverlies en anderzijds kroonsterfte, verkleuring, insectenaantasting, groei, waterscheutvorming en opgerolde bladeren. De kroontoestand van de populier gaat er op achteruit. Zowel gemiddeld bladverlies als aandeel beschadigde bomen en gemiddelde kroonsterfte nemen toe. Tegelijkertijd is de groei afnemend. Het bladverlies is gerelateerd aan kroonsterfte, verkleuring, insectenaantasting, groei, omtrek, waterscheutvorming en vorstscheuren. Het gemiddeld bladverlies van Zomereik neemt toe in steekproef 87 en verloopt stabieler in steekproef 95. Het aandeel beschadigde bomen neemt vooral in de beginperiode voor steekproef 87 toe, terwijl de trend voor steekproef 95 afnemend is. De gemiddelde verkleuring is steeds laag en stabiel. De gemiddelde groei neemt af in steekproef 87 maar stabiliseert zich. In steekproef 95 stabiliseert de groei eveneens, maar na een periode met een toenemende omtrekaanwas. Voor de meeste parameters wordt een relatie met het bladverlies vastgesteld. Ook bij Amerikaanse eik is er een verschillend verloop naargelang de steekproef. De gemiddelde groei verschilt eveneens naargelang de steekproef. De leeftijd van de bomen speelt wellicht een rol. De gemiddelde verkleuring is laag en stabiel. Kroonsterfte, verkleuring, insectenaantasting en omtrek vertonen een duidelijk verband met het bladverlies. 56 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

59 Bij Corsicaanse den nemen gemiddeld naaldverlies, aandeel beschadigde bomen en gemiddelde kroonsterfteklasse toe. De gemiddelde verkleuringklasse neemt echter af. Er is ook een lichte afname van het gemiddeld aantal naaldjaargangen. Toch blijft de groei ongeveer stabiel. Het naaldverlies staat in relatie met kroonsterfte, aantal naaldjaargangen, omtrek, groei en verkleuring. Vooral in de beginjaren neemt het naaldverlies en het aandeel beschadigde bomen toe voor Grove den. De groei neemt in de eerste helft van de inventarisatieperiode af. Het aantal naaldjaargangen blijft stabiel en de verkleuring neemt af. Er is een verband met het (bruto)naaldverlies voor bloei, aantal naaldjaargangen, kroonsterfte, groei en verkleuring. Zomereik en Grove den zijn de best vertegenwoordigde soorten in de totale steekproef. Voor een ruimtelijke studie van de bosvitaliteit zijn deze soorten het meest geschikt. Studie van de invloed van weersomstandigheden (temperatuur, neerslag) en depositie kan bij voorkeur in een selectie van proefvlakken met deze boomsoorten gebeuren. 8. Referenties Dumortier, M., De Bruyn, L., Decleer, K., Roskams, P. & Peeters, B.. Verandering van biodiversiteit, p. 67. In: Van Steertegem, M. (ed.). Milieu en Natuurrapport Vlaanderen: thema s. Vlaamse Milieumaatschappij, Erembodegem, ISBN ICPforests. Manual on methods and criteria for harmonized sampling, assessment, monitoring and analysis of the effects of air pollution on forests. Part II. Visual Assessment of Crown Condition and Submanual on Visual Assessment of Crown Condition on Intensive Monitoring Plots. Overloop, S., Roskams, P., Sioen, G., 996. Bosvitaliteit. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afd. Bos & Groen. D/996/4/4, 59 pp. Roskams, P., Sioen, G., 997. Forest condition in the Flemish Region in In: Ten years of monitoring forest condition in Europe, ECUN/ECE, Brussels, Geneva, ISBN 967, p Roskams, P., Sioen, G.,. Bosbescherming. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afd. Bos & Groen. Cursus Bosbouwbekwaamheid, D//4/8, 8 pp. Roskams, P., Sioen, G.,. Bosgezondheid, p. 8. In: Dumortier et al.,. Natuurrapport. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededeling van het Instituut voor Natuurbehoud nr., Brussel. Sioen, G., Roskams, P., 4. Bosvitaliteitsinventaris Resultaten van de kroonbeoordelingen in het bosvitaliteitsmeetnet. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer, IBW Bb R:4.8, D/4/4/69, 8 pp. SPLUS 6 for Windows Guide to Statistics, Volume, Insightful Corporation, Seattle, WA. UN/ECE and EC, 998. Intensive Monitoring of Forest Ecosystems in Europe. Technical Report 998. Geneva & Brussels, ISSN 678, 9 pp. UN/ECE and EC,. The condition of forests in Europe. Executive report. Geneva & Brussels, ISSN 587x, 4 pp. UN/ECE Convention on longrange transboundary air pollution. Vectoriële versie van de Administratieve grenzen, NGI (GISVlaanderen) 57 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

60 Annex. Overzichtstabellen De jaarlijkse waarden of gemiddelden werden gegroepeerd per periode. De periode bevat het gemiddelde van de jaren 87 t.e.m. 9; de periode 9 94 de gemiddelden van de jaren 9 t.e.m. 94, enz. STP 87 staat voor steekproef 87: deze steekproef bevat alle bomen uit de proefvlakken die voor 995 opgestart werden. STP 95 staat voor steekproef 95: alle proefvlakken die in 995 opgestart werden. Wanneer er geen indicatie van leeftijd is, betreft het alle bomen. De opsplitsing in leeftijdsgroepen gebeurt bij de leeftijd van 6 jaar (bomen die jonger dan 6 jaar waren in 995, tegenover bomen die minstens 6 jaar waren in 995). Tabel. Evolutie van het gemiddeld bladverlies (%) Boomsoort Steekproef Leeftijd '87'9 '9'94 '95'98 '99' Totaal STP'87 5,8,,,6 STP'95,,5 STP'87 <6 jr. 5,6 9,5,9, >=6 jr. 6,5,8,5,9 STP'95 <6 jr. 7, 6,9 >=6 jr.,,7 Loofbomen STP'87 5, 9,9,, STP'95,,6 Naaldbomen STP'87 6,5,,,8 Beuk STP'87 8,6 9,5,5 7, STP'87 >=6 jr. 8,9,9,7 7,9 STP'95 >=6 jr. 7,5 8, Populier STP'87 <6 jr.,8 9,9 4, 5,9 Zomereik STP'87 6,7,,, STP'95,,9 STP'87 <6 jr.,4 7,5 9,4 9, >=6 jr. 7,7,4 4,6, STP'95 <6 jr. 8,4 8,5 >=6 jr. 5, 6,4 Am. eik STP'87,7, 5,,4 STP'95 8, 5, STP'87 >=6 jr.,8,4 5,,5 STP'95 <6 jr. 7,4, Cors. den STP'87,7,9 6,5 5,7 STP'87 <6 jr.,7,8 6,4 5,9 >=6 jr.,, 6,5 5,8 Grove den STP'87 5,5 9,6,, STP'87 <6 jr. 5,7 9,8,4, >=6 jr. 4,6 8,4,,8 Tabel. Evolutie van het gemiddeld aantal naaldjaargangen en de gemiddelde bloei bij Grove den (: geen bloei, : lichte bloei, : matige bloei, : sterke bloei) Naaldjaargangen/Bloei Leeftijd '87'9 '9'94 '95'98 '99' Naaldjaargangen naaldbomen,6,5,4, Naaldjaargangen Cors. den <6 jr.,,,9,7 >=6 jr.,8,8,5, Naaldjaargangen Grove den <6 jr.,4,4,, >=6 jr.,5,4,,4 Bloei Grove den <6 jr.,6,6,, >=6 jr.,7,5,, Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

61 Tabel. Evolutie van het aandeel beschadigde bomen (%) Boomsoort Steekproef Leeftijd '87'9 '9'94 '95'98 '99' Totaal STP'87,4 7,4 5,9 4,6 STP'95 4,4, STP'87 <6 jr. 9,5 5,, 5,6 >=6 jr.,4,4,5,6 STP'95 <6 jr. 5,, >=6 jr. 9,9 6, Loofbomen STP'87 9,9 8,4, 6, STP'95 4,6, Naaldbomen STP'87,8 6,5,6, Beuk STP'87 8,6, 5,4 6, STP'87 >=6 jr. 8,7 4, 9,6 7,6 STP'95 >=6 jr. 8,,7 Populier STP'87 <6 jr. 9, 5,9,6 45,8 Zomereik STP'87,,7,8, STP'95,9 9,6 STP'87 <6 jr. 4,7, 8,, >=6 jr. 4, 8, 8,8,8 STP'95 <6 jr. 8,9 4, >=6 jr. 9,5 7, Am. eik STP'87 7, 9,6 6,5,4 STP'95 4,6 5,6 STP'87 >=6 jr. 7,7, 7, 4, STP'95 <6 jr.,,6 Cors. den STP'87 6,6, 9,8,5 STP'87 <6 jr. 7,6,5 9,5,6 >=6 jr. 5,4 6,4,6 6, Grove den STP'87 8, 5, 9,6,7 STP'87 <6 jr. 8, 5,5,9, >=6 jr. 7,,,9 9, Tabel 4. Evolutie van de gemiddelde verkleuringklasse (: geen verkleuring, : lichte verkleuring, : matige verkleuring, : sterke verkleuring, 4: afgestorven) Boomsoort Steekproef Leeftijd '87'9 '9'94 '95'98 '99' Totaal STP'87,4,,, STP'95,, STP'87 <6 jr.,,,, >=6 jr.,4,,, STP'95 <6 jr.,, >=6 jr.,, Loofbomen STP'87,,,, STP'95,, Naaldbomen STP'87,4,,, Beuk STP'87,9,,, STP'87 >=6 jr.,8,,, STP'95 >=6 jr.,, Populier STP'87 <6 jr.,,,, Zomereik STP'87,,,, STP'95,, STP'87 <6 jr.,,,, >=6 jr.,,,, STP'95 <6 jr.,, >=6 jr.,, Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

62 Tabel 4 (vervolg). Evolutie van de gemiddelde verkleuringklasse (: geen verkleuring, : lichte verkleuring, : matige verkleuring, : sterke verkleuring, 4: afgestorven) Boomsoort Steekproef Leeftijd '87'9 '9'94 '95'98 '99' Am. eik STP'87,,,, STP'95,, STP'87 >=6 jr.,,,, STP'95 <6 jr.,, Cors. den STP'87,5,,, STP'87 <6 jr.,4,,, >=6 jr.,6,,, Grove den STP'87,4,,, STP'87 <6 jr.,4,,, >=6 jr.,5,,, Tabel 5. Evolutie van de gemiddelde kroonsterfteklasse (: geen kroonsterfte, : lichte kroonsterfte, : matige kroonsterfte, : sterke kroonsterfte) Boomsoort Steekproef Leeftijd '87'9 '9'94 '95'98 '99' Totaal STP'87,,6,7,7 STP'95,6,8 STP'87 <6 jr.,,4,6,6 >=6 jr.,,8,9,9 STP'95 <6 jr.,5,6 >=6 jr.,6,9 Loofbomen STP'87,,8,9,9 STP'95,6,8 Naaldbomen STP'87,,4,6,5 Beuk STP'87,,5,6, STP'87 >=6 jr.,,5,7,4 STP'95 >=6 jr.,4,6 Populier STP'87 <6 jr.,5,8,8 Zomereik STP'87,,9,, STP'95,7,9 STP'87 <6 jr.,,7,8,8 >=6 jr.,,9,, STP'95 <6 jr.,5,7 >=6 jr.,8, Am. eik STP'87,4,,,9 STP'95,6,7 STP'87 >=6 jr.,4,,,9 STP'95 <6 jr.,5,6 Cors. den STP'87,,,, STP'87 <6 jr.,,,, >=6 jr.,,,6,6 Grove den STP'87,,4,6,6 STP'87 <6 jr.,,4,6,6 >=6 jr.,,4,9,7 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

63 Tabel 6. Evolutie van de gemiddelde aantastingsklasse door insectenvraat (: geen aantasting, : lichte aantasting, : matige aantasting, : sterke aantasting) Boomsoort Steekproef Leeftijd '87'9 '9'94 '95'98 '99' Totaal STP'87,,,, STP'95,9, STP'87 <6 jr.,,,, >=6 jr.,,4,5,5 STP'95 <6 jr.,, >=6 jr.,9, Loofbomen STP'87,,5,7,8 STP'95,9, Naaldbomen STP'87,,,, Beuk STP'87,,,5, STP'87 >=6 jr.,,,5, STP'95 >=6 jr.,7,5 Populier STP'87 <6 jr.,8,8,9 Zomereik STP'87,,6,7,9 STP'95,,5 STP'87 <6 jr.,,4,8,9 >=6 jr.,,6,7,9 STP'95 <6 jr.,, >=6 jr.,,6 Am. eik STP'87,,,9,7 STP'95,, STP'87 >=6 jr.,,,,7 STP'95 <6 jr.,4 Cors. den STP'87,,,, STP'87 <6 jr.,,,, >=6 jr.,,,, Grove den STP'87,,,, STP'87 <6 jr.,,,, >=6 jr.,,,, Tabel 7. Evolutie van het aandeel bomen met schimmelinfectie (%) Boomsoort Steekproef Leeftijd '87'9 '9'94 '95'98 '99' Totaal STP'87, 5,5 8,5 5,9 STP'95 47,5 4,5 STP'87 <6 jr., 6, 6,, >=6 jr., 4,6,5,5 STP'95 <6 jr. 7,, >=6 jr. 5,8 47, Loofbomen STP'87, 8,4 6,8 9, STP'95 47,9 4,8 Naaldbomen STP'87,,,, Beuk STP'87, 4,,5 4, STP'87 >=6 jr., 4, 4,,9 STP'95 >=6 jr. 44,7, Populier STP'87 <6 jr. 5,,7,7 Zomereik STP'87,,9 6,5, STP'95 7, 67,9 STP'87 <6 jr.,,4, 4,9 >=6 jr.,, 8, 5,9 STP'95 <6 jr. 75, 64,4 >=6 jr. 67,7 69,6 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

64 Tabel 7 (vervolg). Evolutie van de aandeel bomen met schimmelinfectie (%) Boomsoort Steekproef Leeftijd '87'9 '9'94 '95'98 '99' Am. eik STP'87, 5,9 5, 7, STP'95 6,6,5 STP'87 >=6 jr., 6, 5, 6, STP'95 <6 jr.,6 7,8 Cors. den STP'87,,5 7,,8 STP'87 <6 jr.,,6,4,5 >=6 jr., 6,9,, Grove den STP'87,,,6,8 STP'87 <6 jr.,,8,5,7 >=6 jr., 5,7, 6,4 Tabel 8. Evolutie van het aandeel bomen met vorstscheuren (%) Boomsoort Steekproef Leeftijd '87'9 '9'94 '95'98 '99' Totaal STP'87 6, 7,4 4,9,8 STP'95, 6,8 STP'87 <6 jr.,,,8,5 >=6 jr.,8 5 8,7 5, STP'95 <6 jr. 8,5 5,9 >=6 jr., 7,4 Loofbomen STP'87 4,5 6,5, 6, STP'95,4 6,8 Naaldbomen STP'87,,,, Beuk STP'87,9,8,, STP'87 >=6 jr.,4,,4, STP'95 >=6 jr.,9,4 Populier STP'87 <6 jr. 8, 8,9 6,4 Zomereik STP'87 5,5,8 8,7 6,4 STP'95, 8,9 STP'87 <6 jr.,, 6,7, >=6 jr. 7,, 9, 7,4 STP'95 <6 jr. 5,,4 >=6 jr. 6,8,4 Am. eik STP'87,8 8, 9, 9, STP'95,4 7,4 STP'87 >=6 jr., 8,7 9,8 9,7 STP'95 <6 jr. 8,,9 Tabel 9. Evolutie van het aandeel bomen met slijmuitvloei (%) Boomsoort Steekproef Leeftijd '87'9 '9'94 '95'98 '99' Totaal STP'87,,,8,8 STP'95,,6 STP'87 <6 jr.,,,6,5 >=6 jr.,4,8,,5 STP'95 <6 jr.,7, >=6 jr., 4,5 Loofbomen STP'87,5,4,9,8 STP'95,,6 Naaldbomen STP'87,,,, Beuk STP'87,,,8 4, STP'87 >=6 jr.,,6,,8 STP'95 >=6 jr.,,6 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

65 Tabel 9 (vervolg). Evolutie van het aandeel bomen met slijmuitvloei (%) Boomsoort Steekproef Leeftijd '87'9 '9'94 '95'98 '99' Populier STP'87 <6 jr.,,6,4 Zomereik STP'87,,,,8 STP'95 4, 6, STP'87 <6 jr.,,,,8 >=6 jr., 4,4,5, STP'95 <6 jr.,5 4, >=6 jr. 5, 7, Am. eik STP'87, 4,,5,5 STP'95,, STP'87 >=6 jr.,,5,,6 STP'95 <6 jr.,,6 Tabel. Evolutie van het aandeel bomen met exploitatieschade (%) Boomsoort Steekproef Leeftijd '87'9 '9'94 '95'98 '99' Totaal STP'87 4,,9,4, STP'95 5, 4,6 STP'87 <6 jr.,4,9,6, >=6 jr. 7,6 4,7,8,5 STP'95 <6 jr.,5, >=6 jr. 7, 6,6 Loofbomen STP'87 9,8 4,5,5,4 STP'95 5, 4,7 Naaldbomen STP'87,,6,5, Beuk STP'87 7,, 4,8,6 STP'87 >=6 jr.,7,6 5,8,9 STP'95 >=6 jr. 5, 7, Populier STP'87 <6 jr.,,, Zomereik STP'87 7,8 4,9,5,8 STP'95 6,5 4,7 STP'87 <6 jr., 5,4,,8 >=6 jr. 7,5 4,8 4,,8 STP'95 <6 jr.,4,9 >=6 jr. 8,4 6,5 Am. eik STP'87, 6,,, STP'95,,9 STP'87 >=6 jr.,5 6,,6, STP'95 <6 jr.,, Cors. den STP'87,,,, STP'87 <6 jr.,,,, >=6 jr.,,,, Grove den STP'87,,,6, STP'87 <6 jr.,,,7, >=6 jr.,,6,4, Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

66 Tabel. Evolutie van het aandeel bomen met waterscheuten (%) Boomsoort Steekproef Type '87'9 '9'94 '95'98 '99' Beuk STP'87 stam,,,, STP'95 stam,6,4 STP'87 kroon,,,, STP'95 kroon 6,9, STP'87 stam+kroon,,,, STP'95 stam+kroon,8, Populier STP'87 stam,7 6,8 5,5 kroon 9, 8,, stam+kroon,7,6 8,9 Zomereik STP'87 stam 6,5,8, 4, STP'95 stam,6, STP'87 kroon,7 9,,8 6,9 STP'95 kroon,4 7, STP'87 stam+kroon, 5, 9,4 9,6 STP'95 stam+kroon 9,4 6,4 Am. eik STP'87 stam,5,4 8, 6,6 STP'95 stam,9, STP'87 kroon, 6,7 4,8, STP'95 kroon 4, 4, STP'87 stam+kroon,6,8 4,8 4,5 STP'95 stam+kroon,6 8,6 Tabel. Evolutie van de gemiddelde omtrekaanwas (cm) Boomsoort Steekproef Leeftijd '9'94 '95'98 '99' Totaal STP'87,6,, STP'95,, STP'87 <6 jr.,5,, >=6 jr.,7,,4 STP'95 <6 jr.,4,5 >=6 jr.,, Loofbomen STP'87,,4,5 STP'95,, Naaldbomen STP'87,,, Beuk STP'87,,4,9 STP'87 >=6 jr.,,,8 STP'95 >=6 jr.,, Populier STP'87 <6 jr.,,,9 Zomereik STP'87,7,, STP'95,, STP'87 <6 jr.,,, >=6 jr.,7,, STP'95 <6 jr.,5,6 >=6 jr.,, Am. eik STP'87,,,7 STP'95,7,8 STP'87 >=6 jr.,,,7 STP'95 <6 jr.,6,6 Cors. den STP'87,,5,5 STP'87 <6 jr.,,5,5 >=6 jr.,5,6,5 Grove den STP'87,,9, STP'87 <6 jr.,,9, >=6 jr.,,9,9 Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

67 Annex. Situering proefvlakken bosvitaliteitsmeetnet (vet: proefvlakken internationaal Level I meetnet 6 x 6 km) A: Steekproef 987 Nr. proefvlak Plaats Houtvesterij Eigendom ( 87) Hoofdboomsoort(en) Wijtschate Brugge privé Tamme kastanje, Zomereik Zerkegem Brugge privé Grove den Hertsberge Brugge privé Grove den 4 Zwevezele Brugge privé Populier Maldegem Gent openbaar Zomereik St.Laureins Gent privé Grove den Oosteeklo Gent privé Grove den 5 Gontrode Gent openbaar Zomereik 6 Moerbeke Gent privé Grove den 7 Serskamp Gent privé Zomereik Steenhuffel Groenendaal privé Populier Halle Groenendaal openbaar Zomereik, Beuk Tervuren Groenendaal openbaar Beuk 4 Perk Leuven openbaar Zomereik 4 Averbode Leuven privé Grove den 44 BinkomLubbeek Leuven openbaar Amerikaanse eik, Zomereik 46 Deurne Leuven privé Grove den 5 Kapellen Antwerpen privé Zomereik, Amerikaanse eik 5 Brasschaat Antwerpen openbaar Grove den 54 Brecht Antwerpen openbaar Zomereik 55 Schilde Antwerpen privé Grove den 56 Oostmalle Antwerpen openbaar Grove den 57 Oelegem Antwerpen privé Grove den 58 Pulle Antwerpen privé Gewone es, Zomereik 6 Merksplas Turnhout openbaar Amerikaanse eik 6 Beerse Turnhout openbaar Grove den 6 Arendonk Turnhout openbaar Grove den, Corsicaanse den 64 Rouw Turnhout openbaar Populier 7 Houthalen Bree openbaar Grove den, Corsicaanse den 7 Bocholt Bree openbaar Zomereik 7 Opglabbeek Bree openbaar Grove den 8 Wimmertingen Hasselt privé Populier 8 Zutendaal Hasselt openbaar Grove den 8 Gellik Hasselt openbaar Grove den 84 Dilsen Hasselt openbaar Grove den 85 Dilsen Hasselt openbaar Amerikaanse eik 9 Eksel Hechtel openbaar Corsicaanse den 9 Leopoldsburg Hechtel openbaar Grove den 9 Eksel Hechtel openbaar Corsicaanse den 94 Lommel Hechtel openbaar Corsicaanse den 96 Eksel Hechtel openbaar Amerikaanse eik 9 Overpelt Hechtel openbaar Corsicaanse den Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

68 B. Steekproef 995 Nr. proefvlak Plaats Houtvesterij Eigendom ( 95) Hoofdboomsoort(en) Ieper Brugge openbaar Zomereik Torhout Brugge openbaar Zomereik, Beuk WortegemPetegem Gent privé Zomereik Kluisbergen Gent privé Beuk Maldegem Gent privé Ruwe berk, Zomereik 4 Maarkedal Gent openbaar Gewone es, Beuk, Zomereik 5 Ronse Gent privé Beuk Meise Groenendaal privé Zomereik Hoeilaart Groenendaal openbaar Beuk 4 Herent Leuven openbaar Amerikaanse eik, Beuk 4 Leuven Leuven openbaar Zomereik 4 Lubbeek Leuven privé Zomereik, Amerikaanse eik 44 Aarschot Leuven privé Amerikaanse eik 45 TieltWinge Leuven openbaar Zomereik 46 Zoutleeuw Leuven privé Gewone es, Zomereik 5 Putte Antwerpen openbaar Beuk 5 Schilde Antwerpen privé Beuk, Zomereik 5 Wuustwezel Antwerpen openbaar Beuk 54 Zandhoven Antwerpen privé Zomereik 55 Zoersel Antwerpen privé Zomereik 56 Herentals Antwerpen openbaar Zomereik 6 Beerse Turnhout openbaar Zomereik 6 Herselt Turnhout privé Zomereik, Beuk 6 Ravels Turnhout privé Tamme kastanje, Zomereik 7 HouthalenHelchteren Bree privé Zomereik 7 MeeuwenGruitrode Bree openbaar Zomereik 7 Bocholt Bree openbaar Zomereik 74 Bocholt Bree openbaar Zwarte els 8 Genk Hasselt openbaar Zomereik 8 Lanaken Hasselt openbaar Wintereik Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

69 Steekproef # 987 # 995 # # # # 4 # # # # Bosvitaliteitsmeetnet Vlaams Gewest # # # 4 # 5 # # # # # # # # # 5 5 # # # # # # # # # 55 6 # # 5 58 # # # # # 4 4 # # # 4 # # # 44 # 45 # 6 # 4 # # # # # 46 # 9 94 # # 96 9 # 9 # 7 # 74 # # # 7 9 # # # # # # # # # 8 # Kilometer Situering van de proefvlakken Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

70 Annex. Samenstelling en dynamiek van de steekproef (P. Quataert) Bij een longitudinale studie is de steekproef geen constant gegeven. In principe worden van jaar tot jaar dezelfde steekproefeenheden (proefvlakken en bomen) onderzocht, maar door allerlei omstandigheden (sterfte, beheersmaatregelen, ) kunnen eenheden wegvallen (uitval) of bijkomen (ter vervanging van de uitval of door uitbreiding van de steekproef). Omdat deze gebeurtenissen een (groot) impact kunnen hebben op de resultaten, is het nodig zich hierover een goed beeld te vormen om foutieve interpretaties te voorkomen. Daarnaast is de kracht van een longitudinale studie sterk afhankelijk van de verblijftijd van de steekproefelementen, d.w.z. de duur (hier het aantal jaren) dat deze aanwezig zijn voor opvolging. Informatie hierover geeft een beeld van de reikwijdte van de studie. Het is niet alleen het aantal bomen (per soort) op zich die van belang is, maar ook het aantal jaar dat ze bijdragen aan de waarnemingen. Het aantal proefvlakken in de steekproef Aanvankelijk bestond de steekproef uit een grid van 6 op 6 km. Het meetnet van leverde echter te weinig () meetpunten in bossen op om voor Vlaanderen betrouwbare uitspraken te kunnen doen. Daarom werd van bij de aanvang geopteerd voor een dichter grid van 8 x 8 km. Van bij de aanvang in 987 werden 4 proefvlakken geïnstalleerd en geïnventariseerd. In het daaropvolgende jaar kwamen er nog eens 5 extra proefvlakken bij (hoofdzakelijk in het domeinbos Pijnven). In de periode 9999 vielen echter om verschillende redenen 5 proefvlakken weg (ontbossing, storm, bosbrand, problemen i.v.m. toegankelijkheid; proefvlakken met nummers 4, 4, 45, 59 en 95). Voor 4 proefvlakken zijn er dus voor 4 à 5 jaar gegevens ter beschikking. Voor de andere proefvlakken zijn er slechts voor een drietal jaar gegevens beschikbaar. Voor de trendanalyse werden deze proefvlakken buiten beschouwing gelaten. In 99 kwam er nog een proefvlak met Corsicaanse den in het Pijnven bij (na bosbrand in pv 95). Voor dit bestand zijn er gegevens voor tien opeenvolgende jaren. Om meer loofbomen op te volgen werd het meetnet in 995 tot 4 bij 4 km verdicht. Enkel meetpunten in loofbossen (excl. populier) werden weerhouden. Dit gaf extra proefvlakken, wat het totaal op 7 bracht. Er werden hoofdzakelijk extra meetpunten in eiken en beukenbossen geïnstalleerd. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de evolutie. Tabel : het aantal proefvlakken in de steekproef / Totaal Bomen 8 x (+) (5) x Weerh ouden (totaal) 7 (4) 4 (46) In 987 waren er 4 proefvlakken in de steekproef, waarvan 7 proefvlakken in de dataset 87 werden opgenomen. Door de beperkte uitbreiding werden in proefvlakken bezocht, maar slechts van 4 meetpunten werden de data in de trendanalyse opgenomen. Vanaf 99 bleef het aantal steekproefpunten constant op 4; vanaf 995 werd dat 7 meetpunten. Het bezoek aan de proefvlakken is in principe jaarlijks. In 99 werden de gegevens slechts van van de 4 proefvlakken weerhouden (tabel ). De enige andere uitzondering was 996 waar één Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

71 proefvlak niet aan bod kwam. In totaal hebben we dus 7+4*++4+4*+7+7+7*5 = 8 proefvlakjaren (d.w.z. het totaal aantal keer dat we meetgegevens hebben over een proefvlak). Tabel : Aantal proefvlakken per jaar en aantal in de databank Totaal In databank Er zijn slechts voor iets meer dan de helft van de proefvlakken gegevens over een periode van 4 of 5 jaar beschikbaar en voor de andere (kleine) helft over 7 jaar. Daarbij komt dat niet alle proefvlakken jaarlijks beoordeeld werden (hiaten in 99 en 996) en dat er binnen elk proefvlak bomen uitvallen en door andere vervangen worden (het effect hiervan komt in de volgende sectie aan bod). Op deze manier komen bv. voor 99 geen waarnemingen aan populieren in de databank voor. Het aantal gegevens per boom en het aantal boomjaren Binnen een proefvlak worden er in principe 4 bomen opgevolgd. De bomen mogen niet verdrukt zijn, geen mechanische schade vertonen en de kroon moet voldoende zichtbaar zijn. Bomen worden na verloop van tijd vervangen omwille van sterfte, mechanische schade, kapping (beheer) of onderdrukking. In de loop van de 5 jaar werden bomen vervangen: 9 bomen waren afgestorven ( tot 8 bomen per jaar); 4 bomen werden geveld (accidenteel of dunningen); 7 bomen werden vervangen omwille van verdrukking en 5 bomen werden vervangen na mechanische schade (meestal stormschade). Van de vervangen bomen behoren 94 tot steekproef 87 en 7 bomen tot steekproef 95. Een overzicht voor de belangrijkste boomsoorten wordt verder gegeven. Sterft een boom, dan krijgt deze de minst gunstige vitaliteitskwotering en voor het jaar erop wordt een vervanger geselecteerd volgens een strikte procedure (eventueel kan deze boom van een andere soort zijn, zodat het aantal per soort aan kleine veranderingen onderhevig kan zijn). Verdwijnt een boom (wegens beheerswerken), dan wordt onmiddellijk een vervanger gekozen en beoordeeld. Dit gebeurt ook zo bij mechanische schade of onderdrukking. Aangezien er 8 proefvlakjaren zijn, krijgen we dus 994 (= 8 * 4) boomjaren. Het werkelijke aantal ligt drie eenheden lager (997). In 996 ontbrak boom 4 uit proefvlak 64 en in waren er twee bomen tekort (uit proefvlak 4, boom en 5). Wegens de uitval en het vervangingsmechanisme valt de verblijfsduur van een boom niet noodzakelijk samen met de duur dat een proefvlak in de steekproef is opgenomen. Onderstaande figuren geven de verdeling van deze verblijfsduur in. De figuur links geeft een globaal overzicht; de figuur rechts splitst de resultaten op voor de hoofdsoorten. De kleurloze balkjes stellen de bomen voor afkomstig van de eerste steekproef (met maximale verblijfsduur 5 jaar), de zwarte balkjes deze uit de tweede steekproef (maximale verblijfsduur 7 jaar). Hierbij gaat het om alle bomen, dus zowel de bomen die nu nog in de steekproef aanwezig zijn als de bomen die om een of andere reden uitgevallen zijn (met uitzondering van deze afkomstig uit de proefvlakken die volledig uit de steekproef verdwenen zijn). De pieken in de distributie illustreren de twee momenten van het monitoringsprogramma: het startmoment in 987 en in 988 (de bomen die resp. 5 en 4 jaar in de steekproef zitten), en de uitbreiding van de steekproef in 995 (de bomen 7 jaar aanwezig). Ook is er nog een relatief piekje bij een tijdsduur van jaar voor het extra proefvlak in dat jaar. Bij de andere staafjes gaat het om de uitgevallen of vervangende bomen die minder lang in de steekproef aanwezig zijn. Dit toont aan dat het merendeel van de oorspronkelijke bomen nog aanwezig is (voor concretere cijfers zie volgende sectie: analyse van de uitval). Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

72 Beuk Populier Zomereik Amerikaanse eik 8 49 Aantal 4 Aantal Corsicaanse den Grove den Duur Duur Fig. a Histogram van de verblijftijd van de bomen opgesplitst per steekproefname ongeacht de boomsoort. Fig. b Verblijftijd van de bomen, opgesplitst per de hoofdboomsoort De opsplitsing per hoofdboomsoort (Beuk, Populier, Zomereik, Amerikaanse eik, Corsicaanse den en Grove den), illustreert dat de uitbreiding vooral voor de loofboomsoorten van belang was. Voor Beuk en Zomereik betekende de verdichting van het meetnet een belangrijke toename van het aantal gegevens, maar we hebben deze gegevens maar voor een korte periode. Deze asymetrie in de verdeling toont zich ook wanneer we naar de huidige steekproef kijken en deze vergelijken met het aantal jaren dat een bepaalde boomsoort in de steekproef aanwezig is. De eenheid die we hiervoor gebruiken is opnieuw het aantal boomjaren: de som van het aantal jaar dat een bepaalde soort in de steekproef aanwezig is. Hoewel Zomereik voor het ogenblik met het grootste aantal individuen in de steekproef aanwezig is, is het aantal boomjaren voor Grove den groter. Of voor een trendbepaling zullen we meer precieze resultaten krijgen voor Grove den. Huidig aantal Boomjaren Soort Soort Fig. a Aantal bomen per hoofdboomsoort ( = beuk, = populier, 5 = zomereik, 5 = Am. eik, 9 = cors, 4 = gewone den) opgesplitst per per periode (eerste = wit, tweede = zwart) Fig. b Aantal boomjaren per hoofdboomsoort (opgesplitst per periode). De uitval van de bomen per hoofdboomsoort Fig. b suggereert dat de uitval bij naaldbomen groter is dan bij loofbomen en dat bij loofbomen de uitval bij de populier het grootst is. Maar de beginaantallen en de duur van observatie verschillen. Om te corrigeren voor zowel het aantal per soort als het aantal jaren aanwezig in de steekproef, delen we het aantal vervangen bomen door het aantal boomjaren = de som van het aantal jaren in observatie per boomsoort. Na deze correctie blijkt dat de uitval bij Beuk (7), Zomereik (6) en Amerikaanse eik (7,8) Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

73 de helft kleiner is dan Populier (,4). Grove den (6,5) ligt nog hoger en Corsicaanse den spant de kroon met een waarde van,. Tabel : uitval gerelateerd aan het aantal boomjaren Beuk Populier Zomereik Am. eik Cors. den Grove den Aantal vervangen (4) () 6 (5) 7 (96) bomen Aantal boomjaren Uitval / boomjaren 7,4 (9,4) 6 (5,9) 7.8, (5,) 6,5 (4,8) De meeste bomen werden vervangen omwille van beheer (dunningen) en stormschade (windval, windbreuk). In 99 moesten, omwille de stormschade na de stormen in jan.feb., het grootste aantal bomen vervangen worden (5). De cijfers tussen haakjes in bovenstaande tabel geven de resultaten wanneer we de waarden voor 99 weglaten. Dan komt voor Populier en Corsicaanse den de uitval al een stuk lager te liggen, maar toch blijven de waarden hoog. Hoofdoorzaak bij Populier is windval, bij Corsicaanse den dunningen. Tabel 4: aantal uitgevallen bomen per jaar en per (hoofd)boomsoort To t Beuk 5 4 Populier 4 6 Zomereik Am. eik 6 5 Cors. den Grove den Totaal vervanging Verblijftijd (duur) op ogenblik vervanging Fig. a Het aantal uitgevallen bomen per jaar. Fig. b Verblijfstijd van een boom op het ogenblik van de vervanging. Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

74 Annex 4. Posterpresentatie meeting Eberswalde (D, 7 april 4) EUROPEAN CONFERENCE ON INTEGRATED EVALUATION OF FOREST MONITORING DATA (zendingsverslag IBW Bb C&Z 4.) Abstract: A descriptive trend analysis of the crown condition data in FlandersBelgium over 5 years (987) Sioen, G., Quataert, P. & Roskams, P. Institute for Forestry and Game Management, Gaverstraat 4, B95 Geraardsbergen Forest condition monitoring in BelgiumFlanders started in 987 using a 8 by 8 km grid with 4 plots. In 995 the survey was extended to a 4 by 4 km grid resulting in new plots. Crown condition monitoring is carried out according to the guidelines of the ICP Forests and the EU Scheme on the Protection of Forests against Air Pollution. For the main species (Pinus sylvestris, Quercus robur, Fagus sylvatica, Quercus rubra, Pinus nigra subsp. laricio and populus sp.) an exploratory study based on nonparametric smoothing (splines) was set up to screen for trends in crown condition in terms of the percentage of defoliation. For both broadleaves and conifers, defoliation increased during the first years of the survey and then levels off. This is consistent with the new plots since 995 where the situation is more or less stable after 997. The only exception to the general pattern is Fagus sylvatica which shows a positive evolution (from 8.6% defoliation in 87 9 to 7.% in 99 ). Populus sp. show the highest increase in mean defoliation (from.8% in 87 9 to 5.9% in 99 ). Pinus nigra subsp. laricio is in a bad condition from the beginning (.7% in 87 9) and deteriorates further (to 5.7% in 99 ). Initially the defoliation degree of Pinus sylvestris increases from 5.5% in 87 9 to.% in and then levels off. Mean defoliation is increasing for Quercus robur from 6.7% in 87 9 to.% in 99. For Quercus rubra, the evolution is also negative (from.7% in 87 9 to.4% in 99 ). Both oak species reveal a better condition after 996. There is a correlation between defoliation and biotic factors like insect damage. In the future also relations with nonbiotic parameters (temperature, rainfall, deposition) will be screened for. Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

75 Poster: A descriptive trend analysis of the crown condition data in FlandersBelgium over 5 years (987) Sioen, G., Quataert, P. & Roskams, P. Institute for Forestry and Game Management, Gaverstraat 4, B95 Geraardsbergen Forest condition monitoring in Flanders started in 987 using a 8 by 8 km grid. From 4 plots, plots coincided with the transnational Level I 6 by 6 km grid. In 995 the survey was extended to a 4 by 4 km grid. A selection of new plots was made, excluding conifers and Populus stands. The main species in the survey are Pinus sylvestris, Quercus robur, Fagus sylvatica, Quercus rubra, Pinus nigra subsp. laricio and Populus sp. The original survey (subset 87) includes less Fagus sylvatica and Quercus robur trees. In the new plots (subset 95), conifers and poplar trees are almost absent. Crown condition monitoring is carried out according to the guidelines of the ICP Forests and the EU Scheme on the Protection of Forests against Air Pollution. The main criterion for the crown assessments is defoliation, assessed in 5%steps. Trees with more than 5% defoliation are considered as damaged. Mean defoliation and the share of damaged trees are used to describe forest health. For all species, broadleaves, conifers and the main species, yearly values for defoliation and share of damaged trees are calculated and screened for trends. Therefore an exploratory study based on nonparametric smoothing (splines) was set up. Defoliation Subset 87 Defoliation increases during the first years of the survey. For both broadleaves and conifers, defoliation levels off during the second part of the survey period. Defoliation is highest in 995 and 996 and from 997 on, the situation is more or less stable. Most of the years conifers show a higher defoliation than broadleaved trees. Mean defoliation in the Level I survey Mean defoliation subset defoliation (%) 8 defoliation (%) broadleaves conifers 6 subset 987 subset year year Tree species Populus sp. reveal the steepest increase in defoliation, from.8% in 87 9 to 5.9% in 99. At the end of the survey period, mean defoliation is the highest of all species. Pinus nigra subsp. laricio is in a bad condition from the beginning of the survey. The mean defoliation increases from.7% in 87 9 to 5.7% in 99. Pinus sylvestris follows the general pattern. Defoliation is increasing for about years. After this period there is a stabilisation. The defoliation degree increases from 5.5% in 87 9 to.% in and 99. Both oak species follow the general trend. They reveal a better condition after 996. Mean defoliation is increasing for Quercus robur from 6.7% in 87 9 to.% in 99. Quercus rubra also shows an increase in defoliation, from.7% in 87 9 to.4% in 99. Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

76 Fagus sylvatica is the only species without signs of deterioration. The defoliation degree tends towards a lower level during the last years of the survey period. The mean defoliation is decreasing from 8.6% in 87 9 to 7.% in 99. Defoliation is highest in 995, a year with huge mast production. In intense fructification did not result in high defoliation values. Mean defoliation during different periods (%) subset 87 Species All species 5,8,,6 Broadleaves 5 9,9,, Conifers 6,5,,8 Fagus sylvatica 8,6 9,5,5 7, Populus sp.,8 9,9 4, 5,9 Quercus robur 6,7,,, Quercus rubra,7, 5,,4 Pinus nigra,7,9 6,5 5,7 Pinus sylvestris 5,5 9,6,, Subset 95 The subset with new plots since 995 results in a lower mean defoliation, mostly because of the tree species composition. However the trend of defoliation in 995 is comparable with the one of subset 987. Species with a high defoliation degree like Populus and conifers (especially Pinus nigra) are absent. Fagus sylvatica, Quercus robur and Quercus rubra are present in both subsets. Differences in mean defoliation between the subsets may be caused by differences in tree age or local circumstances (biotic and abiotic factors). Both subsets with Q. robur follow the same trend. For Q. rubra defoliation is lower in subset 95, probably because the trees in the additional plots were much younger (mean age in 995: 8 years in subset 87; 8 years in subset 95). The trend in defoliation of Fagus sylvatica is different because of the high mean defoliation in 995 (the starting point of the new subset) and the higher defoliation in and (subset 95). This indicates that the trend in defoliation may differ considerably between the plots. Mean defoliation for both subsets during different periods (%) Species Subset All species 987,,6 995,,5 Broadleaves 987,, 995,,6 Fagus sylvatica 987,5 7, 995 7,5 8 Quercus robur 987,, 995,,9 Quercus rubra 987 5,, , 5, Damaged trees The share of damaged trees follows more or less the same evolution as defoliation does. In the second half of the survey period the trend is positive for Fagus sylvatica and both Quercus sp. but not for Populus and Pinus sp. During the same period, for all species in subset 87, the share of damaged trees decreases from 5.9% in to 4.6% in 99. The share is lower in subset 95 and crown condition improves from 4.4% of the trees damaged in to % in 99. Because of the lower variation between different years, mean defoliation seems to be a better parameter for trend description. Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

77 Mean defoliation 987 Share of damaged trees (defoliation > 5%) Fagus sylvatica Populus sp. Fagus sylvatica Populus sp. defoliation (%) Quercus robur Pinus nigra subset 987 subset 995 Quercus rubra Pinus sylvestris damaged trees (%) 5 4 Quercus robur Pinus nigra Quercus rubra subset 987 subset 995 Pinus sylvestris year year Defoliation and insect damage The quantification of insect damage started in 99. Trees were classified in 4 insect damage classes. For Fagus sylvatica, Populus sp., Quercus robur and Quercus rubra, damage by insects was noticed on more than 5% of the trees. A KruskalWallis test proved a correlation between defoliation and insect damage. Trees show a significant worse crown condition when insect damage occurs (α=.5, p<.). The differences in median of defoliation between the insect damage classes are at least 5%. Only Fagus sylvatica and Quercus robur show no difference in defoliation between insect damage class and. Quantification of insect damage (extent = % affected leaves) class extent damage none % slight 4% moderate > 4% severe Insect damage and mean defoliation 6 Fagus sylvatica Populus sp. damage class (: none, : slight, : moderate, : severe) Quercus robur Quercus rubra 6 defoliation (%) Severe insect damage on Quercus robur by defoliaters: Operophtera brumata, Erannis defoliaria, Tortrix viridana (Forest of Meerdaal, June 996) Beschrijvende trendanalyse bosvitaliteiteitsinventaris '87'

Bosvitaliteitsinventaris 2001

Bosvitaliteitsinventaris 2001 Bosvitaliteitsinventaris 1 Resultaten van het Level 1 meetnet T. Verschelde G. Sioen P. Roskams IBW Bb R:2.3 februari 2 1 INLEIDING Sinds 1987 wordt in het kader van EG-verordening 3528/86 betreffende

Nadere informatie

Druk: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement L.I.N. A.A.D. afd. Logistiek-Digitale drukkerij

Druk: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement L.I.N. A.A.D. afd. Logistiek-Digitale drukkerij Auteurs: Geert Sioen, Peter Roskams Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Wetenschappelijke instelling van de Vlaamse Gemeenschap Kliniekstraat 25, 1 Brussel Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Het

Nadere informatie

Bosvitaliteitsinventaris 2004

Bosvitaliteitsinventaris 2004 Bosvitaliteitsinventaris 4 Resultaten van de kroonbeoordelingen in het level I meetnet G. Sioen P. Roskams P. Verschelde IBW Bb R 5.5 Geert Sioen, Peter Roskams Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer Wetenschappelijke

Nadere informatie

inbo Bosvitaliteitsinventaris 2006 Resultaten van de kroonbeoordelingen in het bosvitaliteitsmeetnet G. Sioen, P. Roskams INBO.R.2007.

inbo Bosvitaliteitsinventaris 2006 Resultaten van de kroonbeoordelingen in het bosvitaliteitsmeetnet G. Sioen, P. Roskams INBO.R.2007. inbo Instituut voor natuur- en bosonderzoek Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Gaverstraat 4 - B-95 Geraardsbergen - T.: +2 ()54 4 71 11 - F.: +2 ()54 4 61 6 - info@inbo.be - www.inbo.be Bosvitaliteitsinventaris

Nadere informatie

Bosvitaliteitsinventaris 2004

Bosvitaliteitsinventaris 2004 Bosvitaliteitsinventaris 24 Kroontoestand van de bomen in het bosvitaliteitsmeetnet G. Sioen P. Roskams P. Verschelde IBW Bb R 25.6 Geert Sioen, Peter Roskams Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer Wetenschappelijke

Nadere informatie

Hoe gezond is het bos?

Hoe gezond is het bos? Hoe gezond is het bos? De bosvitaliteitsmeetnetten in Vlaanderen Geert Sioen (INBO) Arne Verstraeten (INBO) Vlaams Parlement 20 mei 2011 Internationaal kader 1979 UN/ECE Convention on Long-Range Transboundary

Nadere informatie

Bosgezondheid En wat heeft de klimaatverandering nog in petto? Geert Sioen Peter Roskams West-Vlaamse Natuurstudiedag, 2 maart 2019

Bosgezondheid En wat heeft de klimaatverandering nog in petto? Geert Sioen Peter Roskams West-Vlaamse Natuurstudiedag, 2 maart 2019 Bosgezondheid En wat heeft de klimaatverandering nog in petto? Geert Sioen Peter Roskams West-Vlaamse Natuurstudiedag, 2 maart 2019 1 bosvitaliteitsmeetnet oorsprong: Air Convention Verenigde Naties (1979),

Nadere informatie

Bosvitaliteitsinventaris Resultaten uit het bosvitaliteitsmeetnet (Level 1) Geert Sioen, Peter Roskams

Bosvitaliteitsinventaris Resultaten uit het bosvitaliteitsmeetnet (Level 1) Geert Sioen, Peter Roskams INBO.R.2012.16 INBO.R.2014.1469356 Wetenschappelijke instelling van de Vlaamse overheid INBO Geraardsbergen Gaverstraat 4 9500 Geraardsbergen T: +32 54 43 71 11 F: +32 54 43 61 60 E: info@inbo.be www.inbo.be

Nadere informatie

Bosvitaliteitsinventaris 2008 Resultaten van de kroonbeoordelingen in het bosvitaliteitsmeetnet

Bosvitaliteitsinventaris 2008 Resultaten van de kroonbeoordelingen in het bosvitaliteitsmeetnet Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Gaverstraat 4 - B-95 Geraardsbergen - T.: +32 ()54 43 71 11 - F.: +32 ()54 43 61 6 - info@inbo.be - www.inbo.be Bosvitaliteitsinventaris 28 Resultaten van de kroonbeoordelingen

Nadere informatie

Vitaliteit en dynamiek van bosecosystemen in een veranderend milieu: toestand en trends in het Zoniënwoud

Vitaliteit en dynamiek van bosecosystemen in een veranderend milieu: toestand en trends in het Zoniënwoud Vitaliteit en dynamiek van bosecosystemen in een veranderend milieu: toestand en trends in het Zoniënwoud P. Roskams, G. Sioen en A. Verstraeten Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) Inleiding

Nadere informatie

Bosvitaliteitsinventaris 2007 Resultaten van de kroonbeoordelingen in het bosvitaliteitsmeetnet

Bosvitaliteitsinventaris 2007 Resultaten van de kroonbeoordelingen in het bosvitaliteitsmeetnet Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Gaverstraat 4 - B-95 Geraardsbergen - T.: +32 ()54 43 71 11 - F.: +32 ()54 43 61 6 - info@inbo.be - www.inbo.be Bosvitaliteitsinventaris 27 Resultaten van de kroonbeoordelingen

Nadere informatie

Bosvitaliteitsinventaris 2009 Resultaten van de kroonbeoordelingen in het bosvitaliteitsmeetnet

Bosvitaliteitsinventaris 2009 Resultaten van de kroonbeoordelingen in het bosvitaliteitsmeetnet Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Gaverstraat 4-95 Geraardsbergen - T.: +32 ()54 43 71 11 - F.: +32 ()54 43 61 6 - info@inbo.be - www.inbo.be Bosvitaliteitsinventaris 29 Resultaten van de kroonbeoordelingen

Nadere informatie

Bosvitaliteitsinventaris Resultaten uit het bosvitaliteitsmeetnet (Level 1)

Bosvitaliteitsinventaris Resultaten uit het bosvitaliteitsmeetnet (Level 1) Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Kliniekstraat 25-1070 Brussel - T.: +32 (0)2 525 02 00 - F.: +32 (0)2 525 03 00 - info@inbo.be - www.inbo.be Bosvitaliteitsinventaris 2010. Resultaten uit het bosvitaliteitsmeetnet

Nadere informatie

Bosvitaliteitsinventaris 2014 Resultaten uit het bosvitaliteitsmeetnet (Level 1) Geert Sioen, Pieter Verschelde, Peter Roskams

Bosvitaliteitsinventaris 2014 Resultaten uit het bosvitaliteitsmeetnet (Level 1) Geert Sioen, Pieter Verschelde, Peter Roskams INBO.R.2012.16 INBO.R.2015.7887244 Wetenschappelijke instelling van de Vlaamse overheid INBO Geraardsbergen Gaverstraat 4 9500 Geraardsbergen T: +32 54 43 71 11 F: +32 54 43 61 60 E: info@inbo.be www.inbo.be

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Juni 2013

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Juni 2013 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Juni 2013 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs R A P P O RT Arbeidsmarktbarometer Onderwijs Basisonderwijs en secundair onderwijs december 2009 Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) Koning Albert II-laan

Nadere informatie

Bosvitaliteitsinventaris 2011 Resultaten uit het bosvitaliteitsmeetnet (Level 1)

Bosvitaliteitsinventaris 2011 Resultaten uit het bosvitaliteitsmeetnet (Level 1) Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Gaverstraat 4-9500 Geraardsbergen - T.: +32 (0)54 43 71 11 - F.: +32 (0)54 43 61 60 - info@inbo.be - www.inbo.be Bosvitaliteitsinventaris 2011 Resultaten uit het

Nadere informatie

FOCUS : TOEKENNINGSDUUR

FOCUS : TOEKENNINGSDUUR FOCUS : TOEKENNINGSDUUR 2013.2 1 De toekenningsduur: een nieuwe variabele van de POD Maatschappelijke Integratie 1. INLEIDING Onderzoek naar toekenningsduur binnen de Belgische bijstand werd eerder door

Nadere informatie

Bosvitaliteitsinventaris Resultaten uit het bosvitaliteitsmeetnet (Level 1) Geert Sioen, Peter Roskams

Bosvitaliteitsinventaris Resultaten uit het bosvitaliteitsmeetnet (Level 1) Geert Sioen, Peter Roskams INBO.R.2013.28 Wetenschappelijke instelling van de Vlaamse overheid Bosvitaliteitsinventaris 2012 Resultaten uit het bosvitaliteitsmeetnet (Level 1) Geert Sioen, Peter Roskams Auteurs: Geert Sioen, Peter

Nadere informatie

Bosvitaliteitsinventaris 2016 Resultaten uit het bosvitaliteitsmeetnet (Level 1)

Bosvitaliteitsinventaris 2016 Resultaten uit het bosvitaliteitsmeetnet (Level 1) Bosvitaliteitsinventaris 2016 Resultaten uit het bosvitaliteitsmeetnet (Level 1) Geert Sioen, Pieter Verschelde, Peter Roskams Auteurs: Geert Sioen, Pieter Verschelde, Peter Roskams Instituut voor Natuur-

Nadere informatie

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs Arbeidsmarktbarometer Onderwijs Basisonderwijs en secundair onderwijs December 29 VLAAMS MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VORMING AGENTSCHAP VOOR ONDERWIJSDIENSTEN (AgODi) Arbeidsmarktbarometer Onderwijs december

Nadere informatie

Evolutie van de schadefrequentie 2003-2012 in de BA motorrijtuigen verzekering

Evolutie van de schadefrequentie 2003-2012 in de BA motorrijtuigen verzekering Evolutie van de schadefrequentie 2003-2012 in de BA motorrijtuigen verzekering Inhoud 1. Aantal schadegevallen BA toerisme en zaken... 2 Schadefrequentie BA toerisme en zaken... 2 Schadefrequentie van

Nadere informatie

De bomen op golfclub Grevelingenhout, overzicht per hole. Geïnventariseerd door Nienke Mulders in 2016, in opdracht van de golfclub.

De bomen op golfclub Grevelingenhout, overzicht per hole. Geïnventariseerd door Nienke Mulders in 2016, in opdracht van de golfclub. De bomen op golfclub Grevelingenhout, overzicht per hole. Geïnventariseerd door Nienke Mulders in 2016, in opdracht van de golfclub. Dit document bevat tabellen met soorten bomen en aantallen. Hole 1 Totaal

Nadere informatie

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages Dit rapport is een uitgave van het NIVEL. De gegevens mogen worden gebruikt met bronvermelding. Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages Een analyse van de huisartsenregistratie over de

Nadere informatie

MIRA 2012 Milieu & natuur

MIRA 2012 Milieu & natuur MRA 212 Milieu & natuur ndex overwinterende watervogels watervogelindex (1991-92=1) aantal (1991-92=1) 6 5 4 3 2 1 1 4 1 3 1 2 1 1 1 9 8 7 6 5 4 3 2 1 1991-92 1993-94 1995-96 1997-98 1999-21-2 23-4 25-6

Nadere informatie

Bosgezondheid in Vlaanderen Gerrit Genouw, Sigrid Coenen, Geert Sioen, Johan Neirynck, Peter Roskams

Bosgezondheid in Vlaanderen Gerrit Genouw, Sigrid Coenen, Geert Sioen, Johan Neirynck, Peter Roskams inbo Instituut voor natuur- en bosonderzoek Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Gaverstraat 4 - B-95 Geraardsbergen - T.: +32 54 43 71 11 - F.: +32 54 43 61 6 - info@inbo.be - www.inbo.be Bosgezondheid

Nadere informatie

Evolutie van de schadefrequentie in de BA motorrijtuigen verzekering

Evolutie van de schadefrequentie in de BA motorrijtuigen verzekering Evolutie van de schadefrequentie 2005-2014 in de BA motorrijtuigen verzekering Inhoud 1. Aantal schadegevallen BA toerisme en zaken... 2 Schadefrequentie BA toerisme en zaken... 2 Schadefrequentie van

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013 PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013 Werkgelegenheid stabiel, werkloosheid opnieuw in stijgende lijn Arbeidsmarktcijfers derde kwartaal 2013 Na het licht herstel van de arbeidsmarkt in het tweede kwartaal

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater September 2013

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater September 2013 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater September 2013 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

FACTS & FIGURES Trends in museum- en tentoonstellingsbezoek ( ) Mathijs De Baere

FACTS & FIGURES Trends in museum- en tentoonstellingsbezoek ( ) Mathijs De Baere Inleiding In deze fiche zal het museum- en tentoonstellingsbezoek van de Vlamingen in kaart gebracht worden op basis van de participatiesurveygegevens van 2004 (n=2849), 2009 (n=3144) en 2014 (n=3965).

Nadere informatie

Evolutie van de schadefrequentie in de BA motorrijtuigenverzekering

Evolutie van de schadefrequentie in de BA motorrijtuigenverzekering Evolutie van de schadefrequentie 2007-2016 in de BA motorrijtuigenverzekering Inhoud 1. Aantal schadegevallen BA toerisme en zaken... 2 Schadefrequentie BA toerisme en zaken... 2 Schadefrequentie van de

Nadere informatie

Evolutie van de schadefrequentie in de BA motorrijtuigen verzekering

Evolutie van de schadefrequentie in de BA motorrijtuigen verzekering Evolutie van de schadefrequentie 2006-2015 in de BA motorrijtuigen verzekering Inhoud 1. Aantal schadegevallen BA toerisme en zaken... 2 Schadefrequentie BA toerisme en zaken... 2 Schadefrequentie van

Nadere informatie

METEN = WETEN Onderbouwing Duurzaam Bosbeheer

METEN = WETEN Onderbouwing Duurzaam Bosbeheer Peter Stouten 21 april 2016 METEN = WETEN Onderbouwing Duurzaam Bosbeheer Inhoud presentatie Oculaire inventarisatie Meten, hoe doe je dat? Wat kun je ermee? Oculaire inventarisatie Beoordeling op het

Nadere informatie

Ondersteuningsproject bij de uitvoering van de reemonitoring in het Zoniënwoud

Ondersteuningsproject bij de uitvoering van de reemonitoring in het Zoniënwoud Ondersteuningsproject bij de uitvoering van de reemonitoring in het Zoniënwoud Periode 2008-2013 Céline Malengreaux, Jan Vercammen, Alain Licoppe, Frank Huysentruyt, Jim Casaer Dankwoord Het uitvoeren

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Oktober 2013

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Oktober 2013 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Oktober 2013 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

Spotlight. Een onderwerp telkens beknopt uitgelicht. 1 Inleiding. 3 Resultaten. 3.1 Gewest en jaar. 2 Methodologie

Spotlight. Een onderwerp telkens beknopt uitgelicht. 1 Inleiding. 3 Resultaten. 3.1 Gewest en jaar. 2 Methodologie Lange duur werkfractie / werkfractie Werkfractie Spotlight Een onderwerp telkens beknopt uitgelicht Deze keer: De evoluties van de overgangen naar werk van de werklozen volgens hun profiel. 1 Inleiding

Nadere informatie

Verschillenanalyse effect nieuwe BKR. Samenvatting. Inleiding. datum Directie Kinderopvang, Ministerie SZW. aan

Verschillenanalyse effect nieuwe BKR. Samenvatting. Inleiding. datum Directie Kinderopvang, Ministerie SZW. aan Verschillenanalyse effect nieuwe BKR datum 15-8-2018 aan van Directie Kinderopvang, Ministerie SZW Lucy Kok en Tom Smits, SEO Economisch Onderzoek Rapportnummer 2018-78 Copyright 2018 SEO Amsterdam. Alle

Nadere informatie

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau 4. Het doel van deze studie is de verschillen in gezondheidsverwachting naar een socio-economisch gradiënt, met name naar het hoogst bereikte diploma, te beschrijven. Specifieke gegevens in enkel mortaliteit

Nadere informatie

Evolutie van de schadefrequentie 2001-2009 in de BA motorrijtuigen verzekering

Evolutie van de schadefrequentie 2001-2009 in de BA motorrijtuigen verzekering Evolutie van de schadefrequentie 2001-2009 in de BA motorrijtuigen verzekering Inhoud 1. Aantal schadegevallen BA toerisme en zaken... 2 Schadefrequentie BA toerisme en zaken... 2 Schadefrequentie van

Nadere informatie

De jonge uitkeringstrekkers ten laste van de RVA

De jonge uitkeringstrekkers ten laste van de RVA De jonge uitkeringstrekkers ten laste van de RVA Vooraf Door de aanbevelingen van de Europese Unie is de aandacht momenteel vooral gericht op de werkgelegenheidsgraad van de oudere uitkeringstrekkers.

Nadere informatie

Rapportage meldingen everzwijn Limburg Thomas Scheppers & Jim Casaer

Rapportage meldingen everzwijn Limburg Thomas Scheppers & Jim Casaer INBO.R.2012.16 INBO.R.2012.26 Wetenschappelijke instelling van de Vlaamse overheid Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO Geraardsbergen Gaverstraat 4 9500 Geraardsbergen T: +32 54 43 71 11 F: +32

Nadere informatie

VERORDENING (EG) Nr. 1545/1999 VAN DE COMMISSIE van 14 juli 1999

VERORDENING (EG) Nr. 1545/1999 VAN DE COMMISSIE van 14 juli 1999 bron : Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen PB L 180 van 15/07/99 VERORDENING (EG) Nr. 1545/1999 VAN DE COMMISSIE van 14 juli 1999 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1091/94 houdende enige

Nadere informatie

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs Arbeidsmarktbarometer Onderwijs Basisonderwijs en secundair onderwijs Oktober 21 VLAAMS MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VORMING AGENTSCHAP VOOR ONDERWIJSDIENSTEN (AgODi) Inhoudstafel INHOUD Inleiding 3 Hoofdstuk

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014

PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014 PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014 Geen heropleving van de arbeidsmarkt in 2013 Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten 4.530.000 in België wonende personen zijn aan het werk in 2013. Hun aantal

Nadere informatie

Mondgezondheidsrapport

Mondgezondheidsrapport Mondgezondheidsrapport sensibiliseringproject Glimlachen.be 2014 Effectevaluatie van een 4-jaar longitudinaal sensibiliseringproject in scholen in Vlaanderen Samenvatting J Vanobbergen Glimlachen - Souriez

Nadere informatie

NOTARISBAROMETER S LANDBOUWGRONDEN LANDBOUWGRONDEN GEMIDDELDE PRIJZEN EN OPPERVLAKTE N 2

NOTARISBAROMETER S LANDBOUWGRONDEN LANDBOUWGRONDEN GEMIDDELDE PRIJZEN EN OPPERVLAKTE N 2 NOTARISBAROMETER LANDBOUWGRONDEN WWW.NOTARIS.BE S1 2019 N 2 Deze notarisbarometer zoomt in op de gemiddelde prijzen van landbouwgronden in België. Onder landbouwgronden worden de gronden beschouwd waarop

Nadere informatie

Evolutie van de schadefrequentie 2002-2011 in de BA motorrijtuigen verzekering

Evolutie van de schadefrequentie 2002-2011 in de BA motorrijtuigen verzekering Evolutie van de schadefrequentie 2002-2011 in de BA motorrijtuigen verzekering Inhoud 1. Aantal schadegevallen BA toerisme en zaken... 2 Schadefrequentie BA toerisme en zaken... 2 Schadefrequentie van

Nadere informatie

Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen

Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen De impact van de economische crisis in West Limburg Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen MEI 2009 1. Werkloosheid 1.1 Niet werkende werkzoekenden Een eerste indicator die de economische

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Augustus 2014

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Augustus 2014 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Augustus 2014 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Juli 2014

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Juli 2014 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Juli 2014 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

1. Algemene meteorologische situatie

1. Algemene meteorologische situatie Koninklijk Meteorologisch Instituut Wetenschappelijke Dienst meteorologische en klimatologische Inlichtingen Ringlaan, 3 B-1180 Brussel Tél.: +32 (0)2 373 0520 Fax : +32 (0)2 373 0528 Vlaamse Overheid

Nadere informatie

Arbeidsmarktbarometer 2011 Basisonderwijs en Secundair onderwijs

Arbeidsmarktbarometer 2011 Basisonderwijs en Secundair onderwijs Arbeidsmarktbarometer 2011 Basisonderwijs en Secundair onderwijs Vlaams ministerie van Onderwijs & Vorming Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) Koning Albert II-laan 15, 1210 Brussel http://www.ond.vlaanderen.be/wegwijs/agodi

Nadere informatie

Holland Imago Monitor Duitsland voorjaar 2013

Holland Imago Monitor Duitsland voorjaar 2013 Holland Imago Monitor Duitsland voorjaar 2013 Kasgroenten (tomaat, paprika, komkommer) Juni 2013 Rap PT 2013-05 Holland Imago Monitor Duitsland voorjaar 2013 Anne Marie Borgdorff, a.borgdorff@tuinbouw.nl

Nadere informatie

Demografische trends binnen de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt): Een analyse van de ontwikkelingen van de ledentallen van de GKv

Demografische trends binnen de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt): Een analyse van de ontwikkelingen van de ledentallen van de GKv Trendanalyse GKv, drs. M.J. Wijma, Praktijkcentrum, Zwolle, mei 216. Demografische trends binnen de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt): Een analyse van de ontwikkelingen van de ledentallen van de GKv Auteur:

Nadere informatie

Samenvatting Gevolgen essentaksterfte Utrecht in beeld Onderzoek en beheerstrategie

Samenvatting Gevolgen essentaksterfte Utrecht in beeld Onderzoek en beheerstrategie Samenvatting Onderzoek en beheerstrategie COLOFON Opdrachtgever: Gemeente Utrecht Mevrouw ing. I. Tepp Opdrachtnemer: Terra Nostra Boomtechnisch adviseur: De heer R. Geerts Mevrouw W.W. Batenburg Fotografie:

Nadere informatie

Vraag nr. 351 van 26 februari 2013 van PAUL DELVA

Vraag nr. 351 van 26 februari 2013 van PAUL DELVA VLAAMS PARLEMENT SCHRIFTELIJKE VRAGEN PASCAL SMET VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS, JEUGD, GELIJKE KANSEN EN BRUSSEL Vraag nr. 351 van 26 februari 2013 van PAUL DELVA Nederlandstalig onderwijs Brussel Capaciteit

Nadere informatie

5. Discussie. 5.1 Informatieve waarde van de basisgegevens

5. Discussie. 5.1 Informatieve waarde van de basisgegevens 5. 5.1 Informatieve waarde van de basisgegevens Relevante conclusies voor het beleid zijn pas mogelijk als de basisgegevens waaruit de samengestelde indicator berekend werd voldoende recent zijn. In deze

Nadere informatie

Evolutie van de schadefrequentie 2001-2010 in de BA motorrijtuigen verzekering

Evolutie van de schadefrequentie 2001-2010 in de BA motorrijtuigen verzekering Evolutie van de schadefrequentie 2001-2010 in de BA motorrijtuigen verzekering Inhoud 1. Aantal schadegevallen BA toerisme en zaken... 2 Schadefrequentie BA toerisme en zaken... 2 Schadefrequentie van

Nadere informatie

Overzicht uitgeschreven huisartsen NIVEL Lud van der Velden Daniël van Hassel Ronald Batenburg

Overzicht uitgeschreven huisartsen NIVEL Lud van der Velden Daniël van Hassel Ronald Batenburg Overzicht uitgeschreven huisartsen 1990-2015 NIVEL Lud van der Velden Daniël van Hassel Ronald Batenburg ISBN 978-94-6122-424-8 http://www.nivel.nl nivel@nivel.nl Telefoon 030 2 729 700 Fax 030 2 729 729

Nadere informatie

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Auteur: Ruben Brondeel i.s.m. Prof. A. Buysse Onderzoeksvraag Tijdens het proces van een echtscheiding

Nadere informatie

Karakterisatie van stammen van de aardappelziekte in Wallonië (2012)

Karakterisatie van stammen van de aardappelziekte in Wallonië (2012) Karakterisatie van stammen van de aardappelziekte in Wallonië (2012) V. César (CRA-W) Samenvatting Sinds 1999 onderzoekt het CRA in Libramont de kenmerken van de verschillende stammen van de aardappelziekte

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater November 2013

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater November 2013 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater November 2013 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

PRAKTIJKNETWERK BOERENBOS NOORD-OOST NEDERLAND

PRAKTIJKNETWERK BOERENBOS NOORD-OOST NEDERLAND PRAKTIJKNETWERK BOERENBOS NOORD-OOST NEDERLAND Verslag derde bijeenkomst, 12 maart 2014 Aanwezige deelnemers: F. Tolman (met gast), A.H. Luten, H. Holland (met echtgenote), B. & A. Dunnewind, W. Pastoor,

Nadere informatie

Resultaten voor Brussels Gewest Lichamelijke Activiteit Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Lichamelijke Activiteit Gezondheidsenquête, België, 1997 6.3.1. Inleiding Recente onderzoeken hebben toegelaten aan te tonen dat lichamelijke activiteiten een wezenlijke impact hebben op de gezondheidstoestand en dat ze van groot belang zijn op het vlak van

Nadere informatie

Crisismonitor Drechtsteden

Crisismonitor Drechtsteden Crisismonitor juni 211 (cijfers t/m maart 211) Inhoud: 1. Werkloosheid 2. Werkloosheid naar leeftijd 3. Vacatures, bedrijven, leegstand 4. Woningmarkt Hoe staan de er voor op de arbeidsmarkt en de woningmarkt?

Nadere informatie

FONDS VOOR ARBEIDSONGEVALLEN

FONDS VOOR ARBEIDSONGEVALLEN FONDS VOOR ARBEIDSONGEVALLEN Juli 2014 Statistisch verslag van de arbeidsongevallen van 2013 - Privésector 1 Aanpassing van de formule van de gevolgen van arbeidsongevallen 1.1 EVOLUTIE IN DE OVERDRACHT

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater December 2012

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater December 2012 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater December 2012 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016 Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016 Werken er nu meer of minder huisartsen dan 10 jaar geleden en werken zij nu meer of minder FTE? LF.J. van der Velden & R.S. Batenburg,

Nadere informatie

ALGEMEEN OMZET DECEMBER /12/2016

ALGEMEEN OMZET DECEMBER /12/2016 DECEMBER 2016 01/12/2016 Boordtabellen Horeca Synthese: De omzetgroei in de horeca blijft positief, maar zwakt af. Dit is een gevolg van een dalende omzet bij de logies. Ook het prijsverloop in de horeca

Nadere informatie

1. Conventionele bedrijven. Monitor biggensterfte Nederland 2011

1. Conventionele bedrijven. Monitor biggensterfte Nederland 2011 Nieuwsbrief 5 - maart 2012 Monitor biggensterfte Nederland 2011 Monitor biggensterfte Nederland 2011. In 2009 is gestart met een monitor biggensterfte op basis van data van conventionele bedrijven welke

Nadere informatie

Evolutie van de schadefrequentie in de BA motorrijtuigen verzekering

Evolutie van de schadefrequentie in de BA motorrijtuigen verzekering Evolutie van de schadefrequentie in de BA motorrijtuigen verzekering Inhoud 1. Aantal schadegevallen BA toerisme en zaken... 2 Schadefrequentie BA toerisme en zaken... 2 Schadefrequentie van de schadegevallen

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Oktober 2014

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Oktober 2014 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Oktober 2014 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

1. Aangiften : FONDS VOOR ARBEIDSONGEVALLEN

1. Aangiften : FONDS VOOR ARBEIDSONGEVALLEN FONDS VOOR ARBEIDSONGEVALLEN Statistisch verslag van de arbeidsongevallen van 2015 - privésector 1. Aangiften : In 2015 werden 157.242 aangiften genoteerd. Het betreft een verdere daling (-6,5% t.o.v.

Nadere informatie

Invloed van een bloemenrand op trips en zijn natuurlijke vijanden in aardbei (doordragers)

Invloed van een bloemenrand op trips en zijn natuurlijke vijanden in aardbei (doordragers) Invloed van een bloemenrand op trips en zijn natuurlijke vijanden in aardbei (doordragers) Project: Waarnemen van tripsen op aardbeien voor de regio Oost-Vlaanderen, naar een duurzame beheersing d.m.v.

Nadere informatie

Gezondheid en (psycho)somatische klachten bij adolescenten in Vlaanderen 2014

Gezondheid en (psycho)somatische klachten bij adolescenten in Vlaanderen 2014 Gezondheid en (psycho)somatische klachten bij adolescenten in Vlaanderen 214 Inleiding Gezondheid in de internationale HBSC (Health Behaviour in School-aged Children) studie en in de Wereldgezondheidsorganisatie

Nadere informatie

Meldpunt Vossenschade: een overzicht voor 2012

Meldpunt Vossenschade: een overzicht voor 2012 Pagina 1 van 5 Meldpunt Vossenschade: een overzicht voor 2012 Inleiding Sinds 2007 beschikt de over een meldpunt Vossenschade. Om dit meldpunt meer bekendheid te geven voor heel Vlaanderen werd in januari

Nadere informatie

Resultaten voor Brussels Gewest Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997 6.10.1. Inleiding De term ongeval kan gedefinieerd worden als 'elk onverwacht en plots voorval dat schade berokkent of gevaar oplevert (dood, blessures,...) of als ' een voorval dat onafhankelijk van de

Nadere informatie

Verkeersveiligheidsmonitor. Gemeente Slochteren

Verkeersveiligheidsmonitor. Gemeente Slochteren Verkeersveiligheidsmonitor Gemeente Slochteren INHOUDSOPGAVE Trend 3 Algemene ontwikkeling van het totale aantal slachtoffers... 3 Ontwikkeling aantal verkeersdoden (geïndexeerd) ten opzichte van het referentiegebied

Nadere informatie

Trends in energetische maatregelen

Trends in energetische maatregelen Trends in energetische maatregelen Analyse van 2.000 EPC-berekeningen van aanvragen omgevingsvergunning vanaf 2012 tot en met 2015 Geschreven door Edward Prendergast, mobius consult edward@mobiusconsult.nl

Nadere informatie

GENERAL PROJECT INFORMATION PROJECT INFORMATION ON LEVEL I FLANDERS

GENERAL PROJECT INFORMATION PROJECT INFORMATION ON LEVEL I FLANDERS GENERAL PROJECT INFORMATION English title Large scale forest condition monitoring (Level I) program ICP Forests: the International Co operative Programme on Assessment and Monitoring of Air Pollution Effects

Nadere informatie

Werkhoutvolumetabellen

Werkhoutvolumetabellen Bijlage 4 Werkhoutvolumetabellen In deze bijlage zijn enkele werkhoutvolumetabellen opgenomen. Voor de populier is gebruik gemaakt van het orschkamp rapport 590: e schatting van volumes en werkhoutlengten

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 24 september 2015

PERSBERICHT Brussel, 24 september 2015 PERSBERICHT Brussel, 24 september 2015 Lichte daling werkloosheid Arbeidsmarktcijfers tweede kwartaal 2015 De werkloosheidgraad gemeten volgens de definities van het Internationaal Arbeidsbureau daalde

Nadere informatie

inbo Basiskenmerken van het bosvitaliteitsmeetnet in het Vlaamse Gewest Periode (Level I) G. Sioen, P. Roskams INBO.R.2007.

inbo Basiskenmerken van het bosvitaliteitsmeetnet in het Vlaamse Gewest Periode (Level I) G. Sioen, P. Roskams INBO.R.2007. inbo Instituut voor natuur- en bosonderzoek Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Gaverstraat 4 - B-9 Geraardsbergen - T.: +32 ()4 43 71 11 - F.: +32 ()4 43 61 6 - info@inbo.be - www.inbo.be Basiskenmerken

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs Nieuwsbrief SEPTEMBER 2011 Arbeidsmarkt Onderwijs Inleiding In dit nummer 1 Inleiding 1 Vlaanderen - Vraag 3 Vlaanderen - Aanbod 5 Brussel - Vraag 6 Brussel - Aanbod Elke maand schetsen we u aan de hand

Nadere informatie

Houtbouw. in België vervolg op de enquêtes en uitgevoerd door Hout Info Bois 12% 2 % 5 % Hout Info Bois

Houtbouw. in België vervolg op de enquêtes en uitgevoerd door Hout Info Bois 12% 2 % 5 % Hout Info Bois Houtbouw in België 2015-2016 2 % 12% 5 % Hout Info Bois vervolg op de enquêtes 2011-2012 en 2013-2014 uitgevoerd door Hout Info Bois Sinds 2013 werkt Hout Info Bois samen met het Office Économique Wallon

Nadere informatie

Evolutie van het arbeidsongevallenrisico in de privésector in België tussen 1985 en 2013

Evolutie van het arbeidsongevallenrisico in de privésector in België tussen 1985 en 2013 Evolutie van het arbeidsongevallenrisico in de privésector in België tussen 1985 en 2013 Verschillende factoren bepalen het aantal arbeidsongevallen. Sommige van die factoren zijn meetbaar. Denken we daarbij

Nadere informatie

3.2 Effecten van onbemande snelheidshandhaving op autosnelwegen in Vlaanderen

3.2 Effecten van onbemande snelheidshandhaving op autosnelwegen in Vlaanderen 3.2 Effecten van onbemande snelheidshandhaving op autosnelwegen in Vlaanderen Ellen De Pauw, Stijn Daniels, Tom Brijs, Elke Hermans, Geert Wets Universiteit Hasselt Instituut voor Mobiliteit (IMOB) Dat

Nadere informatie

INHOUDSTAFEL INHOUDSTAFEL... 1 LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN... 2

INHOUDSTAFEL INHOUDSTAFEL... 1 LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN... 2 INHOUDSTAFEL INHOUDSTAFEL... 1 LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN... 2 LUIK 1: ENTEROBACTER AEROGENES... 3 1- DEELNAME... 3 2- ENTEROBACTER AEROGENES (E. A.)... 4 3- MULTIRESISTENTE ENTEROBACTER AEROGENES (MREA)...

Nadere informatie

Gezondheidsindicatoren 2005 Vlaams Gewest. Algemene sterftecijfers

Gezondheidsindicatoren 2005 Vlaams Gewest. Algemene sterftecijfers Vlaams Gewest Gepubliceerd op: http://www.zorg-en-gezondheid.be/cijfers.aspx - oktober 2007 Door: Cloots Heidi, De Kind Herwin, Kongs Anne, Smets Hilde Afdeling Informatie & Ondersteuning Inhoudsopgave...

Nadere informatie

FACTS & FIGURES Bioscoopbezoek Mathijs De Baere

FACTS & FIGURES Bioscoopbezoek Mathijs De Baere Inleiding Al begin 20ste eeuw opende de eerste bioscopen hun deuren in België en midden de jaren twintig van de 20 e eeuw telde België al meer dan 1000 bioscopen (Convents, 2007; Biltereyst & Meers, 2007)

Nadere informatie

Regionale verscheidenheid in bevolkingsconcentraties Deel 2: Huishoudensgrootte

Regionale verscheidenheid in bevolkingsconcentraties Deel 2: Huishoudensgrootte Deel 2: Huishoudensgrootte Mathieu Vliegen en Niek van Leeuwen Er bestaan soms aanzienlijke regionale verschillen in de grootte van huishoudens binnen hetzelfde type bevolkingsconcentratie. Het grootst

Nadere informatie

NOTARISBAROMETER VASTGOED AAN DE KUST OVERZICHT

NOTARISBAROMETER VASTGOED AAN DE KUST OVERZICHT NOTARISBAROMETER VASTGOED AAN DE KUST WWW.NOTARIS.BE 2018 Deze kustbarometer geeft een inzicht in de evolutie van de vastgoedactiviteit en de prijzen voor appartementen aan de kust. In deze barometer bekijken

Nadere informatie

I. Analyse van de resultaten van fase 1

I. Analyse van de resultaten van fase 1 Analyse van de resultaten voor de toepassing van de referentiebedragen: Berekening 2013 Gegevens 2010 Methode 2009 Deze vijfde toepassing van de referentiebedragen had betrekking op 118 voor een totaal

Nadere informatie

Memo. Aan : Roel van de Laar Van : Celine Roodhart Datum : 1 oktober 2013 Kopie Kwaliteitsborging : :

Memo. Aan : Roel van de Laar Van : Celine Roodhart Datum : 1 oktober 2013 Kopie Kwaliteitsborging : : Memo Aan : Roel van de Laar Van : Celine Roodhart Datum : 1 oktober 2013 Kopie Kwaliteitsborging : : Archief Joost Rink Onze referentie : 9X3223.A0/M0001/901971/JEBR/Nijm HASKONINGDHV NEDERLAND B.V. RIVERS,

Nadere informatie

Rotterdam Lekker Fit! Trendanalyse overgewicht onder Rotterdamse kinderen

Rotterdam Lekker Fit! Trendanalyse overgewicht onder Rotterdamse kinderen Gegevensbronnen De overgewichtcijfers in deze factsheet zijn gebaseerd op lengte en gewicht gegevens uit twee verschillende registratiesystemen: Kidos en de Fitmeter. Trendanalyse overgewicht onder Rotterdamse

Nadere informatie

Tabel 69: Verdeling van het gavpppd volgens geslacht en hoofdvervoerswijze. meerdere verplaatsingen heeft gemaakt.

Tabel 69: Verdeling van het gavpppd volgens geslacht en hoofdvervoerswijze. meerdere verplaatsingen heeft gemaakt. 2.2 Gavpppd en socio-economische kenmerken Iedereen die mobiliteit en verplaatsingsgedrag bestudeert, heeft wellicht al wel eens van een studie gehoord waarin socio-economische kenmerken gebruikt worden

Nadere informatie

Bomen Effect Analyse Maliskampsestraat 84 te Maliskamp. In opdracht van: Familie Van Gerven. 18 november 2013 J.P.M. Hovens.

Bomen Effect Analyse Maliskampsestraat 84 te Maliskamp. In opdracht van: Familie Van Gerven. 18 november 2013 J.P.M. Hovens. Bomen Effect Analyse Maliskampsestraat 84 te Maliskamp In opdracht van: Familie Van Gerven 18 november 2013 J.P.M. Hovens Faunaconsult Tegelseweg 3 5951 GK Belfeld Tel: 077-4642999 www.faunaconsult.nl

Nadere informatie

De richtlijn 80/779/EG bepaalde als grenswaarde voor de dagwaarden:

De richtlijn 80/779/EG bepaalde als grenswaarde voor de dagwaarden: 4.9 ZWARTE ROOK (BSM) De meetposten voor Zwarte Rook in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevinden zich in de Kroonlaan te Elsene (2FR002), te Ukkel (2FR012) en in het metrostation St.-Katelijne (2FB004).

Nadere informatie

Inleiding. Bespreking pagina 1

Inleiding. Bespreking pagina 1 6.3.1. Inleiding Recente onderzoeken hebben toegelaten aan te tonen dat lichamelijke activiteiten een wezenlijke impact hebben op de gezondheidstoestand en dat ze van groot belang zijn op het vlak van

Nadere informatie