VOORBEELD LESSENSERIES ONDERZOEKEND EN ONTWERPEND LEREN

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "VOORBEELD LESSENSERIES ONDERZOEKEND EN ONTWERPEND LEREN"

Transcriptie

1 VOORBEELD LESSENSERIES ONDERZOEKEND EN ONTWERPEND LEREN J. van Gelderen

2 1

3 Inhoud VOORWOORD BOSJE BLOEMEN BRUGGEN BOUWEN DIEP IN DE ZEE GELUKKIG ZIJN GROND(IG) ONDERZOEK HET EIGEN LICHAAM HOE MEN MUZIEK MAAKT (1) HYGIËNE KINDERARBEID IN DE NEGENTIENDE EEUW RELIGIE-ONDERZOEK SCHIMMELS KWEKEN WARENONDERZOEK PEPERNOTEN WAT LEEFT ER ALLEMAAL IN HET WATER? ZEEPBELLEN ZELF PARFUM MAKEN PLANTEN KWEKEN DE JAS VAN DE SNEEUWMAN BIJLAGEN BIJLAGE 1A VOEDINGSTIPS DIE OP DE VERPAKKING VAN BLOEMEN STAAN BIJLAGE 1B WERKBLAD STAPPEN VOOR EEN WERKPLAN BIJLAGE 1C PLANTEN EN BLOEMEN BIJLAGE 2A ACHTERGRONDINFORMATIE BIJLAGE 3A FILMFRAGMENT FINDING NEMO BIJLAGE 3B OPDRACHTEN EN PROEFJES BIJLAGE 3C ACHTERGRONDINFORMATIE BIJLAGE 3D FILM VOOR VERDIEPING BIJLAGE 4A OPZET ONDERZOEK WAAR WORDEN MENSEN GELUKKIG VAN? BIJLAGE 5A ACHTERGRONDINFORMATIE EN BRONNEN VOOR DE DOCENT BIJLAGE 5B PRACTICUMOPSTELLING EN BENODIGD MATERIAAL BIJLAGE 5C WERKBLADEN VOOR FASE 2. VERKENNING BIJLAGE 6A WERK- EN INSTRUCTIEBLADEN LES 1 T/M BIJLAGE 6B ACHTERGRONDINFORMATIE ANATOMIE BIJLAGE 6C BRONNEN BIJLAGE 8A TONEELSTUK BIJLAGE 8B WERKBLAD ONDERZOEK NAAR BACTERIËN OP SCHOOL BIJLAGE 8C ACHTERGRONDINFORMATIE... FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD. BIJLAGE 8D BRONVERMELDING BIJLAGE 10A CONCEPTCARTOON RELIGIE-ONDERZOEK BIJLAGE 10B OPZET RELIGIE-ONDERZOEK BIJLAGE 11A ACHTERGRONDINFORMATIE BIJLAGE 11B LOGBOEK SCHIMMELS

4 BIJLAGE 12A WERKBLAD ONDERZOEKEND LEREN BIJLAGE 14A ACHTERGRONDINFORMATIE ZEEPBELLEN BIJLAGE 14B PRAKTISCHE TIPS BIJLAGE 14C BENODIGDHEDEN BIJLAGEN 14D LOGBOEK EN WERKBLADEN BIJLAGE 15A VERANTWOORDING ETHERISCHE OLIËN BIJLAGE 15B MATERIALEN EN OLIËN BIJLAGE 15C AFBEELDINGSKAARTEN GEUREN BIJLAGE 15D WERKBLAD PARFUMSOMMEN BIJLAGE 15E STAPPENPLAN HULPBLAD BIJLAGE 15F BRIEFJE AAN DE OUDERS

5 4

6 Voorwoord Dit is nog even een voorlopige versie van een boekje met voorbeeldlessenseries voor onderzoekend en ontwerpend leren bij Wetenschap en Technologie in de basisschool. De beschrijvingen van de series zijn compleet, ook het lesmateriaal in de bijlagen is compleet. Wat nog zal worden toegevoegd zijn meer antwoorden en uitspraken uit het werk van kinderen en een overzicht hoe elke serie past in een spectrum van onderzoeks- en ontwerpvaardigheden. Verder zullen er nog lessenseries bij komen. De lessenseries zijn bedoeld als voorbeelden voor leerkrachten en studenten. Elke serie heeft 2 pagina s beschrijving, heel kort dus om snel te kunnen kiezen. Als je vervolgens een lessenserie gekozen hebt, kijk dan naar de bijlagen met alle details zoals activiteiten en werkbladen, etc. De eerste versies van deze lessenseries zijn ontwikkeld en uitgeprobeerd door studenten en vervolgens ook gebruikt door andere studenten en leerkrachten. Tenslotte zijn alle series bewerkt door HvA opleiders (wij dus) en in een uniform format gezet. Het resultaat ligt voor u. Welmoet Damsma Tom van Eijck Jose van Gelderen Bart Gielen Birgit Janssen Robert van Mulligen George Schonewille Eveline Snelder 5

7 1. Bosje bloemen Ontwerpvraag/Onderzoeksvraag: Hoe verzorg ik mijn bos bloemen? Concepten: Bouw van een bloem, groeiomstandigheden. Vaardigheden: Onderzoeksvraag formuleren, onderzoek opzetten en uitvoeren, presenteren, reflecteren. Attitude: Willen weten. Groep: Confrontatie: 7Up bij mijn bos bloemen? (5 min.) Kom de klas binnen met een bos bloemen en vertel dat jouw oma je een bos bloemen voor je verjaardag gaf. Oma vroeg de bloemen in een vaas te zetten: eerst stengels schuin afsnijden en 7Up (frisdrank) in het water doen, zodat de bloemen langer mooi blijven. 2. Verkenning: Hoe verzorg ik mijn bos bloemen? (30-45 min.) Bespreek met de leerlingen de bouw van een bloem en wat er voor normale voedingstips op de verpakking van bloemen staan (zie bijlage A). Wat heeft oma veranderd? Welke vragen komen bij de leerlingen op? Wat zouden zij kunnen gaan onderzoeken? Een woordweb maken met de mogelijkheden en onderzoeksvragen. 3. Experiment opzetten: Hoe maak ik een onderzoeksplan? (45-60 min.) Kies uit het woordweb een vraagstelling en werk deze samen met de leerlingen uit tot een onderzoeksvraag. Werk vervolgens samen een onderzoeksplan uit door een werkplan in stappen te maken. Benadruk daarbij heel duidelijk dat je alleen een onderzoek kunt doen als er maar één factor variabel is. Verdeel de klas in groepjes en geef ze een onderwerp uit het woordweb. Geef de leerlingen een werkblad met een stappenplan voor een onderzoeksplan. Laat de leerlingen eerst omschrijven wat hun onderzoeksvraag is: wat gaan ze onderzoeken en wat zij denken dat er gaat gebeuren? Vervolgens werken ze uit wat zij nodig hebben voor hun onderzoek en hoe zij het gaan uitvoeren. Dit werkplan wordt het onderzoeksplan. Tijdsduur: Totaal 4 uur, verdeeld over 4 dagdelen (1&2, 3, 4&5, 6&7). Onderzoek gedurende 7-9 dagen, 4&5). Benodigdheden: Snijbloemen Lege jampotten Mes Suiker, zout, 7up, inkt (alles wat onderzocht gaat worden) Werkblad Leerdoelen (max. 5): De leerlingen kunnen een onderzoeksvraag formuleren. De leerlingen kunnen een onderzoeksplan maken. De leerlingen kunnen een onderzoek uitvoeren. De leerlingen kunnen resultaten presenteren. De leerlingen kunnen over de bouw en werking van een bloem. Denkwijzen Ecologisch denken. Kerndoelen 41 Tijdsduur: Totaal 2,5 uur, bijvoorbeeld verdeeld over 4 lessen. 6

8 4. Experiment uitvoeren: Wat gebeurt er met mijn bloemen? (10 minuten per dag gedurende 7-9 dagen) De groepjes gaan het experiment uitvoeren volgens hun eigen onderzoeksplan. Zij bekijken iedere dag wat er gebeurt met hun bloemen en schrijven dit nauwkeurig op. Gelet wordt op de steel, de bloem, het water, etc. Laat de leerlingen eventueel tekeningen en/of foto s maken. 5. Concluderen: Wat komt er uit mijn onderzoek? (30 min.) De leerlingen schrijven een kort verslag over hun onderzoek. Daarin moet het antwoord op de onderzoekvraag beschreven worden. Is hun voorspelling uitgekomen? Aan de hand hun bevindingen kunnen zij een aanbeveling doen aan mijn oma, wat het beste is voor haar bloemen. 6. Presenteren (30 min.) De groepjes presenteren hun onderzoek aan de rest van de klas. Dit kunnen zij op verschillende manieren doen (resultaten laten zien, Powerpoint, muurkrant e.d.). Ze geven in deze presentatie een antwoord op de onderzoeksvraag en doen een aanbeveling aan jouw oma, wat het beste is voor de bloemen. 7. Verdiepen/verbreden (30 min.) Neem nogmaals het woordweb uit de eerste les en bespreek het na afloop van de presentaties. Maak de koppeling naar de bouw van de bloem en de verschillende groeiomstandigheden die zijn onderzocht. Hebben ze antwoord gevonden op alle onderzoeksvragen? Wat ging goed in de onderzoeken? Wat zou je een volgende keer anders willen doen? Wat heb je van de onderzoeken geleerd? Bijlagen bij deze les A. Voedingstips snijbloemen en aanvullende informatie B. Werkblad stappenplan voor werkplan C. Invuloefening Planten en Bloemen + antwoordblad 7

9 2. Bruggen bouwen Ontwerpvraag: Wie maakt de sterkste brug? Concepten: Verbindingen, eisen en principes bij constructies, vormen, profielen. Vaardigheden: Probleem verkennen, oplossing ontwerpen, testen en evalueren. Attitude: Willen bereiken, willen innoveren, willen delen. Groep: 3-6 Tijdsduur: Deze les bevat twee confrontatie- en verkenningsfases. Om tot een goed ontwerpvoorstel te komen hebben de kinderen zowel kennis van sterke constructies (vormen), als van de eigenschappen van het materiaal (profielen van papier) nodig. 1. Confrontatie & Verkenning I (vormen): Wie maakt de hoogste spaghettitoren? (20 min.) Laat de kinderen in groepjes van maximaal 3, een zo hoog mogelijke toren van spaghetti en spekjes maken. Geef de kinderen 6 minuten de tijd met de timetimer. Meet na 6 minuten de torens op. Bespreek met de kinderen succesvolle en minder succesvolle vormen. Wanneer stort hij in (bewegende en stijve vormen)? Wanneer valt hij om (zwaartepunt, gewicht spekjes)? Maak met de kinderen de koppeling naar constructies om hen heen: gebouwen, bruggen, hijskranen, etc. Overal zie je driehoeken. [stop] 2. Confrontatie & Verkenning II (profielen): Kun je een A4tje sterk maken? (20 min.) Maak dan de stap naar het soort materiaal. Wat is het voordeel van spaghetti, wat het nadeel? Wat zou je nog meer kunnen gebruiken voor een toren? Dan de volgende opdracht: zorg ervoor dat je met 1 A4tje een overspanning van 20 cm. kan maken tussen twee tafels. De brug moet een gewichtje 100 gram kunnen houden. Stimuleer de kinderen bezig te blijven door te zeggen dat er veel verschillende oplossingen zijn. Teken de succesvolle vormen op het bord. Bespreek met de kinderen succesvolle en minder succesvolle vormen. Wanneer stort hij in? Blijkbaar kun je een A4tje sterker maken door er een profiel in aan te brengen. Koppel terug naar H- en T-profielen en buizen in de bouw. Bespreek verschillende soorten bruggen (hang-, boog-, balk-, vakwerk-, etc.) en de voor- en nadelen van het materiaalgebruik en de vorm (constructies). [stop] Totaal 2,5 uur, verdeeld over 5 losse dagdelen of alles achter elkaar. Benodigdheden: 2 pakken spaghetti 2 zakken spekjes Grote aftelklok (bijvoorbeeld timetimer) Meetlat van tenminste 1 meter 10 gewichtjes (bijvoorbeeld blokken) A4-papier Digibord of gewoon bord Leerdoelen: De leerlingen kunnen de constructieprincipes driehoeken en profielen toepassen en evalueren. De leerlingen kunnen met elkaar samenwerken aan de opdracht en samen een ontwerptekening maken. Denkwijzen Vorm-functie denken. Materiaal-functie denken. Kerndoelen 44, 45 8

10 3. Ontwerpvoorstel maken: Welk groepje maakt de sterkste brug van papier? (10 min.) Maak nu de overstap naar het werkelijke probleem: je wilt graag dat kinderen een brug maken van alleen papier en plakband waarbij ze 80 cm. overspannen zonder dat ze hem vastplakken aan de tafel. De brug moet tenminste 100 gram kunnen dragen. En de sterkste brug wint. Laat de kinderen al hun opgedane kennis verwerken door ze te laten overleggen over de soort brug die ze willen bouwen. Welke vorm(en) en profielen worden gebruikt? Laat ze samen een ontwerp tekenen van de brug. [stop] 4. Ontwerp uitvoeren en testen: bruggen bouwen (30-45 min.) Zet de tafels 80 cm. uit elkaar, geef de materialen en een gewichtje van 100 gram. Stimuleer de kinderen hun brug steeds tussendoor te testen. Sommige bruggen storten namelijk onder hun eigen gewicht in. 5. Testen en evalueren (20 min. afhankelijk van het aantal bruggen) Verzamel alle gewichten en loop dan alle bruggen langs. Laat de leerlingen vertellen welke profielen en vormen ze hebben gebruikt om de brug stevig te maken. Test alle bruggen door ze steeds zwaarder te maken. De brug die het meeste gewicht aan kan is het sterkste. 6. Presenteren (20 min.) Deze fase valt een beetje samen met testen en evalueren. Laat de kinderen reflecteren op het ontwerpproces, klopte de brug nog met de tekening en het idee? Waarom wel en niet? De kinderen zouden ook elkaars brug kunnen beoordelen. Wat zouden ze de volgende keer beter doen? Wat heb je geleerd over profielen en vormen? [stop] 7. Verdiepen/verbreden (10 min.) Samenvatting en terugkoppeling, waarom werkt de ene brug beter dan de andere? Kunnen we hem ook langer maken? Van ander materiaal, etc. Bijlagen bij deze les A. Achtergrondinformatie 9

11 3. Diep in de zee... Ontwerpvraag/Onderzoeksvraag: Hoe ziet jouw vis er uit? Concepten: Kenmerken vissen, diepzee, aanpassingen. Vaardigheden: Classificeren, programma van eisen opstellen, conclusies trekken. Attitude: Willen begrijpen, willen weten, willen delen. Groep: Confrontatie: Wat zijn de kenmerken van een vis? (15 min.) Neem een kom met 2 vissen de klas in. Start een gesprek met de leerlingen over de kenmerken van vissen (vinnen, kleur, etc.) en schrijf deze op het bord. Als deze vissen in de zee zouden zwemmen, waar zou je dan kunnen vinden? Leg vervolgens het oceaanbord uit: drie horizontale lagen, oppervlakteschemerzone-diepzee. Laat evt. een fragment uit Finding Nemo zien (zie bijlage A). 2. Verkenning: Wat zie je in de zee? (45 min.) Om de drie verschillende zones in de zee te uit te leggen kunnen er korte opdrachten en/of proefjes worden ingezet (bijlage B). Laat de leerlingen brainstormen (woordweb) over aanpassingen van vissen aan verschillende dieptes. In de oppervlaktezone leven vissen met veel kleur. Vissen zijn aantrekkelijker voor andere vissen als zij veel kleur hebben en in de oppervlaktezone zijn die kleuren goed te zien. In de schemerzone is heel weinig licht. Vissen die in de schemerzone leven hebben daarom grote ogen zodat ze het kleine beetje licht dat er wel is goed kunnen opvangen. In de diepzee is er heel weinig eten. Daarnaast is het er helemaal donker. Het is voor vissen daarom handig om in de diepzee een grote mond te hebben om het eten dat er is op te vangen (achtergrondinformatie in bijlage C). 3. Ontwerpvoorstel maken: Hoe komt jouw vis eruit te zien? (20 min.) De leerlingen gaan straks zelf een vis ontwerpen met bepaalde kenmerken die bij een zone in de zee kunnen horen. Ze mogen dit helemaal zelf bedenken, maar eerst schrijven ze de kenmerken van hun eigen vis op, een programma van eisen waar de vis aan moet voldoen. Dit kan in groepjes of individueel (de klas kan ook in drie zones worden verdeeld en iedere zone maakt een programma van eisen waaraan de vissen moeten voldoen). Tijdsduur: Totaal 3 uur, verdeeld over 4 dagdelen (1&2, 3, 4&5, 6&7). Benodigdheden: oceaanbord knutselmateriaal Leerdoelen: De leerlingen kunnen onderdelen van een vis benoemen. De leerlingen kunnen drie zones in de zee benoemen. De leerlingen kunnen kenmerken van vissen koppelen aan de zone waarin zij leven. De leerlingen kunnen feedback geven aan elkaar. Denkwijzen Vorm-functie denken, evolutionair denken. Kerndoelen 40, Ontwerp uitvoeren: Maak jouw vis! (30-35 min.) De vissen worden gemaakt (tekenen en/of knutselen), waarbij rekening wordt gehouden met de beschreven kenmerken (programma van eisen). 10

12 11

13 5. Testen en evalueren (15 min.) Laat in een korte ronde de leerlingen het werk van elkaar bekijken. Dit kan in groepjes. Voor iedere vis schrijven een paar leerlingen en de leerkracht een tip en een top op. Met deze feedback kunnen er mogelijk nog wat aanpassingen worden gedaan aan de zelf ontworpen vissen. 6. Presenteren (30 min.) Als de vissen klaar zijn mogen ze in het oceaanbord worden geplakt. Iedere leerling vertelt even welke kenmerken er aan de ontworpen vis zitten en in welke zone deze daarom thuis hoort. Zijn er verschillen tussen de vissen binnen de drie verschillende zones? Kan een vis uit de diepzee ook aan de oppervlakte leven? En andersom? 7. Verdiepen/verbreden (20-30 min.) Om deze lessen meer diepgang te geven kan er op dit moment voor worden gekozen om een filmfragment te tonen waarin vissen in voorkomen die op verschillende dieptes van de zee leven (bijlage D). Ga hier een gesprek over aan met de leerlingen. Lijken de zelf ontworpen vissen op de echte vissen? Bijlagen bij deze les A. Fragment uit Finding Nemo B. Opdrachten en proefjes ter ondersteuning van uitleg oceaanzones C. Achtergrondinformatie D. Suggestie filmfragment ter verdieping 12

14 4. Gelukkig zijn Ontwerpvraag/Onderzoeksvraag: Waar worden mensen gelukkig van? Concepten: Bevolking, welzijn Vaardigheden: Onderzoek opzetten, onderzoek uitvoeren, conclusies trekken en presenteren Attitude: Willen weten, kritisch zijn, willen delen. Groep: 7-8 Tijdsduur: 1. Confrontatie: De gelukkige leerkracht (5 min.). Zet de klas in een kringopstelling. Kom de klas met een grote glimlach (vrolijk, blij) binnen. Je bent als leerkracht heel gelukkig. Vertel de kinderen dat je gelukkig bent en waarom je zo gelukkig bent. Dat kan van alles zijn (door iets wat je zojuist hebt meegemaakt, hebt gezien, waarvan je hebt genoten). Zorg dat het iets is waar je als persoon echt gelukkig van wordt. 2. Verkenning: Waar word jij gelukkig van? (20 min). Nu is het de beurt aan de kinderen. Zij schrijven eerst individueel op waar zij gelukkig van worden. Vervolgens maken ze in tweetallen een woordweb waar ze gelukkig van worden. De woorden die beide kinderen noemen worden onderstreept. Als de kinderen klaar zijn met hun woordweb, wordt er een aantal van de woordvelden klassikaal besproken. Stel uiteindelijk de vraag hoe je bij mensen zou kunnen onderzoeken waar ze gelukkig van worden. Inventariseer wat de kinderen noemen en schrijf dit op het bord. 3. Experiment opzetten: Hoe ga ik gelukkig zijn onderzoeken? (30-45 min). Verdeel de klas in groepjes. In verschillende groepjes gaan de kinderen bespreken hoe ze willen gaan onderzoeken waar mensen gelukkig van worden. De onderzoeksvraag hebben de kinderen al. De kinderen moeten nu aan de slag met het maken van een onderzoeksplan. Daarvoor kunnen ze bijlage 1 gebruiken. De meest logische manier is het houden van interviews bij leerlingen en/of mensen uit hun omgeving. Sta ook andere manieren van onderzoek toe. 4. Experiment uitvoeren: Informatie verzamelen en resultaten verwerken (90 min.) Totaal 4,5 uur, verdeeld over 3 dagdelen: fase 1 t/m 3, fase 4, fase 5 t/m 7. Benodigdheden: Pen, papier, computer. Leerdoelen: De leerlingen kunnen een eenvoudig onderzoek opzetten. De leerlingen kunnen gegevens verzamelen om antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag. De leerlingen kunnen hun onderzoeksresultaten presenteren. De leerlingen kunnen benoemen of hun de van tevoren verwachte resultaten overeenkomen met het de resultaten uit het onderzoek. Denkwijzen Patronen herkennen en ordenen. Kerndoelen 38, 49 en 50. De kinderen gaan op van basis van het onderzoeksplan het onderzoek uitvoeren. De resultaten uit het onderzoek worden verwerkt op de manier die in het groepje is afgesproken. 13

15 5. Concluderen (60-75 min) Laat de leerlingen op basis van de resultaten bespreken: - hoeveel verschillende antwoorden er zijn gegeven - welke antwoorden het meest voorkomen - welke antwoorden het minst voorkomen Komen de antwoorden overeen met de door het groepje van tevoren verwachte antwoorden (hypotheses)? Hoeveel antwoorden komen wel overeen en hoeveel antwoorden niet? Welke conclusie kun je hier uit trekken? - Wat valt de kinderen nog meer op, als ze naar de resultaten kijken? Laat de kinderen de conclusies op een korte en duidelijke manier onder de resultaten opschrijven. Elk groepje bereidt een presentatie voor waarin wordt verteld hoe het onderzoek is uitgevoerd, welke antwoorden ze van tevoren verwachten, wat de resultaten zijn en welke conclusies ze hebben getrokken. Zorg ervoor dat die vier onderdelen bij elk groepje terugkomen en laat ieder een groepslid een taak hebben in de presentatie (voorbereiding). 6. Presenteren (30 min.). Elk groepje presenteert de vier onderdelen: hoe is het onderzoek uitgevoerd, de van tevoren verwachte antwoorden, de resultaten en de conclusie(s). Geef de kinderen voor de presentaties de volgende kijkvragen mee: - Welke antwoorden verbazen je het meest? - Welk onderzoek vind je het beste en waarom? Na afloop wordt een aantal antwoorden op de kijkvragen besproken en wordt gereflecteerd op de volgende vraag: - Wat heb je van dit onderzoek geleerd? 7. Verdiepen/verbreden (20 min.). Alle groepjes hadden dezelfde onderzoeksvraag. Kunnen we de resultaten van alle groepjes daarom niet bij elkaar brengen en ervoor zorgen dat we de resultaten van alle groepjes verwerken in één tabel of grafiek? Bespreek waarom dit wel of niet zou kunnen. Als de klas dit wilt gaan doen, bespreek dan hoe dit moeten worden aangepakt. Bijlagen A. Onderzoeksopzet 14

16 5. Grond(ig) onderzoek. Ontwerpvraag/Onderzoeksvraag: Wat zijn de eigenschappen van grondsoorten? Concepten: Sferen (lithosfeer; hydrosfeer) & Exogene krachten (afzetting). Vaardigheden: Onderzoekbare vragen formuleren, onderzoek uitvoeren, verbanden leggen en conclusies trekken/presenteren. Attitude: Willen weten / begrijpen / delen. Groep: Bovenbouw. 1. Confrontatie: Welke grondsoorten ken je? (10 min.) Start de les met het bekende kinderliedje Amsterdam gebouwd op palen (bijlage I). Vraag aan de kinderen waarom zij denken dat de stad op palen is gebouwd. Vraag vervolgens aan de leerlingen of ze weten waar ze eigenlijk overheen lopen op weg naar school, kortom: kunnen ze de grondsoort noemen die onder de straattegels of het asfalt ligt? Noteer de genoemde grondsoorten op het whiteboard en selecteer daar uiteindelijk de grondsoorten uit (de rest wegvegen) die in Nederland door de natuur aan het oppervlak zijn afgezet (de bij fase 2 genoemde grondsoorten blijven dan over). 2. Verkenning: Waarom voelt de ene grondsoort anders aan dan het andere? (35 min.) In deze fase gaan de kinderen het verschil voelen tussen veen, klei, (fijn & grof) zand en grind. Hiervoor zijn platte lage vershoud-bakjes gevuld met de verschillende grondsoorten. Maak tafelgroepjes van ongeveer 4 á 5 leerlingen en zet bij elk tafelgroepje de gevulde bakjes neer samen met een blinddoek (of beter: slaapmasker). Een leerling doet de blinddoek op en een ander laat het materiaal uit een willekeurig gepakt bakje voelen. Zo gaat de geblinddoekte leerling eerst alle bakjes af en zet ze vervolgens blind op een rij van fijn naar grof + veen (deze laatste is niet op korrelgrootte in te delen). Zorg dat alle leerlingen dit geblinddoekt hebben gedaan. Voordat met het eigen onderzoek gestart kan worden, is het belangrijk dat de leerlingen weten wat grondsoorten eigenlijk zijn en hoe deze grondsoorten in Nederland terecht zijn gekomen. Vertoon de clips over verwering en veenvorming (Bijlage I) en laat de kinderen met elkaar (in groepjes van 4/5) het werkblad uit bijlage III maken (print uit op A3 formaat). Aan bod komen de processen: veenvorming, verwering, transport, erosie en sedimentatie en de wijzen van transport: zwaartekracht, wind, water en ijs. 3. Experiment opzetten: Wat kunnen we aan de grondsoorten onderzoeken en hoe? (15 min.) Op de diverse tafels is materiaal neergezet voor een practicum (zie voor materiaal en de tafelopstelling bijlage II). Maak weer groepjes van circa 4-5 leerlingen en laat Tijdsduur: Totaal 3 ¼ uur, verdeeld over 3 dagdelen (fase 1-2, 3-4 & fase 5-7). Benodigdheden: Atlas en internettoegang. Zie verder bijlage II voor materiaal. Leerdoelen: De leerlingen kunnen minimaal 3 eigenschappen van de grondsoorten grind, (grof en fijn)zand, klei en veen noemen. De leerlingen leren dat een bepaalde eigenschap van een grondsoort leidt tot een specifiek gebruik van de grondsoort. De leerlingen kunnen op de kaart van Nederland aanwijzen waar welke grondsoort overwegend voorkomt. De leerlingen kunnen hun eigen onderzoek d.m.v. een poster presenteren. Denkwijzen Geografische denk- en werkwijzen hanteren (patronen herkennen en ordenen en het denken in schaalniveaus) en het kunnen gebruiken van kaarten als informatiebron. Kerndoelen 47, 48, 50 15

17 de groepjes eerst zelf goed de verschillende practicumopstellingen bekijken. Laat vervolgens de groepjes per practicumtafel een onderzoeksvraag opstellen met bijbehorend voorlopig antwoord, de hypothese. Gebruik voor Fase 3 t/m 5 het werkblad in bijlage III. Bespreek daarna klassikaal met de leerlingen wat zij gaan onderzoeken en hoe zij dit gaan doen. 4. Experiment uitvoeren: Bepaal de eigenschappen van de verschillende grondsoorten. (40 min) Leerlingen voeren diverse proefjes uit m.b.t. korrelgrootte (zeven), doorlaatbaarheid/infiltratie (soilrace), filtercapaciteit, wateropnamecapaciteit (zand en veen), sedimentatiesnelheid en buigzaamheid (soildonuts; voor een nadere toelichting op deze termen zie bijlagen II en III). De groepjes noteren per proefje/opstelling de resultaten op het werkblad. 5. Concluderen (35 min) Vertel de leerlingen dat zij deze les een conclusie uit hun onderzoek gaan trekken en dat zij daarmee een antwoord gaan geven op de algemene onderzoeksvraag: Welke eigenschappen hebben grondsoorten? Laat de groepjes op het werkblad (zie bijlage III) fasen 3 t/m 5 per grondsoort invullen met daarin: 1) De bij het onderzoek (stap 3 en 4) gevonden materiaalkenmerken. 2) Een in te kleuren kaart van Nederland waaruit blijkt waar de grondsoorten in Nederland voorkomen. 3) Het overheersende bodemgebruik (landbouw) bij de betreffende grondsoort in dat gebied. Voor het opzoeken van de informatie bij punt 2) en 3) uit deze fase kunnen de leerlingen gebruik maken van de (Bos)atlas of van internet. 6. Presenteren (35 min) Vertel dat ieder groepje één grondsoort bij loting krijgt toegewezen waar zij een poster over gaan maken. Zorg ervoor dat in ieder geval de grondsoorten: veen, klei, fijn (duin)zand, grof zand en eventueel grind en leem (löss) worden toebedeeld aan een groep. Er zijn dan dus minimaal 4 en eventueel 6 groepen. Wijs een grondsoort toe d.m.v. loting: schrijf elke grondsoort op een apart papiertje, vouw dit op en laat elk groepje een papiertje uit een pet of bak o.i.d. pakken. De eisen aan de posterpresentatie staan bij de werkbladen in bijlage III maar aan bod komen in ieder geval de materiaalkenmerken (koppeling naar het practicum/onderzoek), de locatie van de betreffende grondsoort, hoe het materiaal daar terecht is gekomen en de mogelijkheden van het materiaal, dus enerzijds waar de grondsoort zelf voor kan worden gebruikt (bijv. veen wordt gebruikt voor tuinturf, fijn zand voor het filteren voor drinkwater; grof zand en/of grind voor het maken van bouwbeton; etc.) en anderzijds wat het overheersende grondgebruik is in het grondsoortgebied. 7. Verdiepen/verbreden (20 min) Hier wordt een voorzet geven om te kijken welke cultuurlandschappen er in de verschillende grondsoortgebieden zijn ontstaan (Concept: inrichting van de ruimte - cultuurlandschap). Leg uit dat een cultuurlandschap een door de mens aangelegd en/of ingericht landschap is en dat je dat ziet aan slootjes (ontwatering), wegen (ontsluiting) en de vormen van de landjes (percelering). Om de leerlingen een idee te geven wat de uiterlijke kenmerken zijn van veen-, klei- en zandlandschappen worden foto s uitgedeeld van deze landschappen. De groepjes moeten dan de foto s op juiste wijze met een pijl verbinden met de grondsoortenkaart van Nederland (werkblad bij fase 5). Zij mogen daarbij gebruik maken van 16

18 internet (of eventueel van de eigen aardrijkskundemethode) en de atlas om te controleren of de foto van het cultuurlandschap inderdaad past bij de daaraan gekoppelde grondsoort in de kaart van Nederland. Bijlagen bij deze les A. Achtergrondinformatie en bronnen voor de docent. B. Practicumopstelling en benodigd materiaal. C. Werkbladen. 17

19 18

20 6. Het Eigen Lichaam Onderzoeksvraag: Hoe ziet het lichaam er van binnen uit? Concepten: Geneeskunde, microscopie, organen, anatomie zoogdierenhart. Vaardigheden: Beschrijvend en vergelijkend onderzoeken. Attitude: Willen weten/begrijpen. Groep: Confrontatie: wat doet de huisarts? (15 min.) Start de les door een neutrale afbeelding te laten zien van een mens (zie bijlage A). Vertel vervolgens een verhaal over iemand die klachten heeft over zijn gezondheid. De persoon heeft pijn in zijn borst en gaat naar de huisarts, die de patiënt gaat onderzoeken. Vraag aan de leerlingen hoe een huisarts iemand kan onderzoeken. Wat voor een instrumenten kan hij daar voor gebruiken? Wat doet een huisarts nog meer? 2. Verkenning: hoe onderzoekt de huisarts een patiënt? (45 min.) Geef de leerlingen eenvoudig te bedienen medische onderzoeksinstrumenten. Bijvoorbeeld een stethoscoop, bloeddrukmeter, reflexhamer, weegschaal, meetlint, spirometer en/of thermometer. Laat ze eerst deze apparatuur bekijken en onderzoeken. Loop rond en doe voor hoe de instrumenten werken en vertel waarvoor ze dienen. Geef de leerlingen ruim de tijd om te ontdekken en experimenteren! Hierbij kan een werkblad gebruikt worden (bijlage A). 3. Experiment opzetten: hoe werkt een microscoop? (45 min.) Het bloed van de patiënt wordt onderzocht in het ziekenhuis, bijvoorbeeld met een microscoop. Vragen aan de leerlingen: wat is een bloedonderzoek? Wat voor instrumenten worden er gebruikt voor een bloedonderzoek? Wat is een microscoop en wat kun je daar allemaal mee zichtbaar maken? Laat de leerlingen kijken en onderzoeken hoe een microscoop werkt. Begin met de eenvoudige preparaten van bijv. eencellige diertjes die zichtbaar bewegen. 4. Experiment uitvoeren: hoe zien mijn wangcellen eruit? (30 min.) Als de leerlingen bekend zijn met de werking van de microscoop gaan ze hun eigen wangslijmvlies onderzoeken. Aan de binnenzijde van onze wangen bevindt zich slijtage-epitheel. Deze cellen, die continu vervangen worden door nieuwe cellen, zijn gemakkelijk met een lepeltje of roerstaafje los te maken. Laat de leerlingen met behulp van het werkblad het onderzoek uitvoeren (zie bijlage A). Sluit de les af met korte presentaties over de bevindingen van de leerlingen. Tijdsduur: Ca. 4,5 uur in totaal, bijvoorbeeld verdeeld over vier lessen van ca. 1 á 1,5 uur. Benodigdheden (zie ook de bijlage): - Medische instrumenten - Microscopen - Prepareermateriaal - Eén of meer torso s - Schapenharten Leerdoelen: De leerlingen maken kennis met eenvoudige medische onderzoeksinstrumenten. De leerlingen onderzoeken hoe een microscoop werkt. De leerlingen maken en bekijken eenvoudige microscopische preparaten. De leerlingen onderzoeken de anatomie van het zoogdierenhart Denkwijzen Vorm-functiedenken, systeemdenken. Kerndoel 41 Opmerking Deze praktische lessen zijn zeer arbeidsintensief. Een klassenassistent of hulpouder is wenselijk. 19

21 5. Concluderen: hoe zitten organen in je lichaam? (45 min.) Na het onderzoeken met de microscoop vervolgt het verhaal van de persoon bij de dokter. In het bloedonderzoek zijn geen bijzonderheden geconstateerd. De persoon moet naar een cardioloog. Vragen aan de leerlingen: wat is een cardioloog? Waar zit je hart in je lichaam? Wat doet je hart in je lichaam? Wat voor dingen (organen) zitten er nog meer in je lichaam? Geef de leerlingen een afbeelding van een torso waarvan de organen zijn verwijderd (bijlage A). Laat deze afbeelding ook zien op het digibord. Maak samen met de leerlingen een lijstje van alle organen die er in je lichaam zitten. Laat de leerlingen vervolgens alle organen tekenen in de afbeelding van de blanco torso. Als de leerlingen klaar zijn laat de docent een echte torso zien waarvan ook alle organen zijn verwijderd. De losse organen liggen op een tafel. Op een andere tafel zijn kaartjes geplakt met daarop de namen van de organen. Splits de klas op in meerdere groepen (aantal groepjes is gelijk aan het aantal torso s). Laat de groepjes leerlingen de kaartjes (geeltjes) op de organen plakken. Discussieer daarna met de leerlingen over waarom ze denken dat een naamkaartje bij het desbetreffende orgaan hoort. Vervolgens mogen de leerlingen de organen terugplaatsen in de torso. 6. Presenteren (20 min.) Daarna presenteren de groepjes hun eigen tekening en vergelijken deze met de complete torso of de afbeelding van een complete torso op het digibord. Vraag opnieuw naar de onderbouwing waarom ze dachten dat de organen op een bepaalde plek hoorden te zitten. 7. Verdiepen: hoe ziet een echt hart eruit? ( min.) Voorbereiding: laat de leerlingen een virtuele ontleding van een kikker zien. Geef deze link mee aan de leerlingen zodat ze thuis kunnen oefenen (zie bijlage A). Benadruk de leerlingen dat zij de volgende les daadwerkelijk gaan werken met echte dierenharten, maar dat de dieren niet gedood zijn ten behoeve van de lessen. Vervolg het verhaal: de patiënt meldt zich bij de cardioloog. Deze stelt vragen over wat zijn klachten precies zijn. De cardioloog besluit direct een hartfilmpje te laten maken. Als het hartfilmpje is gemaakt kan de arts de persoon gerust stellen: er is niets aan de hand. Het beste is dat hij een paar weken op vakantie gaat en daarna kan hij weer rustig naar zijn werk gaan. Laat een filmpje zien over het hart ( Vraag aan de leerlingen hoe een cardioloog in het ziekenhuis zoveel weet over het hart. Navigeer ze, indien nodig, in de richting van anatomische ontleding. Het doel van deze les is om te zien hoe een hart er in het echt uitziet en aanvoelt. De aanwijzingen voor het ontleden zijn te vinden in bijlage A. Bijlagen Eigen Lichaam A. Werk- en instructiebladen les 1 t/m 4 B. Achtergrondinformatie anatomie C. Bronnen 20

22 21

23 7. Hoe men muziek maakt (1) Ontwerpvraag/Onderzoeksvraag: Hoe werkt een snaarinstrument? Concepten: Natuurkunde, trilling, instrumentenbouw, muziek. Vaardigheden: Onderzoek uitvoeren, verbanden leggen, oplossing ontwerpen, presenteren. Attitude: willen begrijpen, willen weten, willen maken, willen delen. Groep: 5-6. viool mee de klas in en laat het instrument klinken door er met de hand in een beweging geluid uit te halen. Hoe komt het dat dit instrument klinkt als de snaren aangeslagen worden? De leerlingen maken in hun werkgroep een woordweb. De begrippen klanksterkte, klankhoogte en klankkleur staan reeds op het bord zodat deze begrippen uitgangspunt vormen voor het te maken woordweb. 2. Verkenning: Kun je van een doos en elastiek een snaarinstrument maken? (20 minuten) Geef de kinderen de opdracht om in tweetallen een instrument te maken met twee verschillende soorten diktes elastiek of touw en een doos naar keuze. De kinderen krijgen voor deze opdracht maximaal 15 minuten de tijd. 3. Experiment opzetten/ontwerpvoorstel maken: Welke verschillen in klank kun je bij je instrument laten klinken? (10 minuten) Stel de leerlingen de vraag waarom er bij de diverse snaarinstrumenten verschillende tonen en klanken klinken. Wat is er nodig om de eenvoudige snaarinstrumenten die bij de verkenning gemaakt zijn als echte instrumenten te laten klinken? 4. Ontwerp/Experiment uitvoeren: Wie maakt een klinkend instrument? (30 minuten) De kinderen gaan experimenteren met de volgende onderdelen: De dikte van het elastiek/ touw De open- of geslotenheid van de klankkast (de doos) Het aanbrengen van een kam op het instrument Het korter maken van de snaar De leerlingen gaan op zoek naar verschillen in klanksterkte, klankhoogte en klankkleur. 5. Testen en evalueren/concluderen (20 minuten). De tweetallen laten hun gemaakte instrument zien en horen en vertellen wat ze hebben ervaren met klankhoogte, klanksterkte en klankkleur. De verschillen 1. Confr ontatie: Hoe komt een snaarinstrument tot klinken? (10 minuten) Neem een gitaar/ukelele/ Tijdsduur: 2 á 3 uur, verdeeld over twee dagdelen. Benodigdheden: Een snaarinstrument; dozen in allerlei maten (schoenendozen, hele kleine doosjes, juist ook hele grote platte dozen of plastic opbergdozen met deksel, sigarenkistjes e.d.); elastiek of touw in diverse diktes en lengtes; houten knijpers of dun hout; oud houten latten in diverse diktes/breedtes; spijkers; hamers. Leerdoelen: De leerlingen kunnen de werking van een snaarinstrument verklaren. De leerlingen kunnen in tweetallen een eenvoudig snaarinstrument construeren. De leerlingen kunnen onderzoeken hoe een snaarinstrument tot klinken wordt gebracht De leerlingen kunnen op elkaars werk reflecteren Denkwijzen Vorm- functiedenken Materiaal- functiedenken Kerndoelen 42, 44, 45, 54 22

24 tussen de diverse instrumenten worden opgemerkt en er wordt besproken hoe de instrumenten te verfraaien en te verbeteren. Er volgt nog een korte werkfase om de instrumenten zo nodig aan te passen. 6. Presenteren (30 minuten) De gehele groep wordt ingedeeld in type instrument: hoog-, midden- of laag-klinkend. De gehele klas kan onder leiding van een dirigent (leerkracht of leerling) een rondo-spel uitvoeren. 7. Verdiepen/verbreden (30 minuten) De leerlingen kunnen hun instrument nog verder verfijnen door een hals aan te brengen, fretten toe te voegen, meerdere snaren te gebruiken en wederom op zoek te gaan naar divers klinkende resultaat. Bijlagen bij deze les Voor meer informatie zie: 23

25 8. Hygiëne Ontwerpvraag/Onderzoeksvraag: Wat is de vieste plek van de school? Concepten: Gezondheid, hygiëne, bacteriën. Vaardigheden: Onderzoek uitvoeren, verbanden leggen, conclusies trekken, presenteren. Attitude: Willen weten/begrijpen, kritisch zijn, willen delen. Groep: 5-8. is eigenlijk iets vies, kun je dat altijd zien? 2. Verkenning: welke plekken hebben veel bacteriën? (20 min.) Vervolgens maakt u samen met de kinderen een woordweb. In het midden staat vieze plekken. Ga samen met de kinderen de plekken in de klas/school na die allemaal vies kunnen zijn, bijv. toetsenbord, wc-bril, stoelen, tafels, kasten, vensterbank, wasbak, kraan, etc. 3. Experiment opzetten: werkblad en experiment doornemen (30 min.) Verdeel de groep in verschillende groepjes van ongeveer 4 kinderen. Zorg er ook voor dat elk groepje alvast twee plekken uit het woordweb heeft die zij gaan onderzoeken. Vervolgens neemt u het experiment met de leerlingen door (zie bijlage B). Laat het werkblad op het digibord zien en bespreek het met de klas. Besteed vooral aandacht aan de voorspelling. 1. Confrontatie: Bij de dokter (20 min.) Begin de lessenserie met het toneelstuk in bijlage A. Vertel dat de dokter in het toneelstuk een moeilijk woord gebruikte om uit te leggen hoe de zieke ziek was geworden. Wie weet wat een bacterie is? Kun je een bacterie altijd zien? Wanneer Tijdsduur: Totaal 2,5 uur, bijvoorbeeld verdeeld over 4 lessen. Benodigdheden: Per groep van 4 kinderen: 2 Petrischalen met voedingsbodem (nutriëntenagar) 4 steriele wattenstaafjes 2 Lege stickers Werkblad Plakband Posterblad Kleurpotloden Grijs potlood 4. Experiment uitvoeren: bacteriemonsters nemen (40 min.) Eén kind strijkt met een wattenstaafje over de te onderzoeken plek. Het andere kind houdt het petrischaaltje op zijn kop vast met een kleine kier. Het kind met het wattenstaafje strijkt dit zachtjes af over de voedingsbodem (zie bijlage C voor details). Doe het petrischaaltje daarna snel dicht en plak het rondom af met plakband zodat het niet meer open kan. Plak een sticker op het petrischaaltje waarop de onderzochte plek geschreven staat. Bewaar de petrischaaltjes een week bij kamertemperatuur op een voor de kinderen zichtbare plaats. Bespreek met de kinderen dat zij nu per dag op het werkblad gaan tekenen hoe de petrischaaltjes eruit zien. NB: de petrischaaltjes mogen nu NIET meer geopend worden!!! 5. Concluderen: poster maken (60 min.) Vertel aan de kinderen dat echte wetenschappers hun onderzoek presenteren aan de hand van een poster. Op een poster staan de belangrijkste bevindingen, bijvoorbeeld het resultaat van het onderzoek en hoe je daaraan bent gekomen. Laat een lijstje van belangrijke punten zien op het bord: Leerdoelen: De leerlingen worden zich bewust van het bestaan van bacteriën. De leerlingen kunnen met elkaar samen werken aan de opdracht. De leerlingen leren een vergelijkend onderzoek uitvoeren met eenvoudige hulpmiddelen. De leerlingen leren hun onderzoek rapporteren door middel van een poster en een presentatie. Denkwijzen: Voorspellingen opstellen, verbanden leggen, conclusies trekken en presenteren. Kerndoel: 34 24

26 - Welke plekken hebben jullie onderzocht? - Wat was jullie onderzoeksvraag? - Wat was jullie voorspelling? - Wat was het antwoord op de onderzoeksvraag? Elk groepje krijgt een postervel waar de kinderen aan de hand van hun werkbladen de belangrijke punten van hun onderzoek in verwerken. 6. Presenteren (30 min.) Elk groepje presenteert hun onderzoek aan de hand van de poster en/of aan de hand van vragen die je stelt aan het groepje. Bespreek vooraf de regels van het presenteren: wetenschappers luisteren aandachtig en in stilte naar elkaar en klappen na een presentatie. Stel na afloop van de presentaties aan de kinderen de volgende vragen: - Wat was de vieste en schoonste plek? - Had je dat verwacht? Waarom wel/niet? - Hoe komt het dat.. de vieste plek is? - Is dat erg of maakt het niet zo uit? - Hoe kunnen we ervoor zorgen dat.. niet meer de vieste plek is? - Hoe komt het dat de schoonste plek is? - Wat heb je van dit onderzoek geleerd? 7. Verdiepen/verbreden (20 min.) Voor meer verdieping kun je het filmpje van Willem Wever bekijken ( het filmpje met de vraag: Wat zijn bacteriën? begint bij de 8 e minuut. Bijlagen Hygiëne A. Toneelstuk B. Werkbladen C. Achtergrondinformatie D. Bronnen 25

27 et 9. Kinderarbeid in de negentiende eeuw Ontwerpvraag/Onderzoeksvraag: Hoe is kinderarbeid te verklaren? Concepten: Kinderarbeid Vaardigheden: Voorkennis activeren, onderzoeksvragen bedenken, onderzoek opzetten en uitvoeren, concluderen. Attitude: Willen weten/begrijpen, kritisch zijn. Groep: Confrontatie: activeren van voorkennis (20 minuten). Deze les is gebaseerd op het AVA-model (Activeren van voorkennis; Vragen bedenken; Antwoorden zoeken). Stel groepjes van drie tot maximaal vijf leerlingen samen en geef elk groepje een enveloppe met verschillende pakkende afbeeldingen (in dit geval: kinderarbeid als gevolg van de Industriële Revolutie). Van belang is dat de leerlingen de afbeeldingen eerst goed analyseren. Laat hen dan ook in eerste instantie actief naar deze afbeeldingen kijken door middel van een kijkwijzer (zie bijlage). Op deze kijkwijzer schrijven de leerlingen verschillende associaties en gevoelens op. 2. Verkenning: activeren van voorkennis (20 minuten). Op basis van de afbeeldingen en de kijkwijzer laat je de leerlingen vervolgens per groepje nadenken over wat ze al afweten over kinderarbeid in de negentiende eeuw. Je activeert hun voorkennis door hen gebruik te laten maken van een woordspin of een voorgestructureerd (invul)schema. Daar waar nodig, vullen de leerlingen elkaar aan. Help de leerlingen door het stellen van prikkelende vragen. 3. Onderzoek opzetten: bedenken van historische vragen (20 minuten). Op basis van hun voorkennis laat je de leerlingen nadenken over hetgeen ze graag zouden willen weten over kinderarbeid in de negentiende eeuw. Het stellen van vragen is een van de belangrijkste historische vaardigheden (zie bijlage 2: historisch redeneren). Daarnaast werken eigen leervragen meer motiverend voor leerlingen dan vragen die afkomstig zijn van de docent of uit een methode. Stel hen dan ook vragen als: welke vragen roepen deze afbeeldingen bij je op? en: wat zou je meer willen weten over dit onderwerp?. De leerlingen gaan nu per groepje gezamenlijk brainstormen over verschillende vragen die zij zelf graag beantwoord willen zien. Laat hen vervolgens deze zelf bedachte vragen opschrijven. Voor sommige leerlingen zal het formuleren van vragen lastig zijn. De kwaliteit van de vragen zal in de loop van de tijd steeds beter worden als er geregeld gereflecteerd wordt op deze vragen. Dat kan in gesprek met afzonderlijke groepjes, maar ook klassikaal. Tot slot kiest het groepje gezamenlijk de beste vragen uit en legt deze bij je voor ter controle (zie bijlage 2: Historisch redeneren Tijdsduur: Totaal 4 uur, verdeeld over 3 dagdelen (fase 1 t/m 3; fase 4 en fase 5 t/m 7) Benodigdheden: - A3-blad (woordspin) - Afbeeldingen kinderarbeid t.t.v. Industriële Revolutie (zie bijlage ) - Computers (internet) Leerdoelen: De leerlingen kunnen zelf onderzoeksvragen bedenken in relatie tot kinderarbeid in de negentiende eeuw. De leerlingen kunnen in samenwerking een eigen onderzoek opzetten en uitvoeren. De leerlingen kunnen aan de hand van een conclusie een eigen presentatie-ontwerp bedenken. Denkwijzen Het bedenken van historische onderzoeksvragen, op basis van voorkennis en interesse, als onderdeel van historisch redeneren. Kerndoelen 51, 52 26

28 historische vragen stellen). 4. Onderzoek uitvoeren (60 minuten). Laat de leerlingen aan de hand van hun zelfbedachte vragen op onderzoek uitgaan. Ze zoeken in verschillende bronnen naar informatie voor het beantwoorden van hun vragen. Dit onderzoek is deels voorgestructureerd door het aanbieden van websites als (canonvenster kinderarbeid ), filmpjes zoals NPO-aflevering Welkom in de IJzeren Eeuw en relevante boeken in de mediatheek. Je kunt er ook voor kiezen om de leerlingen, naast bovengenoemde bronnen, ook zelf naar bronnen te laten zoeken. De leerlingen maken aantekeningen, samenvattingen en, waar zinvol, schema's. Stimuleer de leerlingen om elkaar helpen bij het zoeken naar antwoorden. Laat hen de gevonden informatie met elkaar uitwisselen en de resultaten bijhouden in een logboek. Mochten antwoorden niet gevonden worden, stel hen dan de vraag hoe dat zou komen en welk alternatieve oplossing bedacht zou kunnen worden. 5. Concluderen (60 min.). Nadat de antwoorden zijn gevonden gaat elk groepje nadenken in welke vorm (beeldvormer) zij hun uitkomsten willen gaan presenteren. Bijvoorbeeld: een brochure van een museum; een muurposter; een spreekbeurt of een toneelstukje. In dit ontwerp dienen niet alleen de zelf geformuleerde vragen en de bijbehorende antwoorden vermeld te zijn, maar ook algemene informatie over het hoofdonderwerp kinderarbeid negentiende eeuw. Deze algemene informatie is gebaseerd op de woordspin tijdens het activeren van voorkennis (zie fase 2: verkennen). Laat de groepjes vervolgens hun presentaties voorbereiden op hun zelfgekozen manier. 6. Presenteren (30 min.) Laat de kinderen per groepje hun onderzoek kort presenteren aan de hand van de volgende onderdelen (5 min./groepje): vraagstelling, onderzoek, resultaten en conclusie. Bespreek ook wat er goed ging, wat minder en waarom. 7. Verdiepen/verbreden (30 min.) Kinderarbeid mag in Nederland dan wel verleden tijd zijn. In veel landen in de wereld is dat niet het geval. Laat kinderen zoeken naar verschillen en overeenkomsten tussen deze beide aspecten van kinderarbeid. Bijlagen bij deze les A. Achtergrondinformatie B. Vermogen tot historisch redeneren C. Werkblad D. Bronnen: afbeeldingen Industriële Revolutie in relatie tot kinderarbeid 27

29 10. Religie-onderzoek Ontwerpvraag/Onderzoeksvraag: Kloppen de uitspraken in de conceptcartoon? Concepten: Samenleving, levensbeschouwing. Vaardigheden: Onderzoek opzetten, onderzoek uitvoeren met bronnen, conclusies trekken. Attitude: Willen weten, willen begrijpen. Groep: 7, Confrontatie: Wie heeft er gelijk? (10 min.). De kinderen bekijken individueel de conceptcartoon Wereldgodsdiensten (zie bijlage 1) en bedenken wie er gelijk heeft en schrijven dit op. Dat kan als volgt: Ik denk dat gelijk heeft, omdat 2. Verkenning: Wie heeft er volgens ons gelijk? (20 min.). De klas wordt vervolgens in groepjes van vier of vijf leerlingen ingedeeld. In de groepjes praten de kinderen met elkaar over de conceptcartoon en leggen aan elkaar uit wat Samir, Sabrina, Piet, Richard en Wesley zeggen. Ze bespreken en luisteren naar elkaars standpunten en argumenten over wie er in de cartoon gelijk heeft en komen tot een gezamenlijk standpunt wie er volgens hen gelijk heeft. Tevens geven ze aan waarom ze dat denken. Dat kan als volgt: Wij denken dat gelijk heeft, omdat 3. Religie-onderzoek opzetten (45 min.). De leerlingen bedenken hoe ze één of meerdere aan de uitspraken in de cartoon willen onderzoeken. De groepjes moeten hun onderzoek beschrijven in een onderzoeksopzet (zie bijlage 2). Ze moeten hierbij nadenken over de onderzoeksvraag, de uitkomsten die ze verwachten, een lijstje maken van de benodigde materialen en hoe ze de resultaten gaan presenteren. 4. Religie-onderzoek uitvoeren (45 min.). Tijdsduur: 3 uur, verdeeld over 4 dagdelen (Fase 1 en 2, fase 3, fase 4 en 5, fase 6). Benodigdheden: Pen, papier, computer. Leerdoelen: De leerlingen kunnen een eenvoudig onderzoek opzetten. De leerlingen kunnen gegevens verzamelen om antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag. De leerlingen kunnen op basis van de verzamelde informatie een conclusie trekken. Denkwijzen Denken in perspectieven. Kerndoelen 38, 53 De kinderen gaan op van basis van het onderzoeksplan het onderzoek uitvoeren. De resultaten uit het onderzoek worden verwerkt op de manier die in het groepje is afgesproken. 5. Concluderen (15 min.). De kinderen bekijken wat ze bij '2. Verkenning' hadden opgeschreven. Is er uitgekomen wat jullie dachten? Ja / nee, want Waar zijn jullie achter gekomen door het uitvoeren van het onderzoek? 28

30 6. Presenteren (45 min.). De kinderen presenteren aan elkaar. In de presentatie moeten de volgende zaken terugkomen: - ze geven aan wie voor het onderzoek volgens het groepje gelijk had in de conceptcartoon. - hoe ze hun onderzoek hebben uitgevoerd. - waar ze in hun onderzoek achter zijn gekomen. 7. Verdiepen/verbreden (90 min.). Als verdieping zouden de groepjes andere uitspraken uit de conceptcartoon kunnen onderzoeken. Tevens kunnen de groepjes in de religie die zij onderzocht hebben een nieuwe vraag formuleren die ze willen onderzoeken. Bijlagen bij deze les A. Conceptcartoon Wereldgodsdiensten B. Opzet Religie-onderzoek 29

31 11. Schimmels kweken Ontwerpvraag/Onderzoeksvraag: Onder welke omstandigheden groeien schimmels het beste? Concepten: Schimmels, Groeiomstandigheden. Vaardigheden: Onderzoek opzetten, verbanden leggen, conclusies trekken/presenteren. Attitude: Willen weten/begrijpen/delen. Groep: Confrontatie: waar komen die schimmels vandaan? (10 min.) Laat de leerlingen een bakje zien met daarin een beschimmelde boterham en ga in gesprek over hun ervaringen. Maak een woordweb over schimmels. Laat de leerlingen de andere bakjes met beschimmelde etenswaren zien. Hoe zouden de schimmels op de etenswaren komen? 2. Verkenning: wat zijn schimmels? (20 min.) Kijk vervolgens met de leerlingen naar de schimmelkaas en vraag hen waarom deze kaas schimmelkaas heet en geef hen een stukje te proeven. Laat daarna de champignons zien. Zijn dat ook schimmels? Waarom zien champignons er dan heel anders uit? Vertel de leerlingen dat zij gaan onderzoeken welke omgevingsfactoren invloed hebben op de groei van schimmels op etenswaren. Vraag de leerlingen of zij weten wat omgevingsfactoren zijn. Maak op het bord een woordweb met omgevingsfactoren. 3. Experiment opzetten: wat kunnen we onderzoeken en hoe? (30 min.) Deel de logboekjes uit. De vragen in het logboekje helpen bij het opstellen van een onderzoeksvraag. Verdeel de leerlingen vervolgens in groepjes en volg de stappen uit het logboekje. Loop langs om de kinderen hierbij te begeleiden. Bespreek daarna klassikaal met de leerlingen wat zij gaan onderzoeken en hoe zij dit gaan doen. Bespreek ook kort de begrippen schimmeldraden, omgevingsfactoren, onderzoeksvraag en onderzoeksontwerp (einde les 1). 4. Experiment uitvoeren: zelf schimmels kweken (30 min.) Vertel de leerlingen dat zij zelf een schimmelterrarium gaan maken in een plastic bakje. Vervolgens moet het bakje ergens worden neergezet waar de gewenste omgevingsfactoren constant zijn. Wijs erop dat dit moet worden uitgevoerd zoals zij in hun onderzoeksontwerp hebben uitgedacht. Vertel de leerlingen dat zij, als zij klaar zijn, de inhoud van de bakjes in hun logboekje nauwkeurig moeten natekenen. Wijs er nog een keer op dat het bakje moet worden dichtgeplakt om te voorkomen dat (mogelijk giftige) sporen van de schimmels ingeademd worden. Loop langs om de kinderen te begeleiden bij het maken van de schimmelterraria en het bepalen van de plek (einde les 2). Tijdsduur: Totaal 3 uur, verdeeld over 4 dagdelen. Benodigdheden: Bakjes met verschillende beschimmelde etenswaren Schimmelkaas (waar de schimmel duidelijk zichtbaar is) Champignons Evt. digitale microscoop Logboekje voor de leerlingen Twee bakjes voor elk groepje Materialen die de leerlingen willen laten schimmelen Plakband Leerdoelen: De leerlingen leren over de manier waarop schimmels groeien. De leerlingen leren specifieke kenmerken nauwkeurig in een tekening vastleggen. De leerlingen kunnen een onderzoek uitvoeren volgens hun eigen ontwerp en hieruit een conclusie trekken. De leerlingen kunnen hun eigen onderzoek presenteren. Denkwijzen: Patronen herkennen, vormfunctie-, ecologisch/ evolutionair denken. Kerndoel: 40 30

32 5. Concluderen (30 min.) Vertel de leerlingen dat zij deze les een conclusie uit hun onderzoek gaan trekken. Laat de leerlingen de schimmels een cijfer geven gebaseerd op de grootte van de schimmels. Vertel de leerlingen dat een 1 betekent dat er geen schimmel op het onderzoeksmateriaal zit en vraag de leerlingen hoeveel schimmel er dan op iets zit met een 5. Bespreek met de leerlingen hoe zij uit de cijfers een conclusie kunnen trekken. Als in het terrarium 1 geen schimmel aanwezig is en in terrarium 2 juist heel veel, dan heeft de omgevingsfactor die zij onderzocht hebben dus veel invloed. Ligt de schimmelgroei tussen de terraria dichter bij elkaar, dan heeft de omgevingsfactor minder effect. Bespreek de in het logboekje vastgelegde resultaten met de leerlingen. Leg nadruk op het tekenen van de inhoud van de bakjes. Vervolgens gaan de leerlingen met de opdracht aan de slag. Loop langs om de kinderen te begeleiden bij het trekken van een conclusie. Hoe zou het komen dat in de ene schimmelterrarium de schimmel sneller groeit dan in de andere? Welke conclusie kun je daar uit trekken? Bespreek met de leerlingen dat zij in de volgende les hun eigen onderzoek gaan presenteren aan de rest van de groep (einde les 3). 6. Presenteren (40 min.) Vertel de leerlingen dat zij in deze les hun onderzoek aan elkaar gaan presenteren. Vertel hen dat zij in hun presentatie antwoord moeten geven op de vragen op de laatste bladzijde van het logboekje. Vertel de leerlingen dat zij 10 minuten de tijd hebben om de presentatie voor te bereiden en dat zij 5 minuten hebben om te presenteren. Loop rond om groepjes te helpen bij hun presentatie. Na 10 minuten moeten de leerlingen stoppen met de voorbereiding en is het eerste groepje aan de beurt om te presenteren. Stel na elke presentatie nog enkele vragen om eventuele onduidelijkheden te verhelderen. Bespreek na afloop met de leerlingen hoe de presentaties zijn gegaan. Teken vervolgens een tabel op het bord. Zet daarin de resultaten van alle onderzoeken. Kijk met de leerlingen naar alle resultaten en laat hen bedenken hoe voedsel het best bewaard kan worden om te voorkomen dat het gaat schimmelen. 7. Verdiepen/verbreden (20 min.) Een leuke manier om dit project af te sluiten is om met leerlingen te kijken naar youtube-filmpjes van time-lapse opnamen, waarin allerlei voedingsmiddelen versneld beschimmelen, bijvoorbeeld via de zoektermen time lapse + mold / fungi (einde les 4). Bijlagen bij deze les A. Achtergrondinformatie over concepten en denkwijzen B. Logboekje C. Powerpoint 31

33 12. Warenonderzoek Pepernoten Onderzoeksvraag: Welke pepernoten zijn het lekkerst? Concepten: Onderzoek, smaak, reuk, structuur. Vaardigheden: Onderzoek opzetten, resultaten uitwerken, presenteren, evalueren. Attitude: Willen weten, willen delen. Groep: 5-6. Tijdsduur: Totaal 3 uur, verdeeld over 4/5 dagdelen (1&2, 3, 4, 5, 6&7). Benodigdheden: Zakken pepernoten van verschillende merken. 1. Confrontatie: Welke pepernoten zijn het lekkerst? (15 min.) Laat twee of drie grote zakken pepernoten zien van verschillende merken. Als de leerlingen nu mochten kiezen welke ze zouden opeten, welke zouden dat dan zijn? In deze fase is het de bedoeling dat de leerlingen onder woorden brengen waarom ze een bepaalde keuze maken en of die keuze terecht is of niet. Maak een woordweb of schrijf de keuzecriteria op het bord. De voorkennis van kinderen kan hierbij een rol spelen: welke ervaring hebben ze al met het eten van pepernoten? 2. Verkenning: Welke pepernoten moet Sinterklaas kopen? (15 min.) In alle winkels kun je pepernoten kopen, maar hoe kun je er achter komen welke het lekkerste zijn? Binnenkort is het feest op school, welke pepernoten zou Sinterklaas dan mee moeten nemen? Ga met de leerlingen in gesprek over deze vraag. Bespreek het probleem en kom samen tot een onderzoeksvraag. Schrijf deze op het bord. Maak de leerlingen duidelijk dat dit leidt tot een onderzoek. Deze twee termen worden besproken zodat dit voor iedereen duidelijk is. Bespreek met de kinderen de onderzoekscyclus, zodat het helder is wat we gaan doen en waar we uit gaan komen. Leerdoelen: De leerlingen kunnen een eenvoudig onderzoek opzetten. De leerlingen kunnen zelf criteria bedenken voor hun onderzoek. De leerlingen kunnen resultaten verwerken en presenteren. De leerlingen kunnen reflecteren op hun onderzoek. Denkwijzen Patronen herkennen en ordenen. Kerndoelen Experiment opzetten: Wat komt er in mijn plan? (30 min.) Om een onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden moet een onderzoek worden uitgevoerd. Hiervoor moet een plan worden gemaakt. Bespreek in de groep hoe je een plan kunt maken. Het is de bedoeling dat ook een ander er mee aan de slag zou kunnen gaan. Maak klassikaal een opzet van een plan. Welke punten moeten 32

34 er ieder geval in voorkomen? Laat de leerlingen in groepjes van ongeveer 5 een plan maken en deze presenteren in de klas. Voordat ze aan de slag gaan met het experiment is het belangrijk dat de leerlingen ook een voorspelling doen. Wat denken ze dat er uit het onderzoek zal komen en waarom denken ze dat? De voorspellingen worden genoteerd zodat deze bij de uitkomsten weer terug komen. Maak eventueel gebruik van een werkblad (zie bijlage). Reacties van leerlingen op de deze les: Die zak van bolletje ziet er mooier uit, daarom zou ik die willen. Bolletje is duurder en dus ook beter. Ik zou willen weten welke pepernoten het eerlijkste zijn. (naar aanleiding van een jeugdjournaal onderwerp over fairtrade producten) Ik zou eerst willen proeven voordat ik ga kiezen! Ik weet al welke het lekkerste zijn, wij hebben altijd bolletje. Ik denk dat het helemaal niets uitmaakt, het zijn toch allebei pepernoten? 4. Experiment uitvoeren: Pepernotenonderzoek (30 min.) De groepjes voeren het onderzoek uit. De resultaten worden bijgehouden in een overzichtelijke tabel of grafiek. 5. Concluderen (30 min.) De leerlingen schrijven ieder een kort verslag over hun onderzoek. Daarin moet het antwoord op de onderzoeksvraag naar voren komen. Is hun voorspelling uitgekomen? Hoe zou dat komen? Met het groepje maken de leerlingen een poster waarop de stappen van het onderzoek en de onderzoeksvraag zijn uitgelegd. Ook de tabel of grafiek staat op de poster. 6. Presenteren (30 min.) De leerlingen presenteren hun onderzoek aan de rest van de groep met behulp van de zelfgemaakte poster. Ze geven een antwoord op de onderzoeksvraag. 7. Verdiepen/verbreden (20 min.) Misschien zijn er wel verschillende resultaten naar voren gekomen. Hoe zou dat komen? Heeft het met het soort onderzoek te maken? Hoe kun je de onderzoeken met elkaar vergelijken? Was het onderzoek eerlijk? In een klassengesprek worden deze verschillende punten besproken. Bijlagen bij deze les A. Werkblad Pepernotenonderzoek. 33

35 13. Wat leeft er allemaal in het water? Onderzoeksvraag: Hoe schoon is deze sloot? Concepten: Biodiversiteit, menselijke invloeden op ecosystemen. Vaardigheden: onderzoek uitvoeren, resultaten verzamelen, concluderen, onderzoeksinstrumenten gebruiken. Attitude: Willen weten/begrijpen, kritisch zijn, willen delen. Groep: 5-8 Tijdsduur: 1. Confrontatie: wat gaan we onderzoeken? (15 min.) Vooraf: maak afspraken met de leerlingen over het werken bij de sloot/vijver. Bespreek met de klas het werkblad, de zoekkaart en de waterkwaliteitstabel. Deel de klas in in groepjes en zorg voor een duidelijke taakverdeling (bijv. vangen, verzamelen, verzorgen, determineren, tellen, vastleggen). Geef uitleg over de techniek van het vangen van de waterdiertjes en over het omgaan met de waterdiertjes als ze gevangen zijn. Deel tenslotte de materialen uit. 2. Verkenning: hoe is het met het water? (30 min.) Loop vervolgens met de groep naar het water. Bekijk eerst met de groep het totaalbeeld en laat elk groepje m.b.v. een loep/jampotje een eerste watermonster nemen voor de geur- en kleurtest (zie werkblad). Laat de leerlingen aan de hand van hun waarnemingen een voorspelling doen over de waterkwaliteit en laat ze deze voorspelling opschrijven op hun werkblad. 3. Experiment opzetten: wat gaan we doen? (15 min.) Herhaal kort wat er tijdens de voorbereiding is besproken, zoals de uitvoer van het experiment en de bijbehorende taakverdeling. Demonstreer de vangtechniek en het opvangen in de bak. 4. Experiment uitvoeren: welke diertjes vinden we en hoeveel? (45 min.) Laat nu de verschillende groepjes 10 á 20 keer bemonsteren m.b.v. de schepnetten. Vang de monsters op in de witte bak/emmer waar van tevoren wat slootwater in is gedaan. Kijk na elke bemonstering wat voor diertjes er zoal in het Totaal 2 á 3 uur (1 dagdeel) Benodigdheden: Per groep van 4 á 6 leerlingen: - Witte emmer en/of witte bak - 2 á 3 loeppotjes of jampotjes en loepen - Fijnmazig schepnet - Zoekkaart waterdieren - Waterkwaliteitstabel - Werkblad met onderlegger + potlood Leerdoelen: De leerlingen kunnen de soortensamenstelling van de waterfauna bepalen en hieruit een conclusie trekken over de waterkwaliteit. De leerlingen kunnen met elkaar samen werken aan de opdracht. Denkwijzen - Ecologisch denken - Evolutionair denken - Systeemdenken Kerndoelen 39, 40, 41 34

36 water te vinden zijn, hierbij gebruikmakend van de zoekkaart. Laat, zodra er een diertje is gedetermineerd, de leerlingen dit invullen in de tabel op het werkblad. Laat ook bijhouden hoe vaak de verschillende soorten diertjes in het water worden aangetroffen: zijn ze zeldzaam of juist talrijk? Zorg ervoor dat na het bemonsteren alle diertjes weer in de sloot terechtkomen. Laat de leerlingen de schepnetten en bakken/emmers nog even naspoelen met wat slootwater. Loop vervolgens met de groep terug naar de klas. 5. Concluderen (15 min.) Inventariseer m.b.v. wat er allemaal is ingevuld op de werkbladen welke diertjes er door de verschillende groepjes gevonden zijn, en verzamel deze resultaten in een grote tabel die voor de hele klas zichtbaar is. Vergelijk de gevonden soortensamenstelling vervolgens met de waterkwaliteitstabel en laat de leerlingen een conclusie trekken over de waterkwaliteit. Kwam de voorspelling uit? 6. Presenteren (15 min.) Laat de verschillende groepjes hardop nadenken waarom dit wel/niet overeenkwam met de voorspelling en vat dit samen met de hele groep. 7. Verdiepen/verbreden (15 min.) Bediscussieer met de klas de oorzaak van de gevonden waterkwaliteit. Laat de kinderen nadenken over hoe de kwaliteit van het water eventueel verbeterd zou kunnen worden en hoe ze hieraan zelf zouden kunnen bijdragen, bijvoorbeeld in de vorm van een brief aan de gemeente of het waterschap. Bijlagen bij deze les A. Achtergrondinformatie voor de leerkracht en waterkwaliteitstabel B. Werkblad wateronderzoek C. Zoekkaart waterdiertjes D. Tips 35

37 36

38 14. ZEEPBELLEN Ontwerpvraag/Onderzoeksvraag: Wie maakt de mooiste en grootste zeepbellen? Concepten: Oppervlaktespanning, lucht, kleur, licht. Vaardigheden: Waarnemen, voorspellen, onderzoek uitvoeren, ontwerp maken. Attitude: Willen weten, willen bereiken. Groep: Confron tatie: Wat zit er in een zeepbel? (20 min) Blaas tegen een spiegel aan en vraag de leerlingen wat ze zien. Je ademt lucht uit en dit zie je op de spiegel. Lucht is dus ook een stof. Maak een woordweb over wat je allemaal kunt opblazen en zorg ervoor dat je ook zeepsop ertussen hebt staan. Vervolgens laat je de kinderen allerlei voorwerpen opblazen. Bijvoorbeeld: een ballon, boterhamzakje, papieren zakje en zeepsop. Ga hier op in en vraag hoe het kan dat iets dat vloeibaar is, opgeblazen kan worden. Vertel de leerlingen dat we een onderzoek gaan doen naar het perfecte zeepsop om bellen mee te blazen. 2. Verkenning: Welk afwasmiddel werkt het beste voor een zeepbel? (45 min) Tijdsduur: Totaal 4 uur 20 min: 1&2, 3&4 (onderzoek), 3&4 (ontwerp), 5, 6, (7). Benodigdheden: Zie werkblad 3. Neem vier bakjes water en vier verschillende soorten zeep (werkblad2). Laat de leerlingen voorspellen met welke zeep je de grootste bellen kunt blazen. Voer dit uit en laat de kinderen vertellen wat ze zien. Alleen met afwasmiddel lukt het blazen van bellen niet. Laat de leerlingen in drietallen een aantal verschillende soorten afwasmiddel (eerlijk!) testen. In een logboek (werkblad 4) schrijven ze wat ze vooraf denken en wat ze zien. Maak ter afsluiting een tabel op het bord met de verschillende soorten afwasmiddel en trek samen een conclusie. 3a. Experiment opzetten: Wat heb je nodig voor grote én mooie bellen? (15 min) Begin met een gesprek aan de hand van de tabel op het bord. Kun je met afwasmiddel en water of met bellenblaas uit de winkel het beste bellen blazen? Laat de leerlingen op elkaar reageren. Voer dit vervolgens uit en laat ze vertellen wat ze zien. Er zit dus iets in het bellenblaaspotje waardoor de bellen groter worden. Hoe zou dit komen? Vertel dat er in het bellenblaaspotje zeepsop met glycerine zit. Hierdoor krijg je mooiere bellen. De vraag is, moet er nou veel glycerine in, of juist weinig en veel afwasmiddel of niet? 4a. Experiment uitvoeren: Maak het beste bellenblaas recept.(45 min) De leerlingen maken als verwerking in groepjes van drie een 'recept' (werkblad4) voor bellenblaassop. Bijv. alleen zeepsop, veel/weinig glycerine, behangplaksel. De leerlingen mogen ook het recept van elkaar testen. Laat de leerlingen hun resultaten presenteren. Schrijf op het bord de verschillende recepten en de resultaten. Concludeer nog eens expliciet dat het sop met glycerine en met behangplaksel het beste werkt. Leerdoelen: De leerlingen kunnen onderzoeken wat de beste samenstelling van bellenblaassop is. De leerlingen weten dat lucht de ruimte in de zeepbe inneemt. De leerlingen weten waarom een zeepbel rond is. De leerlingen kunnen van een ontwerp een product maken met ijzerdraad. De leerlingen kunnen hoeveelheden meten door aantallen te tellen. Denkwijzen Materiaal-functie denken, vorm-functie denken. Kerndoelen 42, 44 37

39 3b. Ontwerpvoorstel maken: Wie maakt de mooiste en grootste zeepbel van Amsterdam? (45 min) Maak van je klas een bellenblaassopfabriek. Deze fabriek maakt allerlei verschillende soorten bellenblaassop en test deze uit. De leerlingen zijn de onderzoekers van de fabriek. Er is een opdracht binnen gekomen: Wie maakt de mooiste en grootste zeepbel van Amsterdam? Bespreek in de klas wat je dan nodig hebt om een grote en mooie zeepbel te maken: Goed bellenblaassop (het recept staat nog op het bord); Een bellenblaasvorm om er doorheen te blazen. Deze kan ook 3D zijn. Vertel vooraf welke materialen en hulpmiddelen in de fabriek beschikbaar zijn. De leerlingen gaan nu in tweetallen een ontwerptekening maken van de vorm waar de bel doorheen geblazen kan worden op ware grootte. Bespreek daarna de ontwerpen klassikaal. Laat de leerlingen op elkaars ontwerpen reageren. 4b. Ontwerp uitvoeren: Maak de beste bellenblaas vorm. (30 min) De leerlingen maken de vorm maken die ze hebben ontworpen. De leerlingen moeten proberen hun vorm te laten lijken op hoe ze het hebben ontworpen in de vorige les. 5. Testen en evalueren/concluderen (30 min) Laat de tweetallen hun ontwerp klassikaal presenteren en testen aan de hand van de eisen. Hoe zouden ze hun ontwerp kunnen bijstellen als het niet aan de eisen voldoet? Uitvoerbare aanpassingen (bijv. een ingrediënt toevoegen aan het sop) kunnen eventueel nog tegelijk met de presentatie gedaan worden. 6. Presenteren (30 min) De grootste en mooiste bel wordt natuurlijk aan de andere klassen gepresenteerd. Na afloop begrijpen de kinderen welke ingrediënten er belangrijk zijn voor het zeepsop bij het blazen van bellen. Laat de kinderen dat zelf verwoorden. 7. Verdiepen/verbreden Een bezoek aan de zeepbellen-hoek in NEMO zou een mooie verbreding van dit concept kunnen zijn Bijlagen bij deze les A. Achtergrondinformatie zeepbellen B. Praktische tips C. Benodigdheden D. Logboek en werkbladen 38

40 15. Zelf parfum maken Ontwerpvraag/Onderzoeksvraag: Hoe maak je zelf jouw lekkerste parfum? Concepten: Verkennen van reuk, geurherkenning, verschillende geuren. Vaardigheden: Samenwerken, stappenplan volgen, omgaan met materiaal, presenteren. Attitude: Willen weten. Groep: Confrontatie: Wat is een (lekkere) geur? (20 min.) Maak met de leerlingen een kring en begin een kringgesprek over geuren. Wat kan je allemaal ruiken? Welke geuren vind je lekker? Welke niet? Wat voor een soort geuren heb je? Laat één potje met een geur rondgaan in de kring. Bijvoorbeeld pepermunt, dat een kenmerkende en sterke geur heeft. De leerlingen hebben hun ogen dicht en ruiken één voor één. Vraag aan de kinderen of ze de geur kennen, maar bespreek dit pas als alle leerlingen hebben geroken. 2. Verkenning: Geuren verkennen en herkennen (15 min.) Vertel dat er nieuw materiaal in de klas staat en laat dit zien: de geurendoos. Leg uit hoe er mee gewerkt moet worden (leerlingen mogen niet de geuren uit de potjes halen). Individueel kunnen de geuren verkend worden en de plaatjes bij de juiste geur gezocht worden. Bij het werken in tweetallen worden eerst alle geuren geroken en gekeken welke afbeelding erbij hoort. Daarna neemt één leerling de blinddoek en de ander laat een potje ruiken. Welke geur is het? Belangrijk is dat de leerkracht van de onbekende geuren de naam vertelt. 3. Ontwerpvoorstel maken: Welke geuren bij elkaar vind ik lekker? (30 min.) Vertel aan de kinderen in de kring dat de geurendoos is veranderd. Er zijn nieuwe geuren in gekomen in de vorm van geuroliën. Ook zit er nu een werkblad bij. Net als bij de confrontatie gaat er één geur de klas rond en deze wordt besproken. Het is belangrijk weer aan te geven dat de geurolie in het flesje moet blijven en dat de kinderen hier heel voorzichtig mee om moeten gaan. Dit keer wordt er alleen in tweetallen mee gewerkt aan een tafel. Leg het werkblad uit: parfumsommen (bijlage D). De twee parfumflesjes stellen twee geuroliën voor. Om de beurt ruiken de kinderen twee verschillende flesjes tegelijk. Ze noteren wat ze ruiken d.m.v. de codes op de flesjes. De leerlingen gaan samen beslissen of het Tijdsduur: Totaal 1¾-2 uur, verdeeld over 4 dagdelen (1 & 2, 3, 4, 6). Bijzonderheden: Doos met geuren (bijlage) Doos met etherische oliën Blinddoek Zes kokers, potjes of zakjes voor de geuren Verschillende geurende dingen Afbeeldingen van de geuren Werkbladen Mengbakje Maatbeker 10ml Lepel Trechtertje Etiketten Kleurpotloden of stiften Hulpkaart Leerdoelen: De leerlingen kunnen geuren herkennen en aan een plaatje koppelen. De leerlingen kunnen combinaties maken van twee geuren die zij lekker bij elkaar vinden passen en dit noteren op een werkblad. De leerlingen kunnen met elkaar samen werken aan de opdracht. De leerlingen kunnen een eenvoudig stappenplan volgen. De leerlingen kunnen hun eigen onderzoek presenteren aan de klas. Denkwijzen: Materiaal-functie denken. Kerndoelen 44,45 39

41 samen lekker ruikt of niet (smiley of pruiley). 4. Ontwerpvoorstel uitvoeren: Parfum maken (30 min.) Bespreek met de leerlingen in de kring wat de bedoeling was van de geuren. We gaan een nu zelf een parfum maken. Leg uit dat het parfum alleen op de huid mag als de ouders dat goedkeuren (zie briefje ouders in bijlage F). Ga in gesprek met de leerlingen over parfum. Waar gebruik je het? Wanneer gebruik je het? Heb jij wel eens parfum gebruikt? Wie heeft er zijn eigen parfum? Hoe ruikt parfum? Leg het hulpblad uit waarop de stappen staan om het parfum te maken (bijlage E). Zorg dat de werktafel bedekt is met placemats of kranten. Benadruk dat wanneer de leerlingen klaar zijn, ze de materialen moeten afwassen en netjes moeten opbergen in de doos (geef het parfum ook een naam!). 5. Testen en evalueren n.v.t. 6. Presenteren (15 min.) In de kring of in een gesprek aan het eind van de dag kunnen de leerlingen die het willen hun parfum presenteren. Zij mogen hier zelf een invulling aan geven. Na afloop kan de leerkracht ook de leerlingen vragen stellen. Denk hierbij aan: waarom heb je voor die geuren gekozen? Waarom heeft je parfum die naam gekregen? 7. Verdiepen/verbreden n.v.t. Bijlagen bij deze les A. Verantwoording etherische oliën B. Materialen en oliën C. Afbeeldingenkaarten geuren D. Werkblad parfumsommen E. Stappenplan hulpblad F. briefje voor ouders 40

42 16. Planten kweken Ontwerpvraag/Onderzoeksvraag: Wat beïnvloedt de kieming van zaden? Concepten: Groei en ontwikkeling van planten, omgevingsfactoren Vaardigheden: Onderzoeksvraag en voorspelling bedenken, onderzoek opzetten en uitvoeren, concluderen. Attitude: Willen weten/begrijpen, kritisch zijn. Groep: 5 8. Tijdsduur: 1. Confrontatie: wanneer groeit een plantje sneller? (30 minuten) Ga met de leerlingen na wat een plantje allemaal nodig heeft om te groeien: licht, water, lucht, warmte? Doe vervolgens eerst klassikaal een experiment: 1 potje met zaden in het licht, 1 potje in het donker laten kiemen. Voorspel de uitkomst met de leerlingen: onder welke omstandigheden worden de plantjes het langst? Laat de leerlingen de voorspelling opschrijven op hun werkblad (einde les 1). 2. Verkenning: komt de voorspelling uit? (20 minuten) Bekijk na ongeveer 4 á 5 dagen het resultaat. Als het goed is, zijn de plantjes in het donker sneller gegroeid. Laat de kinderen het resultaat vergelijken met hun voorspelling van de vorige les. Vermoedelijk wijken de meeste voorspellingen af van de resultaten. Trek nu klassikaal een conclusie over de invloed van licht op de lengtegroei van planten. Vallen er nog meer invloeden te onderzoeken? 3. Experiment opzetten: wat kun je nog meer beïnvloeden? (20 minuten) Brainstorm met de kinderen welke omstandigheden nog meer kunnen worden veranderd: type grond, wel of geen plantenvoeding, veel/weinig/zout/zoet water, geen/weinig/genoeg lucht, warm of koud, etc. Deel de leerlingen in in groepjes die elk een bepaalde omstandigheid gaan onderzoeken en laat ze nadenken over een geschikte onderzoeksopzet, afhankelijk van de te onderzoeken factor (bijv. groepje onderzoekt invloed water: twee potjes met aarde en zaadjes, het ene potje krijgt geen water, het andere potje krijgt wel water). Laat ze de opzet van het experiment (wat heb je nodig, wat ga je doen?) zelf opschrijven/invullen op een werkblad (einde les 2). Totaal 2,5 uur, verdeeld over 4 dagdelen. Benodigdheden: - Tuinkerszaadjes - Zand, aarde, watten - (Jam)potjes of koffiebekertjes - Pokon o.i.d. - Plasticfolie - Water Leerdoelen: De leerlingen kunnen voorbeelden geven van omgevingsfactoren die de groei van planten beïnvloeden; De leerlingen kunnen in samenwerking een eigen onderzoek opzetten en uitvoeren; De leerlingen kunnen conclusies trekken uit experimentele resultaten. Denkwijzen Ecologisch denken, systeemdenken. Kerndoelen 40,

43 4. Ontwerp/Experiment uitvoeren: wat zal er gaan gebeuren als? (30 minuten) Laat de leerlingen aan de hand van hun zelfbedachte proefopzet het experiment inzetten en laat ze daarna het resultaat voorspellen: wat zal er gaan gebeuren? Wat kan je dan zeggen over de invloed van de te onderzoeken factor? Laat ze deze voorspelling ook opschrijven/invullen op hun werkblad. Laat ze eventueel ook aangeven hoe de planten verzorgd moeten worden en de resultaten bijhouden in een logboek (einde les 3). 5. Concluderen (10 min.) Laat de groepjes na ongeveer 4 á 5 dagen het resultaat bekijken en vastleggen in hun verslag of invullen op hun werkblad. Is de proef gelukt? Zo ja, laat ze het resultaat vervolgens vergelijken met hun voorspelling: kwam deze uit? Wat kun je zeggen over de invloed van de onderzochte factor? Zo nee, wat is er dan gebeurd? Hoe zou de proefopzet eventueel aangepast moeten worden? Is er een vervolgvraag/experiment te bedenken met bijbehorende voorspelling? 6. Presenteren (20 min.) Laat de kinderen per groepje hun onderzoek kort presenteren aan de hand van de volgende onderdelen (5 min./groepje): vraagstelling, experiment, voorspelling, resultaten en conclusie. Bespreek ook wat er nog hetzelfde en/of anders moet dan in het experiment en waarom. 7. Verdiepen/verbreden (20 min.) Verbreding: wat zijn voorbeelden van het laten groeien van planten onder verschillende omstandigheden? Denk aan lof en taugé (in het donker) of aan kiemgroenten (alleen water) of in kassen (warmer). Of aan gras wat een tijd in het donker is gegroeid, bijv. onder een tent of onder aarde/stenen. Verdieping: hoe kiemen zaden eigenlijk? Laat filmpjes zien van Youtube (zoekterm: seed germination time lapse ) en leg het verband tussen reservevoedsel in een zaad, energie en hoe zaden ook de basis vormen van veel van ons voedsel (bijv. granen zoals tarwe en rijst en peulvruchten zoals bonen en erwten). Bijlagen bij deze les A. Achtergrondinformatie en tips B. Werkblad 42

44 17. De jas van de sneeuwman Ontwerpvraag/Onderzoeksvraag: Gaat de sneeuwman smelten als we hem een jas aantrekken? Concepten: isolatie; bevriezen; smelten; ijs Vaardigheden: onderzoek opzetten; betrouwbare conclusies trekken; onderzoeksresultaten vergelijken Attitude: observerend; objectief; overzicht; begrip Groep: 4 t/m 6 [Passende foto] 1. Confrontatie + verkenning: Hoe weten we of de sneeuwman smelt? (20 min) Laat de conceptcartoon van de sneeuwman zien (zie bijlage I) en neem deze kort, met enig theater, door. Vraag nu aan de leerlingen: wie heeft er volgens jou gelijk en waarom? Benadruk dat het niet erg is om geen gelijk te hebben. Stel de kinderen de vraag of we zelf zouden kunnen onderzoeken wie gelijk heeft. Als er geen meningsverschil was kun je de vraag herformuleren naar: Kun je dan ook bewijzen dat je gelijk hebt? Hoe zouden we het kunnen bewijzen? Echt sneeuwmannen maken en inpakken is lastig; maar misschien kunnen we het in het klein in de klas proberen (modelleren)? Wat is daarvoor geschikt? (IJsblokje) Wat kunnen we hem dan aantrekken als jas? Hoe zorgen we dat we dit eerlijk gaan meten? 3. Experiment opzetten: Hoe kunnen we goed en eerlijk meten? (30-40 min) Gebruik het werkblad PLAN VOOR MIJN ONDERZOEK (bijlage II) om het onderzoek op te zetten. Hierdoor wordt ook een onderzoeksvraag gegenereerd. Neem het werkblad per kopje door en licht waar nodig de gebruikte termen toe. Laat kinderen eerst per kopje met de buurman overleggen en bespreek dan in de groep. Er kunnen verschillende onderzoeksopzetten zijn; maak op basis daarvan groepjes van maximaal drie leerlingen. Laat per groepje opschrijven wat ze nodig hebben en tekenen hoe de opstelling eruit komt te zien. Bespreek dit per groepje. Bespreek ook met de hele groep hoe de resultaten genoteerd gaan worden. Tijdsduur: Totale lestijd 2 uur, verdeeld over 2 dagdelen, metingen zelf kunnen tot 1 uur extra kosten. Benodigdheden: IJsblokjes Stukjes stof Werkbladen Conceptcartoon De jas van de sneeuwman Leerdoelen: De leerlingen begrijpen dat zij slechts één variabele moeten veranderen en de rest gelijk moeten houden. De leerlingen kunnen een onderzoeksopzet bedenken en uitvoeren. De leerlingen kunnen onderzoeksresultaten vergelijken en nadenken over mogelijke verschillen. De leerlingen kunnen uitleggen wie er gelijk heeft in de concept-cartoon de jas van de sneeuwman en dat onderbouwen met hun eigen onderzoeks-resultaten. Denkwijzen Patronen herkennen en ordenen; materiaal-functie denken. Kerndoelen 45 43

45 4. Experiment uitvoeren: Wat zie je gebeuren? (afhankelijk van opzet experiment; ongeveer 1 uur) Laat de leerlingen het onderzoek uitvoeren zoals ze bedacht hebben en let op dat zij de resultaten noteren zoals besproken is. 5. Concluderen (15 minuten) Laat leerlingen in hun groepjes naar hun resultaten kijken en een conclusie trekken aan de hand van werkblad CONCLUSIE VAN MIJN ONDERZOEK (bijlage III). 6. Presenteren (25 minuten) Projecteer de cartoon nu op het (digi)bord en vraag elk groepje om een kruisje of streepje te zetten bij het kind dat volgens hun onderzoek gelijk heeft. Vraag dan een aantal, of alle, groepje om toe te lichten hoe ze tot die conclusie zijn gekomen. Laat ze hierbij expliciet vertellen wat ze gezien hebben bij het experiment en uitleggen waarom dat hun conclusie ondersteunt (dit is vraag 6 op het werkblad CONCLUSIE VAN MIJN ONDERZOEK ). 7. Verdiepen/verbreden (10 minuten) Koppel het waargenomen fenomeen aan een andere alledaagse situatie. Ten eerste aan henzelf: waarom hebben zij een jas aan? Is dat hetzelfde als bij de sneeuwman? Hier kunnen de begrippen isolatie en isoleren geïntroduceerd worden: de jas isoleert, dus houdt wat daarbinnen zit warm óf koud. Vraag de leerlingen of ze nog meer voorbeelden kunnen noemen waarbij iets geïsoleerd is. Denk hierbij aan een thermoskan, de isolatie van een huis, dubbele beglazing en de vacht van een dier. Bijlagen bij deze les A. Conceptcartoon met achtergrondinformatie over het concept B. Werkblad PLAN VAN MIJN ONDERZOEK C. Werkblad CONCLUSIE VAN MIJN ONDERZOEK D. Toelichting bij werkbladen PLAN VAN MIJN ONDERZOEK en CONCLUSIE VAN MIJN ONDERZOEK 44

46 45

47 Bijlagen Inhoudsopgave bijlagen BIJLAGE 1 A VOEDINGSTIPS DIE OP DE VERPAKKING VAN BLOEMEN STAAN BIJLAGE 1 B WERKBLAD STAPPEN VOOR EEN WERKPLAN BIJLAGE 1 C PLANTEN EN BLOEMEN BIJLAGE 2A ACHTERGRONDINFORMATIE BIJLAGE 3 A FILMFRAGMENT FINDING NEMO BIJLAGE 3 B OPDRACHTEN EN PROEFJES BIJLAGE 3 C ACHTERGRONDINFORMATIE BIJLAGE 3 D FILM VOOR VERDIEPING BIJLAGE 4 A OPZET ONDERZOEK WAAR WORDEN MENSEN GELUKKIG VAN? BIJLAGE 5 A ACHTERGRONDINFORMATIE EN BRONNEN VOOR DE DOCENT BIJLAGE 5 B PRACTICUMOPSTELLING EN BENODIGD MATERIAAL BIJLAGE 5 C WERKBLADEN VOOR FASE 2. VERKENNING BIJLAGE 6 A WERK- EN INSTRUCTIEBLADEN LES 1 T/M BIJLAGE 6 B ACHTERGRONDINFORMATIE ANATOMIE BIJLAGE 6 C BRONNEN BIJLAGE 8 A TONEELSTUK BIJLAGE 8 B WERKBLAD ONDERZOEK NAAR BACTERIËN OP SCHOOL BIJLAGE 8 C ACHTERGRONDINFORMATIE... FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD. BIJLAGE 8 D BRONVERMELDING BIJLAGE 10 A CONCEPTCARTOON RELIGIE-ONDERZOEK BIJLAGE 10 B OPZET RELIGIE-ONDERZOEK BIJLAGE 11 A ACHTERGRONDINFORMATIE BIJLAGE 11 B LOGBOEK SCHIMMELS BIJLAGE 12 A WERKBLAD ONDERZOEKEND LEREN BIJLAGE 14 A ACHTERGRONDINFORMATIE ZEEPBELLEN BIJLAGE 14 B PRAKTISCHE TIPS BIJLAGE 14 C BENODIGDHEDEN BIJLAGE 14 D LOGBOEK EN WERKBLADEN BIJLAGE 15 A VERANTWOORDING ETHERISCHE OLIËN BIJLAGE 15 B MATERIALEN EN OLIËN BIJLAGE 15 C AFBEELDINGSKAARTEN GEUREN BIJLAGE 15 D WERKBLAD PARFUMSOMMEN BIJLAGE 15 E STAPPENPLAN HULPBLAD BIJLAGE 15 F BRIEFJE AAN DE OUDERS

48 Bijlage 1A Voedingstips die op de verpakking van bloemen staan * 2 cm schuin afsnijden. * Plaats de bloemen in het daglicht (direct zonlicht vermijden). * Water mengen met het zakje voeding. * Bladeren die in het water komen, eraf halen. Aanvullende informatie die gebruikt kan worden in de lessen: Fragment van 1:06 min Huisje Boompje Beestje: Waarom zijn bloemen kleurig en geurig? 47

49 Bijlage 1B Werkblad stappen voor een werkplan Stap 1: Welke materialen heb je nodig om jouw onderzoek te starten? Denk aan bloemen, water, bekers etc. Stap 2: Wat heb je nodig om je onderzoek uit te voeren? Denk aan werkblad om te beschrijven of tekenen, fototoestel, etc. Stap 3: Maak een tekening van hoe je onderzoek eruit gaat zien: Stap 4: Schrijf op wat je gaat meten? Wat precies ga je iedere dag bekijken en beschrijven? 48

50 Bijlage 1C Planten en bloemen (overgenomen van Planten en bloemen zijn opgebouwd uit verschillende onderdelen. Kun jij ze allemaal op de goede plek zetten? Je kunt kiezen uit de woorden onder het plaatje. Kies uit: stempel kelkblad vruchtbeginsel stengel helmknop blad wortel helmdraad stamper kroonblad stijl 49

51 Antwoordblad 50

52 Bijlage 2A Achtergrondinformatie Confrontatie en verkenning I: Wie maakt de hoogste spaghettitoren? De meeste mensen beginnen bij het maken van een constructie met een vierkant, en proberen daarna een kubus te maken. Dat is logisch, want de meeste gebouwen om ons heen zijn vierhoeken. Een vierkant is echter niet vormvast. De zijden kunnen ten opzichte van elkaar bewegen, zeker als ze door zacht materiaal zoals een spekje verbonden zijn. Als je aan één kant duwt of trekt dan vervormt de constructie. Dit kun je verhelpen door onbeweegbare hoeken te maken, of door het vierkant te schoren met een schuine verbinding. Je maakt dan eigenlijk twee driehoeken. Maar als de volle lengte van de spaghettistokjes voor het vierkant zijn gebruikt, ontstaat er wel een meetkundig probleem. De schuine zijde is langer dan de twee korte zijden. Driehoeken zijn wel vormvast. Waar je ook trekt of duwt, de driehoek blijft zijn vorm behouden, zelfs als het door zoiets zachts als een spekje wordt verbonden. In de bouw worden vormvaste driehoeken vaak toegepast, zoals bij hijskranen, hoogspanningsmasten en bij de Eiffeltoren. Sommige zelfgemaakte torens storten niet in, maar vallen om. Deze torens zijn vaak smal van vorm en er worden vaak relatief veel zware spekjes bovenin gebruikt. Hierdoor kan het zwaartepunt (of massamiddelpunt) buiten het steunpunt komen. Daarom kun je het beste breed beginnen en bovenin smal eindigen en het meeste gewicht onderin gebruiken, dan weet je zeker dat het zwaartepunt boven het steunpunt blijft. 51

53 Materiaal Een ander probleem waar vaak tegenaan gelopen wordt is het materiaal. Spaghetti is breekbaar en licht, spekjes zijn in verhouding zwaar. Torens kunnen dus doorbuigen en daarom omvallen. Daar zijn verschillende oplossingen voor. Je zou de spekjes bijvoorbeeld kleiner kunnen maken of meer dan 1 spaghettistokje per zijde kunnen gebruiken. Confrontatie & Verkenning II (profielen): Kun je een A4tje sterk maken? Een A4tje is bestaat uit slap materiaal en kan niet eens zijn eigen gewicht dragen: als je het tussen de tafels legt buigt het al door. Door het aanbrengen van vouwen in het papier of door het papier op te rollen maak je er een profiel in. Daarmee maak je het materiaal sterker. Er bestaan veel soorten profielen. Kijk maar eens om je heen. In staal komen H-profielen vaak voor en in de natuur vaak buizen. 52

54 Bijlage 3A Filmfragment Finding Nemo In Finding Nemo komt een fragment voor waarin een duikbril met belangrijke informatie voor de hoofdpersoon/hoofdvis naar de diepzee valt. In dit fragment wordt de weg van de oppervlakte van de zee naar de diepzee zichtbaar gemaakt. Ook komt er een vis in voor met een lampje op zijn hoofd (het is namelijk een hengelvis). Dit is een mooi gespreksonderwerp: waarom heeft die vis een lamp op zijn hoofd nodig?. Op minuut 19:35 is het moment dat bril van de boot valt; van minuut 38:45 tot 45:10 valt de bril verder naar beneden en komen ze de hengelvis tegen. Hengelvis (Bron: 266px-Humpback_anglerfish.png) 53

55 Bijlage 3B Opdrachten en proefjes Mogelijke opdrachten en proefjes bij de verkenning van de verschillende zones van de oceaan. 1. De leerlingen krijgen drie plaatjes te zien van dezelfde, kleurige vissen. Eén plaatje van deze vissen hoe zij eruit zouden zien in de oppervlaktezone. Hier zijn hun kleuren goed te zien. Eén plaatje van dezelfde vissen gezien vanuit de schemerzone en een plaatje van de diepzee (deze is helemaal zwart). De leerlingen krijgen de vraag, al dan niet in een werkboekje, waar deze vissen het meest hebben aan hun mooie kleuren. 2. De leerlingen testen in tweetallen en met behulp van zaklampjes de pupilreflex. Wat gebeurt er als er licht in de pupil schijnt? Waarom zou dat gebeuren? Waar hebben vissen het meest aan grote ogen? Het is bij deze proef van belang om uit te leggen dat als er helemaal geen licht is, vissen niks kunnen zien, ook niet met hele grote ogen. Er is dus altijd een heel klein beetje licht nodig om te kunnen zien. 3. De leerlingen strooien voer, in de vorm van fiches, in de zee hun tafel. Omdat de vissen in de diepzee leven, kunnen zij niks zien. Zij kunnen dus niet kijken waar het eten is en daar naartoe zwemmen. Daarom zwemmen de vissen in een rechte lijn. De leerlingen bewegen twee vissen één met een kleine mond en één met een grote mond over hun tafel. Zij letten op welke vis het meeste eten kan vangen. 4. Zet een glazen vaas gevuld met water in een gat onder tafels. Op de tafels liggen donkere kleden om de omgeving van de vaas zo donker mogelijk te maken. De leerlingen kunnen met een zaklamp in de vaas schijnen en kijken hoeveel licht er te zien is onderin de vaas. Vervolgens werd er een wit a4-tje op de opening van de vaas gelegd. Hoeveel licht is er nu te zien onderin de vaas als er met de zaklamp door het papier in de vaas wordt geschenen? 5. Per vier leerlingen wordt er een opdracht uitgevoerd. De vier leerlingen worden geblinddoekt. Er zijn 3 opdrachten: Vind voedsel : er ligt een mandarijn of ui ergens in de cirkel en de leerlingen moeten blind het voedsel vinden. De rest van de leerlingen moet kijken hoe de leerlingen dat aanpakken: gingen ze voelen of ruiken? Vind een vriendje : elk tweetal krijgt hetzelfde voorwerp in hun handen en alle vier worden verspreid door de ruimte. Zo moeten de leerlingen hetzelfde voorwerp vinden bij een ander. Vijand : er staat een stoel in het midden en de leerlingen mogen die stoel niet aanraken, want dan zit je in de bek van de vijand. Bijlage 3C Achtergrondinformatie Wikikids Diepzee: Extreme habitats: Schatten van de diepzee: 54

56 Bijlage 3D Film voor verdieping Kies uit fragmenten uit The Deep, onderdeel van The Blue Planet van David Attenborough. Zo krijgen de leerlingen te zien hoe de vissen er in het echt uitzien en wat er allemaal gebeurt in de diepzee. 55

57 Bijlage 4A Opzet onderzoek Waar worden mensen gelukkig van? 1. Deelnemers groepje: 2. Onderzoeksvraag: Waar worden mensen gelukkig van? 3. Als je vóór het onderzoek nadenkt over waar mensen gelukkig van worden, hebben jullie vast een idee. Dit noem je met een moeilijk woord een hypothese. Wat zijn jullie hypotheses, oftewel wat verwachten jullie van tevoren dat er uit het onderzoek zal komen? Van tevoren denk ik dat mensen gelukkig worden van: 4. Op welke manieren kun je gaan onderzoeken waar mensen gelukkig van worden? Manier 1: Manier 2: 56

58 Manier 3: Manier 4: Manier 5: 5. Kies met elkaar de beste manier om antwoorden te vinden op de onderzoeksvraag. 6. We gaan een onderzoeksplan maken. Dat doe je als volgt: Bedenk wat je moet doen om de door jullie gekozen manier goed uit te voeren. - Schrijf op wat je moet allemaal moet doen. - Schrijf op in welke volgorde je dat gaat doen. - Bespreek ook bij welke mensen en bij hoeveel mensen je het onderzoek gaat uitvoeren. Let erop dat je dit gemakkelijk te doen moet zijn. Je kunt bijvoorbeeld afspreken dat ieder groepslid het onderzoek bij twee personen uitvoert. Onderzoeksplan 57

59 7. Taakverdeling: spreek af wie wat doet voor het onderzoek Naam Taak 58

60 8. Resultaten: Schrijf met elkaar op hoe jullie de resultaten gaan verwerken. Voor het verwerken van de resultaten mag je de computer gebruiken. Gaan jullie de resultaten verwerken in een tabel, in een grafiek of op een andere manier? Bespreek ook hoe je ervoor kunt zorgen dat de resultaten duidelijk te zien zijn bij de presentatie die je later over je onderzoek moet houden. Maak hieronder een schets van hoe dat eruit gaat zien. 9. Welke spullen hebben jullie nodig om het onderzoek uit te voeren? 59

61 Bijlage 5A Achtergrondinformatie en bronnen voor de docent. 1. Confrontatie. Bron: Amsterdam, die grote stad, Die is gebouwd op palen. Als die stad eens ommeviel, Wie zou dat betalen? 2. Verkenning. Clips als achtergrondinformatie: a) b) Achtergrondinformatie voor de leerkracht: Grondsoorten. De ondiepe ondergrond in Nederland bestaat grotendeels uit zand, klei, veen, leem en grind. Deze materialen worden grondsoorten genoemd. Veen is ontstaan uit plantenresten, de andere materialen zijn zogenaamde sedimenten. Een sediment is een afzetting die gevormd is door het bijeenbrengen van losse gesteentedeeltjes en hoofdzakelijk door water of wind verplaatst. De sedimenten verschillen in grootte van de korrels. Na grind heeft zand de meest grove korrel, klei is het fijnst en leem (löss) zit daar tussenin (Zie schema Korrelgrootte). Verwering is het uiteenvallen van stukken gesteente. Er wordt onderscheid gemaakt in fysische verwering en chemische verwering. Bij fysische (ook wel mechanische) verwering verandert de samenstelling van het gesteente niet. De steen valt uiteen door temperatuurverschillen (uitzetten en krimpen) en werking van plantenwortels. Bij chemische verwering verandert de samenstelling van het gesteente doordat mineralen in het gesteente reageren op water en zuurstof (bijv. het door zure regen oplossen van gesteente). 60

62 Erosie is de benaming voor de uitschurende werking die optreedt tijdens het verplaatsen (transporteren) van verweerd materiaal door middel van ijs, water en wind. Sedimentatie is het uiteindelijk neerleggen of afzetten van het verweerde materiaal. Het afgezette verweringsmateriaal noem je sediment. Veenvorming. Plantenresten die in contact staan met de lucht worden door bacteriën, schimmels en andere micro-organismen afgebroken tot humus en ten slotte tot minerale deeltjes. Komen plantenresten echter onder water terecht, dan staat dit proces zo goed als stil. Onder water is zuurstof immers nauwelijks aanwezig en zijn er ook geen zuurstofafhankelijke micro-organismen om de planten af te breken. Wel zijn er anaerobe bacteriën (bacteriën die geen zuurstof nodig hebben) die van dode planten leven. De afbraak door deze organismen gaat echter zo langzaam dat de planten grotendeels intact blijven. Is er een constante aanvoer van dood plantenmateriaal, zoals in een moeras, dan stapelen de resten zich op tot dikke lagen veen. Hierin zijn nog vaak stukjes bladeren, stengels, takjes en zaden te herkennen. Bronnen: en Schema Korrelgrootte. Doorsnede korrel Naam materiaal > 7 mm Kiezelsteentjes tot keien. 2 7 mm Grind 0,2 2 mm Grof zand 0,07-0,2 mm Fijn zand 0,002-0,07 mm Leem (Löss) Kleiner dan 0,002 mm Klei 3. en 4. Experiment. Een inspirerende en bruikbare internetbron voor educatieve fysisch-geografische proefjes is de (Engelstalige) site: 61

63 5. Concluderen. Ter controle is onderstaande kaart te gebruiken of een gedetailleerde (in te zoomen) grondsoortenkaart Nederland van de site: (nadeel bij deze kaart is dat van bebouwde / stedelijke gebieden de grondsoorten niet zichtbaar zijn). Kaart uit: Baltus, R. (2015). Basiskennis aardrijkskunde. Noordhoff Uitgevers. 62

64 Bijlage 5B Practicumopstelling en benodigd materiaal. Wat voor de eerste keer benodigd is, is in de tekst onderstreept. Vooral het grondmateriaal komt bij de diverse practicumtafels meerdere keren voor en wordt niet steeds opnieuw aangegeven. In deze bijlage wordt in plaats van practicumtafel het woord objectstation gebruikt. Benodigd materiaal voor de Verkenning, fase 2. Te koop bij een bouwmarkt en/of tuincentrum zakken: Grind, grof zand (ophoogzand), fijn zand (zilverzand) en veen (turfblok). Te koop bij een speciaalzaak voor pottenbakkers en beeldhouwers (bijv. Keramikos): een of twee zakken gedroogde klei. Platte lage vershoud-bakjes met deksel en een blinddoek of slaapmasker. Benodigd practicummateriaal voor het Experiment, fase 3 en 4. Objectstation 1. Korrelgrootte: Een zak ongesorteerd grof materiaal zoals betonmix aanvullen met wat speel- en zilverzand en dit in een emmertje doen; minimaal 3 verschillende keukenzeven van grof- naar fijnmazig en iets om eronder te leggen zodat het fijnste zand wordt opgevangen en weer terug gedaan kan worden in de ongesorteerde emmer (zie foto 1). Objectstation 2a. Doorlaatbaarheid/infiltratie: Gebruik hiervoor drie plactic 1 ½ liter flessen met stevige voet. Knip/snijd het op een derde van de bovenkant af. Verdeel een prop autopoetswatten (poetskatoen) losjes in de flessenopening zodat het materiaal er niet meteen uitspoelt; vul het met respectievelijk grind, grof zand en fijn zand en zet ondersteboven in de fles (zie foto 2 en 3). Zet er plastic bekertjes naast om het water (tegelijkertijd en met dezelfde hoeveelheid) over de grondsoort te laten gieten en zet er een emmer naast om het doorgelopen water af te voeren. Je kunt ook nog een vierde fles maken waarbij je klei hebt gemengd met fijn zand. Het water zal dan echter nauwelijks doorstromen (én wat doorstroomt is juist weer troebeler van de meegevoerde fijne kleideeltjes dan het fijne zand). Dat is wel leerzaam maar na elk experiment moet dan de bovenkant worden geleegd in de emmer. Eventueel: Objectstation 2b. Filtercapaciteit Als je de filtercapaciteit apart wilt meten dan kun je beter een extra objectstation maken met opnieuw drie geprepareerde flessen (zie werkwijze Objectstation 2a) maar dan een beetje zwarte tuinaarde bovenop het grind; grof- en fijn zand leggen. Objectstation 3. Wateropnamecapaciteit (zand en veen): Pot met knikkers (foto 4 links) (of beter: twee potten met knikkers, een volledig gevuld met kleine en een pot van gelijke grootte volledig gevuld met grote knikkers) en een pot van dezelfde grootte gevuld met veen (turf) veen. Plastic (maat)beker. Objectstation 4. Sedimentatiesnelheid: Een grote pot met goed sluitend deksel. Vullen met de verschillende grondsoorten (klei t/m grind) en met water (zie foto 4 rechts). Objectstation 5. Klei of leem bepalen a.d.h.v. buigzaamheid materiaal (soil doughnuts). Meng zelf de klei met het fijne zand m.b.v. water in verschillende verhoudingen van veel tot weinig klei. Let op: blootgesteld aan lucht zal de kleicombinatie snel drogen en hard worden. Indien in de school aanwezig kun je natuurlijk kant en klare boetseerklei gebruiken voor het aanmaken. (Zie foto 5 en 63

65 Foto 1. Foto 2. Foto 3. Foto 4. Foto 5. 64

66 Mogelijke opstelling van de objectstations in het klaslokaal: Leerkracht Object station 1. Korrelgrootte. Korrelgrootte bepalen d.m.v. zeven van ongesorteerde grond. Object station 3. Wateropname knikkerpot en pot gevuld met veen. Hoeveel water kan er nog bij/in? 65

67 Foto s van cultuurlandschappen voor fase 7. Verbreden / verdiepen. Duin(zand)landschap. Zandlandschap. Heuvel (Löss) landschap. 66

68 Rivier(klei) landschap Zee(klei) landschap (Laag)veen landschap. 67

69 Bijlage 5C Werkbladen voor fase 2. Verkenning. 1. Je hebt net naar een clip gekeken over het uiteenvallen van steen tot uiteindelijk zandkorrels overblijven. Dit uiteenvallen noem je verwering. Schrijf twee manieren op waardoor steen kan verweren. 2. Uit welk materiaal bestaat veen? 3. Zet de volgende 5 begrippen op de juiste plaats in bovenstaande afbeelding: veenvorming verwering transport erosie sedimentatie Z.O.Z. 68

70 4. Vul onderstaande tabel in. Geef bij elke grondsoort één of de twee belangrijkste manier(en) van transport. Kies uit: a. ter plaatse ontstaan (=geen transport), b. zwaartekracht, c. wind, d. water en e. (gletsjer)ijs. Grondsoort Manier(en) van Transport Stenen Grind Zand Leem (Löss) Klei Veen 69

71 Bijlage 5C Werkblad voor fase 3 t/m 5. Experiment opzetten & uitvoeren en Concluderen. Objectstation 1. Korrelgrootte. Schrijf hier de onderzoeksvraag op: Wat gaat er gebeuren denk je? (=Voorspelling/ hypothese): Wat zie je gebeuren? (=Resultaat experiment): Objectstation 2a. Doorlaatbaarheid/infiltratie. Schrijf hier de onderzoeksvraag op: Wat gaat er gebeuren denk je? (=Voorspelling/ hypothese): Wat zie je gebeuren? (=Resultaat experiment): 70

72 Eventueel: Objectstation 2b. Filtercapaciteit. Schrijf hier de onderzoeksvraag op: Wat gaat er gebeuren denk je? (=Voorspelling/ hypothese): Wat zie je gebeuren? (=Resultaat experiment): Objectstation 3. Wateropnamecapaciteit van zand en veen. Schrijf hier de onderzoeksvraag op: Wat gaat er gebeuren denk je? (=Voorspelling/ hypothese): Wat zie je gebeuren? (=Resultaat experiment): 71

73 Objectstation 4. Sedimentatiesnelheid. Schrijf hier de onderzoeksvraag op: Wat gaat er gebeuren denk je? (=Voorspelling/ hypothese): Wat zie je gebeuren? (=Resultaat experiment): Objectstation 5. Klei of leem? Schrijf hier de onderzoeksvraag op: Wat gaat er gebeuren denk je? (=Voorspelling/ hypothese): Wat zie je gebeuren? (=Resultaat experiment): 72

74 Fase 5: Concluderen. Nu je het experiment hebt uitgevoerd ga je 1) De bij het experiment (stap 3 en 4) gevonden materiaalkenmerken in onderstaande tabel opschrijven. 2) In de kaart van Nederland inkleuren waar welke grondsoort voorkomt. 3) Opzoeken en opschrijven wat het meest voorkomende soort landbouw is bij de grondsoort in dat gebied. Voor het opzoeken van de informatie bij punt 2) en 3) mag je gebruik maken van de (Bos)atlas en/of van internet. Om de grondsoortkenmerken straks makkelijker te kunnen koppelen aan een bepaald gebied, is in de tabel in de kolom Grondsoort alvast een aanwijzing gegeven (tussen haakjes) Grondsoort Materiaalkenmerken Grind (Stuwwallen en rivier de Maas) Grof zand (Zandlandschap) Fijn Zand (Duinlandschap) Leem (Löss) (Heuvellandschap) Klei (Zeeklei en Rivierklei) Veen (Hoogveen en Laagveen). 73

75 Kaart voor 2) Bron: 74

76 Bijlage 5C Werkblad voor fase 6. Presenteren. POSTER-PRESENTATIE. Je hebt met je groepje een lot getrokken met daarop een grondsoort. Je presenteert dus een van de volgende grondsoorten: veen, klei, fijn (duin)zand, grof zand, grind of leem (löss) Je krijgt van de leerkracht een (gekleurd) postervel (bijvoorbeeld A2 formaat). Eisen aan de poster. Noteer bovenaan de poster de grondsoort en jullie groepsnaam (zelf te verzinnen maar het moet wel met de grondsoort te maken hebben). Plak in ieder geval onderstaande kaart van Nederland op je poster. Geef op deze kaart aan waar jullie grondsoort het meest voorkomt. Gebruik daarvoor de eerder gevonden informatie. Lijm een beetje van jullie grondsoort op de kaart van Nederland (natuurlijk op de juiste plek, namelijk waar de grondsoort in het echt veel voorkomt). Maak direct onder of naast de kaart duidelijk (d.m.v. verhaal of striptekening) hoe de grondsoort daar terecht is gekomen. Presenteer, op eigen creatieve manier, verder: De materiaalkenmerken van jullie grondsoort (gebruik daarvoor jullie resultaten van en de conclusies uit het onderzoek). De mogelijkheden van het materiaal: a. waar de grondsoort zelf voor kan worden gebruikt (dus wat kun je doen met het materiaal veen, fijn zand, etc.) en b. wat het overheersende grondgebruik (landbouw!) is in het grondsoortgebied. Naast je eigen onderzoeksgegevens mag je ook nu weer gebruik maken van internet, de atlas en/of je aardrijkskundemethode om informatie voor de poster op te zoeken. 75

77 Kaart van Nederland. 76

78 Bijlage 6A Werk- en instructiebladen les 1 t/m 4 Bijlage Les 1 Neutrale afbeelding mens 77

79 Bijlage Les 1 Werkblad onderzoek aan eigen lichaam Leeftijd:.. jaar jongen / meisje Hartslag.. slagen per minuut Gewicht.. kilogram Lengte.. centimeter Bloeddruk.. bovendruk.. onderdruk Temperatuur.. graden Celsius Longinhoud.. liter Leeftijd:.. jaar jongen / meisje Hartslag.. slagen per minuut Gewicht.. kilogram Lengte.. centimeter Bloeddruk.. bovendruk.. onderdruk Temperatuur.. graden Celsius Longinhoud.. liter 78

80 Bijlage Les 2 De microscoop Om een preparaat met behulp van een lichtmicroscoop te bekijken moet je een paar handelingen verrichten: 1. Plaats het voorwerpglas onder de preparaatklemmen. 2. Stel de microscoop scherp. 3. Verschuif het voorwerpglas als je niets ziet en stel de microscoop opnieuw scherp. 4. Teken wat je ziet in het vierkant hieronder. Wangslijmvlies onderzoeken 1. Doe een druppel water op het voorwerpglas. 2. Doe een druppel methyleenblauw op het voorwerpglas. 3. Meng beide stoffen met de prepareernaald. 4. Strijk voorzichtig met een roerstaafje langs de binnenzijde van je wang. 5. Wrijf het roerstaafje met wangslijmvlies door de vloeistof. 6. Schuif het dekglaasje, schuin, tegen de vloeistofdruppel aan. 7. Houd het dekglaasje tegen met een prepareernaald. 8. Laat het dekglaasje langzaam op de druppel zakken. 9. Bekijk het preparaat onder de microscoop. 79

81 Bijlage Les 3 Afbeelding torso, organen verwijderd 80

82 Bijlage Les 3 Afbeelding complete torso 81

83 Bijlage Les 4 Knipblad met links om mee te geven aan de leerlingen

84 Bijlage Les 4 Een Dierenhart Ontleden Iets mogen onderzoeken dat echt heeft geleefd en herkenbaar is: een gegarandeerd succes! Laat u niet afschrikken, gewoon doen. Benodigdheden Een vers schapen/lams hart. Deze kunnen veelal gratis worden opgehaald bij een regulier slachthuis of islamitisch slachthuis. Bestel de preparaten ruim van te voren, dit i.v.m. het niet dagelijks slachten van schapen. De harten kunnen gewoon in de vriezer worden bewaard. Een alternatief is het kippenhart, deze zijn soms bij de supermarkt in veelvoud verpakt verkrijgbaar, maar ze zijn veel kleiner/kwetsbaarder en dus valt er een stuk minder aan te ontdekken. Snijplank Scalpel Chirurgisch schaartje Latex of nitril handschoenen Glasstaafje Grote vuilniszakken voor op de tafel onder de snijplank Enkele aanwijzingen vooraf Sommige leerlingen vinden het snijden in een preparaat al een belevenis. Let er op dat dit geen doel op zich wordt. We zijn onderzoekers, geen slagers. De mesjes zijn vlijmscherp. Maak hier goede afspraken over met de leerlingen. Het is aan te bevelen om eerst zelf een hart te onderzoeken om enige vaardigheid op te doen voor een dissectie. Een informatieve film over een dissectie kunt u hier kijken ( 83

85 Inleiding Start de les met de gestelde vragen en antwoorden van de vorige les toen de leerlingen werd gevraagd hoe een cardioloog of arts zoveel weet van het menselijk lichaam en hoe hij dit heeft geleerd. Kern Het doel van deze les is om te zien hoe een hart er in het echt uitziet en aanvoelt. Verder kunt u de leerlingen vertellen dat de medische wetenschap op deze manier aan kennis komt. Leren en ontdekken door open te maken, te ontleden. Wees er op voorbereid dat de leerlingen verschillend kunnen reageren als ze worden geconfronteerd met het preparaat. Sommige zullen te kennen geven dat het stinkt of er vies uitziet. Andere vinden het machtig interessant en willen direct aan de slag. Er zullen ook leerlingen zijn die heel stil worden; praat met ze en benadruk dat ze op elk moment de klas mogen verlaten (maak hier afspraken over met een collega). Benadruk opnieuw dat het preparaat afkomstig van een dier dat niet gedood is om te onderzoeken. Vertel de leerlingen ook dat we het dier dankbaar moeten zijn dat we zijn hart mogen gebruiken om te leren en dat de leerlingen hier op een respectvolle manier mee moeten omgaan. Laat de leerlingen het hart eerst rustig bekijken en gun ze daar alle tijd voor. Ze mogen handschoenen aandoen, maar dit moet niet. Met blote handen in contact komen met het preparaat kan een extra ervaring zijn (koud, glad, glibberig, nat). Daarna wel meteen de handen goed wassen met water en zeep. Geef de leerlingen de opdracht om de vetlagen en het vlies te verwijderen met het schaartje nadat u dit zelf hebt voorgedaan. Geef de leerlingen daarna een glasstaaf en laat ze het hart onderzoeken. Wat gebeurt er als je het staafje in een opening steekt? Hoeveel openingen heeft het hart? Waar denk jij dat het bloed naar binnen komt? Waar denk jij dat het bloed naar buiten loopt? Steek de staaf in de aorta. Snijd ongeveer 5 millimeter naast de staaf het hart in tweeën. Doe ook dit eerst voor aan de leerlingen. Let op: er mag maar één leerling tegelijk snijden en het hart vast houden. De anderen kijken toe. Als het hart in tweeën ligt gaan de leerlingen de verschillende kamers en boezems zoeken met behulp van de onderstaande afbeelding of met het deelbare hart uit de eerder gebruikte torso. Optioneel kunt u de leerlingen zelf een tekening van het hart laten maken. 84

86 Afsluiting Navragen wat de ervaringen zijn van de leerlingen: Wat vonden jullie het leukste van deze les? Zou je dit nog een keer willen doen? Zo ja/nee waarom wel/niet? Wie van jullie zou dokter willen worden? Wat heb je van deze les geleerd? Zou het schapenhart hetzelfde eruit zien als je eigen hart? Wat betekent je lichaam ter beschikking van de wetenschap stellen? Wie heeft er wel eens gehoord van orgaandonatie? Optioneel: Leerlingen geven presentaties over de dissectie aan andere klassen. Optioneel: Breng een bezoek met uw klas aan Body Worlds Amsterdam. 85

87 86

88 Bijlage 6B Achtergrondinformatie Anatomie De anatomie van de mens is de wetenschap van de in- en uitwendige bouw van het menselijk lichaam. De geschiedenis van de anatomie kan ingedeeld worden in vier perioden. De eerste periode Al vanuit de tijd van de oude Egyptenaren zijn medische geschriften ontdekt waarin anatomische beschrijvingen staan, bijvoorbeeld omdat bij het mummificeren sommige organen tijdelijk uit het lichaam verwijderd werden en apart werden gebalsemd alvorens ze er in werden teruggeplaatst. De Griekse wijsgeer Hippocrates is ook bekend geworden door zijn anatomische aantekeningen. Deze zijn voornamelijk tot stand gekomen door het ontleden van dieren. Een enkele keer werden er menselijke beenderen gebruikt om deze te ontleden. Aristoteles beschreef het hart en de aortatakken en onderscheidde de zenuwen van de pezen. Het duurde een tijd voordat het zenuwstelsel en de bloedvaten bekend werden. De tweede periode Dit is de periode van de uitbouw van de macroscopische anatomie; ze neemt een aanvang met de stichting van de Europese universiteiten en het ontluiken van de renaissance, en wordt beheerst door Vesalius en Harvey. Als voorlopers treden op Raimondo de Lucci van Bologna en Leonardo da Vinci. Andries van Wesele (= Andreas Vesalius), afkomstig uit een artsenfamilie, werd als hoogleraar te Padua aangesteld en is beroemd geworden om zijn Humani corporis fabrica libri septem ( Over de bouw van het menselijk lichaam ). Dit boek uit 1543 geldt als het eerste moderne werk over de anatomie van de mens. Een merkwaardige ontplooiing maakte de anatomie door onder impuls van een aantal tijdgenoten waaronder veel Italianen. Deze waren bijna allemaal werkzaam op universiteiten in Padua, Bologna en Rome. De misschien wel bekendste is Bartolomeo Eustachio (geboren 1524), die zijn naam gaf aan de gehoorbuis (buis van Eustachius). Zijn uitmuntende tekeningen, onder meer van het sympathisch zenuwstelsel, zijn vreemd genoeg pas 150 jaar later gepubliceerd. De derde periode Deze start met de uitvinding van de microscoop, waarmee Marcello Malpighi en Antonie van Leeuwenhoek de overgang van het bloed van de slagaders naar de aders aantoonden. Vanaf deze periode werd meer aandacht besteed aan bepaalde ziekteverschijnselen in de verschillende organen. De microscopische anatomie ontwikkelde zich verder in het gebied van de ontwikkelingsbiologie en van de vergelijkende anatomie: de eerste stadia van het embryo worden bestudeerd. De vierde periode De hedendaagse vierde periode kenmerkt zich door verschillende deelgebieden welke bestudeerd worden: de experimentele embryologie, de histologie (weefselkunde) met de histochemie en de historadiografie, de celbiologie, de weefselkweek en de cytogenetica (de leer van de erfelijke eigenschappen van cellen). De uitvinding van de elektronenmicroscoop maakt het mogelijk de ultrastructuur van alle organen aan een nieuwe studie te onderwerpen en slaat een brug tussen anatomie en biochemie. Als laatste belangrijke ontwikkeling geldt het in kaart brengen van alle erfelijke eigenschappen van de mens, gecodeerd in het DNA (het Human Genome Project). 87

89 Bijlage 6C Bronnen Graft, M. &. (2007). Onderzoekend en Ontwerpend Leren bij Natuue en Techniek. Den Haag: Stichting Platform Bèta Techniek. Greven, J. &. (2006). Kerndoelen Primair Onderwijs. Den Haag: DeltaHage. ZooTrack. (sd). Achtergrondinformatie over anatomie het Anatomisch Museum. Opgeroepen op juni 8, 2014, van Zootrack.nl : 88

90 Bijlage 8A Toneelstuk De dokter zit achter zijn bureau en is hard aan het werk. De zieke klopt op de deur. Dokter: Kom binnen. Zieke: Hatsjoe, hatsjoe! Goede morgen dokter. Ug ug! Dokter: Goedemorgen, mevrouw. Gaat u zitten. Zieke: Dank u wel, dokter. Dokter: Vertelt u eens mevrouw, wat is er allemaal aan de hand? Zieke: Oooh, dokter! Het is verschrikkelijk! Ik ben zo ziek! Ug ug! Dokter: Wat vervelend. Hoe lang bent u al ziek? Zieke: Al een week dokter. Hatsjoe! Dokter: Gezondheid, mevrouw. Zieke: Dank u wel, dokter. Het gaat maar niet over, wat ik ook doe! Dokter: Wat heeft u allemaal al geprobeerd dan, mevrouw? Zieke: Ik heb veel groente en fruit gegeten, lang geslapen, veel kamille thee gedronken en aspirines geslikt. Dokter: Ik begrijp het mevrouw, ik begrijp het. Waar heeft u allemaal last van? Zieke: Nou, dokter. Ik ben heel erg verkouden. Hatsjoe! Het niezen stopt maar niet. Maar het ergste is het hoesten en het ademhalen. Het doet heel erg veel pijn! Dokter: Heeft u ook koorts? Zieke: Ja, dokter. Ik heb mijn temperatuur gemeten en ik heb nu al 3 dagen lang 39 graden koorts. Dokter: Ik begrijp het. Ik wil graag even naar uw longen luisteren, mevrouw. Komt u hier maar zitten. Zieke: Dat is goed, dokter! (zieke gaat zitten op de aangewezen plek en de dokter luistert naar de longen). Dokter: Aha, aha. Jaa, ik weet nu wel wat er aan de hand is! U heeft een longontsteking. Zieke: Oooh, dat is verschrikkelijk dokter! (barst in huilen uit). Dokter: Rustig maar mevrouw, rustig maar. Het komt helemaal goed met u. Zieke: (snuit luid in een zakdoek). Gelukkig maar dokter. Dank u wel dokter. Hoe komt het nou dat ik ziek ben geworden? Dokter: Dat komt door bacteriën. Die hebben u ziek gemaakt. Zieke: Oke dokter. En wat kan ik er nu aan doen om weer beter te worden? Dokter: U krijgt van mij een recept (schrijf recept uit en geef aan de zieke). Slik elke dag 1 pilletje voor het ontbijt. De pillen kunt u op halen bij de apotheek. Zieke: Oooh, dokter! Dank u wel! Ug ug! (sta op en geef de dokter een hand) Dokter: Graag gedaan mevrouw. Ik hoop dat u snel beter wordt. Tot ziens! Zieke: Dag dokter. 89

91 Bijlage 8B Werkblad Onderzoek naar bacteriën op school Namen: Groep: Wij onderzoeken de plekken en op bacteriën Voorspelling: Wij denken dat meer bacteriën heeft dan De plek met de meeste bacteriën is: De bacteriën in de petrischalen natekenen met kleurpotloden: Dag/datum: Dag/datum: Plek: Plek: Dag/datum: Dag/datum: Plek: Plek: 90

92 Dag/datum: Dag/datum: Plek: Dag/datum: Plek: Dag/datum: Plek: Dag/datum: Plek: Dag/datum: Plek: Plek: Resultaat: Wij hebben onderzocht dat op meer bacteriën zitten dan op Onze voorspelling klopte wel/niet (omcirkel het antwoord) 91

93 Bijlage 8C Achtergrondinformatie Algemeen Bacteriën zijn zo klein dat ze niet met het blote oog te zien zijn. Onder een microscoop kun je zien dat het kleine staafjes, spiraaltjes of kleine bolletjes zijn. Bacteriën zijn overal. Je hebt goede en slechte bacteriën. Van sommige bacteriën kun je ziek worden en soms ernstig ziek. Bacteriën vermenigvuldigen zich vanzelf. Ze delen zich in tweeën en dat kan heel snel gaan: 1, 2, 4, 8, 16, etc. Dit noemen we exponentiële groei. Bacteriën kweken De voedingsbodem van nutriënten-agar zorgt ervoor dat de bacteriën zich snel vermenigvuldigen, en wel zó snel dat je ze na een aantal dagen in de petrischaal al kunt zien in de vorm van kolonies: witte of gekleurde stippen/vlekken/vegen op de voedingsbodem. Zo kunnen de kinderen met het blote oog zien, welke plek het viest of het schoonst is: hoe meer kolonies je ziet, hoe meer bacteriën er eerst waren. Om de schaaltjes met de nutriënten-agar te gebruiken moeten de kinderen de wattenstaafje eerst voorzichtig over de plek strijken die ze gaan onderzoeken. Het wattenstaafje mag alleen met die plek in contact komen en dus niet eerst met de handen. Daarna strijken ze het wattenstaafje zachtjes zigzaggend langs de voedingsbodem: Voor de andere plek wordt er weer een ander wattenstaafje gebruikt. De petrischaaltjes moeten zo kort mogelijk open zijn om besmetting door de in de lucht aanwezige bacteriën zoveel mogelijk te voorkomen. Resultaten bekijken Aanvankelijk zal een besmette voedingsbodem er hetzelfde uitzien als een steriele voedingsbodem, maar na enige dagen zullen er afhankelijk van de mate van besmetting en de groeiomstandigheden - bacteriekolonies te zien zijn in de vorm van vlekjes of stipjes (mat/glanzend, doorzichtig of gekleurd), die met het blote oog of desnoods met behulp van een vergrootglas geteld kunnen worden. Veiligheidsvoorschriften: De petrischalen moeten rondom goed dicht worden geplakt met plakband als de bacteriën er eenmaal in zitten. Er kunnen namelijk ook schadelijke bacteriën worden gekweekt. Open de petrischaaltjes daarom nooit meer als er eenmaal bacteriën in zijn gedaan. Direct contact met opgekweekte bacteriekolonies geeft besmettingsgevaar! ALLE petrischaaltjes moeten na afloop van het experiment direct buiten bereik van de kinderen worden weggegooid en mogen dus niet aan de kinderen worden meegegeven. 92

94 Voorbeelden van bacteriekolonies: Bijlage 8D Bronvermelding Kemmers, P. en Van Graft, M. (2007). Onderzoekend en ontwerpend leren bij natuur en techniek. Den Haag: Stichting Platform Bèta Techniek. NCRV (Regisseur). (2003). Willem Wever, wat zijn bacteriën eigenlijk? [Film]. SLO. (2009). Oriëntatie op jezelf en de wereld. Opgeroepen op november 2012, van tule inhouden en activiteiten: 93

95 94

96 Bijlage 9A: Achtergrondinformatie voor de leerkracht. In de negentiende eeuw was kinderarbeid een normaal verschijnsel. Kinderen werkten op het land, in de winkel of in de werkplaats. Dat werd niet alleen nuttig gevonden ze konden daar wat van leren maar was vaak ook nodig om het gezinsinkomen te verhogen. Toen door de Industriële Revolutie kinderen ook in fabrieken aan het werk werden gezet, rezen er steeds meer bezwaren althans tegen kinderarbeid in de fabrieken. De werkomstandigheden waren daar meestal heel slecht. Bekend is het verhaal van de glasfabriek van Petrus Regout in Maastricht, waar de ovens dag en nacht brandden. De fabriek draaide met twee ploegen die elk twaalf uur moesten werken. Kinderen van acht tot tien jaar oud liepen zo rond twaalf uur 's nachts halfslaperig over straat om aan hun werk te beginnen. Regout vond dat niet zo'n probleem. Volgens hem konden de kinderen wel wat slaap missen. Omstreeks 1860 nam de kritiek op de kinderarbeid toe. Doktoren en onderwijzers legden uit dat het werk ongezond was en dat kinderen thuis hoorden in de schoolbanken. Fabrieksdirecteuren begonnen in te zien dat ze kinderen beter pas in dienst konden nemen nadat ze hun lagere school hadden afgemaakt. Kinderen van twaalf jaar en ouder die konden lezen en schrijven, waren immers beter inzetbaar in de fabriek. De fabriekseigenaren kregen tegelijkertijd minder behoefte aan kinderhanden omdat steeds meer werk door machines werd overgenomen. Ook de ouders werden aangestoken door de mentaliteitsverandering. Toen hun lonen begonnen te stijgen en de aanvullende inkomsten uit kinderarbeid dus minder noodzakelijk werden, begonnen ze hun kinderen meer en langer naar school te sturen. Twee wetten hebben aan deze ontwikkeling bijgedragen. De Kinderwet van Van Houten (uit 1874) verbood de arbeid van kinderen tot twaalf jaar in werkplaatsen en fabrieken. Dat betekende overigens niet dat fabrieksarbeid van kinderen onmiddellijk geheel werd uitgebannen. Bovendien was landarbeid door kinderen niet verboden. De Leerplichtwet van 1900 maakte een definitief einde aan de kinderarbeid. Vanaf dat moment waren de ouders verplicht hun kinderen van zeven tot en met twaalf jaar naar school te sturen. In de praktijk deden de meeste ouders dat al. Rond 1900 bezocht negentig procent van de kinderen een school. 95

97 Bijlage 9B: Historisch redeneren in de geschiedenisles (gedeelte afkomstig uit artikel: Boxtel van, X. & Van Drie, J.(2008) Vermogen tot historisch redeneren: onderliggende kennis, vaardigheden en inzichten ). Geschiedenis leren is meer dan leren wat er in het verleden gebeurd is. Leerlingen moeten zich ook het gereedschap eigen maken waarmee ze verhalen over en uit het verleden kunnen interpreteren en waarmee ze tot eigen vragen, interpretaties en betekenisgeving kunnen komen. Historisch redeneren is daarom een belangrijke activiteit in de geschiedenisles. Het kan in verschillende contexten plaatsvinden, zoals in een onderwijsleergesprek, bij het onderzoeken van bronnen om een historische vraag te beantwoorden, of bij het schrijven van een essay. Historisch redeneren is niet alleen een middel om in de geschiedenisles historische kennis en vaardigheden te verwerven, maar ook een belangrijk leerdoel. Het vermogen tot historisch redeneren kan bijdragen aan het beredeneerd oordelen over belangrijke historische en hedendaagse kwesties in een samenleving. Dit vraagt immers om oog te hebben voor de context en om zorgvuldig af te wegen en te oordelen. Daarnaast vraagt dit ook om te reflecteren op oorzaken, significantie en gevolgen van historische gebeurtenissen en ontwikkelingen, op mogelijke alternatieven, en op de invloed van het verleden op het heden. Wij zien historisch redeneren als een waarneembare activiteit in gesproken of geschreven woord waarin historische kennis, historische vaardigheden en besef van de aard van de discipline geschiedenis tot uitdrukking komen. Het gaat in het geschiedenisonderwijs ons inziens niet om het verwerven van historische kennis, vaardigheden en metahistorische inzichten als doel op zich, maar vooral om het vermogen die te gebruiken om historisch te denken of te redeneren. Daarom is het volgens ons belangrijk om inzicht te hebben in wat historisch redeneren inhoudt en wat het van leerlingen vraagt. In dit artikel analyseren we het construct historisch redeneren door het uiteen te leggen in verschillende componenten en door de kennis, vaardigheden en metahistorische inzichten te benoemen die bijdragen aan het vermogen tot historisch redeneren. Deze beschrijvingen zijn gebaseerd op uitgebreid literatuuronderzoek en eigen empirisch onderzoek naar het leren en onderwijzen van geschiedenis. We beschrijven historisch redeneren in zes componenten, te weten: 1. stellen van historische vragen 2. gebruiken van bronnen 3. contextualiseren 4. argumenteren 5. gebruiken van historische begrippen 6. gebruiken van structuurbegrippen We definiëren historisch redeneren als een activiteit waarin iemand informatie over het verleden organiseert ten einde historische verschijnselen te beschrijven, vergelijken en of verklaren en waarbij hij of zij historische vragen stelt, contextualiseert, gebruikmaakt van historische begrippen en structuurbegrippen en beweringen ondersteunt met argumenten die gebaseerd zijn op bewijs uit bronnen. De matrix bij dit artikel vat de componenten en de kennis, vaardigheden en inzichten samen en moet opgevat worden als een hulpmiddel om zicht te krijgen op wat historisch redeneren omvat. Het moet niet opgevat worden als een theoretisch model van historisch redeneren dat de mechanismen van het historisch redeneren vaststelt en dat valide en betrouwbare voorspellingen over de kwaliteit van historisch redeneren mogelijk maakt. Onze beschrijving van historisch redeneren kan misschien wel een stap zijn op weg naar zo n model, maar een dergelijk model vereist uiteraard veel meer empirisch onderzoek. Hieronder bespreken we de zes componenten van historisch redeneren. Historische vragen stellen In de literatuur wordt het stellen van historische vragen gerelateerd aan historisch denken en historisch besef. Schreiber en zijn collega s (2006) zien de bereidheid om en de vaardigheid in het stellen van historische vragen als 96

98 een competentie die ten grondslag ligt aan het historisch denken. Wineburg (1998) stelt dat historisch besef het resultaat is van de vragen die gesteld worden in relatie tot informatie over het verleden. Historische vragen stellen is misschien wel de belangrijkste component van historisch redeneren. Historische vragen functioneren als een motor voor het historisch redeneren. Een redenering wordt opgebouwd in relatie tot een vraag en vragen tijdens het redeneren stuwen de redenering als het ware voort en brengen deze op een hoger plan. Natuurlijk verlangen niet alle historische vragen een redenering. De vraag Wanneer begonnen de middeleeuwen? veronderstelt geen redenering als een leerling geleerd heeft dat de middeleeuwen 500 na Christus beginnen. Dezelfde vraag veronderstelt wel historisch redeneren als deze gecombineerd wordt met Wat denk jij? en Geef redenen voor je mening. Vragen naar feiten zoals In welke landen kwamen deze opstanden voor? of Wie was in die periode de gouverneur van dit gebied? ontlokken geen historische redenering, maar leveren wel belangrijke bouwstenen voor een historische redenering. Het vermogen tot het stellen van historische vragen vereist kennis van het soort vragen dat je over historische verschijnselen en bronnen kunt stellen en die helpen bij het interpreteren van die verschijnselen en bronnen. Bij geschiedenis stellen we beschrijvende, verklarende, vergelijkende en evaluatieve vragen. Evaluatieve vragen vormen een variatie op de andere typen. De verklarende vraag Waarom brak de Eerste Wereldoorlog uit? wordt evaluatief als de vraag geformuleerd wordt als Wat is de belangrijkste oorzaak voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog? In een van onze studies vergeleken we het historisch redeneren van leerlingen die werkten aan een verklarende vraag met het redeneren van leerlingen die werkten aan een evaluatieve vraag. De evaluatieve vraag ontlokte meer historisch redeneren (Van Drie, Van Boxtel & Van der Linden, 2006). Historische vragen worden vormgegeven door de structuurbegrippen van het vak, zoals verandering, oorzaak, gevolg en betrouwbaarheid (zie ook Counsell, 2000). Het kunnen stellen van historische vragen impliceert dus ook kennis van deze structuurbegrippen. Het kunnen stellen van historische vragen veronderstelt in feite kennis, vaardigheden en inzichten die gerelateerd zijn aan alle andere componenten van historisch redeneren, zoals kennis van historische begrippen en kennis waarmee een historische context kan worden ge(re)construeerd. Uit een recente studie van onze collega Albert Logtenberg blijkt dat leerlingen in staat zijn om historische vragen te stellen, maar dat leerlingen soms ook naïeve vragen stellen, zoals Wie was de leider van de Industriële Revolutie of Waarom zochten ze geen andere baan, als ze zo slecht betaald kregen?. Deze vragen zijn naïef in de zin dat ze onjuiste veronderstellingen of een gebrek aan historische kennis van een specifieke context laten zien. Leerlingen zijn niet geneigd spontaan historische vragen te stellen. Ze worden daar in de klas ook niet altijd toe gestimuleerd. Doorgaans stelt het schoolboek of de leraar de vragen. Het is zelfs heel goed mogelijk dat vragen stellen door leerlingen gezien wordt als een blijk van onkunde en gebrek aan kennis of inzicht. Voor het leren stellen van historische vragen is het dus niet alleen belangrijk dat leerlingen de daarvoor belangrijke kennis, vaardigheden en inzichten verwerven, maar ook dat leerlingen gestimuleerd worden om zelf vragen te stellen over de verschijnselen die ze in de geschiedenislessen bestuderen. Figuur 2. Voorbeelden van historische vragen en van naïef-historische vragen. Historische vragen - Wat betekende de aanwezigheid van de Romeinen voor de gebieden die nu bij Nederland horen? - Hoe is het te verklaren dat er tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland relatief meer joden naar concentratiekampen zijn gedeporteerd dan in veel andere landen? Nai ef-historische vragen - Waarom gingen die (horige) boeren niet gewoon ergens anders wonen? - Wie was de leider van de Industriële Revolutie? 97

99 98

100 Bijlage 9C: Werkblad kijkwijzer bij afbeeldingen Kinderarbeid in de negentiende eeuw. Kijkwijzer bij afbeeldingen 1) Bedenk 5 zelfstandig naamwoorden die bij deze afbeeldingen passen. I.. II.. III.. IV.. V.. 2) Bedenk 5 bijvoeglijk naamwoorden die bij deze afbeeldingen passen. I. II. III. IV. V. 3) Bedenk 5 werkwoorden die bij deze afbeeldingen passen. I. II. III. IV. V. 4) Welke gevoelens passen volgens jou het beste bij deze foto s? I.... II.. III.. 5) Probeer nu de afbeeldingen te omschrijven. Gebruik zo veel mogelijk van de woorden die je zojuist hebt opgeschreven. 99

101 100

102 Bijlage 9D: Bronnen (afbeeldingen m.b.t. Industriële Revolutie in relatie tot kinderarbeid)

103

104 5 De fabriekskinderen: Leve mijnheer van Houten! 103

105 6 7 'Wij zijn vegetariërs, wij eten nooit vleesch.' 'En wij zijn proletariërs (arbeiders) en wij eten óók nooit vleesch 104

106 Bijlage 10A Conceptcartoon Religie-onderzoek Samir: De rustdag van Sabrina: Hindoeïsten Piet: Christenen moeten Richard: Als je getrouwd bent, moet je als Wesley: Boeddhi sten 105

107 Bijlage 10B Opzet Religie-onderzoek 1. Deelnemers groepje: 2. Onderzoeksvraag: 3. Hoe gaan jullie je onderzoeksvraag onderzoeken? 4. We verwachten dat ons onderzoek het volgende resultaat zal geven: 5. Wat hebben we nodig voor ons onderzoek? 106

108 6. Taakverdeling: spreek af wie wat doet voor het onderzoek Naam Taak 7. Bespreek met elkaar hoe jullie de resultaten van het religie-onderzoek gaan verwerken. Maak hieronder een schets van hoe dat eruit gaat zien. 107

109 Bijlage 11A Achtergrondinformatie Net zoals de dieren, planten en bacteriën behoren de schimmels, samen met de gisten tot een apart rijk (de fungi). Schimmels zijn micro-organismen, die bestaan uit meestal draadvormige rijen van cellen. Deze schimmeldraden zien er vaak wollig uit en hebben een groene, witte of rode kleur. Paddenstoelen, zoals bijvoorbeeld de champignon, maken ook deel uit van het schimmelrijk. Schimmels vermeerderen zich door de vorming van sporen, die ontstaan aan het einde van de schimmeldraden of in paddenstoelen. Wanneer de sporen rijp zijn, laten ze los en worden door luchtstromen meegevoerd. Sporen kunnen daardoor op andere producten in een koeling of voorraadkast komen. Deze sporen zijn niet met het blote oog te zien. Er zijn schimmels die nuttig zijn en niet schadelijk, zoals de blauwe aders in de blauwschimmelkazen. Maar ook eetbare paddenstoelen zoals oesterzwammen en truffels zijn schimmels. Sommige schimmels kunnen gifstoffen produceren (mycotoxines). In enkele gevallen zijn deze gifstoffen zo giftig dat ze mogelijk kankerverwekkend zijn. Omgevingsfactoren die invloed kunnen hebben op de groei van een organisme zijn vochtigheid en temperatuur. Bij de groei van schimmels spelen deze factoren een belangrijke rol. ( 108

110 Bijlage 11B Logboek Schimmels Logboek: Schimmels Dit logboek is van: Ik werk samen met: 109

111 Bijlage Les 1 Onderzoek opzetten. Je gaat onderzoek doen naar de invloed van verschillende factoren bij de groei van schimmels. Je maakt twee schimmel-terraria waarbij één omgevingsfactor verschilt. Maar eerst moet er een onderzoeksontwerp gemaakt worden. Doorloop het stappenplan om een onderzoeksvraag te kunnen stellen en het onderzoeksontwerp te maken. Stap 1: Welke omgevingsfactoren kunnen in invloed hebben op de groei van schimmels? Bedenk een aantal omgevingsfactoren die invloed kunnen hebben op de groei van schimmels: Stap 2: Welke omgevingsfactor ga jij onderzoeken en wat verwacht je dat er gebeurt? Bedenk een omgevingsfactor die je wilt onderzoeken. Wat denk je dat er gaat gebeuren? 110

112 Stap 3: Bedenk een onderzoeksvraag. Als je goed onderzoek wilt gaan doen, moet je eerst een onderzoeksvraag bedenken. Schrijf hier jullie onderzoeksvraag op: Stap 4: Maak een onderzoeksontwerp. Bedenk welke omgevingsfactoren hetzelfde moeten zijn en welke omgevingsfactoren moeten verschillen bij de twee schimmel-terraria. Hoe ga je dit onderzoeken? Stap 5: Laat jullie tekening afteken bij je juf/meester. Is het ontwerp af? Laat het ontwerp aftekenen bij de juf of meester. Als het goed is gekeurd, mogen jullie beginnen met het onderzoek. 111

113 Bijlage Les 2 Beginnen met het onderzoek. Het onderzoek. Bouw je onderzoek op zoals je onderzoeksontwerp. Is het onderzoek opgebouwd, maak dan een nauwkeurige tekening van de inhoud van alle twee de schimmelterraria. Schrijf bij elk terrarium welke omgevingsfactor anders is. Terrarium 1: Terrarium 2: 112

114 Bijlage Les 3 Wat is je conclusie? Teken de schimmels na. Is er schimmel in 1 van je schimmelterraria te zien? Teken hieronder nauwkeurig tekening van de inhoud van de schimmelterraria mel een cijfer en zet dit in de tabel: Geef de schim 1 = geen schimmel 2 = een beetje schimmel (kleine vlekjes) 3 = behoorlijk wat schimmel (grotere vlekken) 4 = Veel schimmel schimmel (grote vlekken) 5 = Heel veel schimmel (er is bijna nog alleen maar schimmel zichtbaar) Schimmelterrarium 1: Schimmelterrarium 2: 113

115 Nog een paar vragen: In welk terrarium is het meeste schimmel te zien? Hoe zou dit komen? Wat is het antwoord op je onderzoeksvraag? Hoe kan je eten het beste bewaren? Denk aan de resultaten van je onderzoek. 114

116 Bijlage Les 4 Presenteer je onderzoek! Presenteren De vorige lessen hebben jullie onderzoek gedaan naar schimmels. Jullie gaan dit onderzoek nu presenteren aan de rest van de klas. Kijk naar de schimmelterraria en bedenk wat jullie willen gaan vertellen. TIP: Alles over jullie onderzoek hebben jullie in je logboek opgeschreven. Gebruik het dus!!! Wat moet er in de presentatie komen: Geef in je presentatie antwoord op de volgende vragen: Welke omgevingsfactor hebben jullie onderzocht? Wat was jullie onderzoeksvraag? Wat dachten jullie dat er zou gebeuren? Hoe hebben jullie dat onderzocht? Wat is jullie antwoord op jullie onderzoeksvraag, was dit wat jullie hadden verwacht? Hoe ging de samenwerking? Presenteren doe je met je groepje. Schrijf hieronder voor jezelf op wat jij gaat vertellen. Je mag dit gebruiken bij de presentatie. Bijlage 12A Werkblad onderzoekend leren 1. Wie zitten er in jullie groepje? 115

117 Wie doet wat? - Zorg ervoor dat iedereen in het groepje een taak heeft. - Schrijf op wat iedereen moet doet. Naam kind Taak 3. Wat is jullie onderzoeksvraag? 4. Op welke punten wil je de pepernoten onderzoeken? Schrijf minstens 5 punten op. De prijs moet één punt daarvan zijn. Schrijf bij elk punt op hoe je het gaat onderzoeken. Wat:.. Hoe:.... Wat:.. Hoe:.... Wat:.. Hoe:.... Wat:.. Hoe:.... Wat:.. Hoe: Hoe gaan jullie de resultaten opschrijven? - Maak een voorbeeldje van bijvoorbeeld een tabel of een grafiek. 116

118 6. Wat denken jullie dat er uit het onderzoek gaat komen? Waarom denken jullie dat? Schrijf dat op. (Let op: deze vraag kun je pas beantwoorden als je weet welke soorten pepernoten er meedoen met het onderzoek!!) 7. Welke spullen hebben jullie nodig voor het onderzoek. Schrijf dat op

119 Bijlage 13A Achtergrondinformatie voor de leerkracht Een ecosysteem bestaat uit levende organismen (ofwel biotische factoren: planten, dieren en micro-organismen) en levenloze factoren (ofwel abiotische factoren zoals weer, bodem en klimaat). Het totaal aan levende organismen in een ecosysteem noemt men een levensgemeenschap. Hoe meer soorten levende wezens er samenleven in een ecosysteem, hoe groter de biodiversiteit. Tezamen vormen al deze levende wezens een voedselketen van eten en gegeten worden. Omdat planten aan de basis van de voedselketen staan, noemt men deze producenten. Dieren zijn voor hun voedselvoorziening afhankelijk van planten (herbivoren) en/of andere dieren (resp. omnivoren en carnivoren) en noemt men daarom consumenten. Omdat de micro-organismen afhankelijk zijn van de dode resten van producenten en/of consumenten en deze omzetten naar anorganische verbindingen noemt men deze groep de reducenten. De voedselpiramide wordt gebruikt om de relatieve verdeling van het aantal individuen over de verschillende niveaus af te beelden. Het dier aan de top van de voedselpiramide noemt met de top-predator. De grootte van de verschillende populaties van levende organismen is afhankelijk van zowel biotische als abiotische factoren. Als in een ecosysteem bijvoorbeeld de plantengroei toeneemt als gevolg van de toename van de hoeveelheid zonlicht, stijgt het aantal herbivoren en zal na verloop van tijd ook het aantal carnivoren toenemen. Maar ook verstoringen van menselijke aard kunnen verschuivingen in het aantal plant- en diersoorten veroorzaken. Een bekend voorbeeld hiervan is de klimaatverandering als gevolg van het versterkte broeikaseffect. Bepaalde plant- en diersoorten zijn gevoeliger voor verstoringen van het milieu dan andere. De organismen die het meest kwetsbaar zijn voor verstoringen (zoals bijvoorbeeld milieuvervuiling) noemt met bio-indicatoren, omdat een relatief kleine verstoring (zoals bijvoorbeeld een giflozing in een rivier) al een grote afname van deze soorten kan veroorzaken. Aan de hand van deze verschillen in gevoeligheid ontstaat de onderstaande waterkwaliteitstabel. De dieren die kunnen overleven in sterk vervuild water zijn het minst kwetsbaar voor verstoringen en kunnen ook in matig vervuild en schoon water worden aangetroffen. Aan de tabel is ook te zien dat hoe schoner het water is, hoe grot er de biod ivers iteit. 118

120 Waterkwaliteitstabel (Haarhuis en Kersbergen, 2012). 119

121 Bijlage 13B Werkblad Onderzoek Waterkwaliteit Naam: Groep: 1. De eerste indruk - Hoe ziet de sloot eruit? (veel/weinig waterplanten, veel/weinig afval, schoon/vies water) - Doe de geurtest: vul een potje met slootwater en ruik eraan. Waar ruikt het slootwater naar? - Kijk naar het water in de jampot. Welke kleur heeft het water? Is het water helder of troebel? Wat zit er in het water? - Wat vind je van de kwaliteit van het water? Hoe vies of schoon denk je dat het is? - Waarom denk je dat? 120

122 2. Waterdiertjes vangen - Kijk met je groepje welke waterdiertjes je hebt gevangen. Je kunt de diertjes beter bekijken in een potje met een laagje water. Gebruik een vergrootglas en de zoekkaart! - Maak hieronder een lijst van de diertjes die je allemaal hebt gevangen: Soort waterdiertje Hoeveel (weinig/veel) 121

123 3. Conclusie trekken - Vergelijk de soorten waterdiertjes met de waterkwaliteitstabel. Kijk of je soorten hebt gevonden die staan onder schoon. Als je één van deze diertjes hebt gevonden, is het water schoon. Als geen van de gevangen diertjes daar staat, kijk dan of de door jou gevangen diertjes staan onder matig vervuild. Zo niet, dan is het water waarschijnlijk sterk vervuild. - Vergelijk dit met je verwachting. Klopt het met wat je dacht of is het water schoner/vuiler dan je dacht? Hoe zou dat kunnen? 122

124 Bijlage 13C Zoekkaart waterdiertjes 123

125 124

126 Bijlage 13D Tips en bronnen Tip 1: Waar en wanneer kun je waterdiertjes vinden? De kwaliteit van het Nederlandse oppervlaktewater is tegenwoordig zodanig dat er vrijwel in alle sloten, plassen en vijvers waterdiertjes kunnen worden aangetroffen. De meeste diertjes verblijven doorgaans op de bodem en tussen de waterplanten in stilstaand water. De grootste kans om binnen een half uur een interessante verzameling te vangen heb je dus aan de rand van een redelijk begroeide sloot of vijver. Om er snel achter te komen of er wat te zien is kun je het beste even met een witte emmer (eventueel met behulp van een schepnet of een grote zeef aan een stok) langs de waterplanten gaan; meestal zie je dan meteen of er voldoende leven in het water aanwezig is. Het verdient de aanbeveling om ter voorbereiding een aantal van de dichtst bij de school aanwezige wateren te onderzoeken op de aanwezigheid van voldoende waterdiertjes. Hou daarbij wel de tijd van het jaar in de gaten: in de winter en het vroege voorjaar is de kans op het vinden van waterdiertjes veel kleiner dan in de zomer en het najaar. De meest voorkomende waterdiertjes (links in de waterkwaliteitstabel) zijn bijvoorbeeld muggenlarven en eenoogkreeftjes. Ook kun je soms al diertjes op het wateroppervlak aantreffen, zoals schaatsenrijders en schrijvertjes; je kunt in dat geval in één oogopslag zien dat het water schoon is en er hoogstwaarschijnlijk behoorlijk wat te vangen valt. Let wel: de meeste waterdiertjes zijn behoorlijk klein (1-10 mm), dus verdient het de aanbeveling om een loep te gebruiken bij het determineren. Tip 2: Hoe vang je waterdiertjes? Bij het vangen van waterdiertjes met een schepnet of zeef is het belangrijk om de bodem niet te raken, omdat er anders veel modder wordt meegenomen en er dus niks meer te zien is. Het vangen vereist dus enige techniek waar wellicht eerst even op geoefend moet worden. Het verdient de aanbeveling om daarbij schoksgewijs met het schepnet door de waterplanten te gaan. Vervolgens kan het schepnet het beste binnenstebuiten worden gekeerd boven een witte emmer met een laagje water. Ook is het handig om dan een potje water bij de hand te hebben om de vangst vervolgens uit het binnenstebuiten gekeerde schepnet te spoelen. Tip 3: Hoe hou je waterdiertjes in leven? In het geval de waterdiertjes mee in de klas worden genomen, is het raadzaam om hiervoor voorbereidingen te treffen. Hierbij is het essentieel dat hun tijdelijke verblijf, zoals een eventueel aquarium, wordt voorzien van een borrelpompje, omdat de meeste waterdiertjes erg gevoelig zijn voor een afname van het zuurstofgehalte in het water. Ook mag het aquarium niet te warm worden, zet het dus niet in de zon. Op die manier kunnen bepaalde (dus lang niet alle) waterdiertjes hooguit een dag overleven buiten hun natuurlijke omgeving; giet de inhoud van het aquarium dus aan het eind van de dag terug in de sloot waar deze vandaan kwam, dit laatste mede ook uit pedagogische overwegingen: de diertjes waren bij ons te gast en gaan aan het einde van de schooldag terug naar huis, net zoals wijzelf. 125

127 Bijlage 14A Achtergrondinformatie zeepbellen Toelichting Deze achtergrondinformatie is bestemd voor de leraar. Het gaat verder dan de leerstof voor de leerlingen. Het gaat erom dat de leraar voldoende kennis en inzicht heeft om onverwachte vragen van leerlingen goed te kunnen beantwoorden en de leerlingen te kunnen begeleiden bij de lessen. Naast de inhoudelijke informatie kunt u ook praktische lestips en websites vinden. Op de websites kunt u zich verdiepen in de stof over bellen blazen. Ook zijn er links toegevoegd met filmpjes die de begrippen kunnen verduidelijken of in de klas kunnen worden afgespeeld als introductie of extra. Inhoud Wat is een zeepbel? Een zeepbel bestaat uit een hele dunne schil van water en zeep die lucht (of een ander gas) insluit. De zeep en glycerine zorgen ervoor dat er laagjes komen waartussen water gevangen wordt gehouden. Dit noem je het zeepvlies. Hoewel je met alleen water geen grote bellen kunt blazen, gedraagt het oppervlak van water zich door de oppervlaktespanning als een elastisch vlies. Een schaatsrijdertje kan hierdoor op het water lopen. Doordat er zeep en glycerine toegevoegd worden, wordt de elasticiteit van deze oppervlakte vergroot. De zeeplaagjes maken het watervlies soepeler en steviger. Maar teveel zeep of te weinig water kan ervoor zorgen dat je geen bellen kunt blazen. Een bepaalde verhouding is dus optimaal. 126

128 Waardoor knapt een zeepbel? Als een zeepbel in aanraking komt met een droog voorwerp (je vinger, hand, pen etc.) prikt dat een gaatje in het zeepvlies en gaat het kapot. Door de oppervlaktespanning trekt de zeepvlies aan rand van het gat waardoor het gat heel snel groter wordt. Door de zwaartekracht zal aan de bovenkant van de zeepbel het zeepvlies steeds dunner worden. Ook hierdoor knapt de zeepbel uit elkaar. Voor grote bellen kun je suiker bij het sop doen. Suikerdeeltjes houden water vast en zo droogt de bel minder snel uit. Wanneer je door een zeepvlies of zeepbel heen wilt prikken, kan dat wel wanneer je eerst het voorwerp (je vinger, hand, pen etc.) eerst in het sop doet. Dat ontstaat er geen gat. Hoe ontstaan de prachtige kleuren in de zeepbel? De prachtige kleuren in een zeepbel ontstaan door interferentie van het licht. Lichtstralen worden zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde van een dun zeepvlies weerkaatst. De interferentie van deze weerkaatsingen veroorzaakt een patroon van gekleurde banden. Direct nadat de bel is geblazen zijn deze kleurenbanden alleen in het hoogste deel van de bel te zien. Naarmate het water in het vlies door zijn zwaarte naar beneden zakt, worden ook de lager gelegen gedeelten van het vlies dunner en worden de kleurbanden breder. Dan, als de bovenzijde nog dunner wordt, kleurt het zeepvlies daar eerst geel en dan wit van kleur, en tenslotte zwart. Kort daarna spat de bel uit elkaar. 127

129 Waarom zijn zeepbellen altijd bolvormig? Omdat zeepvliezen altijd streven naar een zo klein mogelijk oppervlak bij een gegeven inhoud, zijn zeepbellen altijd bolvormig. Ongeacht je met een vierkant rietje of een stervormige vorm blaast, krijg je altijd een bolvormige bel. Wat is oppervlaktespanning? Een druppel op tafel heeft een ronde vorm. Dit komt omdat watermoleculen elkaar onderling sterk aantrekken: cohesie. De watermoleculen in het van midden van de druppel trekken in alle richtingen aan elkaar. De moleculen aan de buitenkant van de druppel worden alleen door de naastliggende en onderliggende moleculen aangetrokken. De resulterende kracht is daardoor opzij en naar binnen gericht. Dit noem je de oppervlaktespanning. De oppervlaktespanning kun je goed zichtbaar maken met de volgende proefjes: Vul een glas tot aan de rand met water. Druppel nu steeds een beetje water erbij. Je ziet dat het glas niet meteen overloopt maar dat het wateroppervlak bol gaat staan. Dit komt door de kracht tussen de watermoleculen. Als je een punaise met de vlakke kant op een schoteltje water legt, zie je dat het op het wateroppervlak blijft liggen. Als je een druppeltje afwasmiddel aan het water toevoegt, zakt de punaise onmiddellijk naar de bodem. De zeepmoleculen gaan tussen de watermoleculen zitten en de watermoleculen verliezen hun onderlinge aantrekkingskracht. De oppervlaktespanning verlaagt. 128

130 Wat zijn de eigenschappen van de verschillende stoffen? Afwasmiddel Afwasmiddel bestaat voor een deel uit oppervlakte-actieve stof, ook wel detergent genoemd. Deze stof zorgt ervoor dat de oppervlaktespanning sterk vermindert waardoor je bellen kunt blazen. De moleculen van een detergent hebben een hydrofiele (waterminnende) kop en een hydrofobe (watermijdende) staart. Doordat de kop aan water bindt, terwijl de staart water afstoot, kunnen vettige stoffen in water oplossen, terwijl het vet zelf niet oplost. Het vetbolletje, dat omgeven is door het detergent, is op deze manier toch opgelost in het afwaswater en kan in die vorm dus weggespoeld worden. Glycerine Glycerine is glycerol 85%, is een vloeistof met een hoge viscositeit. Dit betekent dat het een stroperige vloeistof is. De stof is geurloos, kleurloos en zoet. Ook is het niet giftig. Hierdoor zijn er veel toepassingen voor glycerine, van cosmetica, voeding en industrie. Glycerine is te koop bij de drogist en in de toko s. Behangplaksel Behangplaksel zorgt voor stevigheid van de vloeistof. Ook hierdoor zullen de bellen niet snel knappen. Websites Filmpjes Dokter Bubbles laat zien dat je niet per se een bellenblaas nodig hebt om mooie bellen te blazen. Je kunt ook een toiletrol of fles gebruiken

131 Waarom zijn zeepbellen altijd rond? Professor Amito mag weer even uit zijn lab. Hij gaat met Ewout naar basisschool de Springplank in Huizen, naar de klas van juf Lisa. De vraag is: waarom zijn zeepbellen altijd rond? Professor Amito laat zelfs zien dat je een zeepbel met een mes kunt doorsnijden en dat je met je hand door een reuze zeepbel kunt gaan, zonder dat de zeepbel kapot gaat. De truc is, dat je het mes of je hand ook moet onderdompelen in zeepsop. Verschillende proefjes oppervlaktespanning Hoe werkt afwasmiddel? Professor Amito van NEMO legt uit hoe afwasmiddel werkt. Afwasmiddel weet namelijk waterdruppels van vetdruppels te scheiden. Kijk maar in het filmpje

132 Literatuur Akkerman, T., Breure, E., Bruins, P., Buil, S., Dijk, Y. van, Dirkse, C., Ernst, M., Fortuin, G., Grijstra, M., Pieters, T., Rakiman, N., Verhoef, D., Werenstreijn, K., Woortman, E.& Wringer, M. de (2010). Explora Module 3 Zorg voor jezelf en je omgeving Leerboek 1 havo/vwo. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers bv. Greven, J., & Letschert, J. (2003). Kerndoelen primair onderwijs. Den Haag: Deltahage. Graft, M., & Kemmers, P. (2007). Onderzoekend en Ontwerpend Leren bij Natuur en Techniek. Den Haag: Stichting Platform Bèta Techniek. Haarhuis, A., & Kersbergen, C. (2010). Natuuronderwijs inzichtelijk. Bussum: Uitgeverij Coutinho Harinck, F. (2010). Basisprincipes praktijkonderzoek. Antwerpen/Apeldoorn: Garant. Ikink, H. (2006). Lopen over water. Geraadpleegd op 23 januari 2011, via Koppeschaar, C. (2002). Licht en kleur in een zeepvlies. Geraadpleegd op 21 januari 2011, via Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (2010). De juniorquiz van 2010 de antwoorden. Geraadpleegd op 13 januari 2011, via Technopolis (2003). Gestructureerde zeepbellen. Geraadpleegd op 21 januari 2011, via n.htm. William, F. (2007). Colloquium: Soap bubble clusters. Geraadpleegd op 13 januari 2011, via 131

133 Bijlage 14B Praktische tips Werkboek Omdat een verslag maken voor de leerlingen nog lastig is, is er gekozen om te werken met werkbladen. Alle werkbladen bij elkaar vormen een werkboekje. Je kunt ervoor kiezen per leerling of per groepje een werkboek te gebruiken. In het werkboek wordt gewerkt met tabellen. Er kan met letters of tekeningen gewerkt worden. Het afmeten in eenheden als ml is lastig, daarom is gekozen om af te meten met bekers en lepels. Leerlingen kunnen inkleuren hoeveel bekers water ze gaan gebruiken en hoeveel van andere stoffen. Keuze van afwasmiddel lesfase 1 Er zijn twee keuzes die je kunt maken om afwasmiddel te testen: Verschillende merken afwasmiddel; Verschillende kleuren afwasmiddel van één merk. Bij verschillende merken afwasmiddel zal er een verschil zijn. Met het ene afwasmiddel zal je betere bellen kunnen blazen dan met het andere. Voor jonge leerlingen is het misschien leuker om verschillende kleuren te testen. Vaak hebben ze bij een bepaalde kleur een idee. Welke keuze je maakt, zal niet verschillen voor het gebruik van het werkblad. Eerst stellen ze een hypothese op. Welk afwasmiddel de beste bellen maakt, zal op nr. 1 komen te staan. Het afwasmiddel waarmee je het minst goed bellen kunt blazen wordt op nr. 5 gezet. In de kolom: ik zie, noteren de leerlingen wat de uitkomst is. Voor hogere klassen kun je extra eisen stellen. Ze moeten dan opschrijven wat ze waarnemen. Vormen maken lesfase 3 Om het gewenste resultaat te krijgen en de leerlingen zelf te laten ontdekken dat de zeepbellen altijd rond zullen zijn, is het leuk om de kinderen ideeën te geven van vormen die ze kunnen maken. Zolang de vorm gesloten is, kan elk gewenste vorm gemaakt worden. Ook 3D-vormen. Je kunt denken aan een kubus, piramide, enzovoort. Gebruik hiervoor ijzerdraad dat goed in vorm blijft zitten, maar niet te stug is, zodat de leerlingen niet teveel moeite hoeven doen om een vorm te maken. Laat met rietjes, trechters etc. zien dat je ook hiermee bellen kunt blazen. Dit brengt de leerlingen tot ideeën voor hun eigen ontwerp. Ook zou je een filmpje kunnen laten zien. 132

134 Bijlage 14C Benodigdheden Materiaal (stoffen) Materiaal (gereedschap & hulpmiddelen) Water Werkblad voor elke leerling (zie werkblad 1) Glycerine Schrijf- en tekenmateriaal Behangplaksel Tangen Afwasmiddel groen (Dreft) Witte bakjes van 1 L bijv. van de afhaalchinees Afwasmiddel roze, geel, blauw etc. Plastic lepels Handzeep Plastic bekertjes Shampoo Plastic bekertjes met voor de helft een streep Allesreiniger Kleine maatbekers van 20 ml (je kunt ook dopjes van een fles gebruiken) Bellenblaaspotjes (voor elk tweetal 1) Spiegels (1 per 2 leerlingen) IJzerdraad Ballon Papieren zak Boterhamzakje 133

135 Bijlagen 14D Logboek en werkbladen NAAM: KLAS: 134

136 Werkblad 1: Afwasmiddel testen! ik denk... ik zie... veel bellen 1. niet veel en niet weinig bellen 2. weinig bellen 135

137 Werkblad 2: Onderzoek doen naar...het beste sop! WATER ZEEP GLYCERINE BEHANGPLAKSEL 136

138 Werkblad 3: Dit is het recept van het beste sop! WATER ZEEP GLYCERINE BEHANGPLAKSEL 137

139 Werkblad 4: Ontwerp voor je mooiste bel! 138

140 Bijlage 15A Verantwoording etherische oliën Etherische oliën Etherische oliën zijn oliën die gebruikt worden voor bijvoorbeeld olielampjes, massage, aromatherapie en dergelijke. In deze les wordt het als geurstof voor het parfum gebruikt. Bij kinderen is het belangrijk goed op de dosering te letten. Geadviseerd wordt om per 10 ml maximaal één druppel etherische olie toe te voegen. In deze lessenserie wordt hier rekening mee gehouden. Etherische oliën bij kinderen Aantal druppels olie per 10ml Gewicht kind in kilogram Ook zijn er bepaalde geuren waarvan geadviseerd wordt deze niet bij jongere kinderen (onder de 6 jaar) te gebruiken. Hier volgt een lijst van deze geuren. Geuren (niet geschikt voor kinderen onder de 6 jaar) Cipres Kamille Niaouli Eucalyptus Kruidnagel Pepermunt Tijm Bij het gebruik van het kerstparfum op de huid moet goed rekening gehouden worden met het type huid van het kind en de leeftijd. Het kan zijn dat een kind gevoelig is voor parfum en de huid een rode irritatie krijgt. Ook al is het parfum een onschadelijk product, is het wel van belang om de huid in het geval van irritatie te ontdoen van het parfum door deze goed te wassen met water en ph-neutrale zeep en het parfum (voorlopig) niet te gebruiken. 139

141 Bijlage 15B Materialen en oliën 1. Confrontatie: Wat is een (lekkere) geur? Materiaal Doos (met de geuren (zie tabel)) Blinddoek Zes kokers, potjes of zakjes voor de geuren. Verschillende geurende dingen (zie tabel) Zes kaartjes met afbeeldingen van de geuren Aanrommelgeuren in een potje of zakje. Kruidnagel Kaneel Lavendel (Peper)munt Vanille Citroen of mandarijn 2. Verkenning: Geuren verkennen en herkennen Materiaal Doos met geuren (etherische oliën) Etherische oliën (zie tabel) Zes kaartjes met afbeeldingen van de geuren Blinddoek Werkbladen (bijlage) Geuroliën Jasmijn Kaneel Vanille Lelie Lavendel Grapefruit 3. Ontwerpvoorstel maken: Welke geuren bij elkaar vind ik lekker? Materiaal Geuroliën Mengbakje Maatbeker 10ml Lepel Trechtertje Etiketten Kleurpotloden of stiften Hulpkaart 140

142 Bijlage 15C Afbeeldingskaarten geuren Geurkaart vaste geuren 141

143 142

144 143

145 Geurkaart etherische oliën aanvulling 144

146 145

147 Bijlage 15D Werkblad parfumsommen + = + = + = + = + = 146

148 Bijlage 15E Stappenplan hulpblad 1 Neem 2 Kies 3 Doe 4 Roeren. een bakje en doe de olie er in. 2 of 3 geuren. van iedere geur 1 druppel in het bakje. 5 Verdeel het mengsel over de flesjes. 6 Maak een etiket en plak het op. 147

149 148

150 Bijlage 15F Briefje aan de ouders INFORMATIEBRIEFJE KERSTPARFUM Beste ouders, Uw kind heeft vandaag een parfum gemaakt in de klas. Deze is gemaakt van een basisolie (arachideolie) vermengd met etherische oliën. Eén druppeltje op de huid per keer is genoeg. Etherische oliën kunnen bij kinderen onder de 6 jaar soms enige huidirritatie veroorzaken, te herkennen aan een rode vlek op de plaats waar het parfum is aangebracht. Vandaar dat ik u middels dit briefje over deze bijwerking wil informeren. Het mengsel is afgestemd op de maximale dosis die kinderen onder de 6 jaar mogen hebben, maar het moet wel matig gebruikt worden. Ik hoop dat u hiermee rekening houdt. Met vriendelijke groet, Juf (naam), groep 1 en 2 149

151 Bijlage16A: Achtergrondinformatie voor de leerkracht. Zaden kunnen onderverdeeld worden in één en tweezaadlobbig. Bekende tweezaadlobbigen zijn bijvoorbeeld bonen en pinda s; voorbeelden van bekende eenzaadlobbigen zijn grasachtigen zoals tarwe (hiernaast afgebeeld) en rijst. Zaden bestaan uit een embryonaal plantje met reservevoedsel, omgeven door een (harde) zaadhuid. Alleen levende zaden kunnen kiemen (zijn kiemkrachtig ). In een droog zaadje bevindt het embryo zich in een sluimertoestand die bij sommige plantensoorten jaren kan duren. Tuinkerszaad en bonen kunnen bijvoorbeeld gerust 3 á 4 jaar bewaard worden voordat de kiemkracht afneemt. Als een zaadje in vochtige omstandigheden terechtkomt is dit het startsignaal voor de kieming. Eerst zwelt het zaad op omdat het reservevoedsel (meestal zetmeel) en het embryonale plantje water gaan opnemen. Al vrij snel worden uit het zetmeel de eerste suikers omgezet, die als brandstof dienen voor het groeiproces. Als eerste begint de wortel te groeien, die zorgt voor opname van water en verankering in de grond. Ook zijn dan meestal de eerste wortelharen te zien. Dit proces kan volledig in het donker plaatsvinden. Vervolgens wordt de zaadhuid afgeworpen en ontwikkelen de zaadlobben zich tot de kiemblaadjes, waarin bij voldoende licht het eerste bladgroen wordt geproduceerd. Het vormen van het eerste bladgroen kost een beetje energie, en dit gaat even ten koste van de lengtegroei. Zolang er geen bladgroen kan worden geproduceerd (bijvoorbeeld doordat het zaadje zich diep onder de grond bevindt of expres in het donker wordt gehouden) wordt alle energie uit het reservevoedsel aangewend voor de lengtegroei. Dit verklaart waardoor kiemplantjes in het donker sneller groeien dan in het licht. Om te kunnen kiemen hebben de meeste zaden eigenlijk alleen voldoende water en zuurstof nodig; licht en voedingsstoffen worden pas belangrijk nadat de kiemblaadjes tevoorschijn komen en er bladgroenkorrels moeten worden aangemaakt zodat de fotosynthese op gang kan komen. Daardoor wordt het kiemplantje steeds minder afhankelijk van het reservevoedsel in het zaad. Kiemende zaden zijn zeer gevoelig voor omgevingsinvloeden. Zo is er een voortdurende aanvoer van vocht noodzakelijk; uitdroging is funest. Het beste werkt het daarom om zand te gebruiken; dit laat voldoende lucht door en droogt niet te snel uit. Ook aarde is bruikbaar, bijvoorbeeld om de factor grond te kunnen variëren. Het is af te raden om watten of keukenpapier te gebruiken, deze drogen binnen 1 á 2 dagen uit, dus als er een weekend tussen het inzaaien en bekijken zit kan dit tot uitgedroogde proefopstellingen leiden. Ook de aanvoer van voldoende zuurstof is essentieel; zorg er daarom voor dat de zaden niet onder water komen te staan, want anders gaan ze rotten. Factoren die ook van invloed zijn, zijn o.a. temperatuur en luchtvochtigheid: hoe warmer/vochtiger, hoe sneller de kieming. Aanvankelijk hebben voedingszouten zoals Pokon e.d. nauwelijks invloed, omdat kiemende zaden hun reservevoedsel zelf bij zich dragen. Pas als het wortelstelsel voldoende ontwikkeld is kan men hiervan effecten vaststellen. Ook het gebruik van het type grond is van invloed: aarde uit de winkel is van tevoren ontsmet en bevat veel minder micro- 150

152 organismen (schimmels en bacteriën) dan aarde van buiten, en de invloed hiervan op de kieming is duidelijk te zien. Behalve tuinkers kunnen voor snelle resultaten ook allerlei andere snel kiemende zaden worden gebruikt, zoals mosterdkers, alfalfa of broccolikers. Ook allerlei soorten bonen en erwten zijn bruikbaar; hoewel deze meestal iets langzamer kiemen, levert dit vaak spectaculaire resultaten op: grote planten, snelle groei, lange wortels. Ook is het leuk om bonen in gips te gieten en dit gips vervolgens nat te houden om de kracht van kiemende zaden te demonstreren doordat ze na verloop van tijd door het gips heen breken. Ook is het zeer illustratief om een schone jampot te vullen met zand, na de binnenwand bekleed te hebben met (filtreer)papier, en dan een boon tussen het papier en het glas van de pot te plaatsen en vervolgens het zand zodanig te bevochtigen dat de boon nét niet onder water staat. Als na enkele dagen het proces wordt herhaald door een aantal cm. links naast de eerste boon een tweede boon te plaatsen, en een aantal dagen later links daarvan een derde, etc., ontstaat aan de binnenkant van de pot een levend stripverhaal over de groei van de bonenplant. Behalve met zaden kan ook worden geëxperimenteerd met knollen (bijvoorbeeld uitlopende aardappelen of de afgesneden bovenkant van een winterpeen) en bollen (bijvoorbeeld uitlopende uien of knoflookteentjes). Het uitlopen van bollen en knollen lijkt in veel opzichten op het kiemen van zaden; ook bollen en knollen bevatten reservevoedsel dat gebruikt wordt voor de groei van een plantje. Het enige verschil zit m in de oorsprong van de plant: een zaad is het gevolg van geslachtelijke voortplanting (d.m.v. bestuiving en bevruchting) en een bol of knol is het gevolg van ongeslachtelijke voortplanting. Het erfelijk materiaal in een zaad verschilt dus van dat van de oudergeneratie, het DNA in een bol of knol is identiek aan dat van de ouderplant. Eigenlijk is een bol of knol dus dezelfde plant, maar dan in een gedaante die beter is aangepast aan winterse omstandigheden. 151

153 Bijlage 16B: Werkblad Kiemings-onderzoek Wat wil je onderzoeken (onderzoeksvraag)? Wat heb je daarvoor nodig (materiaal)? Wat ga je doen (experiment)? Wat denk je dat er gaat gebeuren (voorspelling)? Wat gebeurt er (resultaat)? Maak een tekening op de achterkant van dit werkblad. Wat is het antwoord op de onderzoeksvraag (conclusie)? 152

154 Bijlage 17A: Concept-cartoon met achtergrondinformatie over het concept Concept-cartoon De Jas van de Sneeuwman Concept-cartoons zijn ontwikkeld als didactisch middel door Stuart Naylor en Breanda Keogh in Er zijn een heleboel concept cartoons verzameld in het boek: Naylor, S. & Keogh, B. (2010). Concept Cartoons In Science Education. Millgate House Publishers. Bovenstaande concept cartoon is vrij beschikbaar en hier vertaald naar het Nederlands. Natuurwetenschappelijke achtergrond 153

Onderzoekende en ontwerpende lessenseries. Ontwikkeld door Pabo HvA

Onderzoekende en ontwerpende lessenseries. Ontwikkeld door Pabo HvA Onderzoekende en ontwerpende lessenseries Ontwikkeld door Pabo HvA Voorlopige versie 16-09-2015 Welmoet Damsma Thomas van Eijck José van Gelderen Eveline Snelder Inhoud VOORWOORD 5 1. BOSJE BLOEMEN 7

Nadere informatie

China. Stadsgeluiden in China. 3 lessen rond geluiden in een Chinese stad. Vakgebied: Muziek. Lesduur: 60 minuten per les

China. Stadsgeluiden in China. 3 lessen rond geluiden in een Chinese stad. Vakgebied: Muziek. Lesduur: 60 minuten per les China Stadsgeluiden in China 3 lessen rond geluiden in een Chinese stad Vakgebied: Muziek Lesduur: 60 minuten per les China Pagina 1 - Stadsgeluiden in China - Colofon Stadsgeluiden in China Les voor groep

Nadere informatie

Lessenserie De hellingbaan

Lessenserie De hellingbaan - Bovenbouw - Lessenserie De hellingbaan Een lessenserie over het experimenteren met de hellingbaan en de strategie controleren van variabelen. Met dank aan leerkrachten en leerlingen van basisschool De

Nadere informatie

Lesmateriaal Geluid. Tijdsduur: 50 minuten

Lesmateriaal Geluid. Tijdsduur: 50 minuten Lesmateriaal Geluid Welke voorkennis hebben de leerlingen nodig? Deze les maakt deel uit van een lessenserie over In de les voor de onderbouw stonden de volgende doelen centraal: Vakinhoudelijk doel: Leerlingen

Nadere informatie

Nederlands in Uitvoering

Nederlands in Uitvoering Nederlands in Uitvoering Leerjaar 1 Sport & spel Een mondelinge instructie begrijpen Algemene modulegegevens Leerjaar: 1 Taaltaak: Een mondelinge instructie begrijpen Thema: Sport & spel Leerstijlvariant:

Nadere informatie

Pepernoten warenonderzoek Groep 5&6

Pepernoten warenonderzoek Groep 5&6 Pepernoten warenonderzoek Groep 5&6 Auteur/ontwikkelaar: Suzanne Diederiks Begeleider: Welmoet Damsma (opleider Pabo HvA) Pepernoten warenonderzoek Groep 5&6 Onderwerp De kinderen gaan een vergelijkend

Nadere informatie

Gebruik het vragenmachientje en bedenk een onderzoeksvraag

Gebruik het vragenmachientje en bedenk een onderzoeksvraag Instructieblad Gebruik het vragenmachientje en bedenk een onderzoeksvraag Onderzoeken is leuk omdat je wat over jezelf leert: wat je kunt en hoe creatief je bent. Ook leer je over je omgeving en de wereld.

Nadere informatie

Werkbladen les 2. Werkblad 1: Experiment met materialen. Vraag 4: Namen: Benodigdheden: Vraag 5: Vraag 6: Vraag 1: Vraag 7: Vraag 2: Vraag 3:

Werkbladen les 2. Werkblad 1: Experiment met materialen. Vraag 4: Namen: Benodigdheden: Vraag 5: Vraag 6: Vraag 1: Vraag 7: Vraag 2: Vraag 3: leerlingen werkboek Werkbladen les 2 Werkblad 1: Experiment met materialen Benodigdheden: Liniaal Twee tafels 1 vel aluminiumfolie 1 vel karton 2 voorwerpen om op de brug te leggen (Let op! Deze moeten

Nadere informatie

What s up Zuiderzeeland? aardrijkskunde, praktische opdracht

What s up Zuiderzeeland? aardrijkskunde, praktische opdracht What s up Zuiderzeeland? Aardrijkskunde praktische opdracht praktisch onderzoek in zuiderzeeland 4 HV Naam: Klas: In dit onderdeel ga je zelf met je groepje op onderzoek. Je hebt geleerd dat Waterschap

Nadere informatie

Nationaal Gevangenismuseum Gevangen in beeld

Nationaal Gevangenismuseum Gevangen in beeld Nationaal Gevangenismuseum Gevangen in beeld Groep 8 Les 1. Boeven in beeld Les 1. Boeven in beeld Nationaal Gevangenismuseum Groep 8 120 minuten Samenvatting van de les De les begint met een klassikaal

Nadere informatie

Introduceren thema Voeding en Bewegen. Wat doe je als leerkracht? Omschrijving van de opdracht: Thema: Voeding en bewegen

Introduceren thema Voeding en Bewegen. Wat doe je als leerkracht? Omschrijving van de opdracht: Thema: Voeding en bewegen Natuur & Techniek Mijn lijf: Voeding en bewegen Omschrijving van de opdracht: Introductie Thema: Voeding en bewegen In dit thema staan de volgende hogere orde denkvragen centraal rondom voeding en bewegen:

Nadere informatie

Plant in de klas Instructieblad leerkracht Groep 6/7/8

Plant in de klas Instructieblad leerkracht Groep 6/7/8 Plant in de klas Instructieblad leerkracht Groep 6/7/8 Colofon Titel: Plant in de klas - Instructieblad leerkracht, groep 6/7/8 Auteurs: Nienke van den Berg Hilde Spitters (NIGZ) Redacteuren: John Luteijs

Nadere informatie

Creativiteit, kun je dat afdwingen?

Creativiteit, kun je dat afdwingen? Creativiteit, kun je dat afdwingen? Over procesgerichte didactiek, de didactiek van creativiteit, eigenaarschap en betrokkenheid www.kunstedu.nl procesgerichte didactiek proces van de kunstenaar zelf ondergaan

Nadere informatie

hoge stroming Fase Ontdek en onderzoek

hoge stroming Fase Ontdek en onderzoek Groep 7 & 8 Team van maximaal 4 leerlingen Leerling materiaal TECHNIEK TOERNOOI hoge stroming Fase Ontdek en onderzoek Verdeel de rollen Je werkt in een groepje van vier leerlingen. Iedereen in je groepje

Nadere informatie

Lesmateriaal Geluid. deel 1. Tijdsduur: 30 minuten

Lesmateriaal Geluid. deel 1. Tijdsduur: 30 minuten Lesmateriaal Geluid deel 1 Welke voorkennis hebben de leerlingen nodig? Deze les maakt deel uit van een lessenserie over In de les voor de middenbouw stonden de volgende doelen centraal: Vakinhoudelijk

Nadere informatie

HOERA, een meisje Ondertitel: Analyseren

HOERA, een meisje Ondertitel: Analyseren HOERA, een meisje Ondertitel: Analyseren 1. Inleiding Aan de hand van een concept cartoon verdiepen leerlingen zich in de vraag hoe het komt dat een meisje een meisje is. Een concept cartoon is een visuele

Nadere informatie

China Pagina 1. - Wie nodig jij uit voor een Chinese maaltijd? -

China Pagina 1. - Wie nodig jij uit voor een Chinese maaltijd? - China Pagina 1 Colofon Uitnodiging voor maaltijd in Chinees Les voor groep 6-8 150-180 minuten Handvaardigheid Let op! In deze les opzet werken leerlingen in tweetallen, en maken samen 1 werkstuk, maar

Nadere informatie

Mens en Natuur, Natuurkunde. VO onderbouw (havo/vwo) 2-3 lesuren

Mens en Natuur, Natuurkunde. VO onderbouw (havo/vwo) 2-3 lesuren De sneeuwpop Voor de docent Vak(gebied) Schooltype / afdeling Mens en Natuur, Natuurkunde VO onderbouw (havo/vwo) Leerjaar 1 Tijdsinvestering Vakinhoud 2-3 lesuren Warmtegeleiding en -isolatie in dagelijkse

Nadere informatie

Lessenserie bedrijfsbezoek PO. voorjaar 2016

Lessenserie bedrijfsbezoek PO. voorjaar 2016 Lessenserie bedrijfsbezoek PO voorjaar 2016 De voorbereidende les Inleiding Doel: - Voorkennis activeren - Beginniveau meten Materiaal: - Woordweb - Digibord Tijd: 5 min. Om kinderen te enthousiasmeren

Nadere informatie

LESSENSERIE 4: CKV-NL Recensie schrijven Lesplannen

LESSENSERIE 4: CKV-NL Recensie schrijven Lesplannen LESSENSERIE 4: CKV-NL Recensie schrijven Lesplannen Algemene gegevens Docent Evah den Boer School Helen Parkhurst Titel lessenserie Recensie schrijven CKV/NETL Klas (en niveau) 4 vwo Aantal leerlingen

Nadere informatie

HANDLEIDING TALENTENQUIZ

HANDLEIDING TALENTENQUIZ HANDLEIDING TALENTENQUIZ STAPPENPLAN TALENTENQUIZ 1. Download alle nodige bestanden van de talentenquiz kleur bekennen met kinderen op de studentenpagina bij de pagina voor de coördinator bedenk & doe

Nadere informatie

Les 3 Radboud Kids: Meet the professor Voor de leraar

Les 3 Radboud Kids: Meet the professor Voor de leraar Les 3 Radboud Kids: Meet the professor Voor de leraar Overzicht Doelen Leerlingen vormen een beeld bij het onderzoek van de professor Leerlingen vergroten hun woordenschat door het leren van nieuwe vaktermen

Nadere informatie

What s up Zuiderzeeland?

What s up Zuiderzeeland? What s up Zuiderzeeland? biologie praktische opdracht, 4vmbo Naam: Klas: In dit onderdeel ga je zelf met je groepje aan de slag. Bij de theoretische opdracht heb je gekeken welke dieren er voorkomen in

Nadere informatie

Workshop Handleiding. Verhalen schrijven. wat is jouw talent?

Workshop Handleiding. Verhalen schrijven. wat is jouw talent? Workshop Handleiding Verhalen schrijven wat is jouw talent? Inhoudsopgave Hoe gebruik je deze workshop? Hoe kun je deze workshop inzetten in je klas? Les 1: Even voorstellen stelt zich kort voor en vertelt

Nadere informatie

Groep 8 Verdiepingsles: Lagerhuis (dubbele les) Groep 8 Verdiepingsles: Lagerhuis voorbereiding. Leerkrachtinformatie

Groep 8 Verdiepingsles: Lagerhuis (dubbele les) Groep 8 Verdiepingsles: Lagerhuis voorbereiding. Leerkrachtinformatie Leerkrachtinformatie (dubbele les) Lesduur: 2 x 50 minuten (klassikaal) Introductie van de activiteit 1. Deze klassikale les bestaat uit twee delen: Voorbereiding Uitvoering voorbereiding Lesduur: 50 minuten

Nadere informatie

Spreken - Presenteren HV 1. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie. http://maken.wikiwijs.nl/52520

Spreken - Presenteren HV 1. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie. http://maken.wikiwijs.nl/52520 Spreken - Presenteren HV 1 Auteur VO-content Laatst gewijzigd Licentie Webadres 21 July 2015 CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie http://maken.wikiwijs.nl/52520 Dit lesmateriaal is gemaakt

Nadere informatie

LESBRIEF LES 1 DE VOEDSELKETENLES SAMENVATTING LES 1 VOORBEREIDING BENODIGDHEDEN DUUR LESDOELEN LINK ZAAKVAKKENINHOUD. Wat is voedselverspilling?

LESBRIEF LES 1 DE VOEDSELKETENLES SAMENVATTING LES 1 VOORBEREIDING BENODIGDHEDEN DUUR LESDOELEN LINK ZAAKVAKKENINHOUD. Wat is voedselverspilling? SAMENVATTING In deze les wordt het begrip voedselverspilling geïntroduceerd. De leerlingen maken kennis met een voedselketen en ontdekken welke partijen daarbij betrokken zijn (de schakels in de voedselketen:

Nadere informatie

HANDLEIDING BLOEMPOT ONDERBOUW

HANDLEIDING BLOEMPOT ONDERBOUW HANDLEIDING BLOEMPOT ONDERBOUW De opdracht In deze drie energizers gaan de leerlingen aan de slag met het bedenken van een nieuwe manier om een bloempot te gebruiken. Dit doen de leerlingen door te bespreken

Nadere informatie

Dieren deel 1 luisteren en noteren X Muziek noteren X Luisteren O Individueel X Duo 1. Inleiding: Oriëntatie: 3. Delen oefenen:

Dieren deel 1 luisteren en noteren X Muziek noteren X Luisteren O Individueel X Duo 1. Inleiding: Oriëntatie: 3. Delen oefenen: Dieren deel 1 luisteren en noteren Groep 3-6 Eindproduct Kinderen maken grafische notaties van muziek die over dieren gaat. Onderdeel O Zingen O Muziek maken X Muziek noteren X Luisteren O Bewegen Leerdoelen

Nadere informatie

Observatorium in samenwerking met Jet-Net Junior

Observatorium in samenwerking met Jet-Net Junior Observatorium in samenwerking met Jet-Net Junior Leerlingen ontwerpen en maken een horizontaal observatorium op een schuine bergwand. Ze testen en focussen op wat nog niet werkt. bovenbouw leerkracht focus

Nadere informatie

ONDERZOEK DOEN HOE DOE IK DAT? WORKSHOP PLUSWEEK KLAS 1, 2, 3

ONDERZOEK DOEN HOE DOE IK DAT? WORKSHOP PLUSWEEK KLAS 1, 2, 3 ONDERZOEK DOEN HOE DOE IK DAT? WORKSHOP PLUSWEEK KLAS 1, 2, 3 WAAROM ONDERZOEK? Onderzoek doen is een belangrijke wetenschappelijke vaardigheid. Tijdens de plusweek ga je leren hoe je dat moet doen. Je

Nadere informatie

2 > Kerndoelen 11. 4 > Aan de slag 15. 5 > Introductie van de manier van werken 22. 6 > Mogelijke werkvormen en de plaats op het rooster 27

2 > Kerndoelen 11. 4 > Aan de slag 15. 5 > Introductie van de manier van werken 22. 6 > Mogelijke werkvormen en de plaats op het rooster 27 Inhoud 1 > Uitgangspunten 9 2 > Kerndoelen 11 3 > Materialen 12 4 > Aan de slag 15 5 > Introductie van de manier van werken 22 6 > Mogelijke werkvormen en de plaats op het rooster 27 7 > Waarom samenwerkend

Nadere informatie

Plattegrond van de school Groep 5 rekenen 1

Plattegrond van de school Groep 5 rekenen 1 Plattegrond van de school Groep 5 rekenen 1 In de eerste les gaan de leerlingen de school opmeten om gegevens te verzamelen voor het maken van een plattegrond. In de tweede les gaan de leerlingen de plattegrond

Nadere informatie

Introductie. De onderzoekscyclus; een gestructureerde aanpak die helpt bij het doen van onderzoek.

Introductie. De onderzoekscyclus; een gestructureerde aanpak die helpt bij het doen van onderzoek. Introductie Een onderzoeksactiviteit start vanuit een verwondering of verbazing. Je wilt iets begrijpen of weten en bent op zoek naar (nieuwe) kennis en/of antwoorden. Je gaat de context en content van

Nadere informatie

Hoe voer ik een onderzoek uit? Een stappenplan om te helpen een onderzoek uit te voeren.

Hoe voer ik een onderzoek uit? Een stappenplan om te helpen een onderzoek uit te voeren. Hoe voer ik een onderzoek uit? Een stappenplan om te helpen een onderzoek uit te voeren. Bij het doen van onderzoek onderscheid je vier fasen: 1 De fase van voorbereiding 2 De fase van uitvoering 3 De

Nadere informatie

Heb je een vraag over Meet the Professor? Stuur ook dan even een bericht naar Eline.

Heb je een vraag over Meet the Professor? Stuur ook dan even een bericht naar Eline. Beste leerkracht, Leuk dat jouw klas meedoet aan Meet the Professor 2018! Op woensdag 28 maart 2018 komt tussen 11:00 12:00 uur een professor op bezoek bij jou in de klas. In deze gouden envelop vind je:

Nadere informatie

lesbrieven avonturenpakket de uitvinders en de verdronken rivier leerlingen werkblad Lesbrief 2:

lesbrieven avonturenpakket de uitvinders en de verdronken rivier leerlingen werkblad Lesbrief 2: lesbrieven leerlingen werkblad Lesbrief 2: RAVIJN OVERSTEKEN Verhaal: De Uitvinders en De Verdronken Rivier (deel 2) Het ravijn Opdracht 1: Opdracht 2: Opdracht 3: Brainstorm ravijn oversteken Bruggen

Nadere informatie

AVONTURENPAKKET DE UITVINDERS

AVONTURENPAKKET DE UITVINDERS LESBRIEVEN LEERLINGENBESTAND LESBRIEF 2: RAVIJN OVERSTEKEN Verhaal: De Uitvinders en De Verdronken Rivier (deel 2) Het ravijn Opdracht 1: Opdracht 2: Opdracht 3: Brainstorm ravijn oversteken Bruggen bouwen

Nadere informatie

Tweede wereldoorlog:

Tweede wereldoorlog: geschiedenis Tweede wereldoorlog: Kleding Omschrijving van de opdracht: Wat doe je als leerkracht? Introductie Thema: Tweede Wereldoorlog - Kleding Introduceren thema Tweede Wereldoorlog - Kleding In dit

Nadere informatie

primair onderwijs groep 4 en 8 samen Mijn verhaal van Brabant docentenhandleiding

primair onderwijs groep 4 en 8 samen Mijn verhaal van Brabant docentenhandleiding primair onderwijs groep 4 en 8 samen Mijn verhaal van Brabant docentenhandleiding Inhoud Een doorlopende leerlijn erfgoededucatie 3 Leerdoelen 6 Voorbereiding op het museumbezoek 7 De museumles Mijn verhaal

Nadere informatie

LESMATERIAAL ONDERBOUW. Lespakket CliniClowns Geen kinderachtig effect. Vo or Groep 1-

LESMATERIAAL ONDERBOUW. Lespakket CliniClowns Geen kinderachtig effect. Vo or Groep 1- LESMATERIAAL ONDERBOUW Lespakket CliniClowns Geen kinderachtig effect Vo or 4 Groep 1- ACTIVITEIT 1: AANGENAAM KENNIS TE MAKEN In deze handleiding staat de activiteitenbeschrijving voor groep 1-4. Hier

Nadere informatie

Winkelen in het bos?

Winkelen in het bos? Winkelen in het bos? Natuur, tweede graad Doelstellingen Kinderen ervaren dat het bos uit verschillende delen en bewoners bestaat. Kinderen ontdekken verbanden tussen alle delen en bewoners van het bos.

Nadere informatie

Les ontwerpend leren Sterker dan sterk!

Les ontwerpend leren Sterker dan sterk! Les ontwerpend leren Sterker dan sterk! Handleiding voor de leerkracht Link naar de digibordles en de werkbladen: c3.nl/ontdekchemie/lessen/sterker-dan-sterk Kinderen maken in deze les kennis met het onderzoek

Nadere informatie

Teken een architect. Lees het volgende verhaal:

Teken een architect. Lees het volgende verhaal: Teken een architect Lees het volgende verhaal: Een architect heeft een hele dag nagedacht over een nieuwe brug die gebouwd moet worden. Via de brug moet het verkeer, ook zware vrachtwagens, over een brede

Nadere informatie

Zo doe je een onderzoek ABC Handleiding

Zo doe je een onderzoek ABC Handleiding Onderzoek Voorbereiding door de leerkracht Het doen van een onderzoek spoort kinderen aan de wereld om zich heen op een actieve manier te onderzoeken en ontdekken. Het doen van een onderzoek moedigt de

Nadere informatie

De vragen sluiten aan bij de belevingswereld van de leerlingen en zijn onderverdeeld in de volgende vijftien categorieën:

De vragen sluiten aan bij de belevingswereld van de leerlingen en zijn onderverdeeld in de volgende vijftien categorieën: > Categorieën De vragen sluiten aan bij de belevingswereld van de leerlingen en zijn onderverdeeld in de volgende vijftien categorieën: 1 > Poten, vleugels, vinnen 2 > Leren en werken 3 > Aarde, water,

Nadere informatie

Lesbrief Robotje. Opdracht 1: voorkant opdrachtkaart

Lesbrief Robotje. Opdracht 1: voorkant opdrachtkaart Lesbrief Robotje Wist je dat het woord robot ooit bedacht is door een toneelschrijver, voor een toneelstuk! Namelijk in 1921 door de Tsjechische toneelschrijver Karel Čapek voor zijn voorstelling R.U.R.

Nadere informatie

Tweede wereldoorlog:

Tweede wereldoorlog: geschiedenis Tweede wereldoorlog: Auto s en wegen Omschrijving van de opdracht: Wat doe je als leerkracht? Introductie Thema: Tweede Wereldoorlog: auto s en wegen Introduceren thema Tweede Wereldoorlog:

Nadere informatie

Introduceren thema Op vakantie in Europa. centraal rondom vakantie in Europa: Thema: Op vakantie in Europa

Introduceren thema Op vakantie in Europa. centraal rondom vakantie in Europa: Thema: Op vakantie in Europa Aardrijkskunde Op vakantie in europa Omschrijving van de opdracht: Wat doe je als leerkracht? Introductie Thema: Op vakantie in Europa Introduceren thema Op vakantie in Europa In dit thema staan de volgende

Nadere informatie

What s up Zuiderzeeland?

What s up Zuiderzeeland? What s up Zuiderzeeland? biologie praktische opdracht, 4hv Naam: Klas: In dit onderdeel ga je zelf met je groepje aan de slag. Bij de theoretische opdracht heb je geoefend in het werken met de microscoop

Nadere informatie

Voorbereidende les - basis

Voorbereidende les - basis Voorbereidende les - basis Vraag de leerlingen om één of twee vragen voor de Slimme Gast te bedenken, individueel of in groepjes. Mail de vragen uiterlijk dinsdag 7 mei 2019 naar jullie Slimme Gast. Zo

Nadere informatie

de koude oorlog geschiedenis Tijdens de Koude Oorlog stonden er twee grote machtsblokken kinderen. Maak dan gebruik van het werkboekje (zie bijlage).

de koude oorlog geschiedenis Tijdens de Koude Oorlog stonden er twee grote machtsblokken kinderen. Maak dan gebruik van het werkboekje (zie bijlage). geschiedenis de koude oorlog Omschrijving van de opdracht: Introductie Thema: Koude Oorlog In dit thema staat de volgende hogere orde denkvraag centraal: Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen

Nadere informatie

DOCENT. Thema: water DROOG NAAR DE OVERKANT. groep 3 en 4. Stadshagen

DOCENT. Thema: water DROOG NAAR DE OVERKANT. groep 3 en 4. Stadshagen In groep 1 en 2 hebben de leerlingen ontdekt dat er veel water in is en hebben ze onderzocht welke dieren in en bij het water leven. In groep 3 en 4 verdiepen de leerlingen hun kennis over het water in

Nadere informatie

Chique woorden Weet jij wat deze woorden betekenen? Vraag om de beurt de betekenis van een chique woord aan elkaar.

Chique woorden Weet jij wat deze woorden betekenen? Vraag om de beurt de betekenis van een chique woord aan elkaar. LES 8: Spijsvertering (2) Chique woorden Weet jij wat deze woorden betekenen? Vraag om de beurt de betekenis van een chique woord aan elkaar. Defecatie - Poepen Borborygmus - Knorrende maag Monosodiumglutamaat

Nadere informatie

Lesvoorbereiding Leef! Sociaal-emotionele vaardigheden klas 3-4

Lesvoorbereiding Leef! Sociaal-emotionele vaardigheden klas 3-4 Lesvoorbereiding Leef! Sociaal-emotionele vaardigheden klas 3-4 Hoofdstuk Vaardigheid: Leerdoel: 1 Geluk Weten wat geluk is en dit kunnen omschrijven De leerling kan: zijn definitie van geluk geven; feiten

Nadere informatie

Handleiding les 1: Een verhaal schrijven over jouw dag in 2034 voor een toekomsttentoonstelling

Handleiding les 1: Een verhaal schrijven over jouw dag in 2034 voor een toekomsttentoonstelling Handleiding les 1: Een verhaal schrijven over jouw dag in 2034 voor een toekomsttentoonstelling Deze schrijfles sluit aan bij het Nieuwsbegriponderwerp van deze week: Vuurwerk bij Oud en Nieuw. De schrijftaak

Nadere informatie

Fase Ontdek en onderzoek

Fase Ontdek en onderzoek Groep 7 & 8 Team van maximaal 4 leerlingen Leerling materiaal TECHNIEK TOERNOOI de dwalende robot Fase Ontdek en onderzoek Verdeel de rollen Groep 1: Robomind Je werkt in een groepje van vier leerlingen.

Nadere informatie

Introduceren thema Broeikaseffect. Startopdracht. gekeken. http://bit.ly/1vqs19u. Thema: Broeikaseffect. laten stoppen? centraal:

Introduceren thema Broeikaseffect. Startopdracht. gekeken. http://bit.ly/1vqs19u. Thema: Broeikaseffect. laten stoppen? centraal: Natuur & Techniek het broeikaseffect Omschrijving van de opdracht: Introductie Thema: Broeikaseffect In deze les staan de volgende hogere- orde denkvragen centraal: 1. Hoe zou je het broeikaseffect kunnen

Nadere informatie

Wie ben jij? HANDLEIDING

Wie ben jij? HANDLEIDING HANDLEIDING Wie ben jij? Korte omschrijving lesactiviteit Iedereen legt vijf vingers op tafel. Om de beurt vertel je iets over jezelf, waarvan je denkt dat het uniek is. Als het inderdaad uniek is, dan

Nadere informatie

Binnen dit thema wordt aandacht besteed aan het. Introduceren thema Sterren en planeten. centraal rondom sterren en planeten:

Binnen dit thema wordt aandacht besteed aan het. Introduceren thema Sterren en planeten. centraal rondom sterren en planeten: Aardrijkskunde Sterren en planeten Omschrijving van de opdracht: Introductie Thema: Sterren en planeten In dit thema staan de volgende hogere orde denkvragen centraal rondom sterren en planeten: 1. Op

Nadere informatie

What s up Zuiderzeeland? maatschappijleer/geschiedenis praktische opdracht

What s up Zuiderzeeland? maatschappijleer/geschiedenis praktische opdracht What s up Zuiderzeeland? Maatschappijleer/ geschiedenis praktische opdracht, 4hv Naam: Klas: Geschiedenis Chronologie In dit onderdeel ga je zelf met je groepje op onderzoek. Je hebt geleerd dat de geschiedenis

Nadere informatie

Door verschillende grondsoorten te combineren kun je een stevige ondergrond maken. Wie maakt het beste fundament voor een huis op een heuvel?

Door verschillende grondsoorten te combineren kun je een stevige ondergrond maken. Wie maakt het beste fundament voor een huis op een heuvel? Groep 7 & 8 Team van maximaal 4 leerlingen Lesbrief voor leerkracht Uitdaging Door verschillende grondsoorten te combineren kun je een stevige ondergrond maken. Wie maakt het beste fundament voor een huis

Nadere informatie

Meetkunst. Les 1 Ruimte vangen in de klas

Meetkunst. Les 1 Ruimte vangen in de klas Meetkunst Les 1 Ruimte vangen in de klas We bevinden ons altijd in een bepaalde ruimte maar zijn ons er zelden van bewust. Kunstenaars maken bewust gebruik van ruimte en zetten deze naar hun hand. Ook

Nadere informatie

Introduceren thema Natuurgeweld. tsunami s. centraal rondom natuurgeweld: Thema: Natuurgeweld. laten ontstaan?

Introduceren thema Natuurgeweld. tsunami s. centraal rondom natuurgeweld: Thema: Natuurgeweld. laten ontstaan? Aardrijkskunde Natuurgeweld Omschrijving van de opdracht: Introductie Thema: Natuurgeweld In dit thema staan de volgende hogere orde denkvragen centraal rondom natuurgeweld: 1. Wat zou er moeten gebeuren

Nadere informatie

Zo doe je een onderzoek DEF Handleiding

Zo doe je een onderzoek DEF Handleiding Onderzoek Zo doe je een onderzoek DEF Handleiding Voorbereiding door de leerkracht Het doen van een onderzoek spoort kinderen aan de wereld om zich heen op een actieve manier te onderzoeken en ontdekken.

Nadere informatie

lesbrieven water verzamelen avonturenpakket de uitvinders en de verdronken rivier leerlingen werkblad Lesbrief 1:

lesbrieven water verzamelen avonturenpakket de uitvinders en de verdronken rivier leerlingen werkblad Lesbrief 1: lesbrieven leerlingen werkblad Lesbrief 1: water verzamelen Verhaal: De Uitvinders en De Verdronken Rivier Opdracht 1: Opdracht 2: Opdracht 3: Opdracht 4: Brainstorm over water Bouw een water-takel-kraan

Nadere informatie

Introduceren thema Het menselijk lichaam. Thema: Het (menselijk) lichaam. centraal: 1. Maak een vergelijking tussen het menselijk lichaam en het

Introduceren thema Het menselijk lichaam. Thema: Het (menselijk) lichaam. centraal: 1. Maak een vergelijking tussen het menselijk lichaam en het Natuur & Techniek Het (menselijk) lichaam Omschrijving van de opdracht: Wat doe je als leerkracht? Introductie Thema: Het (menselijk) lichaam Introduceren thema Het menselijk lichaam In deze lessen staan

Nadere informatie

Zo verstuurt u een WhatsApp! Opdracht: Analyseren, evalueren

Zo verstuurt u een WhatsApp! Opdracht: Analyseren, evalueren Zo verstuurt u een WhatsApp! Opdracht: Analyseren, evalueren 1. Inleiding Een mobiele telefoon; niet meer weg te denken uit de broekzak van elke scholier. In deze opdracht kijken de leerlingen naar een

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/167522

Nadere informatie

en zelfbeeld Lichamelijke ontwikkeling Lesdoelen: Werkvormen: Benodigdheden: Kinderboeken: Les 1: Wie ben ik Lesoverzicht

en zelfbeeld Lichamelijke ontwikkeling Lesdoelen: Werkvormen: Benodigdheden: Kinderboeken: Les 1: Wie ben ik Lesoverzicht I Lichamelijke ontwikkeling en zelfbeeld Les 1: Wie ben ik Lesoverzicht Lesdoelen: Kinderen worden zich meer bewust van eigen talenten en eigenschappen en ontwikkelen een positief zelfbeeld. Kinderen kunnen

Nadere informatie

Module 9 Kennis delen en coachen

Module 9 Kennis delen en coachen OPDRACHTEN Verzorgende IG Maatschappelijke Zorg Module 9 Kennis delen en coachen Inhoudsopgave Leeropdrachten 3 Leren 5 A Hoe leer ik? 5 B Bevorderende en belemmerende factoren 7 C Plan van aanpak bij

Nadere informatie

Docentenhandleiding veldwerk

Docentenhandleiding veldwerk Docentenhandleiding veldwerk Inhoudsopgave 2 Les 1 3 Les 2 5 Veldwerk 7 Les 3 Les 4 ~ 1 ~ In deze docentenhandleiding kun je een aantal zaken vinden die over de lessen gaan. Zo kun je steeds een vast aantal

Nadere informatie

LES: Wie van de drie? 2

LES: Wie van de drie? 2 LES: Wie van de drie? 2 DOEL getallen herkennen uit de tafels van 2 t/m 9; oefenen van de tafels; bewust worden van de patronen in bepaalde tafels (bijv. tafels van even getallen hebben allemaal even uitkomsten,

Nadere informatie

OPDRACHTEN BIJ THEMA 11 BELEID

OPDRACHTEN BIJ THEMA 11 BELEID OPDRACHTEN BIJ THEMA 11 BELEID Beleid is alleen nodig als je iets gaat veranderen. INLEIDING Het beleid van een organisatie bepaalt hoe je moet werken en wat de bestuurders belangrijk vinden. Dat beleid

Nadere informatie

Aanleiding projectweken. Gewenste kaders van een projectweek. Het proces

Aanleiding projectweken. Gewenste kaders van een projectweek. Het proces Aanleiding projectweken In het kader van talentontwikkleing en werken met 21 eeuwse vaardigheden zijn leerkrachten zich aan het ontwikkelen en professionaliseren naar nieuwe, innovatieve vormen van onderwijs.

Nadere informatie

Onderzoeksboekje. Klas: Namen:

Onderzoeksboekje. Klas: Namen: Onderzoeksboekje Klas: Namen: De onderdelen van de onderzoekscyclus: 1. Introductie 2. Verkennen 3. Opzetten onderzoek 4. Uitvoeren onderzoek 5. Concluderen 6. Presenteren 7. Verdiepen/verbreden 2 Science

Nadere informatie

Kunst onderzoekt de wereld. 5 niveaus procesgerichte didactiek

Kunst onderzoekt de wereld. 5 niveaus procesgerichte didactiek Kunst onderzoekt de wereld 5 niveaus procesgerichte didactiek rekenen mens en wereld sociaal emotionele ontwikkeling taal innerlijke wereld leerling het onderwijs versterkt het versterkt het het kunstzinnige

Nadere informatie

Lesvoorbereiding Studie en loopbaan Keuze- en Loopbaanvaardigheden 3-4 vmbo

Lesvoorbereiding Studie en loopbaan Keuze- en Loopbaanvaardigheden 3-4 vmbo Lesvoorbereiding Studie en loopbaan Keuze- en Loopbaanvaardigheden 3-4 vmbo Bespreek met vakdocenten mogelijkheden om leerlingen in de vaklessen feedback over zichzelf te laten vergaren. Deel Vaardigheid:

Nadere informatie

Oriëntatie: Samen Scholen Beeldende Kunsteducatie. Helma Molenaars en Grada Buren.

Oriëntatie: Samen Scholen Beeldende Kunsteducatie. Helma Molenaars en Grada Buren. Oriëntatie: Het doel van deze lessenserie is: bestaande foto s zoeken met een eigen verhaal erbij. Dan gaan jullie mensen deze fotoserie voorleggen en vragen welk verhaal zij erin zien. Tot slot gaan jullie

Nadere informatie

MUSEUMLES IN HET VAN ABBEMUSEUM Groep 7 en 8

MUSEUMLES IN HET VAN ABBEMUSEUM Groep 7 en 8 MUSEUMLES IN HET VAN ABBEMUSEUM Groep 7 en 8 Inleiding In groep 7 of 8 komen leerlingen vaak voor de tweede keer met hun klas naar het van Abbemuseum. Bij het eerste bezoek, in groep 5 of 6, hebben ze

Nadere informatie

Casus - Onderzoekend Leren. Geluid in de klas

Casus - Onderzoekend Leren. Geluid in de klas Casus - Onderzoekend Leren Geluid in de klas bovenbouw 150 min middenbouw onderbouw In deze casus gaan leerlingen aan de slag met het thema geluid. Ze doen exploratief onderzoek door middel van observeren

Nadere informatie

kinderrechten Aardrijkskunde kinderrechten gehoord? Met welke kinderrechten hebben zij te

kinderrechten Aardrijkskunde kinderrechten gehoord? Met welke kinderrechten hebben zij te Aardrijkskunde kinderrechten Omschrijving van de opdracht: Introductie Thema: Kinderrechten In dit thema staat de volgende hogere orde denkvraag centraal: Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen

Nadere informatie

Logboek bacteriën-onderzoek. Namen:...

Logboek bacteriën-onderzoek. Namen:... Logboek bacteriën-onderzoek Namen:... 1 Bacteriën verzamelen Nog kort de uitleg van het filmpje: Stap 1: Jullie gaan de potjes goed schoonmaken, jullie maken de potjes steriel. Dit gebeurd met behulp van

Nadere informatie

Ontwerp je eigen superbijzondere dier

Ontwerp je eigen superbijzondere dier Ontwerp je eigen superbijzondere dier Activiteit in de klas Doelgroep: basisonderwijs groep 1 t/m 4 Duur: ongeveer 1 uur Doelen: - Leerlingen zien hoe divers de natuur is; - Leerlingen denken na over vorm

Nadere informatie

Tweede wereldoorlog:

Tweede wereldoorlog: geschiedenis Tweede wereldoorlog: Een bekende Omschrijving van de opdracht: Wat doe je als leerkracht? Introductie Thema: Tweede Wereldoorlog: een bekende Introduceren thema Tweede Wereldoorlog: een bekende

Nadere informatie

Onderzoekend leren Een windmolen op school: waar moet hij staan?

Onderzoekend leren Een windmolen op school: waar moet hij staan? Onderzoekend leren Een windmolen op school: waar moet hij staan? Inhoudsopgave Inleiding 3 Context 3 Doelen van de les 3 Overzicht van de les 4 Lesbeschrijving Een windmolen op school 5 Stap 1. Introductie

Nadere informatie

Practicum: Het ontkiemen van zaadjes

Practicum: Het ontkiemen van zaadjes Naam: Klas: Practicum: Het ontkiemen van zaadjes Oefenen Theorie Op dit moment ben je bezig met Hoofdstuk 2 dat gaat over planten. Planten groeien uit zaden, bollen of knollen. In dit practicum gaan we

Nadere informatie

Taxonomie van. Bloom in de praktijk van de kleuterklas

Taxonomie van. Bloom in de praktijk van de kleuterklas Taxonomie van Bloom in de praktijk van de kleuterklas De taxonomie van Bloom kan worden toegepast als praktisch hulpmiddel bij de ontwikkeling van lesmateriaal en activiteiten. Het model gaat ervan uit

Nadere informatie

Zorg dat je een onderwerp kiest, waarvan je echt meer wilt weten. Dat is interessanter, leuker en makkelijker om mee bezig te zijn.

Zorg dat je een onderwerp kiest, waarvan je echt meer wilt weten. Dat is interessanter, leuker en makkelijker om mee bezig te zijn. Werkstukwijzer Deze werkstukwijzer helpt je om een werkstuk in elkaar te zetten. Je vult eerst een formulier in. Op dit formulier komt te staan waar je werkstuk over gaat en hoe je het aanpakt. Met behulp

Nadere informatie

Introduceren thema Wereldgodsdiensten. het dagelijks leven. Startopdracht. Wereldgodsdiensten. Thema: Wereldgodsdiensten.

Introduceren thema Wereldgodsdiensten. het dagelijks leven. Startopdracht. Wereldgodsdiensten. Thema: Wereldgodsdiensten. Aardrijkskunde Wereldgodsdiensten Omschrijving van de opdracht: Introductie Thema: Wereldgodsdiensten Binnen dit thema staan de volgende hogere orde denkvragen centraal: 1. Wat zou er gebeuren als een

Nadere informatie

WikiKids Atlas. Lerarenhandleiding Project WikiKids Atlas

WikiKids Atlas. Lerarenhandleiding Project WikiKids Atlas WikiKids Atlas Lerarenhandleiding Project WikiKids Atlas 1. Inhoudsopgave. 1. Inhoudsopgave. p. 43 2. Inleiding. p. 44 3. Uitleg en kerndoelen WikiKids Atlas. p. 46 3.1. Inleiding. p. 46 3.2. Uitleg WikiKids.

Nadere informatie

Ik beweeg! Lessenserie: Ik beweeg!

Ik beweeg! Lessenserie: Ik beweeg! Ik beweeg! Lessenserie over de invloed van sport en beweging op lichaamsprocessen voor groep 5/6 Gebaseerd op de didactiek van onderzoekend en ontwerpend leren 1 Inhoudsopgave bladzijde Organisatie 3 Context

Nadere informatie

Naam:. Namen groepsleden:... Begeleider:

Naam:. Namen groepsleden:... Begeleider: Naam:. Klas: Namen groepsleden:........ Begeleider: 1 Inleiding In deze projectweek ga je onderzoek doen. Dit onderzoek is ter voorbereiding op het sectorwerkstuk in de vierde klas. Dit boekje is jouw

Nadere informatie

ontdekken de kinderen hoe een regenboog ontstaat en maken daarbij aantekeningen.

ontdekken de kinderen hoe een regenboog ontstaat en maken daarbij aantekeningen. 3. De regenboog! Tijdens deze activiteit: ontdekken de kinderen hoe een regenboog ontstaat en maken daarbij aantekeningen. Inrichting speelleeromgeving De activiteit start in de grote kring bij het digibord

Nadere informatie

What s up Zuiderzeeland? maatschappijleer/geschiedenis praktische opdracht

What s up Zuiderzeeland? maatschappijleer/geschiedenis praktische opdracht What s up Zuiderzeeland? Maatschappijleer/ geschiedenis praktische opdracht, 2hv Naam: Klas: Geschiedenis CHRONOLOGIE In dit onderdeel ga je zelf met je groepje op onderzoek. Je hebt geleerd dat de geschiedenis

Nadere informatie

NEDERLAND VIERT 100 JAAR DE STIJL DESTIJLUTRECHTAMERSFOORT.NL ONTDEK HET IN UTRECHT & AMERSFOORT! LESSUGGESTIES 100 JAAR DE STIJL GROEP 1 T/M 4

NEDERLAND VIERT 100 JAAR DE STIJL DESTIJLUTRECHTAMERSFOORT.NL ONTDEK HET IN UTRECHT & AMERSFOORT! LESSUGGESTIES 100 JAAR DE STIJL GROEP 1 T/M 4 NEDERLAND VIERT 100 JAAR DE STIJL ONTDEK HET IN UTRECHT & AMERSFOORT! LESSUGGESTIES 100 JAAR DE STIJL GROEP 1 T/M 4 1 HANDLEIDING LESSUGGESTIES MONDRIAAN TOT DUTCH KLEURENPALET De leerlingen kunnen de

Nadere informatie

Bron afbeelding: [1] Voorbeeldles Onderzoekend leren Natuur rondom de school. Groep 1 & 2. Lerarenhandleiding

Bron afbeelding: [1] Voorbeeldles Onderzoekend leren Natuur rondom de school. Groep 1 & 2. Lerarenhandleiding Bron afbeelding: [1] Voorbeeldles Onderzoekend leren Natuur rondom de school Groep 1 & 2 Lerarenhandleiding Algemene disclaimer Dit document is bedoeld ter algemene informatie, en dient als voorbeeld voor

Nadere informatie

Weeg je overal hetzelfde?

Weeg je overal hetzelfde? Uitdager van de maand Weeg je overal hetzelfde? Natuur & Techniek, groep 6,7,8 Algemeen Titel Weeg je overal hetzelfde? Cognitieve doelen en vaardigheden voor excellente leerlingen Inzicht in het verschil

Nadere informatie

Introduceren thema Het menselijk lichaam. allemaal in? 1. Bouw een DNA streng na met draad en kralen en laat aan

Introduceren thema Het menselijk lichaam. allemaal in? 1. Bouw een DNA streng na met draad en kralen en laat aan Natuur & Techniek Erfelijkheid en dna Omschrijving van de opdracht: Introductie Thema: DNA In deze les staan de volgende hogere- orde denkvragen centraal op het gebied van DNA en erfelijkheid: 1. Bouw

Nadere informatie