Overwegingen definitief besluit Wet natuurbescherming project Stroomlijn Nederrijn en Lek, spoor 6

Transcriptie

1 Overwegingen definitief besluit Wet natuurbescherming project Stroomlijn Nederrijn en Lek, spoor 6 Behandeld door T F Datum 20 juli 2017 Bijlage nummer 1 Horend bij kenmerk Datum 20 juli 2017 Contactpersoon 1. ONDERWERP AANVRAAG BTL Advies BV vraagt, namens het Programmabureau Ruimte voor de Rivier, een vergunning aan op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wet nb) voor een aantal maatregelen in het uiterwaardengebied van de Neder- Rijn in het kader van het project Stroomlijn. Het betreft het (deel)project Stroomlijn Nederrijn en Lek, spoor 6. De aanvraag valt onder de Rijkscoördinatieregeling voor het programma Stroomlijn. De vergunning wordt aangevraagd voor de periode tot en met 31 maart PROCEDURE Op 30 maart 2017 ontving ik per uw aanvraag bestaande uit uw brief d.d. 30 maart 2017, de Passende Beoordeling Natura 2000-gebieden Rijntakken en Uiterwaarden Lek, Stroomlijn Nederrijn en Lek, spoor 4 en spoor 6, d.d. 3 februari 2016, (kenmerk: project ), verder PB). Op 13 februari 2017 heb ik deze aanvraag per mail aan u bevestigd. Activiteit De voorgenomen werkzaamheden bestaan uit het op diverse plaatsen in de Rhenense buitenwaarden verwijderen van ruwe vegetatie in de uiterwaarden langs de Neder-Rijn. Bij de werkzaamheden worden diverse machines ingezet. Voor een uitgebreidere beschrijving van de voorgenomen activiteit wordt verwezen naar de bij deze aanvraag gevoegde PB. Uit uw aanvraag en de PB blijkt dat de voorgenomen activiteiten mogelijk effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Rijntakken en dat u daarom een vergunning op grond van de Wet nb aanvraagt. 3. WETTELIJK KADER Relevante artikelen Wet natuurbescherming In relatie tot het betrokken Natura 2000-gebied zijn in deze relevant de artikelen 1.3, lid 5, 2.7, lid 2, 2.8, 2.9, lid 5 tot en met 8 Wet nb en de artikelen 1.3, 2.7, lid 1, sub b, artikel 2.8 en 2.12 Besluit natuurbescherming (hierna: Besluit nb). De exacte wetsteksten zijn te raadplegen op onder wet- en regelgeving. Pagina 1 van 7

2 Bevoegdheid De voorgenomen activiteit valt onder artikel 1.3, lid 1, onder a ten 1 e en onder c, Besluit nb luidend: Als categorieën van handelingen en projecten als bedoeld in artikel 1.3, vijfde lid, onderdeel a van de wet worden aangewezen a aanleg, uitbreiding en, voor zover van toepassing, inrichting, alsmede wijziging gebruik, beheer en onderhoud van 1 e hoofdwegen en hoofdvaarwegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Tracéwet en hoofdspoorwegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet c het treffen van maatregelen en voorzieningen die nodig zijn met het oog op de ontwikkeling, werking en bescherming van hoofdwateren als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Waterbesluit; Op grond van artikel 1.3, lid 5, Wet nb, de artikelen 1.2 en 1.3, Besluit nb en het Besluit mandaat, volmacht en machtiging voor EZ (Staatscourant 29 december 2014, nr ) laatstelijk gewijzigd 14 december 2016 (Staatscourant nr ) in samenhang met het Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging voor het directoraat-generaal Agro en van het Ministerie van EZ (Staatscourant 3 februari 2015, nr. 2582), is de directeur of een MT-lid van de directie & Biodiversiteit van het Ministerie van EZ namens de Staatssecretaris van EZ, gemachtigd inzake besluitvorming over vergunningaanvragen op grond van artikel 2.7, lid 2, Wet nb. Vergunningplicht De door u voorgenomen activiteit houdt in dat er een fysieke ingreep in het natuurlijk milieu of landschap gaat plaats vinden en is daarmee een project in de zin van artikel 2.7, lid 2, Wet nb, luidend: Het is verboden om, zonder vergunning, een project te realiseren dat, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. De overwegingen hiervoor zijn opgenomen in hoofdstuk 4. Een Wet nb-vergunning wordt uitsluitend verleend indien het betreffende project - niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied en - afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante - gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied en - een PB is opgemaakt van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied waarbij rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dit gebied en - uit die PB de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. Pagina 2 van 7

3 Beoordeling van het project De voorgenomen werkzaamheden worden uitgevoerd in de Plasserwaard, onderdeel van de Rhenense buitenwaarden, gelegen in de uiterwaarden van de Neder- Rijn, binnen de gemeente Wageningen in de provincie Gelderland en is aangewezen als Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied. De voorgenomen werkzaamheden vinden plaats in het Natura 2000-gebied Rijntakken. Ik stel vast dat de aangevraagde activiteiten mogelijk de natuurlijke kenmerken van het bovengenoemde Natura 2000-gebied kunnen aantasten. Daarom ben ik van mening dat de voorgenomen activiteiten vergunningplichtig zijn onder de Wet nb. In dit geval kan vastgesteld worden dat ten aanzien van de voorgenomen activiteit, op het moment van besluitvorming, geen beletsel voortvloeit uit enig beheerplan en de voorgenomen activiteit nog niet eerder beoordeeld werd in het kader van de Wet nb. De bij de aanvraag gevoegde PB biedt de grondslag voor de (nadere) vaststelling van de aard en omvang van de gevolgen (mede gelet op de eventuele cumulatie van gevolgen) en de wijze waarop in mitigatie is voorzien. In de PB zijn de effecten getoetst aan de instandhoudingdoelstellingen uit het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000 gebied Rijntakken. Hierna volgt mijn beoordeling van de effectenanalyse zoals neergelegd in de PB. 4. INHOUDELIJKE BEOORDELING Afbakening Zoals hiervoor vermeldt vinden de voorgenomen werkzaamheden plaats in het Natura 2000-gebied Rijntakken. Uit inventarisatie blijkt dat instandhoudingsdoelstellingen voor de volgende habitats en (habitats van) soorten relevant zijn: Habitattypen Stroomdalgraslanden, Ruigten en zomen (de typen moerasspirea en grote valeriaan en wilgenroosje en moerasmelkdistel), Glanshaver- en vossenstaarthooilanden, Zachthoutooibossen, Essen- iepenbossen, Droog hardhoutooibos en Slikkige rivieroevers. Habitatsoorten Bever, Meervleermuis en Kamsalamander. Vogelsoorten Roerdomp, Woudaap, Grote karekiet, Porseleinhoen, Kwartelkoning, Blauwborst, Aalscholver, Dodaars, Watersnip en IJsvogel en de niet-broedvogels van het Natura 2000-gebied Rijntakken. Uit de PB blijkt dat mogelijke effecten op andere broedvogelsoorten met een instandhoudingsdoel in het Natura 2000-gebied Rijntakken, zijn uitgesloten. Pagina 3 van 7

4 Ik ben van oordeel dat de bovengenoemde afbakening van het gebied dat door de aangevraagde activiteiten beïnvloed zou kunnen worden, in de PB op een juiste wijze heeft plaatsgevonden. De in de PB geselecteerde relevante beschermde habitattypen en soorten merk ik tevens als volledig en juist aan. Mogelijke effecten Algemeen De werkzaamheden vinden plaats onder ecologische begeleiding van een deskundige op het gebied van de relevante habitattypen en soorten. Er wordt een ecologisch werkprotocol (verder EWP) opgesteld waarin uitvoeringsregels worden opgenomen met betrekking tot de voorgenomen werkzaamheden. Deze uitvoeringsregels worden zodanig opgesteld dat voorkomen wordt dat er een mogelijk significant effect optreedt ten aanzien van de relevante instandhoudingsdoelen. Het EWP wordt uiterlijk twee weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag gestuurd. De ecologische begeleiding houdt onder meer in dat toezicht wordt gehouden op naleving van de uitvoeringsregels van het EWP. Voorschriften hiertoe zijn in de vergunning opgenomen. Habitattypen Binnen het plangebied komt het habitattype Slikkige rivieroevers niet voor. Er zal daarom met zekerheid geen effect plaatsvinden op dit type als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden. In het plangebied komen de habitattypes Stroomdalgraslanden, Ruigten en Zomen, Glanshaver- en vossenstaarthooilanden, Zachthoutooibos, Essen- en iepenbossen en Droge hardhoutooibossen voor. De voorgenomen werkzaamheden vinden niet plaats in of op locaties waar deze habitattypes zijn gelegen. De voorgenomen werkzaamheden vinden wel plaats in de directe nabijheid daarvan en daarom worden maatregelen getroffen om aantasting te voorkomen. Aan- en afvoerroutes worden niet gesitueerd op kwalificerende delen van relevante habitattypes en deze aan- en afvoerwegen worden daartoe gemarkeerd. Kwalificerende delen van relevante habitattypes worden niet betreden of gebruikt als opslag. Ten aanzien van Glanshaver- en vossenstaarthooilanden geldt dat, als niet kan worden voorkomen dat daar aan- en afvoerwegen over dienen te worden gesitueerd, dit gebeurt op de minst waardevolle en kwetsbare delen en dat deze zo kort mogelijk zijn. Bij de aanleg worden rijplaten gebruikt die maximaal drie dagen op dezelfde plaats blijven liggen. manier de relevante habitattypes niet worden aangetast. Voorschriften hiertoe zijn in de vergunning opgenomen. Pagina 4 van 7

5 Habitatsoorten In het plangebied komen geen verblijfplaatsen van de soort Meervleermuis voor. Ook zijn daar geen foerageergebieden en/of vliegroutes aangetroffen. Er is dan ook met zekerheid geen effect op deze soort als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden Het plangebied is leefgebied voor de soort Bever en Kamsalamander. Ten aanzien van de soort Bever geldt dat het plangebied wordt geïnventariseerd op de aanwezigheid van deze soort. Daarbij wordt gelet op de mogelijke aanwezigheid van (kraam-)burchten. Indien burchten worden aangetroffen vinden er geen werkzaamheden plaats en zijn er geen machines aanwezig binnen een afstand van 50m van deze plaats. Voor een kraamburcht geldt dat er binnen een afstand van 30m geen werkzaamheden plaatsvinden of machines aanwezig zijn. De werkzaamheden worden zodanig uitgevoerd dat het leefgebied voor deze soort niet wordt aangetast. Daartoe worden er binnen een afstand van 20 meter uit de aanwezig oevers geen werkzaamheden uitgevoerd en wordt daar geen vegetatie aangetast. Ten aanzien van de soort Kamsalamander is in het plangebied landhabitat vastgesteld. Het oppervlaktewater nabij de steenfabriek is mogelijk voortplantingswater voor deze soort. De werkzaamheden worden zodanig uitgevoerd dat leefgebied van deze soort niet wordt aangetast. manier de relevante leefgebieden niet worden aangetast. Voorschriften hiertoe zijn in de vergunning opgenomen. Broedvogelsoorten Ten aanzien van de soorten Dodaars, Roerdomp, Woudaap, Watersnip, Blauwborst en Grote karekiet geldt dat geen werkzaamheden worden uitgevoerd aan of op de oppervlaktewateren en daarmee wordt het foerageergebied van deze soorten niet aangetast. Dat geldt ook voor de beschutting rondom de oeverzones en plassen. Daarmee wordt ook het mogelijke broedgebied voor deze soorten niet aangetast. Ten aanzien van de soort Aalscholver geldt dat er zich een broedkolonie van deze soort in het plangebied bevindt. In en rondom het leefgebied van deze soort vinden geen werkzaamheden plaats en daarmee is er met zekerheid geen effect op deze soort. Ten aanzien van de soorten Porseleinhoenen en Kwartelkoning geldt dat er tijdens de uitvoering van de werkzaamheden leefgebied van deze soort kan worden verstoord. Dit is tijdelijk. Voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden wordt het plangebied geïnventariseerd op het voorkomen van deze soorten en, indien dat het geval is, worden geen werkzaamheden verricht tijdens het broedseizoen. Na afronding van de werkzaamheden resteert een meer open Pagina 5 van 7

6 gebied en dit kan leiden tot een verbetering van het leefgebied omdat er minder kans is op predatie op deze soorten. Ten aanzien van de soort IJsvogel geldt dat, als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden, geen aantasting plaatsvindt van open water en steile oevers. Ook de overhangende oevervegetatie blijft behouden. Daarmee vindt er met zekerheid geen effect plaats op het leefgebied van deze soort. manier de relevante leefgebieden niet worden aangetast. Voorschriften hiertoe zijn in de vergunning opgenomen. Niet broedvogelsoorten Voor alle niet-broedvogelsoorten met een instandhoudingsdoel, is het plangebied, of de directe omgeving daarvan, leefgebied. De voorgenomen werkzaamheden vinden plaats binnen deze leefgebieden. Derhalve kan er effect optreden op deze soorten als gevolg van de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden. Deze effecten zijn tijdelijk omdat er geen leefgebied verloren gaat en de werkzaamheden op iedere locatie slechts kortdurend van aard zijn (één tot enkele dagen per locatie). Er is met zekerheid geen significant effect op deze soorten omdat de werkzaamheden zodanig worden uitgevoerd dat er in de directe omgeving altijd voldoende geschikte alternatieven beschikbaar zijn om te foerageren of te rusten. Er is met zekerheid geen permanent effect op het leefgebied van deze soorten omdat de relevante habitattypen niet worden verwijderd of aangetast. manier de relevante leefgebieden niet worden aangetast. Voorschriften hiertoe zijn in de vergunning opgenomen. Stikstofdepositie De uitvoering van de voorgenomen maatregelen gebeurt met gebruikmaking van machines. Dit heeft stikstof emissie en depositie tot gevolg. Voor de berekening van de effecten van stikstof op de instandhoudingsdoelen is met ingang van 1 juli 2015 de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. In deze regeling is Aerius Calculator versie maart 2017 als rekeninstrument aangewezen om de hoogte van de stikstofemissie en depositie te bepalen. Uit de (als bijlage bij de PB gevoegde) berekeningen blijkt dat er, als gevolg van de voorgenomenwerkzaamheden, een hoogste projectbijdrage aan stikstofdepositie plaatsvindt van minder dan 0,05 mol/ha/jr. Daarmee leidt stikstofdepositie als gevolg van onderhavig project niet tot vergunningverlening. Met inachtneming van bovenstaande kan met zekerheid worden gesteld dat er geen significant negatieve effecten zullen optreden als gevolg van de Pagina 6 van 7

7 voorgenomen maatregelen en dat de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden niet worden aangetast. 5. Cumulatie Bij vergunningverlening voor een project dient een beoordeling plaats te vinden of het project zelfstandig of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Ik heb hiervoor reeds geconcludeerd dat de uitvoering van de voorgenomen activiteit zelfstandig beschouwd, niet kan leiden tot significante gevolgen. Voor de beoordeling of er sprake is van significante gevolgen in combinatie met andere plannen of projecten, dienen de projecten worden meegenomen waarvoor een aanvraag op grond van deze wet is ingediend, een (ontwerp)-besluit ter inzage ligt of een project wat in uitvoering is. De projecten die daar voor in aanmerking komen zijn Randwijkse uiterwaarden en Dijkverbetering Hagestein - Opheusden De werkzaamheden in beide bovengenoemde projecten kunnen tijdelijke (verstorende) effecten hebben op de relevante niet-broedvogels. De voorgenomen werkzaamheden in deze projecten zijn echter gering van aard en vinden plaats in overleg met de uitvoerders van onderhavig project. Uitvoering van genoemde projecten vindt zodanig plaats dat de werkzaamheden gelijktijdig kunnen worden uitgevoerd en de tijdelijke verstoring tot een minimum blijft beperkt. In het op te maken EWP wordt opgenomen welke maatregelen worden genomen om te borgen op welke manier de relevante leefgebieden niet worden aangetast. Voorschriften hiertoe zijn in de vergunning opgenomen. Ik concludeer dat in de aangeleverde PB een volledige en juiste cumulatie-toetsing is uitgevoerd en dat met zekerheid gesteld kan worden dat er geen significante gevolgen optreden als gevolg van de uitvoering van onderhavig project. 6. Bespreking inspraak Het ontwerpbesluit vergunning Wet nb heeft, samen met de andere relevante besluiten, ter inzage gelegen gedurende de periode 18 mei tot en met 28 juni Binnen deze termijn werden geen zienswijzen met betrekking tot het ontwerp-besluit vergunning Wet nb ontvangen en daarmee is onderhavig besluit ongewijzigd vastgesteld. 7. Conclusie Met de door u uitgevoerde PB als bedoeld in artikel 2.8, lid 1, Wet nb is de zekerheid verkregen dat met het uitvoeren van de aangevraagde activiteit, rekening houdend met de relevante instandhoudingsdoelstellingen en met inachtneming van de in de vergunning opgenomen voorschriften, waaronder mitigerende maatregelen, geen aantasting zal optreden van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Rijntakken en de vergunning kan worden verleend. Pagina 7 van 7