Een onderzoek naar variatie in genusmarkering door (jonge) Brabantse dialect-/regiolectsprekers in regio Eindhoven

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Een onderzoek naar variatie in genusmarkering door (jonge) Brabantse dialect-/regiolectsprekers in regio Eindhoven"

Transcriptie

1 Unne kuukske? Een onderzoek naar variatie in genusmarkering door (jonge) Brabantse dialect-/regiolectsprekers in regio Eindhoven Scriptie MA Neerlandstiek Universiteit Utrecht Taalkunde Kristel Doreleijers ( ) Begeleiders: dr. Marjo van Koppen & prof. dr. Jos Swanenberg Juli 2017

2 Samenvatting In deze masterscriptie wordt genusmarkering in het Brabants dialect onderzocht. De focus ligt daarbij op (regio) Eindhoven, een regio waar maatschappelijke tendensen van globalisering, verstedelijking en toegenomen migratie een grote rol spelen. Het taalcontact dat hieruit voortkomt, leidt mogelijk tot een proces van dialectverlies waarbij dialecten hun kenmerkende eigenschappen verliezen en veranderen in meer regionaal georiënteerde variëteiten (zogenaamde regiolecten). Eén van de kenmerkende (primaire) eigenschappen van het Brabants is genusmarkering. In tegenstelling tot het Standaardnederlands heeft het Brabants nog een drie-generasysteem, dat onderscheid maakt tussen mannelijk, vrouwelijk en onzijdig geslacht door middel van overte markering. Contact met de standaardtaal en dialectnivellering zetten het Brabantse genussysteem echter onder druk. Linguïstische processen van masculinisering en hersemantisering dringen mogelijk ook door tot het Brabantse systeem. Dit roept een interessante vraag op binnen dialectologisch variatie- en veranderingsonderzoek: wordt genusmarkering, een typisch Brabants dialectkenmerk, met uitsterven bedreigd? Dit onderzoek laat zien dat het nog lang niet zo ver is. Oudere en jongere Eindhovense sprekers maken nog altijd gebruik van genusmarkering in hun taalgebruik. Wel blijkt het systeem al vanaf de jaren 50 in beweging te zijn. Het Brabantse genussysteem is geen stabiel systeem, maar aan veel variatie onderhevig. Een combinatie van linguïstische en sociaal-stilistische factoren zorgt ervoor dat sprekers niet consequent zijn in hun toepassing van markering. Zij maken in toenemende mate gebruik van hyperdialectvormen waarbij sprake is van een overgeneralisatie van grammaticale kenmerken naar linguïstische contexten waar je deze niet zou verwachten. Jonge sprekers produceren bovendien innovatieve markeringen die geen onderdeel uitmaken van het (oorspronkelijke) genussysteem, zogenaamde hypermarkeringen. Het variatiepatroon in genusmarkering bij Eindhovense sprekers lijkt op dit moment niet door afgebakende linguïstsiche variabelen en regels gestuurd te worden, maar het is eerder random ( vrij ) van aard. 2

3 Inhoudsopgave 1. Inleiding Aanleiding: stageonderzoek Variatie in het genussysteem Linguïstisch gestuurde variatie: Deflexie Sociaal(-stilistisch) gestuurde variatie: Hyperdialect Variatie en verandering Wetenschappelijke relevantie Maatschappelijke relevantie Opbouw Theoretisch kader Linguïstisch perspectief Het genussysteem in het Standaardnederlands Het genussysteem in het Brabants dialect Het genussysteem in regio Eindhoven Sociaal-stilistisch perspectief Sociaal georiënteerde dialectvariatie en verandering Stilistisch georiënteerde dialectvariatie en verandering Het belang van hypervormen in variatieonderzoek Regio Eindhoven: een bron voor dialectvariatie? Onderzoeksvraag Deelvragen Hypothese (verwachtingen)

4 4. Genusmarkering door Eindhovense sprekers: een schriftelijke enquête Methode, participanten en materiaal Verwachtingen Resultaten Testzin I: Zoek eens naar mijn hoed Testzin II: Wij zijn drie nachten op de camping gebleven Testzin III: Hij jaagt hard met z n auto Testzin IV: De buren hebben een schommel in hun tuin Genusmarkering door jonge Eindhovense sprekers: een mondelinge vertaaltaak Methode Participanten Materiaal Procedure Resultaten Resultaten van de vertaaltaak Resultaten van de Pronominal Reference Test Overige resultaten van de vragenlijst Discussie Conclusie Literatuurlijst

5 5 Bijlage 1: Testitems voor de vertaaltaak Bijlage 2: Vragenlijst Bijlage 3: Brieven voor deelnemers aan onderzoek Bijlage 4: Transcripten Bijlage 5: Analyse genusmarkering transcripten Bijlage 6: Pronominal Reference Test

6 1. Inleiding In deze scriptie staat één morfosyntactisch verschijnsel van het Brabants dialect centraal, namelijk genusmarkering: de aanduiding van woordgeslacht via flexie (Hoppenbrouwers, 1983). Aan lidwoorden, adjectieven en aanwijzende en bezittelijke voornaamwoorden kunnen uitgangen worden geplakt die aangeven wat het geslacht van een woord is: mannelijk (m), vrouwelijk (f) of onzijdig (n). Het genussysteem van het Brabants verschilt van dat van het Standaardnederlands, omdat het nog een onderscheid maakt tussen het vrouwelijke en mannelijke geslacht. Het Nederlandse systeem voor woordgeslacht bestaat grofweg uit twee categorieën: de-woorden (common gender) en het-woorden (neuter gender), waarbij er geen overt ( zichtbaar ) onderscheid is tussen mannelijke en vrouwelijke de-woorden (Haeseryn, Romijn, Geerts, De Rooij, Van den Toorn, 1997: 3.3). Het Brabants dialect maakt dit onderscheid dus wél, aan de hand van markeringen (flexie) binnen het adnominale domein (1-2). (1) a. de hond b. den hond (2) a. een hond b. (e)nen (unnen) hond Het mannelijke nomen hond krijgt zowel bij een definiete (1) als een indefiniete (2) lezing een mannelijke markering (verbuiging) op het lidwoord in het Brabants (de b-voorbeelden), terwijl deze markering in het Nederlands ontbreekt (de a-voorbeelden). Omdat mannelijke dewoorden in het Nederlands geen extra markering krijgen ten opzichte van vrouwelijke dewoorden wordt het Nederlandse genussysteem typisch aangeduid als een tweegenerasysteem en het Brabantse genussysteem als een drie-generasysteem (Hoppenbrouwers, 1983: 5; Stroop, 1989: 5; Haeseryn e.a., 1997: 3.3; Audring, 2006: 85; De Paepe & De Vogelaer, 2008: 2; Cornips & De Vogelaer, 2009: 2). Genusmarkering is één van de primaire, meest opvallende kenmerken van het Brabants dialect (Hoppenbrouwers, 1990: 12). 1.1 Aanleiding: stageonderzoek In deze masterscriptie bouw ik voort op de bevindingen van mijn stageonderzoek, dat ik in de periode van 16 november 2016 tot en met 30 januari 2017 heb uitgevoerd bij Stichting Erfgoed Brabant in s-hertogenbosch (Doreleijers, 2017a). In dit stageonderzoek heb ik de ontwikkeling van het genussysteem in het Brabants dialect onderzocht. Daarbij stonden twee onderzoeksvragen centraal: 1) Hoe ontwikkelt het genussysteem zich in het Brabants 6

7 dialect? en 2) Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot taalgebruik ten behoeve van identiteitsvorming? De eerste onderzoeksvraag is beantwoord met behulp van een kwantitatief onderzoek. De uitkomsten hiervan lieten zien dat dialectsprekers variëren in het type genusmarkering dat zij gebruiken en in het al dan niet toepassen van genusmarkering (Doreleijers, 2017a: 38). Een groot deel van de sprekers voldeed niet aan de normatieve (grammaticale) verwachtingen (zie voor een voorbeeld 1.2, p. 7). Het aantal participanten in dit onderzoek was aanzienlijk (± 700), maar de gemiddelde leeftijd van deze participanten lag hoog (Doreleijers, 2017a: 22). Zij waren voornamelijk uit de geboortejaren 1965 tot 1935, waardoor de mogelijkheid ontbrak om uitspraken te doen over verschillen in dialectvaardigheid tussen jongere en oudere sprekers. Oudere dialectsprekers, die waarschijnlijk zijn opgegroeid met traditioneel dialect, lieten in ieder geval veel variatie zien. In sommige gevallen gebruikte slechts de helft van de sprekers de verwachte genusmarkering en bij geen van de testitems deden alle sprekers het volgens verwachting. Bovendien leek de linguïstische (fonologische) omgeving invloed te hebben op het al dan niet toepassen van de verwachte genusmarkering. Bij de beginklank /h/ neigden participanten bijvoorbeeld eerder naar de verwachte markering dan bij de beginklank /t/ (Doreleijers, 2017a: 31). De tweede onderzoeksvraag is beantwoord aan de hand van een kwalitatief onderzoek: een analyse van Brabants taalgebruik in vlogs (video weblogs), waaronder die van stand-up comedian Braboneger (Doreleijers, 2017a: 34). Uit de bijbehorende transcripten kon opnieuw worden opgemaakt dat er sprake is van variatie in het systeem van genusmarkering. Net als de participanten in het kwantitatieve onderzoek lieten de sprekers in de vlogs soms onverwachte patronen zien. Ze kenden een incorrect woordgeslacht toe aan een nomen en/of ze voorzagen adnominale elementen van een onverwachte, nietnormatieve markering. Dit leek echter niet te betekenen dat het genussysteem als primair dialectkenmerk van het Brabants geen betekenis meer heeft voor de sprekers. De meeste vloggers bleken genusmarkering immers wel in te zetten in hun taalgebruik. Dat ze hiermee niet (helemaal) aansloten bij de grammaticale verwachtingen, zou erop kunnen wijzen dat de sprekers assimileren naar het Standaardnederlands, waarin al langere tijd geen gebruik meer wordt gemaakt van de driedeling in woordgeslacht. Daar komt bij dat het taalgebruik in de vlogs natuurlijk geen natuurlijk taalgebruik is, maar een vorm van staged performance. Tijdens hun acteerwerk kunnen de sprekers (vloggers) taal inzetten om zich positief te onderscheiden van andere sprekers of om zich te identificeren als Brabander (Liebkind, 2010: 26; Swanenberg, 2014). In het eerste geval is er sprake van divergentie, terwijl er in het tweede geval juist sprake is van belonging: de sprekers laten zien dat ze bij een bepaalde groep horen. Ondanks dat de uitingen in de vlogs soms cabaretesk zijn en typisch 7

8 Brabantse kenmerken meer dan eens sterk zijn uitvergroot, zijn ze in de kern authentiek (Swanenberg, 2014). Ze verbeelden een spreekstijl die voor de sprekers zelf en hun publiek aandoet als typisch Brabants. Doordat ze de grenzen opzoeken van het Brabants dialect én tegelijkertijd overkomen als echte Brabanders, produceren ze een nieuw soort authenticiteit waarmee ze hun identiteit kunnen vormgeven (Doreleijers, 2017b: 55). 1.2 Variatie in het genussysteem Zowel de resultaten van het kwantitatieve onderzoek als de resultaten van het kwalitatieve onderzoek laten zien dat sprekers sterk variëren met de genusmarkering die zij toepassen. In sommige linguïstische contexten ontbreekt genusmarkering waar deze wel hoort te verschijnen, terwijl deze in andere contexten verschijnt waar je dat eigenlijk niet zou verwachten. In het laatste geval drukken sprekers niet de juiste agreement relatie uit tussen het nomen en het adnominale domein. Bij agreement is er sprake van een afhankelijkheidsrelatie tussen het nomen en het adnominale domein (vergelijkbaar met Audring, 2006: 86). Deze elementen delen een bepaalde semantische of grammaticale eigenschap. Het uitdrukken van agreement met betrekking tot genus in het morfologische domein bestaat noodzakelijkerwijs uit drie stappen (Cornips, 2017, aangehaald in Doreleijers, 2017a: 12). 1. De spreker weet tot welk genus een nomen behoort: lexicale genustoekenning (assignment). 2. De spreker brengt agreement tot uitdrukking aan de hand van adnominale elementen (lidwoorden, adjectieven, aanwijzende en bezittelijke voornaamwoorden). 3. De spreker zorgt voor de correcte spell-out van die agreement via de juiste flexie. De onderstaande testzin (1) in Standaardnederlands (SN) is afkomstig uit het kwantitatieve deel van het stageonderzoek (Doreleijers, 2017a: 23). Voor de DP in (3), mijn hoed is de vertaling in (3a) de normatieve verwachting. Het mannelijke nomen hoed met de beginklank /h/, krijgt een mannelijke genusmarkering met een verbindings-n volgens de grammaticale regel voor genusmarkering (Hoppenbrouwers, 1990: 111). Deze verwachte vertaling werd echter door slechts 50,8% van de participanten gegeven. Bijna de helft van de participanten koos voor een alternatieve markering op het bezittelijke voornaamwoord, zonder verbindings-n (3b) of zonder mannelijke verbuiging (3c). (3) Zoek eens naar mijn hoed. [Testzin in SN] 8

9 a. [ ] mennen hoed [50,8%] b. [ ] menne hoed [31,1%] c. [ ] men hoed [18,1%] Ook op genusneutrale (onzijdige) nomina werd meer dan eens een onverwachte, nietnormatieve markering toegepast. Het onzijdige nomen kuukske koekje kreeg bijvoorbeeld een mannelijke geslachtsaanduiding unne kuukske, ondanks de saillante diminutiefvorm die altijd een onzijdige lezing triggert (Cornips & De Hulk 2006: 4; Doreleijers, 2017a: 36-37). Deze observatie past binnen een trend die gaande is binnen het Nederlandse taalgebied: het pronominale en adnominale genussysteem van het Nederlands en zijn variëteiten is in beweging (Cornips & De Vogelaer, 2009). Een afwijkende combinatie van een adnominaal element en een bijbehorend nomen, zoals unne kuukske, wordt in andere (jongeren)variëteiten van het Nederlands ook aangetroffen. Een voorbeeld is het gebruik van de meisje in plaats van het meisje in Moroccan Flavored Dutch (MFD) of in het Nederlands van immigranten, waarbij het lidwoord de van common gender (algemeen geslacht: mannelijk en vrouwelijk) als default opereert en samengaat met een onzijdig nomen (Cornips, 2008). Dit kan zowel voortkomen uit een gebrek aan kennis van woordgeslacht als uit een act of identity, waarbij sprekers een bepaalde spreekstijl hanteren die laat zien dat ze deel uitmaken van een groep (Nortier & Dorleijn, 2008: 132). Wanneer sprekers uitingen produceren als unne kuukske (n) in plaats van un kuukske, gaat er in één van de drie stappen voor het uitdrukken van agreement (of een combinatie van deze stappen) iets fout. Hiervoor is een tweetal redenen denkbaar: de spreker heeft een gebrek aan kennis van woordgeslacht en/of de spreker is niet voldoende competent met betrekking tot de grammaticale regels voor genusmarkering. In het eerste geval weet de betreffende spreker niet tot welk genus het nomen behoort en kent hij bij wijze van default het mannelijk geslacht (m) toe aan het onzijdige (n) woord kuukske (stap 1, assignment). Hetzelfde effect treedt op wanneer een spreker aan een vrouwelijk nomen een mannelijke genusmarkering toekent, bijvoorbeeld den camping in plaats van de camping (Doreleijers, 2017a: 15). In het tweede geval kent of beheerst de spreker de grammaticale regels voor genusmarkering niet (voldoende), waardoor er mismatches ontstaan tussen het genus van een nomen en de adnominale markering (stap 2/3: agreement). Onverwachte constructies als gevolg van incorrecte assignment of agreement kunnen zowel een linguïstische als een sociaal-stilistische oorzaak hebben Linguïstisch gestuurde variatie: Deflexie Variatie in het genussysteem kan wijzen op een linguïstisch patroon van deflexie: een proces van morfologische reductie waarbij overte genusmarkeringen op nomina verdwijnen en de 9

10 flexie binnen de paradigma s van determineerders en adjectieven vereenvoudigt (Audring, 2006: 85; Cornips & De Vogelaer, 2009: 3). Dit proces komt voor in alle Indo-Europese talen (Audring, 2006: 85). Deflexie zorgt ervoor dat talen niet meer voldoende middelen hebben om binnen het nominale domein ieder onderscheid in genus te markeren. Hierdoor wordt het voor sprekers moeilijker om deze specifieke morfosyntactische eigenschap en de bijbehorende grammaticale regels te verwerven. Of met andere woorden: de vitaliteit van het genussysteem hangt samen met de zichtbaarheid ervan (Cornips & De Vogelaer, 2009: 4). Sprekers krijgen niet meer voldoende morfologische cues (aanwijzingen) om te weten met welk woordgeslacht ze te maken hebben, waardoor de verwerving van dit grammaticale systeem moeilijk wordt (Doreleijers, 2017a: 40). Het genussysteem heeft betrekking op het morfosyntactische domein van het menselijke taalsysteem, dat sprekers voorziet van een sjabloon voor de structuur van bepaalde typen expressies. Zinnen zijn universeel C-projecties en daarbinnen worden nomen- en pronomenexpressies aangeduid als D-projecties (Radford e.a., 2009: 287). Verbuiging van adnominale elementen vindt plaats in het DP-domein van syntactische structuren. Dat wil zeggen dat nominale expressies in de DP-laag van de structuur zijn terug te vinden bij een cartografische weergave van de zin. Ik neem aan dat deze er in het Nederlands als volgt uitziet (Radfort e.a., 2009: 283; Bennis, 2010: 133): (4) [DP D [NumP Num [NP N ] ] ] Figuur 1: cartografische weergave van de DP-laag Het NP-niveau is niet gespecificeerd voor getal. Het bevat het nomen en eventueel modificatie in de vorm van een adjectief. Het NumP-niveau bevat wel getalsinflectie. Hierin kunnen verschillende typen modificatie voorkomen, bijvoorbeeld in de vorm van een adjectief of een PP. Op het DP-niveau vindt determinatie (bepaaldheidsmarkering) plaats door middel van lidwoorden, aanwijzende voornaamwoorden of bezittelijke voornaamwoorden. Wanneer er flexie plaatsvindt voor genus, dan speelt dit zich dus af binnen de DP-laag van de structuur. 10

11 Ieder nomen heeft een representatie als weergegeven in (8), met N als hoofd van een NP. Er is geen consensus in de wetenschappelijke literatuur over de precieze locatie van genuskenmerken in de syntactische structuur (Kramer, 2016). De Belder & Van Koppen (2015: 3) beweren dat genuskenmerken worden toegekend in het hoofd van hun eigen Phrase: GenP (GenderP). GenP zou gelokaliseerd zijn als projectie boven NP, zoals weergegeven in figuur 2: Figuur 2: toekenning van genuskenmerken in GenP met als voorbeeld het vrouwelijke nomen oma. Daarnaast nemen sommige analyses (N-analyses) aan dat genuskenmerken [+MALE][+FEMALE][+NEUTER] worden toegekend aan N en dat die onderdeel zijn van de idiosyncratische informatie van de lexicale ingang van het nomen (Kramer, 2016: 665). Andere analyses (n-analyses) gaan ervan uit dat iedere lexicale categorie is opgesplitst in twee delen: een categorie-neutrale root ( wortel ) en een hoofd dat die categorie definieert (kleine n). Omdat deze analyses lexicale categorieën opsplitsen in een neutrale root en een categoriserend hoofd, worden deze ook wel aangeduid als lexicale decompositie (Kramer, 2016: 666). Lexicale decompositie gaat ervan uit dat genuskenmerken niet op de root worden uitgedrukt (want die is neutraal), maar op het categorie-definiërende hoofd n: de projectie onmiddellijk boven de root (figuur 3). Figuur 3: toekenningen van genuskenmerken binnen een n-analyse met als voorbeeld het vrouwelijke nomen oma. Er zijn ook analyses die ervan uitgaan dat genuskenmerken op andere locaties dan NP/nP kunnen worden toegekend: zogenaamde multi-location benaderingen (Kramer, 2016: 668). Evidentie hiervoor is dat genuskenmerken ook aanwezig moeten zijn op andere hoofden in de structuur, bijvoorbeeld bij linguïstische fenomenen die hun eigen genus afdwingen, zoals 11

12 verkleinwoorden. Als flexie geleidelijk aan verdwijnt, is er een beperktere spell-out van genuskernmerken in het taalgebruik. Deze kenmerken blijven in dat geval covert ( onzichtbaar ) binnen het onderliggende mentale taalsysteem en worden door deze onzichtbaarheid moeilijker om te verwerven Sociaal(-stilistisch) gestuurde variatie: Hyperdialect Variatie in genusmarkering, al dan niet gerelateerd aan deflexie, kan ook een sociaalstilistische functie dragen. Sprekers kennen de grammaticale regels (de linguïstische normen) voor genusmarkering niet meer en doen maar wat om toch Brabants te klinken (Doreleijers, 2017a: 41). Hierdoor ontstaat er mogelijk een vorm van hyperdialect waarbij sprekers een typisch dialectverschijnsel overgeneraliseren en toepassen in linguïstische contexten waar dit onverwacht is (Lenz, 2004; Britain, 2009: 13; Swanenberg, te verschijnen). Doordat de sprekers hun best doen om goed Brabants te spreken, hebben ze de neiging om elementen die van het Standaardnederlands verschillen, extra te benadrukken (Kloots & Boonen, 2017). Zo kunnen ze hun Brabantse identiteit ( Brabanderschap ) uitdragen aan de hand van hun taalgebruik. De term hyperdialect staat hiermee haaks op de notie hypercorrectie (Lenz, 2004). Waar het eerste verschijnsel typisch geconcentreerd is rondom het gebruik van niet-normatieve vormen met het dialect als doel-variëteit, is het tweede verschijnsel juist gericht op de standaardtaal als doel-variëteit. Bij hypercorrectie kiest een spreker bewust voor prestigevarianten uit het standaardtalige repertoire, terwijl een spreker bij hyperdialect juist put uit het dialectologisch repertoire. Toch wordt ook de term hypercorrectie in de wetenschappelijke literatuur gehanteerd voor het beschrijven van nietnormatieve uitingen die gericht zijn op het dialect als doelvariëteit (bijvoorbeeld Stroop, 1989). In dit geval gaat het vooral om overgeneralisatie van dialectkenmerken met covert prestige (Labov, 1966; Trudgill, 1972). De kenmerken worden door sprekers uit de regio bijvoorbeeld geassocieerd met familiariteit, gemoedelijkheid of gezelligheid (Doreleijers, 2017a: 13). Dit type hypercorrectie kan het best beschreven worden als dialectologische hypercorrectie (Lenz, 2004: 282). De concepten van hyperdialect en hypercorrectie kunnen gevat worden onder de noemer hypervormen : niet-normatieve verbale vormen die het resultaat zijn van een gepoogde benadering van de doelvariëteit door de spreker (Lenz, 2004: 281). In dit onderzoek zal de notie hypervormen een centrale rol innemen. 1.3 Variatie en verandering Uit het stageonderzoek blijkt duidelijk dat het Brabantse genussysteem aan variatie, en daarmee mogelijk ook verandering, onderhevig is. De variatie die binnen dit onderzoek is aangetoond, past in elk geval typisch binnen het perspectief van dialectverandering. Verandering verloopt immers via variatiepatronen. Specifiek zouden deze variatiepatronen 12

13 aan kunnen sluiten bij de notie dialectverlies, waarbij er sprake is van een geografische, sociale of stilistische inperking van dialectgebruik (Stroop, 1989: 4; Hoppenbrouwers, 1990: 11; Britain, 2009: 3). De meest kenmerkende dialecteigenschappen verdwijnen en dialecten gaan steeds meer op elkaar lijken (Doreleijers, 2017a: 16). Hoppenbrouwers (1990: 10) bestempelt de nieuwe regionaal gekleurde variëteiten die het resultaat zijn van dit proces als tussentalen of regiolecten. In hoeverre is de variatie in het Brabantse genussysteem een indicator voor regiolectvorming en dialectverlies? En welke linguïstische en sociale(- stilistische) factoren zijn onderliggend aan deze variatie. Vervolgonderzoek naar deze vraagstukken is zowel wetenschappelijk als maatschappelijk relevant. 1.4 Wetenschappelijke relevantie Mijn scriptieonderzoek draagt bij aan het in kaart brengen van dialectverandering in Brabant door de tijd heen en in het heden. Hoe is het genussysteem in de loop der jaren veranderd? Is het er anders uit gaan zien qua grammaticale regels of zijn sprekers het systeem op een afwijkende manier gaan hanteren? Door nú te bestuderen hoe het dialect in Brabant varieert, kan de Neerlandistiek getuige zijn van een taalveranderingsproces in werking op microniveau. De dialectverandering in Noord-Brabant is zowel verticaal als horizontaal georiënteerd. Bij verticale verandering is er sprake van assimilatie richting de standaardtaal (het Standaardnederlands), terwijl er bij horizontale verandering sprake is van dialectnivellering (vervlakking) door onderling dialectcontact (Auer, Baumann & Schwarz, 2011: 16). Verticaal of horizontaal taalcontact zal in eerste instantie leiden tot meer variatie. Het dialect neemt immers eigenschappen over doordat het in contact staat met andere variëteiten. Uiteindelijk is de verwachting dat het dialect opnieuw zal stabiliseren: de variatie neemt af en het dialect is veel van zijn bijzondere eigenschappen verloren. De variëteit die is ontstaan, wordt zoals hierboven al is aangehaald, ook wel een tussentaal of regiolect genoemd. Het regiolect vertoont zowel kenmerken van het oorspronkelijke dialect als van de contactvariëteit, bijvoorbeeld de standaardtaal (Hoppenbrouwers, 1990: 10; Britain, 2009: 24; Hinskens & Guy, 2016: 5; Swanenberg, te verschijnen; Kloots & Boonen, 2017). Mijn stageonderzoek heeft desondanks laten zien dat er na een proces van stabilisatie (het ontstane regiolect in Brabant) nog altijd sprake is van variatie in het genussysteem. In dit domein van het Brabants vindt zowel diachroon (door de tijd heen) als synchroon (in het heden) variatie/verandering plaats en daarom is het een interessant onderzoeksobject. Morfosyntactische verandering in dialecten (op microniveau) geeft ons inzicht in de structuur en de werking van ons taalsysteem, meer specifiek in de grammaticale component van dit systeem. Wat voor gevolgen heeft meertaligheid, het spreken van een dialect en (een vorm van) de standaardtaal, voor het grammaticale systeem van sprekers? Door onderzoek te doen naar taalvariatie in dialecten, onderzoek je dit taalsysteem op 13

14 microniveau. Hierdoor kun je variatie op het spoor komen die met onderzoek op macroniveau (gericht op standaardvariëteiten) wellicht onderbelicht zou blijven (Kayne, 1996; Barbiers, 2002). Bovendien is onderzoek naar variatie en verandering ook relevant voor de discipline van de formele taalkunde. Wat is de locus van taalvariatie- en verandering in ons mentale systeem? Generatieve onderzoeksmethoden en traditioneel dialectonderzoek zijn de laatste jaren steeds meer met elkaar vervlochten geraakt (De Vogelaer, 2016: 367). Dit is een bijzondere ontwikkeling, aangezien generatief taalkundig onderzoek voorheen altijd gericht was op homogene groepen sprekers en minder op de variatie binnen talen/dialecten of binnen sprekers (De Vogelaer, 2016: 368). De generatieve interesse in dialectonderzoek komt tot uiting in grootschalige syntactische onderzoeksprojecten, zoals de SAND (Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialecten) in 2005 (Barbiers, 2006; Barbiers, 2013: 2; De Vogelaer, 2016: 369). Anderzijds belicht morfosyntactische verandering in dialecten ook de sociale en culturele functies van (variatie in) dialectgebruik, omdat dialecten zowel geografisch (regionaal) als sociaal georiënteerd zijn. Sommige sprekers zijn met dialect als moedertaal opgegroeid, maar er zijn ook sprekers die dialect vooral inzetten als een bepaalde spreekstijl. Daarmee hangt dialectgebruik sterk samen met de identiteit van de spreker (Wardhaugh, 2006: 51). Sprekers kunnen aan de hand van hun dialectgebruik laten zien dat ze uit een bepaald geografisch gebied komen en/of dat ze deel uitmaken van een sociale gemeenschap (netwerk). Variatie in taalgebruik is zowel interessant op groepsniveau (interindividuele verschillen; verschillen tussen sprekers) als op individueel niveau (intraindividuele verschillen; verschillen binnen één spreker) (Cornips, 2015). Afhankelijk van de gebruikssituatie de linguïstische en situationele context, de gesprekspartner of het gespreksonderwerp verschilt het taalgebruik van sprekers (Liebkind, 2010: 26). Wanneer praten sprekers Standaardnederlands en wanneer praten ze Brabants? Hoe waarderen de sprekers het Brabants dialect? Wat voor invloed heeft het proces van regiolectvorming op hun taalgebruik: verdwijnt genusmarkering als primair dialectkenmerk uit het dialectrepertoire of produceren sprekers hyperdialectvormen als een vorm van act of identity of als een act of protest tegen dialectverlies? (Doreleijers, 2017b: 55). Dit onderzoek is in zekere zin interdisciplinair, aangezien het zich bevindt op het grensvlak van de theoretische taalkunde (taalstructuur/-systeem; morfosyntaxis) en de sociolinguïstiek (de sociale basis voor taalvariatie) (Cornips, 2015; De Vogelaer, 2016: 375). In aanvulling op het stageonderzoek concentreert dit onderzoek zich voor een groot deel op één specifieke leeftijdsgroep van jonge sprekers. Zij zijn immers synoniem aan de toekomst van het dialect. Doordat het meeste dialectonderzoek gericht is op conservatieve, oudere sprekers (NORMs: non-mobile old rural males (Britain, 2009: 10)) vult dit scriptieonderzoek een hiaat aan kennis op. Ook op geografisch niveau breekt dit onderzoek 14

15 met de oorspronkelijke trend om dialectonderzoek te verrichten binnen een traditionele context, aangezien de focus ligt op de regio Eindhoven: een sterk verstedelijkt gebied waar sociale factoren als globalisering, mobiliteit, migratie en technologische innovatie (digitalisering) een grote rol spelen. 1.5 Maatschappelijke relevantie Onderzoek naar dialectvariatie is niet alleen wetenschappelijk (taalkundig) relevant, maar heeft ook maatschappelijke waarde. Dialecten zijn immers in zekere zin monumentaal : ze maken deel uit van het immateriële culturele erfgoed van een bepaalde regio. Voor de dialectgemeenschap heeft het dialect een bepaald (covert) prestige: sprekers associëren het dialect bijvoorbeeld met verbondenheid/groepsgevoel (met elkaar of met de regio) of met gemoedelijkheid en gezelligheid (Swanenberg, te verschijnen). Dat dialecten waardevol zijn voor de gemeenschap is ook niet zo gek, ze kennen immers een lange geschiedenis die een stuk verder teruggaat dan die van de standaardtaal. Dialectologen constateren echter dat de Nederlandse dialecten met uitsterven worden bedreigd. Ze staan op verlies door tendensen van globalisering, digitalisering, migratie en algemeen toegenomen mobiliteit (Britain, 2009: 3). Ze komen steeds meer in contact met het Standaardnederlands en met andere variëteiten binnen Nederland (andere dialecten, jongerentalen, het Engels, immigrantenvariëteiten, et cetera). Van oudsher verwierven sprekers het dialect als moedertaal. Ze werden met dialect opgevoed en leerden pas op school het Standaardnederlands. Deze positie van het dialect als moedertaal is verloren gegaan. Autoriteiten raden ouders af om hun kinderen op te voeden met dialect, want dit zou ten koste gaan van het niveau waarop kinderen uiteindelijk het Standaardnederlands beheersen ( Tweetaligheidscampagne, Cornips, 2015). Het van huis uit spreken van een dialect wordt geassocieerd met taalachterstanden. Dit baart dialectliefhebbers en dialectologen zorgen. Als dialect niet meer als moedertaal wordt aangeleerd, dan zou het zomaar binnen één generatie kunnen verdwijnen. Desondanks is de belangstelling voor dialecten de laatste jaren ook toegenomen. Binnen Europa heeft het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden (1992) ervoor gezorgd dat er meer erkenning is gekomen voor streektalen en dat het gebruik ervan wordt gestimuleerd. Onder dit Handvest werden het Nedersaksisch (1996) en het Limburgs (1997) erkend als regionale talen. Betrokken provincies en gemeenten kunnen voor deze talen een eigen beleid voeren. In de praktijk komt dit met name neer op extra financiële mogelijkheden, zoals het verlenen van subsidies aan bijvoorbeeld verenigingen die zich inzetten voor dialect of aan lokale omroepen (radio, televisie) die dialect gebruiken. Ook in andere regio s worden dialecten ingezet in hedendaagse culturele activiteiten (bijvoorbeeld dialectprijzen, dialectfestivals of theatervoorstellingen in dialect) of in communicatie 15

16 (bijvoorbeeld dialectgebruik op regionale televisie- en radio-omroepen, tijdschriften waarin dialect centraal staat of dialectgebruik op de sociale media). Op regionaal niveau zijn sprekers die het dialect een warm hart toe dragen op vrijwillige basis bezig met het opstellen van dialectwoordenboeken en grammatica s. Soms worden zij hierbij ondersteund door wetenschappers of erfgoedinstellingen. Op deze manier worden (kenmerken van) dialecten vastgelegd voordat ze zijn verdwenen. Mijn scriptieonderzoek draagt bij aan de kennis(uitwisseling) rondom de huidige situatie waarin het Brabantse dialect verkeert en aan de documentatie daarvan. Aangezien het Brabants niet erkend is als regionale taal binnen het Europees Handvest (in tegenstelling tot het Limburgs en het Nedersaksisch), wordt rondom het Brabants dialect een erfgoedbeleid gevoerd (Van Hout & Van de Wijngaard, 2006). Dit wil zeggen dat men ernaar streeft om mensen van de erfgoedgemeenschap die het dialect waarderen en willen bewaren voor volgende generaties, tegemoet te komen. Hiermee wordt bewustwording gecreëerd over de positie van het Brabantse dialect in Nederland en krijgt het dialectimago een positieve impuls. Tijdens mijn stageperiode bij Stichting Erfgoed Brabant heb ik in een praktijkomgeving kunnen ervaren hoe deze kennisuitwisseling tussen de wetenschap, de erfgoedwerker en de gewone Brabander mogelijk wordt gemaakt. Met mijn onderzoek wil ik laten zien dat taalkundig variatieonderzoek niet alleen wetenschappelijke impact heeft, maar ook relevant en bruikbaar is binnen een maatschappelijke context, voor een breed publiek. 1.6 Opbouw In dit eerste hoofdstuk zijn een aantal belangrijke lijnen uitgezet voor het vervolg van deze scriptie. Ik heb laten zien wat de aanleiding vormt voor mijn onderzoek en daarmee het vertrekpunt in kaart gebracht. Daarnaast is uitgebreid toegelicht welke wetenschappelijke en maatschappelijke impact dit onderzoek beoogt. In de komende hoofdstukken worden zowel de linguïstische als de mogelijke sociale en stilistische aspecten van variatie in het genussysteem besproken, wat leidt tot een vereniging van taalinterne en taalexterne inzichten. De opbouw van deze scriptie is als volgt. In hoofdstuk 2 schets ik het theoretisch kader van mijn nieuwe onderzoek. Hierin bespreek ik (de ontwikkeling van) het genussysteem in het Nederlands en breng ik het verwachte patroon voor genusmarkering (het regelsysteem) in het Brabants in kaart, specifiek voor de regio Eindhoven: de regio die in dit onderzoek centraal staat. Dit zal ik doen aan de hand van drie online databases: RND (Blancquaert, 1966), MAND (Goeman & Taeldeman, 1996) en SAND (Barbiers e.a., 2006). Vervolgens zal ik in dit hoofdstuk ingaan op een aantal sociale en stilistische factoren die mogelijk ten grondslag liggen aan dialectvariatie en verandering, met speciale aandacht voor hypervormen (Lenz, 2004). Tot slot komt in hoofdstuk 2 een omschrijving van de regio Eindhoven aan bod, die met name is gericht op het sociaal-economische klimaat en de 16

17 mogelijke invloed hiervan op het taalgebruik in de regio. In hoofdstuk 3 presenteer ik de onderzoeksvraag en de hypothese (verwachtingen). De hoofdvraag wordt ondersteund door vier deelvragen die voortvloeien uit het theoretisch kader. Hoofdstuk 4 bestaat uit een kwantitatief onderzoek naar variatie in genusmarkering bij sprekers uit regio Eindhoven. De data in deze eerste deelstudie zijn afkomstig uit het stageonderzoek. In hoofdstuk 5 doe ik verslag van een empirisch onderzoek dat kwalitatief van aard is. Van vijftien middelbare scholieren in de leeftijd van 15 tot en met 17 jaar zijn met behulp van een camcorder spontane en semi-spontane spraakopnamen gemaakt. De opnamen zijn getranscribeerd en de belangrijkste resultaten met betrekking tot genusmarkering worden in hoofdstuk 5 besproken. Tot slot bediscussieer ik de resultaten van mijn totale onderzoek in hoofdstuk 6, daarbij komen alle deelvragen aan bod. In hoofdstuk 7 zal ik de conclusie van deze scriptie formuleren. 2. Theoretisch kader 2.1 Linguïstisch perspectief Het genussysteem in het Standaardnederlands Van nature kunnen nomina (zelfstandige naamwoorden) gecategoriseerd worden aan de hand van het geslacht: mannelijk (m), vrouwelijk (f) of onzijdig (n). Het Standaardnederlands maakt nog slechts onderscheid tussen twee van de drie oorspronkelijke woordgeslachten. Het zogenaamde twee-generasysteem valt uiteen in de-woorden van common gender (mannelijk en vrouwelijk) en het-woorden van neuter gender (onzijdig) (Hoppenbrouwers, 1983: 5; Stroop, 1989: 5; Haeseryn e.a., 1997: 3.3; Audring, 2006: 85; De Paepe & De Vogelaer, 2008: 2; Cornips & De Vogelaer, 2009: 2). Alleen aan verwijswoorden, persoonlijke en bezittelijke pronomina als hij, zij, hem en haar, kun je nog zien of het geslacht van zo n de-woord mannelijk of vrouwelijk is (5-6). (5) De hoed is groot. Hij hangt aan de kapstok. [de-common hoed-masculine] (6) De haag is groen. Zij geeft kleur aan de tuin. [de-common haag-feminine] De indeling van genusmarkering op pronomina in het Standaardnederlands is schematisch weergegeven in Tabel 1 (Audring, 2006: 86; zie ook Doreleijers, 2017a: 8). Het systeem dat hier wordt beschreven wordt in de vakliteratuur ook wel een grammaticaal systeem genoemd ( grammaticaal genus ) (De Paepe & De Vogelaer, 2008: 4). De regels van dit grammaticale 17

18 systeem dragen de spreker drie dingen op: 1) verwijs naar lexicaal mannelijke items met hij, 2) verwijs naar lexicaal vrouwelijke items met zij en 3) verwijs naar lexicaal onzijdige items met het. Vanaf ongeveer zesjarige leeftijd zijn kinderen in principe in staat om de juiste pronominale verwijzing te produceren die in overeenstemming is met het grammaticale geslacht. Ze beschikken dan over de vereiste genusinformatie voor vrijwel hun hele lexicon, hoogstens op een aantal niet-frequente woorden na (Van der Velde, 2003: 328, 340). Tabel 1 Schematische indeling van genusmarkering op pronomina in het Standaardnederlands. Pronomen Casus Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Persoonlijk NOM Hij/ie Zij/ze Het/(e)t ACC Hem/m Haar/(d)r Het/(e)t Bezittelijk NOM/ACC Zijn/z n Haar/(d)r Zijn/z n Common Neuter Relatief NOM/ACC Die Dat Aanwijzend NOM/ACC Dichtbij Deze Dit Veraf Die Dat Het grammaticale systeem voor genusmarkering heeft echter aan kracht ingeboet. Lexicaal genus is in toenemende mate arbitrair geworden, wat bijvoorbeeld heeft geleid tot een groter aantal hermafrodieten : woorden die zowel een mannelijk als vrouwelijk genus kunnen aannemen (De Paepe & De Vogelaer, 2008: 1; Cornips & De Vogelaer, 2009: 8). Zo wordt het genus van het woord haag (6) in de Van Dale aangeduid als v(m): het is niet langer uitgesloten dat een spreker dit woord behandelt als mannelijk. Dit is een logische ontwikkeling gezien de teloorgang van het traditionele drie-generasysteem in het Nederlands, waarbij mannelijk-vrouwelijk genusonderscheid minder zichtbaar is geworden. De afgenomen zichtbaarheid heeft tot gevolg dat sprekers, met name jonge sprekers die de taal en het systeem nog moeten verwerven, evidentie voor grammaticaal geslacht over het hoofd zien in het taalaanbod dat zij krijgen (Cornips & De Hulk, 2008: 289; Cornips & De Vogelaer, 2009: 8). Doordat genusregels niet prominent (als zogenaamde clear rules) in het volwassen taalgebruik aanwezig zijn, wordt het moeilijker voor taalverwervers om ze op te pikken (Mills, 1986: ). Om het grammaticale genus volledig te beheersen moeten ze niet alleen de regels achter het systeem ontdekken, maar ook het genus van individuele items opslaan in hun geheugen (De Paepe & De Vogelaer, 2008: 5). De toegenomen arbitrariteit van lexicaal genus heeft tot twee innovatieprocessen geleid in het Nederlandse pronominale genussysteem. Enerzijds is er een proces van masculinisering op gang gekomen, waarbij sprekers naar oorspronkelijke vrouwelijke 18

19 lexicale items verwijzen met mannelijke pronomina (Geeraerts, 1992; De Paepe & De Vogelaer, 2008: 4). Naar verwachting is dit proces minder ver gevorderd in de zuidelijke delen van Nederland, waar het genussysteem meer verwant is aan het oorspronkelijke driegenerasysteem (zie 2.1.2). Mogelijk zijn zuidelijke sprekers, waaronder Brabanders, dan ook beter in staat om genuskennis uit het dialect in te zetten in de vorm van Standaardnederlands die zij spreken (De Paepe & De Vogelaer, 2008: 2). Anderzijds lijkt het pronominale genussysteem te verschuiven van een grammaticaal systeem naar een semantisch systeem (Audring, 2006: 89). In informeel gesproken Nederlands lijken genusregels vooral semantische regels te zijn, aangezien sprekers in toenemende mate naar telbare referenten verwijzen met een mannelijk pronomen hij en naar niet-telbare referenten (zogenaamde mass nouns) met het onzijdige pronomen het (Audring, 2006; De Vogelaer, 2006; De Paepe & De Vogelaer, 2008; De Vogelaer, 2009; Cornips & De Vogelaer, 2009; De Vogelaer & De Sutter, 2011; De Vos, 2009). Dit innovatieproces wordt ook wel aangeduid als hersemantisering (Wurzel, 1986). Binnen het proces van hersemantisering wordt de distributie van pronominaal geslacht geregeld door de conceptuele eigenschappen van de referent (Audring, 2006: 101). Deze conceptuele eigenschappen bevinden zich op een hiërarchie die ook wel de Individuering Hiërarchie wordt genoemd (7) (Audring, 2006: 102). De mate van individualiteit van een lexicaal item bepaalt de keuze voor pronominaal geslacht. (7) Individuation Hierarchy Human > Other > Bounded > Specific > Unspecific Animate object/ mass mass, Abstract Unbounded abstract Hoe linkser een lexicaal item zich binnen de hiërarchie (7) bevindt, hoe groter de kans dat een spreker de juiste agreement relatie uitdrukt tussen het nomen (als antecedent; controller) en het pronomen (anaforisch element; target) (Audring, 2006: 87). Omdat nomina geen overte genusmarkering bevatten, moeten sprekers informatie afleiden uit het adnominale domein. Een nomen en het bijbehorende adnominale domein mappen echter niet automatisch met elkaar, aangezien het Nederlands slechts twee genera onderscheidt (Audring, 2006: 86). Volgens de Individiuering Hiërarchie beroepen sprekers zich bij het uitdrukken van nomen-pronomen agreement op de semantische informatie van het nomen. Sprekers maken het minst snel fouten bij animate referenten (8a-8b), met name wanneer het biologisch geslacht gemakkelijk afleidbaar is (8a) (Audring, 2006: 91). Naar (in)animate 19

20 telbare referenten verwijzen sprekers volgens de semantische regel (en masculinisering) vaak met het mannelijk pronomen hij (8c). Niet-telbare referenten specifieke (begrensde) mass nouns en abstracte (onbegrensde) mass nouns triggeren het snelst foutieve verwijzingen, aangezien de semantische regel de spreker een onzijdig pronomen het laat selecteren. Daarbij staan onbegrensde mass nouns, zoals gezondheid, informatie en hitte, linkser in de hiërarchie dan begrensde mass nouns, zoals melk en honing, wat betekent dat de laatste groep eerder een verwijzing met het triggert (8d-8e) (De Vogelaer & De Sutter, 2011: 3). Onderstaande voorbeeldzinnen met vrouwelijke nomina (8a-8e) illustreren de hiërarchie in (7) met de parameters [+/- ANIMATE], [+/-BIOGENDER], [+/- COUNT] en [+/- ABSTRACT]. (8) a. Mijn oma is jarig. Ze is al oud. Oma-[+ANIMATE][+BIOGENDER][+COUNT] b. Onze koe is gemolken. Ze staat in de wei. Koe-[+ANIMATE][-BIOGENDER][+COUNT] c. De bank is groot. Ze zit erg lekker. Bank-[-ANIMATE][+COUNT] d. De melk is zuur. Ze is over de datum. Melk-[-ANIMATE][-COUNT][-ABSTRACT] e. De hitte houdt aan. Ze droogt de natuur uit. Hitte-[-ANIMATE][-COUNT][+ABSTRACT] Samenvattend laat deze paragraaf zien dat het genussysteem in het Standaardnederlands geen stabiel systeem (meer) is. Het oorspronkelijke driegenerasysteem is vervlakt richting een twee-generasysteem met common gender ( de ) en neuter gender ( het ). Dit heeft gevolgen voor genusmarkering op pronomina, meer specifiek voor de agreement relatie tussen nomina (antecedenten) en anaforische pronomina. Het oorspronkelijke genussysteem voor pronominale verwijzing verschuift door innovatieve processen van masculinisering en hersemantisering van een grammaticaal systeem naar een semantisch systeem. Zoals eerder gezegd beschikken de zuidelijke dialecten van Nederland, waaronder het Brabants, nog wel over een drie-generasysteem. Dit systeem komt in paragraaf aan de orde Het genussysteem in het Brabants dialect Het drie-generasysteem van het Brabants gaat gepaard met een primaire dialecteigenschap: overte genusmarkering. Het Brabants maakt gebruik van specifieke markeringen (flexie; verbuigingen) om mannelijk (m), vrouwelijk (f) en onzijdig (n) geslacht op nominaal niveau 20

21 aan te duiden (Hoppenbrouwers, 1983; Doreleijers, 2017a: 9). Hierdoor kunnen binnen het adnominale domein complexe linguïstische situaties ontstaan. Afhankelijk van het woordgeslacht van het nomen vindt er een specifieke markering plaats op één of meerdere adnominale elementen: het lidwoord of het bezittelijk of aanwijzend voornaamwoord en eventueel één of meerdere adjectieven. Het onderscheid in typen genusmarkeringen is schematisch weergegeven in Tabel 2 (Stroop, 1989). Tabel 2 Schematische indeling van genusmarkering op adnominale elementen in het Brabants dialect. Adnominaal element M1 M2 F N Indefiniet lidwoord (#)ne (unne) (#)nen (unnen) #n (un) #(n) Definiet lidwoord de den de (d ) t Adjectief ne grote ne groten en grote t groot Bezittelijk voornaamwoord zenne zennen zen zen Aanwijzend voornaamwoord (dichtbij) deze dezen dees di Aanwijzend voornaamwoord (veraf) dieje diejen die da Het bovenstaande genusparadigma vereist een aantal toelichtingen. Bij het mannelijke genus (mannelijke nomina) is er sprake van een tweedeling in het type genusmarkering (M1 + M2). In grammaticale beschrijvingen van het Brabantse genussysteem (waaronder Stroop, 1989; Hoppenbrouwers, 1983; 1990; Hinskens & Taeldeman, 2013) wordt ervan uitgegaan dat het type genusmarkering afhankelijk is van de fonologische omgeving. Wanneer een mannelijk, enkelvoudig nomen met een vocaal of /h, b, d, t/ begint, krijgt het adnominale element een zogenaamde verbindings-n: den boer. Binnen het adnominale domein kunnen bovendien meerdere elementen deze markering (M2) krijgen, indien er sprake is van één of meerdere adjectieven met één van deze beginklanken: den dikken boer. Bij mannelijke nomina met andere beginklanken wordt de verbindings-n weggelaten (M1). Deze grammaticale (fonologische) regel is weergegeven in deletieregel 1 (9) (Hoppenbrouwers, 1990: 111). (9) Deletieregel 1: Als het nomen of adjectief, dat volgt op het adnominale element, begint met een vocaal of met een /h, b, d, t/, dan blijft de verbindings-n bewaard/verschijnt deze weer. Deletieregel 1 (9) van Hoppenbrouwers (1990) is in een eerdere grammatica van het Brabants, die van De Bont (1962), uitvoeriger geformuleerd. Volgens De Bont (1962) blijft de verbindings-n niet alleen behouden vóór een vocaal of /h, b, d, t/, maar ook vóór /r/ en /z/. 21

22 Vóór een nasale klank (/m/ of /n/) assimileert de verbindings-n volledig. De Bont (1962: 194) beschrijft dat de /n/ blijft staan wanneer deze een hiaatvullende functie moet verrichten. Hiervan is sprake wanneer deze vóór een vocaal of een /h/ staat of wanneer de /n/ in syntactisch verband Anklang vindt. Anklang vindt plaats wanneer de beginklank van het nomen één of meerdere eigenschappen deelt met de /n/, waardoor deze als het ware tot de nasaal wordt aangetrokken. De hiaatvullende functie zou typisch zijn voor de zuidelijke dialecten (De Bont, 1962: 195): De diepere oorzaak van het behoud van de nasaal met de uitbreiding ervan is gelegen in het minder stroeve en stotende karakter van de zuidelijk georiënteerde dialecten, die hiaten liefst vermijden en waar mogelijk liëren. Wel merkt De Bont (1962: ) op dat de /n/ vóór de /r/ bij verdere ontwikkeling van het dialect het snelst lijkt te verdwijnen, iets wat mogelijk verband houdt met de geleidelijke transformatie van de dentale /r/ richting een velare /r/ die minder verwant is aan de dentale nasaalklank /n/. Bij de vrouwelijke vorm van het definiete lidwoord kan schwa-deletie plaatsvinden: weglating van de stomme # waarbij de verandert in d- (de bank d oma). Ook hier wordt de keuze tussen de twee alternatieven bepaald door de beginklank van het volgende woord. Als dat woord met een vocaal begint, verdwijnt de schwa, zoals aangeduid in deletieregel 2 (10) (Hoppenbrouwers, 1990: 112). (10) Deletieregel 2: In het vrouwelijke definiete lidwoord vindt schwa-deletie plaats wanneer het erop volgende nomen of adjectief met een vocaal begint. Het mannelijke indefiniete lidwoord kent twee varianten: ene (unne) en ne (unne stoel, ne stoel). Deletie van de beginklank (unne ne) is optioneel en afhankelijk van het ritme binnen de zin (Hoppenbrouwers, 1990: 110). Het onzijdige indefiniete lidwoord # kan afhankelijk van de klank waarmee het nomen of adjectief begint ook een verbindings-n krijgen: un ( n) oor, mes. Hiervoor geldt eveneens deletieregel 1 (9). Bij het vrouwelijke indefiniete lidwoord blijft de /n/ altijd behouden (De Bont, 1962: 199). Zoals hierboven al is beschreven, wordt genusmarkering niet alleen aangetroffen op determineerders maar ook op adjectieven. In mannelijke nominale constituenten volgt de flexie op adjectieven deletieregel 1 (9) (eventueel uitgebreid met de klanken /r/ en /z/). Deze regel gaat echter niet op voor adjectieven in vrouwelijke nominale constituenten. Bij vrouwelijke nomina bepaalt niet de beginklank de flexie op het adjectief, maar veroorzaakt de fonologische structuur van het adjectief zelf de alternatie (Hoppenbrouwers, 1983: 5). Waar bij mannelijke nomina al dan niet een verbindings-n aan het adjectief kan worden toegevoegd (den dikken boer den dikke spijker), kan bij adjectieven vóór vrouwelijke nomina de schwa worden weggelaten. Deletie van de schwa treedt op wanneer deze vooraf wordt gegaan door een nasale klank of een stemhebbende continuant: un ouw taffel, un 22

23 gruun broek un gladde taffel, un korte broek (Hoppenbrouwers, 1983: 6). Dit fonologische principe kan worden samengevat als deletieregel 3 (11). In de praktijk zal de schwa van het adjectief behouden blijven vóór de klanken /p, t, d, k, s, f, χ/ (De Bont, 1962: ; Hoppenbrouwers, 1983: 6). Behoud van de schwa na de klank /χ/ is zeldzaam: in adjectieven die eindigen op ig blijft de schwa staan (un verstandige vraauw, un gulzige koe), terwijl deze in veel andere linguïstische situaties verdwijnt (un dreug peer, un heug schaauw). Ook schwa-behoud na de klank /f/ is zeldzaam: in sommige gevallen blijft de schwa staan (un duffe kaomer), maar vaak ook niet (un braaf meid) (De Bont, 1962: 388). Wanneer de /f/ in het vervoegde adjectief wordt vervangen door een stemhebbende /v/, vindt er geen schwa-deletie plaats (un lieve meid) (Hoppenbrouwers, 1983: 6). (11) Deletieregel 3: In adjectieven vóór vrouwelijke nomina vindt schwa-deletie plaats wanneer de eindklank van het adjectief een nasaal is of een stemhebbende continuant. Deletieregel 3 (11) geldt niet alleen bij vrouwelijk enkelvoud, maar ook bij meervoudsvormen, ongeacht het genus: ouw oma s (f), ouw opa s (m), gruun boeken (n) (De bont, 1962: 387). Bij onzijdige nomina enkelvoud wordt de schwa altijd weggelaten: un ouw mes un bot mes (Hoppenbrouwers, 1983: 6). In deze paragraaf is het algemene genussysteem van het Brabantse dialect in kaart gebracht. Het is echter nog onduidelijk in hoeverre dit systeem er hetzelfde uitziet voor regio Eindhoven, de regio die in dit onderzoek centraal staat. Ook blijkt op basis van de observaties binnen de bestaande grammatica s van het Brabants dat er geen volledige consensus is over de fonologische condities waarvan (sommige) genusmarkeringen afhankelijk zijn. In paragraaf zal ik de resterende onduidelijkheid over het genussysteem wegnemen door dialectdata te vergelijken van drie online dialectcorpora (databases; RND, MAND, SAND), die elk verbonden zijn aan een grootschalig dialectonderzoek. Doordat de data verspreid door de tijd zijn verzameld ( , , ), weerspiegelen ze de ontwikkeling van het genussysteem. Bovendien is het binnen de databases mogelijk om te zoeken op specifieke geografische plaatsen, waardoor in het bijzonder gekeken kan worden naar uitingen van dialectsprekers uit regio Eindhoven Het genussysteem in regio Eindhoven In deze paragraaf maak ik een diachrone vergelijking tussen data uit drie dialectcorpora: de Reeks Nederlandse Dialectatlassen (RND; Blancquaert, 1966), de Morfologische Atlas van de Nederlandse Dialecten (MAND; Goeman & Taeldeman, 1996) en de Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialecten (SAND; Barbiers e.a., 2006). Uit elk van deze corpora heb ik 23

24 een aantal relevante data geselecteerd die ik hieronder zal bespreken. De resultaten zet ik af tegen de observaties uit paragraaf Reeks Nederlandse Dialectatlassen (RND) De online RND database (via: bevat handgeschreven fonetische transcripten van 141 zinnen die voor 1956 plaatsen in het Nederlandse en Friese taalgebied van het Nederlands in het dialect zijn vertaald. De data zijn verzameld tussen 1949 en 1959, maar pas gepubliceerd in Onder de transcripten van Oost-Noord- Brabant valt een behoorlijk aantal plaatsen, waarvan een aantal uit regio Eindhoven is geselecteerd voor dit onderzoek: Aalst, Eindhoven, Geldrop, Nuenen, Son, Valkenswaard, Veldhoven en Zeelst. Voor al deze plaatsen heb ik tien zinnen omgezet in een woordelijke transcriptie (12-21). Deze zinnen bevatten verschillende nominale constituenten met diverse linguïstische (adnominale en fonologische) contexten. (12) Als de kippen een sperwer zien, zijn ze bang. [RND zin 1] Aste/asde henne un smelleke zien dan zen ze bang/hebbe ze schrik. Aste kippe ne klampvogel zien hebbe ze schrik. Asde henne ene sperwer zien zun ze bang/hebbe ze schrik. Asde henne ne sperwer/ene klampert zien hebbe ze schrik. Aste henne/kippe ene klampvogel zien hen ze schrik. Asde henne en smelke zien hebbe ze schrik/zen ze bang. Aste henne ne klampert/klampvogel zien zen ze bang. Aste henne en klampvogel/ene sperwer zien hen ze/hebbe ze schrik. [Aalst] [Eindhoven] [Geldrop] [Nuenen] [Son] [Valkenswaard] [Veldhoven] [Zeelst] Het mannelijke nomen sperwer (klampvogel) met beginklank /s/ krijgt in alle plaatsen volgens verwachting (deletieregel 1) een indefiniet lidwoord met een mannelijke genusmarkering zonder verbindings-n: (e)ne (unne). Wanneer het nomen vertaald is met het onzijdige woord (diminutiefvorm) smelleke, wordt het onzijdige lidwoord en (un) in de vertaling gebruikt. Daarbij blijft de verbindings-n behouden, ondanks dat deze weggelaten zou mogen worden (deletieregel 1: e smelleke). (13) De timmerman heeft een splinter in zijn vinger. [RND zin 6] Den timmerman hi ne splinter in zenne vinger. [Aalst] 24

25 De timmerman he ene splinter in zenne vinger. Den timmerman hi ne splinter in zenne vinger. Den timmerman hi ne hi unne splinter in zenne vinger. Den timmerman hi ne splinter in zenne vinger. Den timmerman he (e)ne splinter in zenne vinger. Den timmerman hi ne splinter in zenne vinger. Den timmerman hi ne splinter in zenne vinger. [Eindhoven] [Geldrop] [Nuenen] [Son] [Valkenswaard] [Veldhoven] [Zeelst] Het mannelijke nomen timmerman met de beginklank /t/ krijgt in bijna alle plaatsen volgens verwachting (deletieregel 1) een definiet lidwoord met een verbindings-n: den. Het is opmerkelijk dat alleen in Eindhoven deze verbindings-n ontbreekt. Net als in (12) krijgt een nomen met beginklank /s/ (splinter) een indefiniet lidwoord met mannelijke genusmarkering zonder verbindings-n. Ook het bezittelijke voornaamwoord van de derde persoon mannelijk enkelvoud zen krijgt vóór het mannelijke nomen vinger met de beginklank /v/ volgens verwachting in alle plaatsen een mannelijke genusmarkering zonder verbindings-n. In deze zin is duidelijk het onderscheid tussen de twee typen mannelijke genusmarkeringen te zien (M1 en M2 in Tabel 2). (14) Hij dreigde naar mij met een knuppel. [RND zin 13] Hij wao me slaon (dreigde) mi dene/mi ne klippel. Hij dreigde me mè(te) ne klippel. Hij dreigde me mi ne klippel (stok). Hij wao me slaon mi ne klippel. Hij dreigde me mi ne klippel. / Hij wao me mi ne klippel slaon. Hij wou me mè ene klippel slaon. Hij dreigde me mi ne klippel. Hij wou me met en/mi ne/min klippel sloan. [Aalst] [Eindhoven] [Geldrop] [Nuenen] [Son] [Valkenswaard] [Veldhoven] [Zeelst] In de meeste plaatsen wordt het mannelijke nomen knuppel (klippel) in zin (14) voorzien van het verwachte indefiniete lidwoord met mannelijke genusmarkering zonder verbindings-n (e)ne (unne), gezien de beginklank /k/ (deletieregel 1). In Zeelst wordt er echter een alternatief gegeven, namelijk en (un) of n (min). Ook in Aalst is er naast de verwachte vorm 25

26 een opmerkelijke alternatieve vertaling, dene. Deze vorm lijkt het gevolg te zijn van assimilatie van de t uit de prepositie met en het lidwoord unne (ene): mit unne wordt dan midunne door stemassimilatie van de /t/. (15) Die man heeft een leven als een grote heer. [Zin 27 RND] Dieje mens hi en leven az enen prins/groôten heer. Dieje venti hed e leven az ene prins. Di man/di vent hi en leve az ene groôten heer. Di vent/di mens hi en leve az ene prins. Dieje mens hi en leven az en prins/az en gruëte meneêr. Di vent/man die he en hireleve/leve az en grôôte man. Dieje mens hi en leve az enen prins. Di mens di hi en leven az enen groêten hiir. [Aalst] [Eindhoven] [Geldrop] [Nuenen] [Son] [Valkenswaard] [Veldhoven] [Zeelst] In (15) is er veel variatie tussen de plaatsen in de vorm van het aanwijzend voornaamwoord: di versus dieje, waarbij de tweede vorm de verwachte mannelijke markering heeft zonder verbindings-n vóór de beginklank /m/ (mens/man) of /v/ (vent). Het onzijdige nomen leven gaat één keer (in Eindhoven) gepaard met het onzijdige lidwoord e, waarin terecht deletieregel 1 is toegepast vóór de beginklank /l/. In de andere plaatsen is de deletieregel niet toegepast en wordt de vertaling en (un) leven gegeven. De laatste nominale constituent een grote heer laat erg veel variatie zien. In sommige plaatsen wordt heer vertaald als prins, waarbij het bijbehorende indefiniete lidwoord een onverwachte verbindings-n krijgt vóór de beginklank /p/. In Geldrop wordt de verwachte vertaling ene groôten heer gegeven met verbindings-n vóór de /h/ van het nomen, maar (ook zoals verwacht) niet vóór het adjectief met beginklank /g/. Daarentegen heeft het adjectief in de vertaling van Zeelst wél een verbinding-n (enen groêten hiir). Tot slot komt ook het lidwoord zonder mannelijke markering en (un) voor (en prins, en grôôte man). (16) De boomkweker zal de boom enten. [RND zin 48] Dem boomkweker zal dem boom grivieje (griffelen). Dem boomkweker zal dem boom inènte. Dem boomkweker zal dem boom grivieje (griffelen). [Aalst] [Eindhoven] [Geldrop] 26

27 Dem boomkweker zal dem boom grivieje (griffelen). Dem boomkweker zal dem boom grievieje (griffelen). De kweker zal dim boom grievieje (griffelen). Dem boomkweker zal dem boom grivieje (griffelen). Piet of Jan zal dem boom komme grivieje (griffelen). [Nuenen] [Son] [Valkenswaard] [Veldhoven] [Zeelst] In alle plaatsten krijgt het mannelijke nomen boomkweker in (16) volgens verwachting een mannelijke genusmarkering, dit keer met een verbindings-m: dem (deletieregel 1). Vóór de beginklank /b/ kan de nasale /n/-klank in de hiaatvullende functie vervangen worden door de nasale /m/-klank, waarschijnlijk door het bilabiale karakter van zowel de /b/ als de /m/ (De Bont, 1962: 196). In Valkenswaard wordt de vertaling kweker gegeven. Het is eveneens volgens verwachting dat voor de beginklank /k/ geen verbindingsnasaal wordt gebruikt, zoals hier het geval is. In de vertaling van Zeelst is het nomen boomkweker vervangen door persoonsnamen (Piet of Jan). Consequent met het nomen boomkweker krijgt het nomen boom in alle plaatsen een mannelijke genusmarkering met een verbindings-m: dem. (17) De ovenpaal staat bij de oven de haard. [RND zin 57] Den inschieter stai bij den ove de scholt. De schoerelt ste in den hert. Den inschieter stai bij den ove den hert. Den inschieter de skolt stè bei den ove den hart. De skeuter stai bij den ove. De schieter/de scholt di sti bij den ove in den hèrt. De scheuter/de skolt stèi bij den ove bè t fuur inden hart. De scholt sto bij den ove t fuur op den hèrt. [Aalst] [Eindhoven] [Geldrop] [Nuenen] [Son] [Valkenswaard] [Veldhoven] [Zeelst] Het mannelijke nomen ovenpaal wordt in (17) vertaald als inschieter met een vocaal als beginklank of als schoerelt/skeuter/schieter/scholt de /s/ als beginklank. Deletieregel 1 wordt hier gehandhaafd: vóór inschieter krijgt het definiete lidwoord een verbindings-n (den) en vóór de vertalingen met beginklank /s/ wordt deze weggelaten (de). In alle plaatsen worden de mannelijke nomina oven en haard met respectievelijk een vocaal en een /h/ als 27

28 beginklanken voorzien van een mannelijke genusmarkering met een verbindings-n (den ove den hèrt), opnieuw in overeenstemming met deletieregel 1. Zin (17) wordt in alle plaatsen dus vertaald volgens het verwachte patroon dat in paragraaf is geschetst. (18) Het is een warme dag geweest en t is een zachte avond. Tiz ene warmen dag gewèst en tiz ene schônen avont. Tiz enen heten dag geweest en tiz ene koelen aovont. Tiz en waremen dag gewèst en tiz ene schoone aovent. Tiz enen wareme dag geweest en tiz enen zachten aovent. Tis hiêt geweest vandaog en tiz ene moojen aovent. Tiz ene wareme dag geweest en tiz ene zachten/schoonen aovent. Tiz enen waremen dag gewèst en tiz enen fènen aovent. Tiz ene waremen dag gewèst en tiz ene schoonen/zachten aovent. [Aalst] [Eindhoven] [Geldrop] [Nuenen] [Son] [Valkenswaard] [Veldhoven] [Zeelst] In (18) wordt de verwachte vertaling ene war(e)men dag slechts twee keer gegeven: in Aalst en in Zeelst. Vóór de beginklank /d/ van het mannelijke nomen dag zou volgens deletieregel 1 een verbinding-n moeten verschijnen, maar vóór het adjectief warme met beginklank /w/ niet (slechts een mannelijke markering (e)ne). Er is hier dus sprake van veel variatie: en waremen dag (Geldrop), enen wareme dag (Nuenen), ene wareme dag (Son) en enen waremen dag (Veldhoven). In Eindhoven krijgt het indefiniete lidwoord volgens deletieregel 1 terecht wel een verbindings-n voor de beginklank /h/: enen heten dag. In de constituent met het mannelijke nomen avond (aovent) is er minder variatie in de toepassing van genusmarkering. In alle plaatsen behalve Geldrop is aan het adjectief een verbindings-n toegevoegd in overeenstemming met deletieregel 1 (vóór een vocaal). Het indefiniete lidwoord krijgt deze verbindings-n in de meeste plaatsen terecht niet, maar in Nuenen (enen zachten aovent) en Veldhoven (enen fènen aovent) wel. Het voorkomen van de verbindingsn vóór de beginklank /z/ kan verklaard worden aan de hand van de grammatica van De Bont (1962: 198). (19) Ik heb pijn aan mijn hart. [RND zin 72] Ik he pijn omen hart men hart du mij zeer. Hè pain a men oart. [Aalst] [Eindhoven] 28

29 Ik hè pijn (eu-klank?) a men hart men hart doe zeir. Ik hè pen a men hart. Ik hè pein ont hart. Ik hè pèn a men hart men hart doe me zeêr. Ik hè pijn a men hart. Ik hè pijn an men hart. [Geldrop] [Nuenen] [Son] [Valkenswaard] [Veldhoven] [Zeelst] Het onzijdige nomen hart in (19) krijgt in alle plaatsen geen flexie op het bezittelijk voornaamwoord (men hart) of in Son op het definiete lidwoord (ont ( t) hart). Daarmee is (19) in overeenstemming met paragraaf (Tabel 2). (20) Zoek eens naar mijn hoed. [RND zin 93] Zoekt is na mennen hoet. Zuuk/Zuukt mennen (h)oet is/zuukt is nar mennen oet. Zuukt is na mennen hoet. Zuukt mennen hoet is. Zuukt is na mennen hoet/zuuk mennen hoet is. Zuukt mennen hoet is. Zuuk mennen hoet is. Zuukt mennen hoet is. [Aalst] [Eindhoven] [Geldrop] [Nuenen] [Son] [Valkenswaard] [Veldhoven] [Zeelst] In alle plaatsen krijgt het mannelijke nomen hoed een bezittelijk voornaamwoord met een mannelijke genusmarkering en een verbindings-n vóór de beginklank /h/ (mennen hoet), zoals verwacht volgens deletieregel 1. (21) De melkboer maakt een grote ronde. [RND zin 99] De rumboer de meulekboer makt en groote roet. De melkboer maekt en groeëte roet. De romboer hi ene grôte roet. [Aalst] [Eindhoven] [Geldrop] 29

30 De romboer/mèlekboer hi en grôte roet. De mèlek/roomboer hè n groeëte wèik. De romboer di makt ene groôte ronde. De roomboer mokt enen groeëte roet. De roomboer makt en groeëte roet. [Nuenen] [Son] [Valkenswaard] [Veldhoven] [Zeelst] Zin (21) bevat een mannelijk nomen melkboer en een vrouwelijk nomen met adjectief een grote ronde. Het mannelijke nomen wordt vertaald met melkboer (mèlekboer) of met roomboer. In beide gevallen verschijnt er geen verbindings-n, ondanks dat deze volgens de grammatica van De Bont (1962: 197) vóór de /r/ wel verwacht wordt. De observatie dat de mannelijke genusmarkering M1 (Tabel 2) wordt toegepast, versterkt de gedachte dat de fonologische regel over /n/ vóór /r/ het snelst uit het dialect lijkt te verdwijnen (De Bont, 1962: 198). In de vrouwelijke nominale constituent een grote ronde behoudt het adjectief in alle plaatsen de schwa, in lijn met deletieregel 3. Het is opvallend dat het indefiniete lidwoord in Geldrop, Valkenswaard en Veldhoven een mannelijke genusmarkering krijgt (ene(n)). De database van het RND laat kortom zien dat veel dialectvertalingen uit de periode aansluiten bij het systeem voor genusmarkering dat is beschreven in paragraaf Toch zijn er ook in deze periode al afwijkingen van normatieve verwachtingen. Zoals hieronder zal blijken, neemt die frequentie van afwijkingen toe in de MAND database. De Morfologische Atlas van de Nederlandse Dialecten (MAND) De MAND database (via: bestaat uit transcripten in fonetisch schrift waarvan de uitspraakgegevens op geluidsband zijn verzameld tussen 1980 en Binnen de database heb ik de transcripten bekeken van de plaats Eindhoven. Omdat de database gericht is op morfologie heb ik een aantal nomina met verschillende genera en beginklanken vergeleken met betrekking tot markering in het adnominale domein: indefiniete lidwoorden en adjectieven. Telkens heb ik de adnominale flexie vergeleken met het verwachte patroon volgens paragraaf Het genus van de betreffende nomina heb ik vastgesteld aan de hand van lexicale informatie uit de Van Dale (via: De resultaten laten zien dat er in de periode van de dialectopnamen al erg veel variatie was in het toepassen van genusmarkering. Zowel mannelijke, vrouwelijke als onzijdige woorden lokken onverwachte markeringen uit en hetzelfde geldt voor de verschillende beginklanken. Een overzicht van alle geanalyseerde nominale constituenten staat in Tabel 3 en Tabel 4. 30

31 Tabel 3 Een analyse van genusmarkering op verschillende nomina uit de MAND database. Nomen M/V/O Adnominale flexie Verwacht Aap Mannelijk #n Nee (#n#n) Appel Mannelijk #n Nee (#n#n) Auto Mannelijk #n Nee (#n#n) Arm Mannelijk #n Nee (#n#n) Avond Mannelijk #n Nee (#n#n) Baard Mannelijk n#m Ja Boom Mannelijk m Nee (#n#n/#n#m) Bezem Mannelijk #m Nee (#n#n/#n#m) Beer Mannelijk #m Nee (#n#n/#n#m) Beest Onzijdig #m Ja Bel Vrouwelijk #m Ja Borstel Mannelijk n#m Ja Brief Mannelijk # Nee (#n#n) Bril Mannelijk n#m Ja Buik Mannelijk n#m Ja Burgemeester Mannelijk n#m Ja Dag Mannelijk #n Nee (#n#n) Deur Vrouwelijk #n Ja Dochter Vrouwelijk n Ja Doek Mannelijk #n Nee (#n#n) Doos Vrouwelijk n Ja Druppel Mannelijk #n Nee (#n#n) Eend Vrouwelijk #n Ja Ekster Vrouwelijk #n Ja Emmer Mannelijk #n Nee (#n#n) Engel Mannelijk n#n Ja Ezel Mannelijk #n#n Ja Geit Vrouwelijk n# Nee (#n) Gesp Mannelijk n# Ja Glas Onzijdig #n Nee (#) Haak Mannelijk #n Nee (#n#n) Hand Vrouwelijk #n ja Heks Vrouwelijk #n Ja Hemd Onzijdig #n Ja Hof Mannelijk #n Nee (#n#n) Hond Mannelijk #n Nee (#n#n) Hoop (berg) Mannelijk n#n Ja Kat Vrouwelijk #n Ja Kerel Mannelijk n# Ja Konijn Onzijdig #n Ja Krul Vrouwelijk n# Nee (#n) Maag Vrouwelijk n# Nee (#n) 31

32 Maan Vrouwelijk n# Nee (#n) Man Mannelijk # Nee (#n#) Mens Mannelijk n# Ja Molen Mannelijk #n# Ja Navel Mannelijk n# Ja Neger Mannelijk n# Ja Neus Mannelijk # Nee (#n#) Oog Onzijdig n Ja Os Mannelijk #n#n Ja Oven Mannelijk n#n Ja Paard Onzijdig #m Ja Paus Mannelijk n# Ja Pauw Mannelijk m Nee (#n#) Peer Mannelijk n# Ja Pil Vrouwelijk n# Nee (#n) Rib Vrouwelijk # Nee (#n) Rok Mannelijk #n Nee (#n# of #n#n) Schelp Vrouwelijk n# Nee (#n) Schoen Mannelijk n# Ja Slak Vrouwelijk n# Nee (#n) Sleutel Mannelijk n# Ja Slok Mannelijk n# Ja Smid Mannelijk n# Ja Steel Mannelijk n# Ja Stempel Mannelijk n# Ja Stoel Mannelijk n# Ja Straat Vrouwelijk n Ja Stuk Onzijdig #(n) Ja Tafel Vrouwelijk n Ja Teen Mannelijk n Nee (#n#n) Tent Vrouwelijk n# Nee (#n) Tijd Mannelijk n Nee (#n#n) Ton Vrouwelijk n Ja Toren Mannelijk n#n Ja Tram Mannelijk n#n Ja Trein Mannelijk n#n Ja Uil Mannelijk n#n Ja Uur Onzijdig #n Ja Vinger Mannelijk n# Ja Vlag Vrouwelijk n# Nee (#n) Vloek Mannelijk n# Ja Voet Mannelijk n# Ja Vogel Mannelijk n# Ja Vrucht Vrouwelijk n# Nee (#n) Wafel Vrouwelijk # Nee (#n) Weg Mannelijk n# Ja 32

33 Wolf Mannelijk n# Ja Worm Mannelijk #n# Ja Wortel (boom) Mannelijk n# Ja Zaag Vrouwelijk #n Ja Zadel Onzijdig #n Ja (of: #) Zak Mannelijk n# Ja (of: #n#n) Zegel Mannelijk n# Ja (of: #n#n) Zolder Mannelijk n# Ja (of: #n#n) Zwaluw Vrouwelijk n# Nee (#n) Tabel 4 Een analyse van genusmarkering op verschillende nomina en bijbehorende adjectieven uit de MAND database. Nomen M/V Adnominale flexie Verwacht Lidwoord Adjectief Lidwoord Adjectief Tak Mannelijk n#n dikk# Ja Nee (dikk#n) Dag Mannelijk n# lang# Ja Nee (lang#n) Zak Mannelijk #n#n blauw# Ja Ja (of: blauw#n) Pot Mannelijk #n# rond# Ja Ja Berg Mannelijk #n#n hog# Ja Nee (hog#n) Vent Mannelijk #n#n ouw# Ja Ja Kin Vrouwelijk n# scherp# Nee (#n) Ja Gast Mannelijk n# flauw# Ja Ja Rand Mannelijk n# vuil# Ja Ja Mond Mannelijk n#n drog# Ja Ja Winter Mannelijk #n# kouw# Ja Ja Hoed Mannelijk #n#n hog#n Ja Ja Oogst Mannelijk #n# goei# Ja Nee (goei#n) Boom Mannelijk #n#n holl#m Ja Ja Ring Mannelijk n# gouw# Ja Ja Peer Mannelijk n# rijp# Ja Ja Koe Vrouwelijk n#n ouw# Nee (#n) Nee (ouw) Pijp Vrouwelijk n# goei# Nee (#n) Nee (goei) Vlag Vrouwelijk n# rooi# Nee (#n) Nee (rooi) Plank Vrouwelijk n# schev# Nee (#n) Nee (scheef) Deur Vrouwelijk n#m bruin# Nee (#n) Nee (bruin) Kat Vrouwelijk n klein# Ja Nee (klein) Streep Vrouwelijk n# small# Nee (#n) Nee (smal) Maag Mannelijk n# voll# Nee (#n) Nee (vol) Dochter Vrouwelijk #(n) lamm# Ja Nee (lam) Dochter Vrouwelijk n# kal#m# Nee (#n) Nee (kal#m) Laag Vrouwelijk n# dunn# Nee (#n) Nee (dun) Glas Onzijdig #(n) groot Ja Ja Hemd Onzijdig m blauw Ja Ja Huis Onzijdig #n ouw Ja Ja 33

34 De Syntactische Atlas van de Nederlandse dialecten (SAND) Het SAND-project is uitgevoerd tussen 2000 en 2003 en had als doel om zinsbouwvariatie in Nederlandse en Vlaamse dialecten te inventariseren, te beschrijven, in kaart te brengen en te analyseren (Barbiers, 2002: 8). Omdat het project specifiek is gericht op syntaxis, vormt genusmarkering geen bijzonder aandachtspunt. Desondanks zou het wel voor kunnen komen in de vertaalzinnen van de schriftelijke en mondelinge enquêtes die zijn afgenomen onder dialectsprekers. De resultaten van deze enquêtes zijn opgeslagen in een online database DynaSAND (via: Helaas is er geen interview afgenomen met een dialectspreker uit Eindhoven. Daarom heb ik een interview met een spreker uit het nabijgelegen Veldhoven als referentiepunt genomen. Hieronder volgen veertien zinnen die afkomstig zijn uit dit interview. De zinnen bevatten allemaal (mogelijkheden voor) genusmarkering. (22) Een timmerman he geen spijker bij. (23) Iedereen is ginne vakmens. (24) Hij wil ginne soep meer ete. (25) Jan wit dattie veur drie uur de wagen gemakt moet hebbe. (26) Deze ton die is te zwaar om te drage. (27) Duu marie elken avond danse? (28) De bank wer zop zatte was pas geschilderd. (29) Hij he zen hand gewasse. (30) Hij he zen hemd gewasse. (31) Wat ist toch ene goede kerel. (32) Et lijk wel ofdern iemus in den hof ste. (33) Hij hee den bal in de mand gegooid. (34) Ge bent ook ene schone. (35) Marie zei dazze Piet ene boek wou verkope. In zin (22) ontbreekt de verwachte genusmarkering op de mannelijke nomina timmerman (een timmerman in plaats van enen timmerman) en spijker (geen spijker in plaats van ginne spijker), volgens deletieregel 1. Op de verkorte vorm van het werkwoord na (he in plaats van heeft) neigt deze zin sterk naar het Standaardnederlands. Het nomen vakmens in zin (23) krijgt daarentegen wel een mannelijke genusmarkering ginne, zoals verwacht zonder verbindings-n vanwege de beginklank /v/. In (24) is er een mismatch tussen het genus en de genusmarkering. Het vrouwelijke nomen soep krijgt immers een mannelijke markering (ginne in plaats van gin). In zin (25) krijgt het definiete lidwoord vóór het nomen wagen met de 34

35 beginklank /w/ geen verbindings-n (de wagen), in lijn met deletieregel 1. Het vrouwelijke nomen ton in (26) krijgt opnieuw een onverwachte mannelijke markering: deze in plaats van dees (zie ook Tabel 2). De verbinding-n in elken avond (27) is wel kloppend met deletieregel 1, aangezien de beginklank van het mannelijke nomen avond een vocaal is. In tegenstelling tot de vrouwelijke nomina soep en ton kiest de dialectspreker er bij het vrouwelijke nomen bank in (28) wél voor om de mannelijke genusmarkering achterwege te laten (de bank). De nomina hand (f) en hemd (o) in (29-30) krijgen elk het bezittelijk voornaamwoord zen, wat klopt met de verwachting in Tabel 2. Ook de nominale constituent ene goede kerel in (31) voldoet aan de verwachting door de mannelijke uitgangen op het indefiniete lidwoord en het adjectief, en zonder verbindings-n vanwege de beginklanken /g/ en /k/. In (32) verschijnt deze verbindings-n in overeenstemming met deletieregel 1 wél, aangezien het mannelijke nomen hof begint met de klank /h/ (den hof). Hetzelfde geldt voor het mannelijke nomen bal met beginklank /b/ in (33) (den bal). Het vrouwelijke nomen mand krijgt zoals verwacht geen flexie (de mand). Zin (34) maakt gebruik van mannelijke genusmarkering zonder verbindingsn vóór de beginklank /s/ (ene schone), wat ook klopt met deletieregel 1. Tot slot gebeurt er iets opmerkelijks in (35), waar het onzijdige nomen boek een mannelijke markering krijgt (ene boek). Zelfs als de spreker ervan uit zou gaan dat het genus van boek mannelijk is, klopt de markering niet met deletieregel 1, die voorschrijft dat er een verbindings-n verschijnt vóór de beginklank /b/. Conclusie In deze paragraaf heb ik dialectdata geanalyseerd uit drie dialectdatabases (RND, MAND en SAND). Daarbij heb ik specifiek gekeken naar de genusmarkering die sprekers uit (regio) Eindhoven toepassen. Het doel was om meer inzicht te krijgen in het genussysteem van dit gebied en daarmee scherper te krijgen in hoeverre het Brabantse genussysteem, zoals dat geschetst is in paragraaf 1.2.2, ook opgaat voor dit stukje Brabant. Op basis van de diachrone resultaten (van 1949 tot 2003) blijkt het echter lastig te zijn om een uniform systeem te bepalen. Er is evidentie voor de eerder besproken grammaticale regels rondom genusmarkering ( 1.2.2), behalve voor de /r/ als trigger voor de verbinding-n bij het mannelijke genus, maar er zijn ook erg veel afwijkingen van deze regels. Deze afwijkingen lijken niet incidenteel te zijn. Bovendien worden ze aangetroffen in grootschalige dialectonderzoeken waarbij echte dialectsprekers zijn ondervraagd. Het is dan ook de vraag in hoeverre er bij niet-normatieve markeringen nog sprake is van fouten. De grote mate van variatie laat in ieder geval zien dat er geen sprake is van een stabiel systeem, maar van een systeem dat (al langere tijd) in beweging is. 35

36 2.2 Sociaal-stilistisch perspectief Sociaal georiënteerde dialectvariatie en verandering Taalvariatie en verandering worden aangevoerd door een combinatie van linguïstische en sociale factoren. Sommige taalkundigen zijn er zelfs van overtuigd dat sociale factoren in eerste instantie het linguïstische resultaat van een taalveranderingsproces bepalen. In situaties van taalcontact dat leidt tot taalverandering zouden sociale factoren primair zijn en linguïstische factoren secundair (Thomason, 2008: 42). Sinds de opkomst van de sociolinguïstiek vanaf 1960 wordt taal bestudeerd in de context van cultuur en maatschappij. Met name het onderzoek van William Labov (1966) heeft bijgedragen aan het idee dat er zoiets is als structured heterogeneity: taalvariatie is systematisch op basis van sociale differentiatie. Verschillen in taalgebruik worden sindsdien niet meer gezien als vrije variatie, maar ze kunnen gerelateerd worden aan sociale variabelen, zoals leeftijd, sekse, sociale klassen en etniciteit. Volgens de traditionele benadering in dialectonderzoek hangt authentiek taalgebruik samen met dichte sociale netwerken, zonder de aanwezigheid van buitenstaanders. In dat kader richtte het oorspronkelijke dialectonderzoek zich met name op de NORMs (zie p. 13). Dit idee lijkt echter achterhaald te zijn (Johnstone, 2013). Volgens moderne opvattingen in de sociolinguïstiek heeft authenticiteit niet zozeer te maken met traditionele, dialectvaste sprekers, maar juist met sociale betekenis. Authenticiteit als concept is niet langer verbonden aan een vaste groep sprekers, maar aan een type taalgebruik dat als meer of minder authentiek kan worden beschouwd. In de hedendaagse context van globalisering, digitalisering en toegenomen mobiliteit, hebben individuele sprekers toegang tot verschillende sociolinguïstische bronnen en tot verschillende manieren waarop deze geëvalueerd worden (Johnstone, 2013: 2). Regionale taalvariëteiten komen in contact met standaardvariëteiten en immigrantentalen. Zodoende zijn ze niet langer meer homogeen en afgebakend. Doordat sociale netwerken van sprekers losser worden, denken zij vaker na over hun taalkeuzes in interactie (Liebkind, 2010). Maatschappelijke tendensen als globalisering, toenemende mobiliteit en migratie zorgen er anderzijds voor dat dialecten worden bedreigd (Britain, 2009: 3). Door taalcontact verandert het Nederlandse dialectologisch landschap. Dit houdt niet per se in dat sprekers verschuiven richting het Standaardnederlands, maar juist dat er verschuiving optreedt richting meer sociaal en regionaal georiënteerde variëteiten (Hoppenbrouwers, 1990: 10; Britain, 2009: 1). Sommige dialecten staan op verlies, maar ondertussen komen er ook nieuwe vormen op die het resultaat zijn van taalcontact tussen lokale, regionale, interregionale en andere (standaard-)variëteiten (Britain, 2009: 2). Zowel op het gebied van het lexicon, als op het gebied van fonologische en morfosyntactische kenmerken, treden 36

37 veranderingen op. Dit wordt ook wel aangeduid met de term dialectnivellering (dialect levelling): lokale dialecten verliezen (een deel van) hun specifieke eigenaardigheden onder invloed van een ander dialect of standaardvormen (Hoppenbrouwers, 1990: 12; Britain, 2009: 3). Dialectverlies heeft zowel betrekking op de domeinen (situaties) waarin het dialect wordt gebruikt als op de kwaliteit (de eigenschappen) van het dialect (Stroop, 1989). Hoppenbrouwers (1990: 11) typeert deze tweedeling als functieverlies en structureel verlies. Het Brabantse dialect wordt in steeds minder domeinen gebruikt als gevolg van convergentie richting het Standaardnederlands. Sprekers hebben het gevoel dat ze beschaafd moeten praten of dat ze zich moeten aanpassen aan gesprekspartners die het Brabants dialect niet beheersen (Stroop, 1989). Met betrekking tot structureel verlies zijn het de primaire (meest typische) dialectkenmerken, zoals genusmarkering, die het eerst verdwijnen. Doordat de meest onderscheidende kenmerken het minst lang behouden blijven, gaan dialecten steeds meer op elkaar lijken. Zoals eerder aan bod is gekomen, wordt in de vakliteratuur voortaan vaak gekozen voor de term regiolect om naar nieuw ontstane taalvariëteiten te verwijzen. Het taalkenmerk dat hier centraal staat, genusmarkering, heeft betrekking op het morfologische (morfosyntactische) domein van het taalsysteem. Morfologie blijft in vergelijking met andere subdomeinen van het taalsysteem echter achter in situaties van taalcontact. Tijdens taalcontact wordt het vocabulaire van de ontvangende taal altijd als eerste aangetast, gevolgd door de fonologie, de syntaxis en dan pas de morfologie (Van Coetsem, 1988: 31; Thomason, 2008: 42). Morfologie (en flexie in het bijzonder) heeft een sterk taalspecifiek en gebonden (coherent) karakter. Hierdoor wordt de overdraagbaarheid (ontlening) ervan moeilijker (Van Coetsem, 1988: 32). Daar staat tegenover dat ook het bewustzijn van een bepaald kenmerk een belangrijke factor is in de stabiliteit van een taal in taalcontactsituaties. Naarmate een kenmerk erg saillant (opvallend) aanwezig is in het taalgebruik van de sprekers, staat het eerder bloot aan variatie en verandering (Van Coetsem, 1988: 33). Vandaar dat genusmarkering toch als primair (en dus bedreigd) kenmerk van het Brabantse dialect beschouwd kan worden. Een belangrijke vraag in taalkundig variatieonderzoek is of variatie ook altijd leidt tot verandering. Of, in het kader van dit onderzoek: leidt variatie in Brabantse genusmarkering tot een verandering van het Brabantse genussysteem? Variatie lijkt een noodzakelijke voorwaarde te zijn voor verandering, maar niet altijd een voldoende voorwaarde. Daarbij speelt het onderscheid tussen de mogelijkheid en de waarschijnlijkheid van linguïstische verandering een belangrijke rol (Thomason, 2008: 49). Zodra een linguïstische innovatie één keer verschijnt in het taalgebruik van één spreker (ongeacht de leeftijd van die spreker), is er al sprake van mogelijke verandering. Of het ook echt zover komt, is vervolgens afhankelijk van de linguïstische en sociale waarschijnlijkheid van die verandering: past de linguïstische 37

38 innovatie binnen algemene linguïstische processen, zoals deflexie? Maakt de innovatie een reële kans op verspreiding onder sprekers, binnen sociale netwerken? Een succesvolle verspreiding van een linguïstische innovatie binnen de taalgemeenschap zal eerder tot stand komen als de innovatie minder gemarkeerd is (gemakkelijker te leren) dan het oorspronkelijke alternatief en als de innovatie typologisch binnen de structuur van de taal(variëteit)/het dialect past (Thomason, 2008: 50). Dialectsprekers zijn in feite tweetalig. Ze beheersen ten minste het dialect en (een vorm van) de standaardtaal. In het dialectgebruik van de dialectspreker kan sprake zijn van interferentie : door hun persoonlijke kennis van de standaardtaal zetten ze soms bewust of per ongeluk standaardtalige kenmerken in wanneer ze dialect spreken. Na een tijd, als deze kenmerken frequenter voorkomen, kunnen ze gevestigd raken in de ontvangende taal, in dit geval het dialect. Het voorkomen van de kenmerken (variatie) is dan niet langer afhankelijk van tweetaligheid, maar geautomatiseerd geraakt (Weinreich, 1953: 11) Stilistisch georiënteerde dialectvariatie en verandering Het ontstaan van een regiolectcontinuüm heeft ervoor gezorgd dat het oorspronkelijke taallandschap in Brabant is veranderd van een diglossie naar een diaglossie (Auer, 2005). Tot 1970 was er sprake van diglossie: taalgebruik was gekoppeld aan bepaalde domeinen (Swanenberg, te verschijnen). Het lokale Brabantse dialect werd gebruikt in domeinen van informeel, gesproken taalgebruik. Het Standaardnederlands werd daarentegen gesproken en geschreven in formele domeinen. Ook met betrekking tot verwerving was er een verschil: het dialect werd door de sprekers verworven als moedertaal, terwijl de standaardtaal werd geleerd via het onderwijs. In de recente diaglossiesituatie varieert taalgebruik niet alleen meer tussen, maar ook binnen domeinen. Dit heeft implicaties voor het taalsysteem, dat niet langer autonoom is en als zodanig wordt verworven, maar dat bestaat uit een set tussenliggende systemen (Taeldeman, 2008: 26; Hinskens & Guy, 2016: 5; Swanenberg, te verschijnen). Sprekers beschikken over sets van linguïstische elementen het regionale repertoire die ze in kunnen voegen in hun taalgebruik (Swanenberg, te verschijnen). Uit dit repertoire kunnen sprekers varianten kiezen die ze in willen zetten bij het creëren van een identiteit, een houding of een stijl. Dit wordt ook wel bricolage genoemd (Eckert, 2008: 458; Hinskens & Guy, 2016: 3). Vanuit dit perspectief zijn linguïstische variabelen eigenlijk constructen, die tijdelijk en situatie- of contextspecifiek kunnen zijn. Daarbij kan de spreker ook elementen uit andere variëteiten of talen gebruiken (languaging), passend bij de communicatieve omstandigheden (Hinskens & Guy, 2016: 4). In lijn met zijn communicatievoorkeuren en -behoeften kiest de spreker de hoeveelheid regionale variabelen die hij in zijn taalgebruik incorporeert. De uitkomst hangt samen met de mate 38

39 waarop buitenstaanders zijn taalgebruik als meer of minder authentiek zullen evalueren (Johnstone, 2010; 2013). Sinds de opkomst van de sociale media zijn de mogelijkheden toegenomen voor sprekers om te spelen met taalkeuzes. Voortaan speelt taalgebruik ten behoeve van identiteitsvorming niet meer alleen een rol in een offline omgeving maar ook in een online omgeving (Cuncliffe, Morris & Prys, 2013; Jongbloedt-Faber, 2017; Swanenberg, 2014; Swanenberg, te verschijnen). De nieuwe invalshoek binnen de sociolinguïstiek met de nadruk op stijl staat nog in de kinderschoenen en wordt gevat onder de noemer van de third wave sociolinguistics (Eckert, 2012). In de first en de second wave was het uitgangpunt dat variatie sociale categorieën markeert. Onderzoek van de first wave richtte zich met name op correlaties tussen linguïstische variabelen en macrosociologische factoren en de second wave maakte vooral gebruik van ethnografische methoden, zoals grootschalige vragenlijsten. De third wave heeft gezorgd voor een omslagpunt in de benadering van taalvariatie: variatie reflecteert niet alleen sociale betekenis, maar creëert deze ook (Eckert, 2012: 87, 95). Taalgebruik is een onderdeel van stylistic practice, samen met bijvoorbeeld kleding- en muziekstijl (Eckert, 2012: 94). Door middel van hun taalgebruik kunnen sprekers zichzelf positioneren binnen het sociale landschap. De betekenis van taalvarianten is daarbij indexicaal veranderlijk (Silverstein, 2003; Eckert, 2008; Eckert, 2012: 94). Afhankelijk van de context kan een bepaalde spreekstijl, of meer specifiek een bepaalde variant, een betekenis triggeren. Als varianten een tijd in gebruik zijn, kunnen ze een ideologische waarde krijgen, zoals stoer, boers of hoogopgeleid. Met een bepaald type taalgebruik kunnen meerdere ideologische verwante betekenissen samenhangen. Deze kunnen worden samengebracht in een zogenaamd indexicaal veld (Eckert, 2008: 454). Concluderend houdt de nadruk op stijl in de nieuwe golf van de sociolinguïstiek in dat sprekers geen passieve en stabiele taalgebruikers zijn (afhankelijk van hun sociale positie), maar dat ze gedurende hun hele leven actief bezig zijn met stijlproductie en daarmee met hun positionering in het sociale landschap (Eckert, 2012: 97-98). Dit geeft een nieuwe betekenis aan het concept van taalvariatie, namelijk variatie als een semiotisch systeem waarin ondergespecificeerde variabelen betekenis krijgen in de context van stijl (Eckert, 2012: 87) Het belang van hypervormen in variatieonderzoek Wanneer sprekers hun best doen om een bepaalde taalvariëteit te benaderen, slagen ze er niet altijd in om te voldoen aan de normatieve verwachtingen. Wanneer een spreker die het Nederlands als tweede taal heeft geleerd bijvoorbeeld moeite heeft met het verwerven en het inzetten van het onzijdige genus (het huis in plaats van de huis), kan hij door linguïstische onzekerheid de neiging krijgen om het onzijdige lidwoord in te zetten waar dat juist niet hoort, bijvoorbeeld in het jongen (Mourigh, 2015). Dit wordt ook wel hypercorrectie genoemd: 39

40 sprekers gebruiken de betreffende variant eigenlijk niet in hun normale spraak, maar omdat de variant wel prestige heeft binnen de taalgemeenschap gaan ze deze proberen in te zetten in hun bewuste spraak. Sprekers zijn niet voldoende competent met betrekking tot één of meerdere grammaticale regels van de taalvariëteit, in dit geval de regels voor grammaticaal woordgeslacht (Lenz, 2004: 281). In de vakliteratuur wordt de term hypercorrectie niet altijd consequent gebruikt (Lenz, 2004: 281). Oorspronkelijk is de term gericht op de standaardtaal: sprekers uit bepaalde sociale groepen maken overmatig gebruik van een prestigevariant uit de standaardtaal, een variant die al deel uitmaakt van het bestaande taalrepertoire (Labov, 1966). Steeds meer taalkundigen gebruiken de term echter ook wanneer sprekers varianten met covert prestige, zoals dialectkenmerken, in ongewoon hoge proporties inzetten. Stroop (1989) bespreekt met betrekking tot genusmarkering bijvoorbeeld een vorm van hypercorrectie die gericht is op het dialect als doelvariëteit, zoals den oma in plaats van d oma. Een primair dialectkenmerk (de verbindings-n van mannelijk genus, M2 in Tabel 2), wordt toegepast op een nomen met vrouwelijk genus. De spreker doet zijn best om goed Brabants te spreken en heeft daarbij de neiging om elementen die van het Standaardnederlands verschillen extra te benadrukken (Doreleijers, 2017a: 18). Hypercorrectie die gericht is op het dialect als doelvariëteit wordt ook wel dialectologische hypercorrectie genoemd (Lenz, 2004: 281). Volgens Lenz (2004: ) is het echter beter om de term hyperdialect te gebruiken wanneer verwezen wordt naar het voorkomen van hypervormen in het dialectgebruik van sprekers, zoals in het voorbeeld hierboven. Deze hypervormen kunnen een indicatie zijn voor dialectverandering/-verlies (Lenz, 2004: 286). Of deze varianten ook daadwerkelijk leiden tot verandering is afhankelijk van een aantal linguïstische en sociolinguïstische factoren (zie ook over mogelijkheid versus waarschijnlijkheid van verandering). Lenz (2004: 286) beschrijft bijvoorbeeld hoe de frequentie waarin hypervormen voorkomen een rol speelt, evenals de context waarin ze verschijnen. Wanneer hypervormen veelvuldig worden aangetroffen in spontaan, natuurlijk taalgebruik, is de kans groter dat ze doordringen tot het taalsysteem, dan wanneer ze slechts sporadisch voorkomen of enkel in gekunstelde vertaaltaken. Daarnaast is het relevant of hypervormen onderdeel zijn van ruimere dialectveranderingsprocessen. Als er in een regio sprake is van structureel en/of functioneel dialectverlies, is het aannemelijker dat recent aangetroffen hypervormen in deze trend mee zullen gaan en in het hernieuwde taalsysteem worden opgenomen. Daarbij is niet altijd de standaardtaal het doel van het veranderingsproces: ook regiolectvorming kan een uitkomst zijn ( 2.2.1). Bovendien is informatie over de sprekers die hypervormen gebruiken van belang. Vaak zijn het de minder vaardige (meer op de standaardtaal georiënteerde) dialectsprekers die hypervormen gebruiken (Lenz, 2004: 286). Zij beheersen de grammaticale regels van het dialect niet goed en produceren daardoor afwijkende 40

41 taalvormen. Doordat een kenmerk als hypermarkering wél saillant aanwezig is in het taalgebruik van dialectsprekers, wordt het snel opgepikt. Minder vaardige sprekers weten bijvoorbeeld dat adnominale elementen soms een verbindings-n krijgen, maar doordat ze de grammaticale regel niet precies kennen, interpreteren ze de soms-conditie te ruim: de regel wordt dan ook toegepast in de verkeerde linguïstische context (Lenz, 2004: 287). De aanwezigheid van hyperdialectvormen kan kortom tot twee uitkomsten leiden. Enerzijds kunnen ze het bewijs zijn voor taalverandering, maar anderzijds kunnen ze ook slechts aanwezig zijn in het taalgebruik van sprekers met een beperkte dialectkennis. Doordat de echte dialectsprekers geen gebruik maken van de hypervormen, wordt de kans klein dat ze daadwerkelijk deel uit gaan maken van het dialectsysteem. Toch kan het zinvol zijn om ook sprekers met weinig tot geen dialectkennis/-competentie te betrekken bij variatieonderzoek (Lenz, 2004: 289). Zelfs als de eventuele hypervormen die zij produceren geen kans maken om onderdeel te worden van het dialectsysteem, vertellen deze vormen wel iets over dat systeem en in het bijzonder over de grenzen van dat systeem. De onderstaande figuur (Lenz, 2004: 290) illustreert hoe dit werkt. Deze figuur maakt onderscheid tussen drie variëteiten: het dialect (niet-standaard), de regionale variëteit (nietdialect én niet-standaard) en de standaardvariëteit. Binnen deze onderverdeling hebben hyperdialectvormen specifiek betrekking op primaire en secundaire dialectkenmerken. Daarom vervullen ze een centrale rol in dit onderzoek. Algemeen wordt immers aangenomen dat genusmarkering (het drie-generasysteem) een primaire eigenschap is van het Brabants dialect. De aanwezigheid van hyperdialectvormen binnen het genussysteem is niet alleen evidentie voor een mogelijke verschuiving binnen dit systeem (dialectverandering), maar ook voor de (oorspronkelijke) grenzen van het dialect. Op dit punt worden linguïstische en sociolinguïstische perspectieven met elkaar verenigd: variatieonderzoek geeft niet alleen meer inzicht in talige, sociale en stilistische motivaties voor variatie en verandering, maar legt ook de taalstructurele aspecten van (een subdomein van) het taalsysteem bloot. Nonstandard Variants Concentration Zones Figuur4:Degrenzentussendialect'enstandaardvariëteit(Lenz,2004:290) Variety structure 2 Standard STANDARD Quintary RegionalAccent Quartary Tertiary UpperReg.Non2 Standard LowerReg.Non2 Standard NONDIALECTAL NONSTANDARD REGIONALACCENT REG.NONSTANDARD Secondary Regionaldialect Primary Basedialect DIALECTALNONSTANDARD Hyper' dialect 41

42 2.2.4 Regio Eindhoven: een bron voor dialectvariatie? Eindhoven is de vijfde grootste stad van Nederland met circa inwoners in Ondanks dat de stad (regio) een kwart eeuw geleden nog in een economisch en sociaal reces was verwikkeld vanwege het proces van de-industrialisatie, is Eindhoven nu bezig aan een opmerkelijke opmars op het gebied van knowledge-based development ( kennisontwikkeling ) (Maldonado & Romein, 2009: 1). Eindhoven heeft zich ontpopt tot de belangrijkste technologiestad van Nederland, aangevuld met toonaangevende activiteiten op het gebied van creatief design. De ontwikkeling van Eindhoven naar een succesvol stedelijk gebied heeft zowel te maken met het gunstige klimaat voor bedrijven (economische kwaliteit) als het gunstige klimaat voor mensen (sociale kwaliteit) om zich er te vestigen (Maldonado & Romein, 2009: 2-3). In de regio ontstaan clusters van gerelateerde industrieën, waaronder grote technologiebedrijven als Philips en ASML, die bijdragen aan de economische kwaliteit van de regio. Ook het science park van de High Tech Campus en de Technische Universiteit Eindhoven (TU/e) vervullen hierin een sleutelrol. Onderzoeksinstituten, bedrijven en de overheid werken samen om theoretische kennis om te zetten in innovatieve goederen en dienstverlening. Het gunstige economische klimaat trekt kenniswerkers (kennisimmigranten) aan die hun sporen nalaten in de stad. Daar wordt gestreefd naar een optimale woon- en werkgelegenheid voor high-skilled expats (Maldonado & Romein, 2009: 4). Globalisering, migratie (toegenomen mobiliteit) en innovatie zijn kortom factoren die dagelijks een rol spelen in (regio) Eindhoven. In 2004 is Eindhoven benoemd tot Brainport Regio. Het programma dat in dit kader wordt uitgevoerd heeft als doel om een omgeving te creëren voor economische en sociale ontwikkeling richting een hoge levenskwaliteit en hierdoor een duurzame en globaal concurrerende regio (Stichting Brainport, 2007). Scholen als de TU/e, de Design Academy en de Fontys University of Applied Sciences trekken bovendien ook buitenlandse studenten aan. Dit maakt Eindhoven een open gemeenschap met ruimte voor meerdere nationaliteiten, talen en culturen. Dit komt bovendien tot uiting in de behoefte van de stad om internationaal aanzien te genereren. Zo dong Eindhoven mee naar de titel Culturele Hoofdstad van Europa 2018 (deze titel ging naar Leeuwarden) en trekt Eindhoven jaarlijks bezoekers uit heel het land én van over de grens bij culturele evenementen als de Dutch Design Week en GLOW. Toch heeft en ambieert Eindhoven ook nog een duidelijk Brabants profiel. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het architectonisch project Eindhoven SUPERvillage, waarin wordt bemiddeld tussen verstedelijking en het regionale Brabantse landschap (Maldonado & Romein, 2009: 12). Een gecombineerd stedelijke en landelijke omgeving is het ideaal. Ook wordt het Brabantse profiel duidelijk uitgedragen bij sportactiviteiten (bijvoorbeeld PSV voetbal), een concert als Groots met een zachte G van Guus Meeuwis, tijdens carnaval (wanneer Eindhoven traditioneel een paar dagen Lampegat heet), in de media (zoals het 42

43 Eindhovens Dagblad en Studio 040) en in souvenirs die worden verkocht bij het lokale VVVkantoor. Er is in deze regio dus duidelijk sprake van een spanningsveld tussen globale en regionale identiteit. Dit maakt Eindhoven een interessante casus voor sociaal georiënteerde dialectvariatie. 3. Onderzoeksvraag In het theoretisch kader ben ik ingegaan op het genussysteem van het Nederlands en meer specifiek op dat van Brabant en regio Eindhoven. Ook heb ik aandacht besteed aan de sociale en stilistische factoren die (mogelijk) een rol spelen bij dialectvariatie en dialectverandering. Het kader bevat zodoende een linguïstisch en een sociaal-stilistisch perspectief van waaruit het nieuwe onderzoek opgezet kan worden. De onderzoeksvraag die hierin centraal staat, luidt als volgt: (36) Wat triggert (variatie in) genusmarkering bij Eindhovense (dialect/regiolect)sprekers? In overeenstemming met het theoretisch kader en mijn stageonderzoek, zal ik bij de beantwoording van de onderzoeksvraag (36) rekening houden met zowel linguïstische als sociaal-stilistische factoren die mogelijk ten grondslag liggen aan variatie in Brabantse genusmarkering. De onderzoeksvraag wordt ondersteund door vier deelvragen die hieronder aan bod komen. 3.1 Deelvragen Zoals in paragraaf en tot en met is besproken, wordt het genussysteem van het Standaardnederlands beïnvloed door linguïstische processen van deflexie, masculinisering en hersemantisering. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van een tweegenerasysteem en tot veranderingen in het systeem voor pronominale verwijzing. Door taalcontactsituaties is het goed mogelijk dat de linguïstische processen ook het dialectsysteem beïnvloeden. Staat het drie-generasysteem van het Brabants dialect onder druk en neigt het te assimileren richting het Standaardnederlands? In mijn onderzoek wil ik bestuderen of en welke linguïstische variabelen invloed uitoefenen op het al dan niet toepassen van genusmarkering. De variabelen die ik hiervoor heb geselecteerd, zijn de volgende: het genus van nomina (m/f/n), kennis van woordgeslacht, de animaatheid van nomina, de telbaarheid van nomina, de beginklanken van nomina, de complexiteit van het adnominale domein (determineerder met of zonder één of meerdere adjectieven), covariatie binnen het adnominale domein (lidwoorden, adjectieven, aanwijzende en bezittelijke voornaamwoorden) en de invloed van de informatiestructuur (topic- versus focuspositie van 43

44 de nominale constituent). De deelvraag in (38) sluit hierbij aan en wordt onderzocht in hoofdstuk 5. (38) Welke linguïstische variabelen spelen een rol bij het toepassen van genusmarkering? In paragraaf is aandacht besteed aan (regio) Eindhoven, het geografisch gebied dat centraal staat in dit scriptieonderzoek. In dit gebied zijn maatschappelijke tendensen van globalisering, verstedelijking en toegenomen mobiliteit aan de orde van de dag. In paragraaf is besproken hoe deze tendensen hun invloed kunnen uitoefenen op het proces van dialectverandering/-verlies. In mijn stageonderzoek ( 1.2) heb ik bestudeerd hoe Brabantse dialectsprekers variëren in de genusmarkering die zij toepassen. In hoofdstuk 4 zal ik uit dit onderzoek specifiek de gegevens van de sprekers uit (regio) Eindhoven bespreken. De deelvraag die hieraan is verbonden luidt als volgt (39). (39) Welk variatiepatroon met betrekking tot genusmarkering laten dialect/regiolectsprekers zien in Eindhoven, een geografisch gebied waar tendensen van verstedelijking, globalisering en toegenomen mobiliteit merkbaar zijn? Aangezien het stageonderzoek en deelvraag (39) met name zijn gericht op oudere dialectsprekers, bestaat het grootste deel van dit scriptieonderzoek uit nieuwe data van jonge dialectsprekers: middelbare scholieren van het Sint-Joriscollege in Eindhoven. Door ook variatie te bestuderen bij jongere sprekers kan het patroon van variatie/verandering completer in kaart worden gebracht en kunnen betere voorspellingen worden gedaan over de toekomst van genusmarkering in het Brabants. Als de jeugd geen gebruik meer maakt van genusmarkering, wordt de kans groter dat deze primaire dialecteigenschap van het Brabants binnen één generatie nagenoeg verdwijnt. Het onderzoek naar genusmarkering bij jonge sprekers komt aan bod in hoofdstuk 5. De deelvraag in (40) staat daarin centraal. (40) Gebruiken jonge sprekers nog genusmarkering? Zo ja, welk patroon van eventuele variatie laten zij zien en in hoeverre wijkt dit variatiepatroon af van dat van oudere sprekers? In paragraaf van het theoretisch kader heb ik aandacht besteed aan stilistische factoren die taalgebruik kunnen beïnvloeden. Een centrale notie binnen sociolinguïstisch onderzoek naar stijl is indexicaliteit: welke (ideologische) betekenissen roept een bepaald type taalgebruik op bij sprekers? De indexicale waarde die sprekers toekennen aan een taalvariëteit zegt iets over hun attitude (Appel & Muysken, 2005: 16) ten opzichte van deze 44

45 variëteit. In mijn onderzoek met jonge dialectsprekers breng ik in kaart op welke manier zij het Brabants dialect (in één woord) evalueren, om zo een beeld te krijgen van de associaties die het dialect bij hen oproept. Deze kunnen vervolgens worden samengebracht in een indexicaal veld, voor een complete weergave van alle ideologisch verwante betekenissen die in dit onderzoek aan het Brabants dialect verbonden zijn. (41) Welke betekenissen/associaties roept het Brabants dialect op bij jonge sprekers? 3.2 Hypothese (verwachtingen) Dit scriptieonderzoek is grotendeels kwalitatief van aard. Om die reden is het eerder hypothesevormend dan hypothesetoetsend. Toch kan ik op basis van mijn stageonderzoek en het theoretisch kader vooraf een aantal verwachtingen ten aanzien van de onderzoeksvraag in (36) formuleren. Deze verwachtingen bespreek ik hieronder. Algemeen verwacht ik dat Eindhovense sprekers veel variatie laten zien in hun toepassing van genusmarkering en dat jonge Eindhovense sprekers mogelijk zelfs helemaal geen gebruik meer maken van genusmarkering. Hiervoor zijn verschillende oorzaken (of een combinatie daarvan) mogelijk. Afname van dialectgebruik (dialect als moedertaal) De data van ± 700 (oudere) Brabantse dialectsprekers die ik eerder in mijn stageonderzoek heb geanalyseerd, laten veel variatie zien, ondanks dat deze sprekers (of in elk geval een deel van hen) waarschijnlijk is opgegroeid met dialect ( 1.2). Vanwege negatieve beeldvorming rondom het gebruik van dialect en de taalachterstanden die hiermee gepaard zouden gaan, kiezen meer ouders er tegenwoordig voor om hun kinderen niet meer met dialect als moedertaal op te voeden ( 1.5). Kinderen krijgen om die reden niet meer voldoende taalinput (morfologische cues) om het Brabantse genussysteem op moedertaalniveau te verwerven. Afname van dialectgebruik leidt logischerwijs tot een verminderde zichtbaarheid van dialectkenmerken en daarmee een verminderde vitaliteit van deze kenmerken ( 1.2.1). Deflexie binnen het genussysteem Een andere mogelijk oorzaak voor variatie zou kunnen zijn dat er binnen het Nederlandse genussysteem al langere tijd een linguïstisch proces van deflexie gaande is ( 1.2.1). Dit proces zou ook het Brabantse genussysteem kunnen aantasten ( 1.2.2). Het wel of niet toepassen van (verwachte) genusmarkering zou dan het gevolg kunnen zijn van een gebrek aan kennis van de grammaticale regels van het genussysteem. Dit gebrek aan kennis wordt veroorzaakt door het feit dat genus niet meer overt gemarkeerd wordt aan de hand van 45

46 flexie. Er is geen clear rule met betrekking tot genus en genusmarkering aanwezig in de taalinput die sprekers krijgen ( 2.1.2). Hoe prominenter een regel in het taalgebruik van volwassen sprekers aanwezig is, hoe vroeger deze wordt verworven. Als een grammaticale regel, zoals die voor genusmarkering, niet saillant is dan merken kinderen hem niet op. Deze zal vervolgens ook geen deel uit gaan maken van de volwassengrammatica. Onvoldoende woordgeslachtkennis (overgang naar semantisch genus) Als sprekers in beginsel al niet weten of een woord mannelijk of vrouwelijk is, kunnen ze de stap naar het produceren van de juiste agreement relatie nooit zetten ( 1.2). Genusmarkering volgt in dat geval niet het verwachte patroon of ontbreekt volledig. Daarom heb ik de jonge sprekers in mijn onderzoek onderworpen aan een Pronominal Reference Test (PRT). Met deze test kan worden achterhaald of kennis van woordgeslacht samenhangt met het gebruik van genusmarkering in de dialectopnamen. Ik verwacht dat binnen de PRT de invloeden van linguïstische processen van masculinisering en hersemantisering (de overgang van een grammaticaal naar een semantisch genussysteem) duidelijk naar voren komen ( 2.1.1). Dialectverlies door taalcontact Binnen het geografische gebied dat in dit onderzoek centraal staat, regio Eindhoven, spelen maatschappelijke tendensen van globalisering, verstedelijking en toegenomen mobiliteit een grote rol ( 2.2.4). Deze tendensen kunnen het taallandschap (dialectologisch landschap) beïnvloeden. Het is aannemelijk dat er in regio Eindhoven zowel sprake is van verticaal taalcontact (contact tussen het Brabants dialect en de Standaardtaal) als horizontaal taalcontact (contact tussen het Brabants dialect en andere dialecten of taalvariëteiten) ( 1.4). Dit taalcontact kan leiden tot nivellering van het Brabants (dialectvervlakking of dialectverlies) en meer specifiek de primaire dialectkenmerken, zoals genusmarkering ( 2.2.1). Dialectverlies kan echter ook leiden tot een tegenbeweging bij sprekers. Doordat het dialect met uitsterven (of nivelleren) bedreigd wordt, kunnen sprekers elementen die van het Standaardnederlands verschillen extra gaan benadrukken ( 1.4, ). Deze elementen kunnen dan ook in linguïstische contexten terechtkomen waar ze helemaal niet thuishoren. Er ontstaat op dat moment een vorm van hyperdialect ( 1.2, 2.2.3). De aanwezigheid van hyperdialectvormen in het taalgebruik van Eindhovense (dialect/regiolect)sprekers, is een specifiek variatiepatroon dat ik verwacht aan te treffen. Hypervormen kunnen naast een stilistische oorzaak (Brabants willen klinken) ook een linguïstische oorzaak hebben, wanneer de sprekers in hun vertaaltaak onzeker zijn over de juiste markering en daarbij grammaticale regels overgeneraliseren ( ). 46

47 Linguïstische variabelen Ervan uitgaande dat sprekers eerder de verwachte genusmarkering toepassen wanneer zij kennis hebben van het woordgeslacht van het betreffende nomen, lijkt het volgens de Individuering Hiërarchie aannemelijk dat telbare, (menselijk) animate nomina de grootste kans maken op de verwachte markering en niet-telbare onbegrensde nomina de kleinste (zie (8) in 2.1.1). Het proces van masculinisering zou er bovendien voor kunnen zorgen dat vrouwelijke nomina een mannelijke genusmarkering krijgen, aangezien de-woorden in het Nederlandse genussysteem van pronominale verwijzing in toenemende mate als mannelijk worden behandeld ( 2.1.1). Volgens het genussysteem van het Brabants ( 2.1.2) en de analyse van dialectdata uit regio Eindhoven ( 2.1.3) triggeren vocalen en de beginklanken /h, b, d, t/ (en eventueel ook /z/) door hun fonologische eigenschappen een verbindings-n bij mannelijke genusmarkering. Het is dan ook de verwachting dat deze beginklanken eerder markering ontlokken bij sprekers dan andere beginklanken. Daarnaast zou er sprake kunnen zijn van gradaties in de mate waarin de bovengenoemde beginklanken een verbindings-n triggeren. Mijn stageonderzoek liet immers zien dat de /h/-klank een sterkere trigger is voor genusmarkering dan de /t/-klank (Doreleijers, 2017a: 31). Om een duidelijk beeld te krijgen van de vaardigheid van de sprekers in het hanteren van de regels voor genusmarkering, wordt de complexiteit van het adnominale domein afgewisseld tussen eenvoudig (determineerder + nomen), relatief complex (determineerder + adjectief + nomen) en complex (determineerder + adjectief + adjectief + nomen). Mijn verwachting is dat de variatie toeneemt naarmate de complexiteit van het adnominale domein toeneemt ( 2.1.2). Ook meervoudsvormen, waarbij nooit genusmarkering optreedt (alleen eventuele schwa-deletie volgens deletieregel 3 zoals bij vrouwelijke nomina, 2.1.2), worden bevraagd. Het aantreffen van genusmarkering bij meervoudsvormen zou extra evidentie zijn voor de opkomst van hyperdialectvormen binnen het Brabantse genussysteem ( 2.2.3). Tot slot wordt ieder nomen binnen de vertaaltaak van hoofdstuk 5 meerdere malen bevraagd. Wanneer telkens voor een andere markering wordt gekozen, is dat immers ook een vorm van variatie binnen het systeem. De kans dat sprekers zomaar wat gokken wordt op deze manier kleiner. Omdat ook een mogelijk effect van herhaling/imitatie voorkomen moet worden, is er wel voor gekozen om eenzelfde nomen telkens in een andere (zins)context aan te bieden, bijvoorbeeld met een ander type determineerder (indefiniet/definiet lidwoord, bezittelijk voornaamwoord, aanwijzend voornaamwoord) of in een andere syntactische positie. Het zou zo kunnen zijn dat de informatiestructuur van de zin invloed heeft op de genusmarkering die de spreker al dan niet toepast. Indien zinnen zodanig gemanipuleerd worden dat de nominale constituent in topic- of focuspositie staat, 47

48 krijgt deze constituent automatisch een gemarkeerde status (Ward & Birner, 2004: ). Sprekers zijn misschien eerder geneigd om aan die gemarkeerde constituenten ook een saillante genusmarkering toe te voegen. Dit is echter slechts een vermoeden, want de invloed van topic/focus articulaties op het gebruik van genusmarkering is niet eerder getest. 4. Genusmarkering door Eindhovense sprekers: een schriftelijke enquête In dit hoofdstuk doe ik verslag van een klein onderzoek dat ik heb uitgevoerd aan de hand van de resultaten van het kwantitatieve deel van mijn stageonderzoek (Doreleijers, 2017a: 20). De deelvraag in (39) Welk variatiepatroon met betrekking tot genusmarkering laten dialect/regiolectsprekers zien in Eindhoven, een geografisch gebied waar tendensen van verstedelijking, globalisering en toegenomen mobiliteit merkbaar zijn? sluit hierbij aan. 4.1 Methode, participanten en materiaal Voor het kwantitatieve deel van mijn stageonderzoek maakte ik gebruik van de resultaten van de online enquête Vraog en Antwoord. Deze enquête bestaat uit acht vragenlijsten die beschikbaar zijn gesteld in 2014 en 2015 (via: Eind 2015 hadden 1299 participanten één of meerdere vragenlijsten voor het Noord-Brabants ingevuld (Swanenberg, 2016: 303). De lijsten bevragen enkele persoonsgegevens (naam, leeftijd, geslacht, geboorteplaats, woonplaats) van de participanten en daarnaast worden participanten actief (productief) getest op hun kennis van het Brabants dialect: ze moeten zinnen vanuit het Standaardnederlands naar het dialect vertalen. Ook zijn er enkele prestigevragen (bijvoorbeeld welk dialectwoord participanten het mooist vinden) en grammaticavragen (werkwoordvervoegingen, verkleinwoorden, meervoudsvormen). Uit de vragenlijsten heb ik tijdens mijn stageonderzoek vier zinnen geselecteerd waarin sprake is van genusmarkering op een nomen. Elk van die zinnen is door ongeveer 700 participanten vertaald. Doordat dit een aanzienlijk aantal is en de participanten bovendien afkomstig zijn uit geboorte-/woonplaatsen verspreid over het hele Noord- Brabantse taalgebied, vormen de participanten een goede steekproef van de hele populatie Brabantse dialectsprekers. Voor dit scriptieonderzoek, dat gericht is op regio Eindhoven, heb ik de participanten uit Eindhoven en omgeving gefilterd uit de betreffende vragenlijsten. Het onderzoek met de jonge sprekers (hoofdstuk 5) wordt uitgevoerd op het Sint-Joriscollege in Eindhoven, een middelbare school die ook leerlingen aantrekt uit omliggende plaatsen/dorpen. Daarom zijn ook sprekers uit Veldhoven/Zeelst, Geldrop, Aalst/Waalre, Valkenswaard/Dommelen, Nuenen en Son & Breugel geselecteerd. Een kanttekening bij de vragenlijsten is dat deze schriftelijk zijn afgenomen. Hierdoor is geen spontane spraak onderzocht, maar konden sprekers nadenken over hun antwoorden. Aangezien het dialect voor de gemiddelde spreker vooral een gesproken 48

49 taalvariant is, kan het schrijven voor participanten lastig zijn geweest. Dit blijkt ook uit de grote spellingvariatie die ik aantrof in de antwoorden (vertalingen). Desondanks was dit niet problematisch voor het analyseren van de genusmarkering; die was veelal duidelijk door de spreker uitgeschreven. In geval van twijfel heb ik het antwoord buiten beschouwing gelaten in de resultaten. Onderstaande testzinnen uit Vraog & Antwoord zijn meegenomen in het onderzoek: I. Zoek eens naar mijn hoed. [vragenlijst 3] II. Wij zijn drie nachten op de camping gebleven. [vragenlijst 3] III. Hij jaagt hard met z n auto. [vragenlijst 3] IV. De buren hebben een schommel in hun tuin. [vragenlijst 6] De testzinnen I tot en met IV bevragen respectievelijk genusmarkering op bezittelijke voornaamwoorden (I, III en IV), het definiete lidwoord (II) en het indefiniete lidwoord (IV). In totaal vulden 80 sprekers (39 mannen en 41 vrouwen) uit Eindhoven en omgeving vragenlijst 3 in en 54 sprekers (30 mannen en 24 vrouwen) vragenlijst 6. Tabel 5 tot en met 8 geven de frequenties en percentages weer van het aantal participanten per plaats en per leeftijdsgroep voor respectievelijk testzin I tot en met III (vragenlijst 3) en testzin IV (vragenlijst 6) Tabel 5 Frequentieverdeling en Percentages van het aantal Sprekers per Plaats bij Testzin I t/m III (N=80). Dialect (plaats) Geslacht Frequentie Percentage Eindhoven Man 13 41,9% Vrouw 18 58,1% Totaal 31 38,8% Veldhoven/Zeelst Man 4 40,0% Vrouw 6 60,0% Totaal 10 12,5% Geldrop Man 5 71,4% Vrouw 2 28,6% Totaal 7 8,8% Aalst/Waalre Man 3 60,0% Vrouw 2 40,0% Totaal 5 6,3% Valkenswaard/Dommelen Man 7 53,8% Vrouw 6 46,2% Totaal 13 16,3% 49

50 Nuenen Man 3 50,0% Vrouw 3 50,0% Totaal 6 7,5% Son en Breugel Man 4 50,0% Vrouw 4 50,0% Totaal 8 10,0% Tabel 6 Frequentieverdeling en Percentages van het aantal Sprekers per Leeftijdsgroep bij Testzin I t/m III (N=79). Leeftijdsgroep Geslacht Frequentie Percentage 1985 en later Man 1 20,0% Vrouw 4 80,0% Totaal 5 6,3% Man 1 12,5% Vrouw 7 87,5% Totaal 8 10,1% Man 6 54,5% Vrouw 5 45,5% Totaal 11 13,9% Man 5 41,7% Vrouw 7 58,3% Totaal 12 15,2% Man 18 62,1% Vrouw 11 37,9% Totaal 29 36,7% Man 7 58,3% Vrouw 5 41,7% Totaal 12 15,2% Man 1 50,0% Vrouw 1 50,0% Totaal 2 2,5% Tabel 7 Frequentieverdeling en Percentages van het aantal Sprekers per Plaats bij Testzin IV (N=54). Dialect (plaats) Geslacht Frequentie Percentage Eindhoven Man 12 54,5% Vrouw 10 45,5% Totaal 22 40,7% 50

51 Veldhoven/Zeelst Man 4 66,7% Vrouw 2 33,3% Totaal 6 11,1% Geldrop Man 3 60,0% Vrouw 2 40,0% Totaal 5 9,3% Aalst/Waalre Man 4 80,0% Vrouw 1 20,0% Totaal 5 9,3% Valkenswaard/Dommelen Man 4 50,0% Vrouw 4 50,0% Totaal 8 14,8% Nuenen Man - 0,0% Vrouw 1 100,0% Totaal 1 1,9% Son en Breugel Man 3 42,9% Vrouw 4 57,1% Totaal 7 13,0% Tabel 8 Frequentieverdeling en Percentages van het aantal Sprekers per Leeftijdsgroep bij Testzin IV (N=54). Leeftijdsgroep Geslacht Frequentie Percentage 1985 en later Man - 0,0% Vrouw 3 100,0% Totaal 3 5,6% Man - 0,0% Vrouw 1 14,3% Totaal 1 1,9% Man 6 85,7% Vrouw 1 14,3% Totaal 7 13,0% Man 3 30,0% Vrouw 7 70,0% Totaal 10 18,5% Man 17 70,8% Vrouw 7 29,2% Totaal 24 44,4% Man 4 50,0% Vrouw 4 50,0% Totaal 8 14,8% Man - 0,0% Vrouw 1 100,0% Totaal 1 1,9% 51

52 4.2 Verwachtingen Met betrekking tot de vier testzinnen heb ik een aantal specifieke verwachtingen ten aanzien van de vertalingen (genusmarkeringen) van de participanten. Deze verwachtingen, die gebaseerd zijn op deletieregels uit paragraaf 2.1.2, zijn hieronder in Tabel 9 schematisch weergegeven. Omdat participanten het nomen auto ook vertaalden als wagen en het nomen tuin ook vertaalden als hof, zijn deze nomina eveneens meegenomen in de analyse. Tabel 9 Verwachtingen (hypothesen) met betrekking tot genusmarkering in zin I t/m IV. Testzin Nomen Genus Mogelijke Verwacht Waarom? markering I Hoed Mannelijk Mennen Menne Men Mennen Vanwege het niet toepassen van deletieregel 1 II Camping Vrouwelijk De Den De Vanwege het niet toepassen van deletieregel 2 en vrouwelijke genusmarkering III Auto Mannelijk Zennen Zenne Zen Zennen Vanwege het niet toepassen van deletieregel 1 Wagen Mannelijk Zennen Zenne Zenne Vanwege het toepassen van deletieregel 1 Zen IV Schommel Mannelijk (e)nen/unnen (e)ne/unne (e)ne Vanwege het toepassen van deletieregel 1 en/ n/un Tuin Mannelijk Hunnen Hunne Hun Hunnen Vanwege het niet toepassen van deletieregel 1 Hof Mannelijk Hunnen Hunne Hun Hunnen Vanwege het niet toepassen van deletieregel 1 52

53 4.3 Resultaten Testzin I: Zoek eens naar mijn hoed. Het grootste deel van de participanten (41,0%) koos voor de verwachte vertaling mennen hoed: doordat het mannelijke nomen begint met de klank /h/ krijgt het bezittelijk voornaamwoord een mannelijke genusmarkering met verbindings-n. Toch week meer dan de helft van alle participanten af van deze verwachte markering. Bijna een net zo hoog percentage (39,7%) vertaalde de nominale constituent met menne hoed, waarbij er dus wél sprake is van mannelijke markering, maar de verbindings-n is weggelaten. Daarnaast koos een kleiner deel van de participanten (19,2%) voor een bezittelijk voornaamwoord zonder mannelijke markering: men hoed. In dit onderzoek kiezen vrouwen vaker dan mannen voor de vertaling men. Desondanks zijn er geen significante verschillen tussen de vertalingen van mannen en vrouwen (χ2 = 3.63; df = 2; p =.16). De resultaten zijn weergegeven in Tabel 10 en 11. Tabel 10 Frequentieverdeling en Percentages van het type Genusmarkering bij Hoed (N=78). Genusmarkering Frequentie Percentage Mennen 32 41,0% Menne 31 39,7% Men 15 19,2% Tabel 11 Frequentieverdeling en Percentages van het type Genusmarkering bij Hoed uitgesplitst per Geslacht (N=78). Genusmarkering Man Vrouw Frequentie Percentage Frequentie Percentage Mennen 17 44,7% 15 36,6% Menne 17 44,7% 14 35,0% Men 04 10,5% 11 27,5% Testzin II: Wij zijn drie nachten op de camping gebleven. Bijna alle participanten voorzien het definiete lidwoord vóór het vrouwelijke nomen camping zoals verwacht niet van een markering (verbindings-n): de camping. Slechts vier participanten gebruiken wel een mannelijke markering in hun vertaling: den camping (zie Tabel 12). Participanten die de mannelijke markering gebruiken zijn niet te herleiden tot één woonplaats (respectievelijk Eindhoven, Geldrop, Valkenswaard/Dommelen en Son & Breugel. Twee van hen zijn mannen en twee van hen zijn vrouwen. Wel zijn deze 53

54 participanten afkomstig uit de jongere leeftijdsgroepen (één participant uit 1985 en later, twee participanten uit en één participant uit ). Tabel 12 Frequentieverdeling en Percentages van het type Genusmarkering bij Camping (N=71). Genusmarkering Frequentie Percentage De 67 94,4% Den 04 05,6% Testzin III: Hij jaagt hard met z n auto. In deze testzin gaf 67,5% van de participanten (54/80) de vertaling auto en 21,3% van de participanten (17/80) de vertaling wagen. Het overige deel van de participanten (12,2%) gaf geen of een alternatieve vertaling. In Tabel 13 zijn de resultaten voor het mannelijke nomen auto weergegeven. Het grootste deel van de participanten (42,6%) paste zoals verwacht een mannelijke markering met verbindings-n toe op het bezittelijk voornaamwoord: zennen auto. Net als bij het nomen hoed koos bijna een even groot deel van de participanten (38,9%) echter voor een mannelijke markering zonder verbindings-n: zenne auto. De vertaling zonder markering, zen auto, werd door 18,5% van de participanten gegeven, wat eveneens vergelijkbaar is met het variatiepatroon van testzin I. Er waren opnieuw geen significante verschillen tussen mannen en vrouwen (χ2 = 1.74; df = 2; p =.916) (Tabel 14).. Tabel 13 Frequentieverdeling en Percentages van het type Genusmarkering bij Auto (N=54). Genusmarkering Frequentie Percentage Zennen 23 42,6% Zenne 21 38,9% Zen 10 18,5% Tabel 14 Frequentieverdeling en Percentages van het type Genusmarkering bij Auto uitgesplitst per Geslacht (N=54). Genusmarkering Man Vrouw Frequentie Percentage Frequentie Percentage Zennen 10 41,7% 13 43,3% Zenne 10 41,7% 11 36,7% Zen 04 16,7% 06 73,2% 54

55 Zoals gezegd koos 21,3% van de participanten voor de vertaling wagen in plaats van auto. In dat geval was een ander patroon voor genusmarkering verwacht, namelijk zonder verbindings-n vanwege de beginklank /w/. Uit Tabel 15 valt af te lezen dat deze vertaling ook door de meeste participanten (82,4%) werd gegeven: zenne wagen. Twee participanten (11,8%) kozen toch voor een mannelijke markering met verbindings-n (zennen wagen) en één participant (5,9%) gebruikte geen markering (zen wagen). Tabel 15 Frequentieverdeling en Percentages van het type Genusmarkering bij Wagen (N=17). Genusmarkering Frequentie Percentage Zennen 02 11,8% Zenne 14 82,4% Zen 01 5,9% Testzin IV: De buren hebben een schommel in hun tuin. In testzin IV werden twee nomina getest: het mannelijke nomen schommel met een indefiniet lidwoord en het mannelijk nomen tuin met een bezittelijk voornaamwoord. Het mannelijke nomen schommel begint met de klank /s/ en daarom is een verbindings-n niet verwacht. Het grootste deel van de participanten (46,2%) volgt deze verwachting (unne schommel), maar een bijna net zo groot deel van de participanten (42,3%) koos voor een vertaling zonder mannelijke markering (un schommel). Slechts een klein deel van de participanten (11,5%) paste een mannelijke markering met verbindings-n toe (unnen schommel). Er zijn opnieuw geen significante verschillen tussen mannen en vrouwen χ2 = 3.41; df = 2; p =.18). De resultaten staan in Tabel 16 en 17. Tabel 16 Frequentieverdeling en Percentages van het type Genusmarkering bij Schommel (N=52). Genusmarkering Frequentie Percentage Unnen 06 11,5% Unne 24 46,2% Un 22 42,3% 55

56 Tabel 17 Frequentieverdeling en Percentages van het type Genusmarkering bij Schommel uitgesplitst per Geslacht (N=52). Genusmarkering Man Vrouw Frequentie Percentage Frequentie Percentage Unnen 04 13,8% 02 08,7% Unne 16 55,2% 08 34,8% Un 09 31,0% 13 56,5% De tweede nominale constituent werd niet door alle participanten met hetzelfde nomen vertaald. De meeste participanten (62,3%) vertaalden het nomen met tuin, maar ook de vertaling hof werd door een groot aantal participanten (37,5% gegeven). Beide nomina hebben mannelijk genus en voldoen aan het criterium voor het toepassen van de verbindings-n (deletieregel 1) vanwege de beginletters /t/ en /h/. Daarnaast gebruikten niet alle participanten (53,7%) in hun vertaling een bezittelijk voornaamwoord. Bijna de helft van de participanten (44,4%) koos voor een definiet lidwoord. In Tabel 18 en 19 staan voor beide determineerders de frequenties en percentages per type genusmarkering. Deze resultaten hebben betrekking op zowel het nomen tuin als het nomen hof. Tabel 18 Frequentieverdeling en Percentages van het type Genusmarkering bij Tuin/Hof bij een Bezittelijk Voornaamwoord (N=29). Genusmarkering Frequentie Percentage Hunnen 07 24,1% Hunne 18 62,1% Hun 04 13,8% Tabel 19 Frequentieverdeling en Percentages van het type Genusmarkering bij Tuin/Hof bij een Definiet Lidwoord (N=24). Genusmarkering Frequentie Percentage Den 15 62,5% De 09 37,5% Tabel 18 laat zien dat de meeste participanten (62,1%) kozen voor een mannelijke genusmarkering op het bezittelijk voornaamwoord, maar zonder een verbindings-n (hunne tuin/hof). Slechts 24,1% van de participanten volgde de verwachting (hunnen tuin/hof). Bij 56

57 het definiete lidwoord gebruikte het grootste deel van de participanten (62,5%) wél een markering met verbindings-n (den tuin/hof), zoals blijkt uit Tabel 19. Beide tabellen laten echter weer veel variatie zien in het type genusmarkering bij zowel het bezittelijke voornaamwoord als het definiete lidwoord. Mogelijk is er daarbij een verschil tussen de twee nomina, vanwege de andere beginklanken (/t/ en /h/). Tabel 20 en 21 laten de genusmarkeringen zien bij het nomen tuin en Tabel 22 en 23 doen hetzelfde voor het nomen hof. Tabel 20 Frequentieverdeling en Percentages van het type Genusmarkering bij een Bezittelijk Voornaamwoord vóór Tuin (N=20). Genusmarkering Frequentie Percentage Hunnen 5 25,0% Hunne 11 55,0% Hun 4 20,0% Tabel 21 Frequentieverdeling en Percentages van het type Genusmarkering bij een Definiet Lidwoord vóór Tuin (13). Genusmarkering Frequentie Percentage Den 4 30,8% De 9 69,2% Tabel 22 Frequentieverdeling en Percentages van het type Genusmarkering bij een Bezittelijk Voornaamwoord vóór Hof (N=9). Genusmarkering Frequentie Percentage Hunnen 2 22,2% Hunne 7 77,8% Hun - 00,0% Tabel 23 Frequentieverdeling en Percentages van het type Genusmarkering bij het Definiet Lidwoord vóór Hof (N=11). Genusmarkering Frequentie Percentage Den ,0% De 0-000,0% 57

58 Zowel bij beginklank /t/ (tuin) als bij beginklank /h/ (hof) kozen de meeste sprekers voor de mannelijke markering zonder verbindings-n op het bezittelijke voornaamwoord (respectievelijk 55,0% en 77,8%). Bij het definiete lidwoord pasten de participanten die kozen voor het nomen hof volledig volgens verwachting een mannelijke markering met verbindingsn (den hof) toe (100,0%). Bij het nomen tuin lag dit percentage (30,8%) aanzienlijk lager. Dit wijst er, in lijn met het stageonderzoek (Doreleijers, 2017a: 31), mogelijk op dat de beginklank /h/ een sterkere trigger is voor het toepassen van de verbindings-n bij mannelijk genus dan de beginklank /t/. Ook de resultaten van de andere testzinnen komen qua variatiepatroon overeen met het stageonderzoek. Vaak ontbreekt genusmarkering (en de verbindings-n) op posities waar deze volgens de regels van het Brabantse genussysteem ( 2.1.2) hoort te verschijnen en soms verschijnt deze op posities waar je dat niet zou verwachten. Tabel 8 laat echter zien dat aan dit onderzoek met name oudere sprekers hebben deelgenomen. Bovendien gaat het om geschreven dialectdata, die mogelijk afwijken van natuurlijk, gesproken taalgebruik. In hoofdstuk 5 presenteer ik daarom een onderzoek naar het gebruik van genusmarkering door jonge Brabantse (Eindhovense) sprekers in gesproken taal. 5. Genusmarkering door jonge Eindhovense sprekers: een mondelinge vertaaltaak In dit hoofdstuk beschrijf ik de opzet en de resultaten van een onderzoek naar het gebruik van genusmarkering door jonge Eindhovense sprekers. Zij voerden een mondelinge vertaaltaak uit, waarbij ze zinnen vanuit het Standaardnederlands naar hun eigen Brabantse manier van praten moesten vertalen. Deze vertaaltaak is opgenomen met een camcorder en achteraf is het taalgebruik getranscribeerd en geanalyseerd. In paragraaf 5.1 beschrijf ik de methode van dit onderzoek met aandacht voor de participanten, het materiaal en de procedure. In paragraaf 5.2 volgen de resultaten. De deelvragen in (38, 40-41) hangen hiermee samen. 5.1 Methode Participanten Aan dit onderzoek hebben vijftien middelbare scholieren deelgenomen, variërend in leeftijd van 14 tot en met 17 jaar en van verschillende schoolniveaus (vmbo, havo en vwo). De participanten zijn leerlingen van het Sint-Joriscollege: een middelbare school in Eindhoven (stadsdeel Stratum). Het Sint-Joriscollege is een populaire school in regio Eindhoven met een groot aantal leerlingen (± 1500). Deze leerlingen zijn niet alleen afkomstig en woonachtig uit/in Eindhoven, maar ook uit/in de omliggende plaatsen/dorpen. Bovendien 58

59 trekt het Sint-Joriscollege ook leerlingen aan uit de rest van Nederland vanwege een speciaal Topsport en Onderwijs Programma (LOOT). Aanwas uit verschillende plaatsen verspreid door het land en de regio heeft onvermijdelijk taalcontact tot gevolg. Leerlingen en docenten van Brabantse en niet-brabantse afkomst komen op het Sint-Joriscollege dagelijks met elkaar in aanraking. Niet alle scholieren zullen het Brabants dialect beheersen. Desondanks zal ieder van hen wel in meer of mindere mate aan het dialect zijn blootgesteld, op school, in de thuisomgeving of elders. Het is dan ook aannemelijk (zie 3.2) dat deze scholieren in meer of mindere mate met het Brabantse genussysteem en genusmarkering bekend zijn. Participanten die in hun sociale omgeving weinig met dialect te maken hebben en het zelf dus ook niet beheersen, zullen wellicht helemaal geen gebruik maken van genusmarkering. Participanten die meer dialect horen en/of spreken doen dit daarentegen mogelijk wel, bewust of onbewust. Om die reden is het aantreffen van (veel) variatie een logische verwachting. Ook participanten die geen dialect spreken, kunnen waardevolle inzichten bieden rondom dit onderwerp. Vaak zijn dit de sprekers die mogelijk hyperdialectvormen gebruiken en daarmee bijdragen aan het in kaart brengen van de grenzen van het dialectsysteem (zie 2.2.3). De vijftien leerlingen die aan dit onderzoek deelnamen, zijn tijdens de opnamen verdeeld in groepjes van drie. In totaal zijn er vijf opnamen gemaakt van 10 tot 14 minuten. In Tabel 24 zijn een aantal demografische gegevens van de participanten weergegeven. Deze zijn verzameld met behulp van een schriftelijke vragenlijst die na afloop van de vertaaltaak is afgenomen (zie 5.1.2) De participanten zijn in Tabel 24 geordend op transcript (in totaal vijf), in overeenstemming met de gemaakte opnamen. De namen van de participanten zijn omwille van privacy geanonimiseerd. Per opname zat spreker A links in beeld, spreker B in het midden en spreker C rechts. De transcriptcode bestaat uit het chronologische getal (opname 1 tot en met 5), gevolgd door de afkorting van het betreffende schoolniveau en de opnamedatum. Bijvoorbeeld: de eerste opname waaraan drie leerlingen uit een vwo-4 klas deelnamen, is opgenomen op 6 juni 2017 en krijgt daarom de code 1- v4/ Tabel 24 Demografische gegevens van de Participanten. Transcript Spreker Geslacht Leeftijd Schoolniveau Woonplaats 1-v4/ A1 Man 16 jaar vwo 4 Eindhoven B1 Vrouw 16 jaar vwo 4 Veldhoven C1 Vrouw 16 jaar vwo 4 Eindhoven 2-h4/ A2 Man 16 jaar havo 4 Eindhoven B2 Man 16 jaar havo 4 Leende Eerdere woonplaats 59

60 C2 Vrouw 17 jaar havo 4 Eindhoven 3-v5/ A3 Man 17 jaar vwo 5 Valkenswaard B3 Man 16 jaar vwo 5 Eindhoven C3 Man 17 jaar vwo 5 Aalst-Waalre Schijndel 4-m3/ A4 Man 14 jaar vmbo 3 Nuenen Helmond B4 Vrouw 15 jaar vmbo 3 Geldrop Veldhoven C4 Man 14 jaar vmbo 3 Veldhoven 5-h4/ A5 Vrouw 15 jaar havo 4 Eindhoven Rotterdam B5 Vrouw 15 jaar havo 4 Eindhoven C5 Vrouw 16 jaar havo 4 Eindhoven De participanten moesten ook aangeven welk dialect zij (eventueel) spreken en welk dialect hun ouders (eventueel) spreken (zie Tabel 25). De meeste participanten gaven aan dat zij het dialect van (Noord-)Brabant spreken, maar er waren ook participanten die invulden geen dialect te spreken. Eén participant vulde bovendien het Rotterdams dialect in. Bij de ouders van de participanten lijkt er meer variatie te zijn in dialectkennis/-gebruik. In de thuissituatie worden de participanten in dit onderzoek dus mogelijk ook blootgesteld aan andere dialecten, bijvoorbeeld uit Limburg, Noord-Holland of de Achterhoek. Tabel 25 Dialectkennis van de Participanten. Transcript Spreker Ik spreek het dialect van Mijn ouders spreken het dialect van 1-v4/ A1 Brabant Geen B1 Brabant (klein beetje) Brabant (klein beetje) C1 Geen Geen 2-h4/ A2 Eindhoven Venlo B2 Lind (Leende) Lind (Leende) C2 Eindhoven De Achterhoek 3-v5/ A3 Geen Geen B3 Brabant Brabant C3 Brabant Brabant en Haarlem/Alkmaar 4-m3/ A4 Brabant Brabant B4 Noord-Brabant Noord-Brabant C4 Noord-Brabant Noord-Brabant 5-h4/ A5 Rotterdam Geen ( ABN ) B5 Brabant Limburg, Brabant C5 Brabant Weert, Brabant ( s-hertogenbosch) 60

61 5.1.2 Materiaal De participanten voerden zelfstandig, dat wil zeggen zonder tussenkomst van een interviewer, een mondelinge vertaaltaak uit. Hierbij maakten ze gebruik van vertaalkaartjes. Voor hen op tafel stonden twee dozen: één doos met de kaartjes en één lege doos. Op ieder kaartje stond een zin in het Standaardnederlands geschreven die de participanten vertaalden naar hun eigen Brabantse manier van praten. Daarbij was overleg toegestaan en zelfs wenselijk. Wanneer de proefpersonen een zin hadden vertaald, konden ze het kaartje in de lege doos leggen. Een overzicht van alle vertaalzinnen is weergegeven in Bijlage 1. Zoals in paragraaf 3.1 al is besproken, is bij het samenstellen van de vertaalzinnen rekening gehouden met diverse linguïstische factoren. De zinnen zijn dan ook volgens deze factoren gerangschikt in Bijlage 1. Naast de vertaalkaartjes is bij dit onderzoek ook gebruikgemaakt van een schriftelijke vragenlijst. Deze is opgenomen in Bijlage 2. De vragenlijst had betrekking op achtergrondinformatie over de participanten (geslacht, leeftijd, dialectkennis, dialectkennis van de ouders, woonplaats en dialectgebruik in verschillende domeinen). Ook moesten de proefpersonen aangeven hoe ze de taal(variëteit) die ze tijdens de vertaaltaak met elkaar spraken, zouden noemen: dialect of iets anders? Om een indruk te krijgen van de eerste connotatie die het Brabantse dialect bij de proefpersonen oproept (indexicaliteit; deelvraag (41)), is hun bovendien de volgende vraag gesteld: Als je het Brabants in één woord zou moeten omschrijven, welk woord zou dat dan zijn? Om te benadrukken dat het hier om een persoonlijke mening gaat en er geen goed/fout antwoord is, vulden de participanten een zin aan, namelijk: Ik vind het Brabants. De afsluitende opdracht staat op de laatste pagina van de vragenlijst. Het gaat om een Pronominal Reference Test (PRT) die de woordgeslachtkennis van de participanten test en geïnspireerd is op het onderzoek van De Paepe & De Vogelaer (2008). De participanten moesten in 27 zinnen in Standaardnederlands een ontbrekend pronomen invullen (hij, zij of het). Daarbij werden alle testitems (enkelvoudige nomina) uit de mondelinge vertaaltaak bevraagd, bijvoorbeeld het nomen koe: De koe geeft goede melk. is net gemolken. Omdat het nomen koe vrouwelijk genus heeft, is een pronominale verwijzing met zij hier verwacht. Als blijkt dat de participanten bij bepaalde testitems het verkeerde woordgeslacht invullen, dan zou dit een eventuele onverwachte genusmarkering kunnen verklaren (zie 3.2). Als een spreker een vrouwelijk nomen als mannelijk beschouwt (dit nomen van een mannelijk anaforisch pronomen voorziet in de PRT), dan is het immers waarschijnlijk dat als deze spreker de grammaticale regels volgt hij ook gebruikmaakt van een mannelijke geslachtsmarkering. 61

62 5.1.3 Procedure Een week vóór aanvang van dit onderzoek zijn de docenten en de schoolleiding van het Sint- Joriscollege schriftelijk geïnformeerd over het doel, het onderwerp en de procedure van het onderzoek en over een vergoeding voor de deelnemers. De brieven die hiervoor zijn opgesteld en verstuurd, zijn opgenomen in Bijlage 3. Vóór aanvang van de opnamen op 6 en 7 juni 2017 kregen de participanten ook een brief. Hierin werden zij geïnformeerd over de gang van zaken en de omgang met de opnamen (beelden) na afloop van het onderzoek. De participanten ondertekenden twee exemplaren van de brief: één exemplaar werd ingeleverd bij de onderzoeker en het ander was voor de participant zelf. Ook de brief voor de participanten (leerlingen) is opgenomen in Bijlage 3. Het onderzoek vond plaats in een vergaderruimte op het Sint-Joriscollege, tijdens de reguliere lesuren. Nadat de participanten akkoord gingen met de voorwaarden van het onderzoek, keken zij een kort filmpje van Braboneger over het spreken van Brabants dialect ( Op deze manier werden participanten geïntroduceerd in het onderwerp en werd onbewust hun Brabants taalgebruik getriggerd. Zij kwamen immers direct uit de les, waar Standaardnederlands wordt gesproken. Na afloop van het filmpje kregen de participanten van de onderzoeker een mondelinge instructie over de vertaaltaak. Hierbij waren de participanten in de gelegenheid om vragen te stellen. Later tijdens het onderzoek kon dit niet meer. De leerlingen werden geïnstrueerd om te praten hoe ze dat normaal in het Brabants met vrienden onder elkaar doen. De term dialect werd vermeden, om te voorkomen dat leerlingen druk zouden ervaren over het correct spreken van dialect (dat zij mogelijk niet beheersen). Na afloop van de instructie trok de onderzoeker zich terug tot een plek achterin de ruimte. Hierdoor was het voor de onderzoeker mogelijk om de voortgang van de vertaaltaak te bewaken en tegelijkertijd uit het zicht te zijn van de participanten, met als doel zo natuurlijk mogelijke spraak te ontlokken. Zoals gezegd voerden de participanten de vertaaltaak uit in groepjes van drie. Zij kregen de instructie om één woordvoerder aan te wijzen, die de vertaalkaartjes zou pakken en de uiteindelijke vertaling zou geven. Dit zou moeten leiden tot een informelere setting en zodoende natuurlijker taalgebruik. In de praktijk bleek dit echter lastig te zijn. De participanten in de eerste twee groepjes pakten de kaartjes grotendeels één voor één en gaven dus ook één voor één een vertaling. Bij het derde, vierde en vijfde groepje ging het beter. Zij gingen onderling de discussie aan en corrigeerden elkaar. De vertaaltaak werd opgenomen met behulp van een camcorder (merk JVC; type GZ-R410BE). Na afloop werden de geluidsopnamen door de onderzoeker getranscribeerd. De transcripten zijn opgenomen in Bijlage 4. 62

63 Zodra de leerlingen klaar waren met de vertaaltaak werd de camera uitgeschakeld en kregen zij opnieuw een instructie van de onderzoeker, dit keer over de schriftelijke vragenlijst. Deze moesten de participanten vervolgens zelfstandig (zonder onderling overleg) invullen. De participanten mochten de ruimte pas verlaten als ieder van hen de vragenlijst had afgerond. Bij het verlaten van de ruimte kregen zij een vergoeding voor hun bijdrage in de vorm van een cadeaubon à vijf euro voor de plaatselijke ijssalon. Het gehele onderzoek nam per groepje tussen de 35 en 45 minuten in beslag. 5.2 Resultaten In deze paragraaf bespreek ik de resultaten van het onderzoek dat ik heb uitgevoerd met jonge Eindhovense sprekers op het Sint-Joriscollege in Eindhoven. Zoals in paragraaf tot en met uitgebreid is besproken, moesten zij een vertaaltaak uitvoeren waarbij ze korte zinnen vanuit het Standaardnederlands moesten vertalen naar hun eigen manier van praten in het Brabants. De vertaaltaak is opgenomen in beeld en geluid en achteraf getranscribeerd (Bijlage 4). Omdat de jongeren de vertaaltaak in groepjes van drie uitvoerden en daarbij met elkaar mochten overleggen, bevatten de transcripten naast de vertaalzinnen ook onderlinge interactie. Het gaat dus zowel om spontante als semi-spontane spraakopnamen. Omdat dit onderzoek kwalitatief van aard is en ik niet alle uitingen uit de opnamen/transcripten kan bespreken, zal ik hier de belangrijkste resultaten uitlichten. In paragraaf bespreek ik de vertaaltaak, in paragraaf ga ik dieper in op de resultaten van de PRT (Pronominal Reference Test) en in paragraaf besteed ik aandacht aan de resterende vragen van de schriftelijke vragenlijst Resultaten van de vertaaltaak In Bijlage 5 is een overzicht weergegeven van de analyse van de transcripten. Dit overzicht is als volgt opgebouwd. In de eerste kolom staat telkens het transcript aangegeven waaruit een bepaalde uiting afkomstig is. De tweede kolom geeft aan welke spreker de uiting heeft gedaan. In de derde kolom is de testzin weergegeven en in de vierde kolom de vertaling hiervan. Vervolgens is in kolom vijf en zes de nominale constituent uitgelicht. De vijfde kolom geeft aan wat de verwachte genusmarkering is op het adnominale domein van deze constituent en de zesde kolom laat zien welke markering daadwerkelijk door de spreker is toegepast. Het totale overzicht bevat 447 zinnen, dus het is onmogelijk om over iedere zin uit de vertaaltaak iets te zeggen. Daarom zijn in de zesde kolom bepaalde nominale constituenten in kleur gemarkeerd. Bij deze constituenten is er sprake van een opvallende markering. Een markering kan opvallend zijn om drie redenen: 1) de markering is volledig volgens verwachting (op basis van ), 2) de markering is gedeeltelijk volgens 63

64 verwachting in een adnominaal domein met meerdere elementen óf de markering is saillant maar onverwacht, 3) er is sprake van een markering die niet past binnen het bestaande genussysteem. De markering volgens reden (1) is aangegeven in groen, de markering volgens reden (2) in oranje en de markering volgens reden (3) in geel. Hieronder zal ik per kleur een aantal voorbeelden geven en bespreken. Het overzicht bevat tot slot nog een zevende kolom met informatie over een eventuele topic- of focuspositie van de constituent en een achtste kolom met het resultaat van de PRT (uit de vragenlijst). In paragraaf is aangegeven dat in de PRT elk enkelvoudig nomen uit de vertaaltaak is bevraagd. Uit het overzicht valt af te lezen welk anaforisch pronomen de spreker (die de zin uit de vertaaltaak heeft uitgesproken) heeft gekozen om naar het betreffende nomen te verwijzen. Op deze manier wordt het mogelijk om een eventuele relatie te beschrijven tussen de toegepaste genusmarkering en kennis van woordgeslacht zoals blijkt uit de PRT. 1) De markering is volgens verwachting Hieronder zijn de zinnen weergegeven die in de vertaaltaak van een verwachte genusmarkering zijn voorzien. Hierin zijn alleen de uitingen meegenomen die qua vorm afwijken van het Standaardnederlands. Een uiting als Hij ziet zen oma ieder weekend is bijvoorbeeld buiten beschouwing gelaten: deze voldoet wel aan de verwachting, maar het valt niet af te lezen of de spreker daadwerkelijk de grammaticale regels voor genusmarkering beheerst of het patroon van het Standaardnederlands volgt (Hij ziet zijn oma ieder weekend). De onderstaande zinnen zijn voorzien van het bijbehorende nummer uit het overzicht in Bijlage 5. Testzin: Deze blauwe auto heb ik verkocht. 24. Spreker A4: Blauwen auto. [Hij in PRT] Testzin: Wat ik wel zou willen, is een auto. 28. Spreker A1: Wat ik zou wat ik wel zou wille is unnen auto. [Het in PRT] 33. Spreker A4: Unnen òto. [Hij in PRT] Testzin: Ze gaan met de boot op vakantie. 36. Spreker C1: Ze gaan metten boot op vakantie. [Hij in PRT] Testzin: De oude kapotte schommel, die hebben we niet meer. 57. Spreker C4: Den ouwe kapotte schommel die hebbe nie meer. [Hij in PRT] Testzin: Heel de dag ligt Jan te slapen. 90. Spreker A4: Den helen dag ligt Jan te slaapfen. [Het in PRT] 64

65 Testzin: Onze hond, die staat te blaffen. 97. Spreker A1: Onzen hond die staat daar te blaffe. [Hij in PRT] Testzin: Een koning zou ik wel willen ontmoeten Spreker B1: Unne koning zou k wel wille ontmoete. [Hij in PRT] 124. Spreker C4: Ja unne unne keuning. [Hij in PRT] Testzin: Heb je het al aan de dokter gevraagd? 126. Spreker A1: Had ze t al an den dokter gevraagd? [Hij in PRT] Testzin: Heb je de boer gezien? 162. Spreker A4+C4: Heb je den boer gezien? [Hij in PRT] Testzin: Die dikke boer, ik ken m eigenlijk niet Spreker A4: Dien dikken boer. [Hij in PRT] Testzin: Onze honing is door de bijen gemaakt Spreker C1: Onzen heuning is door de bijen gemaakt. [Zij in PRT] Testzin: Die onzin heb ik nog niet eerder gehoord Spreker A3: Dien onzin heb k nog nie eerder gehoord. [Het in PRT] 204.Spreker A4: Dien onzin heb ik nog nie eerder gehoord. Geheurd. [Het in PRT] Testzin: Wat een onzin is dat 208. Spreker A3: Wan n onzin is da. [Het in PRT] Testzin: De oude tante heb ik niet gezien Spreker A3: De ouw tante heb k nie gezien. [Zij in PRT] Testzin: Een hele oude oma is dat Spreker B2: Un hil ouw oma is dè. [Zij in PRT] Het valt op in de bovenstaande zinnen dat er in veel gevallen overeenstemming is tussen de gebruikte markering en het anaforisch pronomen in de PRT. De nomina auto, boot, schommel, koning, dokter en boer worden door deze sprekers van een mannelijke genusmarkering voorzien, waar nodig met verbindings-n (deletieregel 1). De sprekers verwijzen ook naar deze nomina met het mannelijke pronomen hij. De vrouwelijke nomina tante en oma worden vergezeld van een adjectief waarbij schwa-deletie is opgetreden 65

66 (deletieregel 3). Ook naar deze nomina verwijzen de betreffende sprekers met het correcte pronomen zij. In uiting 90 past de spreker de verwachte mannelijke genusmarkering toe, den helen dag, maar verwijst hij naar het mannelijke nomen dag met het onzijdig pronomen het. Ook bij de nomina honing (184) en onzin ( en 208) is er wél sprake van de juiste genusmarkering, respectievelijk onzen heuning (honing), dien (diejen) onzin en n n (unnen) onzin, maar verwijzen de sprekers niet met de juiste anaforische pronomina. Het nomen honing wordt door de spreker beschouwd als een vrouwelijk woord (zij) en het nomen onzin wordt door de sprekers beschouwd als onzijdig (het). Dit laatste is te verklaren aan de hand van het linguïstische proces van hersemantisering ( 2.1.1), waarbij in toenemende mate naar niet-telbare (mass) nomina wordt verwezen met onzijdige pronomina. De juiste markering bij de nomina koning, dokter, boer, tante en oma zou samen kunnen hangen met de Individuering Hiërarchie (8) ( 2.1.1), die stelt dat sprekers het minst snel fouten maken in woordgeslacht bij (menselijk) animate referenten. Ze kunnen hier in het algemeen afgaan op hun kennis van biologisch geslacht. Wanneer sprekers de regels van het genussysteem beheersen, is het aannemelijk dat ze sneller de juiste markering toepassen als ze het geslacht van een woord kennen. 2) De markering is gedeeltelijk volgens verwachting of saillant en onverwacht In bijlage 5 zijn veel uitingen te vinden met oranje gemarkeerde nominale constituenten. Bij deze constituenten zij twee opties: 1) de spreker heeft een markering gebruikt die deels volgens verwachting is, bijvoorbeeld in complexe nominale constituenten óf 2) de spreker heeft een markering gebruikt die saillant is en onverwacht. In het eerste geval zou er sprake kunnen zijn van een beperkte kennis of beheersing van de grammaticale regels voor genusmarkering. In het tweede geval zou er daarnaast sprake kunnen zijn van hyperdialectvormen: sprekers zetten markering in terwijl deze niet in de linguïstische context past. Hieronder volgt een aantal voorbeelden. De spreker heeft een markering gebruikt die deels volgens verwachting is Testzin: Hij jaagt hard met z n auto. 14. Spreker B1: Hij jaagt hard met zenne auto. [Hij in PRT] Testzin: Deze blauwe auto heb ik verkocht. 26. Spreker A4: Den blauwe auto heb ik verkocht. [Hij in PRT] Testzin: Wat ik wel zou willen, is een auto. 31. Spreker C4: Wat ik wel zou wille is unne auto. [Het in PRT] 66

67 Testzin: Die dure zwarte boot vaart nooit. 44. Spreker A3: Dien dure zwarte boot vart noit. [Hij in PRT] Testzin: Er is daar een mooie tuin. 77. Spreker B3: D r is daar unne mooie tuin. [Hij in PRT] Testzin: Marie appt heel de dag door. 81. Spreker A1: Marie appt den hille dag door. [Het in PRT] Testzin: Opa heeft een oude bruine hond Spreker C1: Opa hèt (e)nen oude bruine hond. [Hij in PRT] Testzin: Wat zij nodig heeft, is een goede dokter Spreker C4: Wat zij nodig hebt is unnen goeien dokter. [Hij in PRT] Testzin: Die dikke boer, ik ken m eigenlijk niet Spreker C3: Dem dikke boer ik ken m eiglijk nie. [Hij in PRT] Testzin: Wat een zoete honing is dat 190. Spreker A1: Wat unne zoete honing is da [Hij in PRT] In de uitingen 14 en 31 krijgt het mannelijke nomen auto een mannelijke genusmarkering, maar zonder een verbindings-n, ondanks de vocaal waarmee het nomen auto begint. Dat geldt ook voor 26. Uiting 26 bevat een relatief complexe constituent, met een aanwijzend voornaamwoord (hier vertaald met een definiet lidwoord) en een adjectief. De spreker markeert het lidwoord met een verwachte verbindings-n vanwege de beginklank /b/ van het adjectief, maar laat deze verbindings-n weg vóór de vocaal van auto. Dit is opvallend, want eerder in uiting 24 gebruikte deze spreker (A4) die verbindings-n wél (blauwen auto). Er lijkt dus sprake te zijn van intra-individuele variatie. In uiting 44 markeert de spreker eveneens de determineerder, het aanwijzend voornaamwoord, met een verbindings-n (dien diejen), maar het adjectief voor de beginklank /b/ niet (zwarte boot). In 77 kiest de spreker voor een verwachte mannelijke markering zonder verbindings-n op het indefiniete lidwoord vóór het adjectief met beginklank /m/, maar past deze geen verbindings-n toe op het adjectief vóór het mannelijke nomen tuin met beginklank /t/ (unne mooie tuin). In 81 ontbreekt eveneens een verbindings-n volgens het verwachte patroon: den hille dag in plaats van den hillen dag. In 103 past de spreker een mannelijke markering met verbindings-n toe op het indefiniete 67

68 lidwoord, maar niet op beide adjectieven (respectievelijk vóór de beginklanken /b/ en /h/): (e)nen oude bruine hond. Daarentegen verschijnt de verbindings-n in 139 juist waar dat niet verwacht is, namelijk vóór de beginklank /g/: enen goeien dokter. De markering op het adjectief goeien vóór de beginklank /d/ is hier wel verwacht. In 168, dem dikke boer, wordt het definiete lidwoord door de spreker met een verbindings-m gemarkeerd (wat wel afwijkt van de verwachte verbindings-n), maar het adjectief dikke krijgt geen verbindingsklank, ondanks de beginklank /b/ van het mannelijke nomen boer. Uiting 190 laat tot slot zien dat de spreker het geslacht kent van het nomen honing (gezien het mannelijke pronomen in de PRT) en ook kiest voor een mannelijke markering op het indefiniete lidwoord. Het adjectief krijgt ondanks de beginklank /h/ van het nomen geen verbindings-n: unne zoete honing. Op basis van de bovenstaande zinnen lijkt het alsof de jonge sprekers moeite hebben met het toepassen van de verwachte genusmarkering bij (relatief) complexe nominale constituenten. De spreker heeft een markering gebruikt die saillant is en onverwacht Testzin: Een koning zou ik wel willen ontmoeten Spreker C3: Un n koning zou k wel wille ontmoete. [Hij in PRT] In uiting 122 krijgt het mannelijke nomen koning een mannelijke genusmarkering met verbindings-n, ondanks de beginklank /k/, waardoor de verwachting unne koning zou zijn. Testzin: We zijn drie nachten op de camping gebleven Spreker B1: We zijn drie nachte op unne camping gebleve. [Zij in PRT] Testzin: Die camping vind ik het mooist Spreker B1: Dieje camping vind ik t mooist. [Zij in PRT] 224. Spreker A4: De den camping. [Het in PRT] Testzin: Hij heeft een oude camping uitgekozen Spreker A3: Hij hebt unnen ouwe camping uitgekòze. [Het in PRT] Uiting 213 laat zien dat het nomen camping mannelijke genusmarkering (unne camping) krijgt, maar dat de spreker wel weet dat het een vrouwelijk woord is. Dezelfde spreker vertoont dit onverwachte patroon ook in 219: dieje camping. Ook sprekers die naar camping 68

69 verwijzen met het onzijdige pronomen het kiezen voor een mannelijke genusmarkering met een verbindings-n, respectievelijk den camping en unnen ouwe camping. Testzin: Mijn beige bank heb ik verkocht Spreker C3: Menne bèzje bank het ik verkocht. [Hij in PRT] Testzin: Ze hebben thuis een hoekbank Spreker A4: Ze hebbe thuis unne hoekbank. [Hij in PRT] In 241 en 247 krijgen de vrouwelijke nomina bank en hoekbank net als het nomen camping een mannelijke genusmarkering. De sprekers beschouwen deze nomina ook als mannelijk (zoals blijkt uit de PRT), maar dan nog zijn de vertalingen verrassend. Als de sprekers er immers van uit zouden gaan dat het mannelijke nomina zijn die een mannelijke genusmarkering moeten krijgen, dan zou de verwachting vóór de beginklanken /b/ en /h/ een mannelijke genusmarkering mét verbindings-n zijn. Testzin: Mijn tante lacht helemaal nooit, maar mijn oom wel Spreker C1: Menne tante lacht helemal nooit maar mijn oom wel. [Zij in PRT] 283. Spreker B3: Menne tante lacht himmel nooit maar men oom wel. [Zij in PRT] 284: Spreker C4: Menne tènte lècht hillemal nooit, maar men oom wel. [Zij in PRT] Testzin: De oude tante heb ik niet gezien Spreker A4: Den oude tante heb ik nie gezien. [Zij in PRT] Testzin: Zij is een dure tante Spreker B2: Ze is unnen dure táánte. [Zij in PRT] 294. Spreker A4+C4: Zij is unne dure tante. [Zij in PRT] Testzin: Hij ziet zijn oma ieder weekend Spreker C1: Hij ziet zenne oma ieder weekend. [Zij in PRT] 299. Spreker C4: Hij ziet zenne oma ieder weekend. [Zij in PRT] In de bovenstaande uitingen (281, , 289, 292, 294, 296 en 299) krijgen de vrouwelijke animate nomina oma en tante mannelijke genusmarkeringen. Dit is een 69

70 opmerkelijke observatie, aangezien het geslacht van deze nomina bekend is bij de sprekers. Hier lijkt de conclusie dan ook te zijn dat kennis van woordgeslacht niet hoeft te leiden tot het toepassen van de verwachte genusmarkering. Deze hyperdialectvormen (het toepassen van een opvallend dialectkenmerk buiten de bijbehorende linguïstische context) zijn dus hoogstwaarschijnlijk het gevolg van een gebrek aan kennis/beheersing van de grammaticale regels voor genusmarkering. Het onderstaande fragment uit het derde transcript (3- m3/070617) lijkt dit te bevestigen: C4: Menne tènte lècht hillemal nooit, maar men oom wel. B4: Lècht (lacht). A4: Maar men oom wel. B4: Ja. B4: Is ut men of menne? B4: Maar menne oom wel of men oom wel? C4: Ligt eraan of je vrouwelijk of mannelijk zit volges mij. A4: Zen oom. C4: Men oom, menne tante. Ja. Spreker C4 weet dat er grammaticale regels zijn voor genusmarkering, maar hij kent de precieze inhoud van deze regels niet. In feite draait hij de oorspronkelijke regel om: men oom, menne tante in plaats van mennen oom, men tante. Deze nomina zijn echter uitzonderingen binnen het genussysteem: verwantschapsnamen zoals broer, vader, oom, neef en zwager krijgen meestal geen adnominale markering, dus niet unnen, den, of mennen maar n, de of m n (men/m n oom) (Hinskens & Taeldeman, 2013: 303). Ze vormen een uitzondering op de regel voor mannelijke genusmarkering. Dit zou men oom kunnen verklaren, maar niet de mannelijke markering bij het vrouwelijk nomen tante. Testzin: Een koe heb ik nog nooit geaaid Spreker B1: Unne koe heb k nog nooit geaaid. [Zij in PRT] 327. Spreker C4: Unne koe hebbe gik nog nooit geàid. [Zij in PRT] Testzin: De hitte houdt nog wel even aan Spreker C3: Den hitte houdt nog wel an. [Het in PRT] 340. Spreker C4: Den hitte houdt nog wel effe an vandaog. [Het in PRT] De uitingen in 324, 327, 339 en 340 laten opnieuw zien dat vrouwelijke nomina geregeld worden voorzien van een mannelijke markering. De sprekers weten hier dat koe een 70

71 vrouwelijk woord is, maar kiezen toch voor de vertaling unne koe. Dit is extra evidentie voor het feit dat woordgeslachtkennis geen garantie is voor het toepassen van de juiste markering. In 339 en 340 krijgt het definiete lidwoord vóór het vrouwelijke nomen hitte een mannelijke verbindings-n. Dit is eveneens niet te verklaren aan de hand van de keuze voor het anaforisch pronomen. Beide sprekers verwijzen naar hitte met het onzijdige pronomen het. Dat laatste is overigens wel verklaarbaar aan de hand van het linguïstische proces van hersemantisering ( 2.1.1), waardoor sprekers naar niet-telbare (mass) nomina verwijzen met een onzijdig pronomen. De volgende uitingen hebben betrekking op onzijdige pronomina: Testzin: Mijn bed heb ik al opgemaakt Spreker C1: Menne bed hè k al opgemaakt. [Het in PRT] 383. Spreker B5: Menne bed heb ik al opgemaakt. [Het in PRT] Testzin: Een koekje kan hij wel bakken Spreker C1: Unne koekje kan hij wel bakke. [Het in PRT] 387. Spreker B4+C4: Unne koekske kende gij wel bakke. [Het in PRT] Testzin: Er staat een paard in het gras Spreker C1: Er staat unne paard in het gras. [Hij in PRT] 400. Spreker A4: Unne pèrd. [Het in PRT] Testzin: Hij heeft zijn hemd gewassen Spreker B3: Hij het zen n hemd zen n hemd gewasse. [Het in PRT] Testzin: Marie zei dat ze Piet een boek wilde verkopen Spreker C4: Marie zei dat ze Piet unne boek wilde verkope. [Het in PRT] De bovenstaande uitingen laten zien dat sprekers ook variëren in genusmarkering bij onzijdige pronomina. Deze worden hier voorzien van een mannelijke genusmarkering: menne bed, unne koekje/koekske, unne pèrd, zen n hemd en unne boek. Bij alle nomina is er sprake van een mannelijke markering zonder verbindings-n, behalve bij hemd. Desondanks weten de sprekers in de meeste gevallen het juiste onzijdige pronomen te selecteren in de PRT. Dat sprekers zelfs bij het nomen koekje (waarbij het onzijdige geslacht saillant is door de diminutiefuitgang) kiezen voor een mannelijke markering, is in overeenstemming met de bevindingen van mijn stageonderzoek (Doreleijers, 2017a: 36-37). Er lijkt hier duidelijk sprake te zijn van hyperdialectvormen. Hetzelfde geldt voor 71

72 onderstaande uitingen waarin meervoudsvormen worden voorzien van een ongebruikelijke mannelijke genusmarkering (verbindings-n op het definiete lidwoord). Testzin: De dikke takken branden goed Spreker C3: Den dikke takke brande goe. Testzin: De blauwe broeken zijn mooi Spreker C4: Den blauwe broeke zijn moi. Testzin: Hij ziet zichzelf in de hoge spiegels Spreker A1: Hij ziet zichzelf in den hoge spiegels. 3) Markeringen die niet passen binnen het (oorspronkelijke) genussysteem In 2) zijn verschillende voorbeelden gepresenteerd en besproken waarin hyperdialectvormen voorkomen. Het lijkt er dus op dat de jonge sprekers in ieder geval bekend zijn met genusmarkering als primaire dialecteigenschap van het Brabants. Ze passen deze bewust of onbewust toe in linguïstische contexten waar dat niet hoort, maar ze laten markering ook vaak weg op plekken waar deze volgens de grammaticale regels van het genussysteem wél hoort te verschijnen. De onderstaande voorbeelden illustreren dat sprekers nog een stap verder gaan in de markering die ze gebruiken. Dit leidt tot nieuwe vormen van flexie die niet voorkomen binnen het oorspronkelijke genussysteem. 5. Spreker C4: Denne hoed is erg duur. [+def][+ref] 38. Spreker B3: Ze gaan met denne boot op vakantie. [+def] [+ref] 59. Spreker A1: Het kind zit op onzene schommel. [+pos] [+ref] 61. Spreker C3: Het kind ut kind zit op onzene schommel. [+pos] [+ref] 85. Spreker C4: (Marie appt) hil denne dag door. [+def] [+ref] 72

73 87. Spreker A1: Hil de dag ligt onzene Jan te slape. [+pos] [+ref] 100. Spreker C4: Onzene hond (die) staot te blaffe. [+pos][+ref] Clitic Left Dislocation [topic] 101. Spreker A4: Onzenen hond (die) stèt te blèf n. [+pos][+ref] Clitic Left Dislocation [topic] 116. Spreker A3: Denne koning hoefde nie wijs te maoke. [+def][+ref] Topicalisatie [topic] 118. Spreker B4: Denne koning hoefde gij niks wijs te make. [+def] [+ref] Topicalisatie [topic] 134. Spreker B4: Ja, ik denk denne nieuwe dokter (die) heb ik nog nie gezien. [+def][+ref] Clitic Left Dislocation [topic] 142. Spreker A1: We hebbe ge-gekiekt naor diene tijger. [+dem] [+ref] 150. Spreker C3: Diene bange tijger het ze nie gezien. [+dem] [+ref] Topicalisatie [topic] 188. Spreker C4: (Onze honing is) door denne bije gemaokt. [+def] [+ref] [+plural] 196. Spreker A1: Das denne groôtste onzin. [+def] [+ref] 73

74 222. Spreker C4: Denne camping vind ik t moist. [+def] [+ref] Topicalisatie [topic] 237. Spreker B4: (Hij ligt alleen maar) op denne bank (te zappen). [+def] [+ref] 252. Spreker C4: Ik heb denne gruëne haog gesnoeid. [+def] [+ref] 269. Spreker C4: (Ik ben) nar denne bibliotheek gegaon. [+def] [+ref] 326. Spreker C3: Unnene koe heb ik nog nooit geaaid. [-def] [-ref] Focus preposing [focus] 365. Spreker B4: Denne informatie (C4: Heb ik vandaag verzameld. Ja.). [+def] [+ref] Topicalisatie [topic] 424. Spreker C4: Di zij-zijn denne witte repe en da zijn denne bruine repe. [+def] [+ref] [+plural] 432. Spreker B4: Denne (dikke takke brande goed)? [+def] [+ref][+plural] 441. Spreker B3: Hij ziet zichzelf in den n hoge spiegels. [+def] [+ref][+plural] De bovenstaande uitingen, die opnieuw afkomstig zijn uit het overzicht in Bijlage 5, laten een nieuw soort variatie zien. De jonge sprekers in dit onderzoek maken gebruik van markeringsvormen in het adnominale domein die onverwacht en innovatief zijn volgens het grammaticale systeem van genusmarkering ( ). De innovatie is niet aan één spreker verbonden en komt voor in drie transcripten (1-v4/060617, 3-v5/ en 4-m3/070617). Het gaat om een ogenschijnlijk nieuw type markering op het definiete en indefiniete lidwoord 74

75 (denne(n) unnene(n)), het bezittelijk voornaamwoord (onzene(n)) en het aanwijzend voornaamwoord (diene(n)). Hier lijkt sprake te zijn van een contaminatie tussen een bepaald type determineerder en de mannelijke markering (uitgang) op het indefiniete lidwoord (e)ne. Deze ogenschijnlijke contaminatie zou erop kunnen wijzen dat in de markering van den(n)e een mannelijke genusmarkering is verpakt. Wellicht wordt dus met name de mannelijke uitgang ne door sprekers als typisch Brabants [B] beschouwd, en is dit de uitgang die zij achter elk type determineerder uit het Standaardnederlands [SN] kunnen plakken bij het tot uiting brengen van (niet-normatieve) genusmarkering. Zo ontstaat een geheel nieuw palette aan hyperdialectvormen, dat ik hier wil vatten onder de noemer hypermarkering. De regel in (42) illustreert hoe dit zou kunnen werken. [Standaard] [Dialect feature] [Hypervorm-hypermarkering] (42) De [SN] + -ne(n) [B] dene(n) Onze [SN] + -ne(n) [B] onzene(n) Die [SN] + -ne(n) [B] diene(n) Sprekers met een beperkte dialectkennis weten dat Brabantse determineerders soms eindigen op de uitgang ne(n), maar interpreteren deze conditie te ruim waardoor ze dit dialectkenmerk overgeneraliseren naar andere linguïstische contexten binnen het dialect ( 2.2.3). Dit doen ze mogelijk omdat ze Brabants willen klinken, als de situationele context dat vereist (zoals ook het geval was binnen deze vertaaltaak). Maar hoe zit het dan met de indefiniete vorm unnene(n) uit zin 326? Bij deze vorm plakt de spreker de uitgang ne(n) niet achter het lidwoord in het Standaardnederlands (un+ne(n)=unne(n)), maar achter het lidwoord dat al genusmarkering bevat (43): (43) [Standaard] [Dialect feature] [Dialect feature] [Hypervorm] [Hypermarkering] Un [SN] + -ne [B] + -ne(n) [B] Unnene(n) Deze laatste analyse (43) is echter zeer onwaarschijnlijk. Waarom zou een spreker twee keer achter elkaar hypermarkering toepassen? De vormen van hypermarkering die voorkomen in deze vertaaltaak, laten ook zien dat dit verschijnsel slechts één keer wordt toegepast op een indefiniet lidwoord in focuspositie (uiting 326). Heeft hypermarkering dan vooral of alleen betrekking op referentiële (topicale) nomina? Wellicht past het lidwoord 75

76 unne, dat al onderdeel is van het genusparadigma van het Brabants, toch binnen deze analyse in (42). Sprekers die normaal gesproken het lidwoord un gebruiken, plakken daar nu binnen allerlei linguïstische contexten het suffix ne aan vast. Voorbeelden zijn un-ne koe, un-ne koekske en un-ne paard. Deze vormen zouden normaal gesproken worden geanalyseerd als normale hyperdialectvormen, waarbij een mannelijke genusmarkering wordt ingezet bij een vrouwelijk of onzijdig nomen. Uitgaande van het suffix ne(n) als sjibbolet van het Brabants, kan hier echter ook het mechanisme van hypermarkering (42) in werking zijn: de spreker gaat uit van de Standaardnederlandse vorm en past vervolgens flexie toe Resultaten van de Pronominal Reference Test Om de woordgeslachtkennis van de participanten in kaart te brengen, moesten zij een Pronominal Reference Test (PRT) uitvoeren die onderdeel was van de schriftelijke vragenlijst. Woordgeslachtkennis werd dus gemeten na afloop van de vertaaltaak. In Bijlage 6 zijn de resultaten van de PRT schematisch weergegeven. Zowel het proces van masculinisering als het proces van hersemantisering is duidelijk zichtbaar ( 2.1.2, p. 17). Ook de effecten van de Individuering Hiërarchie komen in deze test naar voren ( 2.1.1, p. 18). Naar (menselijk) animate nomina (koning, boer, oma, dokter en tante) wordt door alle sprekers met het correcte pronomen verwezen (100% score). Bij mass nouns (informatie, hitte, onzin en honing) maken sprekers vaker fouten (score tussen de 6.7% en 26.7%). Bovendien valt op dat sprekers hier in de meeste gevallen met het onzijdige pronomen het verwijzen. Dit past binnen de overgang van een grammaticaal naar een semantisch genussysteem (hersemantisering) dat sprekers opdraagt om naar telbare referenten te verwijzen met hij en naar niet-telbare referenten met het. De score ligt bij het niet-telbare nomen honing iets hoger (26.7%) dan bij de andere niet-telbare nomina, mogelijk omdat dit een niet-abstract (begrensd) nomen is en daarom iets linkser op de Individuering Hiërarchie staat. Naar de vrouwelijke nomina bank en haag wordt door geen enkele spreker met een vrouwelijk pronomen verwezen (score 0%). Ook bij de vrouwelijke nomina bibliotheek en camping (13.3%) worden veel foutieve verwijzingen gebruikt. Een verwijzing naar deze nomina met hij kan verklaard worden door het proces van masculinisering dat de spreker opdraagt om naar de-woorden te verwijzen met hij. Toch verwijzen sommige sprekers ook naar de-woorden met een onzijdig pronomen (camping het, haag het, bank het, dag het). Mogelijk treedt het onzijdige pronomen het hier op als default, doordat sprekers onzeker zijn over het grammaticale geslacht van het nomen (De Vogelaer & De Sutter, 2011: 16-17). Tot slot valt op dat sprekers regelmatig naar onzijdige, telbare nomina (bed, boek, hemd en paard) verwijzen met het mannelijke pronomen hij. Dit kan dus opnieuw het resultaat zijn van het proces van hersemantisering van het genussysteem. In het algemeen 76

77 laat Bijlage 6 zien dat sprekers vrij veel moeite hebben met het selecteren van de juiste anaforische pronomina: scores variëren tussen 40.7% (laagste score) en 70.4% (hoogste score) Overige resultaten van de vragenlijst Na afloop van de vertaaltaak werd aan de participanten gevraagd hoe ze de taalvariëteit die ze tijdens de opnamen hadden gesproken, zouden noemen: dialect of iets anders? De antwoorden op deze vraag zijn weergegeven in Tabel 26. Tabel 26 Reflectie op eigen taalgebruik tijdens de vertaaltaak. Spreker Hoe zou je de taal noemen die jullie net hebben gesproken? Dialect of iets anders? A1 Streektaal B1 Dialect C1 Dialect A2 Redelijk ABN B2 Afwisselend dialect C2 Normaal A3 Brabants B3 Brabants C3 Brabants A4 Dialect B4 Dialect C4 Dialect A5 Half ABN, half Brabants B5 Dialect C5 Gewoon Nederlands Zes participanten bestempelen het taalgebruik tijdens de opnamen daadwerkelijk als dialect, waaronder ook sprekers die niet of nauwelijks gebruik hebben gemaakt van genusmarkering (bijvoorbeeld B1, C1 en B5). Er zijn ook participanten die voor een iets algemenere benaming kiezen: streektaal, afwisselend dialect, Brabants of half ABN, half Brabants. Daarnaast zijn er participanten die vinden dat ze normaal, redelijk ABN of gewoon Nederlands hebben gesproken. De sprekers die genusmarkering het meest toepasten in de transcripten (A1, A3, B3, C3, A4 en C4) geven allemaal aan streektaal, Brabants of dialect te hebben gesproken. De participanten vulden ook in wanneer ze normaal gesproken een bepaalde taalvariëteit spreken (Nederlands, Brabants of iets anders). Zij gaven aan in veel verschillende domeinen Brabants te spreken, met name in de thuisomgeving (bij opa en 77

78 oma), met vrienden (op school), bij vrijetijdsbesteding (sport of anders) en op sociale media. In deze domeinen spreken zij daarnaast vaak ook Standaardnederlands, wat duidt op mogelijk afwisselend taalgebruik binnen domeinen. Twee sprekers (A1 en B2) vulden in dat zij overschakelen op Standaardnederlands wanneer zij netter moeten praten. De volledige resultaten staat in Tabel 27. Tabel 27 Taalgebruik van de participanten. Transcript Spreker (Standaard)Nederlands Brabants Anders, namelijk 1-v4/ A1 Thuis, op school, op de sportclub (als je netter moet praten) Met vrienden, op sociale media B1 C1 Thuis, op school, met vrienden, op het werk, op de sportclub, op sociale media Thuis, op school, met vrienden, op het werk, op de sportclub, op sociale media 2-h4/ A2 Thuis, op school, met vrienden, op het werk, op de sportclub, op sociale media B2 Op sociale media, alleen wanneer er wordt gevraagd ABN te praten Thuis, op school, met vrienden, op het werk, op de sportclub op sociale media C2 Thuis, op het werk Thuis, op school, met vrienden, op het werk, op de sportclub, op sociale media 3-v5/ A3 Thuis, op school, met vrienden, op het werk, op de sportclub, op sociale media B3 Thuis, op school, met vrienden, op het werk, op de sportclub, op sociale media Bij opa en oma 78

79 C3 Thuis, op school, met vrienden, op het werk, op de sportclub, op sociale media, bij de theatervereniging Thuis, op school, met vrienden, op de sportclub 4-m3/ A4 Op school, met vrienden, op sociale media Thuis, op de sportclub B4 Thuis, op school, met vrienden, op sociale media Thuis, met vrienden, op het werk, op sociale media, bij opa en oma C4 Thuis, op school, met vrienden 5-h4/ A5 Thuis, op school, met vrienden, op het werk, op de sportclub, op sociale media B5 Thuis, op school, met vrienden, op de sportclub, op sociale media Thuis, met vrienden, op de sportclub, op sociale media, op de scouting Thuis, op school, met vrienden Straattaal: met vrienden, op sociale media C5 Thuis, op school, met vrienden Op school, met vrienden, op de sportclub, op sociale media Tot slot moesten de participanten in één woord aangeven wat zij van het Brabants vinden (het eerste woord dat in hen opkwam). Deze woorden staan synoniem aan de (ideologische) betekenis die het Brabants voor hen heeft. Met andere woorden: ze vertolken een indexicale waarde, zoals grappig of gezellig, in contrast met het Standaardnederlands. Het geheel aan betekenissen dat het Brabants bij de participanten oproept, is samengebracht in een indexicaal veld (Figuur 5). Hierin zijn betekenissen die nauw verband houden met elkaar dicht bij elkaar geplaatst. Betekenissen die (deels) haaks op elkaar staan, staan verder van elkaar af. Sommige participanten kennen een hoog (covert) prestige toe aan het Brabants, zoals gezellig, grappig of geweldig. Andere participanten kennen juist een laag prestige toe aan het Brabants, zoals boers, lui of onverstaanbaar. Deze betekenissen staan lijnrecht tegenover de connotaties net en beschaafd die het Standaardnederlands oproept. 79

80 Figuur 5: Indexicaal veld naar aanleiding van de vragenlijst. 6. Discussie Op basis van de resultaten van hoofdstuk 4 en 5 kan de hypothese (zie 3.2) dat (jonge) Eindhovense (dialect/regiolect)sprekers veel variatie laten zien in hun toepassing van genusmarkering, worden bevestigd. Daarbij is het nog niet duidelijk geworden welke linguïstische variabelen de belangrijkste triggers zijn voor deze markering (deelvraag 38). Er is geen enkele linguïstische context aan te wijzen waarin alle sprekers de verwachte markering gebruiken. De fonologische omstandigheden (zoals de beginklanken volgens deletieregel 1) lijken in zekere zin wel markering te ontlokken, maar zoals de resultaten van hoofdstuk 4 en 5 laten zien, past het grootste deel van de sprekers bij deze beginklanken alsnog geen markering toe. In deze context kan het patroon van variatie het best beschreven worden als een patroon van random ( vrije ) variatie (deelvraag 38). Algemene linguïstische processen van masculinisering en hersemantisering oefenen hun invloed uit op het genussysteem van het Standaardnederlands. De Pronominal Reference Test in hoofdstuk 5 bevestigt de invloed van deze processen op de kennis van woordgeslacht van jonge sprekers en de gevolgen daarvan voor pronominale verwijzing. Desondanks lijkt er geen verband te zijn tussen woordgeslachtkennis en genusmarkering. Zelfs als sprekers het genus van een woord kennen, kiezen ze voor een onverwachte markering. De mogelijke hypothese dat variatie in het genussysteem wordt veroorzaakt door onvoldoende kennis van woordgeslacht, lijkt hiermee van de baan. Het lijkt nog wel een plausibel idee dat variatie veroorzaakt zou worden door onvoldoende kennis van de grammaticale regels voor genusmarkering. Dit houdt mogelijk 80

81 verband met een proces van deflexie, waarbij overte genusmarkeringen langzaam verdwijnen en genusinformatie en grammaticale regels niet voldoende zichtbaar zijn in het taalaanbod dat jonge taalverwervers krijgen. Door deze beperkte zichtbaarheid pikken ze de regels niet op en zijn ze niet in staat om het oorspronkelijke systeem op volwassenniveau te verwerven. Deze beperkte zichtbaarheid kan daarnaast samenhangen met een beperkt dialectaanbod in het algemeen. De gegevens van de jonge participanten in hoofdstuk 5 zijn hier een aanwijzing voor. Zij geven aan thuis geen of niet altijd dialect te spreken, daar waar vroeger veel kinderen opgroeiden met het dialect als moedertaal. Dit heeft gevolgen voor de attitude van sprekers tegenover dialect. Sommige jonge participanten geven aan het dialect gezellig of geweldig te vinden, maar anderen bestempelen het als boers of onduidelijk (deelvraag 41). Deze positieve/negatieve attitude (hoog/laag prestige) hangt ongetwijfeld samen met de mate van dialectgebruik. Dat niet alle deelnemers aan dit onderzoek even goede dialectsprekers zijn, is geen bezwaar voor een zinvolle interpretatie van de resultaten. Wellicht zorgt juist het feit dat zij niet allemaal zo n goede dialectkennis hebben ervoor dat ze veel variëren. Het is interessant om te zien dat ze die variatie laten zien in het morfosyntactische domein van genusmarkering. Genusmarkering wordt gezien als een primaire eigenschap van het Brabants. De resultaten van de onderzoeken in hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 schetsen het beeld dat deze eigenschap nog niet is verdwenen. Het variatiepatroon dat ik in dit scriptieonderzoek heb gevonden, deelt eigenschappen met de variatie die ik aantrof in mijn stageonderzoek (Doreleijers, 2017a). Soms zetten sprekers de verwachte genusmarkering in binnen de linguïstische context waar deze thuishoort, maar vaker is er een discrepantie tussen deze markering en de context. Het ontbreken van markering zou kunnen wijzen op een proces van assimilatie richting het Standaardnederlands en/of een gebrek aan kennis over het Brabantse genussysteem en de regels voor markering. In ieder geval duidt het verschijnen van markering binnen een verkeerde context op de aanwezigheid van hyperdialectvormen binnen dit subdomein van het taalsysteem. Hyperdialectvormen hebben twee implicaties. Ten eerste kunnen ze een indicatie vormen voor het uitdragen van sociale of regionale identiteit: sprekers kennen de grammaticale regels niet, maar willen wel Brabants klinken of Brabanderschap uitdragen en overgeneraliseren in hun taalgebruik daarom typisch Brabantse kenmerken, zoals genusmarkering. Deze behoefte kan zowel ontstaan vanuit een intrinsieke als een extrinsieke motivatie. Mogelijk willen sprekers door middel van hun taalgebruik uitdrukken dat ze deel uitmaken van de Brabantse gemeenschap (belonging; erbij horen ). Ook kunnen ze juist willen benadrukken dat ze ergens niet bij horen. In dat geval willen ze zichzelf als Brabander juist positief onderscheiden van andere sociale of regionale groepen (divergentie). In beide gevallen is er sprake van intrinsieke motivatie voor het 81

82 overgeneraliseren van dialectkenmerken. Bij extrinsieke motivatie wordt de behoefte om goed Brabants te spreken, getriggerd door druk van buitenaf. Hiervan was mogelijk sprake bij de vertaaltaak in het onderzoek dat is beschreven in hoofdstuk 5. De participanten moesten onderling Brabants spreken en werden tegelijkertijd opgenomen op camera. Vanwege linguïstische onzekerheid waren ze mogelijk eerder geneigd om hyperdialectvormen te gebruiken. Ten tweede kunnen hyperdialectvormen ook duidelijk de grenzen van het dialectsysteem markeren. Zoals blijkt uit Figuur 4 (p. 41) vinden hyperdialectvormen plaats op de grens tussen dialect en niet-dialect/niet-standaard binnen een continuüm van taalvariëteiten (standaard-regionaal-dialect). Hyperdialectvormen hebben op die grens betrekking op primaire en secundaire dialectkenmerken. De aanwezigheid van genusmarkeringen als hyperdialectvormen is dus een bevestiging voor genusmarkering als primair dialectkenmerk, dat ondanks processen van variatie en verandering nog altijd in het taalgebruik van jonge en oude Eindhovense participanten aanwezig is. De verwachting dat jonge sprekers mogelijk geen gebruik meer zouden maken van genusmarkering bleek dus duidelijk onterecht (deelvraag 40). De jonge Eindhovense sprekers (hoofdstuk 5) zetten genusmarkering in en laten daarbij meer variatie zien dan de oudere sprekers. Binnen het aangetroffen variatiepatroon is de volgende driedeling mogelijk (deelvraag 39): 1. De genusmarkering is volgens verwachting (bv. (e)nen hond). 2. a. De genusmarkering is deels volgens verwachting (bv. (e)nen ouwe hond) b. De genusmarkering is saillant, maar niet volgens verwachting (bv. zenne oma). 3. De genusmarkering die wordt toegepast is innovatief en maakt geen onderdeel uit van het (oorspronkelijke) genussysteem (bv. onzene schommel). Onverwachte genusmarkeringen in categorie 2a zijn mogelijk het resultaat van de complexiteit van nominale constituenten. Sprekers die de grammaticale regels voor genusmarkering niet (voldoende) beheersen, hebben logischerwijs meer moeite met (relatief) complexe constituenten waarin het adnominale domein uit meerdere linguïstische elementen bestaat (een determineerder en één of meerdere adjectieven). Ze moeten dan met meerdere fonologische beperkingen rekening houden. De onverwachte genusmarkeringen in categorie 2b bestaan uit hyperdialectvormen. Enkelvoudige vrouwelijke of onzijdige nomina worden van een mannelijke genusmarkering voorzien of mannelijke nomina krijgen een onverwachte verbindings-n (deletieregel 1 wordt verkeerd toegepast). In beide gevallen is er sprake van overgeneralisatie van de regels voor genusmarkering. Het feit dat jonge sprekers zelfs 82

83 mannelijke genusmarkering (de verbindings-n) toepassen op determineerders vóór meervoudsvormen, geeft aan dat het genussysteem behoorlijk op zijn kop staat. De derde categorie in het bovenstaande variatiepatroon is nog niet eerder aangetroffen binnen onderzoek naar genusmarkering in het Brabants dialect. Het lijkt te gaan om een combinatie van linguïstische elementen uit het standaardtalige en het dialectologische repertoire. Het dialectsuffix ne(n) functioneert als sjibbolet (typisch Brabants kenmerk) en kan aan determineerders uit de standaardtaal worden geplakt (onzene). Dit is een vorm van flexie die vooral geproduceerd lijkt te worden door (jonge) sprekers met beperkte dialectkennis. Dit type markering past daarmee binnen het concept van hyper(dialect)vormen. Omdat het hier gaat om een productief morfologisch mechanisme (42), heb ik deze innovatieve genusmarkeringen getypeerd als hypermarkeringen. Hypermarkeringen komen tot uiting in referentiële topicale constituenten. Op het nietreferentiële indefiniete lidwoord is het proces van hypermarkering minder zichtbaar, omdat de hypervorm overeenkomt met het oorspronkelijke Brabantse mannelijke lidwoord unne. Eén jonge participant produceerde de vorm unnene in focuspositie, waarbij sprake lijkt te zijn van een dubbele toepassing van genusmarkering. Het is nog onduidelijk wat de oorzaak kan zijn voor de productie van deze variant. Mogelijk hangt de informatiestructurele status van de constituent (focusvooropplaatsing) hiermee samen. Een effect van informatiestructuur op het toepassen van genusmarkering kon verder niet worden aangetoond (Bijlage 5). Genusmarkering (verwacht en onverwacht) werd aangetoond in topic- en focusposities, maar ook in zinnen die niet waren gemanipuleerd voor informatiestructuur. Nu ik de belangrijkste inzichten uit dit scriptieonderzoek met elkaar in verband heb gebracht, roep ik nogmaals de onderzoeksvraag op: Wat triggert (variatie in) genusmarkering bij Eindhovense (dialect/regiolect)sprekers? Het antwoord op deze vraag lijkt even vaag als hoopgevend te zijn. Alle geanalyseerde dialectdata blijken ontzettend veel variatie te bevatten. Ook uit de oudere databases (RND, MAND, SAND) die ik heb besproken in het theoretisch kader blijkt al dat het genussysteem geen stabiel systeem is. Uit de interviews met dialectsprekers die in deze databases zijn opgenomen, valt af te leiden dat variatie in genusmarkering al wordt aangetroffen vanaf de jaren 50 en dat deze met de jaren alleen maar toeneemt. Het is onmogelijk gebleken om op basis van deze data linguïstische condities in kaart te brengen die variatiepatronen volledig kunnen verklaren. De conclusie lijkt dan ook te zijn dat variatie in genusmarkering binnen dit onderzoek voor een groot deel random ( vrij ) is. Los van de bovenstaande driedeling lijkt het variatiepatroon grotendeels niet gebonden te zijn aan structurele regels. Daarentegen is deze random variatie mogelijk wel te herleiden tot sociaal-stilistische factoren. Vanuit intrinsieke of extrinsieke motivatie kunnen sprekers de behoefte hebben om goed Brabants te praten/klinken. Dit leidt samen met een gebrek aan dialectkennis (kennis van grammaticale regels) tot de productie van 83

84 hyperdialectvormen. Onvoldoende kennis weerhoudt (jonge) sprekers er echter niet van om hypermarkeringen te blijven inzetten. Jonge sprekers gaan bovendien erg creatief om met het genussysteem, aangezien ze nieuwe, innovatieve vormen toevoegen. Het bestaan van een stabiel systeem zoals grammaticabeschrijvingen willen doen geloven, staat in elk geval ver van de realiteit. Voor traditionele dialectsprekers is dit wellicht een somber inzicht: het oorspronkelijke dialect boet in aan kracht en dat lijkt onherroepelijk te zijn. Desondanks is er ook reden voor voorzichtig optimisme: jonge sprekers maken nog steeds gebruik van genusmarkering en behandelen het genussysteem eerder op een creatieve manier dan dat ze het links laten liggen. 7. Conclusie In deze masterscriptie heb ik onderzoek gedaan naar (variatie in) genusmarkering in het Brabants dialect met speciale aandacht voor (regio) Eindhoven. Mijn stageonderzoek vormde hiervoor het uitgangspunt. In beide onderzoeken heb ik linguïstische en sociaalstilistische factoren met elkaar gecombineerd om tot een dieper inzicht te komen in de mogelijke oorzaken voor variatie en verandering binnen het genussysteem. Het theoretisch kader bestond zodoende ook uit een linguïstisch en een sociaal-stilistisch perspectief. Ik heb het genussysteem van het Standaardnederlands en het Brabants in kaart gebracht en daarnaast heb ik aan de hand van drie grote online dialectdatabases (RND, MAND en SAND) geanalyseerd in hoeverre dialectdata uit (regio) Eindhoven van het Brabantse genussysteem afwijken. Bovendien heb ik sociale en stilistische oorzaken voor dialectvariatie besproken. Ik heb laten zien dat hyper(dialect)vormen een belangrijke rol spelen in variatieonderzoek. Vervolgens heb ik onderzocht wat (variatie in) genusmarkering bij Eindhovense (dialect/regiolect)sprekers triggert. Dit heb ik gedaan aan de hand van vier deelvragen: 1) Welke linguïstische variabelen spelen een rol bij het toepassen van genusmarkering? 2) Welk variatiepatroon met betrekking tot genusmarkering laten dialect/regiolectsprekers zien in Eindhoven, een geografisch gebied waar tendensen van verstedelijking, globalisering en toegenomen mobiliteit merkbaar zijn? 3) Gebruiken jonge sprekers nog genusmarkering? Zo ja, welk patroon van eventuele variatie laten zij zien en in hoeverre wijkt dit variatiepatroon af van dat van oudere sprekers? 4) Welke betekenissen/associaties roept het Brabants dialect op bij jonge sprekers? Ter beantwoording van de deelvragen heb ik twee onderzoeken uitgevoerd: één onderzoek met oudere Eindhovense dialectsprekers en één onderzoek met jongere Eindhovense 84

85 sprekers. De data uit het eerste onderzoek zijn verzameld met behulp van een online schriftelijke enquête waarbij sprekers zinnen vanuit het Standaardnederlands naar het dialect moesten vertalen. Genusmarkering bleek vaak te ontbreken op posities waar deze volgens de regels van het genussysteem wel hoort te verschijnen. Anderzijds verscheen de markering soms op posities waar je dat niet zou verwachten. Hier is sprake van hyperdialect, waarbij sprekers grammaticale regels voor genusmarkering overgeneraliseren binnen onverwachte linguïstische contexten. Hiervoor leken verschillende oorzaken mogelijk te zijn: een gebrek aan dialectkennis (door weinig dialectaanbod), een proces van deflexie in het Standaardnederlands waardoor genus(markering) minder zichtbaar wordt en daardoor minder vitaal, een gebrek aan kennis van woordgeslacht, het overmatig inzetten van dialectkenmerken als een act of identity (Brabants willen klinken), of het overmatig inzetten van dialectkenmerken door linguïstische onzekerheid. In het tweede onderzoek heb ik spontane en semi-spontane spraakopnamen gemaakt van jonge Eindhovense sprekers (middelbare scholieren in de leeftijd van 14 tot 17 jaar). Zij voerden een vertaaltaak uit waarbij ze in onderling overleg zinnen vanuit het Standaardnederlands vertaalden naar hun eigen manier van praten in het Brabants. Daarnaast vulden zij een schriftelijke vragenlijst in. De hypothese dat jonge sprekers mogelijk helemaal geen gebruik meer zouden maken van genusmarkering bleek niet te kloppen. Zij passen genusmarkering toe in hun taalgebruik en laten daarbij nog meer variatie zien dan de oudere sprekers. Aan de hand van getranscribeerde data heb ik een variatiepatroon kunnen schetsen waarbij een driedeling gemaakt kan worden in de soorten variatie. 1. De genusmarkering is volgens verwachting (bv. (e)nen hond). 2. a. De genusmarkering is deels volgens verwachting (bv. (e)nen ouwe hond) b. De genusmarkering is saillant, maar niet volgens verwachting (bv. zenne oma). 3. De genusmarkering die wordt toegepast is innovatief en maakt geen onderdeel uit van het (oorspronkelijke) genussysteem (bv. onzene schommel). De nieuwe, innovatieve markering die door jonge sprekers wordt gebruikt (categorie 3), heb ik in dit onderzoek hypermarkering genoemd. Deze markering lijkt een combinatie te zijn van standaardtalige en dialectkenmerken. Deze analyse past binnen het patroon van hyperdialect, waarbij sprekers door een gebrek aan dialectkennis typische dialectkenmerken 85

86 overgeneraliseren, in dit geval het suffix -ne. Verder kan aan de hand van dit onderzoek geconcludeerd worden dat variatie in genusmarkering hoogstwaarschijnlijk niet wordt veroorzaakt door een gebrek aan kennis van woordgeslacht. Ook als sprekers het genus van een woord kennen, passen zij in veel gevallen nog een onverwachte markering toe. Dit blijkt uit een vergelijking tussen dialectdata en de resultaten van een Pronominal Reference Test. Het is niet mogelijk gebleken om specifieke linguïstische variabelen en condities aan te wijzen die genusmarkering triggeren. De meest plausibele analyse is dat variatie op dit moment vooral random ( vrij ) is. Het is waarschijnlijk dat een gebrek aan kennis van grammaticale regels (mogelijk gekoppeld aan het proces van deflexie) deze vrije variatie veroorzaakt, in combinatie met sociaal-stilistische factoren. Brabants willen klinken, en daarbij typisch Brabantse kenmerken zoals genusmarkering extra benadrukken, kan door intrinsieke of extrinsieke motivaties leiden tot een rijker variatiepatroon. Dat is niet alleen een interessant inzicht, maar ook een uitdagende hypothese voor vervolgonderzoek. 86

87 8. Literatuurlijst Appel, R. & Muysken, P. (2005). Language contact and bilingualism. Amsterdam: Amsterdam University Press. Audring, J. (2006). Pronominal gender in Dutch. In: Journal of Germanic Linguistics 18, p Auer, P. (2005). Europe s sociolinguistic unity, or: a typology of European dialect/standard constellations. In: N. Delbecque, J. van der Auwera & D. Geeraerts (red.), Perspectives on Variation. Berlijn/New York: De Gruyer Mouton. p Auer, P, Baumann, P., Schwarz, C. (2011). Vertical vs. horizontal change in the traditional dialects of southwest Germany: a quantitative approach. Taal en Tongval, 63(1), p Barbiers, S. (2002). Talen, dialecten, nijlpaarden en fruitvliegjes. Respons: mededelingen van het Meertens Instituut 4, p Barbiers, S. e.a. (2006). Dynamische Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialecten (DynaSAND). Amsterdam: Meertens Instituut. Barbiers, S. (2013). Where is syntactic variation? Language Variation-European Perspectives IV, 14, p Belder, M. de & Koppen, M. van (2015). One module, different levels of merge: AN(N) compounds in Dutch. Studia Linguistica. Online gedownload, p Bennis, H. (2010). Syntaxis van het Nederlands. Amsterdam: Amsterdam University Press. Blancquaert, E. (1966). Reeks Nederlandse Dialectatlassen (RND). Universiteit Gent. Online geraadpleegd via Britain, D. (2009). One foot in the grave? Dialect death, dialect contact, and dialect birth in England. International Journal of Sociology of Language , p Online geraadpleegd via ResearchGate, p Bont, A.P. de (1962). Dialect van Kempenland; meer in het bijzonder d Oerse taol. Deel I, klank- en vormleer en enige syntaktische bijzonderheden. Assen: Van Gorcum. Coetsem, F. van (1988). Loan phonology and the two transfer types in language contact. Dordrecht: Foris. Cornips, L. & Hulk, A. C. J. (2006). External and Internal Factors in Bilingual and Bidialectal Language Development: Grammatical Gender of the Dutch Definite Determiner. In: C. Lefebvre, L. White & C. Jourdan (red.), L2 Acquisition and Creole Genesis: Dialogues, p Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins Publishing Company. Cornips, L. & Hulk, A. C. J. (2008). Factors of success and failure in the acquisition of grammatical gender in Dutch. Second Language Research, 24(3), p Cornips, L. (2008). Loosing grammatical gender in Dutch. The result of bilingual acquisition and/or an act of identity? IInternational Journal of Bilingualism, 12(1/2), p

88 Cornips, L. & Vogelaer, G. de (2009). Variatie en verandering in het Nederlandse genus: een mulitidisciplinair perspectief. Taal en tongval, 61(1), p Cornips, L. (2015). The no man s land between syntax and variationist sociolinguistics: The case of idiolectal variability. In: A. Adli, M. García & G. Kaufmann (red.), Variation in Language: System- and Usage-based Approaches, p (FRIAS LINGUAE & LITTERAE). Walter de Gruyter. Cornips, L. (2015). Tweetaligheidscampagne. Dagblad De Limburger/Limburgs Dagblad. Zaterdag 18 april, Cunliffe, D., Morris, D., & Prys, C. (2013). Young bilinguals' language behaviour in social networking sites: the use of welsh on Facebook. Journal of Computer Mediated Communication, 18(3), Doreleijers, K. (2017a). Stageonderzoeksverslag. Universiteit Utrecht, februari Doreleijers, K. (2017b). Brabants, Brabantser, Brabantst? Hoe dialectsprekers variëren met woordgeslacht (en waarom dat kei-actueel is). In Brabant, 8(1), p Eckert, P. (2008). Variation and the indexical field. In: Journal of sociolinguistics 12(4), p Eckert, P. (2012). Three waves of variation study: The emergence of meaning in the study of sociolinguistic variation. Annual review of Anthropology, 41, p Geeraerts, D. (1992). Pronominale masculiniseringsparameters in Vlaanderen. In: H. Bennis & J. de Vries (red.), De binnenbouw van het Nederlands: een bundel artikelen voor Piet Paardekooper, p Dordrecht: ICG Publications. Goeman, A. & Taeldeman, J. (1996). Fonologie en morfologie van de Nederlandse dialecten. Een nieuwe materiaalverzameling van twee nieuwe atlasprojecten. Taal en Tongval, 48, p MAND database online geraadpleegd via Haeseryn, W., Romijn, K., Geerts, G., Rooij, J. de & Toorn, M. C. Van den. (1997). Algemene Nederlandse Spraakkunst. Tweede editie. Groningen: Martinus Nijhoff. Hinskens, F. & Taeldeman, J. (2013). Language and Space. An International Handbook of Linguistic Variation. Berlijn/Boston: De Gruyter Mouton. Hinskens, F. & Guy, G.R. (2016). Linguistic coherence: Systems, repertoires and speech communities. Lingua, , p Hol, A. & Passage, J. (1966). Dialectatlas van Oost-Brabant, Noord-Limburg en de Rivierenstreek. In: E. Blancquaert, Reeks Nederlandse Dialectatlassen (RND), tiende deel. Online geraadpleegd via Hoppenbrouwers, Cor (1983). Het genus in een Brabants regiolect. Tabu, 13, p

89 Hoppenbrouwers, Cor (1990). Het regiolect: van dialect tot algemeen Nederlands. Muiderberg: Dick Coutinho. Hout, R. van & Wijngaard, T. van de (2006). Lange leve de dialecten. Streektaalbeleid in Nederland. Maastricht: Uitgeverij TIC. Johnstone, B. (2010). Indexing the local. In: N. Coupland (Ed.). The Handbook of Language and Globalization, Malden, MA: Wiley-Blackwell. Johnstone, B. (2013). 100% Authentic Pittsburgh : Sociolinguistic authenticity and the linguistics of particularity. Jongbloed-Faber, L. (2017). Taal en de constructive van sociale identiteit online. Presentatie op de TIN-dag, Universiteit Utrecht, 4 februari Kayne, R. (1996). Microparametric Syntax: Some introductory Remarks. In: V. Motapanyane & J.R. Black (eds.). Microparametric Syntax and Dialect Variation. Amsterdam: John Benjamins Publishing Company. (online geraadpleegd) Kloots, H. & Boonen, N. (2017). Vlaamse tussentaal vs. MIssingsch: zoek de verschillen. Presentatie op de TIN-dag, Universiteit Utrecht, 4 februari Kramer, R. (2016). The location of gender features in the syntax. Language and Linguistics Compass, 11(10), p Labov, W. (1966). The social stratification of English in New York City. Washington D.C.: Center for Applied Linguistics. Lenz, A. (2004). Hyperforms and Variety Barriers. Language Variation in Europe. Papers from ICLaVE 2, p Uppsala: Upssala University. Liebkind, K. (2010). Social Psychology. In: Joshua A. Fishman en Ophelia Garcí (red.), Handbook of Language & Ethnic Identity. 2e dr. New York: Oxford University Press. p Maldonado, A.F. & Romein, A. (2009). The reinvention of Eindhoven: FromA industrial town in decline to capital city of a technology and design region. City Futures in a Globalising World Conference. Madrid. Mills, A. E. (1986). The acquisition of gender. A study of English and German. Berlijn: Springer. Mourigh, K. (2015). Taalvariatie en Indexicaliteit (Sociolinguïstiek). Presentatie aan de Universiteit Utrecht. Utrecht, 23 november Nortier, J. & Dorleijn, M. (2008) A Moroccan accent in Dutch. A socio-cultural style restricted to the Moroccan community? International Journal of Bilingualism, 12(1/2), p Paepe, J. de & Vogelaer, G. de (2008). Grammaticaal genus en pronominale verwijzing bij kinderen. Een taalverwervingsperspectief op een eeuwenoud grammaticaal probleem. Neerlandistiek. Geraadpleegd via ResearchGate, p Radfort, A., Atkinson, M., Britain, D., Clahsen, H., Spencer, A. (2009). Linguistics: an 89

90 introduction. Second edition. Cambridge University Press. Silverstein, M. (2003). Indexical Order and the Dialects of Sociolinguistic Life. Language and Communication, 23(3), p Stichting Brainport (2007). Crossing Borders, Moving Frontiers. Eindhoven: Stichting Brainport. Stroop, J. (1989). Woordgeslacht ('genus'). De Vierschaer 7, p Swanenberg, J. (2014). Het nieuwste Brabants. Taalgebruik van jonge en nieuwe Brabanders. In: W. van der Donk (red.), Het Nieuwste Brabant, p Online geraadpleegd via ResearchGate, z.p. Swanenberg, J. (2016). Dialectologie in de 21e eeuw. De vitaliteit van dialectkenmerken in Noord-Brabant. Leuvense Bijdragen, , p Swanenberg, J. (te verschijnen). Dialect, Twitter and Stand-up Comedy. Putting the authenticity of dialect upside-down. Tilburg University. Taeldeman, J. (2008). Zich stabiliserende grammaticale kenmerken in Vlaamse tussentaal. Taal & Tongval, 60, p Thomason, S.G. (2008). Social and linguistic factors as predictors of contact-induced change. Journal of language contact, 2(1), p Trudgill, P. (1972). Sex, covert prestige and linguistic change in the urban British English of Norwich. Language in society, 1(2), p Velde, M. van der. (2003). Déterminants et pronoms en néerlandais et en français: syntaxe et acquisition. Thèse de doctorat Paris 8. Vogelaer, G. de (2006). Pronominaal genus bij Zuid-Nederlandse taalverwervers: van grammaticaal naar semantisch systeem. In: Hüning, M., U. Vogl & T. van der Wouden (red.). Nederlands tussen Duits en Engels, p Leiden: Stichting Neerlandistiek Leiden. Vogelaer, G. de (2009). Changing pronominal gender in Dutch: transmission or diffusion? Language Variation-European Perspectives II: Selected Papers from the 4th International Conference on Language Variation in Europe (ICLaVE 4), Nicosia, June Vogelaer, G. de & Sutter, G. de (2011). The geography of gender change: pronominal and adnominal gender in Flemish dialects of Dutch. Language Sciences, 33(1), p Vogelaer, G. de (2016). Taalgebruik vs. taalsysteem in de generatieve variatielinguïstiek. Nederlandse Taalkunde, 21(3), p Vos, L. de (2009). De dynamiek van hersemantisering. Taal en Tongval, 61(1), p Ward, G. & Birner, B. (2004). Information Structure and Non-canonical Syntax. In: Laurence R. Horn & Gregory Ward (red.), The handbook of Pragmatics. Oxford: Blackwell. p

91 Wardhaugh, R. (2006). An introduction to Sociolinguistics. Malden (VS)/Oxford (VK)/Victoria (Australië): Blackwell Publishing. Weinreich, U. (1953). Languages in Contact. Findings and Problems. Den Haag: De Gruyter Mouton. Wurzel, W.U. (1986). Die wiederholte Klassifikation von Substantiven. STUF-Language Typology and Universals, 39(1-4), p

92 Bijlage 1: Testitems voor de vertaaltaak

93 Bijlage 1: Mondelinge vertaalopdracht Mannelijk, telbaar, inanimaat (1) /h/, /g/ Zoek eens naar mijn hoed. Die hoed is erg duur. Hij heeft EEN HELE GROTE HOED. Vraog & Antwoord (bezittelijk vnw, binnen PP) Topiclezing, referentieel (aanwijzend vnw) Focuslezing, informatiefocus (indefiniet lidwoord, adjectief) Mannelijk, telbaar, inanimaat (2) klinker en /b/ Hij jaagt hard met zijn auto. Deze blauwe auto heb ik verkocht. Vraog & Antwoord (bezittelijk vnw, binnen PP) Topiclezing; topicalisatie (aanwijzend vnw, adjectief) Wat ik wel zou willen, is EEN AUTO. Focuslezing, Pseudo-cleftzin (indefiniet lidwoord) Mannelijk, telbaar, inanimaat (3) /b/, /d/, /z/, /g/ Ze gaan met de boot op vakantie. Deze dure, zwarte boot vaart nooit. (Bezittelijk vnw, binnen PP) Topiclezing; referentieel (aanwijzend vnw, adjectief) Hij heeft EEN GROTE BOOT gekocht. focuslezing; informatiefocus (indefiniet lidwoord, adjectief) Mannelijk, telbaar, inanimaat (4) /s/, klinker, /k/ De buren hebben EEN SCHOMMEL in hun tuin. Vraog & Antwoord; focuslezing; informatiefocus (indefiniet lidwoord) De oude, kapotte schommel, die hebben we niet meer. Topiclezing; topicalisatie (definiet lidwoord, adjectief) Het kind zit op onze schommel. (bezittelijk vnw, binnen PP) Mannelijk, telbaar, inanimaat (5) /t/ De buren hebben een schommel in hun tuin. De tuin hebben we laatst opgeknapt. Er is daar EEN MOOIE TUIN. Vraog & Antwoord (bezittelijk vnw, binnen PP) topiclezing; topicalisatie (definiet lidwoord) focuslezing; existentieel er (indefiniet lidwoord, adjectief)

94 Mannelijk, telbaar, inanimaat (6) (tijdsaanduiding) Marie appt heel de dag door. Heel de dag ligt Jan te slapen. Bijwoordelijke bepaling (Definiet lidwoord) Bijwoordelijke bepaling zinsinitieel (Definiet lidwoord) Mannelijk, telbaar, animaat (1) /h/, klinker, /b/ Wat doet die hond raar. Onze hond, die staat te blaffen. Opa heeft EEN OUDE BRUINE HOND. (Aanwijzend voornaamwoord) Topiclezing; Clitic Left Dislocation (bezittelijk vnw) Focuslezing; informatiefocus (indefiniet lidwoord, adjectief) Mannelijk, telbaar, animaat (2) /k/, /b/ Onze blonde koning was in Tilburg. De koning hoef je echt niks wijs te maken. EEN KONING zou ik wel willen ontmoeten (Bezittelijk vnw, adjectief) topiclezing; topicalisatie (definiet lidwoord) focuslezing; focusvooropplaatsing (indefiniet lidwoord) Mannelijk, telbaar, animaat (3) /d/, /k/, /g/ Heb je het al aan de dokter gevraagd? De nieuwe dokter, die heb ik niet gezien. (Definiet lidwoord, binnen PP) Topiclezing; Clitic Left Dislocation (definiet lidwoord, adjectief) Wat zij nodig heeft, is EEN GOEDE DOKTER. Focuslezing; Pseudo-cleftzin (indefiniet lidwoord, adjectief) Mannelijk, telbaar, animaat (4) /t/, /b/ We hebben naar de tijger gekeken. Die bange tijger heeft ze niet gezien. (Definiet lidwoord; binnen PP) Topiclezing; topicalisatie (aanwijzend vnw, adjectief) Ze hebben EEN TIJGER geaaid. Focuslezing; informatiefocus (indefiniet lidwoord, adjectief)

95 Mannelijk, telbaar, animaat (5), /b/, /l/, /h/, klinker Heb je de boer gezien? Die dikke boer, ik ken m eigenlijk niet. (Definiet lidwoord) Topiclezing; Hanging Topic Left Dislocation (aanwijzend vnw, adjectief) Er was eens EEN HELE ARME BOER. Focuslezing; existentieel er (indefiniet lidwoord; adjectief) Mannelijk, mass noun (1) /h/, /z/ Waar heb je de honing verstopt? Onze honing is door de bijen gemaakt. Wat EEN ZOETE HONING is dat (Definiet lidwoord) Topiclezing; topicalisatie (bezittelijk vnw) Focuslezing; wat-uitroep (indefiniet lidwoord, adjectief) Mannelijk, mass noun (2), klinker /g/ Dat is de grootste onzin. Die onzin heb ik nog niet eerder gehoord. Wat EEN ONZIN is dat (Definiet lidwoord, adjectief) Topiclezing; topicalisatie (aanwijzend vnw) Focuslezing; wat-uitroep (indefiniet lidwoord) Vrouwelijk, telbaar, inanimaat (1) /k/, klinker We zijn drie nachten op de camping gebleven. Die camping vind ik het mooist. Hij heeft EEN OUDE CAMPING uitgekozen. Vraog & Antwoord (definiet lidwoord, binnen PP) Topiclezing; topicalisatie (aanwijzend vnw) Focuslezing; informatiefocus (indefiniet lidwoord, adjectief) Vrouwelijk, telbaar, inanimaat (2) /b/, /h/ Hij ligt alleen maar op de bank te zappen. Mijn beige bank heb ik verkocht. Zij hebben thuis EEN HOEKBANK. Vlog Braboneger (definiet lidwoord, binnen PP) Topiclezing, topicalisatie (bezittelijk vnw) Focuslezing; informatiefocus (indefiniet lidwoord) Vrouwelijk, telbaar, inanimaat (3) /h/, /g/ Ik heb de groene haag gesnoeid. Onze haag, daar zijn we zuinig op De buren hebben EEN HOGE GROENE HAAG. (Definiet lidwoord) Topiclezing; CLD (bezittelijk vnw) Focuslezing; informatiefocus (indefiniet lidwoord, adjectief)

96 Vrouwelijk, telbaar, inanimaat (4) /b/, /n/ Ik ben naar de bibliotheek gegaan. Onze bibliotheek, daar ben ik nog nooit geweest. Het dorp heeft EEN NIEUWE BIBLIOTHEEK. (Definiet lidwoord, binnen PP) Topiclezing, Clitic Left Dislocation (bezittelijk vnw) Focuslezing; informatiefocus (indefiniet lidwoord, adjectief) Vrouwelijk, telbaar, animaat (1), /t/ klinker, /d/ Mijn tante lacht helemaal nooit, maar mijn oom wel. (Bezittelijk vnw; contrast met mannelijk animaat?) ) De oude tante heb ik niet gezien. Zij is EEN DURE TANTE. Topiclezing; topicalisatie (aanwijzend vnw) Focuslezing; existentieel er (indefiniet lidwoord, adjectief) Vrouwelijk, telbaar, animaat (2), klinker, /h/ Hij ziet zijn oma ieder weekend. Die oma is nog steeds fit EEN HELE OUDE OMA is dat. (Bezittelijk vnw) Topiclezing; referentieel (aanwijzend vnw) Focuslezing; focusvooropplaatsing (indefiniet lidwoord, adjectief) Vrouwelijk, telbaar, animaat (3), /k/, /b/, /z/ Heb je die bonte koe al gezien? De zwarte koe staat op stal. (Aanwijzend vnw) Topiclezing; referentieel (definiet lidwoord, adjectief) EEN KOE heb ik nog nooit geaaid. Focuslezing; focusvooropplaatsing (indefiniet lidwoord) Vrouwelijk mass noun /h/, klinker Kan jij goed tegen deze enorme hitte? De hitte houdt nog wel even aan. Wat EEN HITTE vandaag zeg (aanwijzend vnw; binnen een PP) Topiclezing; referentieel (definiet lidwoord) Focuslezing; wat-uitroep (indefiniet lidwoord) Vrouwelijk mass noun klinker, /n/ Ik heb geen nuttige informatie meer. Deze informatie heb ik vandaag verzameld. Wat EEN INFORMATIE op internet (Quantified, adjectief) Topiclezing; topicalisatie (aanwijzend vnw) Focuslezing; wat-uitroep (indefiniet lidwoord)

97 Onzijdig ( unne kuukske ) Mijn bed heb ik al opgemaakt. EEN KOEKJE kan hij wel bakken. Topiclezing; topicalisatie (bezittelijk vnw) Focuslezing; focusvooropplaatsing (indefiniet lidwoord) Ik heb EEN KOEKJE gegeten. Er staat EEN PAARD in het gras. Focuslezing; informatiefocus Focuslezing; presentationeel er (indefiniet lidwoord) Hij heeft ZIJN HEMD gewassen. Bezittelijk voornaamwoord Marie zei dat ze Piet EEN BOEK wilde verkopen. Focuslezing, informatiefocus (indefiniet lidwoord) SAND " " Meervoud Deze donkere schoenen lopen lekker. Dit zijn de witte repen en dat zijn de bruine. De dikke takken branden goed. De blauwe broeken zijn mooi. Hij ziet zichzelf in de hoge spiegels. De warme dagen zijn voorbij.

98 Bijlage 2: Vragenlijst

99 Beste participant, Bedankt voor jouw deelname aan mijn onderzoek Ik heb tot slot nog een paar vragen voor je die je zelfstandig op papier kunt beantwoorden. Bij het invullen van deze vragenlijst mag je dus niet overleggen. Het beantwoorden van de vragen duurt ongeveer 10 minuten. 1. Voornaam: (jouw antwoorden blijven anoniem in de verslaglegging) 2. Geslacht: m / v (omcirkel wat van toepassing is) 3. Ik ben jaar oud. 4. Ik volg onderwijs op het vmbo de havo het vwo (omcirkel wat van toepassing is) 5. Ik spreek het dialect van 6. Mijn ouders spreken het dialect van 7. Ik woon in 8. Ik heb eerder gewoond in (*invullen indien van toepassing) 9. Als je het Brabants in één woord zou moeten omschrijven, welk woord zou dat dan zijn? Ik vind het Brabants 10. Hoe zou je de taal noemen die jullie net hebben gesproken? Dialect of iets anders?

100 11. Vul in welke talen je waar spreekt (dit kunnen ook meerdere talen zijn per domein) Domein Nederlands Brabants Een andere taal (of talen), namelijk: Thuis Op school Met vrienden Op het werk (bijbaan) Op de sportclub Op sociale media (Whatsapp, Facebook, Twitter, Instagram, etc.) Ergens anders, namelijk: Hier kun je eventueel toelichten wat je hierboven hebt ingevuld

101 12. In de onderstaande zinnen in Standaardnederlands ontbreekt telkens een woord: hij, zij of het. Maak de zinnen compleet door de gaten (op de lijntjes) in te vullen met één van deze woorden. VUL IN: HIJ, ZIJ, HET 1. De hoed is rood. ligt op de tafel. 2. De auto is groen. is opvallend. 3. Onze tuin is mooi. staat vol met bloemen. 4. Ik heb zijn hemd gestreken. zat vol lelijke vouwen. 5. De boot is duur. is erg luxe. 6. Ik ken alle informatie al. is bekend. 7. De koning staat daar. begroet het volk. 8. Mijn bed staat in de hoek van mijn kamer. is warm en zacht. 9. De dag vliegt voorbij. duurt niet lang. 10. De bibliotheek is nieuw. is vandaag geopend. 11. Mijn boek ligt hier. is groot en dik. 12. De boer komt op televisie. is op zoek naar een vrouw. 13. Wat een hitte droogt de natuur uit. 14. De camping is schoon. ziet er netjes uit. 15. Mijn oma heeft een taart gebakken. is jarig. 16. Jouw onzin voegt niks toe. slaat nergens op. 17. De haag in de tuin is groen. krijgt nu blaadjes. 18. De schommel is weg. staat nu in de tuin van de buren. 19. Onze dokter is op vakantie. is vandaag niet aanwezig. 20. Mijn koekje is op. was erg lekker. 21. De bank ligt erg lekker. is gemaakt van leer. 22. De hond is vrolijk. rent door de tuin. 23. De tante is erg ongeduldig. ijsbeert door de kamer. 24. De tijger is erg behendig. wordt getraind voor het circus. 25. Gisteren was er nog honing. Vandaag is op. 26. De koe geeft goede melk. is net gemolken. 27. Mijn paard is sierlijk. wint alle dressuurwedstrijden.

102 Bijlage 3: Brieven voor deelnemers aan onderzoek Om reden van privacy niet beschikbaar in deze weergave van de thesis.

103 Bijlage(4:(Transcripten((

104 Transcript 1 vwo 4 (1-v4/060617) Spreker A1: links Spreker B1: midden Spreker C1: rechts A1: Die hoed is erg duur. B1: Marie zei dazze Piet un boek wilde kope. A1: Die onzin het ik nog nooit eerder geheurd. C1: Ligt alleen mar.. uhrm.. Hij ligt alleen mar op de bènk te zèppe. A1: Ze hadde theus n hoekbank ofzoiets B1/C1: (lachen) C1: Wèt n onzi-onzin is dat. A1: Had ze t al an den dokter gevraagd? B1: Hij jaagt hard met zenne auto. A1: Wat ik zou wat ik wel zou wille is unnen auto. B1: De bure hebbe un schommel in de tuin. A1: Onzen geblonde koning was n in Tilburg. A1: Hij ziet zichzelf in den hoge spiegels. C1: Wat doet-tie hond raar. A1: Das denne groôtste onzin. C1: Menne bed hè k al opgemaakt. B1: Unne koe heb k nog nooit geaaid. A1: Wa zij nodig hèt is unne goeie dokter. A1: Kende gij goed tege deez enorme hitte? C1: Opa hèt (un)nen oude bruine hond. B1: Unne koning zou k wel wille ontmoete. C1: D r was n was eens un hele arme boer. B1: We zijn drie nachte op unne camping gebleve. C1: Ze gaan metten boot op vakantie. B1: De oude kapotte schommel die hebbe we nie meer. A1: De oude tante ha k nie gezien. A1: War hedde gij de honing verstopt? C1: Hèt ge de boer gezien? C1: Ben naar de bib-liotheek gegaon. B1: Die bange tijger hèt ze nie gezien. A1: K heb gin nuttige informatie meer. B1: Hij heeft een oude camping uitgekoze. A1: Hil de dag ligt onzene Jan te slape. B1: Deze blauwe auto hèt ik verkocht. A1: Dien oma is nog steeds fit. C1: Un hele oude oma is dat. A1: Die zwarte koe staat op stal. C1: t Durp hèt un nieuwe bibliotheek. A1: Hij hèt zen hemd gewassen. C1: Hij ziet zenne oma ieder weekend. B1: Onze bibliotheek daar ben ik nooit geweest. A1: Dien hitte houdt nog wel effe aan. B1: Onze bure hebbe n hoge groene haag. A1: Dit zijn de witt-e repe en da zijn de bruine. C1: Wat unne hitte vandaag. B1: De nieuwe dokter heb ik nie gezien. A1: Hij hèt un hele grote hoed grote hoed. C1: Menne bed heb ik al opgemaakt. 1

105 B1: Dieje camping vind ik t mooist. A1: Wat unne zoete honing is da A1: De dure zwarte boot vaart nooit. A1: We hebbe g-gekiekt naor diene tijger. C1: Deze informatie heb ik vandaag verzameld. C1: Er is daar un mooie tuin. B1: Deze donkere schoene lope lekker. B1: Zij is un dure tante. A1: K hètte grote groene haag gesla-gesnoeid. B1: Onze haag daar zien we thui-zuinig op. C1: Zien? B1: Ja, weet ik veel ik zeg.. C1: Menne beige bank heb ik verkocht. A1: De dikke takke brènde goe. C1: Menne tante lacht helemal nooit maar mijn oom wel. A1: Ze hedde n tijger geaaid. B1: Die dikke boer, ik ken m eigenlijk niet. A1: Dien blauwe broeke zijn schoon. C1: Hedde gij die bonte koe al gezien? A1: Die koning hoefde gij echt niks wijs te make. C1: Unne koekje kan hij wel bakke. B1: Wat unne informatie op internet. C1: Er staat unne paard in het gras. C1: Ik heb unne koekje gegete. C1: Onzen heuning is door de bijen gemaakt. A1: Onzen hond die staat daar te blaffe. B1: De warme dagen zijn voorbij. C1: De tuun hebbe we lètst opgeknapt. A1: Marie appt den hille dag door. A1: Het kind zit op onzene schommel. 2

106 Transcript 2 havo 4 (2-h4/060617) Spreker A2: links Sprekers B2: midden Spreker C2: rechts A2: Mogen we meteen beginnen? B2: Ja. C2: Oké. Nou pak n kaart dan. B2: Lastig. B2: k heb un kuukske gegete. C2: Ja. A2: Ja, of ik heb un kuukske gevat? B2: Nee tis gegete. A2: Oh het moet gegete oké. B2: Ja. B2: Gij. Ja. Nou moete gij d r een pakke. A2: Uhmm pfoe.. zeg ma B2: Ja. Ze is unnen dure táánte. A2: Oké, die zou k nie.. B2: Ja, ikke wel. A2: Ja, jij gebruikt.. C3: Ik zou da gewoon zegge. A2: Ik zou hetzelfde zegge. B2: Ja ikke nie. B2: Ik zeg t kind dè zit op ozze schommel. B2: Ja.. De dure zwèrte boot vaart noit. A2: Ja mm, ik heb geen idee. We hebbe naar de tijger gekeke. B2: Ja, zou ik ook zegge. C2: De nieuwe dokter die heb ik nog nie gezien. B2: Ja, die hè k nie geziejn. B2: Deze informaotie hè k vandaog verzammeld. A2: Jah. B2: Feest. A2: Uh.. Wa unne hitte vandaag B2: Ja, wan A2: Wan hitte, ja. C2: Ik zou dit gewoon hetzelfde zegge. B2: Ja.. ja gruun.. De bure hebben un hoge grune haag. B2: De zwèrte kuu stee op stal. A2: Di zijn de witte repe en da zijn de bruine. B2: Ja, di zen en da zen. C2: Ja, ik zou hetzelfde zegge. B2: Ja. Da zen we zunig op, onze haag. B2: Uhh. Un hil ouw oma is dè. A2: Marie appt de hele dag door. B2: Hè. Hil de dag deur. C2: Ja, ik zou dit gewoon hetzelfde zegge. B2: Jah. B2: De dikke takke brande goed goe.. mja hetzelfde A2: Ja, ik ook. B2: Moi man. A2: Uhh De tuin hebben we as laatst hebbe we laatst opgeknapt. C2: Ja die zou k ook hetzelfde zegge. B2: Ja, de wèrme dage zen voorbie. 1

107 B2: Ik uh ja k heb de grune haag gesnoeid. A2: Hij ziet zijn oma ieder weekend. C2: Ja, dis toch ook hetzelfde? B2: Joa B2: De hitte houdt nog wel effe an. B2: Een tegelèk hè, dis nie eerluk. A2: Utzelfde, denk ik. B2: Je moet wel prate. A2: Mijn beige bank heb ik verkocht. B2: Beige? Bèzje. A2: Oh bèzje. Ja. B2:?Moi kampioen (klopt op schouder) A2: Wat un informatie op internet. B2: Ozze honing is deur de bije gemakt. A2: Die dikke boer, ik ken m eiglijk nie. C2: Marie zei dat ze Piet un boek wilde verkope. B2: Die camping vind ik t moist. A2: Deze donkere schoene lope lekker. C2: Mijn tante lacht helemaal nooit maar mijn oom wel. B2: Die bange tijger hee ze nooit geziej. A2: Er is daar un moie tuin. C2: Het dorp heeft een nieuwe bibliotheek. B2: Wan zoete honing is da. A2: Un koekje kan hij wel bakke. C2: Ze hebbe un tijger geaaid. B2: Hil de dag ligt Jan te slaope. A2: Ik ben naar de bibliotheek gegaan. C2: Waar heb je de honing verstopt? B2: Die oma is nog steeds fit A2: Heb je de boer gezien? C2: Die.. uh de oude tante heb ik nie gezien. B2: De.. de ouwe kapotte schommel die hebbe we nie meer. A2: Ze gaan met de boot op vakantie. C2: Er was uns un hele arme boer. B2: Dizze blauwe auto hè k net verkocht. A2: Een koning zou k wel wille ontmoete. C2: Mijn bed heb ik al opgemaakt. B2: Ze hebbe thuis un hoekbank. A2: Wat doet-tie hond raar. C2: Hij ziet zichzelf in de hoge spiegels. B2: Hij ligt alleen maor op de bank te zèppe. A2: We zijn drie nachte uh op de camping gebleve. C2: Wa zij nodigt heeft is un goede dokter. B2: Ken jij goed tege deze enorme hitte? A2: Dat is de grootste onzin. C2: Ik heb geen nuttige informatie meer. B2: Onze blonde koning was in Tilburg. A2: De blauwe broeke zijn mooi. C2: De bure hebbe een schommel in hun tuin. B2: Wa ik wel zou wille is un auto. A2: Er staat un paard in t gras. C2: Un koe heb ik nog nooit geaaid. B2: Wan onzin is da. A2: Die onzin heb ik nog nooit eerder gehoord. C2: Heb je t al aan de dokter gevraagd? 2

108 B2: Hij jaagt hard mee zen auto. A2: Die hoed is erg duur. C2: Opa heeft un oude bruine hond. B2: Onze bibliotheek daar ben k nog nooit gewèst. A2: Hij heeft zijn hemd gewasse. C2: Heb je die bonte koe al gezien? B2: De koning hoef je echt niks wijs te maoke. A2: Mijn bed heb ik al opgemaakt. C2: Hij heeft een hele grote hoed. B2: En wij zien klaor. 3

109 Transcript 3 vwo 5 (3-v5/060617) Spreker A3: links Spreker B3: midden Spreker C3: rechts O: onderzoeker C3: Oké, nou. B3: Hoe zou je di zegge? B3: Ja, hier. Sowieso uh.. Kende gij goe tege deze enorme hitte? Sowieso niet. C3: Ja, maar hoe vertaal je dan enorme hitte? A3: Is het niet gewoon teguh? Teguh A3/C3: Kende gij goe tegen deze.. C3: Dezen enorme hitte. C3: Deze.. dees enorme hitte. Nee. A3: Nee, tege dezen. Deze. Dezen of deze. C3: Zoiets. Ikweenie hoe je enorme zou moeten vertalen. B3: Nee, ik oo nie. B3: Uh ja, ik zou het gewoon heel normaal late uitspreke. A3: Misschien is het handig als we eerst t t gewoon opzeggen in ABN en daarna onze vertaling doen? Das misschien handiger. B3: Ja, uh we zijn drie nachten op de camping gebleve. B3: Gebleve, gebleve. Da is wel.. A3: Geblevuh, jonguh. B3: Gebleve jonguh. C3: We zun drie nacht n op de camping gebleve. B3: (lacht) Uh ja tis goed, t zal.. A3: Oké. Mijn bed heb ik al opgemaakt. A3: Men bed hè heb ik al opgemaakt. B3: Men bed het ik al opgemaokt. A3: Het ik al opgemaakt. B3: Opgemaokt. A3: Ja jongens ik ben het volledig met jullie eens. C3: Oeh deze is leuk. Mijn bèzje bank heb ik verkocht. C3: Menne bèzje bank het ik verkocht. B3: Menne bèzje bank. A3: Ja. Bèzje of bège? Nee bèzje. C3: Menne bè.. menne bèzje bank heb ik het ik verkocht. B3: Hij jaagt hard met zijn auto. B3: Hij jaagt hard mè zen auto. A3: Z n oto. B3: Mè zen oto. A3: Oto. A3: Wat een onzin is dat. A3: Wan n onzin is da. B3: Wan onzin is da, ja. B3: Tis gewoon un beetje aan elkaar plakken eiglijk hè? A3: Ja. C3: Wan onzin is da. A3: Gewoon de t in slikken en uh. B3: Wat ik wel zou wille is un auto. B3: Wa ik wel zou wille is un auto. A3: Jezus ze hebbe wel iets met auto s jonge. A3: Hier ook al: deze blauwe auto heb ik verkocht. A3: Deze blauwe oto heb ik verkocht. 1

110 B3: Nee, nie oto. C3: Je begint bijna Limburgs te prate. A3: Ik vin Brabants ook gewoon half Limburgs. B3: Maar jij gaat heel geforceerd Brabants prate, omda je t nie kan. A3: Ik kan het gewoon niet, dat is een beetje het punt. B3: Deze blauwe oto heb ik verkocht. Ja na niet echt uh. C3: Wat doet die hond raar. A3: Wa doetie hond.. C3: Wat doet die hond raar. B3: Wa doedie wa doedie hond raar. C3: Ja. B3: Er was een hele arme broe er was un hele arme boer. B3: Er was un hele ar.. ja.. A3: Er staat eens hè. B3: Wat? A3: Er was EENS een hele arme boer. B3: Oh ja ja. C3: D r was uns un hele arme boer. B3: D r was uns un hele arme boer. Ja. A3: Wat un zoete honing is dat. B3/C3: (lachen) B3: Ja da hoop ik van jou ook.. A3: Wat un zoete honing is da. C3: Ze hebbe thuis un hoekbank. C3: Ze hette ze hedde ze hedde thuis un hoekbank. B3: Ze hedde thuis unne hoekbank. C3: Unne hoekbank. A3: Ik vind wel dat we achter iedere zin jonguh moete plakke. C3: Ja. A3: Dan ist wel echt Brabants. B3: Un koekje kan hij wel bakke, jonguh. Un koekje ken hij wel bakke, jonguh. Un koekje ken. C3. Oh. Heb je de broer heb je de boer gezien? C3: Hedde gij de boer gezien? B3: Hedde de boer gezien ja. B3: Mijn tante lacht helemaal nooit maar mijn oom wel. B3: Menne tante lacht himmel nooit maar men oom wel. A3: Hij heeft een oude camping uitgekoze. A3: Hij hè n oude camping uitgekòze. B3: Nee, jonge. Das is gewoon. C3: Nee nee nee. A3: What the fack jongens, wat dan. C3: Geef uns. A3: Wel hij het, hij het. Hij het.. B3: Hij het un oude camping uitgekoze. A3: Hij het. B3: Keuze, keuze. Tis nie. Je begint een beetje half Lim..Belgisch te prate. B3: Ze gaon met de boot op vakantie. B3: Ze gaan met de boot ja. C3: Ze gaan met denne boot.. B3: Ze gaan met denne boot op vakantie. B3: Eh je hebt wel uh. A3: Ja die heeft hij net gegeve aan mij. A3: Waar heb je de honing verstopt? A3: Waar hedde de honing verstopt? 2

111 B3: Waar hedde de honing verstopt ja. C3: Marie zei dat ze Piet een boek wilde verkope. C3: Marie zei dazze n Piet n n boek wilde verkope. B3: Ja. A3: Maar bij jou is het ook echt nog gewoon geloofwaardig. C3: Ja dat komt omda ja mijn moeder die praat nog vrij Brabants. B3: Er is daar een mooie tuin. B3: D r is daar unne mooie tuin. C3: Wat un informatie op internet. C3: Wan n informatie op internet B3: Wan n. A3: Hij heeft zijn hemd gewasse. A3: Hij hè zen hemd gewasse. B3: Hij het zen n hemd zen n hemd gewasse. C3: Nu komen ook de uitroeptekens, nu wordt het leuk. C3: Die oma is nog steeds fiet C3: Den oma is nog steeds fit jonguh B3: Fiet? Fiet. C3: Fit. B3: Die oma is nog steeds.. B3: Hij ziet zichzelf in de hoge spiegels. B3: Hij ziet zichzelf in den n hoge spiegels. B3/C3: (lachen) A3: Heb je die bonte koe al gezie al gezien? A3: Hedde bonte koe al geziej? B3: Opa heeft een bruin een oude bruine hond. B3: Opoe het n n bruine oude hond. C3: Ja, opoe, heel mooi. C3: Er staat un paard in t gras. A3: Er staa ne paard int gras. C3: Er staat n paard in t gras. B3: Er staat n paard. In t gras. Ja. C3: Ik weet nie. A3: Maar hebbe Brabanders echt een r? Nee toch? B3: Nee, totaal niet. C3: Dus je moet met heel weinig energie prate. B3: Ja precies. A3: Moet je dan niet eig k gewoon zegge, moet je dan niet eigenlijk gewoon zegge gras. A3: D r stao ne paard in t gras. B3: Nee hoor, je hebt grrras [rollende r ] en je hebt gras. A3: Hoe? B3: Grrras. A3: Grras grras, allez zeg, grrras. B3: Dat is de grootste onzin. B3: Das de groôtste onzin. C3: Da was Belgisch, da was gewoon Vlaams. A3: Hij heeft un hele grote hoed. A3: Hij het un heêle groôte hoed. C3: Da was weer Vlaams (lachen) C3: Die bange tijger heeft ze niet gezien. C3: Diene bange tijger het ze nie gezien. B3: Hedde nie gezien. B3: Heel de dag ligt Jan te slape. B3: Hil de dag ligt Jan te slape. C3: Slaope. 3

112 B3: Slaope. A3: Die camping vind ik het mooist. A3: Die camping vin k t moist. B3: Jij begint zo van gebrekkig Nederlands met zo n Pools accent.. C3: De hitte houdt nog wel aan. C3: Den hitte houdt nog wel an. A3: Maar Brabants is gewoon gebrekkig Nederlands. B3: De warme dagen zijn voorbij. B3: De wèrme dage zen voorbij. A3: Deze donkere schoene lope lekker. A3: Dieze donkere schjoene lope lekker. B3/C3: (lachen) B3: Je begint gewoon Duits te prate. Nu kan je echt ophouwe. C3: Un koe heb ik nog nooit geaaid. C3: Unnene koe heb ik nog nooit geaaid. B3: Onze hond die staat te blaffe. B3: Onze hond die staot te blaffe. C3: Die was best goed. A3: De koning hoef je niets wijs te make. A3: Denne koning hoefde nie wijs te maoke. C3: Jaa da werd al Amsterdams. B3: Je bent un soort Poolse schoonmaker of wat. B3: Die hoed is erg duur. B3: Die hoed is erg duur, ja. C3: Dit zijn de witte repe en dat zijn de bruine. C3: Di zijn de witte repe, ja nee wacht, di zij-zijn denne witte repe en da zijn denne bruine repe. A3: Allez zen da de witte repe ohh. B3: Un hele oude oma is dat. B3: Un hele oude omoe is da. A3: De blauwe broeken zijn mooi. A3: De blauwe broeke zen moi. A3: Nee, das meer Fries of Gronings weet ik veel, maar das niet Brabants. B3: Ik heb geen nuttige informatie meer. B3: Ik hè geen nuttige informaotie meer. A3: Goh dat zal niet de laatste keer zijn. B3/C3: (lachen) C3: De dikke takke brande goed. C3: Den dikke takke brande goe. A3: Onze honing is door bijen gemaakt. A3: Onze hoôning is door bije gemaokt. C3: Mijn bed heb ik al opgemaakt. C3: Menne bed het ik al opgemaokt. B3: De bure hebbe un schommel in hun tuin. B3: De bure hedde un schommel in hun tuin. A3: Onze bibliotheek daar ben ik nog nooit geweest. A3: Onze bibliothèk da ben k nog nooi geweest. B3: Wat zijn nodig heeft, is een goede dokter. B3: Wa zijn nodig heeft, is un goeie dokter. A3: Wa ze nodig het B3: Nodig het, ja tuurlijk. B3: Kan t wel. C3: We hebben naar de tijger gekeke. C3: We hedde naar de tijger gekeke. A3: De oude tante heb ik niet gezien. 4

113 A3: De ouw tante heb k nie gezien. B3: Hij ziet zijn oma ieder weekend. B3: Hij ziet zen oma ieder wè-weekend. C3: Het dorp heb un nieuwe bibliotheek. C3: Hoe zeg je bibliotheek int Brabants? A3: Bibliothèk B3: Bibliotheek. A3: Bibliothèk C3: Boekel.. boekeschuur? A3: Boekeschuur? (lacht) C3: Ut dorp het un nieuwe boekeschuur. B3: Onze blonde koning was in Tilburg. B3: Onze blonde koning was in Tilburg. A3: Heb je t al aan de dokter gevraagd? A3: Hedde al aon de dokter gevraogd? C3: Un koning zou ik wel wille ontmoete. C3: Un n koning zou k wel wille ontmoete. B3: Hij ligt alleen mar op de bank te zèppe. Oh dit is zappe natuurlijk hè. B3: Hij ligt alleen mar op de bank te zappe. A3: De zwarte koe staat op stal. A3: De zwarte koe stao op stal. C3: Wat un hitte vandaag C3: Wan hitte vandaag jonguh B3: Wa ne. Wa ne hitte vandaog. A3: Ik heb de groene haag gesnoeid. A3: Ik heb de grroeëne [rollende r ] haag gesnoeid. B3: Deze informatie heb ik vandaag verzameld. B3: Deze informaotie heb ik vanda ja da is himmel nie da kan je nie Brabants make. C3: Ik ben naar de bibliotheek gegaon. C3: Kben na de boekeschuur gegaon. Kben nao, ben nao de boekeschuur gegaon. B3: Den boekeschuur. A3: Die onzin heb ik nog niet eerder gehoord. A3: Dien onzin heb k nog nie eerder gehoord. B3: Heb k nog niet geheu-eu.. A3: Ja, maar dat is toch ook gewoon.. B3: De oude kapotte schommel die hebbe we nie meer. B3: De oude kapotte schommel hebbe die hebbe we nie meer. A3: Die hedde, die hedde we nie meer. B3: De ouwe kapotte schommel en die hebbe we nie meer. C3: Maar, het kind zit op onze schommel. C3: t Kind zit op onze schommel. Nee B3: Die hadde ze toh nie meer. C3: Op onzene schommel. Het kind ut kind zit op onzene schommel. A3: Ze hebben un tijger geaaid. A3: Ze hèd n tijger geàid. B3: (lacht) B3: Ook die-da enthousiasme waarmee je dre.. ah.. B3: De tuin hebbe we laatst opgeknapt. B3: De tuin hedde we laotst opgeknapt. C3: Onze haag daar zijn we zuinig op. C3: Onze haog daor zen we zunig op. A3: De nieuwe dokter die heb ik niet gezien. A3: De nieuwe dokter hè die hè k nie gezien. B3: Die dikke boer ik ken m eigenlijk niet. C3: Hè mag ik die ook doen? 5

114 B3: Die dikke boer die ken k ik m eiglijk nie. C3: Dem dikke boer ik ken m eiglijk nie. A3: De bure hebbe een hoge groene haag. A3: De bure hèd n groôte groene haag. C3: Ohh nee da was un harde g joh. Verrader, verrader B3: Marie appt hil de dag door. C3: Ja, inderdaad. B3: Marie appt hil de dag door. Himmel nie. C3: Zij is un dure tante. C3: Ze s un dure táánte. A3: De dure zwarte boot vaart nooit. A3: Dien dure zwarte boot vart noit. B3: K heb un koekje gegete. B3: K het un kuukske gegete. A3: Na, jongens. B3: Nou, da was m. O: Goed zo. B3: Da was best leuk eh. C3: D r zitte wel un paar regelmatigheden in. Als je un verkleinwoordje hebt dan wordt t koekske, bootske. 6

115 Transcript 4 vmbo 3 (4-m3/070617) Spreker A4: links Spreker B4: midden Spreker C4: rechts A4: Ik heb un koekje gegete. B4: Ja, ik heb un koekje.. C4: Ik heb unne koekske A4: Unne kuukske ja B4: Unne kuukske kan toch nie? A4: Ga jij er nou een pakke Lieke? B4: Uhh.. De oude tante A4: Den oude tante heb ik nie gezien. C4: Ja, den ouwe tante heb ik nie gezien. B4: Den oude tante, ja C4: Hebde ge die bonte koe al gezien? B4: Ja, hedde gij die bonte koe al gezien? A4: Hedde ge die bonte koe al gezien? A4/C4: Heb je den boer gezien? B4: Is het nie dan hedde gij die boer gezien? C4: Ja hedde ge of hedde ge. B4: Ja ik zeg altijd gij (lacht). A4: Gij. B4: Wa voor un hon-honing hedde gij hè heb.. C4: Waar hebde gij die honing verstopt? Nuttig hoor. A4: Waar hebt gij. B4: Waar hedde gij. A4: Hedde. C4: Die dikke boer ik ken m eiglijk nie. A4: Dien dikken boer. B4/C4: ja. A4: We hebbe naar de tijger gekeke. A4: We hebben... hebbe C4: Ja, gewoon we hebbe naar de tijger gekeke. Valt niet zoveel aan te verandere. B4: Nee.. uhh.. onze bibliotheek.. A4: Da ben ik B4: Daar ben ik nog nooit geweest. B4: Kweenie, ik zou da nie echt anders zegge. C4: Nee. Das ABN. A4: ABN (lacht). A4: Den dure zwarte C4: Ja dien dure ofzo. Ja dien dure zwarte beut. A4: Vaart neut. C4: Vaart nooit. A4: Neut. A4/B4/C4: (lachen) A4: Ik vin t wel heel komisch dit. C4: Ik hebbe geen nuttige informatie meer. A4: Ik heb gene. Gene toch of genne? C4: Ik heb genne. B4: Da lijkt op Limburgs. C4: Ja, maar Brabants is ook half Limburgs. B4: Ja oké. B4: Unne koe heb ik nog nooit ge 1

116 C4: Unne koe hebbe gik nog nooit geàid. A4: Heb ik. C4: Ik ga even vol dialect..(?) A4: Hah vol dialect. A4/B4: (lachen) C4: Un hèle ouwe oma is da. A4: Un helle ouwe oma. B4: Ja. A4: Hille, helle. B4: Is t nie oma s? Mijn oma zegt altijd kom ma kom ma na oma s toe ofzo. C4: Das de oudere generatie. B4: Ja. Uhh A4: We hebbe un tijger geàid. C4: Jaa. B4: Ja, ik zou er niet echt iets anders van make. C4: Den zwarte koe staat op stal. B4: Ja, de zwèrte A4: Stal. C4: Nie eens op, gewoon op A4: Stao opstal. C4: Sta opstal. A4: Wat unne informaotie op internet B4: Ja, wanne infor A4: Wanne informaotie. C4: Tis toch het internet? A4: Maak je t echt B4: Op C4: Op t internet. A4: Op t op t internet. C4: Wat un zoete honing is da. A4: Wanne zoete honing. B4: Ja, wanne zoete honing is da. A4: Gaat heel die bak leeg zo of uh? B4: Ja, ik denk het. C4: Denk t wel. A4: Duurt nog wel effe. B4: Uhh. C4: Er staat bèzje maar ik zou beige zegge. A4: (lacht) A4: Menne bèzje bank heb ik verkocht. C4: Ja, menne bèzje bank heb ik verkoch. A4: Verkoch. A4: Wordt een beetje Duits. C4: Bietje. A4: (lacht) B4: Heb ik verkocht hedde ik ver... Nee. C4: Heb ik verkocht, ja. A4: Blauwen auto. C4: Ja de blauwe auto of dizze blauwe auto. A4: Den blauwe auto heb ik verkocht. C4: Heb ik verkocht, ja. C4: We zen drie nacht n op de camping geblève. A4: Geblève. B4: Da wordt echt Limburgs wa we gaan prate, t wordt nie meer Brabants. (lacht) C4: De dikke takke brande goe. 2

117 A4: Ja, den. B4: Denne? t Lijkt net of je dan zegt dunne dikke takke? (lacht) C4: Waarom denk je dat niemand ons begrijpt? B4: Omda we vaag zijn. A4/C4: Zij is unne dure tante. (lachen) B4: Die hoor ik hil vaak. C4: Klopt. A4: Da wou k zegge. Geweldig. B4: De koning hoef je niks wijs C4: De koning hoefde gij echt niks wijs te make. B4: Denne koning? B4: Hoefde gij niks wijs te make. A4: Te maoke. C4: Denne keuning. C4: Die nieuwe dokter die hebbe gik nog nie gezien. A4: De nieuwe? C4: Ja die nieuwe. C4: Denne nieuwe of die nieuwe. B4: Denne nieuwe. A4: Denne nieuwe (lacht). B4: Ja, ik denk denne nieuwe dokter heb ik nog nie gezien. B4: Ja, die wèrme. A4/C4: De wèrme dage zen voorbij. C4: De wèrme. A4: De wèreme (lacht). A4: Un koning zou k wel willen ontmoete. C4: Ja unne unne keuning. A4: Keuning. B4: Koning. A4: Onzene hond. C4: Jep. Onzene hond staot te blaffe. A4: Staat te blèf n. B4: (lacht) Ga je nou boers prate? A4: Ja (lacht). Onzenen hond stèt te blèf n. C4: Denne camping vind ik t moist. A4: Die camping vind ik t moist. C4: Ja, denne camping. A4: De den camping. B4: Ja. A4: Da kan je nie veel van make. C4: Hij ziet zenne oma ieder weekend. A4: Zen oma. C4: Zenne oma. B4: Wij zeggen altijd oma s op de een of andere manier. A4: Den helen dag ligt Jan te slaapfen. B4: Te slapen (lacht) A4: Oja. C4: Jij gaat ook effe half Duits. A4: Half Duits, oh. A4: t Gaat un beetje naar het Duits over. C4: Wat zij nodig hebt is unnen goeien dokter. A4: So, die was wel strak uh. B4: Is unne, unne goeie dokter, ja. C4: Ja int Brabants zegge we gin heeft hè. B4: Nee. 3

118 A4: Menne bed heb ik al opgemaakt. C4: Ja, daar is nie zoveel aan te verandere. A4: Nee. B4: Nee. B4: Er staat un unne pàrd. C4: Pfèrd, int Duits. B4: Nee tis geen C4: Er staat unne paard int gras. B4: Nee, hoe zegge jullie paard altijd? C4: Ja, da wee k nie meer. A4: Pèrd. B4: Ja un pèrd. C4: Un pèrd of paard een van de twee. A4: Unne pèrd. B4: D r staat un pèrd int gras. A4: Pèrd. Lijkt meer op un peer. B4: Pèrd is t. A4: D r staat un peer int gras. B4: (lacht) Ik denk nie dat die in t gras staat. B4/C4: Unne koekske kende gij wel bakke. C4: Hedde gij t al an de dokter gevraogd? A4: Hedde gij, ja. B4: Ja. C4: Hebde gij. A4: Hebde gij. A4: Lieke gaat voor un streak man, die blijft mar gaan. B4: Ik dacht ik zit er het dichtste bij. A4: Nja, slim. C4: Deze donkere schoene lope lekker. A4: Dizzen donkere schoene. B4: Ja. A4: Ja, lope.. Lope kan je nie verandere. B4: Nee. A4: Lope. B4: Walke. A4: Walke? Laupfen. A4/B4: (lachen) C4: Er is daar un mooie tuin. B4:..(?).. zin man. C4: Er ist daar A4: Er is daar un mooie tuin. Tis toch daar is un mooie tuin? B4: D r is Is ut nie d r is daar un mooie tuin? A4: D r is daar un mooie tuin. B4: Unne mooie unne moi A4: Unne mooie tùn. C4: Dis un vage zin. B4: Ja wij zegge eig k nooit één. Ik zeg da sowieso nie. A4: Nee C4: Un. B4: Ik zeg automatisch un. C4: Menne tènte lècht hillemal nooit, maar men oom wel. B4: Lècht (lacht). A4: Maar men oom wel. B4: Ja. B4: Is ut men of menne? 4

119 B4: Maar menne oom wel of men oom wel? C4: Ligt eraan of je vrouwelijk of mannelijk zit volges mij. A4: Zen oom. C4: Men oom, menne tante. Ja. C4: t Kind zit op onze schommel. B4: Ik wilde A4: Die kiender. B4: Ik wilde ik wilde gaan zegge das kind (lacht). A4: Das kind (lacht). C4: Nee, niet Duuuits A4/B4: (lachen) A4: Wordt un beetje uhh C3: De tuin hebbe we laatst opgeknapt. A4: Ja. C4: Ook nie zoveel aan te doen. C4: Wa doet-tie hond raar. A4: Wa doedie ho-hond raor. C4: Ja of wa doe-de-die. A4: Wa doe-de-die. B4: Wa doe-de-die hond raar? A4: Doet die hond raar. A4: Is wel un gekke zin man. B4: Hele rare zin (lacht). B4: Marie C4: Marie zei dat ze Piet unne boek wilde verkope. B4: Is ut nie zee? Marie zee. C4: War zie jij de zee? B4: Marie zee da ze un da ze Piet un A4: Piet unne boek wilde verkope. C4: Oké da zou k dan weer nie zegge. B4: Bij ons zegge ze altijd zee. C4: Ja da zoude mijn opa en oma zegge mar ik nie. B4: Ja mijn opa en mijn oma praat plat Brabants. C4: Is toch leuk. B4: Ik ben na C4: Nar denne bibliotheek gegaon. B4: Ja verder zou k r nie echt iets anders van make. A4: Ben na C4: Nee gewoon lidwoordje. B4: Ja. B4: Opa heeft un C4: Hebt un ouwe bruine hond. A4: Opa hebt un ouwe bruine hond. B4: Ja. B4: Marie èppt [ appt] C4: Hil denne dag door. A4: HiI denne dag door. A4: Marie áppt. Appt. B4: Appt (lacht.) A4: Appt. B4: Hie appt. C4: Men bed heb ik al opgemèkt. C4: Dat ging wel effe vol dialect. A4: Die hebbe we niet toch ook al gehad of nie? C4: Ja volges mij net. Ja. Maar da maakt nie zoveel uit. 5

120 A4: Je was echt erop aan t graze of nie? Je was zo snel. B4: Hij ziet zichzelf in de hoge spiegels. A4: Het ziet zen C4: Hij ziet zichzelf in den hoge spiegels. A4: In den hoge spiegel. Zit nie meer in. C4: Altijd weer die lidwoordjes. (?Die weggooien [kaartje]). A4: Er was unne grens C4: Er was uns un hele arme boer. A4: Un hele arme boer. C4:?... uit n poppenspel. A4: Klinkt un beetje as un slecht verhaal. C4: Ja (lacht). B4: Er was uns un hele arme ja A4: Was n B4: Ik hoor mijn oma het gewoon in mijn hoofd zegge. C4: Hij heeft zen hemd gewasse. A4: Zen hemd gewas n. B4: Hallo (lacht) C4: We zijn nie Duits. B4: Ik ben un boer en k kom uit Friesland. C4: Kende gij goei tege deze enorme hitte? A4: So. B4: Ja. Kende gij goe. A4: Kende t nie alleen doen? Jij uh komt iedere keer met de juiste C4: D r zijn geen juiste antwoorde. B4: Nee. B4: Onze honing is door de bije gemaakt. A4: Door den bij. C4: Door denne bije gemaokt. A4: Door denne bije gemaokt. B4: Mar iedereen praat op z n andere manier Brabants. C4: Klopt. A4: De buren hebbe C4: Hebbe un schommel in hun tuin. A4: Hebbe un schommel in hun tuin. B4: Ja zou ik ook nie echt iets anders uit make. B4: Dit zijn de witte repe C4: Dit zijn denne witte repe en dat zijn de bruine. A4: (lacht) C4: Ja de bruine. B4: Denne bui denne bruin? C4: Ja mar as je da verandert klinkt de zin raar. B4: Ja mar das sowieso hil vaak bij Brabants. C4: Klopt. B4: Die bange tijger heeft ze niet gezien. C4: Da s ook nie zoveel aan te verandere. B4: Nee. C4: Altijd weer die zinne met tijger durrin. B4: Heeft un ouwe C4: Hij heeft un ouwe camping uitgekòze. B4: Hij hebt un A4: Hij hebt unnen ouwe camping uitgekòze. C4: Hebt. B4: Hij jaagt hard met zenne auto. A4: Jaagt? 6

121 C4: Jaagt? B4: Verder zou k r niks anders zo van make. C4: Scooters aanrijde ofzo? A4: Ja (lacht). A4: Is gewoon rondjes aant rijde als un malle. C4: Ze hebbe thuis un hoekbank. A4: Ze hebbe thuis unne hoekbank. B4: Ja hier kun je ook niet ze hebt thuis un hoekbank? C4: Nee da da klinkt gewoon nie eens Nederlands meer dan. B4: Nee (lacht). C4: Den ouwe kapotte schommel die hebbe nie meer. A4: Die hebbe we nie meer. A4: Onze C4: Blonde koning was in Tilburg. C4: Ja. B4: Kun je ook niks anders van make, denk ik. B4: Deze informatie heb ik vandaag verzameld. A4: Dieze nee. B4: Die infor A4: Den. B4: Denne. A4: Den informatie. B4: Denne informatie. C4: Heb ik vandaag verzameld. Ja. B4: Ja maja. Oké. A4: Hij ligt alleen op de bank te zappen. B4: Te zèppen. A4/C4: Zappen. B4: Ja hij ligt alleen ma op C4: Op de bank te zappen. Ja. A4: Te zaap n. B4: Op denne bank. C4: Zappen of zèppen. A4: Zapfen. B4: Zèpfen. A4: De bure hebben un hoge groenen haag. C4: Un heuge grune haag. A4: Heuge grune haag. B4: Un heuge. B4: Ik zou da zelf ook zegge denk ik. A4: Hij heeft een hele grote hoed. C4: Hij hebt un hele groôte hoed. A4: Hij hebt un hele groôte hoed. A4: Struggle. Twee tegelijk gewoon. C4: Wat un hitte vandaag. Wat un hitte vandaog. B4: Un hitte vandaag. C4: Ja unne. A4: Das den groôtste onzin. C4: Past gewoon (lacht). B4: We gaan Belgisch praten nee (lacht). C4: Ma allez tis toch himmel nie zo plezant? B4: Ohh ik ben Belge apart. A4: Nou denke we dat-tie leeg is ma dan. C4: Un dorp heb un nieuwe bibliotheek. A4: Heb, ja. 7

122 C4: Ja, heb un nieuwe bibliotheek. B4: Ja. A4: Wat zou je zegge? C4: Denne hoed is erg duur. B4: Ze gaan met de boot op vakantie. C4: Ja daar is niks aan te verandere. A4: Nee. B4: Ze gaan nee. C4: Wat ik wel zou wille is unne auto. A4: Wat ik ja. C4: Is unne auto. A4: Is un òto. B4: Ja, is un auto. A4: Unnen òto. C4: Den blauwe broeke zijn moi. B4: Ja ik denk ook dat gewoon. A4: Dien onzin heb ik nog nie eerder gehoord. Geheurd. C4: Ja, geheurd of gehoord. Kan allebei. A4: Geheurd is Duits (lacht). B4: Nee mijn oma zou geheurd zegge. A4: Ik denk dat wij van dialect naar Duits overgaan. C4: Ik heb denne gruëne haog gesnoeid. A4: Denne groene haog. C4: Wat un onzin is da. B4: Ja. A4: Terecht. As je un haag gaat snoeien. B4: Onze haag C4: Onze haag da zen we zunig op. B4: Die C4: Den hitte v houdt nog wel effe an vandaog. B4: Ware ze da? C4: Nog ènne. A4: Nog ènne. B4: Nog ènne. B4: Die oma B4: Den oma is C4: Den oma is nog steeds nie fit. A4: Den oma is nog steeds fit. A4: Hij s leeg, mevrouw. 8

123 Transcript 5 havo 4 (5-h4/070617) Spreker A5: links Spreker B5: midden Spreker C5: rechts C5: Pak jij de briefjes? A5: Ja pak jij ze maar. Jij zit in het midden. B5: Oké. C5: De bure hebbe un hoge groene haag. B5: De bure hebbe un hoge groene haag. C5: Ja, ik zou da niet anders zegge. A5: De bure hebbe un hoge C5: Ja de bure hedde un hoge groene haag. A5: Hogere en haag is dan met een zachte g. Hogere en haag met een zachte g. C5: Doe maar de volgende. B5: Oké. C5: Ja, ik ben naar de bibliotheek gegaan. Ja naar de bieb zou k eig k zegge. B5: Ja, ik ben naar de A5: Ja ik ben naar de bieb. B5: bieb gegaan. C5: Ja. C5: Ik hedde men bed al opgemaakt. A5/B5: (lachen) C5: Ja sorry. A5: Mijn bed heb ik al opgemaakt. Ja, dat is het. B5: Ik hebbe men bed al opgemaakt. C5: Nee, ik zeg ik hedde men bed al opgemaakt. A5: Marie zei dat ze Piet un boek wilde verkope. C5: Marie hedde gezegd da ze Piet un boek wilde verkope. B5: Ja da (lacht). C5: Zij hedde thuis un hoe-hoekbank, hoek-bank. B5: Hoekbank. C5: Hoekbank. B5: Ze hebbe thuis un hoekbank. Ja C5: Hoe zou jij het zegge? A5: Ja.. ik zou ze hebbe thuis un hoe.. ja die zin zeg ik überhaupt nooit. B5: Oké volgende (lacht). B5: Tis wel echt veel. C5: Hij heeft een hele grote hoed of hij hedde een hele grote hoed. A5: Ja, maar sowi als ik t op t Brabants zou moete zegge dan zou die grote zou niet grote zijn maar iets van ja met een zachte g. C5: Ja met een zachte, maar da kan jij niet. A5: Nee dat kan ik niet (lacht). A5: De tuin hebben we laatst opgeknapt. C5: De tuin hedde we laatst opgeknapt. C5: Ow waar hebbe staat ja hedde C5: Wat un hitte vandaag. C5: Ja dat zou ik gewoon zo late. A5: Nee nee, t is erg wèrm vandaag. C5: t Is erg ja? Ja? A5: Ja. Dat is echt uit het Duits (lacht). C5: O echt, da heb k nog nooit gezegd. A5: Echt niet? C5: Nee. 1

124 A5: Oké dan zal het misschien gewoon iets Duits zijn en niet eens Brabants. C5: Manie uit. A5: Hij jaagt hard met zen auto. C5: Huh? Wat is t voor zin? C5: Hij jaagt hard met zen auto. A5: Oh hij ja.., dat ie snel gaat hij gaat snel. B5: Hij C5: Ja hij rijdt gewoon hard. Nee. Doe maar de volgende. B5: Volgende? C5: Ja. C5: Het zijn er echt veel. A5: Marie èppt heel de dag door. B5: Marie appt de hele dag door. C5: Appt? Nee èppt. A5: èppt. B5: èppt? C4: Ja. A5: Hebbe we die niet al gehad? B5: Menne bed heb ik al opgemaakt. Weet ik nie. Ja die zit er twee keer in. Menne bed heb ik al opgemaakt. B5: Die camping vin ik t mooiste. Nee. A5: Die camping vind ik t mooist. C5: Ja die camping vin ik t mooist. C5: We hebbe naar unne tijger gekeke. A5: We hebbe naar de tijger gekeke. C5: Oh ja. Ja, das netjes (lacht). C5: Jij volgende. C5: Zij is un dure tante. C5: Oh die uitspraak die krijgt te hore. A5/B5: Ja zij is un dure tante (lachen). C5: Staat un paard int gras. B5: Gras A5: Ja en dan gras met een zachte g en een niet-rollende r. C5: Ja wat jij nie kan. B5: Gras gras C5: Er staat un paard in t gras. B5: Kande gij goed tege deze enorme hitte? A5/C5: Ja (lachen). C5: Die dikke ta wat? B5: De dikke takke brande goed. B5: Goed goe A5: Ik zou zegge die dikke ta ja C5: Die dikke ta... brande goe. B5: Die dikke tra C5: Brande goe C5: Dikke dikke ta-kke.. Nou volgende A5: Dit hu de hitte houdt nog wel even aan. C5: Jah het blijft nog wel effe heet. B5: Die hitte C5: Het blijft nog wel effe heet zou k zegge. Ik zou dit nie zegge. B5: Die koning hoef je Nee. C5: Ja de koning hoef je echt niks wijs te make Ja. B5: Die koning hoefde je echt niet nee hoef je Nee. C5: Gewoon de koning hoef je echt niks wijs te make. A5: Un koning zou ik wel wille ontmoeten. 2

125 C5: Ik zou de koning wel wille ontmoet ontmoete. B5: (lacht) B5: Uh. A5: Onze hond, die staat te blaffe. C5: Onze hond blaoft (lacht). C5: Ik weet nie of we de hele zin moge verbouwe maar. Mag dat? Oh oké. A5: Heb je t al Heb je het al aan de dokter gevraagd? C5: Hedde da al aan de dokter gevraagd? B5: Ja (lacht). A5: Er was eens een hele arme boer. C5: Dur was eens un hele arme boer. A5: Die bange tijger heeft ze niet gezien. C5: Ze zag de bange tijger ja ik verbouw gewoon de zin maar. B5: Die bange hebbe ze C5: Die bange tijger hedde ze nie gezien. B5: Die dikke boer ik ken A5: Ik ken die dikke boer eigenlijk nie. C5: Die dikke boer ik ken m eigenlijk nie. Ik verbouw dur niks aan ik zou t zo zegge. A5: Onze haag (lacht). B5: Onze haag A5: Daar zijn we zuinig op. C5: Daar zijn we zuinig op. B5: Daar zijn we C5: Die onzin hedde ik nog nie eerder gehoord. A5: Die onzin heb ik nog niet eerder gehoord. Nog niet eerder gehoord. C5: Hedde. A5: Onze blonde koning was in Tilburg. C5: Ja, onze blonde koning was in Tilburg. B5: Tilburg. B5: Uh oké. A5: Dat is de grootste onzin. C5: Ja das zó nie waar. Da zou ik dan zegge maar. A5: Hij ligt alleen maar op de bank te zappe. A5/C5: Te zèppe. B5: Zap zèp. C5: Ja hij ligt alleen mar B5: Op de bank te zèppe. A5: Die hoed is erg duur. C5: Das un erg dure hoed. Ja. A5: Ja, gekke zin. A5: Ze gaan met de boot op vakantie. C5: Ja, ze gaan met de boot op vakantie. Ik zeg da zo. A5: Wat ik wel zou wille is un auto. A5: Ik zou wel un auto wille. A5: Ja, beetje un rare C5: Ja ik zou t zo ook wel zegge. Wa k zou wille is un auto. A5: Ja? C5: Ja? A5: Zou je dat echt letterlijk zegge? B5: Ja ik zou t wel zo zegge as C5: Ja gewoon ik wil un auto ma A5: De warme dage zijn voorbij. A5: De wèrme dage B5: De wèrme dage (lacht). C5: Ik zeg da nooit de ware dage. 3

126 B5: Hadde we die toen net ook niet gehad. C5: Ik hedde un groene haag gesnoerd. Gesnoerd? B5/C5: Gesnoeid. A5: Ja en dan met un zachte g en niet-rollende r. A5: De blauwe broeke zijn mooi. Ja. C5: Ja. B5: Oh we hoeve niet meer zo oké toch wel. C5: t Zijn er best veel. B5: Uh. A5: Wat doet die hond raar. C5: Wa doede die hond raar. B5: Wa doede die (lacht). A5: Nee die hond doet raar. C5: Wa doet-tie hond raar. B5: Wa doet-tie hond raar. C5: Ooh ik zeg trouwes wel wa in plaats van wat. B5: Wa doet-tie hond raar. Ja wa. C5: Da hoor ik mezelf nou net zegge. B5: Zonder die t. C5: Ja. B5: De bure hedde un schommel in de tuin. C5: Ja, de bure hedde un schommel in de tuin. A5: Onze honing is door de bije gemaakt. C5: Ja. B5: Ja. B5: Uhm. C5: Deze donkere schoene lope lekker. Ja zou k ook zo zegge. B5: Ja. Jij? A5: Ja, ik ook. B5: Da da kind zit op onze schommel. C5: Ja da kind zit op onze schommel. A5: Het kind zit op onze schommel. C5: Ja ik zou zegge da kind. B5: Ik zou zegge da kind. A5: Ja ik zou ook wel Ja het kind vind ik is heel erg?... B5: Un koekje da kan hij wel bakke. C5: Ja, un koekje da kan hij wel bakke. A5: Un koekje ken hij wel bakke? C5: Ja da kan B5: Da kan hij wel bakke. C5: Ja da kan hij wel bakke. Zou ik ook zegge. A5: Oké. C5: Wa zij nodig heeft is un goeie dokter. B5: Ja. C5: Heel de dag ligt Jan te slape. A5: Jan ligt de hele dag te slape. Maar dat is gewoon de zin verandere. B5/C5: Ja. B5: We hoeve niet zo heel veel meer. B5: Wa un zoete honing is da. C5: Ja wan zoete ho ja (lacht). A5: (lacht) B5: De zwarte koe C5: Staat op stal. B5: Staat op stal. A5: Staat op stal. 4

127 B5: We zijn A5: drie nachte op de camping gebleve. C5: Ja, of we hedde drie nachte op de camping gestaan. Maar voor de rest uh. B5: Het ziet zijn A5: Hij ziet zijn.. B5: Oh hij. C5: Hij ziet zijn ja hij ziet zijn oma ieder weekend. B5: Nee das meer la maar. B5: Mijn bèzje A5: Mijn bèzje bank hebbe ik C5: Heb ik verkocht. (schoolbel gaat) B5: Mijn bèzje bank, heb ik hebbe hedde ik verkocht. C5: Oké (lacht). C5: Hij hedde zijn hemd gewasse. B5: Ja. C5: Deze blauwe auto hedde ik verkocht. A5: Ja alle alle zijn wordt gewoon hedde in het?... C5: Hedde. Nee heb is hedde. B5: Hedde. A5: Waar hedde jij de honing verstopt? (lacht) B5: Waar hedde de honing verstopt? (lacht) C5: Waar hedde gij de honing verstopt? Ja. (lacht) C5: Waar hedde de honing verstopt? B5: Die oude tante heb ik nie A5: Hedde ik niet gezien. B5: Hedde ik nie gezien. C5: Ja, de oude tante hedde ik nie gezien. A5: Ik hedde een koekje gegete. A5: Nou jongens gaat goed. B5: Opa C5: Hedde un oude bruine hond. B5: Hedde un oude bruine (lacht). B5: Daz un hele oude oma. C5: Ja ik wou net zegge ik zou ook da zegge. Ja ook zegge das un hele oude oma in plaats van un hele oude oma is dat. B5: Ja ik zou zegge dat is un hele oude opa oma. C5: Da is un hele oude oma. A5: Er is daar un mooie tuin. B5: Daar is nee. Dur is daar un hele mooie tuin. C5: Dur is daar. Ik zou nie zegge er is. Da zeg ik nooit eigenlijk. Dur is daar. A5: Ja ik wel. C5: Men tante lacht hillemaal nooit maar men oom wel. Ja. A5: Ja dat zou ik gewoon zo zegge. B5: Ja. C5: Hij heeft een oude camping uitgekoze. A5/B5/C5: Hij hedde un oude camping uitgekoze. A5: Ik heb ik hedde B5: Ik hè C5: Ik hè geen nuttige informatie meer. B5: Ik heb C5: Ja ik zou hier gewoon zegge ik heb geen nuttige uh informatie meer. B5: Hebde gij je broer gezien? C5: Hedde gij je broer gezien? C5: Broer of? Nee Hedde gij de boer 5

128 B5: Hedde gij de boer gezien? C5: t Dorp heeft een nieuwe bibliotheek, ja bieb. Hebbe we die nie ook al gehad? B5: Ja. B5: Uhm A5: Hij ziet zichzelf in de hoge spiegels. C5: Wa betekent da? A5: Dat ie ik denk dat het un gezegde is of spreekwoordelijk B5: Ken ik nie. A5: Van dat ie C5: Zichzelf gewoon uh A5: Heel erg geweldig vindt. B5: Ja. C5: Ja. A5: Dit zijn de witte repe en dat zijn de bruine. B5: Di zijn de witt C5: Oké ja. A5: Onze bieb daar ben ik nog nooit geweest. C5: Daar benne ik nog nooit geweest. B5: Daar benne ik nog nooit daar ben ik nog nooit A5: Ja ik zou zegge ik ben nog nooit in onze bieb geweest maar. A5: Un koe heb ik nog nooit geaaid. B5: Un koe hebbe ik nooit geaaid. C5: Ik hedde nog nooit een koe geaaid. B5: Ik hedde nog nooit een koe geaaid. A5: Heb je die bonte koe al gezien? B5: Hebde gij die bonte koe al gezien? C5: Wa zeg jij? B5: Hè heb-de gij die bonte koe al gezien? C5: Hedde gij die bonte koe al gezien? C5: Jij hebde gij. B5: Die oma is nog steeds nie fit. C5: Wél fit. B5: Nog steeds fit C5: Ja. A5: Ja. A5: De dure zwarte boot vaart nooit. C5: Oké. Ja A5: Ja B5: Ja. B5: Die ouwe kapotte schommel dè hebbe we nie meer. Nee die hebbe we nie meer. Laat maar. C5: Ja. A5: Ja. C5: Oké. A5: Ze hebbe un tijger gaaid. C5: Ze hedde un tijger geaaid. A5: De nieuwe dokter die heb ik (Omroepbericht administratiebalie) A5: De nieuwe dokter die heb hedde ik nog niet gezien. C5: Ja die hedde ik B5/C5: Nog nooit gezien. B5: Is dit het laatste? Oh nee. C5: Deze informatie heb ik vandaag verzameld. B5: Dieze informatie Nee. C5: Ja gewoon deze informatie heb ik vandaag verzameld. 6

129 A5: We hebbe informatie B5: Wa un informatie op internet. C5: Wa hedde toch un informatie op internet. A5: Wa un onzin is da. B5: Wan onzin is da. C5: Ja. C5: Was ut dat? B5: Ja. 7

130 Bijlage 5: Analyse genusmarkering transcripten

131

132

133

134

135

136

137

138

139

140

Semantic Versus Lexical Gender M. Kraaikamp

Semantic Versus Lexical Gender M. Kraaikamp Semantic Versus Lexical Gender M. Kraaikamp Samenvatting Semantisch versus lexicaal geslacht: synchrone en diachrone variatie in Germaanse geslachtscongruentie De meeste Germaanse talen, waaronder het

Nadere informatie

Basisbegrippen van de taalwetenschap: Variatielinguïstiek

Basisbegrippen van de taalwetenschap: Variatielinguïstiek Basisbegrippen van de taalwetenschap: Variatielinguïstiek Marc van Oostendorp M.van.Oostendorp@umail.LeidenUniv.NL 29 november 2004 Variatielinguïstiek Wat is variatielinguïstiek? De studie van taalvariatie

Nadere informatie

Pronominale hersemantisering in het Zuid-Nederlandse genussysteem

Pronominale hersemantisering in het Zuid-Nederlandse genussysteem Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Academiejaar 2007-2008 Pronominale hersemantisering in het Zuid-Nederlandse genussysteem Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de Universiteit

Nadere informatie

Variatie in het Nederlandse genus

Variatie in het Nederlandse genus KU LEUVEN FACULTEIT LETTEREN BLIJDE INKOMSTSTRAAT 21 BUS 3301 3000 LEUVEN, BELGIË Variatie in het Nederlandse genus Een multimethodologisch perspectief Evelien Van den Branden Masterproef aangeboden binnen

Nadere informatie

Masterscriptie. Rani Decock. Vrije Universiteit Brussel. Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte. Studiegebied Taal-en Letterkunde: tweetalencombinatie

Masterscriptie. Rani Decock. Vrije Universiteit Brussel. Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte. Studiegebied Taal-en Letterkunde: tweetalencombinatie Rani Decock Vrije Universiteit Brussel Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte Studiegebied Taal-en Letterkunde: tweetalencombinatie Promotor: Prof. Dr. Piet Van De Craen Masterscriptie Het gebruik van

Nadere informatie

Verwerving van grammaticaal geslacht in Limburg

Verwerving van grammaticaal geslacht in Limburg Verwerving van grammaticaal geslacht in Limburg Door Nederlands eentalige, dialectsprekende en anderstalige kinderen Merel Dirkx Studentnummer 10097481 Masterscriptie Nederlandse taal en cultuur Universiteit

Nadere informatie

Grammaticaal genus en pronominale verwijzing bij kinderen. Een taalverwervingsperspectief op een eeuwenoud grammaticaal probleem

Grammaticaal genus en pronominale verwijzing bij kinderen. Een taalverwervingsperspectief op een eeuwenoud grammaticaal probleem Grammaticaal genus en pronominale verwijzing bij kinderen. Een taalverwervingsperspectief op een eeuwenoud grammaticaal probleem Jessie De Paepe & Gunther De Vogelaer Jessie De Paepe (UGent) Gunther De

Nadere informatie

Hoe leer je het? De invloed van semantische factoren op de verwerving van het als persoonlijk voornaamwoord. Lotte Beltman, Universiteit Utrecht

Hoe leer je het? De invloed van semantische factoren op de verwerving van het als persoonlijk voornaamwoord. Lotte Beltman, Universiteit Utrecht Hoe leer je het? De invloed van semantische factoren op de verwerving van het als persoonlijk voornaamwoord Lotte Beltman, Universiteit Utrecht 2 Hoe leer je het? De invloed van semantische factoren op

Nadere informatie

Adnominaal en pronominaal genus bij Zuid- Nederlandse vier- en vijfjarigen

Adnominaal en pronominaal genus bij Zuid- Nederlandse vier- en vijfjarigen Adnominaal en pronominaal genus bij Zuid- Nederlandse vier- en vijfjarigen Jessie De Paepe Master Nederlands-Latijn Academiejaar: 2007-2008 Masterscriptie Universiteit Gent Promotor: Dr. Gunther De Vogelaer

Nadere informatie

We hebben een clubske opgericht Hyperdialect in Oost-Brabant

We hebben een clubske opgericht Hyperdialect in Oost-Brabant We hebben een clubske opgericht Hyperdialect in Oost-Brabant Eindwerkstuk Taalwetenschap Imke Slaats 5544874 Begeleider: dr. M.C. van den Berg Tweede lezer: prof. dr. A.P.C. Swanenberg Universiteit Utrecht

Nadere informatie

Transfer en toegang tot Universele Grammatica in tweedetaalverwerving door volwassenen

Transfer en toegang tot Universele Grammatica in tweedetaalverwerving door volwassenen Samenvatting Transfer en toegang tot Universele Grammatica in tweedetaalverwerving door volwassenen Negen casestudies naar de verwerving van het Engels, Duits en Zweeds door volwassen moedertaalsprekers

Nadere informatie

DE DYNAMIEK VAN HERSEMANTISERING

DE DYNAMIEK VAN HERSEMANTISERING LIEN DE VOS DE DYNAMIEK VAN HERSEMANTISERING Abstract (1) The southern Dutch variety has a traditional, so-called grammatical gender system, in which pronouns agree in gender with their antecedent noun,

Nadere informatie

Taalverandering. 19. Taalverandering. Opdracht 19.1

Taalverandering. 19. Taalverandering. Opdracht 19.1 19. Taalverandering Opdracht 19.1 Vraag: Noem twee voorbeelden van varianten in het Nederlands (of in een andere taal) die steeds meer gebruikt lijken te gaan worden. Geef een lexicale en een andere variant.

Nadere informatie

Tellen met Taal. Het meten van variatie in zinsbouw in Nederlandse dialecten. Marco René Spruit

Tellen met Taal. Het meten van variatie in zinsbouw in Nederlandse dialecten. Marco René Spruit Tellen met Taal Het meten van variatie in zinsbouw in Nederlandse dialecten Marco René Spruit Taalkundige afstand Iedereen weet dat de afstand tussen Amsterdam en Utrecht kleiner is dan de afstand tussen

Nadere informatie

VARIATIE EN VERANDERING IN HET NEDERLANDSE

VARIATIE EN VERANDERING IN HET NEDERLANDSE VARIATIE EN VERANDERING IN HET NEDERLANDSE GENUS LEONIE CORNIPS & GUNTHER DE VOGELAER VARIATIE EN VERANDERING IN HET NEDERLANDSE GENUS: EEN MULTIDISCIPLINAIR PERSPECTIEF 1. Een genussysteem in verandering

Nadere informatie

Samenvatting in het Nederlands

Samenvatting in het Nederlands Samenvatting in het Nederlands Congruentie is het verschijnsel in natuurlijke taal dat de vorm van het ene woord afhangt van de kenmerken van een ander woord. Zo hangt in het Nederlands de vorm van het

Nadere informatie

Mense va mijne leeftijd

Mense va mijne leeftijd Aanpak Design Resultaten Mense va mijne leeftijd Generatiegebonden tussentaalgebruik in Expeditie Robinson Eline Zenner en Dirk Geeraerts Conclusie Onderzoeksvraag Is er een verschil in de manier waarop

Nadere informatie

Person Markers in Spoken Spontaneous Israeli Hebrew. A Systematic Description and Analysis S. Cohen

Person Markers in Spoken Spontaneous Israeli Hebrew. A Systematic Description and Analysis S. Cohen Person Markers in Spoken Spontaneous Israeli Hebrew. A Systematic Description and Analysis S. Cohen Persoonsmarkeerders in het Spontaan Gesproken Israelisch Hebreeuws (Samenvatting) Het corpus-gebaseerde

Nadere informatie

The expression of modifiers and arguments in the noun phrase and beyond van Rijn, M.A.

The expression of modifiers and arguments in the noun phrase and beyond van Rijn, M.A. UvA-DARE (Digital Academic Repository) The expression of modifiers and arguments in the noun phrase and beyond van Rijn, M.A. Link to publication Citation for published version (APA): van Rijn, M. A. (2017).

Nadere informatie

Variatie en verandering in het Nederlandse genus: een multidisciplinair perspectief

Variatie en verandering in het Nederlandse genus: een multidisciplinair perspectief Leonie Cornips & Gunther De Vogelaer Variatie en verandering in het Nederlandse genus: een multidisciplinair perspectief 1. Een genussysteem in verandering Waarom een themanummer van Taal en Tongval over

Nadere informatie

Transparency in Language: A Typological Study S.C. Leufkens

Transparency in Language: A Typological Study S.C. Leufkens Transparency in Language: A Typological Study S.C. Leufkens Transparency in language. A typological study Sterre Leufkens Een taal kun je zien als een verzameling vormen (woorden, zinnen, klanken, regels),

Nadere informatie

Pronominaal genus bij Zuid-Nederlandse taalverwervers: grammaticaal of semantisch systeem?

Pronominaal genus bij Zuid-Nederlandse taalverwervers: grammaticaal of semantisch systeem? Pronominaal genus bij Zuid-Nederlandse taalverwervers: grammaticaal of semantisch systeem? Gunther De Vogelaer Abstract In Standard Dutch the former masculine and feminine gender have merged to one so-called

Nadere informatie

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 47. Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991.

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 47. Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991. De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie 07-11-13 / 15:06 Pag. 47 47 Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991. De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie 07-11-13 / 15:06

Nadere informatie

Het pronominale genussysteem in Vlaanderen: eerste- en tweedetaalverwerving bij kinderen in Antwerpen

Het pronominale genussysteem in Vlaanderen: eerste- en tweedetaalverwerving bij kinderen in Antwerpen Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Academiejaar 2008 2009 Het pronominale genussysteem in Vlaanderen: eerste- en tweedetaalverwerving bij kinderen in Antwerpen promotor: dr. Gunther De Vogelaer Masterproef

Nadere informatie

De strijd tussen norm en intuïtie

De strijd tussen norm en intuïtie De strijd tussen norm en intuïtie Verschuivingen binnen het paradigma van relatieve pronomina in de Nederlandse spreektaal Marleen Severijnen 3351653 dr. Manuela Pinto dr. Frank Drijkoningen masterthesis

Nadere informatie

HET LIDWOORD EN HET ADJECTIEF BIJ

HET LIDWOORD EN HET ADJECTIEF BIJ HET LIDWOORD EN HET ADJECTIEF BIJ TWEEDE TAALLEERDERS Onderzoek naar het verwervingspatroon van het Duitse lidwoord- en bijvoeglijk naamwoordsysteem bij tweede taalleerders van het Duits, met Nederlands

Nadere informatie

De nieuwe hemd zit lekker! De verwerving van het Nederlandse lidwoordensysteem door een- en meertalige kinderen

De nieuwe hemd zit lekker! De verwerving van het Nederlandse lidwoordensysteem door een- en meertalige kinderen De verwerving van het Nederlandse lidwoordensysteem door een- en meertalige kinderen A.T. de Kuiper 4150864 Nederlandse Taal en Cultuur Faculteit Geesteswetenschappen BA Eindwerkstuk (7.5 ECTS) NE3VD11017

Nadere informatie

Bowling alone without public trust

Bowling alone without public trust Bowling alone without public trust Een bestuurskundig onderzoek naar de relatie tussen een ervaren sociaal isolement van Amsterdamse burgers en de mate van publiek vertrouwen dat deze burgers hebben in

Nadere informatie

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde Luisteren - kwalitatieve niveaucriteria en zinsbouw tempo en articulatie Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben o.a. betrekking op zeer betrekking op betrekking op betrekking

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting Men neemt algemeen aan dat er in de orde van vijf- tot zesduizend talen zijn. Afgezien van het Engels, Frans of het Spaans, bestaat er voor veel talenparen X, Y niet een woordenboek

Nadere informatie

Samenvatting in het Nederlands

Samenvatting in het Nederlands Samenvatting in het Nederlands Hoofdstuk 1. Dit boek beschrijft een sociolinguïstisch onderzoek op het Friese Waddeneiland Ameland. In meer dan één opzicht kan de taalsituatie hier uniek genoemd worden.

Nadere informatie

Zakelijk Professioneel (PROF) - B2

Zakelijk Professioneel (PROF) - B2 Zakelijk Professioneel (PROF) - B2 Voor wie? Voor hogeropgeleiden die hun taalvaardigheid in het Nederlands zullen moeten bewijzen op de werkvloer in Vlaanderen, Nederland of in een buitenlands bedrijf

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle  holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/29991 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Sun, Hongyuan Title: Temporal construals of bare predicates in Mandarin Chinese

Nadere informatie

Schrijven tekstkenmerken productief A1 A2 B1 B2 C1 C2. Bereik van de woordenschat

Schrijven tekstkenmerken productief A1 A2 B1 B2 C1 C2. Bereik van de woordenschat Schrijven tekstkenmerken productief A1 A2 B1 B2 C1 C2 Bereik van de Heeft een zeer die bestaat uit geïsoleerde woorden en uitdrukkingen met betrekking tot persoonlijke gegevens en bepaalde concrete situaties

Nadere informatie

Bijlagen ( ) Eisen aan het onderzoeksvoorstel

Bijlagen ( ) Eisen aan het onderzoeksvoorstel Bijlagen (2008-2009) Eisen aan het onderzoeksvoorstel Het onderzoeksvoorstel dat na vier weken bij de begeleider moet worden ingediend omvat een (werk)titel, een uitgewerkte probleemstelling (die een belangrijke

Nadere informatie

In: Vroeg, vakblad vroegtijdige onderkenning en integrale vroeghulp bij ontwikkelingsstoornissen. Jaargang 29 maart 2012, p.12-14.

In: Vroeg, vakblad vroegtijdige onderkenning en integrale vroeghulp bij ontwikkelingsstoornissen. Jaargang 29 maart 2012, p.12-14. Praten met Gebaren In: Vroeg, vakblad vroegtijdige onderkenning en integrale vroeghulp bij ontwikkelingsstoornissen. Jaargang 29 maart 2012, p.12-14. Trude Schermer Nederlandse Gebarentaal en Nederlands

Nadere informatie

Drie maal taal. Taal beschouwen in realistische situaties

Drie maal taal. Taal beschouwen in realistische situaties Ronde 3 Joost Hillewaere Eekhoutcentrum Contact: joost.hillewaere@kuleuven-kulak.be Drie maal taal. Taal beschouwen in realistische situaties 1. Inleiding Waarom leren kinderen taal op school? Taal heeft

Nadere informatie

Samenvatting in het Nederlands

Samenvatting in het Nederlands Samenvatting in het Nederlands De vraag die in dit proefschrift centraal staat, betreft de aard van aspectuele verschillen in het Russisch. Het belangrijkste doel is het aanwijzen van een eigenschap of

Nadere informatie

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Samenvatting Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Stabiliteit en verandering in gerapporteerde levensgebeurtenissen over een periode van vijf jaar Het belangrijkste doel van dit longitudinale,

Nadere informatie

Het paard die over het hek springt, is bruin Een onderzoek naar de hersemantisering van het Nederlandse gendersysteem

Het paard die over het hek springt, is bruin Een onderzoek naar de hersemantisering van het Nederlandse gendersysteem Het paard die over het hek springt, is bruin Een onderzoek naar de hersemantisering van het Nederlandse gendersysteem Irene Strikkers 4054024 9 juli 2013 Peter de Swart & Lotte Hogeweg Voorwoord Sinds

Nadere informatie

A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali. geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt

A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali. geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt Summary 352 12. Samenvatting A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt door de Idaksahak, een groep van ongeveer 30.000

Nadere informatie

afgelopen jaren beweren vele professionele organisaties specifieke human resource (HR)

afgelopen jaren beweren vele professionele organisaties specifieke human resource (HR) Nederlandse Samenvatting Welke mensen bekleden de top posities van professionele organisaties? In Nederland, net zoals in veel andere westerse landen, klinkt waarschijnlijk het antwoord op deze vraag ongeveer

Nadere informatie

HET MORFOLOGISCHE LANDSCHAP:

HET MORFOLOGISCHE LANDSCHAP: HET MORFOLOGISCHE LANDSCHAP: HET POLEN VAN DE NEDERLANDSE DIALECTOLOGIE? MARC VAN OOSTENDORP & LEONIE CORNIPS HET MORFOLOGISCHE LANDSCHAP: HET POLEN VAN DE NEDERLANDSE DIALECTOLOGIE? Inleiding Volgens

Nadere informatie

Samenvatting. subject I

Samenvatting. subject I 221 Samenvatting Recente ontwikkelingen in de generatieve taalkunde hebben niet geleid niet tot nieuwe inzichten omtrent de factoren die de positie van het finiete werkwoord in een bevestigende zin bepalen.

Nadere informatie

De analyse van uitspraakverschillen in Nederlandse en Friese taalvariëteiten

De analyse van uitspraakverschillen in Nederlandse en Friese taalvariëteiten De analyse van uitspraakverschillen in Nederlandse en Friese taalvariëteiten Wilbert Heeringa, John Nerbonne, Peter Kleiweg 1. Inleiding Schibbolets verraden de geografische herkomst van dialectsprekers.

Nadere informatie

Educatief Startbekwaam (STRT) - B2

Educatief Startbekwaam (STRT) - B2 Educatief Startbekwaam (STRT) - B2 Voor wie? Voor hogeropgeleide volwassenen (18+) of jongeren (16+) aan het einde van het secundair of voortgezet onderwijs in het buitenland die starten met een studie

Nadere informatie

Taalvariatie in Nederland: Fonologische Atlassen

Taalvariatie in Nederland: Fonologische Atlassen Taalvariatie in Nederland: Fonologische Atlassen Marc.van.Oostendorp@Meertens.KNAW.nl 1/3 november 2004 1 Fonologische atlassen van het Nederlands Verschillen in uitspraak van woorden horen tot de opvallendste

Nadere informatie

Het genus in een Brabants regiolect

Het genus in een Brabants regiolect Het genus in een Brabants regiolect Cor Hoppenbrouwers bron Cor Hoppenbrouwers, Het genus in een Brabants regiolect. In: TABU, Bulletin voor Nederlandse Taalkunde 13 (1983), p. 1-25. Zie voor verantwoording:

Nadere informatie

Inleiding: Combinaties

Inleiding: Combinaties Zinnen 1 Inleiding: Combinaties Combinaties op verschillende niveaus: Lettergrepen als combinaties van fonemen. Woorden als combinaties van morfemen. Zinnen als combinaties van woorden en woordgroepen.

Nadere informatie

Samenvatting. wh-vraagzinnen genoemd, omdat in het Engels dergelijke vraagwoorden met de letters wh beginnen.

Samenvatting. wh-vraagzinnen genoemd, omdat in het Engels dergelijke vraagwoorden met de letters wh beginnen. Samenvatting Talen verschillen in de wijze waarop woorden en zinnen of delen daarvan gecombineerd worden om een betekenisvolle expressie te vormen. Bijvoorbeeld, in de Engelse wh-vraagzin Who does John

Nadere informatie

Syntheseproef kerst 2013 Theoretische richtingen

Syntheseproef kerst 2013 Theoretische richtingen Syntheseproef kerst 2013 Theoretische richtingen Vooraf De syntheseproef bestaat uit een aantal onderdelen. 1. Schriftelijke taalvaardigheid Het verslag dat je maakte van de aidsgetuigenis van Kristof

Nadere informatie

Onderwijs- en examenregeling

Onderwijs- en examenregeling Onderwijs- en examenregeling geldig vanaf 1 september 2016 Opleidingsspecifiek deel: Bacheloropleiding: Taalwetenschap Deze Onderwijs- en examenregeling is opgesteld overeenkomstig artikel 7.13 van de

Nadere informatie

Programmaschema BA Taalwetenschap. Traject Taalbeschrijving

Programmaschema BA Taalwetenschap. Traject Taalbeschrijving Programmaschema BA Taalwetenschap Traject Taalbeschrijving 2 e jaar: semester Cursusnaam ECTS Niveau I Beschrijvende taalkunde I 5 200 I Historische taalkunde II 5 200 I Wetenschapsfilosofie 5 200 I Trajectgebonden

Nadere informatie

Verwerving van het Nederlandse gendersysteem

Verwerving van het Nederlandse gendersysteem Verwerving van het Nederlandse gendersysteem Een studie naar het verwervingsproces van het bepaald lidwoord, het bijvoeglijk naamwoord en het betrekkelijk voornaamwoord Anouk Lebeau 3113671 Master Thesis

Nadere informatie

aard zijn. De techniek kan ook gebruikt worden bij het onderzoeken van de taalkundige variatie tussen sociale klassen, sexe, en andere dimensies.

aard zijn. De techniek kan ook gebruikt worden bij het onderzoeken van de taalkundige variatie tussen sociale klassen, sexe, en andere dimensies. Samenvatting Dit proefschrift onderzoekt synchrone en diachrone aspecten van de Engelse fonetiek en fonologie door middel van de eerste systematische toepassing van een uitgebreide set van kwantitatieve

Nadere informatie

Inleiding 15 Waarom deze methode? 15 Voor de student 16 Legenda gebruikte icoontjes 18 Personages: wie is wie? 18. In de startblokken 19

Inleiding 15 Waarom deze methode? 15 Voor de student 16 Legenda gebruikte icoontjes 18 Personages: wie is wie? 18. In de startblokken 19 Inleiding 15 Waarom deze methode? 15 Voor de student 16 Legenda gebruikte icoontjes 18 Personages: wie is wie? 18 In de startblokken 19 STAP 1 Van interesse tot brainstormen over het onderwerp 29 Beschrijvende

Nadere informatie

Doe een klein onderzoek naar de taalregels die een kind in jouw omgeving al dan niet onder de knie heeft en schrijf daar een verslag over.

Doe een klein onderzoek naar de taalregels die een kind in jouw omgeving al dan niet onder de knie heeft en schrijf daar een verslag over. Naam: Klas: Nr: Datum: Vak: Nederlands Leerkracht: Taalverwerving Opdracht 1 Doe een klein onderzoek naar de taalregels die een kind in jouw omgeving al dan niet onder de knie heeft en schrijf daar een

Nadere informatie

Rooster Zie roosterinformatie op het web.

Rooster Zie roosterinformatie op het web. Studiehandleiding Onderwerp Een kind dat het Nederlands als zijn moedertaal leert, blijkt de belangrijkste eigenschappen ervan al snel te ontdekken. Bovendien verloopt het verwervingsproces bij Nederlands

Nadere informatie

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten Subdomein A 1.1: Woordenschat 1.1 h/v de betekenis van onbekende woorden afleiden uit de context; 1.2 h/v de betekenis

Nadere informatie

Taalkunde in het schoolvak Nederlands: wat hebben methodes ons te bieden?

Taalkunde in het schoolvak Nederlands: wat hebben methodes ons te bieden? VIERENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS Ronde 5 Maria van der Aalsvoort ILS, Radboud Universiteit Nijmegen Contact: m.vanderaalsvoort@ils.ru.nl Taalkunde in het schoolvak Nederlands: wat

Nadere informatie

Beknopte grammatica. voor. de cursus. Grieks van het Nieuwe Testament

Beknopte grammatica. voor. de cursus. Grieks van het Nieuwe Testament Beknopte grammatica voor de cursus Grieks van het Nieuwe Testament versie 1.0 Menno Haaijman scripture4all.org Tijdens de try-out voor de cursus bleek dat veel, zo niet alle, toehoorders de Nederlandse

Nadere informatie

3. De CNaVT-profielen

3. De CNaVT-profielen 3. De CNaVT-profielen 3.1. Welke profielen zijn er? In een eerste fase werd bij studenten Nederlands als Vreemde Taal en hun docenten via een schriftelijke vragenlijst gepeild naar de behoeften en motieven

Nadere informatie

Wat heeft het schoolvak Nederlands te winnen bij taalkunde? Hans Hulshof Maaike Rietmeijer Arie Verhagen

Wat heeft het schoolvak Nederlands te winnen bij taalkunde? Hans Hulshof Maaike Rietmeijer Arie Verhagen Wat heeft het schoolvak Nederlands te winnen bij taalkunde? Hans Hulshof Maaike Rietmeijer Arie Verhagen Taalkunde? Taalculturele vorming? 2003: Taalkunde ter keuze in het eindexamen SLO: Naar onze mening

Nadere informatie

Deel 1 Structuur. Handleiding scripties

Deel 1 Structuur. Handleiding scripties Deel 1 Structuur Elke scriptie heeft een aantal onderdelen dat min of meer vaststaat. Mijn ervaring leert mij dat de onderdelen in de scriptie en de volgorde waarin je deze onderdelen verwerkt, afhankelijk

Nadere informatie

De kunst van wetenschappelijk schrijven

De kunst van wetenschappelijk schrijven De kunst van wetenschappelijk schrijven In de wetenschap gaat de erkenning naar diegene die de wereld heeft overtuigd, niet naar degene die als eerste op t idee kwam. (Darwin) Overzicht De schrijfopdracht

Nadere informatie

Workshop. Dataverzameling. Van onderzoeksvraag naar data

Workshop. Dataverzameling. Van onderzoeksvraag naar data Workshop Dataverzameling Van onderzoeksvraag naar data Even voorstellen: Suzanne van de Groep 24 jaar Promovendus (PhD-kandidaat) Universiteit Leiden Hoe gaan jongeren met andere mensen om? Hoe werkt dat

Nadere informatie

Siméa Nienke Lam de Waal, MA Dr. Annette Scheper

Siméa Nienke Lam de Waal, MA Dr. Annette Scheper Vertelvaardigheid: Kleuters versus kinderen met SLI Siméa 11-04-2013 Nienke Lam de Waal, MA Dr. Annette Scheper Inhoud Waar hebben we het over? Achtergrond Onderzoeksvragen Methode Resultaten Discussie

Nadere informatie

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/35287 holds various files of this Leiden University dissertation

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/35287 holds various files of this Leiden University dissertation Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/35287 holds various files of this Leiden University dissertation Author: Poortvliet, Rosalinde Title: New perspectives on cardiovascular risk prediction

Nadere informatie

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010 1 Bijlage: Vergelijking taalbeschouwelijke termen leerplannen basisonderwijs en secundair onderwijs In deze lijst vindt u in de linkerkolom een overzicht van de taalbeschouwelijke termen uit het leerplan

Nadere informatie

Academische taal & gesprekken over techniek met kleuters

Academische taal & gesprekken over techniek met kleuters Academische taal & gesprekken over techniek met kleuters Masterclass in het kader van WETENSCHAP EN TECHNOLOGIE ALS GRONDHOUDING EN VAKOVERSTIJGENDE BENADERING Lotte Henrichs 1 Academische taal??? Ik???

Nadere informatie

Het ORWELL project: hoe leren basisschoolleerlingen Engels

Het ORWELL project: hoe leren basisschoolleerlingen Engels Het ORWELL project: hoe leren basisschoolleerlingen Engels Judith Rispens J.E.Rispens@uva.nl Margreet van Koert, Patrick Snellings, Nihayra Leona, Maurits van der Molen, & Jurgen Tijms Inhoud ORWELL-project

Nadere informatie

Maatschappelijk Formeel (FORM)- B1

Maatschappelijk Formeel (FORM)- B1 Maatschappelijk Formeel (FORM)- B1 Voor wie? Voor jongeren (16+) of volwassenen (18+) die zelfstandig willen functioneren in meer formele contexten in de Nederlandse of Vlaamse samenleving. Hoe wordt er

Nadere informatie

Workshop. Dataverzameling. Van onderzoeksvraag naar data

Workshop. Dataverzameling. Van onderzoeksvraag naar data Workshop Dataverzameling Van onderzoeksvraag naar data Even voorstellen: Suzanne van de Groep 23 jaar Promovendus (PhD-kandidaat) Universiteit Leiden Hoe komt het dat sommige mensen aardiger zijn dan anderen?

Nadere informatie

Jij moet naar de logopedist! Leonie Cornips. Cornips.indd 1 07-01-2008 13:17:45

Jij moet naar de logopedist! Leonie Cornips. Cornips.indd 1 07-01-2008 13:17:45 Jij moet naar de logopedist! Leonie Cornips Cornips.indd 1 07-01-2008 13:17:45 Cornips.indd 2 07-01-2008 13:17:45 3 Op haar middelbare school in Heerlen haalde Leonie Cornips steevast negens en tienen

Nadere informatie

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016 Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016 Werken er nu meer of minder huisartsen dan 10 jaar geleden en werken zij nu meer of minder FTE? LF.J. van der Velden & R.S. Batenburg,

Nadere informatie

Stakeholder behoeften beschrijven binnen Togaf 9

Stakeholder behoeften beschrijven binnen Togaf 9 Stakeholder behoeften beschrijven binnen Togaf 9 Inventarisatie van concerns, requirements, principes en patronen Bert Dingemans Togaf 9 kent verschillende entiteiten om de behoeften van stakeholders te

Nadere informatie

Gunther De Vogelaer De Nederlandse en Friese subjectsmarkeerders: geografie, typologie en diachronie

Gunther De Vogelaer De Nederlandse en Friese subjectsmarkeerders: geografie, typologie en diachronie Review 119 Gunther De Vogelaer De Nederlandse en Friese subjectsmarkeerders: geografie, typologie en diachronie Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 2008 449 pp. ISBN 978-90-72474-74-2

Nadere informatie

SSamenvatting. 1. Introductie

SSamenvatting. 1. Introductie S 1. Introductie PowerPoint is niet meer weg te denken bij presentaties. Het programma kende wereldwijd meer dan 200 miljoen gebruikers in 2012. Sommigen wenden het aan voor hun colleges, anderen voor

Nadere informatie

1

1 1 2 3 4 5 6 7 8 - - - 9 10 o o 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 Toetsingskader scriptie master Financieel recht SCRIPTIE BEOORDELINGSFORMULIER MASTER FINANCIEEL RECHT Uitleg beoordelingsformulier

Nadere informatie

DE NOMINALE GROEP of NOMINALE CONSTITUENT (NC)

DE NOMINALE GROEP of NOMINALE CONSTITUENT (NC) DE NOMINALE GROEP of NOMINALE CONSTITUENT (NC) 1. Definitie De nominale groep of nominale constituent (NC) bestaat principieel uit één woordgroep (soms één enkel woord) (i) die begint noch eindigt met

Nadere informatie

VOORBEELD VAN FEEDBACKRAPPORT SELOR TAALTEST

VOORBEELD VAN FEEDBACKRAPPORT SELOR TAALTEST Dit rapport wordt ter informatie aangeboden om uit te leggen hoe Selor de taalcompetenties evalueert en hoe Selor feedback geeft in de feedbackrapporten voor kandidaten. Dit voorbeeld dekt niet alle mogelijke

Nadere informatie

Zelfbeoordelingsinstrument Toetsing Tolken

Zelfbeoordelingsinstrument Toetsing Tolken Zelfbeoordelingsinstrument Toetsing Tolken - Gesprekstolken - Consecutief tolken - Vertaling à vue ten behoeve van het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) [In dit document wordt kortheidshalve

Nadere informatie

Talen, dialecten, nijlpaarden en fruitvliegjes

Talen, dialecten, nijlpaarden en fruitvliegjes Talen, dialecten, nijlpaarden en fruitvliegjes Sjef Barbiers... VARIATIE IN ZINSBOUW Als de zinsbouw verschilt dan is het geen dialect meer maar een andere taal. Aldus de bozige reactie van de hoofdredacteur

Nadere informatie

Stappen deelcijfer weging 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 totaalcijfer 10,0 Spelregels:

Stappen deelcijfer weging 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 totaalcijfer 10,0 Spelregels: Stappen deelcijfer weging 1 Onderzoeksvragen 10,0 6% 0,6 2 Hypothese 10,0 4% 0,4 3 Materiaal en methode 10,0 10% 1,0 4 Uitvoeren van het onderzoek en inleiding 10,0 30% 3,0 5 Verslaglegging 10,0 20% 2,0

Nadere informatie

De genitief in het Wierings. Een onderzoek naar het es affix in possessieve constructies

De genitief in het Wierings. Een onderzoek naar het es affix in possessieve constructies De genitief in het Wierings Een onderzoek naar het es affix in possessieve constructies Elske Koek 3820890 Bachelor Eindwerkstuk NE3VD11017 7,5 ECTS Onder begeleiding van dr E.P.M. Boef Tweede lezer dr

Nadere informatie

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde Luisteren - kwalitatieve niveaucriteria en zinsbouw tempo en articulatie Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben o.a. betrekking op zeer betrekking op betrekking op betrekking

Nadere informatie

Tradities en gebruiken in de Groningse cultuur

Tradities en gebruiken in de Groningse cultuur Tradities en gebruiken in de Groningse cultuur Groningen kent verschillende tradities en gebruiken. Denk hierbij aan de Groningse streektaal, de vlag en het Groningse volkslied. Maar het gaat ook om het

Nadere informatie

Hoe kinderen referentiële uitdrukkingen in verhalen met een topic shift produceren en interpreteren.

Hoe kinderen referentiële uitdrukkingen in verhalen met een topic shift produceren en interpreteren. Hoe kinderen referentiële uitdrukkingen in verhalen met een topic shift produceren en interpreteren. Rekening houden met het perspectief van de ander. Ellis Wubs Rijksuniversiteit Groningen Rekening houden

Nadere informatie

snel een punt mist. Uiteraard verwijzen we ook regelmatig naar andere hoofdstukken als dat relevant is.

snel een punt mist. Uiteraard verwijzen we ook regelmatig naar andere hoofdstukken als dat relevant is. Voorwoord Deze derde, herziene editie van het Handboek zakelijk Engels is een opgefriste versie van onze tweede uitgave in 2011. De focus van de herziening ligt op de eerste twee hoofdstukken, waarvan

Nadere informatie

MWidW bij peuters en kleuters met TOS

MWidW bij peuters en kleuters met TOS MWidW bij peuters en kleuters met TOS Prof. dr. Paul Leseman, promotor (UU) Dr. Maartje Kouwenberg, copromotor (Auris) Dr. Connie Fortgens, copromotor (Auris) Marike Kempen MSc, promovenda (Auris & UU)

Nadere informatie

Inleiding taalkunde. Inleiding - 23 april 2013 Marieke Schouwstra

Inleiding taalkunde. Inleiding - 23 april 2013 Marieke Schouwstra Inleiding taalkunde Inleiding - 23 april 2013 Marieke Schouwstra 1 Dit college Overzicht cursus Wat is natuurlijke taal? Wat is taalkunde? 2 Docenten Marieke Schouwstra taalevolutie en betekenis Yoad Winter

Nadere informatie

De appel valt niet ver van de boom: afstanden berekenen tussen taalvariëteiten

De appel valt niet ver van de boom: afstanden berekenen tussen taalvariëteiten [Taalwerk] De appel valt niet ver van de boom: afstanden berekenen tussen taalvariëteiten Tom Ruette 1. Afstanden en categorieën De appel valt niet ver van de boom,

Nadere informatie

BEOORDELINGSFORMULIER

BEOORDELINGSFORMULIER Faculteit Geesteswetenschappen Versie maart 2015 BEOORDELINGSFORMULIER MASTER SCRIPTIES Eerste en tweede beoordelaar vullen het beoordelingsformulier onafhankelijk van elkaar in. Het eindcijfer wordt in

Nadere informatie

VOORBEELD VAN FEEDBACKRAPPORT SELOR TAALTEST

VOORBEELD VAN FEEDBACKRAPPORT SELOR TAALTEST Dit rapport wordt ter informatie aangeboden om uit te leggen hoe Selor de taalcompetenties evalueert en hoe Selor feedback geeft in de feedbackrapporten voor kandidaten. Dit voorbeeld dekt niet alle mogelijke

Nadere informatie

The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra

The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra Samenvatting Dit onderzoek heeft als onderwerp de invloed van het Europees Verdrag

Nadere informatie

Zuinige Superinnovatoren. Deelrapport Noord-Nederlandse Innovatiemonitor. Prof.Dr. Dries Faems

Zuinige Superinnovatoren. Deelrapport Noord-Nederlandse Innovatiemonitor. Prof.Dr. Dries Faems Deelrapport Noord-Nederlandse Innovatiemonitor Prof.Dr. Dries Faems d.l.m.faems@rug.nl 1. INLEIDING 1.1 SAMENWERKINGSPROJECT NOORD-NEDERLANDSE INNOVATIEMONITOR Dit rapport is opgesteld in het kader van

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting Agrammatische Broca-afasie wordt meestal veroorzaakt door een hersenbeschadiging in (de omgeving) van het gebied van Broca (Brodmann s areas 44 en 45). Hierdoor krijgt de patiënt

Nadere informatie

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen 1.1 Eigen kennis 1.1.1 Kinderen kunnen hun eigen kennis activeren, m.a.w. ze kunnen aangeven wat ze over een bepaald onderwerp al weten en welke ervaringen ze er

Nadere informatie

Implicaties voor maatbegrip

Implicaties voor maatbegrip Bijvoeglijke naamwoorden in Nederlandse kindertaal: Implicaties voor maatbegrip Elena Tribushinina 30e Panama-conferentie, 20 januari 2012 atuitdrukkingen Absolute termen: - dertig centimeter, drie meter

Nadere informatie

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen Onderzoek naar het gebruik van metaforen door kinderen werd populair in

Nadere informatie