Vlinders en bloemen in de duinen van Zuid-Kennemerland

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Vlinders en bloemen in de duinen van Zuid-Kennemerland"

Transcriptie

1 Ecologisch adviesbureau Antje Ehrenburg April 2017 Ecologisch adviesbureau Antje Ehrenburg -augustus 2017 Vlinders en bloemen in de duinen van Zuid-Kennemerland Welke factoren spelen een rol en wat is de rol van damherten? Ecologisch adviesbureau Antje Ehrenburg Augustus 2017

2 In opdracht van: Faunabescherming Inhoud Samenvatting... 2 Aanleiding en leeswijzer... 4 De duinen van Zuid-Kennemerland... 4 Natuurbeleid en -beheer in AWD en NPZK... 6 Beleid AWD... 6 Beheer AWD... 7 Beleid NPZK... 8 Beheer NPZK... 9 Werkwijze Analyse van vlindertrends in AWD en NPZK en Fluctuaties dagvlinders en landelijke trends Lokale trends dagvlinders Van ouds bestaande verschillen AWD en NPZK Analyse vlinders op basis van kwetsbaarheid voor damhertvraat Analyse en relatie met nectarplantenaanbod Dosis-effect-relaties: damhert- en vlinderdichtheden Trends in vlindersoorten Typische duinvlinders Vlinders met brandnetel als waardplant Kritische beschouwing analyse Vlinderrapport Beheer- en herstelmaatregelen: ook van invloed op vlinders? Conclusies Literatuur Links Bijlagen Bijlage 1: Betrouwbaarheid methode en gegevens Bijlage 2: Projectkaart LIFE+ in AWD Bijlage 3: N-depositie in AWD en NPZK Bijlage 4: Enkele foto s plagprojecten LIFE in NPZK Colofon

3 Samenvatting In dit rapport wordt een kritische review gegeven op de analyses uit het rapport Effecten van damherten op bloemen en vlinders in de Amsterdamse Waterleidingduinen van de Vlinderstichting (Wallis de Vries, 2017), hierna: het Vlinderrapport. Hierin worden monitoringdata van dagvlinders, nectaraanbod en damhertenaantallen uit de Amsterdamse Waterleidingduinen (AWD) en Nationaal Park Zuid-Kennemerland (NPZK) geanalyseerd. Voor de vlinderdata wordt een analyse gemaakt van de vlindertrends vóór en na 2005, waarbij wordt verondersteld en door de analyses slechts deels onderbouwd dat deze in de AWD na 2005 negatiever zijn dan in NPZK of overige duinen. Op basis van hun waardplant(en) worden alle vlindersoorten ingedeeld in kwetsbaarheid voor damhertenvraat (kwetsbaar, matig of weinig kwetsbaar). De relatieve afname van kwetsbare soorten (dat zijn vooral soorten die brandnetel als waardplant hebben) is volgens het Vlinderrapport in de AWD het grootst. In onderhavig rapport worden deze analyses kritisch beschouwd: Lokale vlindertrends kunnen niet goed worden beoordeeld als de landelijke trends daarbij ontbreken. Mogelijke fluctuaties in vlinderaantallen die kunnen voorkomen tussen jaren (landelijk en/of lokaal) worden niet benoemd. Uitspraken over lokale trends voor een korte periode, bijvoorbeeld dat een afname tussen 2014 en 2016 te wijten zou zijn aan de toegenomen damhertenstand, kunnen daarom niet worden gedaan. Er zijn veel meer factoren van invloed op vlindertrends. In de lokale jaarverslagen en in dit rapport worden die benoemd, en ook wordt ingegaan op de verschillen tussen landelijke en lokale trends bij verschillende soorten. Het Vlinderrapport gaat uit van de aanname dat AWD en NPZK alleen verschillen qua aantal damherten, maar besteedt ten onrechte geen aandacht aan de andere verschillen tussen AWD en NPZK. Dit zijn bijvoorbeeld: landschaps- en habitattypen, hydrologie, stikstofdepositie, konijnenstand en recreatievormen. Hierdoor zijn er ook natuurlijke verschillen in vlinderstand tussen AWD en NPZK. Bij een analyse naar kwetsbaarheid voor damhertenvraat lijkt te zijn toegeschreven naar een op voorhand geformuleerde theorie. Het veronderstelde verband met lokale trends in aantalsontwikkeling van vlinders in de duinen is niet aangetoond. Als soorten met brandnetel als waardplant lokaal afnemen, kan dat ook het gevolg zijn van bijvoorbeeld grootschalige herstelmaatregelen in de duinen (AWD en NPZK). Zo besloegen de maatregelen in het kader van LIFE+ in de AWD bijna 300 hectare, dat is bijna 10% van de totale oppervlakte van de AWD. Het zijn dus zeer ingrijpende maatregelen. De analyse in het Vlinderrapport van de aanwezigheid van nectarplanten in de AWD en het NPZK is uitgevoerd op basis van een indeling in twee categorieën: de gele composieten (grotendeels giftig voor damherten, maar wel belangrijk als nectarbron voor vlinders) en alle andere nectarplanten. De aantallen bloeiende nectarplanten zijn in klassen genoteerd, maar in het Vlinderrapport wordt met aantallen gewerkt. Het aantal overige nectarplanten is in 2

4 de AWD en NPZK tussen en afgenomen. Het aanbod gele composieten is in beide gebieden in de zomer hoog en is sinds stabiel (AWD) of neemt af (NPZK). Alleen in de maand mei zijn er verschillen tussen NPZK en AWD. De ecologische vraag wat dit voor vlinders betekent, wordt in het Vlinderrapport niet onderbouwd beantwoord. Er wordt niet ingegaan op het grote nectaraanbod van gele composieten waar vele vlindersoorten gebruik van maken, en op de flexibiliteit van vlinders om ook andere nectarbronnen te benutten (in en/of buiten de duinen). De keizersmantel is een voorbeeld van een vlindersoort die de laatste jaren in de AWD flink toeneemt (in aantal en areaal). Het laat zien dat voor het aantonen van een oorzakelijk verband tussen twee factoren - achteruitgang van bepaalde vlinders en toename van damherten - een correlatie niet voldoende is. De ecologische relaties zijn complex en over bepaalde milieufactoren is onvoldoende bekend. Damhertenbegrazing lijkt geen belemmering voor voldoende voedselaanbod voor de vlindersoorten in AWD en NPZK. In het Vlinderrapport wordt een dosis-effect-relatie gelegd tussen damherttellingen en vlinderaantallen op telroutes in damhertdeelgebieden. Deze relatie kan niet worden gelegd, omdat de gebruikte gegevens hier niet geschikt voor zijn en er een zeer grote extrapolatie voor nodig is. De conclusie dat er significante afname aan vlinderdichtheid optreedt bij toenemende hertendichtheid kan dan ook niet worden onderschreven. In het Vlinderrapport worden wisselende trends geschetst voor individuele soorten. Een relatie met kwetsbaarheid voor damhertenbegrazing lijkt alleen mogelijk te gelden voor vlindersoorten die brandnetel als waardplant hebben. Deze vlindersoorten met brandnetel als waardplant komen ook buiten de duinen veelvuldig voor en zijn regionaal en landelijk gezien niet bedreigd. In het Vlinderrapport wordt voorbij gegaan aan de invloed van grootschalig prunusbeheer op deze soorten. De typische duinvlindersoorten doen het relatief goed en er is geen relatie aangetoond met damherten. Bij soorten die grassen als waardplanten hebben, lijken alleen de soorten die hoge grassen nodig hebben een enigszins negatievere trend te laten zien, in zowel AWD als NPZK. Deze achteruitgang werd al in de jaren 90 ruim voor de populatietoename van damherten - in gang gezet en kan gerelateerd zijn aan andere factoren, zoals verruiging en veebegrazing. Bij de overige soorten met grassen als waardplant (hooibeestje, argusvlinder, bruin en bont zandoogje, heivlinder) komen zowel positieve als stabiele trends voor. Argusvlinder op duinkruiskruid 3

5 Aanleiding en leeswijzer In dit rapport wordt op verzoek van Stichting De Faunabescherming een review uitgevoerd van het rapport Effecten van damherten op bloemen en vlinders in de Amsterdamse Waterleidingduinen van de Vlinderstichting (Wallis de Vries, 2017), hierna: het Vlinderrapport. Waar nodig zal ook worden ingegaan op de inhoud van de door Gedeputeerde Staten van de provincies Noord- en Zuid-Holland verleende ontheffingen voor afschot van damherten en het daaraan ten grondslag liggende Faunabeheerplan damhert (van Gool, 2015). Leeswijzer: Eerst wordt een beeld geschetst van de duingebieden van Zuid-Kennemerland, waarbij wordt stilgestaan bij beleid en uitgevoerd en gepland beheer. Daarna wordt kritisch ingegaan op de verschillende analyses van het Vlinderrapport, en in het Vlinderrapport niet of onvoldoende besproken mogelijke andere invloeden op vlinders. Tot slot worden conclusies gegeven. NB. In dit rapport wordt gesproken over de duinen van Zuid-Kennemerland (geografisch begrip, ook ecologisch van belang) en Kennemerland-Zuid (juridisch begrip). Beide begrippen kennen grote geografische overlap. Gekozen wordt voor de term Zuid-Kennemerland. Dit rapport gaat strikt genomen alleen over de duingebieden van de Amsterdamse Waterleidingduinen en Nationaal Park Zuid-Kennemerland. De duinen van Zuid-Kennemerland De duinen van Zuid-Kennemerland (figuur 1) bestaan uit meerdere beheereenheden, o.a. Amsterdamse Waterleidingduinen (AWD), Nationaal Park Zuid-Kennemerland (NPZK) en nog enkele andere kleine duingebieden, en liggen binnen het Natura-2000-gebied Kennemerland-Zuid (figuur 2 en 3). Deze duinen bestaan grotendeels uit de habitats kalkrijke Grijze duinen (H2130A), lokaal ook kalkarme Grijze duinen (H2130B), Duinstruweel (H2160) en Duinbos (H2180). Het beheer van het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid is in handen van verschillende terreinbeheerders. Voor dit rapport zijn de deelgebieden Amsterdamse Waterleidingduinen (AWD) en Nationaal Park Kennemerland-Zuid (NPZK) van belang. De terreinbeheerder van de Amsterdamse Waterleidingduinen is Waternet. Terreinbeheerders voor de NPZK zijn Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, PWN en enkele particuliere eigenaren. Figuur 1: Luchtfoto van de duinen van Zuid-Kennemerland tussen Noordwijk en IJmuiden (bron: GoogleMaps) 4

6 Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid is opgenomen in het Programma Aanpak Stikstof (PAS) dat voorziet in maatregelen om de aanhoudende te hoge niveaus van verzurende en vermestende depositie terug te dringen, vanwege de schadelijke effecten daarvan voor kwetsbare duinnatuur en in natuurmaatregelen die beogen de negatieve effecten van depositie op de natuur terug te dringen. In dit kader is voor Kennemerland-Zuid een PASgebiedsanalyse opgesteld, waarin voor de verschillende deelgebieden binnen Kennemerland-Zuid en de verschillende beschermde habitats de knelpunten en de beoogde natuurmaatregelen zijn geformuleerd (Groenendijk, 2015). Zo wordt in de huidige situatie 27% van de oppervlakte kalkrijke grijze duinen met teveel stikstof belast (overschrijding van de kritische depositiewaarde). Gedetailleerde depositiekaarten van AWD en NPZK staan in bijlage 3. Inmiddels is een ontwerpbeheerplan voor Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid opgesteld, waarin maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyse zijn opgenomen. Ook voordat het PAS werd vastgesteld is in Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid jarenlang beheer gevoerd met het oog op de effecten van verzurende en vermestende deposities op de duinen. Zo zijn er de afgelopen jaren en ook nog recent met Europese subsidies over aanzienlijke oppervlakten beheermaatregelen uitgevoerd binnen het project LIFE+ ( ). Voor meer informatie over LIFE+ en PAS wordt naar het navolgende verwezen. Figuur 2: Kaart van het gehele Natura 2000 gebied Kennemerland Zuid, totale oppervlakte 8164 ha 5

7 Figuur 3: Voorbeeldkaart van een deel van de duinen met het Natura-2000-gebied Kennemerland Zuid (rood begrensd): NPZK in het noorden en midden en de AWD in het zuiden. De meeste bebouwing en campings zijn geëxclaveerd. Bron: Natuurbeleid en -beheer in AWD en NPZK Beleid AWD In de AWD geldt het natuurbeleid zoals dat is vastgelegd in de Beheervisie AWD (Waternet, 2011) dat is vastgesteld door de Amsterdamse gemeenteraad. Hierin staat over beleid ten aanzien van vegetatie: Verschillende habitattypen krijgen een kwaliteitsimpuls en een aantal willen we uitbreiden in oppervlakte. Dat betekent dat we de relatie tussen natuur en waterwinning verder optimaliseren en de woekerende prunus terugdringen. Dat laatste doen we met inzet van machines, koeien en schapen, deels onder hoede van een ouderwetse herder. Ook vrijwilligers helpen mee om de duineigen planten weer de ruimte te geven. De prunus voeren we af als brandstof voor het opwekken van duurzame energie. De Beheervisie AWD formuleert het volgende beleid ten aanzien van damherten/ wildbeheer: Samen met de regio helpt Waternet de overlast van damherten buiten de Waterleidingduinen te voorkomen. Rond een groot deel van het gebied staan hekken. Als het nodig is, wordt afschot in de toekomst onderdeel van het beheer. Opmerkelijk is dat Waternet, zoals uit het citaat blijkt, in 2011 vooral inzet op de bestrijding van Prunus (en daar alle mogelijke middelen - waaronder veel begrazing - voor wil inzetten) en tegelijkertijd afschot van damherten in de toekomst niet uitsluit. 6

8 Beheer AWD In de AWD is binnen bovengeschetste globale natuurvisie - sprake van actief beheer: niet alleen regulier beheer van watergangen, kanaaloevers en wandelpaden e.d. (vaak gebeurt dit al vele jaren), maar ook regulier en grootschalig beheer tegen effecten van verzurende en vermestende depositie, gebaseerd op specifieke (deel)beheerplannen. Waternet zet onder andere begrazing in. Waternet heeft de afgelopen jaren ingrijpend beheer uitgevoerd, onder andere: - Begrazingsbeheerplan en Begrazingsbeheerplan : in totaal is 1025 ha duingebied van de AWD in begrazingsbeheer (verschillende grazers en dichtheden). Inmiddels zou overigens de begrazing na mei 2016 zijn beëindigd. - Prunusbeheerplan : hierin wordt de aanpak en planning van Prunusbestrijding beschreven, en wat tot 2010 is bereikt. - Invasieve flora : zeker 10 verschillende exoten (naast Prunus) worden aangepakt, de concrete planning is echter niet heel duidelijk. Al deze beheerplannen zijn te raadplegen via: De afgelopen jaren zijn ingrijpende beheermaatregelen uitgevoerd ter bestrijding van de gevolgen van verzurende en vermestende depositie in het gebied. Het gaat onder andere om grootschalige bestrijding van Amerikaanse vogelkers (Prunus). Ook zijn er grote herstelprojecten uitgevoerd met Europese subsidie (LIFE+). De komende jaren zullen de in de PAS-Gebiedsanalyse beschreven maatregelen worden uitgevoerd aan de hand van het inmiddels in ontwerp ter inzage gelegen beheerplan voor Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid (begrazen, maaien, plaggen, chopperen, klepelen, hakken etc.). LIFE+ in de AWD De laatste decennia eisten verzuring, vermesting en verdroging hun tol. Woekerende planten zoals de Amerikaanse vogelkers breidden uit ten koste van kenmerkende duinsoorten. Deze tendensen wil Waternet keren, en de volgende drie natuurtypes uitbreiden in oppervlak en een kwaliteitsimpuls geven: Grijze duinen, struwelen met duindoorn en vochtige duinvalleien. Dankzij een Europese LIFE+ subsidie en steun van de provincie Noord-Holland heeft Waternet in de AWD van 2012 t/m 2016 de volgende werkzaamheden uitgevoerd (voor een overzichtskaart zie bijlage 2): Maaien van lage begroeiing en afvoeren van het organisch materiaal in duinvalleien (planning was maaien van 35 ha verruigd duingrasland en verruigde duinvalleien, daadwerkelijk 67 ha gemaaid tot en met winter (van Til, 2017) Plaggen en afvoeren van de organische bodemlaag in duinvalleien en duingraslanden (planning was plaggen van 98 ha verruigde en met prunus dichtgegroeide struwelen, grijze duinen en duinvalleien, daadwerkelijk 34 ha geplagd) Opengraven van dichtgegroeide stuifkuilen, rooien en afvoeren van struiken en bomen (planning was 2 hectare opengraven, uitgevoerd: ruim 2 ha) Plaggen voormalig dicht prunusstruweel plus afvoeren grond (planning was 150 ha struweel verwijderen, feitelijk werd dit bijna 170 ha; hiervan diende 65 ha daarna geplagd te worden, dit is ook daadwerkelijk uitgevoerd) Herstel van poelen door verwijderen oeverbegroeiing en baggeren (60 poelen volgens planning, daadwerkelijk: bijna 70 poelen) 7

9 Daarnaast zijn ook nog op enkele plaatsen dennen (4 ha) en populieren gerooid (2 ha), en is een gescheperde schaapskudde ingezet. Nabeheer vindt plaats o.a. met vrijwilligers, maar onduidelijk is waar dit beheer precies uit bestaat. Deze maatregelen besloegen in totaal dus bijna 300 hectare van de AWD, dat is bijna 10% van de totale oppervlakte van de AWD. Het zijn dus zeer ingrijpende maatregelen (geweest). PAS in de AWD In de AWD zijn in het kader van het PAS projecten uitgevoerd in de deelgebieden Middenveld en Mikwel. De site van Waternet vermeldt over Mikwel: Het duin begon hier steeds meer dicht te groeien en raakte zijn dynamiek kwijt. We hebben dit hersteld en zorgen daarmee dat het weer robuust en dynamisch wordt. We hebben in najaar 2016 een aantal abelenstruwelen gerooid, een deel geplagd en boomsoorten verwijderd die oorspronkelijk niet in het duin thuis horen. Ook zijn enkele stuifkuilen weer open en actief gemaakt. De vrijgekomen grond is afgevoerd naar de weilanden van een nabij gelegen manege. Ook in de toekomst zullen in de AWD nog maatregelen in het kader van PAS worden uitgevoerd. Al deze maatregelen hebben veel invloed (gehad) op het duingebied en de aanwezige flora en fauna. Beleid NPZK In NPZK geldt het natuurbeleid zoals dat is vastgelegd in de beleidsnota Beheer- en Ontwikkelplan Nationaal Park Zuid-Kennemerland (Berkers, 2014) dat op 6 juni 2014 is vastgesteld door het Overlegorgaan van het NPZK. Hierin is ten aanzien van natuur en landschap en damherten het volgende gesteld: Gepleit wordt voor een ambitieus natuurbeleid: Zie het Natura2000-beheerplan als een ondergrens maar doe meer dan vanuit Natura2000 strikt noodzakelijk is. Het huidige beleid, waarin zoveel mogelijk natuurlijke processen centraal worden gesteld en waarbij gestuurd wordt op condities in plaats van op concrete resultaten, krijgt veel steun. De overheersende mening is dat de druk op de natuurkwaliteit niet groter moet worden. Maar een lichte toename van rustige natuurgerichte recreanten in de terreindelen die voor intensievere opvang geschikt zijn gemaakt kan volgens velen. Er bestaat grote eensgezindheid over het actief beheren van damherten: dit moet gebeuren om de overlast buiten (onderstreping toegevoegd AE) het duingebied te verminderen. Over de wijze waarop dit moet gebeuren is wel discussie. Over integrale begrazing in NPZK stelt de beleidsnota: In 2003 is de integrale begrazing van Heerenduinen met shetlandpony s uitgebreid tot een gebied van 2000 ha tot aan de Bloemendaalse Zeeweg met ook koniks en Schotse hooglanders. Rond t Wed en andere speelterreinen vindt geen begrazing plaats. Het open duin is door de begrazing weer opener geworden, de vergrassing verminderd, het struweel opener en geschild en er is veel meer structuur. Vaak wordt gevraagd of de damherten de verruiging niet kunnen opruimen. Damherten hebben echter een ander graasbeeld dan runderen en paarden. Damherten eten vooral lekkere hapjes en maken dat korter dan gewenst, waardoor er minder bloemen, insecten en stinzenplanten zijn. De integrale begrazing in het park zal rond 2015 geëvalueerd worden. 8

10 Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat in het NPZK op twee gedachten wordt gehinkt: enerzijds wordt gestreefd naar het centraal stellen van natuurlijke processen, anderzijds wordt veebegrazing ingesteld, terwijl begrazing door damherten niet goed genoeg wordt geacht, op grond waarvan deze dieren actief beheerd zouden moeten worden. Overlast van damherten buiten het NPZK is ook een motief om damherten actief te beheren. Beheer NPZK Vanaf de jaren 90 vonden in NPZK diverse herstelprojecten van vochtige duinvalleien plaats samenhangend met stijgende grondwaterstanden in verband met het verminderen en uiteindelijk geheel stoppen van de drinkwaterwinning aldaar. In valleien zoals Houtglop, Bokkedoorns en Klein Doornen werden grote delen afgeplagd en weer in verstuiving gebracht. Veebegrazing is in een klein deel van NPZK gestart in Vanaf 2005 is integrale begrazing ingesteld als maatregel om vergrassing en verruiging in het NPZK tegen te gaan. Deze begrazing bestaat uit de inzet van konikpaarden, shetlandpony s en Schotse hooglanders, en in deelgebied Kraansvlak uit wisentenbegrazing. Detailinformatie over de ingezette veebegrazing in het NPZK is te vinden in Van Groen & Oosterbaan (2012, pag. 9-11). Evaluatie van de ingezette integrale begrazing vond in 2014 plaats op basis van vegetatieopnamen en visuele inspecties (NPZK jaarverslag 2014 en Smeding, 2015, pag. 35). De afgelopen jaren is veel en ingrijpend beheer uitgevoerd in het NPZK. LIFE+ in het NPZK In de jaren vonden in het NPZK verschillende projecten plaats in het kader van LIFE+. Zo hebben Natuurmonumenten, PWN en Hoogheemraadschap van Rijnland gewerkt aan een groot LIFE-duinherstelproject Dutch Dune Revival. Hieronder vielen de projecten Levend Duin en het project Noordwest Natuurkern. Levend Duin behelsde met name de bestrijding van Amerikaanse vogelkers. Bij de Noordwest Natuurkern zijn windsleuven in de zeereep en wandelende paraboolduinen ontwikkeld, waardoor het dynamisch duinlandschap is hersteld. Ook in de toekomst wordt dit soort herstelbeheer zeker met PAS subsidie verder voortgezet en uitgebouwd. Het gaat hier om duinherstelmaatregelen als: Het bestrijden van invasieve soorten (exoten). Planten die oorspronkelijk niet thuis horen in het duin en door de voedingsstofrijke omstandigheden zijn gaan woekeren. Deze planten moeten plaats maken voor beschermde inheemse soorten. Een belangrijke voorbeeld van een invasieve soort die al jaren wordt bestreden in het NPZK is de Amerikaanse vogelkers. Kapwerkzaamheden. Om de bodem te herstellen worden delen van dennenbos gekapt. Deze bossen zijn in het verleden aangeplant door mensen en vangen door hun structuur veel stikstof op uit de lucht, veel meer dan een open duingebied. De gekapte bomen worden deels vervangen door meer gewenste boomsoorten en op andere plekken wordt het landschap omgevormd naar een open duingrasland. Er blijven ook delen dennenbos behouden. Het maaien en afgraven van de bovenste laag van de bodem. In de bovenste delen van de bodem bevinden zich ophopingen van stikstof. Beheerders van het duingebied verwijderen lokaal de toplaag, waardoor de stikstof uit het gebied wordt verwijderd en de bodem opnieuw geschikt is voor de kenmerkende duinsoorten. 9

11 Het creëren van stuifplekken. Om de duinen weerbaarder te maken tegen toekomstige neerslag van stikstof, worden kleine stuifplekken gecreëerd. Verstuivingen zijn een heel belangrijk proces in het duin. Een vers laagje stuifzand zorgt voor kalk, werkt als een medicijn tegen een teveel aan stikstof en zorgt voor toevoer van belangrijke mineralen. Detailinformatie over planning en uitvoering van alle uitgevoerde projecten in NPZK is vanwege het feit dat het beheer in het NPZK in handen ligt van drie grote beheerders versnipperd en daardoor niet voorhanden. PAS in het NPZK In de nabije toekomst staat in het NPZK de uitvoering van verdere beheermaatregelen in het kader van PAS op het programma, onder andere het aanleggen van vele stuifplekken en het creëren van nieuw duingrasland. Ook wordt het hele gebied nagelopen om Amerikaanse vogelkers, cotoneaster en mahonia te verwijderen, omdat deze soorten snel sterk kunnen toenemen en de oorspronkelijke plantensoorten verdringen. Werkwijze Voor dit rapport is een literatuurstudie uitgevoerd en zijn publicaties beoordeeld in het licht van mijn jarenlange onderzoeks- en monitoringervaring als ecoloog in met name de Amsterdamse Waterleidingduinen en een gedegen kennis van de duinen van Zuid- Kennemerland. De review in dit rapport zal ingaan op de volgende aspecten: 1. Het analyseren van vlindertrends op monitoringroutes in AWD, NPZK en overige kalkrijke duingebieden in de periode en : hoe is dit in het Vlinderrapport aangepakt, is hierbij voldoende gekeken naar de landelijke trends, hoe worden trends bij verschillende vlinders gekwalificeerd, hoe worden trends verklaard, en vooral: zijn hierin alle andere aspecten die trends eventueel kunnen verklaren voldoende meegenomen? 2. De vlindersoorten zijn bij de analyse (op voorhand) ingedeeld in drie groepen kwetsbaarheid voor damhertvraat: zeer, matig en weinig kwetsbaar voor vraat: is dit een juiste aanpak, of is dit op voorhand al biased? 3. Het analyseren van het nectarplantenaanbod langs de monitoringroutes in , en , met onderscheid tussen weinig door damherten gegeten gele composieten en andere nectarplanten. Hoe is dit in het Vlinderrapport aangepakt, en hoe wordt dit verklaard? Zijn er andere verklaringen mogelijk? 4. Het analyseren van lokale dichtheden van damherten (per deelgebied van de damhertentellingen) en de talrijkheid van vlinders dan wel bloemen daarbinnen (dosis-effect-relaties). Hoe is dit in het Vlinderrapport aangepakt, is dit een juiste manier, en mogen hier wel conclusies aan worden verbonden? De betrouwbaarheid van de gebruikte methoden en gegevens wordt besproken in bijlage 1. In het kort: met name de betrouwbaarheid van de nectarplantentelling in de jaren 90 wordt in twijfel getrokken. Verder is bij de wildtellingen grote kans op fouten (dubbeltellingen), die groter wordt naarmate getelde groepen dieren groter zijn geworden. 10

12 Analyse van vlindertrends in AWD en NPZK en In het Vlinderrapport zijn lokale vlindertrends van 23 soorten geanalyseerd, waarbij vlindertrends in de AWD en NPZK met elkaar zijn vergeleken, en met vlindertrends in overige kalkrijke duingebieden. De vlindersoorten zijn in drie groepen ingedeeld op basis van kwetsbaarheid voor damhertenvraat, en de lokale vlindertrends zijn berekend voor de periode en Ook de trends van de individuele soorten zijn voor deze perioden berekend, waarbij steeds onderscheid is gemaakt tussen de trends in AWD en NPZK. De aantalsontwikkelingen van de vlinders in AWD en NPZK sinds 2014 ten opzichte van zijn ook berekend. Sommige soorten konden niet geanalyseerd worden door gebrek aan gegevens of zeer lage aantallen, bv. koevinkje en bont zandoogje in de jaren en verder eikenpage, bruine eikenpage en keizersmantel. NB. Waar hieronder lokale trends worden besproken (afkomstig uit diverse jaarverslagen KNNV-dagvlinderwerkgroep), betreft dit de gezamenlijke trend in AWD en NPZK (vrijwel alle telroutes in Zuid-Kennemerland liggen in de beide duingebieden, zie ook bijlage 1). Fluctuaties dagvlinders en landelijke trends Het waarnemen van vlinders is afhankelijk van het weer. Vlinders moeten eerst opwarmen in de zon voor ze kunnen vliegen. Bij koud en regenachtig weer zijn vlinders niet actief en niet actieve vlinders worden niet geteld, want worden niet waargenomen. Uitgangspunt bij vlindertellingen is dat tellers hun route elke week tenminste eenmaal tellen. In sommige weken is er sprake van langdurig slecht weer en lukt dat niet. Maar als een dagdeel iets beter weer oplevert, wordt de telling meestal alsnog uitgevoerd. Desondanks zijn er jaren waarin beduidend minder vlinders worden geteld dan andere jaren, bijvoorbeeld jaren met een koud voorjaar of een regenachtige zomerperiode. Vlinders komen in een dergelijke periode zodra het weer opwarmt - tijdens een zonnig (tel)uurtje - tevoorschijn, maar hebben dan toch last gehad van het koude weer (weinig kunnen vliegen, weinig nectar kunnen drinken, weinig eitjes kunnen afzetten e.d.), zodat er minder vlinders vliegen dan bij lang aanhoudend mooi weer. Omdat dit soort periodes met aanhoudend slecht weer meestal in het hele land of grote delen daarvan optreden, heeft dit zijn weerslag op veel of (vrijwel) alle tellingen. Het effect van dergelijke perioden met aanhoudend slecht weer is daarom terug te zien in de jaarcijfers van de landelijke (en de lokale) tellingen. De jaren 2015 en 2016 waren bijvoorbeeld dergelijke slechte vlinderjaren, zowel landelijk (zie figuur 4) als lokaal. De tellingen over 2015 en 2016 in de AWD en NPZK wijken in die zin niet af van de in die jaren vastgestelde landelijke trends. Zo worden in een goed vlinderjaar op een route met 20 secties (van 50 meter) gemiddeld wel 800 vlinders per jaar geteld, terwijl dat in slechte vlinderjaren maar zo n 500 vlinders is. In slechte vlinderjaren kunnen soorten een daling laten zien, maar net zo goed een stijging. Zowel landelijk als lokaal dalend in 2015 én 2016 waren: groot dikkopje, oranjetipje, kleine vuurvlinder, atalanta, gehakkelde aurelia, argusvlinder, koevinkje, d.w.z. 7 van de 23 in het Vlinderrapport onderzochte soorten (in totaal kwamen in Zuid-Kennemerland in soorten dagvlinders voor). In 2015 lieten de meeste soorten een achteruitgang zien, er is geen enkele soort die in de jaren 2015 en 2016 landelijk én lokaal toenam ten opzichte van 11

13 Figuur 4: Gemiddeld aantal getelde dagvlinders per jaar op een algemene standaardroute van 20 secties. Blauwe lijn: langjarig gemiddelde van 656 vlinders (bron: Van Swaay, 2017). opzichte van 2015: aardbeivlinder, bruin blauwtje, kleine vos, dagpauwoog, kleine parelmoervlinder, duinparelmoervlinder, hooibeestje (7 soorten). Een aantal soorten liet in 2016 alleen lokaal herstel zien in vergelijking met 2015, landelijk juist niet: zwartsprietdikkopje, klein koolwitje, icarusblauwtje, boomblauwtje, bruin zandoogje (5 soorten). Voor een aantal soorten was in 2016 sprake van landelijk herstel sinds 2015, maar lokaal niet: bruine eikenpage, distelvlinder. Lokaal waren er ook afwijkende trends: citroenvlinder, heivlinder. Vrijwel alle vlindersoorten laten landelijk behoorlijke fluctuaties zien van jaar tot jaar. Dit kan van soort tot soort erg verschillen. Dit kan in het algemeen worden toegeschreven aan overheersende weersinvloeden zoals een droog voorjaar, een natte winter etc. Zo zal een soort die in het voorjaar vliegt last ondervinden van voorjaarskoude (of rupsen kunnen bevriezen door late nachtvorsten), terwijl een zomervlinder daar geen last van heeft. Zo n vlinder heeft juist weer last van een regenachtige week in de zomer. Dergelijke invloeden hebben hun weerslag op aantallen getelde vlinders. Veranderingen in aantalsontwikkelingen van vlinders weergeven tussen twee jaren (zoals in het Vlinderrapport gedaan is in tabel 4.2: Verandering in de aantalsontwikkeling van afzonderlijke soorten dagvlinders met verschillende kwetsbaarheid voor damhertenvraat in AWD tussen 2014 en in %) is weinig zeggend over de langjarige stand van een vlindersoort en geeft enkel de jaarfluctuaties van de verschillende soorten weer. Van veel vlindersoorten zijn de specifieke habitateisen goed bekend (bijvoorbeeld de aanwezigheid van een bepaalde waardplant 1, goed weer in de vliegtijd), maar daarnaast zijn er onbekende milieufactoren die invloed kunnen hebben op het wel of niet talrijk voorkomen van vlindersoorten. Een verklaring waarom bepaalde soorten het in bepaalde jaren wel of niet goed doen, blijft daarmee ook voor experts moeilijk te duiden. Eenduidige verklaringen van waargenomen trends zijn daarom niet te geven. De stellige toerekening in het Vlinderrapport van vlinderaantalsontwikkelingen in de AWD aan de aanwezigheid van 1 Een waardplant is een plant waarop een vlinder haar eitjes afzet. Dit is meestal de plant waar de rups van eet, zodra die uit het ei is gekropen. Sommige vlinders zetten hun eitjes niet af op de waardplant, maar in de buurt, zodat de rups op zoek moet naar zijn voedsel (waardplant). 12

14 het damhert is niet uit de getelde aantallen af te leiden, en is daarmee zeer aanvechtbaar. Er zijn immers nog zoveel andere (ook onbekende) factoren die de vlinderaantallen beïnvloeden. De conclusie dat het damhert verantwoordelijk is voor de geobserveerde trends wordt niet gedragen door de aangevoerde feiten. Overigens wordt in het Vlinderrapport gesteld: Bij de weinig kwetsbare soorten was er vanaf 2005 wel sprake van een significante afname, maar deze deed zich ook buiten de AWD voor, en werd dus zeer waarschijnlijk niet door de damherten veroorzaakt (pag. 28). Impliciet wordt hiermee aangegeven dat soorten ook zomaar kunnen dalen, en dat er kennelijk nog vele andere factoren bepalend zijn voor de waargenomen trends. Elk jaar worden de indexen en trends voor alle dagvlindersoorten in het meetnet opnieuw berekend (jaarverslagen Vlinderstichting en lokale jaarverslagen). De grafieken met de landelijke trends laten in één oogopslag zien wat goede en wat slechte jaren waren voor een bepaalde soort. Het zijn de landelijke trends die voor een groot deel de lokaal getelde aantallen vlinders verklaren. De landelijke trends worden vaak bepaald door belangrijke factoren als droogte en koude etc. Een voorbeeld van een soort waarvan de lokale trend duidelijk grotendeels gebaseerd is op de jaarlijkse trend is de kleine vuurvlinder, die van jaar tot jaar kan pieken en dalen (figuur 5). Voor alle soorten is berekend of ze sinds 1992 landelijk voor- of achteruitgaan. Veel soorten gaan landelijk gezien al jaren achteruit, zoals argusvlinder, bruine eikenpage en zwartsprietdikkopje (zie figuur 6 onderaan in rood). Figuur 5: Landelijke (blauw) en lokale trend (rood) van Kleine vuurvlinder (bron: Mourik, 2017) 13

15 Figuur 6: Landelijke trends van de Nederlandse vlinders in procenten per jaar (bron: Van Swaay et al, 2017). Kortom, slechte vlinderjaren zijn van invloed op veel (maar niet alle) landelijke en lokale trends. Er zijn veel meer factoren van invloed op vlindertrends. Landelijke en lokale trends komen per soort niet altijd overeen, en kunnen nogal variabel zijn. Sommige soorten fluctueren van jaar tot jaar, andere laten een stabielere trend zien. Sommige soorten gaan al jaren achteruit. Het is bevreemdend dat in het Vlinderrapport de landelijke trends niet zijn meegenomen. Lokale trends dagvlinders Lokale trends kunnen soms grotendeels samenvallen met de landelijke trends (en die zelfs voor een groot deel bepalen), of hier juist van afwijken. Een voorbeeld van een dergelijk grotendeels samenvallen van de langjarige lokale en landelijke trend biedt de kleine vuurvlinder: een landelijk algemene soort, die lokaal de landelijke trend volgt, maar iets meer pieken en dalen vertoont (zie figuur 5). 14

16 Het komt ook voor dat een soort in Zuid-Kennemerland voor een groot deel de landelijke trend bepaalt, omdat de soort elders zeldzaam is. Een voorbeeld van zo n vrij uitzonderlijke situatie is de aardbeivlinder: een landelijk zeldzame vlinder, die in Zuid-Kennemerland (waarbinnen de AWD en NPZK liggen) lokaal talrijk is, en daarmee voor een groot deel de landelijke trend bepaalt. De landelijke en lokale trends vallen grotendeels samen (figuur 7). Een voorbeeld van een soort waarbij de lokale trend afwijkt van de landelijke trend is het oranjetipje. Sinds 2008 nemen de aantallen oranjetipje landelijk bezien flink toe, maar lokaal in Zuid-Kennemerland, waar AWD en NPZK onderdeel van uitmaken treedt in 2009 en 2010 slechts licht herstel op (figuur 8). Het lokale jaarverslag Zuid-Kennemerland 2010 vermeldt daarover het volgende: Landelijk waren 2009 en 2010 topjaren, maar in de duinen bleef oranjetipje marginaal rond het ijkpunt van 100 hangen. Is er nog wel voldoende ruige scheefkelk onder invloed van de toegenomen (konijnen, damhert, vee) begrazing en/of zijn waardplant en vlinder nog wel op elkaar afgestemd in tijd van bloei en eileg? (Mourik, 2011). Figuur 7: Aardbeivlinder: landelijke index (balk) en index Zuid-Kennemerland (lijn) (bron: Mourik, 2011) Figuur 8: Oranjetipje: landelijke index (balk) en index Zuid-Kennemerland (lijn) (bron: Mourik, 2011) 15

17 Zeer bepalend voor lokale ontwikkelingen bij dagvlinders kunnen de lokale weersomstandigheden zijn. Zo kunnen, waar landelijk soms sprake is van een koel voorjaar, de weersomstandigheden lokaal nog koeler of juist minder koel zijn door bijvoorbeeld veelvuldige zeedamp of door veel zonuren aan de kust. Uit het jaarverslag Zuid- Kennemerland 2010 blijken dergelijke specifieke lokale weersomstandigheden in het gebied: Het voorjaar van 2010 was zeer zonnig, droog en koud. Herhaaldelijk hulden de duinen zich eind mei in een kille zeedamp. De gemiddelde temperatuur van april en mei was in De Bilt slechts rond de 10 graden; mei was daarmee één van de koudste meimaanden sinds Onder invloed van het koele zeewater was het aan de kust zeker nog een graadje kouder, geen echt stimulerende vlindertemperatuur dus. (Mourik, 2011, pag.1). Het lokaal verdwijnen van het geschikte vlindermilieu kan leiden tot lokaal uitsterven van vlinders. In het verre verleden hebben urbanisatie, ontwatering en drinkwaterbereiding geleid tot het lokaal uitsterven van rode vuurvlinder, zilveren maan en moerasvlekvlinder in blauwgraslandachtige duinvegetaties bij Wassenaar (Van Turnhout et al, 2003). In het lokale jaarverslag KNNV-dagvlinderwerkgroep Zuid-Kennemerland (Mourik, 2017) blijkt dat recent slechts enkele vlindersoorten lokaal meer afnemen dan het geval is op basis van landelijke trends. Met andere woorden: weinig vlinders in Zuid-Kennemerland laten een in negatieve zin van de landelijke trend afwijkende lokale trend zien in de jaren Het gaat om de soorten zwartsprietdikkopje, bruin zandoogje, groot dikkopje, oranjetipje en in mindere mate kleine vuurvlinder. Dit duidt op een lokaal (negatief) effect op deze soorten. Deze vlinders zijn in de studie waarop het Vlinderrapport is gebaseerd echter ingedeeld in verschillende klassen van damhertenvraatgevoeligheid. Dat wijst erop dat begrazing door damherten niet de bepalende factor is voor deze lokale afwijking van de landelijke trend, in tegenstelling tot wat het Vlinderrapport (p.32) concludeert. Opmerkelijk is bijvoorbeeld dat het zwartsprietdikkopje al eind negentiger jaren qua aantallen in Zuid- Kennemerland hard achteruitging. In het jaarverslag dagvlinders Zuid-Kennemerland lezen we daarover het volgende: In het jaarverslag van 2010 constateerden we dat vlindersoorten met rupsen die speciale grassen begrazen, en die als vlinder voornamelijk in de zomermaanden vliegen, hard achteruit zijn gegaan. Achtereenvolgende verruiging en sterfte van graslanden, prunusplaag, begrazing en slecht weer spelen daarbij waarschijnlijk een rol. Ook in 2011 en 2012 ging het onverminderd slecht met deze groep (tabel 3): de aantallen van zwartsprietdikkopje, groot dikkopje (Rode lijst) en argusvlinder blijven maar dalen. Bruin zandoogje en koevinkje hadden in 2012 een kleine opleving. (Mourik, 2013, pag.12). Geconstateerd kan worden dat achtereenvolgens verschillende andere oorzaken voor de achteruitgang van deze soorten (met rupsen op grassen) worden genoemd dan damherten, en dus niet alleen of als belangrijkste oorzaak de damherten. Vele andere factoren zijn mede bepalend, volgens de lokale werkgroep zijn dat in de eerste plaats verruiging van graslanden. In het jaarverslag dagvlinders Zuid-Kennemerland wordt ook het volgende vermeld: De dikkopjes hadden zowel in 2011 als in 2012 de pech dat het in de vliegtijd (week 30 cq 29) erg slecht weer werd, waardoor de aantallen enorm kelderden. Na de enorme terugval van het zwartsprietdikkopje, van vele duizenden in de beginperiode (7300 in 1995) tot enkele honderden in de laatste jaren, gaat ook het groot dikkopje een zorgenkind worden. [.] 16

18 Zwartsprietdikkopje en groot dikkopje zijn kenmerkend voor duingedeelten met veel graslanden en grasrijke struwelen of bosjes: de duinsavanne van het middenduin en het droge duinbos. Als we in die leefgebieden kijken naar routes met en zonder veebegrazing dan valt het op dat het aantal zwartsprietdikkopjes op niet-begraasde routes tegenwoordig ruim 5 keer zo hoog is als op vee begraasde routes en het aantal groot dikkopjes 2,5 keer zo hoog. Dat grote verschil was er in de beginjaren van de monitoring niet. Wel waren er zwakke aanwijzingen dat nulbeheer voor zwartsprietdikkopje en groot dikkopje beter was dan begrazing (Wallis de Vries, 1997) en ook toen al had zwartsprietdikkopje de beste kansen in droge duinweiden zonder beheer (Wallis de Vries, Eggenkamp & Mourik, 1999). Nadere analyse van de gegevens zal moeten uitwijzen in hoeverre het tegenwoordige verschil werkelijk te maken heeft met de langere termijn en grotere schaal van veebegrazing, de toename van damherten en/of de afname van konijnen. (Mourik, 2013, pag. 13). In 2012 wordt met name de door Waternet ingezette veebegrazing in het middenduin als mogelijke verklarende factor wordt genoemd voor de afname van zwartsprietdikkopje en groot dikkopje en niet het damhert. Het jaarverslag dagvlinderonderzoek Zuid-Kennemerland 2010 licht grote verschillen tussen de ontwikkeling van dagvlinders in het duingebied toe. Onder andere worden bruin blauwtje, kleine parelmoervlinder en kleine vuurvlinder beschreven: Bruin blauwtje lijkt in de duinen weinig last te hebben van grote processen als verruiging, verstruiking, begrazing enz. Zij vindt altijd wel kleine bloemrijke plekjes (vaak in bermen, konijnenweitjes, wildpaadjes, padranden) met de waardplant zachte ooievaarsbek en is zo, al huppelend door het duin, in staat stabiel aanwezig te blijven. De kleine parelmoervlinder is de duinvlinder bij uitstek. De Zuid-Kennemerland index ligt beduidend hoger dan landelijk en laat een zaagtandpatroon zien van piekjaren in een reeks van jaren met een "normale", lagere index. Sinds 1998 is de stand in Zuid- Kennemerland vrij stabiel. De pieken hebben te maken met uitzonderlijk gunstige weersomstandigheden in (één van) de generatie perioden. In de vegetatie vertaalt zich dat dan door plaatselijk massale bloei van duinviooltje, zoals in Nog extremer dan de kleine parelmoer is de kleine vuurvlinder een zaagtand vlinder. Piekjaren wisselen af met diepe dalen. Het jaar 2000 was het slechtste in de reeks, zowel landelijk als in Zuid-Kennemerland. Tot en met 2002 lag de duinindex gemiddeld op hetzelfde niveau als de landelijke. Daarna zakte Zuid-Kennemerland weg: de pieken werden lager, de dalen dieper. (Mourik, 2011, pag. 11). Ook bij de duinparelmoervlinder spelen bij de lokale aantalsontwikkelingen andere en vooral eerdere oorzaken een belangrijke lokale rol, blijkt uit het jaarverslag dagvlinderonderzoek Zuid-Kennemerland 2010: De duinparelmoervlinder heeft sinds de jaren negentig veel terrein verloren en is er niet meer bovenop gekomen. Tot 2009 lag de index van Zuid-Kennemerland boven de landelijke maar 2010 was een slecht jaar in de duinen en liet de duinparelmoervlinder niet het herstel zien dat elders optrad. (figuur 9, Mourik, 2011, pag.10). 17

19 Figuur 9: Duinparelmoervlinder: landelijke index (balk) en index Zuid-Kennemerland (lijn) (bron: Mourik, 2011) Het lijkt op grond van het voorgaande niet reëel om het afnemend aanbod aan bloeiende liguster als voornaamste oorzaak van (toekomstige!) achteruitgang te veronderstellen, zoals in het Vlinderrapport (p. 29) gebeurt. Opmerking verdient juist dat de duinparelmoervlinder een sterke vlieger is, die kan overstappen op ander nectaraanbod (Olk & van Til, 2014), ook als dit eventueel verder weg gelegen is. Er lijkt veeleer een (al eerder opgetreden) verband te zijn met de waardplant van de duinparelmoervlinder, het zandviooltje. Dit kleine, vroeg bloeiende viooltje is in Zuid-Kennemerland nooit heel algemeen geweest, en is door verruiging van duingrasland en laag kruipwilgstruweel sinds de jaren 90 verder achteruit gegaan. Overigens lijkt de lokale trend van de duinparelmoervlinder de laatste jaren juist weer wat te herstellen, zie figuur 10. Het lijkt niet reëel dit slechts toe te schrijven aan de ingestelde exclosures (met een klein oppervlak, één of enkele m 2 ), vermoedelijk is de duinparelmoervlinder opportunistischer (en dus zelfredzamer) dan in het Vlinderrapport verondersteld wordt. In 2014 is vastgesteld dat duinparelmoervlinders in de AWD ook foerageren op grote tijm, dauwbraam en rolklaver (Olk & van Til, 2014). Figuur 10: Landelijke (blauw) en lokale trend (rood) van Duinparelmoervlinder (bron: Mourik, 2017) 18

20 Van ouds bestaande verschillen AWD en NPZK Uitgangspunt in het Vlinderrapport lijkt te zijn dat de deelgebieden AWD en NPZK alleen van elkaar zouden verschillen wat betreft damhertdichtheid, terwijl op gebied van ecologie, biologie, hydrologie, ligging, invloed van stikstofdepositie en teruggang van aantal konijnen AWD en NPZK vrijwel overeen zouden komen. Dit uitgangspunt doet geen recht aan de feitelijke verschillen tussen AWD en NPZK. De deelgebieden liggen weliswaar beide in Zuid-Kennemerland en hebben daarmee op hoofdlijnen dezelfde geologische ontstaansgeschiedenis. In de praktijk bestaat er onder andere voor vlinders een aantal relevante verschillen tussen AWD en NPZK. Landschapstypen: kartering van beide gebieden door Doing in de jaren 70 en 80 (Doing, 1988) laat zien dat het NPZK voornamelijk uit Jonge Duinen bestaat (A, R, H en K- landschap), terwijl de AWD daarnaast aan de oostrand ook uit Oude Duinen bestaat (Wlandschap). Verder omvat het NPZK meer kardinaalsmutsstruwelen en open eikenstruweel (Kb-landschap), terwijl de AWD meer duindoornstruwelen (Hh-landschap) en buntgraslandschap omvat (C-landschap), en NPZK niet of nauwelijks buntgraslandschap. Dit verklaart onder andere waarom van oudsher de bruine eikenpage in NPZK méér voorkomt dan in AWD. Habitattypen: kartering van beide gebieden in kader PAS-gebiedsanalyse laat zien dat habitattype 2130A (kalkrijke grijze duinen) in zowel AWD als NPZK veel voorkomen. Ook habitattype duindoornstruweel (H2160) en droog duinbos (H2180A) komen in beide gebieden veel voor. Het grootste verschil tussen AWD en NPZK is habitattype H2130B: ontkalkte grijze duinen. Dit type komt in AWD over een grotere oppervlakte voor (met name in het (zuid)oostelijk deel van het gebied) dan in NPZK (figuur 11). Figuur 11: Voorkomen Grijze duinen (kalkarm) H2130B in Natura2000-gebied Kennemerland Zuid (bron: Beheerplan Natura 2000 Kennemerland) 19

21 Hydrologie: AWD en NPZK verschillen in de kern niet veel (beide duingebieden met een zoetwaterbel in de ondergrond), maar juist doordat de AWD nog steeds een actief drinkwaterwingebied is inclusief bijbehorende kunstmatige infiltratie (en de NPZK nooit kunstmatige infiltratie gekend heeft en al sinds 2003 niet meer in gebruik is om grondwater te winnen) verschillen de gebieden op dit vlak enorm van elkaar. In de AWD zijn door de aanwezigheid van infiltratie-, voorraad- en terugwinkanalen vele kilometers oevers en schouwpad aanwezig (die in NPZK ontbreken), met potentieel voor goed ontwikkelde oevervegetaties met (afhankelijk van het gevoerde beheer aldaar) wel of niet veel bloeiende kruiden. Voor vlinders heeft dit onder andere tot gevolg dat in de AWD historisch en actueel meer aardbeivlinders voorkomen dan in NPZK (die gedijen namelijk niet alleen in droge duingraslanden, maar ook in vochtige habitats op de schouwpaden). Verder is bekend dat de argusvlinder met name op een telroute in het infiltratiegebied in de AWD veel geteld wordt (ook in slechte argusvlinderjaren), en daar kennelijk zijn (lokale) optimum heeft. Grondwaterbescherming: in NPZK is voor bestrijding van Amerikaanse vogelkers gebruik gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen (gerichte toepassing van glyfosaat). Dergelijk gebruik is niet te combineren met drinkwater. In de AWD zijn daarom geen gewasbeschermingsmiddelen toegepast, waardoor mechanische, voor omliggende vegetaties en de bodem ingrijpender maatregelen moesten worden getroffen ter verwijdering van Amerikaanse vogelkers. Ligging en stikstofdepositie: AWD en NPZK liggen beiden langs de Hollandse kust, AWD zuidelijk van NPZK. Met de hoofdzakelijk (zuid)westenwinden wordt vooral depositie vanaf zee (uitstoot van schepen) en vanuit Engeland aangevoerd. Hierin lijken beide deelgebieden niet erg van elkaar te verschillen (bijlage 3). Zeescheepvaart draagt in Nederland voor 13% bij aan de SO 2 - en NO x -depositie boven land ( De AWD lijkt meer stikstof aan de zeezijde te ontvangen, onduidelijk waarom, want NPZK ligt juist dichter bij vaarroute IJmond. Beide gebieden hebben aan de bewoonde oostkant de hoogste N- deposities, NPZK omdat het dichter bij de industrie aan de IJmond (o.a. Tata Steel, Crown van Gelder) en dichter bij snelweg A9 ligt, en de AWD waarschijnlijk vanwege de ligging dichtbij de stedelijke agglomeratie Haarlem e.o. (zie figuur 12 en bijlage 3). Het is onduidelijk en onbekend of deze verschillen in depositie doorwerken in de lokale vlinderfauna. Figuur 12: Stikstofdepositie (N tot) in regio Zuid-Kennemerland in NPZK en AWD vallen voornamelijk in twee klassen: <1000 en mol/hectare/jaar. De invloed van snelwegen, industrie en bebouwing (verkeer) is te zien aan de hand van de donkerder kleuren. Bron: geodata.rivm.nl/gcn (NB. zie bijlage 3 voor gedetailleerde depositiekaarten AWD en NPZK) 20

22 Depositie en habitattypen: Voor alle Natura-2000 habitattypen zijn kritische depositiewaarden (KDW) bekend, en in de PAS-gebiedsanalyses is berekend op hoeveel procent van het aanwezige oppervlak een overschrijding van deze KDW plaatsvindt. Met name op het type ontkalkt duingrasland (H2130B) is vrijwel overal sprake van een overschrijding, ook in de toekomstscenario s 2020 en In de AWD komt dit type veel meer voor dan in NPZK, waarmee de situatie voor AWD er niet rooskleurig voorstaat. Teruggang aantal konijnen: na een opleving van de trend in de AWD in de jaren (landelijk: ) is er nu weer sprake van een dalende tendens (bron: konijnentellingen AWD 2016, figuur 13). De landelijke trends voor de duinen zijn ook bekend (figuur 14). Opvallend is dat de trend in de AWD de laatste jaren blijft dalen, terwijl het landelijk alweer iets vooruit gaat. Konijnen zullen de vergrassing in de AWD momenteel dan ook zeker niet kunnen terugdringen. Het verloop van het aantal konijnen in NPZK is onbekend. Biologie: van oudsher zijn er altijd al tamelijk onverklaarbare verschillen geweest tussen de beide duingebieden in het voorkomen van bepaalde planten en dieren. Zo komen in NPZK vrij algemeen plantensoorten voor als voorjaarshelmkruid en kleine pimpernel, die in de AWD behoorlijk zeldzaam zijn. Andersom komen in de AWD soorten voor als adelaarsvaren en valse salie (kenmerkend voor W-landschap en oppervlakkige verzuring) die in NPZK weer veel zeldzamer zijn. Het is onbekend (maar wel waarschijnlijk) dat dit ook verschillen in insectenfauna tot gevolg heeft. De in de AWD vrij algemene schapenzuring (meer dan in NPZK) zorgt van oudsher voor meer kleine vuurvlinders in de AWD dan in NPZK. Figuur 13: Konijnen in de AWD: som van de maximale aantallen op alle secties in het najaar (bron: tellingen in AWD, jaarverslagen vrijwilligers 2016) Deze gebiedsverschillen bestaan ook voor enkele andere vlindersoorten. Een exacte verklaring daarvoor ontbreekt, maar waarschijnlijk wordt het veroorzaakt door landschappelijke verschillen. Uit het jaarverslag dagvlinders Zuid-Kennemerland (Mourik, 2013): Al sinds de start van het onderzoek in 1992 komen de kleine vuurvlinders vooral in de AWD voor en dat is nog steeds zo. Maar in 2012 werden ook ten noorden van de Zandvoortselaan (= NPZK, AE) veel kleine vuurvlinders waargenomen. Bijna alle citroenvlinders vliegen op een kluitje in de binnenduinen van Overveen. In de AWD en in de omgeving van Velsen is deze soort een zeldzaamheid. 21

23 Figuur 14: Geïndexeerde aantalsontwikkeling van het konijn in de duinen van Nederland, in de vastelandsduinen (waaronder o.a. AWD en NPZK) en op de Wadden periode (bron: NEM-tellingen ) Recreatievormen: in AWD mag gewandeld worden (ook buiten de paden), in NPZK mag alleen op paden gewandeld en gefietst worden. Het is onduidelijk en onbekend of deze recreatieverschillen doorwerken in de lokale vlinderfauna. Kortom, er bestaan relevante verschillen tussen AWD en NPZK; meer verschillen dan alleen het huidige verschil in aantal damherten. Analyse vlinders op basis van kwetsbaarheid voor damhertvraat In het Vlinderrapport en de daaraan ten grondslag liggende studies zijn plantensoorten (waard- en/of nectarplanten) ingedeeld op basis van veronderstelde gevoeligheid voor damhertenvraat. Deze indeling wordt gevolgd door een analyse aan de hand waarvan wordt vastgesteld of de vlinders die van deze planten (deels) afhankelijk zijn veel of weinig voorkomen, om vervolgens tot conclusies te komen over de invloed van damherten op vlinders. Aan de hand van deze indeling lijkt te zijn toegeschreven naar een op voorhand geformuleerde theorie. De indeling van planten naar aantrekkelijkheid voor damhertenbegrazing moet worden genuanceerd en het veronderstelde verband met zeer lokale trends in aantalsontwikkeling van vlinders in de duinen is niet aangetoond. Damherten hebben inderdaad in zekere mate voorkeur voor bepaalde planten ten opzichte van andere planten. Dit is uit keutelonderzoek bekend (Kuiters et al, 1996). Ook is bekend dat bepaalde planten in de AWD mede onder invloed van begrazing door damherten minder voorkomen dan bijvoorbeeld in de jaren 90 het geval was en ook minder dan in het NPZK. Vooral vlindersoorten met brandnetel als waardplant hebben het mogelijk lokaal in de AWD moeilijker gekregen (dagpauwoog, kleine vos, gehakkelde aurelia en landkaartje). Het Vlinderrapport geeft voor deze soorten inderdaad een trendverschil aan vergeleken met 22

24 NPZK, overigens voor en na Zoals hierboven besproken, spelen er bij vlindertrends (ook bij deze soorten) andere factoren ook een en mogelijk veel belangrijker rol. Typische plantensoorten van verruiging worden door de specifieke - en vaak grootschalige - maatregelen in de AWD en het NPZK juist mede bestreden (onder andere door maaien, plaggen en begrazing met vee). De beheermaatregelen in beide gebieden kunnen daardoor mogelijk effect hebben op deze vlindersoorten. Bovendien zijn waardplanten als brandnetel maar ten dele duinspecifieke plantensoorten: brandnetel is onderdeel van goed ontwikkeld duindoornstruweel H2160 en van een goede kwaliteit binnenduinbos H2180C, maar daarnaast is brandnetel in heel Nederland een zeer algemeen voorkomende soort van wegbermen, ruigten, bossen e.d. Vlindersoorten die brandnetel als waardplant hebben, kunnen zich daarom ook voortplanten buiten de duinen. Analyse en relatie met nectarplantenaanbod De analyse in het Vlinderrapport van de aanwezigheid van nectarplanten in de AWD en het NPZK is uitgevoerd op basis van een indeling in twee categorieën: de gele composieten (grotendeels giftig voor damherten, maar wel belangrijk als nectarbron voor vlinders) en alle andere nectarplanten. Bij de navolgende analyse van de betrouwbaarheid van de gebruikte data over vóórkomen van nectarplanten worden de gegevens besproken die zijn weergegeven in de figuren 3.1 en 3.2 van het Vlinderrapport: de perioden en (gegevens worden niet beschouwd, zie bijlage 1). Bij het onderzoek naar aanwezigheid van nectarplanten zijn de aantallen bloeiende nectarplanten in klassen genoteerd (klasse 1 t/m 4, zie Wallis de Vries, 2010 en Van Swaay et al, 2011), maar in figuren 3.1 en 3.2 (Vlinderrapport p.13) wordt het aanbod nectarplanten weergegeven in gemiddelde talrijkheid per routesectie (een sectie is 50 meter van de telroute), variërend van minder dan 0,1 (distels in AWD in ) tot (voor alle overige nectarplanten in NPZK in in augustus) 6 bloeiende bloemeenheden per routesectie (teleenheid bloemen en bloemhoofdjes verschilt, afhankelijk van de soortengroep). In het Vlinderrapport wordt vermeld dat de in figuren 3.1. en 3.2 gehanteerde schaal logaritmisch is en noemt afnames in nectarplantenaanbod van 2695 naar 6,5, wat eveneens duidt op gebruik van absolute aantallen (in log-schaal), en niet van gegevens over nectarplanten ingedeeld in klassen. Het is onduidelijk hoe de omrekening van (online ingevoerde) klassen naar aantallen is gedaan, ofwel hoe de figuren 3.1 en 3.2 tot stand zijn gekomen. Het bloemenaanbod overige nectarplanten is in NPZK op basis van de hiervoor besproken gegevens uit figuren 3.1 en 3.2 in de perioden en in alle maanden hoger dan in de AWD, maar dit aanbod neemt tussen beide perioden in beide gebieden af. De categorie gele composieten laat weinig verschillen zien tussen de gebieden (in juli en augustus; aanbod in beide gebieden hoog), en neemt tussen beide perioden af (NPZK) of is stabiel (AWD). Alleen in de maand mei lijkt het aanbod gele composieten in NPZK in beide perioden duidelijk groter dan in AWD. De vraag is, zoals hiervoor uiteengezet, hoe deze gegevens tot stand zijn gekomen en hoe betrouwbaar deze zijn. Een belangrijke vraag is of vlinders van een afname van het aantal bloeiende planten in de categorie overige nectarplanten hinder ondervinden. Wat betreft nectaraanbod kan verondersteld worden zeker bij de sterke mobiele vlinders dat zij met hetzelfde gemak - 23

25 opportunistisch - overstappen op ander aanwezig nectaraanbod, zoals gele composieten. Zo is van het hooibeestje bekend dat deze foerageert op meer dan 80 verschillende nectarplanten (Bos et al, 2006). Van de kleine vuurvlinder is bekend dat die juist een duidelijk voorkeur voor bepaalde nectarplanten heeft, en in de loop van de zomer van de ene op de andere soort overstapt (Buesink en Datema, 1986, in Bos et al, 2006). Ook van de weinig mobiele aardbeivlinder is bekend dat deze van veel verschillende nectarplanten gebruik kan maken, onder andere hondsdraf en de gele composiet zandpaardebloem (Oteman, 2010). Het Vlinderrapport stelt ten onrechte dat de gele composieten over het geheel niet bijzonder talrijk zijn. Zeker in sommige jaren is er een overvloed aan gele composieten in de duinen aanwezig, met name in de zomer. In de duinen van Meijendel is jarenlang onderzoek gedaan naar de terugkoppelingsmechanismen en afhankelijkheid van Jacobskruiskruid (variant van duinkruiskruid) enerzijds en zebrarupsen van de Jacobsvlinder (die Jacobskruiskruid gebruiken als waardplant) anderzijds, en daaruit blijken fluctuaties in jaren met veel en weinig bloei van duinkruiskruid (en veel en weinig zebrarupsen). Dit is dus een normaal fenomeen voor deze soorten (Van der Meijden & van der Veen- van Wijk, 2009). Het Vlinderrapport schrijft de categorie gele composieten vanwege giftigheid (voor damherten) ten onrechte af als voedselbron voor vlinders. Voor vlinders met een of meer volwassen generaties in voorjaar en/of (voor)zomer zijn de nectarplanten uit de categorie gele composieten juist een goede nectarbron. Dit kan geïllustreerd worden aan de hand van de bijna 2000 waarnemingen van dagvlinders in de AWD in 2017 op waarneming.nl, met daarbij veel foto s van vlinders foeragerend op duinkruiskruid: 08&to= &sp=0&z=0&u=0&rows=20&akt=0&kle=0&show_zero=0&g=4&z=0&akt=0 &kle=0&from= &show_zero=0&to= &rows=20&u=0 In het Vlinderrapport wordt gesteld dat duinkruiskruid slechts een deel van de zomer bloeit en het nectaraanbod van deze soort niet toereikend is voor 18 van de 23 vlindersoorten, ook als het veelvuldig aanwezig zou zijn. Onduidelijk is hoe deze aantallen soorten zijn berekend, zodat het een niet onderbouwde stelling is. Gesteld wordt dat een tekort aan duinkruiskruid vooral voorjaars- of nazomervlindersoorten zou treffen. Het Vlinderrapport gaat hiermee voorbij aan het feit dat juist in het voorjaar damherten weinig interesse hebben in kruiden, maar graag jong gras eten, en in het najaar eikels en andere zaden prefereren. Ook bloeien sommige gele composieten nog wekenlang door tot in november, waardoor de kans zeer gering is dat nazomervlinders nectarbelemmering ervaren. Bovendien is het niet alleen duinkruiskruid, maar vooral ook bezemkruiskruid dat erg lang doorbloeit in het najaar. Verder wordt gesteld dat veel vlindersoorten een specifieke voorkeur voor bepaalde nectarplanten hebben en dat duinkruiskruid niet perse een geschikte nectarbron is voor alle soorten. Hiermee wordt voorbij gegaan aan onderzoek waarin is aangetoond dat vlinders inderdaad voorkeuren hebben, maar ook kunnen overstappen op andere nectarbronnen (Buesink & Datema, 1986, Oteman, 2010) of voor de sterke vliegers - wellicht kunnen uitwijken naar nectarbronnen buiten de duingebieden. Eigen waarneming: anno 2017 zijn er in en rond Haarlem, Heemstede, Hillegom en omstreken, in de nabijheid van het duingebied, veel uitbundig bloeiende wegbermen aanwezig, en ook op veel plekken grote bloeiende ligusterhagen, zie ook afbeeldingen 15 en 16 hieronder. Verder zijn in het Vlinderrapport in de duinen aanwezige nectarbronnen die onbereikbaar zijn voor damhertenvraat (maar goed bereikbaar voor vlinders), zoals lindebloesem, sappen van bomen e.d. buiten beschouwing gelaten. 24

26 Gezien het voorgaande lijkt damhertenbegrazing geen belemmering voor voldoende voedselaanbod voor de vlindersoorten in AWD en NPZK. De recente uitbreiding van de keizersmantel in de AWD (waarnemingen op VEZK-mailgroep, waarneming.nl en een bericht op Naturetoday) is een voorbeeld van het tegendeel: de keizersmantel is niet belemmerd door een verondersteld nectargebrek, maar breidt juist uit in de AWD (en daarbuiten). Afgelopen weken (juli en begin augustus 2017) zijn in de AWD grote aantallen keizersmantels waargenomen, vooral foeragerend op duinkruiskruid. In 2017 zijn in NPZK voor het eerst ook keizersmantels waargenomen (waarschijnlijk afkomstig uit AWD). De Vlinderstichting meldt in het bericht op Naturetoday: Het feit dat er, ook in de AWD, zoveel keizersmantels vliegen geeft aan dat de bosviooltjes, de belangrijkste waardplant voor de rupsen van de keizersmantel, blijkbaar nog voldoende aanwezig zijn en dus (nog) niet worden afgegraasd. Wellicht dat door de hoge hertendichtheid de groeiomstandigheden van deze viooltjes zelfs is verbeterd, doordat er meer licht op de bosbodem komt. Vlindersoorten die in het voorjaar afhankelijk zijn van nectar van bepaalde plantensoorten lijken ondanks de afname aan nectarplanten in zowel AWD als NPZK geen moeite te hebben om voldoende nectar te verzamelen. De redelijk stabiele trend van de aardbeivlinder (figuur 7) duidt hier op. In de duinen is het voorjaar altijd al een periode waarin juist ook weinig opvallende, maar wel nectarhoudende kleine bloeiers, beschikbaar zijn, die (juist door hun geringe hoogte) niet snel door damherten worden begraasd. Mogelijk hebben tellers van nectarplanten deze kleine bloeiers (in categorie overige nectarplanten ) deels over het hoofd gezien en daarmee hun aanbod onderschat. Het gaat bijvoorbeeld om soorten als zandpaardebloem, duinviooltje en winterannuellen als kandelaartje en ruw vergeet-me-nietje. Afbeelding 15: Uitbundig bloeiende wegberm met veel nectaraanbod. Haarlem, Waarderpolder, ca. 5 km afstand van NPZK, 26 juni

27 Afbeelding 16: Uitbundig bloeiende ligusterstruik met veel nectaraanbod. Hillegommerbeek, ca. 2 kilometer afstand van AWD, 27 juni 2017 Waar het waardplanten betreft, bestaat inderdaad een zekere afnemende trend in de AWD van vlindersoorten die grassen als waardplant hebben, maar deze teruggang is eerder in gang gezet, onder andere door het inzetten van veebegrazing (zie verklaring zwartsprietdikkopje in Mourik, 2013 hiervoor aangehaald) en deze teruggang is in NPZK evenzeer waarneembaar. De teruggang in AWD en NPZK betreft bruin zandoogje, groot dikkopje, koevinkje en zwartsprietdikkopje (fig. 4.5 in Vlinderrapport). Anderzijds zijn er ook vlinders die grassen als waardplant hebben die in beide gebieden niet achteruitgaan, zoals hooibeestje, bont zandoogje en argusvlinder. Verder lijkt het oranjetipje het moeilijker gekregen te hebben in de binnenduinrand van de AWD, door teruggang van look-zonder-look als waardplant en geen alternatieve waardplanten in de duinen zelf (wel daarbuiten: pinksterbloem), maar de geconstateerde afname in de AWD kan ook liggen aan de zeer kieskeurige manier waarop vrouwtjes van het oranjetipje hun eitjes afzetten, waardoor dit soms tot mislukken gedoemd is (Bos et al, 2006). Bij onvoldoende risicospreiding van het oranjetipje (eitjes afzetten op andere planten) kan dit mogelijk tot lokaal (bijna) uitsterven leiden. Daartegenover staan vele andere vlindersoorten die zich nog steeds in de AWD voortplanten, en waarvan een aantal zelfs een stijgende trend laat zien, zoals heivlinder en keizersmantel. De waardplanten van deze soorten (grassen resp. bosviooltje) worden kennelijk weinig door damherten beïnvloed. Het laat zien dat voor het aantonen van een oorzakelijk verband tussen twee factoren, in dit geval achteruitgang van bepaalde vlinders en toename van damherten, een correlatie niet voldoende is. De ecologische relaties zijn complex en/of over bepaalde milieufactoren is onvoldoende bekend. Dosis-effect-relaties: damhert- en vlinderdichtheden In het Vlinderrapport is een relatie gelegd tussen de lokale dichtheid van damherten en van nectarplanten en dagvlinders in deelgebieden AWD en NPZK. Er wordt zo een significante 26

28 dichtheidsafhankelijke relatie gesuggereerd met sterkere afname van voor hertenbegrazing (matig) kwetsbare soorten ten opzichte van weinig kwetsbare vlindersoorten. Daar is veel op af te dingen (zie ook bijlage 1), en los daarvan wijst ook een statistische correlatie niet op een feitelijke relatie van oorzaak en gevolg. Voor de conclusie dat er geen sprake is van een dosis-effect relatie tussen damhert- en vlinderdichtheden bestaan bovendien de volgende aanwijzingen: De damhertgegevens: deze gegevens worden begin april per deelgebied verzameld (einde winter, begin voorjaar, grote gemengde groepen damherten), met kans op dubbeltellingen (zie bijlage 1). In het Vlinderrapport zijn deze gegevens in verband gebracht met de dagvlinderstand in de zomer. In de tussentijd hebben de damherten zich echter anders over het gebied verspreid: in de zomer bevinden zogende vrouwtjes met jongen zich in de beste gebieden wat betreft voedselaanbod, mannetjes zijn dan meer solitair en houden zich juist in andere delen op. De dichtheden waarmee gerekend is, zijn dus niet representatief voor het hele jaar. In tegendeel: de cijfers inzake damherten zijn specifiek voor het voorjaar. Bovendien worden lokale gegevens over damhertdichtheden in het voorjaar gekoppeld aan de aanwezigheid van vlinders die op slechts één of soms twee routes zijn geteld binnen de telgebieden voor damherten. De kans dat door de combinatie van deze verschillende eenheden vooral toevalligheden aangetoond worden, is niet ondenkbeeldig. Reëler zou het zijn geweest om deze exercitie uit te voeren met de gemiddelde dichtheid in de gehele AWD (dan is de dosis overal gelijk) en niet per deelgebied binnen de AWD, zoals is gebeurd, en met de vlindertrend van de gehele AWD. Dezelfde conclusie gaat op voor de gegevens over het NPZK. Voor de vlinderdichtheden zijn de telgegevens van elke soort op elke telroute omgezet in jaarcijfers (onduidelijk is hoe, waarschijnlijk door een optelsom te maken). Vervolgens zijn deze jaarcijfers getransformeerd tot dichtheden per sectie. Vervolgens zijn per damherttelgebied deze soortdichtheden gemiddeld als er meer vlindertelroutes in een damherttelgebied lagen. Dit leverde per soort vlinderdichtheden op voor 21 telgebieden. Dit suggereert dat er geëxtrapoleerd is van dichtheden per sectie naar een veel groter oppervlak (namelijk telgebied van damherten), en het is de vraag of dat geoorloofd is. Zijn de waarnemingen op de vlindertelroutes representatief voor een heel damhertentelgebied? Het lijkt er sterk op dat bij gebrek aan dosis-effect onderzoek naar de invloed van damherten op vlinders in de AWD voor het Vlinderrapport naar aard en soort geheel verschillende monitoringdata van damherten en vlinders aan elkaar zijn gekoppeld. Een essentiële vraag die beantwoording behoeft, is dan ook of de uit de gebruikte vlinder- en damhertentellingen afgeleide dichtheden voor conclusies over dosis-effect relaties tussen vlinders en damherten kunnen worden gebruikt (nog los van de hierboven geschetste vraag of het ecologisch juist is, omdat het tellingen in verschillende seizoenen betreft). Het antwoord daarop is ontkennend. De gebruikte telgegevens vertaald naar dichtheden zijn daarvoor niet geschikt. Trends in vlindersoorten Typische duinvlinders De volgende soorten zijn volgens Herstelstrategieën Grijze duinen (H2130 A, B, C) typische duinvlinders: kleine parelmoervlinder, duinparelmoervlinder, bruin blauwtje, heivlinder en kommavlinder (die laatste komt in Zuid-Kennemerland niet voor). Daarnaast is ook de 27

29 aardbeivlinder (binnen Kennemerland-Zuid) als kenmerkende duinsoort aan te merken. Voor deze soort geldt geen ander specifiek juridisch beschermingsregime. Al deze soorten zijn van betekenis voor de kwaliteit van het beschermde duinhabitat kalkrijke Grijze duinen H2130A, het habitattype waarvoor Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid specifiek is aangewezen. In de Herstelstrategieën wordt vermeld dat het leefgebied van deze soorten gevoelig is voor stikstofdepositie. Als effect van de stikstofdepositie wordt in de Herstelstrategieën afname kwantiteit voedselplanten en bloemdichtheid genoemd. Natuurlijk kan ook algehele vergrassing en verstruweling een rol spelen bij deze vlindersoorten, ontwikkelingen die typisch zijn voor open duingrasland (Grijze duinen). Ten aanzien van de trends van deze typische duinvlindersoorten, tevens Rode Lijstsoorten (Vlinderrapport: figuur 4.5, en tevens de bespreking op p. 29 van het Vlinderrapport) valt op dat: - Bruin blauwtje over de jaren heen nogal fluctueert en sinds 2005 in zowel AWD als NPZK een dalende trend laat zien. Mogelijk een effect van vergrassing door N- depositie, mogelijk spelen ook weersinvloeden hier een rol. De relatie met damherten is zeer onduidelijk. - Kleine parelmoervlinder vanaf 1992 in AWD stabiel is gebleven en in NPZK is afgenomen. Sinds 2005 in beide gebieden een lichte afname. Mogelijk is dit een effect van vergrassing door N-depositie, mogelijk spelen ook invloeden van afgenomen konijnenstand hier een rol (kleine parelmoervlinder heeft duinviooltje als waardplant, deze plant verspreidt zich beter onder hoge konijnenbegrazing). Uit detailonderzoek is bekend dat de kleine parelmoervlinder in het vergraste middenduin van de AWD meer achteruit is gegaan dan in het kalkrijke buitenduin (Van Til, 2015). De relatie met damherten is zeer onduidelijk. - Duinparelmoervlinder met name in NPZK sinds 1992 achteruit is gegaan, en vanaf 2005 nogal fluctueert. In AWD laat de duinparelmoervlinder een stabiel beeld zien, de laatste jaren zelfs licht stijgend. Deze soort lijkt met name in de jaren 90 effect te hebben ondervonden van vergrassing door N-depositie. Het Vlinderrapport wijst voor de stabilisatie van de duinparelmoervlinder als oorzaak mogelijk mede het uitrasteren van ligusterstruwelen in de AWD aan. Dit is echter veronderstellend, er is geen concreet bewijs voor. Het kan ook liggen aan de kennelijk nog steeds (of weer?) goede kwaliteit van de duingraslanden waar deze soort zich voortplant en/of aan het goede aanpassingsvermogen van deze soort om op verschillend nectaraanbod te vliegen. Verder stelt het Vlinderrapport dat gebiedsverschillen tussen AWD en NPZK bij deze soort moeilijk zijn vast te stellen vanwege te sterk fluctuerende en lage aantallen. Als dit echt zo is, dan is het vreemd dat in tabel 4.3 in het Vlinderrapport wel trends voor deze gebieden zijn genoemd. De relatie met damherten is onduidelijk. - Heivlinder vanaf 1992 in beide gebieden is afgenomen. Sinds 2005 in NPZK verder gedaald (stabiel laag), en in AWD op hetzelfde niveau gebleven of licht stijgend. Deze soort lijkt dus met name in de jaren 90 effect te hebben ondervonden van vergrassing door N-depositie. De relatie met damherten is zeer onduidelijk. - Aardbeivlinder vanaf 1992 in beide gebieden is afgenomen. Sinds 2005 in NPZK nogal fluctuerend, en in AWD min of meer op zelfde niveau gebleven. Deze soort lijkt ook met name in de jaren 90 effect te hebben ondervonden van vergrassing door N- depositie. De relatie met damherten is onduidelijk. 28

30 Over het groot dikkopje (geen typische duingraslandvlinder, wel Rode Lijstsoort) kunnen we zeggen: die was altijd al weinig aanwezig in de duinen van Zuid-Kennemerland. De relatie met damherten is zeer onduidelijk. Al deze soorten zijn niet afhankelijk van brandnetel als waardplant, maar van typische plantensoorten van het duin zoals duin- en zandviooltje, dauwbraam en ooievaarsbek (die niet speciaal worden begraasd door damherten). De typische duinvlindersoorten (tevens Rode Lijst soorten) doen het dus relatief goed en er is geen relatie aangetoond met damherten. Een dergelijke relatie is ook uit de in het Vlinderrapport gepresenteerde trends niet af te leiden. Wat betreft gevoeligheid voor N-depositie lijken de niet-typische vlindersoorten die veel voorkomen in het middenduin (duindoornstruwelen, grazige en kruidenrijke terreinen en zomen), zoals argusvlinder, bruin zandoogje en koevinkje, meer hinder te hebben ondervonden van vergrassing dan de soorten van het echte open duin (zie hierboven). De trends van de in het Vlinderrapport besproken vlindersoorten zijn weergegeven in de hieronder opgenomen samenvattende tabel, onder vermelding van waardplanten, om meer inzichtelijk te maken of er wellicht een lijn te ontdekken valt in welke vlindersoorten voor of achteruitgaan (tabel 1). Soort trend AWD trend NPZK belangrijkste waardplanten mobiel Rode Lijst typische duinsoort keizersmantel + bosviooltje, maarts viooltje ja ja dagpauwoog _ 0 brandnetel ja nee kleine vos 0 0 brandnetel (jong) ja nee landkaartje brandnetel (jong) ja nee gehakkelde aurelia _ 0 brandnetel e.a. ja nee aardbeivlinder 0 dauwbraam nee ja ja groot koolwitje 0 0 diverse kruisbloemigen ja nee klein geaderd witje 0 0 diverse kruisbloemigen ja nee klein koolwitje diverse kruisbloemigen ja nee duinparelmoervlinder + duin- en zandviooltje ja ja 2130 Grijze duinen kleine parelmoervlinder 0 0 duinviooltje ja ja 2130 Grijze duinen bruin zandoogje grassen diverse ja nee hooibeestje 0 0 grassen diverse nee nee argusvlinder 0 0 grassen diverse overblijvende ja nee bont zandoogje + + grassen diverse overblijvende ja nee groot dikkopje grassen hoge ja ja koevinkje grassen hoge nee nee zwartsprietdikkopje grassen hoge overjarige ja nee heivlinder 0 _ grassen lage, schapengras ja ja 2130 Grijze duinen eikenpage grote eiken nee nee bruine eikenpage kleine eikjes nee ja citroenvlinder + + klimop, vuilboom, wegedoorn ja nee oranjetipje _ 0 look-zonder-look ja nee bruin blauwtje ooievaarsbek en reigersbek nee ja 2130 Grijze duinen kleine vuurvlinder _ 0 schapenzuring ja nee icarusblauwtje vlinderbloemigen ja nee Tabel 1: Samengevatte vlindertrends in AWD en NPZK voor de in het Vlinderrapport onderzochte soorten (zie fig. 4.5 aldaar), gerangschikt naar waardplant. Rood = Rode Lijst soort, vet = tevens typische duinsoort Wanneer we de soorten beschouwen die grassen als waardplanten hebben, dan wordt uit de tabel duidelijk dat er geen duidelijke lijn is te ontdekken. Alleen lijken de soorten die hoge 29

31 grassen nodig hebben een negatieve trend te laten zien. Bij de overige op gras levende soorten (hooibeestje, argusvlinder, bruin en bont zandoogje, heivlinder) komen zowel positieve als stabiele trends voor. Soorten die diverse kruisbloemigen als waardplant hebben - groot koolwitje, klein geaderd koolwitje en klein koolwitje - laten verschillende trends zien. De soorten met brandnetel als waardplant laten in de AWD vaker een negatieve trend zien. De blauwtjes (op vlinderbloemigen en op reigersbek en ooievaarsbek) laten in beide gebieden een negatieve trend zien. De soorten op viooltjes (kleine parelmoer, duinparelmoer en keizersmantel) laten een stabiele of zelfs (zeer) positieve trend zien, met name in de AWD. Kijken we naar mobiliteit dan zien we dat weinig mobiele soorten het niet perse slechter doen dan wel mobiele soorten. Zoals vermeld, gaat het met de typische soorten van het duinhabitat Grijze Duinen relatief goed. Eerder onderzoek naar de invloed van (vee)begrazing op duinvlinders in diverse Nederlandse duingebieden doet vermoeden dat met name waardplant en aantal generaties per jaar bepalend zijn voor effecten van begrazing (Nijssen et al, 2014). Vooral vlinders met waardplanten op voedselrijkere standplaatsen en soorten met 1 à 2 generaties lieten in dat onderzoek een negatief verband met begrazing zien. Vlindersoorten die positief reageren op begrazing zijn soorten met waardplanten van schrale omstandigheden of struweel en 2 à 3 generaties per jaar (Nijssen et al, 2014, p. 76). Opmerkelijk is dat in dit onderzoek begrazing bij bijna geen enkele soort significante effecten laat zien in trend en dichtheid, en op enkele typische duinvlinders (duinparelmoervlinder, kleine parelmoervlinder) een positief effect op dichtheid respectievelijk trend (zie tabel 2). Tabel 2: Soorteigenschappen van dagvlindersoorten, gesorteerd op hun reactie op begrazing op trend en dichtheid (bron: Nijssen et al, 2014). 30

32 Vlinders met brandnetel als waardplant In het Vlinderrapport worden dalingen in vlinderaantallen gecorreleerd met kwetsbaarheid voor damhertenbegrazing. Vooral de vlindersoorten die brandnetel als waardplant hebben - dat zijn overigens niet-typische vlindersoorten voor het Natura 2000-gebied - lijken onder druk te staan. De afname kan gerelateerd zijn aan damherten, maar kan ook komen doordat het soorten zijn van verruigde of verstruweelde vegetaties, die juist de afgelopen jaren zijn bestreden (zie ook volgende paragraaf). Bij grootschalige bestrijding van Amerikaanse vogelkers gaat (onbedoeld) ook veel duindoornstruweel verloren, en daarmee de ondergroei met brandnetels. Met name in de AWD is noodgedwongen voor een dergelijke grootschalige aanpak gekozen, omdat gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geen optie is vanwege de infiltratie met drinkwater in het gebied. Een negatief effect van deze grootschalige werkzaamheden op vlinders met brandnetel als waardplant is dan te verwachten. Het betreft zoals vermeld vlindersoorten die niet als typerend zijn aangemerkt voor het duinecosysteem, maar hier kunnen voorkomen vanwege de verruiging die in de duinen heeft kunnen plaatsvinden (aanleg infiltratiewerken, wegbermen, oude akkertjes, vergrassing en verruiging door N-depositie) en als ondergroei in het binnenduinbos. Deze vlindersoorten met brandnetel als waardplant komen ook buiten de duinen veelvuldig voor, kunnen zich daar goed voortplanten en voldoende nectar vinden en zijn regionaal en landelijk gezien niet bedreigd. Kritische beschouwing analyse Vlinderrapport Een van de belangrijkste kritiekpunten op de gehanteerde methode in het Vlinderrapport is dat de landelijke trends van de verschillende soorten niet bij de analyses betrokken zijn. Juist de landelijke trends geven (zonder exacte verklaring of waardeoordeel) prima aan hoe dagvlinders van jaar tot jaar kunnen toe- of afnemen zonder dat een specifieke lokale oorzaak kan worden aangewezen. Om een eventuele invloed van damherten op lokale trends van vlinders te kunnen onderscheiden van trends die algemeen al plaatsvinden, is het beschrijven en beoordelen van de invloed van landelijke trends noodzakelijk. Een vergelijking met de overige duingebieden zoals in het Vlinderrapport is uitgevoerd, is ontoereikend. Ook wordt in het Vlinderrapport bij de interpretatie van data geen of amper rekening gehouden met mogelijke andere verklaringen voor achter- of vooruitgang in lokale vlindertrends, en met reeds van ouds bestaande verschillen op vlindergebied tussen AWD en NPZK. Een ander kritiekpunt is het indelen van plantensoorten in kwetsbaarheid voor damhertenvraat in een poging om aan te tonen dat damherten grote invloed hebben. De gebruikte indeling gaat grotendeels voorbij aan de ecologische complexiteit van gedrag en behoeften van vlindersoorten, en geeft daarom weinig verklaringen voor de vlindertrends. Verder wordt een dosis-effect-relatie gelegd tussen damherttellingen en vlinderaantallen op routes in deelgebieden. Het is een poging om conclusies te trekken aan de hand van beschikbare telgegevens, maar de beoogde dosis-effect-relatie kan niet worden gelegd, want de gebruikte gegevens zeggen onvoldoende over het daadwerkelijk terreingebruik van damherten (veel ingewikkelder en variabel met de seizoenen, weinig zeggend over terreingebruik op de vlindertelroutes), de werkelijk aanwezige en beschikbare waard- en nectarplanten (mede afhankelijk van weer en klimaat, uitgevoerd natuurbeheer, 31

33 konijnenbegrazing etc.), laat staan over de relatie met de aantallen vlinders die in delen van de AWD en NPZK op de telroutes zijn geteld (van veel factoren afhankelijk). In het Vlinderrapport worden dalende trends in vlinderaantallen in de AWD aan damherten toegeschreven. Hiermee wordt voorbijgegaan aan de invloed van andere factoren (onder andere N-depositie, vergrassing, grootschalig beheer). Dit is ecologisch gezien een te simpele voorstelling van zaken. Ook in een toekomstbeschouwing worden toenemende negatieve effecten van damherten geschetst, en worden daar toekomstige dalingen van vlinders en andere soorten aan gekoppeld, zonder oog voor andere factoren. In het Vlinderrapport wordt zelfs gesproken van alle reden om de gesignaleerde verandering in dagvlinderfauna te beschouwen als een indicatie van algehele afname van biodiversiteit in de AWD onder invloed van de toegenomen damhertenpopulatie. Deze stelling veronderstelt het lokaal uitsterven van verschillende soorten in de AWD (ook in andere soortengroepen dan dagvlinders), terwijl daarvoor geen feiten en onderbouwing zijn aangeleverd. Verlies aan biodiversiteit is een vergaande conclusie. Het verleden heeft, ook in de AWD, aangetoond dat door de ecologische veerkracht die duinsystemen van nature hebben, soorten weliswaar tijdelijk onder druk kunnen staan, maar na verloop van tijd ook weer kunnen toenemen (als de omstandigheden wijzigen). Een voorbeeld uit het verleden is de enorme verdroging in de AWD als gevolg van de drinkwaterwinning in de eerste helft van de 20 e eeuw. Soorten van vochtige duinvalleien overleefden ondanks de droogte. Na aanpassingen in de manier van waterwinnen en de hydrologie namen deze soorten in de tweede helft van de 20 e eeuw weer toe. Hoe lastig het is om goed onderbouwde uitspraken te doen over effecten van begrazing op andere soorten, laat een studie in het NPZK zien (Van Groen & Oosterbaan, 2012). In een zeer gedegen en onbevooroordeelde analyse naar de verbanden tussen broedvogeldichtheden en begrazing in verschillende jaren zijn voor 15 van de 21 onderzochte vogelsoorten geen duidelijke verbanden te leggen met begrazing. Slechts voor enkele soorten lijkt er een zeer zwak positief verband, en voor een soort een duidelijk negatief verband. Beheer- en herstelmaatregelen: ook van invloed op vlinders? Beheermaatregelen in natuurgebieden lopen vaak achter de feitelijke ontwikkelingen aan. Pas als problemen duidelijk zichtbaar zijn of als financiering voor maatregelen vrijkomt, worden beheeringrepen uitgevoerd. De ingrepen die dan plaatsvinden kunnen mede daardoor grootschalig zijn. Daarmee krijgt het duinecosysteem het dus eigenlijk meerdere keren zwaar te verduren: eerst door de aanleiding/oorzaak (bv toename N-depositie, vergrassing, verstruweling), daarna door de grootschaligheid van de oplossing (machinale verwijdering over grote oppervlakten, bodembeschadiging, zware begrazingsdruk). De effecten van kleinschalig plaggen in de AWD zijn onderzocht (Van Til, 2008), maar de vraag is wat de effecten zijn van grootschalig plaggen. In Van Turnhout et al (2003, pag ) wordt vanuit de ecologie van duinvlindersoorten diepgaand ingegaan op verschillende knelpunten die kunnen optreden bij het uitvoeren van grootschalige maatregelen, zoals maaien, begrazen en plaggen. 32

34 Een voorbeeld van beheermaatregelen in de AWD en het NPZK betreft de exponentiële toename van Amerikaanse vogelkers ook wel prunus in Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid en de deelgebieden AWD en NPZK, onder invloed van verzurende en vermestende deposities. De toename vond met name plaats vanaf 2000, waarvoor al in 1999 werd gewaarschuwd, en waartegen Waternet sinds 2004, eerst op kleine schaal en pas later op grotere schaal, optreedt. In de tussentijd was de aanwezigheid van deze plant in het duingebied zodanig toegenomen, dat alleen een zeer rigoureuze machinale aanpak nog effectief kon zijn, aangevuld met (lokaal intensief) begrazingsbeheer met koeien en schapen (zo intensief dat in de AWD de schapen in de winter werden bijgevoerd, bron: Begrazingsbeheerplan AWD ). In het NPZK wordt Amerikaanse vogelkers sinds 2007 bestreden. Dat dit intensieve beheer ook zijn weerslag heeft op andere soortgroepen wordt niet vaak besproken, maar is evident (en ook aangegeven in Van Turnhout et al, 2003). Zo is de stand van de fitis, eens een algemene zangvogel in de duinen, in de AWD enorm afgenomen (terwijl die elders op peil bleef), omdat veel laag struweel en graspollen als gevolg van dit beheer verdwenen waren. Dat dit beheer ook gevolgen heeft gehad voor andere planten en insecten waaronder enkele dagvlindersoorten - is waarschijnlijk. Waternet heeft sinds 2016 de sinds jaren in de AWD ingezette veebegrazing (figuur 17) geheel beëindigd, waarschijnlijk mede om deze reden. Figuur 17: Kaartje met geel omlijnd alle veebegrazingsgebieden in de AWD in 2014 (runderen en schapen), sinds 2016 geheel gestopt (bron: Begrazingsbeheerplan AWD ) 33

35 In NPZK is niet alleen Amerikaanse vogelkers bestreden, maar zijn ook maatregelen getroffen ter bestrijding van andere exoten, zoals mahonie en cotoneaster (zie bijlage 4). Recent is verder grootschalig herstelbeheer van dichtgegroeide duinen uitgevoerd, onder andere in het kader van LIFE+ en PAS. Hierbij zijn grote delen van de AWD en NPZK geplagd, poelen opgeschoond, stuifkuilen gereactiveerd of nieuwe kuilen gemaakt. Deze ingrepen hebben tot gevolg dat aanzienlijke oppervlakten vegetatie weggehaald zijn, tot op het kale zand. Dit zal zeer zeker lokaal gevolgen hebben gehad voor allerlei leven, want met alle vegetatie verdwijnen natuurlijk ook de daarin aanwezige eitjes, rupsen, larven en volwassen dieren (het plaggen gebeurt vaak in de winter, en dan overwinteren veel vlinders als ei, rups of larve in de vegetatie). Hoeveel van welke vegetatie is en wordt weggehaald, is niet kwantitatief in kaart gebracht (er zijn alleen totale oppervlakten bekend), wat betekent dat de effecten op vlinders en andere lokale soorten niet exact kunnen worden bepaald. Met het weghalen van de vegetatie op grote schaal wordt ook het plantenaanbod enorm gereduceerd. De komende jaren zijn op die plaatsen geen tot weinig waard- en nectarplanten aanwezig. Het kleinschalig duinmozaïek zo belangrijk voor vlinders is er de komende jaren volkomen afwezig. Er valt voor vlinders op deze plagplekken voorlopig maar weinig te halen. Onduidelijk is verder hoe de successie na het plaggen zal verlopen (soms raken plagplekken snel weer begroeid, soms gaan ze in verstuiving). Het is op grond van deze factoren onduidelijk wat het effect is en hoe lang van mogelijk effect van deze grootschalige maatregelen sprake zal zijn op de getelde aantallen vlinders op de nabijgelegen telroutes (en in de gehele AWD of NPZK), maar het lijkt zeer aannemelijk dat dit effect op de meeste vlindersoorten niet gunstig is. Ook is met het weghalen van grote oppervlakten Amerikaanse vogelkers veel duindoornstruweel met ondergroei van brandnetel verdwenen, en daarmee veel waardplanten voor enkele vlindersoorten. Kortom, het eigen beheer van Waternet en beheerders in NPZK is mede van invloed (geweest) op de huidige planten- en dierenstand in de AWD en NPZK. Een van de typische en kenmerkende duinvlinders: kleine parelmoervlinder 34

36 Conclusies Het Vlinderrapport presenteert enkele uitgebreide analyses van lokale vlindertelgegevens van en , en zelfs en relateert de waargenomen trends geheel aan kwetsbaarheid voor damhertenbegrazing, zonder dit te onderbouwen met concrete feiten en aanwijzingen. Het Vlinderrapport bevestigt daarmee de eigen hypothese dat de afname van bepaalde vlindersoorten (met name die in de AWD) te wijten zou zijn aan de toegenomen damhertenstand en gaat daarmee goeddeels voorbij aan de vlindersoorten die stabiel zijn of toenemen en aan de invloed van andere factoren, zoals overheersende landelijke trends, invloeden van het weer, natuurlijke fluctuaties in bloei, effecten van grootschalig beheer, lokale verschillen die er altijd al waren, en aan de complexiteit en flexibiliteit van duinecosystemen. Op basis van dezelfde telgegevens kan de onderbouwde conclusie worden getrokken dat er veel (natuurlijke) schommelingen in de trends te zien zijn, en dat het met typische duinsoorten als kleine parelmoervlinder, duinparelmoervlinder, heivlinder en aardbeivlinder goed gaat; er is voor die soorten geen reden tot zorg. De soorten waar een lokale afname wordt geconstateerd zijn geen typische duinsoorten, maar vrij algemene soorten die regionaal en landelijk niet bedreigd zijn. Bij de analyse van nectaraanbod in het Vlinderrapport wordt de nadruk gelegd op de afname van overige nectarplanten in de AWD sinds , en wordt voorbijgegaan aan gebiedsverschillen tussen AWD en NPZK en aan het grote aanbod aan gele composieten. Ook wordt geen aandacht besteed aan de flexibiliteit van vlindersoorten om van verschillende nectarbronnen gebruik te maken. De kwaliteit van de gebruikte nectardata wordt betwijfeld. In het Vlinderrapport wordt een dosis-effect-relatie gelegd tussen damherttellingen en vlinderaantallen op telroutes in damhertdeelgebieden. Deze relatie kan niet worden gelegd, omdat de gebruikte gegevens hiervoor niet geschikt zijn en er een zeer grote extrapolatie voor nodig is. De conclusie dat er significante afname aan vlinderdichtheid optreedt bij toenemende hertendichtheid kan dan ook niet worden onderschreven. In het Vlinderrapport worden wisselende trends geschetst voor individuele soorten, en de relatie met kwetsbaarheid voor damhertenbegrazing lijkt alleen te gelden voor vlindersoorten die brandnetel als waardplant hebben. Deze vlindersoorten komen ook buiten de duinen veelvuldig voor en zijn regionaal en landelijk gezien niet bedreigd. In het Vlinderrapport wordt voorbij gegaan aan de invloed van grootschalig prunusbeheer in zowel de AWD als NPZK op deze soorten. De typische duinvlindersoorten doen het relatief goed en er is geen relatie aangetoond met damherten. Vlindersoorten met grassen als waardplant laten zowel toenemende, stabiele als afnemende trends zien. 35

37 Literatuur Berkers, R Beheer- en ontwikkelplan Nationaal Park Zuid-Kennemerland Berkers advies. Bos, F., M. Bosveld, D. Groenendijk, C. van Swaay, I. Wynhoff, De Vlinderstichting, De dagvlinders van Nederland, verspreiding en bescherming. Lepidoptera. Nederlandse Fauna 7. Leiden. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey Nederland Buesink, H. & A. Datema, Bloembezoek door dagvlinders in het Junner Koeland West en onderzoek naar de autecologie van de Kleine vuurvlinder, de Bruine vuurvlinder en de Bruine zandoog. Verslag nr.865 Natuurbeheer, Landbouwhogeschool Wageningen Doing, H Landschapsoecologie van de Nederlandse kust: een landschapskartering op vegetatiekundige grondslag. Stichting Duinbehoud, Leiden Groenendijk, J Kennemerland Zuid PAS Gebiedsanalyse. Royal Haskoning DHV. In opdracht van Provincie Noord-Holland. Kuiters, A.T., G.W.T.A. Groot Bruinderink & C.B.de Jong, De dieetkeus van damhert, ree en enkele andere herbivoren in de duinen van Zuid-Kennemerland. IBN- DLO, Wageningen. IBN-rapport 226 Mourik, J Jaarverslag dagvlinder onderzoek KNNV-dagvlinderwerkgroep Zuid-Kennemerland Mourik, J Jaarverslag dagvlinder onderzoek KNNVdagvlinderwerkgroep Zuid-Kennemerland Mourik, J Verslag dagvlindermonitoring KNNVdagvlinderwerkgroep Zuid-Kennemerland Mourik, J Verslag dagvlindermonitoring KNNVdagvlinderwerkgroep Zuid-Kennemerland Noordzij, N. & V. van der Spek, Hebben damherten invloed op de nachtegalenstand in de AWD? In: Tussen Duin en Dijk, 2017 nr. 2, pag Nijssen, M. B. Wouters, J. Vogels, A. Kooijman, H. van Oosten, C. van Turnhout, M. Wallis de Vries, J. Dekker & I. Janssen, Begrazingsbeheer in relatie tot herstel van faunagemeenschappen in droge duingraslanden. Eindrapportage OBN-rapportnr. 2014/OBN-190DK. VBNE, unagemeenschappen_in_droge_duinen.pdf Olk, S. & M. van Til, Parels van het duin, duinparelmoervlinder. In: Nieuwsbrief Natuuronderzoek, natuurberichten uit de AWD, Jaargang 24, nummer 3, december Oteman, B Plaggen voor de aardbeivlinder, gedragsonderzoek. Rapportnr. SV De Vlinderstichting, Wageningen Provincie Noord-Holland, Ontwerp Natura 2000 beheerplan Kennemerland- Zuid , maart 2017 door provincie Noord-Holland Smeding, A (red.). Jaarverslag 2015 Nationaal Park Zuid-Kennemerland Smits, N.A.C. & A.M. Kooijman (z.j). Herstelstrategie H2130A: Grijze duinen (kalkrijk) Van der Meijden, E. & K. van der Veen van Wijk, Hoe de Sint Jacobsvlinder het Jacobskruiskruid in Meijendel exploiteert. Instituut Biologie Leiden, Postbus 9505, 2300 RA Leiden. In: Holland s Duinen nr. 54, november

38 f004e0aa196&groupId=10156 Van Gool, C.R. (red), Faunabeheerplan damherten in het Noord- en Zuid- Hollandse duingebied Faunabeheereenheid Noord-Holland en Faunabeheereenheid Zuid-Holland Van Groen, F.M. & B.W.J. Oosterbaan, Effecten van begrazing op broedvogels in Nationaal Park Zuid-Kennemerland. Analyse van de resultaten van drie integrale broedvogelinventarisaties in relatie tot begrazing. Van der Goes & Groot, ecologisch onderzoek- en adviesbureau. In opdracht van PWN Waterleidingbedrijf. G&G rapport Van Swaay, C.A.M., Termaat, T. & C.L. Plate, Handleiding Landelijke Meetnetten Vlinders en Libellen. Rapport VS , De Vlinderstichting, Wageningen & Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag Van Swaay, C.A.M., T. Termaat, J. Kok, K. Huskens & M. Poot, Vlinders en libellen geteld. Jaarverslag Rapport VS De Vlinderstichting Wageningen Van Til, M Evaluatie effecten van ondiep plaggen in verruigde duingraslanden in de AWD. Tussenevaluatie Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Rapport DK nr. 2008/dk069-O n_in_verruigde_duingraslanden_in_de_awd.pdf Van Til, M Parels van het duin, Kleine parelmoervlinder. In: Natuuronderzoek. Natuurberichten uit de Amsterdamse Waterleidingduinen. Jaargang 25, nr. 1 juni 2015 Van Til, M Eerste ontwikkelingen LIFE+ AWD. In: Natuuronderzoek. Natuurberichten uit de Amsterdamse Waterleidingduinen. Jaargang 27, nr. 1 maart 2017 Van Turnhout, Chris, Suzanne Stuijfzand, Marijn Nijssen & Hans Esselink, Gevolgen van verzuring, vermesting en verdroging en invloed van herstelbeheer op duinfauna. Basisdocument. R Expertisecentrum LNV, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Rapport EC-LNV nr. 2003/153, Ede, 2003, ISBN: verdroging_en_herstelbeheer_op_duinfauna.pdf Van t Veer, Ron & Dorien Hoogeboom, Atlas van de Natura 2000 duingebieden van Noord-Holland. Uitgave: Provincie Noord-Holland, december Velders, G.J.M. (PBL), J.M.M. Aben (PBL), J.A. van Jaarsveld (PBL), W.A.J. van Pul (RIVM), W.J. de Vries (PBL), M.C. van Zanten (RIVM) 2010: Grootschalige stikstofdepositie in Nederland, herkomst en ontwikkeling in de tijd. Achtergrondstudies Planbureau voor de Leefomgeving Wallis de Vries, M.F Projectverslag Veranderingen in bloemenrijkdom: gevolgen voor dagvlinders. Rapport VS , De Vlinderstichting, Wageningen 37

39 Wallis de Vries, M.F Effecten van damherten op bloemen en vlinders in de Amsterdamse Waterleidingduinen. In opdracht van Waternet. Uitgave: Vlinderstichting, rapportnummer VS (ofwel: het Vlinderrapport) Wallis de Vries, M.F., Mourik, J., Odé, B., Kalkman, V., Hollander, H. & Bekker, D., Hoe damherten de duinen veranderen. Vakblad Natuur en Landschap Links Volledige tekst Wet Natuurbescherming: Over Nieuwe Wet Natuurbescherming: en Alle beschermde planten voor en na 2017: d Richtlijnen van Netwerk Groene Bureaus Over ontstaan duinlandschap en strandwallen: Over Natura-2000-gebieden: Vaststelling Natura-2000-gebied Kennemerland Zuid per 7 mei 2013: Aanwijzingsbesluit Natura-2000-gebied Kennemerland Zuid: DB%20HN%20Kennemerland-Zuid.pdf Concept beheerplan Natura 2000 Kennemerland Zuid mrt 2017: Over habitattype 2130 Grijze duinen: n&groep=1&id=2130 Profiel habitattype Grijze duinen: rofiel_habitattype_2130.pdf Over habitattype 2160 Duindoornstruwelen: n&groep=2&id=2160 Over habitattype 2180 Duinbossen: n&groep=2&id=

40 Kaarten met deposities 2016: Over PAS Programmatische Aanpak Stikstof: Konijnentrends in de duinen: NEM-konijnentellingen Over LIFE+ in de AWD: 0NL.pdf Over PAS in NPZK: Over natuurbeheer PWN: Over herstel duingebied NPZK: Begrazingsbeheerplan AWD: pdf Beheerplan invasieve flora AWD: 0AWD% pdf Vegetatiebeheerplan AWD: pdf Over N-depositie door scheepvaart: Massaal keizersmantels in de duinen: Resultaten LIFE project Levende duinen in NPZK: Diverse OBN-rapporten beschikbaar op: Jaarverslag Nationaal Park Zuid-Kennemerland 2014: Natuurherstel duinvallei Bokkendoorns 2012 in NPZK: 39

41 Bijlagen Bijlage 1: Betrouwbaarheid methode en gegevens Dagvlinders: lokale tellingen De dagvlinders in Zuid-Kennemerland worden geteld sinds de oprichting van de lokale KNNVdagvlinderwerkgroep in 1992 volgens het Landelijk Meetnet Vlinders. In dat jaar zijn verschillende telroutes uitgezet, zowel in AWD als NPZK, zo goed mogelijk verdeeld over verschillende landschapstypen in de duinen. De methode van monitoring is opgesteld door de Vlinderstichting en lag vanaf het begin vast. Nieuwe waarnemers zijn vanaf het begin af aan steeds goed opgeleid in het herkennen en op naam brengen van de soorten en het volgen van de juiste telmethode. De resultaten van alle routes in Zuid-Kennemerland (en na enige jaren ook lokale versus landelijke trends) worden door de coördinatoren van de lokale dagvlinder werkgroep in jaarverslagen gepubliceerd. De lokale trend van de dagvlinders in Zuid-Kennemerland acht ik daarom betrouwbaar, en geldend voor AWD en NPZK (vrijwel alle telroutes in Zuid-Kennemerland liggen in AWD en NPZK, slechts een enkele route ligt in stedelijk gebied, zie kaartje hieronder, bron: Mourik, 2017). Door de grote ecologische veldkennis van de coördinatoren acht ik ook de veronderstelde verklaringen van toe- en afnames van soorten in de verschillende jaarverslagen betrouwbaar. Ligging van de vlindertelroutes in Zuid-Kennemerland in (bron: Mourik, 2017) 40

42 Dagvlinders: landelijke tellingen De landelijke monitoring van dagvlinders vindt plaats sinds 1990 en wordt gecoördineerd door de Vlinderstichting. In de loop der jaren zijn door het hele land verspreid vlindertelroutes uitgezet in diverse landschapstypen. De methode van monitoring is opgesteld door de Vlinderstichting en lag vanaf het begin vast (o.a. alleen tellen bij zonnig weer en als het warmer is dan graden). Het opleidingsniveau van alle waarnemers (in hoeverre ze de soorten kunnen herkennen en de methode goed toepassen) kan ik niet beoordelen. Vanwege de vele telroutes (landelijk in algemene vlindertelroutes) kunnen we aannemen dat de steekproef groot genoeg is, en eventuele verschillen tussen routes en in telniveau worden weggemiddeld bij trendberekeningen. Omdat er veel telroutes zijn en omdat tevens een weging wordt gehanteerd voor regio s met veel routes en regio s met weinig routes, acht ik de landelijke trends van de verschillende soorten dagvlinders zoals die door de Vlinderstichting en CBS worden berekend en in jaarverslagen zijn vermeld daarom betrouwbaar. Nectaraanbod Om een idee te hebben van het aanbod aan nectar voor vlinders (en andere insecten) is in vanaf 1992 een nectartelling opgezet (volgens rapport Vlinderstichting; in Zuid- Kennemerland volgens mij pas opgezet in 1995 of daaromtrent). Het idee was/is dat tellers van dagvlinders langs hun monitoringroute ook het aanbod aan nectar tellen. Omdat ik destijds (als ecoloog bij Gemeentewaterleidingen en betrokken bij de vrijwillige monitoring in de AWD) bij de opzet van dit onderzoek betrokken was weet ik dat dit onderzoek destijds niet consistent is opgezet. Ook uit eigen telervaring weet ik dat het tellen van nectarbloemen best ingewikkeld was. Er werd al wel met aantalsklassen gewerkt, maar het was niet bij alle soorten even duidelijk welke teleenheid van bloemen je moest aanhouden. Wat beschouw je als één bloem? Bijvoorbeeld een paardenbloem bestaat strikt genomen uit een hoofdje met honderden bloempjes. Nog ingewikkelder wordt het bij een vertakte duinkruiskruid, die een één plant vele hoofdjes heeft zitten. Hoeveel bloemen zijn dit? Omdat dit niet helder was, heeft dit tot gevolg gehad dat verschillende tellers verschillend gingen tellen. Zo n duinkruiskruid kon je beschouwen als één (bloem)plant, maar net zo goed als tien of honderd bloemhoofdjes. Ik acht de cijfers van het nectaraanbod uit 1995/96 daarom volstrekt onbetrouwbaar. Het nectaronderzoek op de telroutes in Zuid-Kennemerland is in herhaald, en toen is er wel een duidelijk en eenduidig telprotocol opgesteld en beschikbaar gekomen. Er zijn toen nieuwe bloemgroepen en aanvullende klassen onderscheiden. Ook het feit dat de telmethode van nectaraanbod pas in 2010 is gepubliceerd (Wallis de Vries, 2010) geeft aan dat de methode tot dan toe niet volledig uitgedacht en gestandaardiseerd was. Dit zelfde nectaronderzoek is nogmaals herhaald in 2015/2016, echter vooral in de AWD. In NPZK is in die jaren op niet alle routes geteld (onduidelijk op hoeveel routes). Al met al blijkt dit toch weerbarstig onderzoek (om het echt goed op te zetten en uit te voeren). Individuele verschillen tussen tellers zijn niet uit te sluiten. Al met al acht ik de cijfers van al de nectartellingen en matig betrouwbaar. 41

43 Damherttellingen Om te bepalen hoeveel reeën en herten er in de AWD en NPZK voorkomen worden al sinds lang (in elk geval in de AWD) jaarlijks begin april een wildtelling gehouden. Deze methode dateert uit de jaren 70, maar lag nooit heel erg vast. Sinds 1996 wordt volgens een vast protocol geteld, zowel in AWD als NPZK (van Gool, 2015). Op drie opeenvolgende schemeruren (rond zonsopkomst, rond zonsondergang dezelfde dag en rond zonsopkomst volgende dag) worden deelgebieden geteld vanuit auto s. Elke auto telt één deelgebied door er omheen en doorheen te rijden en alle wild te noteren, liefst met geslacht en geschatte leeftijden. Dieren kunnen tijdens het tellen van het ene naar het andere deelgebied oversteken, en daar opnieuw geteld worden door een andere telploeg. Dit fenomeen van mogelijke dubbeltellingen wordt door de organiserende tellers erkend. Er wordt getracht dit op te lossen door mogelijke dubbeltellingen van de verschillende telploegen weg te strepen. Maar dit zijn onbetrouwbare schattingen. Er is vrijwel geen zekerheid te krijgen over de vraag of een bepaalde groep herten echt dezelfde dieren betreft (en dus weggestreept mag worden als dubbeltelling) of niet. Deze foutenbron wordt groter naarmate de groepen herten (die mogelijk dubbel worden geteld) groter worden. De betrouwbaarheid van de tellingen wordt er daarmee in recente jaren dus niet beter op. Deze manier van tellen is wel al die jaren op dezelfde manier uitgevoerd en daarmee wel consistent (met onbekende fout). De trend over de jaren is naar verwachting wel in beeld gebracht. Dat de populatie herten in de AWD gegroeid is lijkt wel vast te staan. De precieze aantallen in AWD en NPZK en hoe groot de groei is, is niet bekend. 42

44 Bijlage 2: Projectkaart LIFE+ in AWD 43

45 Bijlage 3: N-depositie in AWD en NPZK Kaarten afkomstig uit de PAS-gebiedsanalyse Kennemerland-Zuid (Groenendijk 2015) Huidige depositie in mol/ha/jaar Kaart 1: AWD noord west en west Kaart 2: AWD zuid west, De Blink Kaart 3: NPZK vrijwel geheel Kaart 4: zuidelijk deel NPZK en AWD noord oost 44

46 Kaart 1: AWD noord west en west Kaart 2: AWD zuid west, De Blink 45

47 Kaart 3: NPZK vrijwel geheel Kaart 4: zuidelijk deel NPZK en AWD noord oost 46

48 Bijlage 4: Enkele foto s plagprojecten LIFE in NPZK Beginsituatie met veel Cotoneaster: Tijdens en na de ingreep: 47

49 Voor de ingreep: veel duindoornstruiken die oprukken over het duingrasland. Foto eronder: na het plaggen met nieuw duingrasland in de maak. Bron: Fotograaf: onbekend 48

Jaaroverzicht Dagvlindermonitoring 2018

Jaaroverzicht Dagvlindermonitoring 2018 Jaaroverzicht Dagvlindermonitoring 2018 KNNV Dagvlinderwerkgroep Zuid-Kennemerland Joop Mourik, 2019 Bevlogen van duinvlinders Het jubileumboek van de werkgroep met 37 verhalen van vlindertellers Feestelijke

Nadere informatie

LIFE+ IN DE AMSTERDAMSE WATERLEIDINGDUINEN

LIFE+ IN DE AMSTERDAMSE WATERLEIDINGDUINEN LIFE+ IN DE AMSTERDAMSE WATERLEIDINGDUINEN De AWD maakt onderdeel uit van Natura 2000, een netwerk van beschermde Europese natuurgebieden. Dankzij een LIFE+ subsidie kan Waternet het duin de komende jaren

Nadere informatie

Wat valt er te kiezen?

Wat valt er te kiezen? Marijn Nijssen Effecten van duinbegrazing op faunadiversiteit Begrazing Wat valt er te kiezen? Effecten van duinbegrazing op faunadiversiteit Wat valt er te kiezen? Marijn Nijssen Bart Wouters Herman van

Nadere informatie

Aanvullend natuuronderzoek TATA. tbv tijdelijke natuur

Aanvullend natuuronderzoek TATA. tbv tijdelijke natuur Aanvullend natuuronderzoek TATA tbv tijdelijke natuur 2017 Aanvullend natuuronderzoek TATA tbv tijdelijke natuur C. van den Tempel & V. Ronde 2017 Projectleider Afdeling Opdrachtgever Financiering Foto

Nadere informatie

Effecten van damherten op bloemen en vlinders in de Amsterdamse Waterleidingduinen

Effecten van damherten op bloemen en vlinders in de Amsterdamse Waterleidingduinen Effecten van damherten op bloemen en vlinders in de Amsterdamse Waterleidingduinen Effecten van damherten op bloemen en vlinders in de Amsterdamse Waterleidingduinen Tekst Prof. dr. ir. Michiel Wallis

Nadere informatie

Meetnet vlinders. Aantal vlinders. Augustus Beste teller,

Meetnet vlinders. Aantal vlinders. Augustus Beste teller, Meetnet vlinders Augustus 2019 Beste teller, Gelukkig is augustus een stuk minder heet dan juli (al zou het de komende dagen best nog wel warm kunnen worden). Vaak prima telweer dus. Met op sommige plekken

Nadere informatie

Landelijk Meetnet Vlinders

Landelijk Meetnet Vlinders Landelijk Meetnet Vlinders Juni 2014 Beste teller, Met de eerste bruine zandogen is het zomerseizoen voor de vlinders inmiddels van start gegaan. Uw tellingen laten zien dat de junidip dit jaar al in de

Nadere informatie

Dagvlinders,

Dagvlinders, Indicator 30 juli 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Zowel zeldzame als algemene dagvlinders

Nadere informatie

Dagvlinders in t Gooi 2008 t/m 2013

Dagvlinders in t Gooi 2008 t/m 2013 Dagvlinders in t Gooi 2008 t/m 2013 Rapportage van tellingen op monitorroutes Samengesteld door Pascal Huybers Inhoudsopgave 1. Route overzicht en bezoeken... 2 2. Het weer in 2013... 4 3. Tellingen 2013

Nadere informatie

Jaarverslag 2009 Samenstelling: Henk Wagenaar

Jaarverslag 2009 Samenstelling: Henk Wagenaar Jaarverslag Samenstelling: Henk Wagenaar Dagvlinders in Zeeland Jaarverslag Vlinder en Libellenwerkgroep Zeeland Met medewerking van : Vlinderwerkgroep West Zeeuws-Vlaanderen ( w erkgroep van Natuurbeschermingsver.

Nadere informatie

Dagpauwoog Hoe ziet hij eruit? Wanneer vliegt hij? Waar kun je hem vinden? Waar leven de rupsen? Atalanta

Dagpauwoog Hoe ziet hij eruit? Wanneer vliegt hij? Waar kun je hem vinden? Waar leven de rupsen? Atalanta Je hebt vast wel eens een vlinder gezien. Maar heb een vlinder wel eens goed bekeken? Weet je welke planten een rups lekker vindt? En weet je het verschil tussen dagvlinders en nachtvlinders? De vlinders

Nadere informatie

Jaarverslag 2008 Samenstelling: Henk Wagenaar

Jaarverslag 2008 Samenstelling: Henk Wagenaar Jaarverslag 2008 Samenstelling: Henk Wagenaar Dagvlinders in Zeeland 2008 Jaarverslag 2008 Vlinder en Libellenwerkgroep Zeeland Met medewerking van : Vlinderwerkgroep West Zeeuws-Vlaanderen (werkgroep

Nadere informatie

Jaarverslag 2011 Samenstelling: Henk Wagenaar

Jaarverslag 2011 Samenstelling: Henk Wagenaar Jaarverslag Samenstelling: Henk Wagenaar Jaarverslag Vlinder en Libellenwerkgroep Zeeland Met medewerking van : Vlinderwerkgroep West Zeeuws-Vlaanderen ( w erkgroep van Natuurbeschermingsver. t Duumpje

Nadere informatie

prunusbeheerplan Amsterdamse WaterleidingduineN

prunusbeheerplan Amsterdamse WaterleidingduineN prunusbeheerplan 2011-2013 Amsterdamse WaterleidingduineN Inhoudsopgave Inhoudsopgave... 2 1 Inleiding... 3 1.1 Historie... 3 1.2 Probleemstelling... 3 1.3 Doelstelling... 4 1.4 Uitgangspunten prunusbeheer...

Nadere informatie

Dagvlinders in t Gooi 2008 t/m 2011

Dagvlinders in t Gooi 2008 t/m 2011 Dagvlinders in t Gooi 2008 t/m 2011 Rapportage van tellingen op monitorroutes Samengesteld door Pascal Huybers Inhoudsopgave 1. Routeoverzicht en bezoeken... 2 2. Soorten in t Gooi... 3 3. Tellingen 2011

Nadere informatie

Eindrapport DAGVLINDERS OP HET ZEEHOSPITIUMTERREIN TE KATWIJK

Eindrapport DAGVLINDERS OP HET ZEEHOSPITIUMTERREIN TE KATWIJK Eindrapport DAGVLINDERS OP HET ZEEHOSPITIUMTERREIN TE KATWIJK Eindrapport DAGVLINDERS OP HET ZEEHOSPITIUMTERREIN TE KATWIJK rapportnr. 2016.2200 oktober 2016 In opdracht van: Rho adviseurs voor leefruimte

Nadere informatie

Stedelijk groen kansen voor meer biodiversiteit

Stedelijk groen kansen voor meer biodiversiteit Stedelijk groen kansen voor meer biodiversiteit Eva Remke (B-WARE) Chris van Swaay (Vlinderstichting) Linde Slikboer (Vrijwilliger) B-WARE Research Centre, Radboud University Nijmegen, the Netherlands

Nadere informatie

Jaarverslag 2010 Samenstelling: Henk Wagenaar

Jaarverslag 2010 Samenstelling: Henk Wagenaar Jaarverslag 2010 Samenstelling: Henk Wagenaar Dagvlinders in Zeeland 2010 Jaarverslag 2010 Vlinder en Libellenwerkgroep Zeeland Met medewerking van : Vlinderwerkgroep West Zeeuws-Vlaanderen ( w erkgroep

Nadere informatie

Dagvlinders in t Gooi 2008 t/m 2012

Dagvlinders in t Gooi 2008 t/m 2012 Vlinder en Libellenwerkgroep t Gooi Monitor routes 9 mei 2013 Dagvlinders in t Gooi 2008 t/m 2012 Rapportage van tellingen op monitorroutes Samengesteld door Pascal Huybers Inhoudsopgave 1. Routeoverzicht

Nadere informatie

Resultaat vlinder monitoring Juli 2013

Resultaat vlinder monitoring Juli 2013 Resultaat vlinder monitoring Juli Algemeen In Juli is het wisselend weer geweest. Toch hebben we het Vreewater 3x en de Ravenvennen plus Heideverbindingsroute 2x gelopen (begin aug bij Juli geteld) Bij

Nadere informatie

Bermbeheerplan voor een ecologisch waardevolle berm langs te Elingen

Bermbeheerplan voor een ecologisch waardevolle berm langs te Elingen Bermbeheerplan voor een ecologisch waardevolle berm langs te Elingen 1. Inleiding In het dichtbebouwde Vlaanderen zijn bermen overal te vinden. Meestal vervullen ze een vrij belangrijke ecologische rol,

Nadere informatie

Trends voor de vlinders van Zuid-Kennemerland

Trends voor de vlinders van Zuid-Kennemerland Trends voor de vlinders van Zuid- Trends voor de vlinders van Zuid- Tekst: Michiel Wallis de Vries Met medewerking van: Vlinderwerkgroep Zuid- Rapportnummer: VS2004.02 Productie: De Vlinderstichting Postbus

Nadere informatie

Verslag Dagvlindermonitoring

Verslag Dagvlindermonitoring Verslag Dagvlindermonitoring 23-24 KNNV DAGVLINDERWERKGROEP ZUID-KENNEMERLAND Joop Mourik Heemstede, april 25 KNNV DAGVLINDERWERKGROEP ZUID-KENNEMERLAND doet onderzoek naar dagvlinders en enkele dagactieve

Nadere informatie

Waarnemingen dagvlinders in Waasland-Noord in 2016

Waarnemingen dagvlinders in Waasland-Noord in 2016 Waarnemingen dagvlinders in Waasland-Noord in 2016 Koevinkje en Bruin Zandoogje foto Marc Gevers @ Steengelaag Waarnemingen dagvlinders in Waasland-Noord in 2016 waarnemingen.be 2016: 3383 waarnemingen

Nadere informatie

Hans Hollander Rapport 29 8 februari Dagvlinderwaarnemingen in en om Wijchen 2004 t/m 2013

Hans Hollander Rapport 29 8 februari Dagvlinderwaarnemingen in en om Wijchen 2004 t/m 2013 Hans Hollander Rapport 29 8 februari 2014 Dagvlinderwaarnemingen in en om Wijchen 2004 t/m 2013 Hans Hollander Oudelaan 2005 6605 SC Wijchen 024-6412564 hanshollander@xmsnet.nl Overige publicaties: 1 Hollander,

Nadere informatie

Programma informatieavond Programma Aanpak Stikstof (PAS)

Programma informatieavond Programma Aanpak Stikstof (PAS) Programma informatieavond Programma Aanpak Stikstof (PAS) 19.30-20.00 uur Inloop 20.00-20.05 uur Opening door voorzitter Piet Dijkstra - Programma en doel van de avond 20.05-20.20 uur Het wat en waarom

Nadere informatie

Nu geen verstuivingen in de Noordwest Natuurkern NPZK!

Nu geen verstuivingen in de Noordwest Natuurkern NPZK! Nu geen verstuivingen in de Noordwest Natuurkern NPZK! Verstuivingen in de duinen Verstuivingen in de kustduinen zijn een belangrijk proces waardoor weer nieuwe duinen en duinvalleien kunnen ontstaan en

Nadere informatie

Jaarverslag 2012 Samenstelling: Henk Wagenaar

Jaarverslag 2012 Samenstelling: Henk Wagenaar Jaarverslag Samenstelling: Henk Wagenaar Jaarverslag Vlinder en Libellenwerkgroep Zeeland Met medewerking van : Insectenwerkgroep Oost Zeeuws-Vlaanderen ( w erkgroep van Natuurbeschermingsver. de Steltkluut

Nadere informatie

Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Concept

Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Concept Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Concept a Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Colofon Deze samenvatting is een uitgave van de

Nadere informatie

Programmatische Aanpak Stikstof TERSCHELLING

Programmatische Aanpak Stikstof TERSCHELLING Programmatische Aanpak Stikstof TERSCHELLING Programma informatieavond Programma Aanpak Stikstof (PAS) 19.30-20.00 uur Inloop 20.00-20.05 uur Opening door voorzitter Piet Dijkstra - Programma en doel van

Nadere informatie

Offerte Beheeradvies schapenbegrazing ten aanzien van de Bruine eikenpage in het Noord-Hollands Duinreservaat

Offerte Beheeradvies schapenbegrazing ten aanzien van de Bruine eikenpage in het Noord-Hollands Duinreservaat Offerte Beheeradvies schapenbegrazing ten aanzien van de Bruine eikenpage in het Noord-Hollands Duinreservaat Projectnummer 2016-037 Datum 9 maart 2016 Samensteller Michiel Wallis de Vries Offerte ingediend

Nadere informatie

Beleidsplan

Beleidsplan Beleidsplan 2014-2024 2 3 foto s: ruud maaskant, pwn, kenneth stamp, mark kras Vooraf Nationaal Park Zuid-Kennemerland behoort met zijn duinen en bossen tot de mooiste en waardevolste natuurgebieden van

Nadere informatie

Jaarverslag 2013 Samenstelling: Henk Wagenaar

Jaarverslag 2013 Samenstelling: Henk Wagenaar Jaarverslag 2013 Samenstelling: Henk Wagenaar Jaarverslag 2013 Vlinder en Libellenwerkgroep Zeeland Met medewerking van : Insectenwerkgroep Oost Zeeuws-Vlaanderen ( w erkgroep van Natuurbeschermingsver.

Nadere informatie

Jaarverslag 2007 Samenstelling: Henk Wagenaar

Jaarverslag 2007 Samenstelling: Henk Wagenaar Jaarverslag 2007 Samenstelling: Henk Wagenaar Dagvlinders in Zeeland 2007 Jaarverslag 2007 Vlinder en Libellenwerkgroep Zeeland Met medewerking van : Vlinderwerkgroep West Zeeuws-Vlaanderen (werkgroep

Nadere informatie

Effecten van begrazing in kustduinen

Effecten van begrazing in kustduinen Effecten van begrazing in kustduinen een wereld van verschil Marijn Nijssen Stichting Bargerveen Geschiedenis van begrazing in kustduinen Huidige kustduinen ontstaan tussen 1100-1600 n.chr. Natuurlijke

Nadere informatie

Gebiedswijzer De Bruuk

Gebiedswijzer De Bruuk Programmatische Aanpak Stikstof Gebiedswijzer De Bruuk Nederland heeft ruim 160 natuurgebieden aangewezen als Natura 2000-gebied. Samen met de andere landen van de Europese Unie werkt Nederland zo aan

Nadere informatie

Resultaten Tuinvlindertelling

Resultaten Tuinvlindertelling Resultaten Tuinvlindertelling 2013 Aantal tellers In totaal telden 7747 Vlaamse gezinnen op 3 & 4 augustus de vlinders in hun tuin. Maar liefst 202.851 vlinders van 41 verschillende soorten werden in Vlaanderen

Nadere informatie

Kleine parelmoervlinder Issoria lathonia

Kleine parelmoervlinder Issoria lathonia Kleine parelmoervlinder Issoria lathonia Ralf Joosse Soortbeschrijving De Kleine parelmoervlinder is een vrij kleine soort, met een vleugelspanwijdte van slechts 35-45 mm. Toch is het een opvallende verschijning

Nadere informatie

Verslag Dagvlindermonitoring

Verslag Dagvlindermonitoring Verslag Dagvlindermonitoring 2015-2016 KNNV DAGVLINDERWERKGROEP ZUID-KENNEMERLAND Joop Mourik Heemstede, maart 2017 KNNV DAGVLINDERWERKGROEP ZUID-KENNEMERLAND doet onderzoek naar dagvlinders en enkele

Nadere informatie

Meer Damherten in de Amsterdamse Waterleidingduinen minder vlinders?

Meer Damherten in de Amsterdamse Waterleidingduinen minder vlinders? Meer Damherten in de Amsterdamse Waterleidingduinen minder vlinders? 2 Meer Damherten in de Amsterdamse Waterleidingduinen minder vlinders? Tekst Prof. dr. ir. Michiel Wallis de Vries Met medewerking van

Nadere informatie

Naar een nieuwe Rode Lijst. Chris van Swaay U allen!

Naar een nieuwe Rode Lijst. Chris van Swaay U allen! Naar een nieuwe Rode Lijst Chris van Swaay U allen! Wat is een Rode Lijst? Publicatie Rijksoverheid Welke soorten zijn bedreigd of zelfs verdwenen en welke niet? Vaste methode, gebaseerd op combinatie

Nadere informatie

VERSLAG DAGVLINDERS ABTSWOUDSE BOS VLINDERROUTE boomblauwtje

VERSLAG DAGVLINDERS ABTSWOUDSE BOS VLINDERROUTE boomblauwtje VERSLAG DAGVLINDERS ABTSWOUDSE BOS VLINDERROUTE 2015 boomblauwtje Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging KNNV afdeling Delfland Postbus 133 2600 AC DELFT afdelingdelfland@knnv.nl www.knnv.nl/afdelingdelfland

Nadere informatie

Argusvlinder Lasiommata megera

Argusvlinder Lasiommata megera Argusvlinder Lasiommata megera Angelique Belfroid Mijn eerste ervaring met de Argusvlinder was een aantal jaren geleden in de Vlietepolder op Noord-Beveland. Terwijl ik over de onverharde weg liep, vlogen

Nadere informatie

Uitvoering herstelmaatregelen voor kommavlinder en bruine eikenpage in Overijssel [Voer de ondertitel in]

Uitvoering herstelmaatregelen voor kommavlinder en bruine eikenpage in Overijssel [Voer de ondertitel in] Uitvoering herstelmaatregelen voor kommavlinder en bruine eikenpage in Overijssel [Voer de ondertitel in] Uitvoering herstelmaatregelen voor kommavlinder en bruine eikenpage in Overijssel Uitvoering herstelmaatregelen

Nadere informatie

INVENTARISATIE DAGVLINDERS AWZI 2012

INVENTARISATIE DAGVLINDERS AWZI 2012 INVENTARISATIE DAGVLINDERS AWZI 2012 Sint-jacobsvlinder KNNV afdeling Delfland 1 Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging KNNV afdeling Delfland Postbus 133 2600 AC DELFT email: afdelingdelfland@knnv.nl

Nadere informatie

Vlinders volgen voor betere bescherming

Vlinders volgen voor betere bescherming Vlinders volgen voor betere bescherming Chris van Swaay Colofon Vrijwel alle gegevens die in het proefschrift en dit boekje gebruikt zijn, zijn verzameld door vrijwilligers. Het belang van hun inzet voor

Nadere informatie

Kennemerland-Zuid. Gebiedsrapportage Natura 2000 gebied nr. 88. PAS-bureau

Kennemerland-Zuid. Gebiedsrapportage Natura 2000 gebied nr. 88. PAS-bureau PAS-bureau Gebiedsrapportage 2016 Natura 2000 gebied nr. 88 Kennemerland-Zuid Binnen het Programma Aanpak Stikstof staat het uitvoeren van de geplande bron- en herstelmaatregelen en het blijvend dalen

Nadere informatie

Motivaties in het beheer van de duinen

Motivaties in het beheer van de duinen Motivaties in het beheer van de duinen Ter gelegenheid van het Lymesymposium 1 november 2013 Marianne Snabilie Manager Onderhoud en Administratie PWN Waterleidingbedrijf Afdeling Natuur en Recreatie Inhoud

Nadere informatie

Bermenplan Assen. Definitief

Bermenplan Assen. Definitief Definitief Opdrachtgever: Opdrachtgever: Gemeente Assen Gemeente Mevrouw Assen ing. M. van Lommel Mevrouw M. Postbus van Lommel 30018 Noordersingel 940033 RA Assen 9401 JW T Assen 0592-366911 F 0592-366595

Nadere informatie

Memo. Aanleiding De Cie. m.e.r. heeft kritiek op de Passende Beoordeling voor de Structuurvisie Veere. Het gaat om het aspect stikstofdepositie.

Memo. Aanleiding De Cie. m.e.r. heeft kritiek op de Passende Beoordeling voor de Structuurvisie Veere. Het gaat om het aspect stikstofdepositie. Memo datum 15 mei 2012 aan Tim Artz Oranjewoud van Christel Schellingen Oranjewoud kopie project Passende beoordeling Structuurvisie Veere projectnummer 247734 betreft Resultaten berekeningen stikstofdepositie

Nadere informatie

Ontwikkeling aantal dagvlinders en libellen in Noord-Holland

Ontwikkeling aantal dagvlinders en libellen in Noord-Holland Ontwikkeling aantal dagvlinders en libellen in Noord-Holland Ontwikkeling aantal dagvlinders en libellen in Noord- Holland Tekst Roy van Grunsven Chris van Swaay Rapportnummer VS2018.019 Projectnummer

Nadere informatie

Meetnet vlinders. Mei Beste teller,

Meetnet vlinders. Mei Beste teller, Meetnet vlinders Mei 2019 Beste teller, Het is toch weer even wennen, dat je niet zomaar altijd mooi telweer hebt. Voor onze vlinders hoeft dit niet slecht te zijn: het is nog best regelmatig zonnig vlinderweer.

Nadere informatie

Programmatische Aanpak Stikstof: PAS

Programmatische Aanpak Stikstof: PAS Programmatische Aanpak Stikstof: PAS Toelichting voorlopig programma Presentatie technische briefing Vaste commissie voor LNV van de Tweede Kamer 30 september 2010 Waarom een Programmatische Aanpak Stikstof

Nadere informatie

KONINGINNENPAGE (Papilio machaon) in Zeeland in 2013 In het kader van de actie OP DE BRES VOOR DE ZEEUWSE ZES.

KONINGINNENPAGE (Papilio machaon) in Zeeland in 2013 In het kader van de actie OP DE BRES VOOR DE ZEEUWSE ZES. KONINGINNENPAGE (Papilio machaon) in Zeeland in 2013 In het kader van de actie OP DE BRES VOOR DE ZEEUWSE ZES. Verslag Joop de Bakker Actieplan Met het actieplan wordt aandacht gevraagd voor zes karakteristieke

Nadere informatie

Dagvlinders tellen: populatietrends en implicaties voor terreinmonitoring. Michiel Wallis de Vries De Vlinderstichting i.s.m. Arco van Strien CBS

Dagvlinders tellen: populatietrends en implicaties voor terreinmonitoring. Michiel Wallis de Vries De Vlinderstichting i.s.m. Arco van Strien CBS Dagvlinders tellen: populatietrends en implicaties voor terreinmonitoring Michiel Wallis de Vries De Vlinderstichting i.s.m. Arco van Strien CBS Argusvlinder Van Data naar Monitoring Wat willen we weten?

Nadere informatie

PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee?

PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee? PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee? Beheerdersdag 2015 Jan Willem van der Vegte, BIJ12 - PAS-bureau Leon van den Berg, Bosgroepen Programmatische Aanpak Stikstof

Nadere informatie

Gebiedswijzer Wierdense Veld

Gebiedswijzer Wierdense Veld Programmatische Aanpak Stikstof Gebiedswijzer Wierdense Veld Nederland heeft ruim 160 natuurgebieden aangewezen als Natura 2000-gebied. Samen met de andere landen van de Europese Unie werkt Nederland zo

Nadere informatie

Kleurkeur: keurmerk voor goed bermbeheer. Context: steeds minder insecten. -76% insectenbiomassa Anthonie Stip

Kleurkeur: keurmerk voor goed bermbeheer. Context: steeds minder insecten. -76% insectenbiomassa Anthonie Stip Kleurkeur: keurmerk voor goed bermbeheer Context: steeds minder insecten Anthonie Stip 1 juni 2018 anthonie.stip@vlinderstichting.nl @birdingstip -76% insectenbiomassa 1 Insectenverlies vooral na mei Biodiversiteit

Nadere informatie

Manteling van Walcheren

Manteling van Walcheren Gebiedsrapportage 2017 Natura 2000 gebied nr. 117 Manteling van Walcheren Binnen het Programma Aanpak Stikstof staat het uitvoeren van de geplande bron- en herstelmaatregelen en het blijvend dalen van

Nadere informatie

Landelijk meetnet vlinders

Landelijk meetnet vlinders Landelijk meetnet vlinders Juni 2018 Beste teller, Wat een begin van de zomer: hoge temperaturen, een diepe junidip, op het eerste gezicht gevolgd door veel vlinders. Laten we even in detail kijken. Aantal

Nadere informatie

Natuuronderzoek Kennemerstrand 2018

Natuuronderzoek Kennemerstrand 2018 Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging Afdeling Haarlem e.o. www.knnv.nl/haarlem Joop Mourik, februari 2019 Natuuronderzoek Kennemerstrand 2018 Plantenstudiegroep Zuid-Kennemerland, Dagvlinderwerkgroep

Nadere informatie

Stikstofdepositie en Natura 2000: een PASsend antwoord. Dick Bal (ministerie EZ / Natura 2000)

Stikstofdepositie en Natura 2000: een PASsend antwoord. Dick Bal (ministerie EZ / Natura 2000) Stikstofdepositie en Natura 2000: een PASsend antwoord Dick Bal (ministerie EZ / Natura 2000) Introductie Natura 2000 als kader voor de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) Europese wetgeving om soorten

Nadere informatie

Marijn Nijssen, Toos van Noordwijk, Annemieke Kooijman, Herman van Oosten, Bart Wouters, Chris van Turnhout, Jasja Dekker, Michiel Wallis de Vries,

Marijn Nijssen, Toos van Noordwijk, Annemieke Kooijman, Herman van Oosten, Bart Wouters, Chris van Turnhout, Jasja Dekker, Michiel Wallis de Vries, Zijn effecten van begrazing te voorspellen? Marijn Nijssen, Toos van Noordwijk, Annemieke Kooijman, Herman van Oosten, Bart Wouters, Chris van Turnhout, Jasja Dekker, Michiel Wallis de Vries, Ingo Jansen,

Nadere informatie

De inrichting en het beheer van de kwelders sluit aan bij het Kwelderherstelprogramma Groningen.

De inrichting en het beheer van de kwelders sluit aan bij het Kwelderherstelprogramma Groningen. Beschrijving kwelderherstelmaatregelen 1 1.1 Inleiding Aan de noordkust van Groningen heeft Groningen Seaports, mede ten behoeve van RWE, circa 24 ha. kwelders aangekocht. Door aankoop van de kwelders

Nadere informatie

Pilot N-indicator Vlinders Toepassing in Kennemerland-Zuid

Pilot N-indicator Vlinders Toepassing in Kennemerland-Zuid Pilot N-indicator Vlinders Toepassing in Kennemerland-Zuid De Vlinderstichting 2016 / Pilot Stikstofindicator Kennemerland-Zuid 1 Pilot N-indicator Vlinders Toepassing in Kennemerland-Zuid De Vlinderstichting

Nadere informatie

Vegetatie duinen,

Vegetatie duinen, Indicator 11 december 2015 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In zowel droge als vochtige

Nadere informatie

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Holtingerveld

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Holtingerveld Hartelijk welkom Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Holtingerveld Programma Opening Opzet en doel van deze avond Even terug kijken Hoe staat het met de Programmatische Aanpak Stikstof Korte samenvatting

Nadere informatie

Vlinders in de vogelakkers van de gemeente Eersel In vergelijking met de regulier verpachte akkers

Vlinders in de vogelakkers van de gemeente Eersel In vergelijking met de regulier verpachte akkers Vlinders in de vogelakkers van de gemeente Eersel In vergelijking met de regulier verpachte akkers Bruin blauwtje Samenstelling Wim Deeben Uitgave: Vogelwerkgroep De Kempen Oktober 2018 Inhoud 1. Inleiding...

Nadere informatie

Dagvlinderwaarnemingen Balgoijse Wetering (west) 2016

Dagvlinderwaarnemingen Balgoijse Wetering (west) 2016 Dagvlinderwaarnemingen Balgoijse Wetering (west) 2016 Kleine vos Hans Hollander 5 november 2016 Rapport 34 ir. Hans Hollander Oudelaan 2005 6605 SC Wijchen 06-37384467 hanshollander@xmsnet.nl Overige publicaties:

Nadere informatie

Overschrijding kritische stikstofdepositie op natuur, 2009

Overschrijding kritische stikstofdepositie op natuur, 2009 Indicator 8 april 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Circa 60 procent van het areaal

Nadere informatie

Dagvlinders vouwen in rust hun vleugels verticaal, recht boven hun lijf samen (met één uitzondering: de dikkopjes).

Dagvlinders vouwen in rust hun vleugels verticaal, recht boven hun lijf samen (met één uitzondering: de dikkopjes). 1 Vlinders herkennen Er zijn veel meer nachtvlinders dan dagvlinders; in Nederland leven 53 soorten dagvlinders en zo n 2000 soorten nachtvlinders. Nachtvlinders zie je echter veel minder omdat veel soorten

Nadere informatie

Landelijk meetnet vlinders

Landelijk meetnet vlinders Landelijk meetnet vlinders Maart 2019 Beste teller, De winter loopt op zijn einde en we hebben in februari zelfs alweer vlinders kunnen zien. In deze nieuwsbrief een korte vooruitblik op het komende telseizoen.

Nadere informatie

Drukbegrazing en Chopperen als Alternatieven voor Plaggen van Natte heide

Drukbegrazing en Chopperen als Alternatieven voor Plaggen van Natte heide Drukbegrazing en Chopperen als Alternatieven voor Plaggen van Natte heide Effecten op middellange termijn: Fauna De Vlinderstichting Stichting Bargerveen B-Ware Experimenteel onderzoek Abiotiek: ph, buffercapaciteit,

Nadere informatie

DAGVLINDERS: WOUDSE BOS 2009

DAGVLINDERS: WOUDSE BOS 2009 DAGVLINDERS: WOUDSE BOS 2009 KNNV afdeling Delfland Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging KNNV afdeling Delfland Postbus 133 2600 AC DELFT email: afdelingdelfland@knnv.nl www.knnv.nl/afdelingdelfland

Nadere informatie

Accumulatie van C en N gedurende successie in kalkrijke en kalkarme duinen

Accumulatie van C en N gedurende successie in kalkrijke en kalkarme duinen Veldwerkplaats, 16 juni2015 1 Accumulatie van C en N gedurende successie in kalkrijke en kalkarme duinen Yuki Fujita & Camiel Aggenbach 2 Overzicht Wat zijn Grijze duinen? Atmosferische N-depositie en

Nadere informatie

Jaarverslag 2015 Samenstelling: Henk Wagenaar

Jaarverslag 2015 Samenstelling: Henk Wagenaar Jaarverslag 2015 Samenstelling: Henk Wagenaar Jaarverslag 2015 Vlinder en Libellenwerkgroep Zeeland Met medewerking van : Insectenwerkgroep Oost Zeeuws-Vlaanderen ( w erkgroep van Natuurbeschermingsver.

Nadere informatie

memo INLEIDING GEBIEDSBESCHERMING ZAND/ZON/ c.c.: datum: 22 augustus 2013 Achterweg 48, Lisse

memo INLEIDING GEBIEDSBESCHERMING ZAND/ZON/ c.c.: datum: 22 augustus 2013 Achterweg 48, Lisse memo aan: van: OG ZAND/ZON/130372 c.c.: datum: 22 augustus 2013 betreft: Achterweg 48, Lisse INLEIDING Bij alle ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om

Nadere informatie

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014 Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014 Stichting Landschapsbeheer Zeeland Lucien Calle Sandra Dobbelaar Alex Wieland 15 juli 2014 1 Inhoud Inleiding...

Nadere informatie

Fauna in de PAS. Hoe kunnen we effecten van N-depositie op Diersoorten mitigeren? Marijn Nijssen Stichting Bargerveen

Fauna in de PAS. Hoe kunnen we effecten van N-depositie op Diersoorten mitigeren? Marijn Nijssen Stichting Bargerveen Fauna in de PAS Hoe kunnen we effecten van N-depositie op Diersoorten mitigeren? Marijn Nijssen Stichting Bargerveen De Programatische Aanpak Stikstof Natuurdoelen en economische ontwikkelingsruimte 1600

Nadere informatie

Witjes in Waasland Noord

Witjes in Waasland Noord Witjes in Waasland Noord 1 klein geaderd witje Sp 45mm 2 klein koolwitje Sp 50mm 3 groot koolwitje groter witje Vvl punt zwart, klein recht afgesneden Vvl punt zwart, klein niet recht afgesneden, kartels

Nadere informatie

Beheeradvies zilveren maan Kaleweg

Beheeradvies zilveren maan Kaleweg Beheeradvies zilveren maan Kaleweg Beheeradvies zilveren maan Kaleweg 2 De Vlinderstichting 2018 / Beheeradvies zilveren maan Kaleweg Beheeradvies zilveren maan Kaleweg Tekst Anthonie Stip Rapportnummer

Nadere informatie

Bijlage VMBO-GL en TL-COMPEX 2006

Bijlage VMBO-GL en TL-COMPEX 2006 Bijlage VMBO-GL en TL-COMPEX 26 tijdvak 1 BIOLOGIE CSE GL EN TL COMPEX Deze bijlage bevat informatie. 613-1-589b DUINEN INFORMATIE 1 DUINGEBIEDEN Het grootste deel van de Nederlandse kust bestaat uit duingebieden.

Nadere informatie

DAGVLINDERS ABTWOUDSE BOS 2012 VLINDERMONITOR

DAGVLINDERS ABTWOUDSE BOS 2012 VLINDERMONITOR DAGVLINDERS ABTWOUDSE BOS 2012 VLINDERMONITOR KNNV afdeling Delfland 1 Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging KNNV afdeling Delfland Postbus 133 2600 AC DELFT email: afdelingdelfland@knnv.nl

Nadere informatie

Aantal 2014 Opp. Luchtfoto 2014

Aantal 2014 Opp. Luchtfoto 2014 Noordvoort - Monitoring ontwikkeling geomorfologie Verandering overstuivingszones 2014-2015 Ter verbetering van de dynamiek in de zeereep tussen Zandvoort en Noordwijk zijn een aantal stuifkuilen aangelegd.

Nadere informatie

3. Inventarisatie. Organisatie. Figuur 1: Grafiek met het aantal retour gezonden inventarisatieformulieren per organisatie.

3. Inventarisatie. Organisatie. Figuur 1: Grafiek met het aantal retour gezonden inventarisatieformulieren per organisatie. 3. Inventarisatie 3.1. Methode Het inventarisatieformulier (zie bijlage 2) voor de Jeneverbes is verspreid via diverse organisaties naar beheerders en vrijwilligers. De organisaties die hierbij aan bij

Nadere informatie

Kleinschalige verstuiving/dynamiek

Kleinschalige verstuiving/dynamiek Kleinschalige verstuiving/dynamiek Bas Arens, Bureau voor Strand en Duinonderzoek m.m.v. Tessa Neijmeijer, Luc Geelen, Marc van Til Veldwerkplaats Begrazing en Kleinschalige Dynamiek 5 september 2014 Grootschalig

Nadere informatie

MIRA 2012 Milieu & natuur

MIRA 2012 Milieu & natuur MRA 212 Milieu & natuur ndex overwinterende watervogels watervogelindex (1991-92=1) aantal (1991-92=1) 6 5 4 3 2 1 1 4 1 3 1 2 1 1 1 9 8 7 6 5 4 3 2 1 1991-92 1993-94 1995-96 1997-98 1999-21-2 23-4 25-6

Nadere informatie

Beheerplan bijzondere natuurwaarden Solleveld & Kapittelduinen

Beheerplan bijzondere natuurwaarden Solleveld & Kapittelduinen Beheerplan bijzondere natuurwaarden Solleveld & Kapittelduinen Samenvatting van het Ontwerpbeheerplan 2012-2017 Oktober 2011 Een bijdrage aan het Europese programma Natura 2000 Het Ontwerpbeheerplan is

Nadere informatie

Jaarverslag 2014 Samenstelling: Henk Wagenaar

Jaarverslag 2014 Samenstelling: Henk Wagenaar Jaarverslag 2014 Samenstelling: Henk Wagenaar Jaarverslag 2014 Vlinder en Libellenwerkgroep Zeeland Met medewerking van : Insectenwerkgroep Oost Zeeuws-Vlaanderen ( w erkgroep van Natuurbeschermingsver.

Nadere informatie

Aandacht voor de bruine eikenpage in Kennemerland

Aandacht voor de bruine eikenpage in Kennemerland Aandacht voor de bruine eikenpage in Kennemerland Aandacht voor de bruine eikenpage in Kennemerland Aandacht voor de bruine eikenpage in Kennemerland Tekst: Michiel Wallis de Vries Rapportnummer: VS2008.006

Nadere informatie

1. Status. Groenknolorchis (Liparis loeselii) H Kenschets. 3. Ecologische vereisten. 4. Huidig voorkomen

1. Status. Groenknolorchis (Liparis loeselii) H Kenschets. 3. Ecologische vereisten. 4. Huidig voorkomen Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. Groenknolorchis (Liparis loeselii)

Nadere informatie

Veldbezoeken Het gebied is op 16 juli 2014 bezocht door Menno Reemer (EIS) samen met Hendrik Baas (gemeente Zoetermeer).

Veldbezoeken Het gebied is op 16 juli 2014 bezocht door Menno Reemer (EIS) samen met Hendrik Baas (gemeente Zoetermeer). Bijenvraagbaak casus 1: Zoetermeer Westerpark Menno Reemer (EIS Kenniscentrum Insecten) & Robbert Snep (Alterra) 6 oktober 2014 Vraagsteller: Hendrik Baas (Gemeente Zoetermeer) Gebied: Zoetermeer, Westerpark,

Nadere informatie

Maatregelen voor bosherstel

Maatregelen voor bosherstel Veldwerkplaats Voedselkwaliteit en biodiversiteit in bossen Maatregelen voor bosherstel Gert-Jan van Duinen Arnold van den Burg Conclusie OBN-onderzoek bossen Te hoge atmosferische stikstofdepositie Antropogene

Nadere informatie

Konijnen en vergrassing en verstruiking duinen,

Konijnen en vergrassing en verstruiking duinen, Indicator 25 september 2013 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Konijnen zijn in de tweede

Nadere informatie

Acuut bedreigde dagvlinders in Nederland

Acuut bedreigde dagvlinders in Nederland Acuut bedreigde dagvlinders in Nederland Acuut bedreigde dagvlinders in Nederland Tekst: Chris van Swaay Met medewerking van Calijn Plate, CBS. Rapportnummer: VS2004.023 Productie: De Vlinderstichting

Nadere informatie

Vlinders van de Habitatrichtlijn,

Vlinders van de Habitatrichtlijn, Indicator 20 september 2018 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Van de vijf Habitatrichtlijnsoorten

Nadere informatie

Middels deze brief ontvangt u de resultaten van het nader ecologisch onderzoek op de projectlocatie Scheveningen Bad.

Middels deze brief ontvangt u de resultaten van het nader ecologisch onderzoek op de projectlocatie Scheveningen Bad. Gemeente Den Haag Dienst Stedelijke Ontwikkeling T.a.v. de heer W. Dekker Postbus 12655 2500 DP DEN HAAG Geldermalsen, 6 oktober betreft: nader ecologisch onderzoek project: uitbreiding vastgoed Hommerson

Nadere informatie

Effect van begrazing op de Duinparelmoervlinder in het NoordHollands Duinreservaat: nulmeting

Effect van begrazing op de Duinparelmoervlinder in het NoordHollands Duinreservaat: nulmeting Effect van begrazing op de Duinparelmoervlinder in het NoordHollands Duinreservaat: nulmeting Effect van begrazing op de Duinparelmoervlinder in het Noord- Hollands Duinreservaat: nulmeting Effect van

Nadere informatie

Verslag libellenmonitoring 2017 Leersumse Veld

Verslag libellenmonitoring 2017 Leersumse Veld Verslag libellenmonitoring 2017 Leersumse Veld Jan Katsman, januari 2018 Libellenmonitoring 2017 in het Leersumse Veld. Het gebied Hert Leersumse Veld is eigendom van en wordt beheerd door Staatsbosbeheer.

Nadere informatie

Vlinders in het veranderende duinlandschap van Zuid-Kennemerland

Vlinders in het veranderende duinlandschap van Zuid-Kennemerland Vlinders in het veranderende duinlandschap van Zuid-Kennemerland 1992-2016 Joop Mourik 25 JAAR DAGVLINDERMONITORING KNNV DAGVLINDERWERKGROEP ZUID-KENNEMERLAND www.knnv.nl/knnv-afdeling-haarlem-en-omstreken/dagvlinderwerkgroep

Nadere informatie