Kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende. Project-MER Definitief rapport

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende. Project-MER Definitief rapport"

Transcriptie

1 Kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende Project-MER

2

3 Colofon Titel studieopdracht: Project-MER Kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende Opdrachtgever: Ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken IVA Maritieme Dienstverlening en Kust Afdeling Kust Vrijhavenstraat OOSTENDE Contactpersoon : Stefaan Gysens Uitvoering: Soresma nv Eugène Bekaertlaan Waregem +32 (0)56/ (0)56/ info@soresma.be Externe Deskundigen Disciplines Handtekening Paul Arts Coördinatie Mens Sociaal-organisatorische aspecten Jan Parys Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Roel Colpaert Bodem Water Fauna en Flora Tom Opdebeeck (Acoustical Engineering) Geluid en trillingen Datum: Juli 2009 Projectnummer:

4 INHOUDSTAFEL Blz. 1 Inleiding Voorgeschiedenis van het project Toetsing aan de MER-plicht en aan de MER-filosofie Doelstelling van het MER-rapport en situering in de vergunningsprocedure Totstandkoming van het rapport Projectbeschrijving Ruimtelijke situering en afbakening projectgebied Verantwoording van het project Kustverdediging van Oostende-centrum Verbetering van de haventoegang van Oostende Beschrijving van het project Kustverdediging van Oostende-centrum Verbetering van de haventoegang Uitvoering en timing van het project Aanlegwerkzaamheden en volumes Voorziene timing van de uitvoering van het OW-plan Relevante alternatieven Juridische, administratieve en beleidsmatige situering Juridische en beleidsmatige situering Administratieve voorgeschiedenis Algemene methodologische aspecten Algemene opbouw en uitgangspunten van de effectenstudie Afbakening van het studiegebied Referentiesituatie / bestaande toestand Geplande situatie Ontwikkelingsscenario s Maatregelen Samenvatting en besluit Overzicht van de mogelijke effecten Beschrijving van de bestaande toestand, milieu-effecten en maatregelen Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Afbakening van het studiegebied Methodologie Bestaande toestand Geplande toestand en effecten Milderende maatregelen Bodem en water Afbakening studiegebied Methodologie Bestaande toestand Geplande toestand en effecten

5 5.2.5 Milderende maatregelen Geluid en trillingen Afbakening van het studiegebied Juridische en beleidsmatige context Methodologie Bestaande toestand Geplande toestand en effecten Milderende maatregelen Mens Sociaal-organisatorische aspecten Afbakening studiegebied Methodologie Bestaande toestand Geplande toestand en effecten Milderende maatregelen Fauna en flora Afbakening studiegebied Bestaande toestand Geplande toestand en effecten Milderende maatregelen Synthese van de milieueffecten en milderende maatregelen Leemten in de kennis en monitoring Eindbespreking Tewerkstellingsrapport & Geplande investering Niet-technische samenvatting Situering en verantwoording van het project en zijn alternatieven en varianten Beschrijving van het project Kustverdediging van Oostende-centrum Verbetering van de haventoegang Voorziene timing van de uitvoering van het OW-plan Beschrijving van de milieueffecten Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Bodem en water Geluid en trillingen Mens sociaal-organisatorische aspecten Fauna en flora Eindbeoordeling Bijlagen

6 LIJST MET FIGUREN Blz. Figuur 1.1 : Alternatieven A en B voor de westelijke dam uit het plan-mer...12 Figuur 2.1 : Situering van het projectgebied op macroschaal Figuur 2.2 : Situering van het projectgebied op een uittreksel van de stratenatlas...20 Figuur 2.3 : Kustverdediging t.h.v. Klein Strand Varianten 2a, 2b en 2c Figuur 2.4 : Grondplannen Alternatieven en Varianten Figuur 2.5 : Dwarsprofielen Alternatieven Figuur 2.6 : Simulatiebeelden project vanuit verschillende gezichtspunten Figuur 2.7 : Routes werfverkeer Figuur 3.1 : Uittreksel uit het gewestplan Oostende Middenkust Figuur 3.2 : Uittreksel uit het Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan (PRUP) Strand en Dijk Oostende Figuur 3.3 : Uittreksel uit het ontwerp van Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan (GRUP) Afbakening Regionaalstedelijk Gebied Oostende Figuur 3.4 : Voor het project relevante beschermde monumenten en landschappen Figuur 3.5 : Ramsar-, habitat- en vogelrichtlijngebieden, VEN-gebieden en duinendecreet Figuur 4.1 : Afbakening studiegebied Figuur : Uittreksel uit de Landschapsatlas Figuur : Historische ontwikkeling van Oostende Figuur : Verschil in stroomsnelheid tussen referentietoestand, tussentijdse toestand en definitieve toestand bij maximum vloed en maximum eb Figuur : Resultaten Simwave-simulatie bij golfrichting N en NNW (relatieve golfhoogte t.o.v. golfhoogte aan offshore rand) Figuur : Karakteristieken van de in het Waterbouwkundig Laboratorium beproefde profielen t.h.v. het Zeeheldenplein Voorbeelden schotbalkensysteem (mobiele waterkering) Figuur : Strandhoogte (contourkaart en profiel) bij suppletie met zand van 300 µm bij gelijkmatig en geknikt profiel Figuur : Situering ambulante geluidsmeetpunten Figuur : Ontsluitingsstructuur Oostende Figuur : Super-, inter- en subtidale zones in Oostende in de huidige en geplande toestand Figuur : Strandprofiel in Nieuwpoort in de huidige en geplande toestand

7 LIJST MET TABELLEN Blz. Tabel 1.1: Lijst van erkende deskundigen voor het MER Tabel 3.1 : Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden Tabel 4.1. : Ingreep effect schema Tabel : Effectgroepen landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Tabel : Effectgroepen bodem en water Tabel : Milieukwaliteitsdoelstellingen voor het volgens VLAREM II gemiddelde L A95,1h van het omgevingsgeluid in open lucht Tabel : Richtwaarden en maximale waarden volgens het ontwerp KB van 1991(equivalent geluidsniveau LAeq,T) Tabel : Effectgroepen geluid en trillingen Tabel 5.3.4: Overzicht van de verkeerstelingen Tabel5.3.5: Overzicht van de geluidsmetingen Tabel : Samenvatting van het gemeten geluid en de vergelijking met de richtwaarden uit Vlarem II (db(a)) Tabel : Samenvatting van de gemeten waarde van LAeq en de vergelijking met de richtwaarden uit het ontwerp KB van Miet Smet van 1991 (alle waarden in db(a)) Tabel : Overzicht in te zetten materieel per werkonderdeel voor de bouw van de havendam(men) Tabel : Effectgroepen mens sociaal-organisatorische aspecten Tabel : Verkeersintensiteiten (aantal motorvoertuigen) in het studiegebied o.b.v. 3 tellingen van 15 (september-oktober 2008) Tabel 6.1 : Beoordeling van de effecten die kunnen optreden tijdens en/of na uitvoering van de werken + voorstelling van milderende maatregelen

8 VERKLARENDE WOORDENLIJST Buitengaats : Eolisch zandtransport : Giereffecten : Golfbreker : H-peil of GLLWS: Hs : MER-proces : Nautisch : Ontwikkelingsscenario : Parapetmuur : Retourperiode : Strandhoofd : TAW : Zeemijl : Aan de zeewaartse zijde van een haveningang. Beweging van zand door de wind Effecten ten gevolge waarvan schepen schuinlopen, van richting afwijken, zwaaien, slingeren, heen en weer bewegen Waterbouwkundige constructie in zee, parallel aan de kustlijn, die de golven breekt en zodoende de golfenergie vermindert; ook wel breekwater genoemd. Gemiddeld Laagste Laagwater bij Springtij; hydrografisch referentievlak voor België en Nederland dat plaatsafhankelijk is; te Oostende gelijk aan T.A.W. + 0,388 m Significante golfhoogte of dominerende golfhoogte ; bepaald als rekenkundig gemiddelde van het hoogste derde van alle golfhoogten van een golfopname. Het blijkt de golfhoogte te zijn die een geoefend waarnemer visueel zou vaststellen. het geheel van informele stappen voor het opstellen, beoordelen en gebruiken van een milieu-effectrapport. tot de scheepvaart, het zeewezen behorend beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening houdend met de autonome evolutie van het gebied en met de evolutie o.i.v. plannen en beleidsopties. Een muur met een opstand die tot doel heeft de golven terug naar zee te geleiden De tijdspanne waarbinnen statistisch mag verwacht worden dat een storm met bepaalde karakteristieken zal optreden. Hoe hoger de retourperiode, hoe zwaarder de storm. Een storm met een retourperiode van 50 jaar is een storm die statistisch gezien 1 maal per 50 jaar voorkomt. Constructie dwars op de kustlijn, opgebouwd uit harde materialen, die aanvangt op het strand en tot een stuk voorbij de laagwaterlijn doorloopt in zee; deze constructie heeft tot doel het strand vast te houden of minder te laten eroderen door de getijdestroming; wordt in de volksmond vaak verkeerdelijk golfbreker genoemd. Tweede Algemene Waterpassing. Belgische standaard gebruikt om hoogtepeilen aan te geven. 0 m T.A.W. komt overeen met de toenmalige gemiddelde laagste laagwaterstand bij springtij in Oostende m Z-peil : T.A.W. + 0,106 m (referentievlak van Bruggen en Wegen) - 8 -

9 VERKLARING AFKORTINGEN AGHO ak amt BMM BPA CAI CSZ D.D.K. GBKG GLLWS KWS MEB MER m.e.r. OVAM RUP SAP SWB VIF VIOE VLIZ WLH Autonoom Gemeentelijk Havenbedrijf Oostende Afdeling Kust Afdeling Maritieme Toegang Beheerseenheid Mathematisch Model van de Noordzee Bijzonder Plan van Aanleg Centrale Archeologische Inventaris Comité Stad en Zee Dienst Der Kust Geïntegreerd Beheer van Kustzonegebieden Gemiddelde Laagste Laagwater bij Springtij (in Oostende) Koolwaterstoffen MilieuEffectBeoordeling (federale wetgeving) MilieuEffectRapport Milieueffectrapportage Openbare Vlaamse AfvalstoffenMaatschappij Ruimtelijk UitvoeringsPlan Standaard Analyse Pakket Stilling Wave Basin = Golfdempende Constructie Vlaams InfrastructuurFonds Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed Vlaams Instituut voor de Zee Waterbouwkundig Laboratorium & Hydrologisch Onderzoek Borgerhout µm Micrometer (10-6 meter) - 9 -

10 1 INLEIDING 1.1 Voorgeschiedenis van het project Onderhavig project heeft tot doel uitvoering te geven aan bepaalde onderdelen van het Plan m.b.t. de kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende, waarvoor een plan-mer is uitgevoerd, dat goedgekeurd werd in juni Het Plan heeft een drievoudige doelstelling: - De beveiliging van Oostende tegen overstromingen als gevolg van een 1000-jarige storm; - Het naar de toekomst toe garanderen van de economische leefbaarheid van de haven van Oostende door het realiseren van een haventoegang voor schepen met een lengte tot 200 meter (cfr. het Strategisch Plan voor de haven van Oostende); - Het realiseren van een geïntegreerd kustzonebeheer in Oostende. Naar dit Plan wordt in dit MER verder gerefereerd als het OW-plan (Openbare Werken). M.b.t. de effecten van het OW-plan op het marien milieu is momenteel een MEB (Milieueffectbeoordeling op federaal niveau) in opmaak. Vanuit de drie doelstellingen werden in het OW-Plan vijf planonderdelen uitgewerkt: Planonderdeel 1: Kustverdediging Oostende Centrum ; Planonderdeel 2: Renovatie Zeedijk Oostende Centrum ; Planonderdeel 3: Geïntegreerd kustzonebeheer Oostende Oosteroever ; Planonderdeel 4: Veiligheidsmaatregelen tegen overstroming van Oostende langs de haven ; Planonderdeel 5: Verbetering van de haventoegang Oostende. Onderhavig project geeft uitvoering aan planonderdeel 1 en aan bepaalde gedeelten van planonderdeel 5, meer bepaald de uitbouw van de westelijke havendam en de verbreding van de havenmond. Voor de overige planonderdelen geldt het volgende: Voor planonderdeel 2 werd op 27 februari 2008 een aanvraag tot ontheffing ingediend, die op 11 juni 2008 werd aanvaard door de dienst-mer; Planonderdeel 3 vormt een apart project, dat niet binnen dit project-mer zal beoordeeld worden; Planonderdeel 4 is niet project-mer-plichtig; Voor de volledige uitbouw van de oostelijke havendam (planonderdeel 5, en gedeeltelijk planonderdeel 3 wat de ecologische inrichting van de dam betreft) werd op 15 mei 2008 een aanvraag tot ontheffing ingediend, die op 19 december 2008 werd aanvaard door de dienst-mer; Voor het uitgraven van de nieuwe, diepere havengeul en het storten van de baggerspecie werden de nodige vergunningen op 8 mei 2008 aangevraagd bij de bevoegde diensten, nl. BMM (Beheerseenheid Mathematisch Model van de Noordzee); Het dienstenhaventje met toegangsweg (planonderdeel 5) is een project op langere termijn, dat werd overgeheveld naar planonderdeel 3. 1 Belconsulting, Plan-MER Plan voor de kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende Eindrapport, maart

11 Daarnaast werd voor volgende projectonderdelen van planonderdeel 5 reeds eerder (op 23 december 2005) ontheffing van MER-plicht verkregen voor de zgn. vervroegde werken: uitbaggeren van de eerste fase van de nieuwe vaargeul (1 zeemijl tot op H -8,50 m); bouw van een nieuwe overstroombare oostelijke dam (kruin op +3,50 m TAW, lengte 500 m). Hierbij werd het uitvoeren van volgende mitigerende maatregelen als voorwaarde gesteld: creëren van tijdelijke rustplaatsen voor vogels; ecologisch baggeren van de nieuwe vaargeul in overleg met de BMM. Met betrekking tot de nieuwe vaargeul werd besloten om de diepte over de ganse lengte te beperken tot H -8,50 m (-8,90 m TAW); de vergunningsaanvraag aan BMM is in die zin opgesteld. De in het plan-mer voorziene verdieping tot H -10,00 m (-10,40 m TAW) is een optie op langere termijn. Omdat de breedte van de vaargeul inclusief schuine wanden (helling 1/7) dezelfde blijft, wordt de breedte op de bodem t.g.v. de geringere diepte (1,5 m minder) verhoogd met 21 m (2 x 1,5 m x 7), van 125 m naar 146 m (afgerond 150 m). Onmiddellijk buitengaats is er een bijkomende verbreding van 125 m op een diepte van H -7,50 m (-7,90 m TAW) naar het westen over een lengte van 1 km. De oriëntatie van de vaargeul blijft 143, ongeveer loodrecht op de kust. Met betrekking tot planonderdeel 1 werden in het plan-mer twee alternatieven tegen elkaar afgewogen (zie figuur 1.1): - Alternatief A, waarbij de beschermingsdam/havendam zich uitstrekt in het verlengde van de Boekareststraat aan de oostzijde van de zeedijk; - Alternatief B, waarbij de beschermingsdam/havendam vertrekt vanaf het Casino (aan de westzijde van de zeedijk) en in zee afbuigt parallel aan de zeedijk, zodat de kop van de dam op dezelfde plaats ligt als bij Alternatief A. Globaal helt de voorkeur van de plan-mer over naar het Alternatief A, maar de negatieve effecten op het vlak van erfgoed- en belevingswaarde werden ook voor dit alternatief problematisch geacht. Daarom werd vanuit de discipline landschap, onroerend erfgoed en archeologie de volgende milderende maatregel voorgesteld, die ondersteund werd vanuit de discipline mens (aspecten beleving en gebruikswaarde): het oostwaarts verschuiven van de basis van de westelijke dam tot voorbij het Zeeheldenplein (min of meer in het verlengde van de Visserskaai, rood op de schets). Door deze ingreep zou de negatieve impact van de dam op de historische zeedijk (inclusief het Zeeliedenmonument) sterk gereduceerd kunnen worden en wordt de grens tussen stad en haven zoveel mogelijk opgeschoven naar het oosten. Een vergelijkbare milderende maatregel is niet mogelijk bij Alternatief B. Indien rekening gehouden wordt met de voorgestelde milderende maatregel (variant), wordt vanuit het plan- MER aldus de voorkeur gegeven aan het alternatief A

12 Figuur 1.1 : Alternatieven A en B voor de westelijke dam uit het plan-mer

13 Positie westelijke havendam bij implementatie van de milderende maatregel (rood) in vergelijking met Alternatief A (groen) In de Beslissing van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 worden de conclusies en milderende maatregelen van het plan-mer bevestigd: neemt de Vlaamse Regering akte van de conclusie in het plan-mer, waarbij Alternatief A als het voorkeursalternatief wordt gekozen, op voorwaarde dat rekening wordt gehouden met een oostwaartse verschuiving van de basis van de westelijke dam tot voorbij het Zeeheldenplein, en bevestigt dat het project- MER met dit voorkeursalternatief moet worden uitgewerkt (zie bijlage 1). De keuze voor een alternatieve positie van de westelijke havendam is evenwel gebonden aan een belangrijke randvoorwaarde: zowel op het vlak van verdediging tegen overstromingen als qua nautische toegankelijkheid van de haven moet de variant voldoen aan de basiseisen van het Plan voor de kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende, en mag hij dus niet significant negatiever uitvallen dan het basisalternatief A. In het kader van het plan-mer werd een eerste, indicatieve beoordeling gemaakt van beide alternatieven door prof. De Rouck 2 m.b.t. de waterbouwkundige en kustverdedigingsaspecten en door prof. Vantorre 3 m.b.t. de nautische aspecten. In beide nota s werd gesteld dat de variant op deze vlakken quasi gelijkwaardig is aan het basisalternatief A voor zover grote schepen worden beschouwd. Echter, recent meer gedetailleerd nautisch onderzoek 4 wijst uit dat er toch significante verschillen zijn tussen het basisalternatief A (groen op de schets) en de variant met een verschoven westelijke dam (rood op de schets), meer bepaald op het vlak van golfagitatie (voor meer detail zie hoofdstuk Bodem en Water). Bij de rode dam resulteert de interactie van rechtstreeks invallende en gereflecteerde golven in een zgn. gewafeld golfpatroon, doordat de dam dichter bij de vaargeul ligt dan de groene dam en met een asymmetrische havenlayout gepaard gaat. Bij de groene variant treedt dit fenomeen niet of nauwelijks op. Grote (lange) schepen ondervinden weinig hinder van een gewafeld golfpatroon, maar voor kleine schepen (vissersboten, pleziervaartuigen, werkboten, ) is een dergelijk golfpatroon zeer hinderlijk tot gevaarlijk. De negatieve nautische gevolgen van de variant met oostelijk verschoven westdam kunnen wel gemilderd worden door het binnentalud van de dam weinig reflecterend te maken (zwakke helling), maar de nabijheid van het Westerstaketsel levert op 2 Nota Prof. De Rouck (UGent), 7/12/06 3 Nota Prof. Vantorre (UGent), 13/3/07 4 Nota Haventoegang Oostende Lay-out Westdam, J. De Rouck en K. Trouw, 20/2/

14 dit vlak beperkingen op. Bovenstaande elementen pleiten ervoor om ook het basisalternatief A uit het plan-mer als alternatief mee te nemen in het project-mer. Bovendien wijst het bijkomend onderzoek 4 ook uit dat de hoogte van de westelijke dam (althans het landwaarts gedeelte) in het verlengde van de Boekareststraat kan verlaagd worden van +8m TAW (zoals beoordeeld in het plan-mer) naar +7m TAW, zonder significante negatieve gevolgen op het vlak van kustverdediging en nautische toegankelijkheid. De aansluiting van de dam op de zeedijk zou aldus op dezelfde hoogte liggen als het strand (na de zandsuppletie). Er kan verondersteld worden dat de barrièrewerking van een westelijke dam op +8m TAW (visueel en functioneel), die als sterk negatief beoordeeld werd in het plan-mer, daardoor (deels) zou verdwijnen. Een westelijke dam die aantakt voorbij het Zeeheldenplein kan niet verlaagd worden tot +7m TAW: door de geringere afstand van deze dam tot de vaargeul dreigt het zand dat over de dam waait immers massaal in de vaargeul terecht te komen. Bij een meer westelijke inplanting van de dam zorgt het (groter) Klein Strand voor voldoende buffering. Een ander negatief beoordeeld onderdeel van het Alternatief A in het plan-mer was de voorziene wandelpasserelle bovenop de havendam, vanwege de concurrentie met en de visuele verdringing van de passerelle op het Westerstaketsel. De passerelle boven de nieuwe havendam kan qua functie en beleving evenwel probleemloos vervangen worden door een wandelpad op de dam zelf, dat veel minder impact heeft op het Westerstaketsel (zie ook hoofdstuk Mens). In alle alternatieven en varianten (zie verder) wordt daarom een wandelpad voorzien op de westelijke havendam. Door het verdwijnen van een verhoogde passerelle vervalt ook de optie om een Grand Café in te planten op de kop van de havendam. Conclusie: in onderhavig project-mer zullen twee Alternatieven bestudeerd worden m.b.t. de ligging van de westelijke havendam (zie ook hoofdstuk 2): Alternatief 1: de oostelijk verschoven havendam op +8m TAW (landwaarts gedeelte), conform de Beslissing van de Vlaamse Regering; Alternatief 2: de dam op dezelfde plaats als bij Alternatief A in het plan-mer, maar waarvan het landwaarts gedeelte verlaagd is van +8m TAW naar +7m TAW. Beide Alternatieven worden onderzocht met een wandelpad op de dam. Aangezien aan de oostzijde van de nieuwe westelijke dam geen zandsuppletie (ophoging van het Klein Strand) mogelijk is, omdat dit zand zou afslaan en in de havengeul zou terecht komen, zijn hier andere, harde zeeweringswerken noodzakelijk onder de vorm van een zgn. stilling wave basin, althans in Alternatief 2. In Alternatief 1 biedt de westelijke dam, die in het verlengde ligt van de Visserskaai, zelf de nodige bescherming. In het plan-mer werden voor het stilling wave basin twee varianten onderzocht: een glooiiende en een trapvormige variant. De trapvormige variant werd in de plan-mer negatiever beoordeeld dan de glooiende constructie (cfr. glooiing zeedijk) en wordt daarom niet verder onderzocht in dit project-mer. In het kader van het ontwerp voor de heraanleg van zeedijk (planonderdeel 2 van het OWplan) werd een voorstel uitgewerkt om het Zeeheldenplein uit te breiden in zeewaartse richting, om rond het Zeeliedenmonument een grotere recreatieve ruimte te creëren en het monument beter te integreren in de wandelroutes op de zeedijk en de Visserskaai (zie ook hoofdstuk 2). De kustverdediging wordt dan geïntegreerd in dit nieuw ontwerp. Dit voorstel was nog niet aan de orde ten tijde van de kennisgevingsnota, en is dus een nieuw element in de projectbeschrijving en de effectbeoordeling

15 Door de uitbreiding van het Zeeheldenplein zou wel de historische bastionvorm (zie hoofdstuk Landschap, Bouwkundig Erfgoed en Archeologie) verloren gaan. Om deze vorm toch enigszins te bewaren, werden twee varianten uitgewerkt. In de eerste variant wordt de contour van het historisch bastion slechts weergegeven als een strip in de zeedijkbekleding en wordt de kustverdediging aan de buitenzijde van het nieuwe Zeeheldenplein aangebracht. In de tweede variant wordt de kustverdediging als een trap op het Zeeheldenplein zelf ingeplant, ter hoogte van de huidige bastioncontour. De eventuele uitbreiding van het Zeeheldenplein is niet compatibel met Alternatief 1 voor de westelijke dam (deze zou dan immers te ver naar het oosten opschuiven). Maar bij Alternatief 2 worden dus volgende 3 varianten meegenomen: Variant 2a: behoud huidige bastionvorm Zeeheldenplein met glooiiend stilling wave basin errond (basisvariant uit Kennisgevingsnota); Variant 2b: uitgebreid Zeeheldenplein met kustverdediging aan de buitenzijde en bastionvorm als strip in zeedijkbekleding; Variant 2c: uitgebreid Zeeheldenplein met kustverdediging op het plein ter hoogte van de bastioncontour. De aansluiting van de dam op de zeedijk is in varianten 2b en 2c lichtjes oostelijk verschoven ten opzichte van variant 2a, zodat de dam min of meer in het verlengde ligt van de Visserskaai en niet langer van de Boekareststraat. Maar deze verschuiving is beperkt, zodat het nog altijd om varianten op het basisalternatief A uit het plan-mer gaat. De andere in het plan-mer onderzochte uitvoeringsvarianten zijn niet relevant voor onderhavig project. 1.2 Toetsing aan de MER-plicht en aan de MER-filosofie De lijst van MER-plichtige activiteiten is opgenomen in het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 (BS 17/02/2005). In dit besluit worden de projecten opgedeeld in Bijlage I-projecten (MER altijd vereist) en Bijlage II-projecten (ontheffing van MER-plicht mogelijk na gemotiveerd verzoek). Het project kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende valt geheel of gedeeltelijk onder volgende categorieën van dit besluit en is dus project-mer-plichtig: Bijlage I, categorie 12: Zeehandelshavens, met het land verbonden en buiten havens gelegen pieren voor lossen en laden (met uitzondering van pieren voor veerboten) die schepen van meer dan 1350 ton kunnen ontvangen. Bijlage II, categorie 10f: Aanleg van havens en haveninstallaties, met inbegrip van visserijhavens, waaronder de aanleg van dokken en sluizen. Bijlage II, categorie 10n: Kunstwerken om erosie te bestrijden en maritieme werken die de kust kunnen wijzigen door aanleg van onder meer dijken, pieren, havenhoofden, havendammen en andere kustverdedigingswerken, met uitzondering van instandhoudings-, herstel- of onderhoudswerken. Bijlage II, categorie 13: Wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I of II, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd en die aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben (niet in bijlage I

16 opgenomen wijziging of uitbreiding). Met betrekking tot de te volgen procedure voor de opmaak van het MER is het decreet van 27/04/2007 (BS 20/06/2007) 5 van toepassing. In het MER worden volgende disciplines beschreven door een deskundige: landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie; bodem en water; geluid en trillingen; mens sociaal-organisatorische aspecten (incl. verkeer); fauna en flora. De discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie komt eerst aan bod als zgn. sleuteldiscipline, omdat deze in het plan-mer aan de basis lag van de uitwerking van de twee varianten voor de westelijke dam die in dit project-mer nader zullen onderzocht worden. 1.3 Doelstelling van het MER-rapport en situering in de vergunningsprocedure Voor de MER-plichtige activiteiten dient bij elke vergunningsaanvraag een project-mer gevoegd te worden. Voor dit project dienen één of meerdere bouwvergunning aangevraagd te worden. Dit project-mer en vooral de synthese van de positieve en negatieve effecten evenals de voorgestelde milderende maatregelen, dienen als hulp bij het beslissingsproces betreffende het project. Volgende stappen in de MER-procedure werden doorlopen: Opmaken en indienen van een Kennisgevingsnota, waarin informatie verschaft werd over het project en de te bestuderen effecten; Volledigverklaring van de Kennisgeving door de Dienst MER op 15/7/2008; Terinzagelegging van de Kennisgeving bij de stad Oostende en de gemeente Bredene van 28/7/2008 tot en met 26/8/2008; Bundeling (door de Dienst MER) van eventuele vragen en opmerkingen, geformuleerd tijdens de ter inzagelegging; Bespreking in een richtlijnenvergadering) met de administraties, de erkende deskundigen en de initiatiefnemer van de kennisgeving en van de bij de terinzagelegging gemaakte vragen en opmerkingen, op 15/09/2008 Overmaken van de richtlijnen voor de opmaak van het MER door de Dienst MER op 13/11/2008; Opmaken van het ontwerp-mer door de deskundigen, rekening houdend met de richtlijnen van de Dienst MER; Indienen van het ontwerp-mer bij de Dienst MER op 21/3/2009; Bespreking van het ontwerprapport met de dienst MER en de betrokken administraties op 6/5/2009; Aanpassen van het ontwerprapport aan de opmerkingen; 5 Decreet van 27/04/2007 (BS 20/06/2007) houdende wijziging van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en van artikel 36ter van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu

17 Goedkeuringsonderzoek van het definitief project-mer. Een aantal belangrijke stappen in het bouwvergunningsproces zijn de volgende: Maximaal 14 dagen na het indienen van de bouwvergunningsaanvraag volgt eventueel de volledig- en ontvankelijkheidsverklaring. Vervolgens start de gemeente binnen de 10 dagen een openbaar onderzoek op, waarin ook een openbare hoorzitting plaatsvindt. Na advies van de gemeente en de betrokken instanties wordt door de bevoegde instantie de vergunning al dan niet verleend. Dit dient te gebeuren binnen een periode van 75 dagen na volledig- en ontvankelijkheidsverklaring. 1.4 Totstandkoming van het rapport Aan het rapport werkten volgende deskundigen mee : Interne deskundigen De interne deskundigen zijn betrokken bij de algemene uitwerking en uitvoering van het hier besproken project en bij de nodige administratieve procedures voor dit project. Specifiek bij deze kennisgeving stonden zij in voor de aanlevering van de projectgegevens. Vervolgens werd een controlelezing uitgevoerd van het rapport. De interne deskundigen zijn: ir. Luc Van Damme afdeling Maritieme Toegang ir. Jan Goemaere afdeling Maritieme Toegang ir. Peter De Wolf afdeling Kust ir. Stefaan Gysens afdeling Kust Externe deskundigen De externe deskundigen stonden in voor de opmaak van het project-mer. Hiervoor werd voor een belangrijk deel gesteund op gegevens aangeleverd door de interne deskundigen. De coördinatie gebeurde door Paul Arts, de beschrijving van de verschillende disciplines door onderstaande erkende deskundigen. Tabel 1.1: Lijst van erkende deskundigen voor het MER Deskundige Discipline Erkenningsnummer Erkend tot Paul Arts Coördinatie Mens sociaal-organisatorische MB/MER/EDA/664 07/02/2012 aspecten Jan Parys Landschap, bouwkundig erfgoed en MB/MER/EDA/438B/V2 23/10/2010 archeologie Roel Colpaert Bodem Water Fauna en Flora MB/MER/EDA/007/V3-B MB/MER/EDA/007/V3-C MB/MER/EDA/007/V3-A 05/02/ /02/ /02/2010 Tom Opdebeeck Geluid en trillingen MB/MER/EDA/588 30/01/2012 Volgende personen verleenden ook hun medewerking aan dit rapport: Nele Ranschaert (geluid), Jeroen Vanden Borre (archeologie) en Anja Verhoye (GIS-toepassingen)

18 2 PROJECTBESCHRIJVING 2.1 Ruimtelijke situering en afbakening projectgebied Het project zal gerealiseerd worden op het grondgebied van Oostende en op het federale grondgebied in zee, meer bepaald in en rond de voorhaven van Oostende en in de zone ten westen daarvan tot aan het Groot Strand. Figuur 2.1 situeert het projectgebied in zijn ruimere omgeving. Figuur 2.2 situeert het projectgebied op de stratenatlas, waarbij straatnamen en andere toponiemen waar verder in het MER naar verwezen wordt, worden aangeduid. Het projectgebied grenst in het zuidwesten aan de zeedijk en de historische stadskern van Oostende, en in het zuidoosten aan het zeehavengebied van Oostende en aan de zgn. Halve Maan. In de drie andere richtingen wordt het projectgebied omringd door de Noordzee. 2.2 Verantwoording van het project Zoals aangegeven in de inleiding vormt het project de uitvoering van twee planonderdelen annex doelstellingen van het Plan m.b.t. de kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende: - Planonderdeel 1: Kustverdediging van Oostende-centrum; - Delen van Planonderdeel 5: verbetering van de haventoegang van Oostende, m.b.: - Volledig uitbouw van de westelijke havendam; - Verbreding van de havenmond (afgraven van een strook op de Oosteroever). De motivering van deze twee planonderdelen/beleidsdoelstellingen werd uitgebreid beschreven in het Plan-MER. Hierna volgt een beknopte herneming van deze motivering Kustverdediging van Oostende-centrum De huidige zeedijk ter hoogte van de historische stadskern van Oostende is ca. 130 jaar oud en moet als kustverdediginginfrastructuur worden afgekeurd vanwege volgende drie redenen: 1. De zeedijk is destijds te laag ontworpen en kan daardoor geen afdoende bescherming geven tegen overtopping door golven. Bij stormen met relatief lage retourperiodes (gemiddeld minder dan 1 maal per honderd jaar 6 ) zal de binnenstad overstromen en er zware schade aanrichten aan gebouwen. De stormriool en het stormmuurtje die sedert 1953 werden gebouwd, zijn niet in staat om de grote massa s water die reeds bij stormen met relatief lage retourperiodes over de zeedijk zullen stromen, op te vangen. Door het belangrijke hoogtetekort van de zeedijk zorgen zelfs stormen met retourperiodes van jaarlijkse orde voor schade aan de zeedijkwandelweg, met dure herstellingswerken tot gevolg. 6 De catastrofale storm van 1953 had een retourperiode van ca. 250 jaar

19 Figuur 2.1 : Situering van het projectgebied op macroschaal

20 Figuur 2.2 : Situering van het projectgebied op een uittreksel van de stratenatlas

21 2. De bekleding aan de voorkant van de zeedijk komt op een aantal plaatsen los van de onderliggende grond- of funderingslagen; hierdoor ontstaan holten onder de zeedijkbekleding. Bij stormen met relatief lage retourperiodes bestaat daardoor het gevaar dat de bekleding wordt vernietigd en dat de zee de zeedijk doorbreekt. 3. Het zeebodemniveau vóór Oostende is sinds de bouw van de zeedijk behoorlijk verlaagd, waardoor bij gelijke stormkarakteristieken hogere golven ontstaan en de retourperiode van eenzelfde storm kleiner wordt. Vooral het niveau van de Stroombank vóór de Oostendse kust is sterk verlaagd, en daarmee ook diens beschermende rol tegen stormen, vnl. als gevolg van het uitgraven en onderhouden van de vaargeul dwars door deze zandbank. Prof. dr. ir. J. De Rouck raadt in zijn advies van november 1999 aan om de Vlaamse kustverdediging, net als de Nederlandse, bestand te maken tegen stormen met retourperiodes van jaar, maar acht een retourperiode van 1000 jaar ook nog acceptabel. Er werd beslist om de bescherming van Oostende in twee fasen uit te voeren. In een eerste fase wordt het veiligheidsniveau verhoogd tot dat van een 1000-jarige storm. Wanneer een decretaal vastgelegde veiligheidsnorm dit zou opleggen, zal dan in een tweede fase een verdere verhoging van het veiligheidsniveau van de kustverdediging worden doorgevoerd. De meest natuurlijke, flexibele en goedkope techniek om dergelijke veiligheidsniveaus te bereiken is zachte en dynamische kustverdediging met behulp van zandsuppleties (in de volksmond opspuitingen ). Door een strand wordt de energie van de golven die naar de kust toelopen immers gebroken doordat de waterdiepte geleidelijk vermindert naarmate de golven het strand oplopen en de hoogwaterlijn naderen. Bij een zeedijk die bij elk hoogwater door de zee wordt bespoeld (wat het geval was in Oostende), worden de natuurlijke kustprocessen grondig verstoord en blijft dikwijls nauwelijks nog een droog strand over. Daardoor wordt de dijk steeds meer belast. Nieuwe zeedijken zijn langs de Vlaamse kust dan ook al lang niet meer gebouwd. Zandsuppletie is sowieso noodzakelijk aan de Vlaamse kust, omdat de afslag in de winter groter is dan de opbouw in de zomer. Het zgn. groeistrand dat aldus gecreëerd wordt met de techniek van de zandsuppleties is overigens niet te onderscheiden van een natuurlijk strand. Kustverdediging door zandsuppletie wordt nu systematisch langs onze kust toegepast, en maakt de vooropgestelde fasering perfect mogelijk. De verhoging in een eerste fase van het veiligheidsniveau tot dat van een 1000-jarige storm is dus zeker geen nutteloze tussenstap en brengt ook geen zinloze meerkosten met zich mee. De techniek van de zandsuppleties laat ook toe flexibel in te spelen op de verwachte zeespiegelstijging (vermoedelijk ca. 60 cm tegen het jaar 2100) en verruwing van het golfklimaat, beide als gevolg van de opwarming van de aarde. Een zeedijk daarentegen is een statische constructie, die weinig of geen mogelijkheden biedt om in te spelen op veranderende omstandigheden zoals een zeespiegelrijzing. Het kustverdedigingsproject t.h.v. de zeedijk van Oostende vormt een onderdeel van het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan voor de hele Vlaamse kust. In afwachting van de realisering van onderhavig project mocht de beveiliging tegen overstroming van Oostende-centrum intussen niet uit het oog verloren worden. Daarom is de Administratie Waterwegen en Zeewezen reeds in april 2004 begonnen met de aanleg van een noodstrand vóór de zeedijk van Oostende. Het veiligheidsniveau van de zeewering is hierdoor verhoogd met een factor vier, tot op het niveau van een 100-jarige storm

22 2.2.2 Verbetering van de haventoegang van Oostende Het tweede onderdeel van het project, de verbetering van de haventoegang van Oostende, vormt een onderdeel van het actieplan van het Strategisch Plan van de Haven van Oostende 7. Meer bepaald wordt ingespeeld op Kernbeslissing 6 van het Strategisch Plan: Verbetering van de haventoegang voor grotere zeeschepen geldt als uitgangspunt om een economische ontwikkeling van de haven van Oostende te kunnen blijven garanderen. Prioritair wordt de maritieme toegankelijkheid van de Voorhaven verbeterd. Het Strategisch Plan vloeit zelf voort uit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (B.Vl.R. 23/09/97), waarin Oostende aangeduid werd als poort. In het Strategisch Plan wordt gesteld dat een verbetering van de toegankelijkheid voor schepen tot 200 meter een conditio sine qua non is voor de gewenste economische ontwikkeling van de haven van Oostende. Momenteel is Oostende slechts toegankelijk voor schepen met een lengte tot ca. 150 meter. Dit heeft te maken met de afmetingen van de haven en met de breedte, diepte en oriëntatie van de vaargeul (manoeuvres). Twee van de pijlers waarop de potentiële groei van de haven van Oostende gebaseerd is, zijn de ro-ro diensten en het cruiseverkeer. Bij vlootvernieuwing in de ro-ro sector zijn de nieuwe schepen vrijwel steeds langer dan 180 m. Ook in de cruisesector is er een tendens naar grotere schepen. Indien de haventoegang van Oostende niet wordt aangepast aan deze grotere schepen, kan verondersteld wordt dat het in de toekomst moeilijk zal kunnen concurreren met havens die wel de slag maken naar grotere schepen. Na een uitgebreide reeks studies besliste de Vlaamse Regering op 28 april 1993 over te gaan tot de renovatie van de haven van Oostende. In de opeenvolgende begrotingsjaren werden op het Vlaamse Infrastructuurfonds (VIF) budgetten voorzien om aan deze beslissing gestalte te geven. Zo werden verschillende delen van het havengebied gerenoveerd. In 1999 werd gestart met de studie voor de renovatie (optimalisatie) van de haventoegang. De nieuw ontworpen haventoegang moet het mogelijk maken om alle typeschepen (jumbo-ferries, cargo- en cruiseschepen tot ongeveer 200 m lengte) toe te laten tot de haven en om de werkbaarheid in de haven tot internationaal aanvaarde standaarden te garanderen. Om fysische en budgettaire redenen werd de kustverdediging van Oostende bij deze optimalisatie betrokken en in het project geïncorporeerd (zie projectonderdeel 1). De eerste vereiste om de haven van Oostende toegankelijk te maken voor grotere schepen is een nieuwe, bredere en diepere vaargeul. Daarnaast is ook de aanleg van een westelijke en een oostelijke havendam noodzakelijk. Deze dammen vervullen drie belangrijke functies: ze bieden een beschermde stoplengte voor de schepen tegen dwarsstromen; ze verhinderen een snelle aanzanding van de kunstmatig aangelegde geul in de haven; ze beperken de indringende golfenergie zodat de scheepsbehandeling aan de kaaien en de terminals maximaal kan doorgaan onder commercieel aanvaardbare normen. Aangezien de haven van Oostende zich in de stad situeert, moest bij de bepaling van de inplanting en vormgeving van de havendammen bijzondere aandacht besteed worden aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden. Met betrekking tot de inplanting en vormgeving van de westelijke dam hadden/hebben zowel het plan-mer (zie 1.1) als onderhavig project- 7 Arcadis Gedas i.o.v. Afdeling Beleid Havens, augustus Strategisch Plan Haven Oostende (eindrapport)

23 MER (zie ) een cruciale inbreng. De nieuwe havendammen nemen de functie over van het oude Wester- en Oosterstaketsel. Aangezien het de bedoeling was om de haven te vergroten (meer manoeuvreerruimte), wordt de Westdam ingeplant ten westen van het Westerstaketsel en de Oostdam ten oosten van het Oosterstaketsel. Het houten Westerstaketsel is een beschermd monument, en alhoewel het zijn functie als deel van de haventoegang verliest, mag het daarom noch afgebroken noch verplaatst worden. Het betonnen Oosterstaketsel was veel minder waardevol en was reeds lang in slechte staat. In 2006 werd, vooruitlopend op het plan-mer, een ontheffing van m.e.r.-plicht bekomen voor de afbraak van het Oosterstaketsel 8. De effectieve afbraak vond plaats in september In het OW-plan, zoals besproken in het plan-mer, was sprake van een wandelpasserelle bovenop de westelijke dam, om de functie van het Westerstaketsel als balkon in zee over te nemen. Omdat de visuele impact van een dergelijke passerelle op de belevings- en erfgoedwaarde van het als monument beschermd Westerstaketsel zeer negatief beoordeeld werd de passerelle zou het Westerstaketsel quasi volledig aan het zicht onttrekken vanaf de zeedijk en ook het zicht vanaf het staketsel op de zee wegnemen werd besloten om de boven de dam uitstekende passerelle te vervangen door een wandelpad op de dam zelf, waarvan de visuele impact veel beperkter is. In het OW-plan was ook sprake van een dienstenhaventje ten behoeve van DAB-vloot aan de binnenzijde van de oostelijke havendam. Nader nautisch en hydraulisch onderzoek heeft evenwel uitgewezen dat dit geen optimale locatie is voor een dergelijke aanlegplaats voor kleine schepen: de golfweerslag van de westelijke dam zou nl. recht dit haventje binnenkomen. Daarom wordt naar een alternatieve locatie gezocht, wellicht in de Voorhaven. Omdat dit het dienstenhaventje geen planonderdeel met hoge urgentie is en een locatie binnen de havendammen nautisch niet aangewezen is, werd het uit het in dit project-mer onderzochte project gelicht. 8 Belconsulting, Passende beoordeling vervroegde werken: afbraak hard substraat Oosteroever; deponie afbraakmateriaal; optimalisatie haventoegang, september

24 2.3 Beschrijving van het project Kustverdediging van Oostende-centrum Zandsuppleties Het basisproject voorziet dat vóór de zeedijk ter hoogte van het historisch centrum van Oostende (Albert I Promenade) over een breedte van 40 m een zandberm wordt aangelegd op niveau +7 m TAW. Vandaar helt het nieuwe strand zeewaarts af onder een helling van ca. 1/30 tot +5 m TAW en vervolgens onder 1/45 tot de aansluiting met het bestaande strand (zie figuren 2.4 en 2.5). De afstand van de dijk tot de lijn van 0 m TAW (gemiddelde laagste laagwaterstand bij springtij) bedraagt aldus ongeveer = 345 m. De afstand tot +5 m TAW bedraagt ongeveer = 120 m. +5 m TAW komt in Oostende ongeveer overeen met het gemiddeld hoogwaterpeil. Boven dit niveau bevindt zich dus het droog strand. Omwille van de stabiliteit moet het zand dat gebruikt wordt voor de suppletie relatief grofkorrelig zijn (korrelgrootte minstens 300 µm). Het vooropgestelde strandprofiel zorgt ervoor dat bescherming tegen een 1000-jarige storm verzekerd wordt zonder fundamentele aanpassingen aan de zeedijk zelf (die dus enkel moet gerenoveerd worden). Voor meer toelichting over de keuze van het strandprofiel verwijzen we naar hoofdstuk bodem en water. In functie van de kustbeveiliging wordt ook een zandsuppletie voorzien op het Groot Strand, met eenzelfde strandprofiel: een berm van 40 m breed op +7 m TAW, vervolgens afhellend onder een hoek van eerst 1/30 en vervolgens 1/45. De stranden van het Groot Strand en de Albert I Promenade lopen aldus geleidelijk in elkaar over. De buiging in de contourlijnen van het strand is minder uitgesproken dan die van de dijk zelf, waardoor het strand net ten westen van het Casino aanzienlijk breder zal zijn. Het totale benodigde suppletievolume (Albert I- promenade + Groot Strand) bedraagt ca. 1,6 miljoen m³, waarvan het overgrote deel ten oosten van het Casino. Hierin zit ca m³ vervat die fungeert als buffer om de afslag bij jaarlijkse stormen op te vangen, zodat slechts om de 5 jaar een onderhoudssuppletie nodig is. Afdeling Kust liet onderzoeken of een alternatief strandprofiel met minder zandsuppletie eenzelfde veiligheidsniveau kan garanderen 9. Het alternatief strandprofiel is als volgt: Een berm van 10 m breed op +7 m TAW; Vervolgens een helling van 1/35 tot op +5 m TAW; Een helling van 1/45 (zoals in het basisprofiel) tussen +5 m en 0 m TAW; Opnieuw een helling van 1/35 van 0 m TAW tot de aansluiting op het huidig strand. De studie wijst uit dat met dit alternatief profiel het totaal suppletievolume zou dalen met ca m³. Beide profielen voldoen aan de opgelegde norm qua kustverdediging (overslagdebiet op de zeedijk bij een 1000-jarige storm van minder dan 1 l/m/s) (zie ook hoofdstuk Bodem en water). In dit project-mer wordt, rekening houdend met alle relevante aspecten 9 IMDC, Oostende Haventoegang Ontwerp Zeeheldenplein, groeistrand en bekleding havendammen, januari

25 (zandverbruik bij aanleg en onderhoud, veiligheid, belevingswaarde, ), gezocht naar het meest optimale strandprofiel Beschermingsdam en opvangdam Het opgehoogd strand zal in het noordoosten worden begrensd door een beschermingsdam dwars op de dijk, die samenvalt met het landwaarts gedeelte van de westelijke havendam (zie verder). Deze dam moet het strand stabiliseren en beschermen, m.a.w. verhinderen dat het strand voortdurend afgeslagen wordt door de dominante vloedstromingen en zuidwestenwinden langs onze kust. De beschermingsdam zorgt er meteen ook voor dat het zand niet verder oostelijk in de havengeul terecht komt, waardoor aldaar de onderhoudsbaggerwerkzaamheden kunnen beperkt worden. Strandherstel door lokale zandverplaatsingen op het strand zelf is uiteraard veel goedkoper en duurzamer dan voortdurende aanvoer van nieuw zand. Met betrekking tot de precieze inplanting en hoogte van de beschermingsdam/ havendam zullen in het project-mer twee scenario s onderzocht worden (zie 1.1 en ). Vanaf de knik in de westelijke dam zal een opvangdam worden aangelegd die uitsteekt in zee (in noordwestelijke richting), eveneens om erosie van het gesuppleerde zand tegen te gaan. Deze opvangdam ligt onder 0 m TAW en zal zich dus permanent onder water bevinden. Het einde van de dam komt overeen met de teen van de zandsuppletie Kustverdediging t.h.v. Zeeheldenplein In Alternatief 1 beschermt de schuine havendam (zie ) het oostelijk deel van de zeedijk (Zeeheldenplein) tegen overstromingen. Maar in Alternatief 2 zal het deel van de zeedijk ten oosten van de dam bij hoge waterstanden nog steeds bespoeld worden door de zee. Het ervoor gelegen Klein Strand ligt maar op niveau +5 à 6 m TAW en kan maar in beperkte mate verhoogd worden. Dit strand ligt immers vlakbij de havengeul en gesuppleerd zand dat op deze plaats wegspoelt, zou onder het Westerstaketsel door in de havengeul terecht komen zie ook hoofdstuk Bodem en Water). Aangezien er bij de huidige strandhoogte absoluut geen beveiliging is tegen een 1000-jarige storm, zijn t.h.v. het Klein Strand in principe bijkomende harde ingrepen noodzakelijk. Zoals reeds aangegeven in 1.1 neemt deze kustverdediging in de basisvariant (Variant 2a) de vorm aan van een zgn. stilling wave basin. Dit stilling wave basin bestaat uit een 10,75 m breed platform op +8 m TAW (1,6 m onder het niveau van de zeedijk) en een talud dat gelijkmatig zee/strandwaarts afloopt met een helling van 1/3. De constructie volgt de glooiing van de zeedijk en het Zeeheldenplein, dat in deze variant de vorm behoudt van het oude bastion van de omwalde stad op deze plaats; de helling is eveneens dezelfde als die van de zeedijk (zie figuur 2.3a). Qua bekleding kan gekozen worden voor een tegelbekleding die aansluit op die van de zeedijk, dan een betonnen bekleding die aansluit op die van de havendam. Op de overgang van het platform naar het talud bevindt zich een doorlopende zitbank met een hoogte van 0,9 m, met onderstroomopeningen van 25 cm om het overtoppende water weg te laten stromen

26 Figuur 2.3 : Kustverdediging t.h.v. Klein Strand Varianten 2a, 2b en 2c

27 Daarnaast zijn er twee varianten waarbij de kustverdediging aan de oostzijde van de westelijke havendam geïntegreerd wordt in een aanzienlijke zeewaartse uitbreiding van het Zeeheldenplein. Zoals aangegeven in 1.1 heeft deze uitbreiding tot doel om rond het Zeeliedenmonument een grotere recreatieve ruimte te creëren en het monument beter te integreren in de wandelroutes op de zeedijk en naar de Visserskaai. Ter compensatie van het verdwijnen van de historische bastionvorm van het Zeeheldenplein (zie hoofdstuk Landschap, Bouwkundig Erfgoed en Archeologie), moet tenminste de contour van dit bastion op één of andere manier bewaard blijven. In Variant 2b wordt de bastionvorm weergegeven als een opvallende strip in de zeedijkbekleding en wordt de kustverdediging aan de buitenzijde van het nieuwe Zeeheldenplein aangebracht (zie figuur 2.3b). In Variant 2c wordt de kustverdediging ingeplant op de plaats van de bastioncontour zelf, die daardoor geaccentueerd wordt, en wordt het Zeeheldenplein aldus in een hoger en een lager deel verdeeld (figuur 2.3c). Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de evocatie van de bastionvorm verwijzen we naar de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie. Met uitzondering van de exacte locatie van de kustverdedigingsstructuur is het dwarsprofiel van het zeedijklichaam in beide varianten sterk gelijkend. De zeedijk zelf ligt op niveau +9,60 m TAW en daalt via een trap af naar een platform op niveau +8,40 m TAW (variant 2b), resp. +8,80 m TAW (variant 2c). Dit platform helt onder een zwakke helling (resp. 1 en 2%) zeewaarts af tot op niveau +8,10 m TAW en steekt enkele meters uit boven het Klein Strand. Aan de buitenkant van het platform komen zitbanken, zie ook als zeewering fungeren (zoals bij variant 2a). De trap, het zwak hellend platform en de zitbanken bieden samen voldoende bescherming tegen een 1000-jarige storm (zie hoofdstuk Bodem en Water). Bij hevige stormen zal het platform overstromen en uiteraard niet toegankelijk zijn voor wandelaars (sowieso zullen de weersomstandigheden wandelen quasi onmogelijk maken). De aansluiting van de dam op de zeedijk is in varianten 2b en 2c lichtjes oostelijk verschoven ten opzichte van variant 2a, zodat de dam min of meer in het verlengde ligt van de Visserskaai en niet langer van de Boekareststraat Verbetering van de haventoegang Uitbouw westelijke havendam De beschermingsdam ten oosten van de zandsuppletie zal worden uitgebouwd tot een volwaardige westelijke havendam. De kop van de dam bevindt zich (net als de kop van de oostelijke dam) ca. 600 m vóór de eigenlijke haventoegang. Een dergelijke afstand is voldoende om voor de ontwerpschepen (tot 200 m lengte) de nodige stoplengte (1000 m) te verzekeren tot aan het begin van de draaicirkel in de haven te verzekeren. De hydraulische stabiliteit van de dammen werd nagezien in de grote golfgoot van het Waterbouwkundig Laboratorium. Het golfklimaat werd bepaald uit de refractie van de golven van diepwater naar de kust toe op basis van verschillende numerieke modellen, met als meest moderne model het WAVE model van het Delft 3D softwarepakket, waarbij werd gesteund op het tweede generatie golfmodel HISWA. Op basis van dit onderzoek werd geconcludeerd dat de dammen moeten beschermd worden met blokken van 15 ton op de plaatsen waar de

28 zwaarste golfaanval plaatsvindt. De kruinbreedte van de westelijke dam bedraagt 16 m, met centraal een wandelplad van 8 m breed. De helling van de taluds bedraagt 1/1,5. Het kruinpeil van de kop van de dam bedraagt +8,00 m TAW. Aan de landzijde is de kruinhoogte verschillend voor de twee te onderzoeken alternatieven (zie 1.1): +8,00 m TAW bij Alternatief 1 en +7,00 m TAW bij Alternatief 2. Deze hoogtes werden vastgelegd als een compromis tussen volgende overwegingen: de dammen moeten voldoende hoog zijn om golfovertopping zoveel mogelijk tegen te gaan en een gunstig golfklimaat in de haven te verzekeren; de dammen moeten voldoende hoog zijn om te verhinderen dat zand afkomstig van de aanpalende stranden in de havengeul terecht komt; de dammen moeten anderzijds zo laag mogelijk zijn om hun visuele impact te minimaliseren, en meer bepaald om het uitzicht vanop het Westerstaketsel naar zee toe en het zicht vanaf de zeedijk op het Westerstaketsel maximaal te behouden. In figuren 2.4 en 2.5 wordt een beeld gegeven van de twee te onderzoeken alternatieven voor de westelijke havendam (grondplan en dwarsdoorsnedes): Alternatief 1 (figuur 2.4a+b): De westelijke dam ligt min of meer in het verlengde van de Visserskaai. Hij splitst zich af van de zeedijk ter hoogte van het Klein Strand en loopt langs het Zeeheldenplein. Waar de dijk afbuigt naar het westen loopt de havendam naar het noordwesten. Ca. 500 m verder buigt hij af naar het noordoosten. De kruin ligt aan de landzijde zoals gezegd op +8 m TAW. Het hoogteverschil tussen de zeedijk (+9,60 m TAW) en de dam wordt overwonnen via een zwak hellend vlak. Aangezien de havendam zelf voldoende bescherming biedt tegen overstromingen ter hoogte van het Klein Strand, zijn in dit alternatief geen bijkomende kustverdedigingswerken ( stilling wave basin ) noodzakelijk. Alternatief 2 (figuur 2.5a+b): De westelijke dam ligt dwars op de zeedijk, ongeveer in het verlengde van de Boekareststraat (variant 2a) of de Visserskaai (varianten 2b en 2c). Hij loopt ca. 350 m recht de zee in, alvorens af te buigen naar het noordoosten (het zeewaarts gedeelte van de dam is identiek in beide varianten). De kruin ligt aan de landzijde op +7 m TAW. Dit betekent dat de dam over de eerste 40 m op dezelfde hoogte ligt als het strand na de zandsuppletie en in principe voortdurend zal ondergestoven zijn. Pas vanaf een 40-tal m van de dijk zal men de dam duidelijk uit het zand zien opduiken. Dit alternatief is compatibel met de drie varianten voor de kustverdediging van het Klein Strand. Op figuur 2.5 wordt enkel de combinatie met Variant a getoond; voor de aantakking van de dam op de zeedijk in de twee andere varianten wordt verwezen naar figuren 2.3b en c. De dam is in deze twee varianten lichtjes naar het oosten verschoven t.o.v. variant 2a. In alle drie de varianten wordt het hoogteverschil tussen de dam en het strand (+7 m TAW) en het stilling wave basin (2a, +8 m TAW), resp. het platform (2b en 2c, +8,10 m TAW), overwonnen door een zwakke helling (1/45). In figuren 2.6.a tot g wordt door middel van computersimulatiebeelden een visuele impressie gegeven van de verschillende alternatieven en varianten. Deze beelden zullen verder in het MER gebruikt worden bij de effectbeoordeling m.b.t. de disciplines landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens sociaal-organisatorische aspecten

29 Figuur 2.4 : Grondplannen Alternatieven en Varianten

30 Figuur 2.5 : Dwarsprofielen Alternatieven

31 Figuur 2.6 : Simulatiebeelden project vanuit verschillende gezichtspunten

32 Wandelpad op de dam Door de bouw van een dam ten westen van het Westerstaketsel, verliest het staketsel een groot deel van zijn recreatieve waarde als wandelroute en locatie waar men een zeer direct contact heeft met de zee. Het staketsel blijft weliswaar toegankelijk maar het uitzicht naar zee toe wordt sterk verstoord en doordat het binnen de havendammen komt te liggen, valt ook de impressie van de woeste zee grotendeels weg. Als milderende maatregel zal op de westelijke havendam een wandelpad worden aangelegd (zie figuren 2.4 en 2.5) Afgraven van een oeverstrook t.h.v. Halve Maan In functie van de toegankelijkheid voor grotere schepen moet de havenmond verbreed worden. Aan de westzijde is uitbreiding niet mogelijk door de aanwezigheid van het beschermde Westerstaketsel. De verbreding van de havenmond moet dus plaatsvinden aan de oostzijde, t.h.v. de site Halve Maan. Hier zal over een lengte van ca. 350 m een strook van ca. 70 m breed afgegraven worden. Van de in totaal 2,35 ha die wordt afgegraven is 0,95 ha gelegen in het Habitatrichtlijngebied Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin. Voor dit verlies aan habitatrichtlijngebied werd compensatie voorzien te Nieuwpoort (cfr. plan- MER). 2.4 Uitvoering en timing van het project Aanlegwerkzaamheden en volumes Zandsuppleties De totale zandsuppletie bedraagt in het basisontwerp ca. 1,405 miljoen m³, eventueel te reduceren tot ca. 0,97 miljoen m³ in het alternatief scenario (zie ), plus een buffervolume van ca m³. Het opgespoten zand wordt geëgaliseerd met bulldozers. De suppletie kan pas uitgevoerd worden na afwerking van de eerste fase van de westelijke dam, omdat deze het zand moet tegenhouden dat door de stroming van het strand wordt weg geërodeerd én in de vaargeul kan terechtkomen. Anderzijds zal in de ruwbouwfase van de dam al een beperkte zandsuppletie tegen de damkern gebeuren, om deze te beschermen tegen de golfslag. De zandsuppleties zullen in campagnes van telkens 3 maanden, buiten het toeristisch seizoen, worden uitgevoerd. De zandsuppleties voor de aanleg van het Groeistrand zullen wellicht op dezelfde manier uitgevoerd worden als de eerdere suppletie voor de aanleg van het zgn. Noodstrand. Eerst wordt van op zee met behulp van baggerschepen een onderwaterberm aangelegd met grof zand. Ook de teen van de suppletie (tot maximaal -2 m TAW) kan vanuit zee aangelegd worden. De hogere delen van het strand (boven de laagwaterlijn) worden opgespoten met behulp van een persleiding. De zone tussen de laagwaterlijn en -2 m TAW zal deels door

33 kleppen en deels op natuurlijke wijze, door afschuiving van hoger gelegen zand, worden opgevuld. De persleiding kan aangelegd worden vanaf een baggerschip in zee (drijvende leiding) of vanaf een aanmeerplaats in de haven. Voor de suppleties van het noodstrand werd een aanmeerplaats gecreëerd ter hoogte van de ingang van het Montgomerydok, vanwaar de persleiding over het Klein Strand en langs de Zeedijk liep. Nabij het clubhuis van de North Sea Yacht Club werd daartoe een werfkeet geplaatst, en ter hoogte van het Westerstaketsel en de dijk werd de leiding via een tijdelijke brugconstructie oversteekbaar gemaakt (zie foto s). De persleiding bestaat uit buizen van 12 m lengte, die per vrachtwagen worden aangevoerd a rato van 12 buizen per vrachtwagen. De leiding wordt stelselmatig verlengd naarmate de zandsuppleties in westelijke richting vorderen. In de eerste week zullen een vijftal vrachtwagens met buizen nodig zijn. Het baggerschip zal 2 à 3 keer per dag over en weer varen tussen de zandwinningsplaats in zee en het projectgebied. Het opgespoten zand wordt geëgaliseerd met bulldozers. Omwille van de veiligheid wordt het strand (gedeeltelijk) afgesloten tijdens de werken. De werken worden uitgevoerd in periodes van 3 maand in het voor- en najaar (tussen het toeristisch hoogseizoen en het stormseizoen). Voor en na elke suppletieperiode wordt de werf weer opgebouwd, resp. afgebroken (mob- en demobfase). Aanvoer zand met baggerschip Persleiding over het Klein Strand Voetgangersbrugje over de persleiding Egalisatie van het strand met rupskraan of bulldozer Om stabiliteitsredenen moet voor de suppleties zand worden gebruikt met een korrelgrootte van minstens 300 µm. De totale hoeveelheid grofkorrelig zand die nodig is voor het Groeistrand kan niet worden gewonnen in de huidige concessiezones, vandaar dat gepoogd zal worden om in exploratiezone IV bijkomend zand te kunnen winnen. Hiertoe moet bij de federale overheid een concessieaanvraag voor zandwinning ingediend worden. In functie van

34 deze concessieaanvraag moet de BMM een MEB opmaken, op basis van een MER opgemaakt door de aanvrager onder de federale milieuwetgeving. Als insteek voor dit federaal MER zijn een aantal studies noodzakelijk, zoals het uitvoeren van trilboringen en seismisch onderzoek in het gebied om de zandkwaliteit te bemonsteren. Dit onderzoek werd intussen uitgevoerd, zodat het federaal MER medio 2009 kan opgestart worden Bouw uitbreiding Zeeheldenplein en/of SWB De uitbouw van het Zeeheldenplein met verlaagd gedeelte dat als SWB fungeert (Alternatief 2, varianten 2b en 2c), van het autonoom SWB (variant 2a) of van het gedeelte van de havendam dat aansluit op de zeedijkglooiing (Alternatief 1) zal op gelijkaardige wijze uitgevoerd worden. De werken bestaan telkens uit drie onderdelen: het lichaam van de dijkuitbreiding, het SWB of de dam, met bekleding en betonnen doorlopende zitbank langs de buitenzijde; de glooiing naar het Klein Strand toe; een zgn. plasberm aan de zeewaartse zijde van de glooiing. Het dijklichaam (of zijn equivalent) bestaat uit los opvulmateriaal, m.b. zand afkomstig uit de zandwinningsgebieden in zee. De werken aan het Zeeheldenplein worden dusdanig gesynchroniseerd met de zandsuppleties op het Groeistrand dat gebruik kan gemaakt worden van de persleiding die bij de suppleties gebruikt wordt. Het los opvulmateriaal wordt bovenaan afgedekt met een bekleding. Bij de aanliggende havendam (Alternatief 1) bestaat de bekleding uit beton, net zoals op de rest van de havendam (zie ). Bij de varianten 2b en 2c van Alternatief 2 zal de kruinbekleding uit keramiektegels bestaan op een betonnen onderlaag, net zoals de nieuwe bekleding van de bestaande zeedijk. Bij variant 2a zijn er twee opties: een aanleg in keramiektegels, zodat het SWB visueel aansluit op de zeedijk, of een aanleg in beton zodat eerder de relatie met de havendam en de grens stad/haven benadrukt wordt. De glooiing van het nieuwe lichaam naar het Klein Strand toe zal in dezelfde vorm aangelegd worden als de bestaande zeedijkglooiing, nl. onder een helling van 1/3. Qua bekleding kan er gekozen worden voor een gelijkaardige aankleding als de huidige zeedijk, nl. een bekleding in natuursteen (kalksteen) en een opstand in blauwe hardsteen, en de band met de zeedijk te benadrukken. Deze bekleding geldt voor het gedeelte dat boven het Klein Strand uitsteekt; het gedeelte van de glooiing dat onder het zand verborgen zit, zal (om financiële redenen) met beton bekleed worden. In functie van strandafslag bij zware stormen wordt het natuursteengedeelte tot op een lager peil voorzien dan het normaal strandniveau. Bij varianten 1 en 2a kan ook geopteerd worden voor een volledig betonnen glooiing, om de relatie met de (rest van de) westelijke havendam te accentueren. De bestaande zeedijkglooiing wordt gewoon behouden, ook in Varianten 2b en 2c, waar ze nochtans volledig in het nieuwe dijklichaam verdwijnt. Recuperatie van de blauwe hardsteen van de huidige zeedijkglooiing voor de nieuwe glooiing bleek niet mogelijk omdat het risico op breuk van de blauwe hardsteenblokken bij het uitbreken te groot is. Zowel aan de landzijde (retourwand) als aan de strandzijde (beschoeiingswand) wordt de glooiing beschermd door stalen damplanken. De damwand aan de landzijde moet, samen met een betonnen verdeelbalk, het afschuiven van de glooiing voorkomen; de damwand aan de

35 strandzijde voorkomt, samen met de plasberm (zie verder) erosie aan de voet van de glooiing. Deze damplanken zullen worden ingeheid, omdat intrillen in deze omgeving (een intergetijdengebied) tot liquefactie van de bodem zou leiden. Maar gezien de losse ondergrond zal het heien eerder neerkomen op induwen, met weinig hinder tot gevolg. De glooiing zelf bestaat uit drie lagen: een betonnen werkvloer, een laag in gewapend beton en de bovenvermelde deklaag, deels in natuursteen, deels in beton. Aan de strandzijde zal de zeedijkglooiing beschermd en gestabiliseerd worden door een plasberm, die overigens volledig onder het Klein Strand verscholen zit. De plasberm bestaat uit drie lagen: een geotextiellaag (scheidingsdoek ter verankering en bescherming van de plasberm), een puinlaag (stortsteen) en een bekleding in colloïdaal beton. Het niveau van de bovenzijde van de plasberm hangt af van haar positie: aan de zeewaartse zijde ligt hij op +2 m TAW, maar wordt trapsgewijs hoger aan de oostzijde van het Zeeheldenplein tot maximaal +5 m TAW (niveau Klein Strand). De benodigde materiaalhoeveelheden en -volumes zijn als volgt voor de vier alternatieven en varianten: Materiaal Alternatief 1 Alternatief 2, variant 2a Alternatief 2, variant 2b Alternatief 2, variant 2c Keramische dijktegels (m²) Onderfundering type 1 (m²) Aanvulling grond (m³) Betonnen bekleding/ondergrond pad (m³) Keramische dijktegels voor pad (m²) Taludbekleding, deels in blauwe hardsteen, deels in beton (m³) Beton onder glooiing (m³) Wapening voor beton onder glooiing (kg) Stalen damwand (m²) Doken voor op damwand (stuks) Betonnen trappen (m³) Zitbanken (m) Leuningen + deksteen onder leuningen (m) Trapconstructies (stuks) Geotextiel onder plasberm (m²) Plasberm (stortsteen + beton) (m³) Zand (afgraven + heraanvullen) (m³) De aanvoer van materiaal (aanvulgrond, stortsteen, beton, blauwe hardsteen, ) zal normaliter met vrachtwagens gebeuren. Deze moeten de hoofdontsluitingsroute gebruiken: vanaf het Vuurkruisenplein (rotonde) via de Leopold II-laan en de Van Iseghemlaan naar de Albert I- Promenade. De Visserskaai, een belangrijke recreatieve en commerciële as, is immers niet geschikt als route voor vrachtverkeer. Een alternatieve aanvoerwijze is per schip tot het Klein Strand en vandaar met een transportband naar het Zeeheldenplein. Het Klein Strand zal gebruikt worden als tijdelijke stockageplaats voor bouwmateriaal en materieel

36 Bouw havendam Voor de eerste fase van de oostelijke dam, die voltooid is sinds eind mei 2008, werd vooral gebruik gemaakt van recuperatiemateriaal afkomstig van de afbraak van het Oosterstaketsel en de oostelijke lage dam. De baggerwerken voor de eerste fase van de aanleg van de nieuwe vaargeul werden in het najaar van 2008 uitgevoerd. Een gedeelte van de geul komt immers te liggen op de plaats waar het Oosterstaketsel en de oostelijke lage dam zich bevonden. Na de uitvoering van die baggerwerken is het noodzakelijk om de nieuwe geul zo snel mogelijk in gebruik te nemen, zodat de werken aan de dammen onverwijld kunnen opgestart worden. Dit is noodzakelijk om de tijdelijke huidige situatie, waarbij de sectoren ten noorden en noordoosten van de havenmond door het wegnemen van het Oosterstaketsel minder beschermd zijn, zo kort mogelijk te houden. Volgens het advies van Prof. Dr. Ir. J. De Rouck (UGent) mag deze situatie maximaal 5 jaar duren, waarvan op 30 april 2009 reeds 2 jaar zullen verstreken zijn. Dit betekent dat de bescherming moet gerealiseerd zijn tegen eind april De westelijke havendam wordt in twee delen uitgevoerd: de ruwbouw en de afwerking (zie ook figuren 2.4b en 2.5b). De westelijke havendam wordt volledig in den natte uitgevoerd. Omwille van de weersomstandigheden en golfwerking is tijdens de wintermaanden slechts een beperkte opbouw mogelijk. De koppen van de reeds afgewerkte damgedeelten moeten vóór de winterperiode met stortsteen afgeschermd worden tegen afslag. Indien mogelijk wordt deze stortsteen later hergebruikt in het dijklichaam. De ruwbouw begint met volgende fasen: het plaatsen van de zinkstukken onder de westdam; het storten van het erosiegrind; het storten van natte stortsteen als bescherming; het storten van de stortsteen van de bermen; het voorbelasten van het noordelijk deel van de westdam door opbouw tot peil +3 m TAW. De zinkstukken worden samengesteld in deze werfzone. Vandaar worden ze in het water gesleept en met twee kraanpontons op hun plaats gebracht. De stortsteen die de zinkstukken afdekt, wordt op zijn plaats gebracht met een hydraulische kraan met grote reikwijdte vanaf het kraanponton. Zodra deze werken uitgevoerd zijn, is de fundering van de dam vastgelegd en kunnen gewijzigde stromingen geen invloed meer uitoefenen op de zeebodem ter plaatse van de dam (wat aanleiding zou kunnen geven tot kostenverhoging omdat de bodem verdiept). De kern van de westelijke dam tot op een voorlopig peil van +4,00 TAW zal zo snel mogelijk aangelegd worden, omdat deze damkern reeds een zekere bescherming biedt op nautisch en hydraulisch vlak. De volgende stappen in de ruwbouw zijn dan: de natte bouw van de damkern; het plaatsen van de filterlagen; het plaatsen van de deklagen (HARO-blokken of stortsteen); het penetreren van het bovenvlak van de kern

37 De deklagen worden opgebouwd uit zgn. HARO-blokken, die geprefabriceerd worden op een terrein te Plassendale I (achterhaven Oostende). Dit terrein wordt voorzien van de nodige randvoorzieningen zoals tijdelijke keten, verlichting, sanitair,... De productie van HAROblokken zal over een periode van ca. 32 maanden gespreid zijn. De blokken worden over water (via een ponton) aangevoerd tot aan de werfzone die zal ingericht worden op het braakliggend terrein aan de kop van het Vuurtorendok. De materialen die bij de ruwbouw zullen verwerkt worden zijn natuurlijke granulaten zoals zand, grind en stortsteen (Belgische kalksteen) en ongewapend beton. Ook dit materiaal wordt met een hydraulische kraan vanop een kraanponton aangebracht. De benodigde volumes aan bouwmaterialen worden als volgt ingeschat voor de verschillende alternatieven en varianten van de westelijke dam (in m³, tenzij anders vermeld, afgerond naar honderdtallen): Materiaal Alternatief 1 Alternatief 2, variant 2a Alternatief 2, variant 2b en 2c Erosiegrint Zinkstuk m² m² m² Tout Venant 2-300kg (1) Kernmateriaal Gepenetreerde stortsteen Stortsteen 0,3-1 ton Stortsteen 1-3 ton Stortsteen 3-6 ton HARO-blokken Beton Betonnen kruinblokken Geotextiel m² m² m² (1) Tout Venant = term voor breuksteen van verschillende kalibers De bouw van de damkern en het plaatsen van de filterlagen en deklagen wordt omwille van nautische en hydraulische redenen zoveel mogelijk tegelijkertijd en parallel uitgevoerd aan de westelijke en de oostelijke havendam. De afwerking omvat de inrichting van de wandelweg en de aansluiting op de zeedijk (te ontwerpen door een team van architecten). Deze werken zullen uitgevoerd worden nadat de ruwbouw de te verwachten zettingen zal ondergaan hebben. De periode waarin deze zettingen plaatsvinden duurt ongeveer één jaar. Voor het uitvoeren van de ruwbouwwerken zijn reeds drie aanbestedingen uitgevoerd om de dammen tot op +6 m TAW aan te leggen. Dit betekent dat na het verlenen van de stedenbouwkundige vergunningen onmiddellijk kan gestart worden met de uitvoering van de werken. Voor het overblijvende deel van de werken (verdere opbouw tot de definitieve kruinpeilen) zal een algemene offerteaanvraag uitgeschreven worden bestaande uit verschillende deelopdrachten

38 Figuur 2.7 : Routes werfverkeer

39 Afgraven oeverstrook Oosteroever De af te graven oeverstrook bestaat deels uit een ca. 40 m breed vlak gedeelte op ca. TAW +8,5m, en deels uit een schuine helling van ca. 50 m breed (in bovenaanzicht) die afloopt naar de bodem van de vaargeul. Deze helling wordt dus ca. 40 m naar het oosten verschoven en de bodem wordt verdiept tot TAW -8,5m. Het totaal uit te graven volume kan geschat worden op ca m³. Het gedeelte boven zeeniveau zal afgegraven wordt met graafmachines, het diepere gedeelte zal moeten uitgebaggerd worden, wellicht met een dieplepelponton. De bestemming van deze grond is nog niet gekend, maar normaliter zal hij hergebruikt worden bij grote openbare infrastructuurwerken. De grond zal via de Vuurtorenweg en de Hendrik Baelskaai naar het hoger wegennet worden afgevoerd. Het bestek voor de aannemer zal stipuleren dat deze moeten zorgen voor de afvoer en tijdelijke opslag van de afgegraven grond. 2.5 Voorziene timing van de uitvoering van het OW-plan Zoals aangegeven in 1.1 vormt onderhavig project een onderdeel van het zgn. OW-plan, dat vijf planonderdelen omvat: Planonderdeel 1: Kustverdediging Oostende Centrum ; Planonderdeel 2: Renovatie Zeedijk Oostende Centrum ; Planonderdeel 3: Geïntegreerd kustzonebeheer Oostende Oosteroever ; Planonderdeel 4: Veiligheidsmaatregelen tegen overstroming van Oostende langs de haven ; Planonderdeel 5: Verbetering van de haventoegang Oostende. Onderhavig project geeft uitvoering aan planonderdeel 1 en aan bepaalde gedeelten van planonderdeel 5, meer bepaald de uitbouw van de westelijke havendam en de verbreding van de havenmond. Volledigheidshalve wordt hieronder de voorziene timing weergegeven voor het volledig OW-plan. De totale uitvoeringstermijn van het OW-plan wordt geschat op ca. 5 jaar. Planonderdeel Termijn 1. Kustverdediging Oostende-centrum Uitvoering werken t.h.v. Zeeheldenplein ( stilling wave basin en (her)aanleg plein) 2010 Uitvoering zandsuppletie (aanleg Groeistrand) (maximaal 4x3 maanden in voor- en najaar) 2. Renovatie zeedijk en bouw zeedijkparking Uitvoering werken Maart 2009 ca Geïntegreerd kustzonebeheer Oosteroever Timing werken nog niet bepaald Na Veiligheidsmaatregelen tegen overstroming via de haven Uitvoeren werken (na toeristisch hoogseizoen) Najaar 2010 voorjaar Verbetering haventoegang Oostende Uitvoering vervroegde werken: afbraak Oosterstaksel + aanzet oostelijke dam (tot TAW Mei 2007 mei +3m) Uitvoering vervroegde werken: baggeren vaargeul, af te stemmen op strandopspuiting Nieuwpoort (natuurcompensatie OW-plan) en uitbreiding sterneneiland Zeebrugge 2008 Najaar 2008 juni

40 (natuurcompensatie zeehavengebied Zeebrugge) Uitvoering werken oostelijke havendam (tot TAW +6m) Voorjaar 2009 ca Uitvoering werken westelijke dam + verbreden havenmond (afgraven deel oosteroever) Najaar 2009 ca x. Natuurcompensatie Nieuwpoort Uitvoering fase 1: ecologische strandsuppletie Oktober 2008 Uitvoering fase 2: heien houten palenrij Voorjaar 2010 Uitvoering fase 3: afbraak duinvoetversterking en oude zeedijk 2 e helft 2010 Aangezien beslist werd dat de werken binnen de reguliere budgetten van het Vlaams Infrastructuurfonds (VIF) moeten uitgevoerd worden, zal de precieze timing van de werken bepaald worden door de budgettaire mogelijkheden. Er wordt aangenomen dat jaarlijks een bedrag van ongeveer 10 miljoen zal kunnen besteed worden. Bij de procedure van de algemene offerteaanvraag wordt o.m. de uitvoeringswijze als gunningscriterium gehanteerd. Dit betekent dat de inschrijver hierbij met zijn ervaring en beschikbaar materieel een belangrijke inbreng kan hebben in de snelheid van de voortgang van de werken. 2.6 Relevante alternatieven Er kunnen op verschillende niveaus alternatieven beschouwd worden. Hierbij kan er een onderscheid gemaakt worden tussen beleidsalternatieven, locatiealternatieven en uitvoeringsalternatieven. Bij beleidsalternatieven kan er gedacht worden over het nut of noodzaak van het project. De noodzaak van onderhavig project werd omstandig beargumenteerd in het plan-mer (zie ook 1.1), en bevestigd door de Vlaamse regering, die in haar besluit van 14 december 2007 besliste dat voor de uitvoering van het plan voor de kustverdediging en verhoging van de maritieme toegankelijkheid van Oostende dwingende redenen zijn van groot openbaar belang. Daarom werd in het project-mer geen verder onderzoek gedaan naar beleidsalternatieven. Ook het zgn. nulalternatief, waarbij de nieuwe infrastructuur niet gerealiseerd wordt, is niet onderzocht omdat het niet voldaat aan de basisdoelstellingen van het OW-plan. Locatiealternatieven hebben betrekking op mogelijke andere locaties voor het project. Dit is evenmin aan de orde in het project-mer, aangezien de uitbouw van de Oostendse haven uiteraard enkel op deze locatie kan plaatsvinden, en het precies het kustfront van Oostendecentrum (Albert I Promenade) is waar bijkomende kustverdedigingswerken noodzakelijk zijn. Uitvoeringsalternatieven zijn bijvoorbeeld wijzigingen aan de manier waarop de werken worden uitgevoerd, de keuze van het gebruikte materiaal, afwerkingswijze, De voor het MER cruciale alternatieven en varianten werden in de voorgaande paragrafen beschreven. Deze worden in het MER op volkomen gelijkwaardige wijze beoordeeld naar hun effecten toe, met het doel te komen tot de voor het milieu meest gunstige oplossing. Daarnaast kunnen in het kader van de uitwerking van de verschillende disciplines nog een aantal uitvoeringsalternatieven voorgesteld en geëvalueerd worden onder de vorm van milderende maatregelen. Alle alternatieven of varianten moeten echter voldoen aan de basisdoelstellingen van het OWplan, nl. de kustverdediging van Oostende-centrum en de verbetering van de toegankelijkheid van de Oostendse haven

41 3 JURIDISCHE, ADMINISTRATIEVE EN BELEIDSMATIGE SITUERING 3.1 Juridische en beleidsmatige situering In onderstaand overzicht worden de belangrijkste juridische en beleidsmatige randvoorwaarden opgesomd. De onderwerpen die eerder een algemene, administratieve betekenis hebben (vb. vergunnings-plicht) worden in dit overzicht volledig beschreven. De onderwerpen die inhoudelijk van belang zijn voor het MER worden hier enkel kort vermeld en worden verder behandeld in de betrokken hoofdstukken. Er wordt in de tabel dan ook verwezen naar deze hoofdstukken, namelijk als volgt: Proj: projectbeschrijving; B en W: Bodem en Wwater; Gel: geluid; Lucht: lucht; F en Fl: Fauna en Flora; LBEA: landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie; Mens SO: mens sociaal-organisatorische aspecten; /: niet relevant (De referenties en data van de vermelde wetgeving en beleidsdocumenten zijn opgenomen in bijlage)

42 Tabel 3.1 : Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN ZEEGEBIEDEN (FEDERAAL) Wet Marien Milieu (MMM) De wet van 20/01/1999 tot bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België biedt de rechtsbasis om het Belgisch deel van de Noordzee te behoeden tegen zeegebonden verontreiniging en om aan natuurbehoud-, herstel- en ontwikkeling te kunnen doen KB vergunningen en machtigingen activiteiten in Noordzee Zand- en grindexploitatie Terugstorten baggerspecie in zee KB van 09/09/2003 milieueffectbeoordeling (KB MEB) In uitvoering van de Wet Mariene Milieu, bepaalt dit KB de procedure voor vergunningen en machtigingen voor bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder rechtsbevoegdheid van België Dit KB bevat bepalingen voor de exploratie en exploitatie van de minerale en niet-levende rijkdommen van de zeebodem en van de ondergrond van de zee. Een concessie is o.a. vereist voor het winnen van aggregaten uit zee. In uitvoering van de Wet Mariene Milieu bepaalt dit KB van 12/03/2000 de procedure en bepalingen ivm het terugstorten in de Noordzee van bepaalde materialen en stoffen Voor het storten in zee van baggerspecie is conform de wet van 20/01/1999 (MMM) een machtiging vereist. Elke activiteit in de zeegebieden die, hetzij krachtens de MMM en haar uitvoeringsbesluiten, hetzij krachtens andere geldende wettelijke of reglementaire bepalingen, onderworpen is aan een vergunning of machtiging, behoudens de vergunningen verleend op grond van de visserijwetgeving en de concessies verleend op grond van de wet van 13/06/1969 inzake het continentaal plat van België, maakt het voorwerp uit van een milieueffectenbeoordeling door de hiertoe door de minister aangeduide bevoegde overheid zowel voor het verlenen van de vergunning of de machtiging, als achteraf. De milieueffectenbeoordeling moet de evaluatie van de effecten van deze activiteiten op het mariene milieu mogelijk maken. De bepalingen uit deze wet zijn van toepassing op het studiegebied, meer bepaald volgende hoofdstukken: hoofdstuk III: beschermde mariene gebieden en bescherming van soorten, Art. 10 hoofdstuk IV: voorkoming en beperking van verontreiniging en milieuverstoring, Art. 18 hoofdstuk VI: vergunningen en machtigingen, Art. 25 en 26 hoofdstuk VII: milieueffectenrapport en milieueffectenbeoordeling, Art. 28, 29 en 30 Voor de werken in het kader van onderhavig project zijn deze procedures niet van toepassing In geval de exploratie en exploitatie betrekking hebben op zand dat bestemd is voor haven- of kustwerken uitgevoerd door of voor de Staat in afgebakende zones, wordt de aanvraag om concessie vervangen door een aangifte Bij terugstorten van baggerspecie dient dit KB nageleefd te worden. De aanvraag moet ingediend worden bij de BMM en wordt afgeleverd door de Minister of Staatssecretaris, bevoegd voor het mariene milieu. Deze procedure dient samen bekeken te worden met de procedure voor machtiging van activiteiten in zeegebieden en zal geïntegreerd worden met de opstelling van het project-mer. Meer bepaald zal BMM een MEB opstellen (mede) op basis van gegevens uit dit project-mer en uit de eerder opgemaakte plan-mer en passende beoordeling voor het OW-plan. Definitief prapport

43 JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN VLAAMS GEWEST RUIMTELIJKE ORDENING Decreet m.b.t. de organisatie Dit decreet vermeldt o.a. een lijst van handelingen waarvoor een van de Ruimtelijke Ordening stedenbouwkundige vergunning verplicht is (art. 99). Bodembestemming Ruilverkaveling en Landinrichting De bodembestemming wordt vastgelegd via de gewestplannen, algemene plannen van aanleg (APA s), bijzondere plannen van aanleg (BPA s) en sinds het nieuwe decreet op de ruimtelijk ordening gewestelijke, provinciale en gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP s). Ruilverkaveling van versnipperde en verspreid liggende gronden heeft een betere economische uitbating van landeigendommen tot doel. Ruilverkaveling gebeurt door het vormen van aaneensluitende en regelmatige kavels. Daarnaast gaat ook de aandacht naar landschapszorg, natuur, bos, erfgoedwaarde, recreatief medegebruik, Landinrichtingsprojecten hebben als doel dat alle facetten die in een bepaald gebied aanwezig zijn zich volwaardig kunnen ontwikkelen (milieu, natuur, landbouw, recreatie, cultuurhistorie). Stedenbouwkundige vergunning is vereist voor het project o.w.v.: - Het reliëf van de bodem aanmerkelijk wijzigen (art ) - Bouwen (art ) Verder dient vermeld te worden dat het verlenen van een milieuvergunning gekoppeld is aan een bouwvergunning. De ene vergunning mag niet mag worden gebruikt zolang de andere niet is verleend. Indien de milieuvergunning wordt geweigerd dan vervalt de bouwvergunning van rechtswege. Omgekeerd, indien de bouwvergunning wordt geweigerd wordt de milieuvergunning enkel geschorst. De huidige bodembestemming volgens het gewestplan wordt voorgesteld in figuur 3.1. Er zijn momenteel een tweetal Gewestelijke RUP s in voorbereiding in het studiegebied. - Gewestelijk RUP afbakening stedelijk gebied Oostende (eindfase) - Gewestelijk RUP afbakening zeehavengebied (cfr. ook strategisch plan). Tevens werd een Provinciaal RUP Strand en Dijk opgemaakt m.b.t. het ordenen van het toeristisch-recreatief functioneren van het strand en de aanleunende dijken langs de Vlaamse kust (zie figuur 3.2.a), evenals het Gewestelijk RUP Natuurgebieden Strand Middenkust-Oost (BVR 13/3/2009), dat complementair is met het Provinciaal RUP (zie figuur 3.2.b). Niet van toepassing voor studiegebied Definitief prapport

44 JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN VLAAMS GEWEST MILIEUHYGIENE VLAREM I en Vlarem I is een uitvoeringsbesluit van het milieuvergunningsdecreet. Milieuvergunningsdecreet Hierin worden de procedures voor de meldingen en milieuvergunningsaanvragen vastgelegd. De hinderlijke inrichtingen worden in Vlarem I ingedeeld in een aantal rubrieken. VLAREM II en milieuvergunningsdecreet VLAREA en Afvalstoffendecreet Vlarem II is een uitvoeringsbesluit van het milieuvergunningsdecreet Hierin worden de algemene en sectorale voorwaarden beschreven waaraan vergunningsplichtige activiteiten moeten voldoen (vb. emissiegrenswaarden, metingen, opslagvoorwaarden,.) Daarnaast bevat dit besluit ook de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater, grondwater, lucht, geluid, bodem. Het uitvoeringsbesluit van het afvalstoffendecreet is gekend als het VLAREA (Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming- en beheer). Het heeft als doelstelling de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen de schadelijke invloed van afvalstoffen en de verspilling van grondstoffen en energie tegen te gaan. Mogelijk toepasselijke vergunningsplichtige Vlaremrubrieken: Rubriek 18.1.: groeven, graverijen, uitgravingen van de industriële winning van steen, zand, grind, klei e.d. * Rubriek 60: geheel of gedeeltelijk opvullen van niet-verontreinigde uitgegraven bodem van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten, met inbegrip van waterplassen en vijvers Rubriek 48.2: zeehandelshavens *Dienstorder LIN 2002/06 (n.a.v. arrest nr van de Raad van State van 20 mei 1997) stelt dat groeven en uitgraverijen in het kader van uitgravingen bij infrastructuurwerken niet milieuvergunningsplichtig zijn in zoverre ze geen industriële winning zijn. Niet van toepassing voor activiteiten op zee Indien bepaalde voorwaarden of normen relevant zijn voor dit MER, worden deze behandeld bij de effectbespreking in dit MER. Indien de uitgegraven grond beschouwd wordt als bouwstof (ophogingen worden niet beschouwd als toepassing als bouwstof, indien gebruikt bij infrastructuurbouwwerken is dit wel een bouwstof) en als afvalstof (vb. baggerspecie ruimingsspecie) is het Vlarea van toepassing Voor het gebruik als secundaire grondstof van bepaalde afvalstoffen is een gebruikscertificaat noodzakelijk. Dit geldt o.a. voor ruimingsspecie en baggerspecie. Voor het storten van baggerspecie in zee dient, conform wet van 20/01/99 een machtiging bekomen te worden. De procedure voor het bekomen van de machtiging is bepaald bij KB van 12/03/00. Definitief prapport

45 JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN VLAAMS GEWEST VLAREBO en Het decreet voorziet o.a. in een regeling voor de identificatie en een Bodemsaneringsdecreet register van verontreinigde gronden, een regeling voor nieuwe en historische bodemverontreiniging en een regeling voor de overdracht van gronden. Het VLAREBO (Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering) is het uitvoeringsbesluit van het bodemsaneringsdecreet In hoofdstuk X van het VLAREBO worden nadere regels bepaald met betrekking tot het gebruik van uitgegraven bodem (als bodem of als bouwstof). Dit hoofdstuk is volledig in werking getreden vanaf 01/01/2004. Bij een beoogde uitgraving zoals bedoeld in het Vlarebo (hoofdstuk X) dient er een technisch verslag en een bodembeheerrapport opgesteld te worden als de uitgegraven bodem afkomstig is van een verdachte grond of als de totale uitgraving op een niet-verdachte grond meer dan 250 m 3 bedraagt, en dit om te bewijzen dat de grond voldoet aan de voorwaarden voor het beoogde gebruik. Het technisch verslag wordt opgesteld door een erkende bodemsaneringsdeskundige en het bodembeheerrapport wordt afgeleverd door een erkende bodembeheerorganisatie (zoals Grondbank vzw). Op basis van het technisch verslag en een vergelijking van de bodemkwaliteit met de verschillende normen van VLAREBO wordt bepaald of de bodem mag hergebruikt worden binnen de kadastrale werkzone en/of naar welke bodembestemmingstypes hij (buiten de kadastrale werkzone) al dan niet mag afgevoerd worden. Het bodembeheerrapport geeft de volledige transportketen weer van de bodem (oorsprong, transport, bestemming, vervoerder, ). WATER Wet op bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging Indeling waterlopen Wet betreffende wateringen; Wet betreffende de polders Deze Wet van 26/03/1971 is de basis van de milieukwaliteitsnormen, lozingsvoorwaarden, heffingen, overheidstussenkomst in waterzuivering, toezicht. Dit werd uitgewerkt in de uitvoeringsbesluiten (o.a. via Vlarem) Het besluit van de Vlaamse Regering duidt de oppervlaktewateren aan die bestemd zijn voor de productie van drinkwater (categorie A1, A2, A3), voor zwemwater, viswater en schelpdierwater. De milieukwaliteitsnormen voor de verschillende bestemmingen zijn opgenomen in Vlarem II. De Wet op de onbevaarbare waterlopen regelt de ruimings-, onderhouds en herstellingswerken van onbevaarbare waterlopen. Polders en wateringen zijn openbare besturen die in hun ambtsgebied instaan voor de waterbeheersing. Polderingen moeten het binnendijkse land behoeden voor overstromingen. Wateringen staan in voor de permanente afwatering van lager gelegen gronden en staan in dienst van de landbouw. Niet van toepassing voor het project Relevante aspecten worden desgevallend toegelicht in de discipline bodem en water Relevante aspecten worden desgevallend toegelicht in de discipline bodem en water. Definitief prapport

46 JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN VLAAMS GEWEST Decreet Integraal In uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) Waterbeleid werd het Decreet Integraal Waterbeleid aangenomen door het Vlaams Parlement. De Vlaamse overheid streeft naar duurzame ontwikkeling van de watersystemen in Vlaanderen. Zowel elementen inzake waterkwaliteit, waterkwantiteit en natuurbehoud en/of ontwikkeling komen hierbij aan bod. Bekkenbeheerplan DuLo-waterplan Grondwaterdecreet en uitvoeringsbesluiten Binnen Vlaanderen worden in uitvoering van het Decreet Integraal Waterbeheer 11 rivierbekkens onderscheiden. Voor elk bekken wordt een bekkenbeheerplan opgesteld, dat omvat: situatie-analyse, een beschrijving van de knelpunten en de mogelijkheden, een visievorming, acties en maatregelen, functiebestemming (overstromingszones, oeverzones, waterzuiveringszones). De 11 rivierbekkens werden onderverdeeld in deelbekkens. Een deelbekken is een onderdeel van een bekken bestaande uit één of meerdere VHA-zones (zoals afgebakend in de Vlaamse Hydrografische Atlas). Een Duurzaam Lokaal Waterplan (DuLo-waterplan) is een plan voor een hydrografisch deelbekken waarin een brongerichte aanpak m.b.t. het remediëren en voorkomen van wateroverlast in functie van de bestemming van het gebied, waterverontreiniging, aantasting van het natuurlijk milieu van het watersysteem, erosie en verdroging worden beschreven. Het grondwaterdecreet voorziet in de afbakening van waterwingebieden en beschermingszones en tot het uitwerken van een specifieke regeling in deze gebieden. Waterwingebieden en beschermingszones type I, II en III werden aangeduid in de uitvoeringsbesluiten De grondwatervergunning is geïntegreerd in de milieuvergunning (opgenomen in Vlarem). Relevante aspecten worden desgevallend toegelicht in de discipline bodem en water. In het kader van dit decreet dient door de vergunningverlenende overheid een watertoets uitgevoerd te worden (art. 8). De analyse en de evaluatie van het al dan niet optreden van een schadelijk effect en de op te leggen voorwaarden om dit effect te beperken, te herstellen of te compenseren moet cfr. art 8 4 van het decreet gebeuren in het MER. De watertoets is niet van toepassing op de mariene wateren (federale bevoegdheid). Niet van toepassing voor het project Niet van toepassing voor het project Het studiegebied ligt niet in waterwingebied of binnen een beschermingszone. Deze wetgeving is hier dan ook niet van toepassing. Definitief prapport

47 JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN VLAAMS GEWEST OPPERVLAKTEDELFSTOFFEN Oppervlaktedelfstoffendecreet NATUUR Natuurbehoudsdecreet Dit decreet beoogt een decretale onderbouw voor een duurzaam beheer van de Vlaamse oppervlaktedelfstoffen. Het moet toelaten de grondstofbehoefteplanning te structureren, de afdwingbaarheid van een optimale ontginning binnen de ontginningsgebieden mogelijk te maken, het gebruik van secundaire delfstoffen en alternatieve materialen te bevorderen, de milieuhygiënische kwaliteit van de delfstoffen te garanderen en de realisatie van de nabestemming te vergemakkelijken. Conform dit decreet stelt de Vlaamse Regering algemene en bijzondere oppervlaktedelfstoffenplannen vast. Niet van toepassing voor winningen op zee Dit decreet heeft als doel de bescherming, de ontwikkeling, het Volgens het Natuurbehoudsdecreet dient een vergunningsplichtige beheer en het herstel van het natuurlijk milieu. activiteit die een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken Het decreet wenst een gebiedsgericht natuurbeleid, zowel inzake het van een speciale beschermingszone (vb. vogelrichtlijngebied, creëren van ruimtelijke netwerken (VEN, IVON) als op het vlak van habitatrichtlijngebied) kan veroorzaken, onderworpen worden aan een het creëren van natuurreservaten. passende beoordeling (effectinschatting). Het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) is een samenhangend en In dit kader is art. 36 ter van belang, dat invulling geeft aan art georganiseerd geheel van gebieden van de open ruimte, waarin een 6.4. van de Habitatrichtlijn. Het studiegebied is gelegen is in Europese specifiek beleid inzake natuurbehoud dient te worden gevoerd. speciale beschermingszones (zie figuur 3.5). Het plan-mer was daarom Binnen het VEN worden volgende delen onderscheiden: vergezeld van een passende beoordeling. De conclusies hiervan zullen - GEN: grote eenheden natuur overgenomen worden in het project-mer. - GENO: grote eenheden natuur in ontwikkeling De site van de Halve Maan en de duinzone ten oosten daarvan tot aan Het Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk (IVON) is Fort Napoleon is aangeduid als Grote Eenheid Natuur (GEN) (zie een geheel van gebieden waarin natuur is verweven met activiteiten figuur 3.5). zoals landbouw en recreatie en/of waarin de nadruk wordt gelegd op kleine landschapselementen. In het decreet staan ook een aantal belangrijke principes ingeschreven: Standstill beginsel: alle nodige maatregelen moeten worden genomen door de Vlaamse Regering om de milieukwaliteit te vrijwaren die vereist is voor het behoud van de natuur Bij handelingen die schade kunnen veroorzaken, moeten maatregelen getroffen worden om deze te beperken of te herstellen. Ook compensatiemaatregelen kunnen vereist worden. Definitief prapport

48 JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN VLAAMS GEWEST Natuurvergunning Duinendecreet Vogelrichtlijngebieden De eerste fase van de afbakening van het VEN werd definitief vastgesteld door Besluiten van de Vlaamse Regering van 18/07/2003 (B.S. 17/10/2003) en bekrachtigd door het Besluit van 21/11/2003 De verdere afbakeningsprocedure voor het VEN en IVON is momenteel nog lopende. Op 21/11/2003 (B.S. 27/01/2004) keurde de Vlaamse Regering het maatregelenbesluit goed, waarin maatregelen ter uitvoering van het gebiedsgericht natuurbeleid zijn opgenomen (bv. beschermingsvoorschriften in VEN-gebieden) Dit besluit van de Vlaamse Regering bepaalt dat het wijzigen van vegetatie en kleine landschapselementen in bepaalde gebieden ofwel verboden is ofwel onderworpen is aan het verkrijgen van een natuurvergunning ofwel meldingsplichtig is. De bedoeling van het Duinendecreet is om de druk op de groene ruimte in de kuststreek te beperken. In uitvoeringsbesluiten werden de te beschermen duingebieden afgebakend. Deze besluiten werden bekrachtigd door het Vlaams Parlement De aanduiding als beschermd duingebied of als voor het duingebied belangrijk landbouwgebied betekent dat hiervoor een bouwverbod geldt, ongeacht de bestemming van het goed volgens de bestemmingsplannen (gewestplan, APA, BPA) of verleende verkavelingsvergunningen De Europese vogelrichtlijn verplicht de lidstaten speciale beschermingsmaatregelen te treffen voor welbepaalde trekvogels en te beschermen vogelsoorten. Doel van deze richtlijn is de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europees grondgebied te bevorderen en hun leefgebied doeltreffend te beschermen. Een natuurvergunning is o.a. vereist voor gebieden gelegen binnen speciale beschermingszones (Vogelrichtlijngebied,, habitatrichtlijngebied, ) De zone tussen de Halve Maan en Fort Napoleon, ten oosten van het projectgebied, is beschermd duingebied (zie figuur 3.5). In 2005 werd een nieuw (federaal) vogelrichtlijngebied afgebakend in zee voor de Belgische kust, bestaande uit drie delen. Deelgebied SBZ V2 (144,8 km²) strekt zich uit voor de kust van Oostende (zie figuur 3.5). Het doel van de beschermingsmaatregelen is de bescherming en instandhouding van de vogelsoorten fuut, grote stern, visdief en dwergmeeuw. Definitief prapport

49 JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN VLAAMS GEWEST Habitatrichtlijngebieden De Europese habitatrichtlijn beoogt het waarborgen van de biologische diversiteit door het aanduiden van gebieden met specifieke vegetaties (van Europees belang) in speciale beschermingszones. De habitatrichtlijn omvat maatregelen inzake gebiedsbescherming en inzake soortbescherming. Ramsargebieden Weidevogels Vogelbescherming Beschermde dieren Beschermde planten In uitvoering van de Conventie van Ramsar, werden in België watergebieden afgebakend, die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels. In Vlaanderen zijn in uitvoering van een Europese verordening beheersgebieden voor weidevogels vastgelegd. Binnen deze gebieden kunnen door het Vlaams Gewest en een beheerder (vb. een landbouwer) beheersovereenkomsten gesloten worden. In ruil voor een vergoeding voert de beheerder specifieke beheerspakketten uit (vb. perceelsrandbeheer, kleine landschapselementen, ) De bescherming van vogels in het Vlaams Gewest wordt geregeld door een Koninklijk Besluit dd. 9/9/81. Dit besluit heeft als doel de bescherming van bepaalde in het wild levende inheemse diersoorten, die niet onder toepassing vallen van de wetten en besluiten op de jacht, de riviervisserij en de vogelbescherming. Deze bescherming past binnen de maatregelen die genomen kunnen worden in uitvoering van het natuurbehoudsdecreet Dit besluit beoogt de bescherming van bepaalde in het wild groeiende plantensoorten. Deze bescherming past nu binnen de maatregelen die genomen kunnen worden in uitvoering van het natuurbehoudsdecreet. De beschermde plantensoorten worden ingedeeld in drie groepen: integraal beschermde planten planten beschermd voor wat hun ondergrondse delen betreft t.e.m. de wortelhals gedeeltelijk beschermde planten Er zijn twee habitatrichtlijngebieden die van belang zijn (zie figuur 3.5): -Vlaamse duingebieden (Vlaams), totale oppervlakte 3737 ha, bestaande uit een viertiental habitattypes, waaronder een aantal prioiritaire (voornaamste is 2130, vastgelegde duinen met kruidvegetaties) -Trapegeer-Stroombank (Federaal), totale oppervlakte ongeveer ha, met habitattypes 1110 (permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken) en 1130, met verschillende bijlage II soorten en enkele bijlage I soorten uit de Vogelrichtlijn. De Vlaamse Banken in de kustwateren werden aangeduid als Ramsargebied (zie figuur 3.5). Omwille van hun ligging vallen deze evenwel onder federale bevoegdheid. Niet van toepassing voor studiegebied Relevante aspecten worden desgevallend toegelicht in de discipline fauna en flora. Relevante aspecten worden desgevallend toegelicht in de discipline fauna en flora.. Relevante aspecten worden desgevallend toegelicht in de discipline fauna en flora. Definitief prapport

50 JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN VLAAMS GEWEST Bermbesluit Het bermbesluit van de Vlaamse Regering beoogt een natuurvriendelijker bermbeheer te stimuleren via een aangepast maaibeheer met daarvoor geschikt materieel en met verbod van het gebruik van biociden. Het is van toepassing op bermen en taluds langs wegen, waterlopen en spoorwegen, waarvan het (on)kruidbeheer toebehoort aan publiekrechterlijke personen (vb. openbare besturen). Bosdecreet Het bosdecreet heeft tot doel het behoud, de bescherming, de aanleg en het beheer van de bossen in Vlaanderen te regelen. Volgens het bosdecreet zijn bossen grondoppervlakten waarvan de bomen en de houtachtige struikvegetaties het belangrijkste bestanddeel uitmaken, waartoe een eigen fauna en flora behoren en die één of meer functies vervullen. Fruitboomgaarden, tuinen, plantsoenen, parken, lijnbeplantingen en houtkanten (o.a. langs wegen, rivieren en kanalen), sierbeplantingen en aanplantingen met kerstbomen vallen niet onder de toepassing van het bosdecreet. Ontbossingen zijn onderworpen aan een stedenbouwkundige vergunning en dienen gecompenseerd te worden. Ontbossing mag enkel nog worden vergund als de ontbossing gebeurt in functie van werken van algemeen belang, of in gebieden met de bestemmingen woongebied of industriegebied of een met voormelde gebieden gelijk te stellen bestemming volgens de geldende plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen (art. 90bis). Verdere regels m.b.t. de compensatie zijn uitgewerkt in het Besluit van de Vlaamse Regering van 26/11/1999. LANDSCHAP, ONROEREND ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Monumenten, landschappen, stads- en dorpsgezichten De decreten m.b.t. monumenten, landschappen, stads- en dorpsgezichten regelen de bescherming van landschappen en de instandhouding, het herstel en het beheer van de in het Vlaamse Gewest gelegen beschermde landschappen en regelt de bescherming, de instandhouding, het onderhoud en het herstel van monumenten, stads- en dorpsgezichten. Dit besluit is niet relevant voor onderhavig project. Er bevinden zich geen bossen in het studiegebied Het definitief en voorlopig beschermd erfgoed in de omgeving van het projectgebied staat afgebeeld op figuur 3.4. Verdere toelichting wordt gegeven in het hoofdstuk Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie. Definitief prapport

51 JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN VLAAMS GEWEST Decreet Het nieuwe decreet op de erfgoedlandschappen werd op erfgoedlandschappen 13/02/2004 goedgekeurd door het Vlaams Parlement (BS 18/03/2004). Dit decreet vult het landschapsdecreet van 16/04/1996 aan met een deel over het behoud van erfgoedlandschappen Doel van het decreet is om enerzijds een juridische basis te creëren voor het behoud en de zorg voor landschapskenmerken en landschapswaarden van ankerplaatsen en erfgoedlandschappen. Anderzijds moet de aanduiding van de ankerplaatsen medebepalend zijn voor het behoud van die kenmerken en waarden bij het opstellen van ruimtelijke uitvoeringsplannen die geheel of gedeeltelijk in ankerplaatsen gelegen zijn. Archeologisch patrimonium Het decreet m.b.t. het archeologisch patrimonium, dat de Conventie van Malta (16/01/1992) omzet in de Vlaamse wetgeving, regelt de bescherming, de instandhouding, het behoud, het herstel en het beheer van het archeologisch patrimonium. Eigenaars en gebruikers van gronden zijn verplicht de archeologische monumenten op hun gronden te bewaren en te beschermen. Toevalsvondsten moeten binnen de 3 dagen gemeld worden aan het de afdeling Onroerend Erfgoed. De gevonden archeologische monumenten en hun vindplaats moeten tot de tiende dag na hun melding in onveranderde toestand bewaard blijven. Het decreet voorziet in een verplicht, bindend advies van de afdeling Onroerend Erfgoed bij stedenbouwkundige aanvragen waarbij de aanvrager een publiekrechtelijk persoon is of wanneer de aanvraag betrekking heeft op werken, handelingen of wijzigingen van algemeen belang. Regionale Landschappen Een regionaal landschap is een duurzaam samenwerkingsverband ingesteld op voorstel van een provincie of van 3 of meer aaneengesloten gemeenten, ter bevordering van o.a. het streekeigen karakter, natuurrecreatie, natuurbehoud, beheer van kleine landschapselementen. Het is gericht op de bevordering van maatschappelijk draagvlak en heeft geen reglementair karakter. Dit wordt verder toegepast op het studiegebied in het hoofdstuk landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie van het MER. Er dient rekening gehouden te worden met het advies van de bevoegde administraties Niet van toepassing voor studiegebied Definitief prapport

52 JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN VLAAMS GEWEST Basislijn Wet van 06/10/1987 tot bepaling van de breedte van de territoriale zee van België Zeerechtverdrag van de VN van 10/12/1982, goedgekeurd door België bij Wet van 18/06/1998 Afbakening strand Afbakening strand bevoegdheid Vlaams Gewest Wet Staatshervorming Samenwerkingsakkoord van 12/06/1990 Soortenbescherming KB van 04/08/1981 houdende politie-en scheepvaartreglement voor de Belgische territoriale zee, de havens en de stranden van de Belgische kust KB van 05/10/1992 tot vaststelling van de lijst van waterwegen en hun aanhorigheden overgedragen van de Staat aan het Vlaams Gewest Wet van 08/08/1980 tot hervorming der instellingen ( B.S. 15/08/1980 en wijzigingen). In deze Wet worden o.a. de Vlaamse bevoegdheden afgebakend. Het beheer van baggerspecie is een gemengde bevoegdheid (Vlaams-Federaal). Hiertoe werd op 12/06/1990 een samenwerkingsakkoord ondertekend tussen de Belgische Staat en het Vlaamse Gewest ter vrijwaring van de Noordzee van nadelige milieu-effecten ingevolge baggerspecielossingen in de wateren die vallen onder de toepassing van de Conventie van Oslo (B.S. 22/08/1990) en gewijzigd bij Samenwerkingsakkoord van 06/09/2000 (B.S. 21/09/2000). Dit KB van 21/12/2001 bepaalt de beschermingsmaatregelen van welbepaalde soorten, in uitvoering van de Wet Mariene Milieu Door de geplande uitbreiding van het strand wordt een zeewaartse verschuiving van de laagwaterlijn veroorzaakt. De laagwaterlijn is een referentielijn voor het bepalen van de normale basislijn. Vanaf de basislijn worden de mariene rechtsgebieden (territoriale zee, aansluitende zone, exclusieve economische zone, continentaal plat) afgebakend. Onder strand wordt verstaan: de strook van de Belgische kust begrepen tussen de laagwaterlijn en de hoogwaterlijn. Het zeestrand met de aanhorigheden wordt zeewaarts begrensd door de laagwaterlijn van de kust. Art.6 1.X bepaalt o.a. de bevoegdheden voor het Vlaams Gewest, die relevant zijn voor het studiegebied: (bevoegdheden)wat de openbare werken en het vervoer betreft: 2 de waterwegen en hun aanhorigheden; 3 de havens en hun aanhorigheden; 4 de zeewering; 5 de dijken; 9 de loodsdiensten en de bebakeningsdiensten van en naar de havens, evenals de reddings- en sleepdiensten op zee. De bevoegdheden bedoeld in 2, 3, 4 en 9, houden het recht in om in de territoriale wateren en op het continentaal plat de werken en activiteiten uit te voeren, met inbegrip van het baggeren, die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van deze bevoegdheden.) Voor de instandhouding van de maritieme toegangswegen tot de Belgische kusthavens en het op diepte houden van de Vlaamse kusthavens dient gebaggerd te worden (bevoegdheid van het Vlaamse Gewest). Deze grote hoeveelheden baggerspecie die in min of meerdere mate kan verontreinigd zijn, worden in zee teruggestort (bevoegdheid van federaal Leefmilieu, aanvraag indienen bij de BMM) en kunnen een invloed hebben op het mariene ecosysteem In het deel fauna en flora van dit MER wordt dit verder toegepast, voor zover van toepassing. Definitief prapport

53 JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN VLAAMS GEWEST Havendecreet Dit decreet over het beleid en beheer van zeehavens legt de basis voor een nieuw havenbeleid waarin d.m.v. de ontwikkeling van een globale visie de totaliteit van het maritieme aanbod in Vlaanderen maximaal wordt benut Het havendecreet voorziet in: een grotere autonomie inzake beheer en exploitatie voor elke Vlaamse zeehaven, door havenbedrijven met rechtspersoonlijkheid het scheppen van duidelijke en transparante relaties tussen havenbesturen en overheid algemene krachtlijnen inzake de financiering van haveninfrastructuur en maritieme toegangswegen BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN Ruimtelijk Structuurplan Het Structuurplan geeft de richtlijnen weer voor het toekomstig Vlaanderen (RSV) gebruik van de ruimte in Vlaanderen voor verschillende sectoren, nl. economie, land -en tuinbouw, infrastructuur, natuur en landschap, milieuhygiëne, huisvesting, verkeer en vervoer, recreatie, cultuur, onderwijs en gezondheidszorg. De hoofddoelstelling is het behoud en waar mogelijk de versterking en de uitbreiding van de nog resterende open ruimte. Het RSV bevat een bindend, richtinggevend en informatief gedeelte Het decreet heeft betrekking op het havengebied van Oostende dat bestaat uit de havens een aanhorigheden gelegen in de nabijheid van de stad Oostende en aan of in de nabijheid van het kanaal Brugge- Oostende. Het decreet bevat o.a. bepalingen m.b.t. de financiering voor de aanleg, de instandhouding en het onderhoud van maritieme toegangswegen In het RSV zijn volgende relevante bepalingen opgenomen voor het studiegebied: de zeehaven van Oostende is opgenomen als poort op Vlaams niveau. Omwille van haar bestaande of potentiële positie in het internationale communicatienetwerk (water, weg, spoor, lucht, telecommunicatie) is zij een element van de economische structuur op internationaal niveau en kan ze hoogwaardige internationale investeringen aantrekken Volgens het RSV moet het havengebied zodanig worden gedifferentieerd dat -de milieuhygiënische impact naar de nabij gelegen bebouwing door een interne zonering geminimaliseerd wordt; -bufferzones worden aangeduid waarin mogelijkheden worden aangegeven en gerealiseerd; -de ontsluitingsinfrastructuur (noodzakelijk voor het economisch functioneren) wordt aangegeven; -de structurele natuurelementen (o.a. Ramsargebieden) maximaal gevrijwaard blijven - de ecologische infrastructuur blijft functioneren Het regionaalstedelijk gebied Oostende maakt deel uit van het stedelijk netwerk op Vlaams niveau de Kust. De rol van dit gebied ligt vooral in de kustgebonden toeristisch-recreatieve ontwikkeling. Daarnaast is de transportfunctie, in het bijzonder de maritieme transportfunctie rond de poorten belangrijk. Definitief prapport

54 JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN VLAAMS GEWEST Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan West- Vlaanderen (PRS) Afbakening regionaalstedelijk gebied (RSG) Oostende Afbakening zeehavengebied Oostende Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Oostende Gemeentelijk Mobiliteitsplan Oostende Het ruimtelijke structuurplan van de provincie West-Vlaanderen werd op 12/06/2001 vastgesteld door de provincieraad (gewijzigd op 29/11/2001) en goedgekeurd door de Vlaamse regering op 29/11/2001. Het plan is van kracht voor alle openbare besturen, omdat het een beleidsplan is dat het ruimtelijk kader weergeeft op langere termijn In juli 2001 werd begonnen aan een onderzoek naar de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van het stedelijk gebied Oostende. Dit onderzoek had als doel te komen tot een voorstel van afbakeningslijn en tot een actieprogramma van gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in Oostende. Eind 2003 werd de eindnota van dit onderzoek klaar. Sinds april 2004 werkt de Administratie Ruimtelijke Planning op basis van deze eindnota aan de opmaak van een gewestelijk RUP voor dit gebied. Dit proces is in zijn eindstadium. De afbakening van het zeehavengebied Oostende vloeit voort uit het Strategisch Plan Haven Oostende De ontwerpversie van het GRS Oostende werd opgeleverd in maart Van mei tot augustus 2005 lag het GRS ter inzage ten behoeve van de publieke inspraak. Het GRS werd in juli 2006 goedgekeurd door de Bestendige Deputatie van West-Vlaanderen. Het gemeentelijk mobiliteitsplan Oostende werd goedgekeurd in september In het RSV worden ook gebiedsspecifieke ontwikkelingsperspectieven geformuleerd met betrekking tot de natuurlijke structuur, meerbepaald voor de kustmilieus (inclusief de duinengordel). Omwille van de zware druk op de waardevolle ecosystemen van het kustmilieu moeten de ecologische waarden van het kustgebied optimaal worden versterkt In het PRS zijn geen specifieke bepalingen opgenomen m.b.t. het studiegebied. Wel kunnen bepalingen uit het PRS een rol spelen voor de relatie tussen het studiegebied en de omgeving (vb. inzake toeristischrecreatieve elementen, selecties van natuurverbindingsgebieden en ecologische infrastructuur van bovenlokaal belang, ) In het afbakeningsproces worden weinig of geen aspecten behandeld die relevant zijn voor onderhavig project-mer. In de lijst van acties is op dat vlak enkel sprake van aanleg groeistrand (actie 13A). De afbakeningslijn van het RSG houdt opvallend genoeg geen rekening met de geplande haveninfrastructuurwerken. De lijn volgt het Westerstaketsel, waardoor de toekomstige westelijke havendam (deel op Vlaams grondgebied) binnen het stedelijk gebied en dus buiten het zeehavengebied komt te liggen. De lijn omvat ook heel de Halvemaansite, zonder rekening te houden met het af te graven gedeelte daarvan voor de verbreding van de havengeul. Het zeehavengebied ligt ingeklemd tussen de twee delen van het RSG, waardoor haar grenzen vrijwel geheel samenvallen met die van het RSG. Het GRS verwijst indirect naar de bouw van de nieuwe westelijke dam: Belangrijk bij de heraanleg van de publieke ruimte van (de zeedijk) is de relatie met de historische binnenstad enerzijds en de relatie met de publieke ruimte van het te behouden Westerstaketsel en de geplande promenade in zee, als verlengden van de publieke ruimte van de dijk tussen het Casino en het Zeeheldenplein, anderzijds. De beleidskeuzes van het mobiliteitsplan werden overgenomen in het GRS. Definitief prapport

55 JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN VLAAMS GEWEST Milieubeleidsplan Het gewestelijk milieubeleidsplan wordt opgesteld met het oog op de 2007 (MINA-plan 3) bescherming en het beheer van het milieu. Het bevat de beleidskeuzes voor het milieubeleid voor de middellange termijn (5 jaar), tegen de achtergrond van een visie voor lange termijn. Volgende elementen komen aan bod: een situering van de milieuproblemen in Vlaanderen het actuele milieubeleid (o.a. knelpunten en actieplannen), een doelgroepenbeleid, een gebiedsgerichte benadering, een weergave van instrumenten en knelpunten, het financiële plaatje en de samenwerking met andere overheden. Het MINA-plan 3 werd op 19/09/2003 definitief goedgekeurd door de Vlaamse Regering (publicatie in het Belgisch Staatsblad op Milieubeleidsplan provincie West-Vlaanderen GNOP Ecosysteemvisie Vlaamse Kust 27/10/2003) De opstelling van een provinciaal milieubeleidsplan werd verplicht gesteld door een Besluit van de Vlaamse Regering van 14/06/2002. De provincies zijn verplicht hun milieubeleid te voeren op basis van een provinciaal milieubeleidsplan. Het provinciaal milieubeleidsplan moet uiterlijk op 01/05/2004 worden vastgesteld. Het milieubeleidsplan van de provincie West-Vlaanderen werd vastgesteld door de provincieraad op 28/01/1999 en beslaat de planperiode Het nieuw milieubeleidsplan werd goedgekeurd door de provincieraad op 29/01/2004. In uitvoering van de milieuconvenanten tussen de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse gemeenten werden gemeentelijke natuurontwikkelingsplannen opgesteld (GNOP s). Het GNOP beschrijft het beleid dat de gemeente zal voeren op vlak van natuurbehoud en ontwikkeling. Deze ecosysteemvisie (1996) is een beleidsoriënterend wetenschappelijk referentiewerk dat een aantal aanbevelingen formuleert voor de natuurontwikkeling langs de Vlaamse Kust. De relevante acties worden in de toepasselijke disciplines van dit MER besproken. In het milieubeleidsplan wordt gesteld dat de provincie het geïntegreerd kustzonebeheer zal coordineren. Intussen werd hier ook concrete invulling aan gegeven. Verder is de relevantie van het provinciale milieubeleidsplan voor onderhavig plan is eerder beperkt. Het GNOP van Oostende is relevant voor het studiegebied. Definitief prapport

56 JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN VLAAMS GEWEST Strategisch Plan Haven Het strategisch plan voor de haven van Oostende wordt opgemaakt Oostende ter voorbereiding van het ruimtelijk uitvoeringsplan waarin de afbakening en inrichting van het zeehavengebied zullen vastgesteld worden. Per definitie omvat het strategisch plan de ontwikkelingsrichtingen op een strategisch niveau en dus op hoofdlijnen. Concrete ontwikkelingen tot op projectniveau vallen buiten het bestek van het strategisch plan. De uitwerking van het strategisch plan behelst de ontwikkeling van een visie over de rol en de gewenste ontwikkeling van de haven. Hierbij dienen maximale bescherming van de omliggende woonzones, behoud en versterking van de ecologische infrastructuur binnen en buiten het havengebied, en een zuinig ruimtegebruik samen te gaan met de economische expansie van de haven. Het strategisch plan bestaat uit: een streefbeeld (met een visie en de strategieën om deze gewenste toestand te bereiken, en een actieplan op lange termijn) een actieplan op korte termijn Geïntegreerd kustzonebeheer Door AWZ werd in 2000 een planologisch en juridisch kader voor het gebruik van de zeewering en in het bijzonder strand en dijk opgesteld. Het Strategisch Plan Haven Oostende ligt ten grondslag aan deelproject 2: Verbetering van de haventoegang van Oostende (zie 2.2.2). Het project-mer kadert binnen dit geïntegreerd kustzonebeheer Definitief prapport

57 Figuur 3.1 : Uittreksel uit het gewestplan Oostende Middenkust

58 Figuur 3.2 : Uittreksel uit het Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan (PRUP) Strand en Dijk Oostende

59 Figuur 3.3 : Uittreksel uit het ontwerp van Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan (GRUP) Afbakening Regionaalstedelijk Gebied Oostende

60 Figuur 3.4 : Voor het project relevante beschermde monumenten en landschappen

61 Figuur 3.5 : Ramsar-, habitat- en vogelrichtlijngebieden, VEN-gebieden en duinendecreet

62 3.2 Administratieve voorgeschiedenis 28 april 1993: Beslissing van de Vlaamse Regering m.b.t. de renovatie van de haven van Oostende 23 september 1997: goedkeuring Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, waarin de haven van Oostende wordt aangeduid als poort >> verbetering toegankelijkheid haven noodzakelijk 5 september 2003: advies van panel van experten (na eerdere adviezen van prof. dr. ir. J. De Rouck, UGent in 1996 en 1999) waarin gesteld wordt dat onverwijld werk moet gemaakt worden van de verhoging van het veiligheidsniveau voor Oostende-centrum 19 december 2003: vernietiging door de Raad van State van bouwvergunning voor het bouwen van een beschermingsdam en het uitvoeren van zandsuppletie t.h.v. Oostendecentrum >> procedure plan-mer en project-mer moet doorlopen worden April 2004: begin aanleg tijdelijk noodstrand (beveiliging Oostende-centrum voor 100-jarige storm) 12 november 2004: volledigverklaring kennisgeving Plan-MER Augustus 2005: eindrapport Strategisch Plan Haven Oostende 6 december 2005: bespreking eerste versie ontwerp-plan-mer met (toenmalige) Cel- MER >> ontwerp-plan-mer werd niet goedgekeurd, vnl. omwille van onvoldoende gelijkwaardig geachte behandeling van alternatief Comité Stad en Zee ten opzichte van alternatief Afdeling Kust 23 december 2005: ontheffing van MER-plicht voor vervroegde werken (afbraak hard substraat Oosteroever, deponie afbraakmateriaal, optimalisatie haventoegang) 20 februari 2007: bespreking tweede versie ontwerp-plan-mer met Dienst-MER 22 juni 2007: goedkeuring definitief plan-mer door Dienst-MER 14 december 2007: beslissing van de Vlaamse Regering m.b.t. plan kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende 11 juni 2008: ontheffing van MER-plicht voor renovatie zeedijk Oostende-centrum en bouw ondergrondse parking 19 december 2008: ontheffing van MER-plicht voor de bouw van de oostelijke havendam

63 4 ALGEMENE METHODOLOGISCHE ASPECTEN 4.1 Algemene opbouw en uitgangspunten van de effectenstudie In het MER worden volgende disciplines beschreven door een erkend MER-deskundige: landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie; bodem en water; geluid en trillingen; mens sociaal-organisatorische aspecten (incl. verkeer); fauna en flora. De discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie komt daarbij eerst aan bod en wordt als sleuteldiscipline beschouwd, omdat deze in het plan-mer aan de basis lag van de uitwerking van de twee alternatieven voor de westelijke dam die in dit project-mer nader onderzocht worden. De effecten van het project op het vlak van fauna en flora, meer bepaald de impact op de Speciale Beschermingszones in zee, en de daarbij noodzakelijke milderende maatregelen (natuurcompensatie in Lombardsijde) zijn omstandig beschreven in het plan-mer en de bijhorende passende beoordeling. Ten opzichte van het plan-mer komen in de projectfase geen nieuwe elementen aan bod, met uitzondering van de tijdelijke effecten op fauna en flora tijdens de aanlegfase (b.v. geluidsverstoring). Het hoofdstuk fauna en flora in dit project-mer wordt daarom opgevat als een samenvatting / gedeeltelijke herneming van het overeenkomstig hoofdstuk uit het plan-mer. De effecten op het vlak van lucht (emissies van werfverkeer, stofhinder, ) worden opgevangen binnen de discipline mens, deelaspect leefbaarheid en woonkwaliteit. Het aspect energieen grondstoffenvoorraad komt aan bod bij de discipline bodem en water. Tijdens de bouw van het project worden immers energie- en grondstoffenvoorraden (grond en andere bouwmaterialen, energiebronnen, ) aangesproken. De milieuaspecten licht, warmte, stralingen en klimatologische factoren worden niet relevant geacht voor dit project Afbakening van het studiegebied In principe wordt voor iedere discipline een aparte afbakening van het studiegebied gemaakt, bestaande uit het projectgebied en een zone daar rond van wisselende afmetingen. De omvang van het totaal studiegebied wordt vooral bepaald worden door de disciplines landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie (perceptieve kenmerken) en mens (beeld- en belevingswaarde). Het studiegebied komt namelijk overeen met de visuele invloedssfeer van het project. Ten gevolge van de grote omvang van de havendammen en het open zichtveld op zee kan deze invloedssfeer zich meerdere kilometers in zee uitstrekken. Aan de landzijde daarentegen wordt het zichtveld beperkt door de dichte en/of grootschalige bebouwing op de zeedijk en langs de haven van Oostende

64 Figuur 4.1 : Afbakening studiegebied

65 Met betrekking tot de discipline bodem moet desgevallend rekening gehouden worden met het herkomstgebied van de zandsuppleties en de aangevoerde stortsteen voor de bouw van de dammen en met het bestemmingsgebied van afgegraven grond van de oeverstrook t.h.v. de Halve Maan. Bij de discipline water moet rekening gehouden worden met de stromingspatronen langs de hele Vlaamse kust. Bij het aspect mens verkeer maken de (nog nader te bepalen) routes van het werfverkeer deel uit van het studiegebied. Voor de discipline geluid is een afstand van 200 m tot de grens van het projectgebied een in Vlarem vastgelegde beoordelingsafstand. Hoewel het projectgebied deels buiten Vlaams grondgebied en dus buiten de Vlarem-wetgeving valt, zal deze beoordelingsafstand ook in dit MER gebruikt worden. Voorts zal het studiegebied verruimd worden tot de eerstelijnsbebouwing op de Zeedijk en de natuurgebieden op de Oosteroever. De afbakening van het studiegebied wordt dus bepaald per discipline. Op figuur 4.1 staan de meest bepalende elementen afgebeeld: het zichtveld op/vanaf de havendammen en de zeedijk (disciplines Landschap, erfgoed en archeologie en Mens); de eerstelijnsbebouwing en de grens van de natuurgebieden i.f.v. de geluidsimpact (discipline Geluid); de mogelijke routes voor werfverkeer (disciplines Mens en Geluid). De visuele impact en eventueel ook andere effecten van het project, en meer bepaald van de westelijke havendam, worden waar relevant beoordeeld in samenhang met die van de oostelijke havendam (zie 4.1.3) Referentiesituatie / bestaande toestand De referentiesituatie is de toestand van het studiegebied waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectbeoordeling. Met betrekking tot dit project wordt hiervoor de huidige visueel waarneembare toestand genomen, dus inclusief de aanwezigheid van het Noodstrand, maar zonder het recent afgebroken Oosterstaketsel. Dit is dus verschillend van het plan-mer, waar de toestand vóór de aanleg van het Noodstrand en de vervroegde, van MER-plicht ontheven werken (afbraak Oosterstaketsel en aanzet oostelijke dam), als referentiesituatie werd genomen Geplande situatie De geplande situatie is de toestand van het studiegebied tijdens en na de werkzaamheden (bij uitvoering zoals vastgelegd in de projectbeschrijving) en dit zonder rekening te houden met eventuele milderende maatregelen. Indien relevant wordt bij de beoordeling niet alleen met de in dit MER beschreven projectonderdelen rekening gehouden, maar ook met de andere onderdelen van het OW-plan die reeds zijn uitgevoerd, niet MER-plichtig zijn of ontheven zijn van MER-plicht (ontwikkelingsscenario s, zie 4.1.4). De beoordeling van de effecten gebeurt o.b.v. expert judgement en is waar mogelijk gebaseerd op cijfermatige gegevens. Onder Geplande toestand Methodologie (hoofdstuk 7) wordt voor elke discipline aangegeven op basis van welke criteria en op welke wijze de

66 beoordeling van de effecten zal gebeuren. Om een overzicht te krijgen van het belang van de verschillende effecten wordt voor elk effect volgende indelingswijze/scoretoekenning gehanteerd: sterk negatief (-3) sterk positief (+3) matig negatief (-2) matig positief (+2) zwak negatief (-1) zwak positief (+1) geen significant effect (0) Ontwikkelingsscenario s Indien er (autonome of gestuurde) wijzigingen in de toestand verwacht worden in de omgeving van het studiegebied, worden deze hier en indien nodig ook onder de bespreking van de respectievelijke aspecten beschreven. Waar dit nuttig is, zal bij de effectbespreking rekening gehouden worden met deze ontwikkelingsscenario s. Er wordt rekening gehouden met volgende ontwikkelingsscenario s: De andere geplande en nog niet uitgevoerde werken in het kader van het OW-plan (beoordeeld in het plan-mer van het OW-plan en de resp. ontheffingsdossiers): o de bouw van de oostelijke havendam en de uitgraving van de nieuwe vaargeul; o de renovatie van de zeedijk (incl. de bouw van een ondergrondse parking); o het geïntegreerd kustzonebeheer van de Oosteroever; o de veiligheidsmaatregelen tegen overstromingen in de haven. De relevante ontwikkelingen in het kader van lopende of afgeronde RUP-procedures: o GRUP afbakening Regionaalstedelijk Gebied Oostende o GRUP afbakening zeehavengebied Oostende o PRUP Strand en Dijk Oostende o GRUP Natuurgebieden Strand Middenkust-Oost De verwachte zeespiegelrijzing wordt meegenomen in de modellering en beoordeling van het veiligheidsniveau tegen overstromingen van de alternatieven en varianten. De verwachte zeespiegelrijzing bedraagt conform het ICCP-rapport tegen cm op de gemiddelde waterstand en 30 cm op de hoogwaterstand. Tegen 2100 zou dit 60 cm zijn op de gemiddelde waterstand en 80 cm op de hoogwaterstand. Bij de modellering en studies werden de verwachtingen voor 2050 meegenomen, meer bepaald de stijging met 30 cm van de hoogwaterstand, omdat deze waterstand van belang is voor de extreme condities op het moment van een storm een grote retourperiode, in casu een 1000-jarige storm. Bij de beoordeling van het veiligheidsniveau wordt rekening gehouden met de flexibiliteit van de genomen maatregel om in te spelen op een mogelijke verhoging van het veiligheidsniveau, zij het als gevolg van een sterkere zeespiegelrijzing, zij het om Oostende-centrum te beschermen tegen een jarige storm, cfr. tweede fase OW-plan (zie plan-mer) en de Nederlandse veiligheidsnormen. Dit is vooral van belang ten aanzien van de harde structuren (in casu de maatregelen t.h.v. het Zeeheldenplein), die minder flexibel zijn. Bij de zachte maatregelen (groeistrand) kan zeer snel worden ingegrepen en kan het strand a.h.w. meegroeien met het waterpeil, om de golven verder van de dijk te breken. De andere planonderdelen van het OW-plan zullen bij de volgende disciplines bij de effect

67 beoordeling van onderhavig project betrokken worden: Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie perceptieve kenmerken: renovatie zeedijk en bouw oostelijke dam; Bodem en water alle deelaspecten: bouw oostelijke dam en aanleg nieuwe vaargeul (alle modelleringen en simulaties houden logischerwijs rekening met de aanwezigheid van beide havendammen samen); Mens sociaal-organisatorische aspecten: o Beeld- en belevingswaarde: renovatie zeedijkparking en bouw oostelijke dam; o Verkeer: renovatie zeedijkparking en bouw ondergrondse parking (aanlegfase). Het geïntegreerd kustzonebeheer van de Oosteroever is een planonderdeel dat pas op langere termijn zal uitgevoerd worden. De uitvoeringsmodaliteiten staan momenteel nog onvoldoende vast om de effecten ervan mee in rekening te kunnen brengen. De veiligheidsmaatregelen tegen overstromingen in de haven hebben geen significante invloed op of interactie met de plandonderdelen die in dit project-mer worden behandeld. Met betrekking tot de ontwikkelingsscenario s die gekoppeld zijn aan bovenvermelde gewestelijke en provinciale RUP s kan het volgende gesteld worden: Het GRUP afbakening Regionaal Stedelijk Gebied Oostende omvat een aantal deel-plannen in de omgeving van het projectgebied (zie figuur 3.3): Het zeehaventerrein/gemengd regionaal bedrijventerrein op Oosteroever is grotendeels een bestendiging van de bestaande toestand en levert geen relevante bijkomende elementen op. Een deel van deze bestemming wordt wel beïnvloed door het project, in de zin dat een deel van het zeehaventerrein zal verdwijnen door de verbreding van de havengeul. Het natuurgebied op het strand ten oosten van de oostelijke havendam bevestigt de huidige situatie. De ontwikkeling van dit gebied heeft overigens enkel invloed op de oostdam, die niet tot onderhavig project behoort, en niet op de wel behandelde projectonderdelen. Het stedelijk ontwikkelingsgebied op Oosteroever, waar o.a. nieuwe woon- en recreatieve functies voorzien worden, zal pas op langere termijn, na uitvoering van onderhavig project ontwikkeld worden. Een deel van dit gebied, nl. aan de kop van het Vuurtorendok, zal ten andere tijdelijk als werfzone voor het project gebruikt worden en komt dus op korte termijn niet voor andere functies in aanmerking. De stedelijke ontwikkelingsgebieden rond het station van Oostende kunnen een belangrijke milieu-impact hebben. Maar er zullen in principe weinig of geen cumulatieve effecten met onderhavig project zijn, met name omdat de ontsluitingsroutes verschillen. Deze gebieden worden ontsloten via de Vindictivelaan en/of de Leopold III-laan. Er is pas cumulatie van verkeer met het project vanaf de rotonde Vuurkruisenplein en de N340, die beide ruimschoots voldoende verkeerscapaciteit hebben om deze en andere ontwikkelingen op te vangen (zie ook hoofdstuk Mens). Het PRUP Strand en Dijk Oostende heeft betrekking op twee deelgebieden. De zone op Oosteroever heeft geen invloed op onderhavig project of omgekeerd. De bestemmingen ten westen van de havengeul, nl. (potentieel) centrumgebied voor dagrecreatie, zijn in overeenstemming met de huidige en toekomstige functie als toeristisch strand en zeedijk, en worden versterkt door de zandsuppleties, de heraanleg van de zeedijk (buiten project) en de eventuele

68 uitbreiding van het Zeeheldenplein (zie hoofdstuk Mens aspecten gebruiks- en belevingswaarde). Het GRUP Natuurgebieden Strand Middenkust-Oost heeft volledig betrekking op Oosteroever, en heeft geen invloed op onderhavig project of omgekeerd. Het GRUP afbakening zeehavengebied Oostende is de concretisering van het Strategisch Plan van de haven van Oostende. De verbetering van de haventoegang, waarvan de deelprojecten westelijke havendam en verbreding havengeul (afgraven oeverstrook Oosteroever) een onderdeel vormen, is een basisvoorwaarde voor de uitvoering van het Strategisch Plan. Per definitie zullen de effecten van het GRUP afbakening zeehavengebied zich dus pas na de uitvoering van onderhavig project kunnen voordoen, en is er geen sprake van cumulatieve effecten. Eventueel kunnen bepaalde onderdelen van het Strategisch Plan eerder worden uitgevoerd, maar dit zijn onderdelen die zich in het landinwaarts deel van de haven situeren en geen significante interactie vertonen met de werken aan de zeezijde Maatregelen Na de bespreking en evaluatie van de effecten worden waar nuttig en mogelijk maatregelen voorgesteld ter eliminatie, beperking of compensatie van de effecten. Aan de hand van de grootte van de toegekende scores zal kunnen afgeleid worden in hoeverre de deskundigen een effect belangrijk vinden, in hoeverre een maatregel vereist geacht wordt, en welke de impact is van deze maatregel (resterend effect). Het resterend effect wordt op gelijkaardige wijze beoordeeld als het oorspronkelijk effect Samenvatting en besluit Na de analyse i.f.v. de verschillende milieuaspecten worden in een samenvatting en een eindbespreking de belangrijkste elementen van de studie tabelmatig weergegeven en besproken, samen met een evaluatie van het project en zijn eventuele alternatieven. 4.2 Overzicht van de mogelijke effecten Gebaseerd op de algemene locatiekarakteristieken en de projectbeschrijving worden hieronder de voornaamste mogelijke effecten die t.g.v. het project redelijkerwijze kunnen verwacht worden in een overzicht weergegeven (zie Tabel 4.1.). In deze tabel wordt onderscheid gemaakt tussen de mogelijke effecten t.g.v. de aanleg en t.g.v. de aanwezigheid (exploitatie) van het project, en tussen tijdelijke (T) en permanente (P) effecten. In eerste instantie zullen de effecten van de individuele deelprojecten beschouwd worden, in tweede instantie zal ook aandacht besteed worden aan de cumulatieve effecten van de verschillende deelprojecten samen

69 Tabel 4.1. : Ingreep effect schema Ingreep Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Doelstelling 1: Kustverdediging 1.1. Zandsuppletie Aantasting erfgoedwaarde (Oostende als bastion uitstekend in zee) (P) Wijziging perceptieve kenmerken en structuren en relaties (P) 1.2. Aanleg beschermingsdam en opvangdam 1.3. Stilling wave basin (enkel bij Alternatief 2), bij varianten 2b en 2c gecombineerd met uitbreiding Zeeheldenplein Aantasting erfgoedwaarde (historische zeedijkglooiing, Zeeliedenmonument) (P) Wijziging perceptieve kenmerken en structuren en relaties (P) Bodem & Water Geluid Mens-sociaal organisatorische aspecten Impact op golfklimaat, beveiliging tegen overstromingen (P) Wijziging zeebodem (P) Grondverzet (T) Impact op golfklimaat, beveiliging tegen overstromingen (P) Verstoring geluidsklimaat (T) Zie 2.2 (uitbouw havendammen) Verstoring geluidsklimaat (T) Wijziging belevingswaarde (direct contact tussen zee en dijk) (P) Wijziging gebruikswaarde (toeristisch strand) (P) Aanvoer van zand vanuit zee (T) Extra toeristisch verkeer (P) Wijziging belevingswaarde (P) Wijziging verkeer: aanvoer van materiaal via weg en/of water (T) Hinder in aanlegfase (T) Fauna en flora Aantasting mariene Natura2000-gebieden (P) Doelstelling 2: Verbetering haventoegang 2.1. Uitbouw havendammen Aantasting erfgoedwaarde Impact op golfklimaat Verstoring Wijziging belevings- Aantasting mariene (historische en zeestromingen, geluidsklimaat (T) waarde (zichten van/op Natura2000-gebieden zeedijkglooiing, beveiliging tegen Westerstaketsel, Zeeliedenmonument) (P) Westerstaketsel) (P) overstromingen (P) (P) Verstoring van fauna Wijziging perceptieve Grondverzet, materiaalverbruik Wijziging gebruiks- tijdens de werken (T) (T) kenmerken en structuren waarde (ontwikkeling en relaties (grens stad/ haven) (P) haven; zichten van/op Aanvoer van materiaal Westerstaketsel, Zeeliedenmonument; via weg en/of water (T) Hinder in aanlegfase (T) kenmerken dam zelf (cfr. materiaalgebruik)) (P)

70 Ingreep Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Bodem & Water Geluid Mens-sociaal organisatorische aspecten 2.2. Aanleg wandelpad op dam Wijziging belevingswaarde, gebruikswaarde (P) 2.3. Afgraven oeverstrook t.h.v. Halve Maan (verbreding havenmond) Aantasting erfgoedwaarde (batterij Halve Maan) (P) Mogelijke aantasting archeologisch patrimonium (P) Grondverzet, wijziging zeebodem (P) Verstoring geluidsklimaat (T) Wijziging gebruikswaarde (toegang voor grotere schepen) (P) Afvoer van materiaal via weg en/of water (T) Hinder tijdens werken (T) --- Fauna en flora Aantasting habitatrichtlijngebied (duinengebied) (P) De negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, zowel in zee als aan landzijde (schuin gedrukt) werden omstandig beschreven in de plan-mer en zullen worden gecompenseerd in Nieuwpoort (strandzone ten oosten van de IJzermonding). De betreffende tekst in het project-mer werd (samengevat) overgenomen uit het plan-mer. Er moet worden opgemerkt dat er grensoverschrijdende effecten worden verwacht: de grens tussen het Vlaams gewest en het Belgisch deel van de Noordzee, dat federaal beheerd wordt, situeert zich immers ter hoogte van de zogenaamde GLLWS-lijn (Gemiddelde Laagste Laagwaterstand bij Springtij). De westelijke havendam ligt deels op Vlaams en deels op federaal grondgebied. Ook de strandsuppletie vindt gedeeltelijk voorbij de GLLWS-lijn plaats

71 5 BESCHRIJVING VAN DE BESTAANDE TOESTAND, MILIEU-EFFECTEN EN MAATREGELEN 5.1 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Afbakening van het studiegebied Het studiegebied voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie omvat minimaal alle structuren die in het kader van het project wijzigen of erdoor beïnvloed worden. Het studiegebied omvat uiteraard het projectgebied zelf, waarbij met name een mogelijke aantasting optreedt van het archeologisch patrimonium. Maar het studiegebied is veel ruimer omdat het ook de volledige visuele invloedssfeer van het project omvat in functie van de perceptieve effecten en de effecten op de contextwaarde van de waardevolle erfgoedelementen. Ten gevolge van de grote omvang van de havendammen en het open zichtveld op zee kan de visuele invloedssfeer zich meerdere kilometers in zee uitstrekken. Aan de landzijde daarentegen wordt het zichtveld beperkt door de dichte en/of grootschalige bebouwing op de zeedijk en langs de haven van Oostende (zie figuur 4.1) Methodologie De effectbespreking in de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie gebeurt voor vier effectgroepen: landschappelijke structuren en relaties, perceptieve kenmerken, erfgoedwaarde en archeologie. Het aspect beeld- en belevingswaarde wordt behandeld in het hoofdstuk mens sociaal-organisatorische aspecten. Tabel : Effectgroepen landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Effectgroep Criterium Methodologie Beoordeling significantie op basis van Structuur- en relatiewijzigingen Wijziging perceptieve kenmerken Impact op erfgoedwaarde Impact op archeologie Relatie dijk strand zee Grens stad haven Compartimentering, barrièrevorming Impact op zichtlijnen en velden Schaal project in verhouding tot omgeving Materiaalgebruik Verdwijning of aantasting cultuurhistorisch waardevolle relicten / bouwkundig erfgoed Mogelijke aantasting archeologisch patrimonium door afgravingen Kwalitatieve beschrijving Kwalitatieve beschrijving Kwalitatieve beschrijving Lokalisering op kaart van de cultuurhistorisch waardevolle relicten die door het project kunnen aangetast worden of verdwijnen Inschatting archeologische potentie gebied o.b.v. Centrale Archeologische Inventaris Mate van wijziging, mogelijkheid tot mitigering Mate van wijziging, mogelijkheid tot mitigering (creatie van nieuwe zichtlijnen of velden) Waarde van het te verdwijnen/ aan te tasten erfgoed + mate van aantasting Preventieve maatregelen: eventueel archeologisch vooronderzoek

72 De effecten worden kwalitatief beschreven en beoordeeld; een kwantitatieve aanpak is in deze discipline nauwelijks mogelijk en zou ten andere ook niet aangewezen zijn. Op basis van de te verwachten effecten worden waar nodig maatregelen geformuleerd ter beperking of voorkoming van de effecten Bestaande toestand Landschappelijke structuren en relaties Situering op macroniveau De situering op macro- en mesoniveau gebeurt op basis van de Landschapsatlas (zie figuur 5.1.1). Het projectgebied behoort tot geen enkel traditioneel landschap, omdat de zee en het strand buiten de indeling in traditionele landschappen gehouden zijn. Ook het stedelijk gebied van Oostende, waaraan het projectgebied in het zuidwesten grenst, behoort niet tot een traditioneel landschap. De zone ten zuidoosten van het projectgebied, vanaf de site Halve Maan, behoort tot het traditioneel landschap Middenkust (code 11000), meer bepaald de subeenheid Oostelijke Middenkust (code 11040). Op macroniveau wordt het studiegebied gekenmerkt door drie verschillende landschaptypes met elk hun karakteristieken. De te onderscheiden landschaptypes zijn: Haven Stad Strand en zee Deze landschappen staan niet ieder op zich. Tussen deze landschappen is er een wisselwerking, die kan leiden tot spanningsvelden en/of synergieën. De haven van Oostende is een zeehaven in het midden van de Vlaamse Kust. Zoals alle zeehavens wordt ze gekenmerkt door typische infrastructuur (dokken, kaaimuren, sluizen, havenkranen, ) en activiteiten (binnen- en buitenvarende schepen, laden, lossen en opslag van containers, bulkgoederen, auto s, ). Typisch voor een havenlandschap is haar grootschalig karakter. De haven van Oostende kent, in tegenstelling tot b.v. de havens van Antwerpen en Gent, weinig grootschalige zware industrie, althans niet in het gedeelte dat van belang is voor het projectgebied. Het landschapstype stad strekt zich uit ten westen en oosten van de haven, waarbij de haven een fysieke barrière vormt tussen beide gedeelten van het stedelijk weefsel. Ten westen van de haven bevindt zich het historisch stadscentrum van Oostende. Het bestaat overwegend uit gesloten bebouwing (naast woonfunctie ook en vooral commerciële voorzieningen), talrijke pleinen en enkele parken. De stad Oostende is de belangrijkste en grootste stad langs de Vlaamse Kust. De verstedelijking en toeristische ontwikkelingen langs de kust hebben ertoe geleid dat Oostende in het westen is vergroeid met de buurgemeente Middelkerke en er aldus één agglomeratie mee vormt. Ten oosten van de haven liggen een aantal recentere en meer residentiële wijken (o.a. OPEX-wijk), wat zich manifesteert in meer halfopen en open

73 bebouwing. Deze wijken horen nog bij de stad Oostende maar zijn intussen vergroeid met de bebouwing van de buurgemeente Bredene. Ten noorden en noordwesten van deze drie landschapstypes zijn er het strand en de zee. Dit landschapstype wordt gekenmerkt door weidsheid en gave vergezichten die enkel beperkt worden door de horizon. Het strand wordt intensief recreatief benut. De zee ter hoogte van Oostende is een zeer drukke scheepvaartroute (o.a. richting Schelde-estuarium) en wordt dan ook gekenmerkt door heel wat scheepstrafiek Situering op meso- en microniveau De bespreking van de bestaande toestand op mesoniveau gaat enerzijds dieper in op de aanwezige relicten, ankerplaatsen, volgens de Landschapsatlas, en anderzijds op de aanwezige landschappelijke structuren en kenmerken binnen ieder landschapstype. Volgende landschappelijk waardevolle elementen liggen in de directe omgeving van het projectgebied en kunnen als relevant beschouwd worden voor het project-mer (zie figuur 5.1.1): Ankerplaatsen: A30052 Duinbossen tussen Oostende en Wenduine met concessie De Haan (inclusief site Halve Maan); Relictzones: R30001 Duinen Oostkust ; Lijnrelicten: geen; Puntrelicten: P30053 Fort Napoleon, ca. 750 m ten oosten van de havenmond. De relictzone Duinen Oostkust (R3001) bestaat uit een duinenreep die pas in de 14 de eeuw is ontstaan tegen een stelsel van zeewerende dijken. De relictzone ligt binnen de veel ruimer afgebakende ankerplaats Duinbossen tussen Oostende en Wenduine met Concessie De Haan (A30052), die zich uitstrekt langs de gehele middenkust, tussen de havens van Oostende en Zeebrugge, en die naast de duinen ook het strand omvat. De duinengordel zorgt voor een visuele overgang van het strand naar het achterliggende polderlandschap. In de duinen komt een rijke, typische en diverse flora voor (duinbos, duinstruweel, kalkrijk duingrasland). Van op de duinen zijn er panoramische zichten naar de zee en de Polders. Volgens de Relictenatlas is het wenselijk dat het beleid aandacht heeft voor: het behoud en de bescherming van de duinen (geomorfologisch en ecologisch); maximaal behoud van de natuurwaarden verbonden aan het duinbiotoop; het tegengaan van erosie van de duinen als gevolg van overbetreding. De duinen ten oosten van de haven van Oostende worden bijkomend gekenmerkt door de aanwezigheid van verschillende militaire relicten. Enerzijds is er het Fort Napoleon, daterend uit het begin van de 19 de eeuw. Anderzijds liggen hier ook twee bunkercomplexen gebouwd door de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog: batterij Hundius en batterij Halve Maan (zie )

74 Figuur : Uittreksel uit de Landschapsatlas

75 De haven van Oostende bestaat uit een havenmond (toegang), een voorhaven en een achterhaven met spuikom. De achterhaven en de spuikom zijn niet relevant in de context van dit project. De voorhaven bestaat uit een centraal kanaal, dat de verbinding vormt met de achterhaven, en een aantal zijdokken: aan de kant van het stadscentrum: het Montgomerydok, voorheen een visserijdok, nu een jachthaven; dit dok staat via een sluis in verbinding met het Mercatordok, een jachthaven waarin o.a. het museumschip Mercator aangemeerd ligt; aan de oostzijde het Zeewezendok en het Visserijdok. Tussen de verschillende dokken bevinden zich schiereilanden waarop zich belangrijke en grootschalige infrastructuren bevinden, o.a. het station (tussen Mercatordok en centraal kanaal) en de Vismijn (tussen Zeewezendok en Visserijdok). Ten noorden van het Visserijdok staat de vuurtoren, die met zijn 70 meter hoogte een baken in het landschap vormt. De haventoegang wordt/werd begrensd door twee staketsels: enerzijds het beschermde houten Westerstaketsel, met een taverne op de kop, en anderzijds het betonnen Oosterstaketsel, dat in 2007 in het kader van de vervroegde werken (zie hoofdstuk 2) werd afgebroken. Ter hoogte van de voet van het voormalig Oosterstaketsel staat een radartoren. Restant van het afgebroken Oosterstaketsel Radartoren aan oostzijde haventoegang Westerstaketsel bekeken vanuit het noordoosten (met daarachter het Montgomerydok, de historische binnenstad en het Klein Strand)

76 Westerstaketsel bekeken vanuit het zuidoosten (met taverne op de kop van het staketsel) Aan de voet van het Westerstaketsel en het Montgomerydok begint de zeedijk van Oostende, die zich over meerdere kilometers westwaarts uitstrekt. Het gedeelte ter hoogte van de historische binnenstad wordt Albert I-promenade genoemd. De zeedijk wordt gekenmerkt door een wandelpromenade en grootschalige bebouwing (vnl. appartementsblokken met horeca op de benedenverdiepingen). Het grootste deel van de bebouwing langs de zeedijk dateert van na WO II, met enkele schaarse oudere relicten (zie ). Typisch voor de dijk ter hoogte van de historische binnenstad is haar vooruitgeschoven positie in zee. Vóór de aanleg van het zgn. noodstrand in 2004 (zie hoofdstuk 2) lag hier geen droog strand en was er bij hoog tij direct contact tussen de dijk en de zee. De zeedijk wordt aan de zee/strandzijde begrensd door een schuin aflopend talud, de zgn. zeedijkglooiing. De Albert I-promenade en het noodstrand bekeken vanuit het noordoosten (vanaf het Westerstaketsel); achter de muur van bebouwing langs de zeedijk staat het Europacentrum Aan beide uiteinden van de Albert I-promenade (en het vooruitgeschoven deel van de zeedijk) bevinden zich twee markante landschapselementen. Aan de oostzijde is er het Zeeliedenmonument (ingeplant op de plaats van de eerste vuurtoren van Oostende), aan de westzijde het Casino-Kursaal (zie ook ). Het Casino-Kursaal vormt de westelijke begrenzing van de historische binnenstad en de overgang naar het zgn. Groot Strand en de 19 de eeuwse stadsuitbreiding. Het Zeeliedenmonument staat op het Zeeheldenplein, een uitstulping van de zeedijk die samen met het Westerstaketsel de begrenzing vormt van het zgn. Klein Strand. Het beeld vanuit zee op de zeedijk wordt gedomineerd door het 104 m hoge Europacentrum, dat eind jaren 60 een bouwblok stadinwaarts ingeplant werd op de plaats van o.a. de oude Stadsschouwburg. Dit gebouw, het hoogste aan de Belgische kust, domineert de Oostendse skyline in alle richtingen

77 Cultuurhistorische ontwikkeling De stad Oostende en haar haven hebben een rijke en boeiende geschiedenis waarbij de strijd met de zee een centraal thema was. Het is niet de bedoeling in het kader van dit project-mer een volledig historisch overzicht te geven. We beperken ons tot de elementen die van belang zijn om het historisch kader van de geplande werkzaamheden te schetsen. Het overzicht is gebaseerd op het werk Stedenatlas Oostende Een topografisch overzicht van de ontwikkelingen van een fel begeerde havenstad van Olivier Debaere (2002). Zie ook figuur 5.1.2a en b. Hoewel het gebied al in de prehistorie en de Romeinse tijd bewoond was, ligt de oorsprong van Oostende in de vroege middeleeuwen. Vanaf de 7 de -8 ste eeuw was er permanente bewoning op het schiereiland Ter Streep of Testerep. De vroegste vermelding van een kustnederzetting op de plaats van het latere Oostende dateert van 1115: in oriëntale fine in Testrep. Deze nederzetting verwierf omstreeks 1265 stadsrechten van de Vlaamse gravin Margaretha van Constantinopel. Maar ten gevolge van de grote stormvloeden van het begin van de 15 de eeuw verdween een groot deel van deze eerste stad in zee. De zuidrand van de toenmalige stad, die veel meer zeewaarts gelegen was, zou ongeveer ter hoogte van de huidige Van Iseghemlaan gelegen hebben. De stad herstelde zich echter en ontwikkelde zich meer in zuidelijke richting. Het restant van de oude stadskern bevond zich ongeveer ter hoogte van de huidige zeedijk, en was van de jongere stadsdelen gescheiden door een geul die als vissershaven fungeerde. Op het plan van Jacob van Deventer (ca. 1560) zijn duidelijk reeds de belangrijkste centrumstraten en pleinen te herkennen (Langestraat, Wapenplein, Vlaanderenstraat, Kapucijnenstraat, ). Dankzij haar vissershaven groeide Oostende uit tot de belangrijkste Vlaamse kuststad. Oostende was dan ook van groot strategisch belang tijdens de Tachtigjarige Oorlog ( ) en werd eind 16 de eeuw versterkt (zie kaart van Baptist Van Deutekom, 1601). De huidige zeedijk ligt quasi op de plaats van het noordelijk deel van de omwalling. Het Beleg van Oostende van 1601 tot 1604 betekende de totale verwoesting van de stad. Na het beleg werd de stad langzamerhand terug opgebouwd. De nieuwe omwalling, met haar 11 bastions, was veel ruimer dan die van vóór het beleg (vergelijk met de kaart van Striedbeck, 1745), maar het oudste, zeewaarts gedeelte van de stad werd definitief opgegeven. Ook de haven werd verplaatst, meer bepaald naar de oostzijde van de stad (door verbreding van de hier aanwezige kreek). De haventoegang werd geflankeerd door de houten voorlopers van het Wester- en Oosterstaketsel. Aan de zee- en havenzijde, buiten de eigenlijke stadsomwalling, werd een dijk aangelegd om te stad te beschermen tegen overstromingen. In de noordoostelijke hoek werd deze dijk verbreed tot een vooruitgeschoven bastion (het huidig Zeeheldenplein), waarop in 1771 een vuurtoren ingeplant werd (op de plaats van het huidig Zeeliedenmonument). Langs de zeezijde van de dijk werden de voorlopers van de huidige strandhoofden aangelegd en werd de dijkglooiing bekleed met arduin (1771). Een volgende fase in de ontwikkeling van stad en haven was het afbreken van de zuidelijke omwalling, het graven van het Handelsdok, nu Mercatordok genoemd, ten zuiden van de 17 de eeuwse stad, en de creatie van een nieuwe omwalde stadswijk ten zuiden van dit dok (zie kaart uit 1816). In werd op bevel van Napoleon het Fort Impérial (nu Fort Napoleon) gebouwd in de duinen ten oosten van de havengeul. In de loop van de 19 de eeuw werd ook een omwalling aangelegd aan de oostzijde van de haven. Tevens werd in het slikke- en schorre

78 gebied tussen de haven en de duinengordel een opvangbekken of spuikom aangelegd om verzanding van de haven tegen te gaan. Dit bekken werd van de zee afgescheiden door een nieuwe dijk: de Halvemaandijk (zie kaart van Depôt de la Guerre uit 1876). De vuurtoren werd in 1861 verplaatst van de dijk naar de rand van de duinengordel. In 1889 werd het huidig Westerstaketsel gebouwd, iets westelijker dan het voorgaande (verbreding van de haventoegang), en ook een stuk breder om in te spelen op toenemende populariteit bij toeristen. Tijdens de 19 de eeuw werd Oostende immers ook steeds belangrijker als toeristencentrum. Toeristische voorzieningen waren in Oostende reeds aanwezig vanaf het einde van het Ancien Régime. De eerste badactiviteiten ontwikkelden zich op het huidige Klein Strand. De stranden waren enkel toegankelijk via bruggen over de vestinggrachten. De eerste zeedijkpaviljoenen, o.m. Le Pavillon Royal en Le Cercle du Phare dateren van ca Een eerste Kursaal, ontworpen door H. Beyaert, werd in 1852 gebouwd op de zeedijk. Maar de stadsomwalling betekende een sterke belemmering voor de toeristische uitbouw van de stad. De opheffing van het statuut van vestingstad in 1865 maakt de afbraak van de muren en de demping van de walgrachten mogelijk. Mede onder impuls van koning Leopold II, werden globale stedenbouwkundige plannen uitgewerkt om de vestingstad om te vormen tot een toeristisch en maritiem centrum van eerste orde. Hiervoor werd actieve bijstand gezocht van zowel binnen- als buitenlandse stadsingenieurs, verkeerskundigen, stedenbouwkundigen en tuin- en landschapsarchitecten. De zone tussen de noordelijke stadswal (huidige Van Iseghemlaan) en de (verbrede) zeedijk werd ingedeeld in bouwblokken, waarbij de centrumstraten werden doorgetrokken tot op de dijk. In het meest westelijke bouwblok werd een nieuw en veel groter Kursaal gebouwd. Op de plaats van de oostelijke walgracht werd het (huidig) Montgomerydok gegraven (1878). Aan de westzijde werden o.a. het Leopoldpark en de Leopold II-laan aangelegd. Ten westen van deze as werd op enkele decennia tijd een volledig nieuw stadsdeel uitgebouwd, met o.a. de Koninklijke Gaanderijen en de Wellingtonrenbaan. De belangrijkste 20 ste eeuwse ontwikkelingen waren: de bouw van een nieuw spoorwegtracé (op de plaats van een gedempt afleidingskanaal) en een nieuw station (zie kaart MCI uit 1936); de vervanging van het tijdens WO II door de Duitsers afgebroken Casino-Kursaal door een modern ontwerp van architect Stynen in de jaren 50; de bouw van een Monument voor de Zeelieden op de plaats van de oude vuurturen; de bouw van een kruitdepôt op de Halvemaansite (op de plaats van een 17 de eeuwse versterking), tijdens de oorlog omgevormd tot geschutsbatterij (cfr. Atlantikwall); de bouw van de dokken (Visserijdok, Zeewezendok) en de bijhorende haveninstallaties (o.a. de vismijn) op de plaats van het opvangbekken. Een zeer belangrijke vaststelling met betrekking tot dit MER is dat heel wat morfologische elementen, ondanks de enorme transformaties die Oostende in de loop der eeuwen onderging, een sterke continuïteit vertoonden sinds de 17 de eeuw, zo niet in functie dan toch in vorm

79 Figuur : Historische ontwikkeling van Oostende

80 Erfgoedwaarde De volgende beschermde monumenten en landschappen liggen in de visuele invloedssfeer van het project en ondergaan er daardoor mogelijks effecten van (zie ook figuur 3.4): Fort Napoleon (monument) en omgeving (landschap) (B.S. 14/9/1976) Batterij Hundius (B.S. 22/1/1998) Batterij Halve Maan (B.S. 22/1/1998) Vuurtoren Lange Nelle (B.S. 22/2/2005) Westerstaketsel (B.S. 28/4/2006) Nationaal Monument van de Zeelieden (B.S. 30/6/2005) Pand La Tourelle (B.S. 19/9/2000) Pand Van Iseghemlaan 12/12A (B.S. 30/6/2005) Residentie Beau Site (B.S. 30/6/2005) Casino-Kursaal (B.S. 12/6/1998) Hierna volgt een beknopte beschrijving van deze monumenten (bron: Inventaris Bouwkundig Erfgoed, VIOE, 2009). De bijgevoegde foto s zijn afkomstig uit dezelfde bron of werden door de MER-deskundige zelf genomen. Fort Napoleon Vesting gelegen in de duinen ten oosten van de havengeul; gebouwd als Fort Impérial tussen 1810 en begin 1814 in opdracht van Napoleon in het kader van zijn plannen voor een invasie van Engeland. Gebouwd samen met de verdwenen tegenhanger Fort Royal, na Waterloo door de Engelsen afgewerkt en omgedoopt tot Fort Wellington, ten westen van de stad ter hoogte van de huidige Wellingtonrenbaan. Beide forten behoren typologisch tot de "tours et redoutes modèle 1811", een door het "Comité central des fortifications" in samenwerking met Napoleon ontworpen vestingconcept van torenforten. Pas klaar voor ingebruikname bij de val van het Keizerrijk. In 1814, na het vertrek van de Fransen, wordt het korte tijd door de Engelsen bezet, later volgen Nederlandse troepen en tenslotte een Belgisch garnizoen. De inrichting tot Duits hoofdkwartier tijdens WO I gaat gepaard met werken die resulteren in een luxueuze verblijfplaats. Na de Wapenstilstand staat het fort, ontdaan van enig militair belang, bloot aan verzanding, plundering en vandalisme. In 1927 in concessie overgedragen aan het Oostends stadsbestuur; restauratiewerken in ; in 1932 inrichting tot (succesvol) heemkundig museum onder impuls van Carlo Loontiens. Museum door de Duitsers opgedoekt in 1940 en fort opnieuw als hoofdkwartier gebruikt; loopt schade op ten gevolge van bombardementen. Na WO II blijft het leegstaand fort militair domein en sinds 1958 ontoegankelijk; verdere aftakeling waaraan ook de bescherming als monument in 1976 niet verhelpt. De Vlaamse regering besluit op 8 maart 1995 om Fort Napoleon te onteigenen van de federale overheid, waarna het in erfpacht wordt gegeven aan de Stichting Vlaams Erfgoed. Volledige restauratie in , met als belangrijkste ingreep het doorbreken van de omwallingmuur voor een nieuwe inkompartij en vergaderruimte (ontwerp Architectuurburo Govaert en Vanhoutte, inrichting door F. Van Severen). Officiële opening als monument met educatieve duiding in voorjaar

81 Vijfhoekige bakstenen vesting met de punt op zee gericht; oorspronkelijk voorzien van glacis. Deels verzonken torenfort met vijf zijden van elk 28 meter en twee bouwlagen voorzien van platform, rondom een vijfzijdige binnenplaats met waterput, en aan de buitenzijde omgeven door droge gracht van 10 meter breed, met daarrond 8 meter hoge ring- en schoormuur. Vanaf het midden van de vijf zijden van de centrale constructie loopt een caponnière (een overdekte galerij met schietgaten) naar het midden van de corresponderende zijde van de ringmuur. De heraanleg van het glacis wordt voorzien in het kader van het Waterfrontproject (zie 5.1.4). Batterij Halve Maan en Batterij Hundius Twee voormalige militaire domeinen ten oosten van de havengeul: duingebieden met bunkers, bakstenen bouwwerken en loopgraven, onderdeel van de Atlantikwall, opgetrokken door de Duitsers tijdens WO II. Batterij Halve Maan is de enige resterende Duitse luchtafweer- of "FLAK-batterij" ("Flugabwehrkanone") in België. Gelegen ter hoogte van gelijknamig 17 de eeuws halfcirkelvormig verdedigingswerk (Beleg van Oostende, ); tijdens WO I stond hier Duitse batterij "Eylau". Vanaf juli 1943 uitgebouwd tot hoofdkwartier, met vrij zeldzame manschappenbunker "R656" voor 15 soldaten, commandobunker "R610" (na de oorlog heringericht als coördinatiecentrum voor de Belgische Marine), machinegeweerbunker "R515", observatieposten, flankeringkazemat en verschillende bakstenen gebouwen. Radarstation van de Marine ten behoeve van de militaire scheepvaart en om de kust te bewaken. Batterij Hundius ligt tussen batterij Halve Maan en Fort Napoleon; genoemd naar Paul Hundius, Duits duikbootcommandant, omgekomen tijdens WO I. Schoolvoorbeeld van een Marinekustbatterij: bijna perfect symmetrisch uitgebouwde batterij met centrale vuurleidingpost waarrond vier geschutskazematten type "R671" op open bedding. Bij elk kanon hoort een munitiebunker van het type "R134"; per twee kanonnen een manschappenbunker type "R205". Nu in gebruik door Belgische Marine (bouw elektriciteitscentrale en krachtig radiocommunicatiestation). Fort Napoleon Batterij Halve Maan Westerstaketsel Opgetrokken in , waarbij het oude staketsel werd afgebroken en verplaatst in westelijke richting ter verbreding van de havengeul. Het nieuwe staketsel is breder dan het

82 vorige en werd ontwerpen als een uitbreiding van de zeedijkpromenade, om in te spelen op de toenemende populariteit van het staketsel bij toeristen (cfr. favoriete wandelweg van Koning Leopold II). Met zijn ca. 650 m lengte is het één van 's werelds langste houten staketsels uit die periode. Zware houten constructie met pijlers van 40 x 40 cm. Op de afgeronde kop staan een stalen havenlicht en een taverne (van recentere datum). Casino-Kursaal Gelegen op brede uitsprong aan het westelijk uiteinde van de zeedijk en op de plaats van het voormalig westelijk bastion van de oude versterkte stad. Deze plaats werd door koning Leopold II persoonlijk uitgekozen voor de bouw van een kursaal ter vervanging van het kleine houten kursaal op de dijk en in 1873 aan de stad in concessie gegeven. Casino gebouwd in naar ontwerp van F. Laureys en J. Naert, tussen grondig verbouwd en uitgebreid door A. Chambon. In 1942 wordt dit Casino afgebroken voor de bouw van een Duitse bunker in de verdedigingslinie "Atlantikwall". In 1945 architectuurwedstrijd voor de bouw van een nieuw Casino-Kursaal, gewonnen door Léon Stynen, die voor de oorlog de casino's van Knokke, Blankenberge en Chaudfontaine heeft ontworpen. Ontwerp aangepast aan de overschatte financiële mogelijkheden. Gebouwd in , ingehuldigd op 20 juni Diverse verbouwingen in de jaren 60, o.a. omvorming van de vlakke concertzaal tot toneelzaal met tribune (dichtmaken van de glazen wand aan zeezijde en toevoeging van hoge toneeltoren). In 1994 architectuurwedstrijd voor een nieuw casino, met twee voorstellen om het bestaand gebouwd te behouden en twee om het te slopen; in 1997 plannen voor verbouwing tot appartementen. In instandhouding-, restauratie- en herinrichtingwerken naar ontwerp van P. De Meyer e.a., met maximaal respect voor concept van Stynen, met herstel van de transparantie naar de zeedijk toe (o.m. verlaging toneeltoren). Representatief functioneel gebouw aansluitend bij de Internationale Stijl van de jaren 1950, cfr. doorgedreven opzet naar strakke en eenvoudige lijnvoering en transparantie. Tevens architecturale uitstraling als "tempel van het toerisme", cfr. monumentaal symmetrische opbouw en zuilengalerijen in de voorgevel. Structurerende geleding van de volumes door tegenstelling tussen grote glasgordijnen en meer gesloten delen. Hoofdingang bekroond door bronzen beeldengroep "De Vier Elementen" van O. Jespers (1954). Halfronde uitbouw met glazen wand aan zeezijde volgt de aanwezige bocht in de zeedijk en de vorm van het vroegere bastion. Westerstaketsel Casino-Kursaal Vuurtoren Lange Nelle

83 Monument voor de Zeelieden Pand La Tourelle Residentie Beau Site Vuurtoren Lange Nelle Vuurtoren uit 1947 (in dienst sinds 1949), in opvolging van twee voorgangers op die plaats, resp. verwoest tijdens WO I en WO II, en van de eerste vuurtoren van Oostende, opgericht in 1771 op de plaats van het huidig Zeeliedenmonument. In 1994 gerestaureerd en beschilderd naar ontwerp van I. Van Isacker. Cilindervormige betonnen toren op polygonale voet (lichthoogte: 65 m, torenhoogte: 57,50 m, 324 treden). Twee Fresnel-lenzen met nog bewaarde oude aandrijving. De oorspronkelijke lichtinstallatie van de vorige toren werd opnieuw gemonteerd. Monument voor de Zeelieden Monument op de plaats van oudste vuurtoren van Oostende (1771), de Vlaggenmast genoemd vanwege de top met vlaggenmast. In 1845 bouw van een houten paviljoen, de z.g. "Cercle du Phare", rond de voet van de toren. In 1860 buiten gebruik gesteld en vervangen door een vuurtoren op de Oosteroever, omdat de bebouwing op de zeedijk het zicht aan de westzijde ontneemt, en later afgebroken. Heraanleg pleintje na WO II o.l.v. architect P. Agie, met prijskamp voor een monument ter ere van de zeelieden, gewonnen door W. Kreitz. Zijn ontwerp, uitgevoerd in , refereert zeer sterk naar de locatie: het silhouet van de sokkel herinnert aan de vuurtoren en de beelden van de twee matrozen vertonen een sterke, aangrijpende interactie met de nabijgelegen zee. Op paasmaandag organiseert de vissersgemeenschap aan dit monument een jaarlijkse hulde voor de slachtoffers van de zee. Ook de zeewijding vindt hier traditioneel plaats. Pand La Tourelle Zichtbepalend eclectisch hoekpand, type dijkhuis, gebouwd rond 1900, met drie bouwlagen en drie + één traveeën onder mansardedak. Omlopend hoekrisaliet van twee onregelmatige traveeën, op bovenverdieping benadrukt door gestapelde veelzijdige erkers op uitgewerkte console en oplopend in torentje. Twee kleine rechthoekige dakkapellen vervangen de oorspronkelijke oculi. Dit is samen het aanpalende appartementsgebouw Killreggan (zie verder), het enig resterend vooroorlogs pand langs de Albert I-Promenade

84 Dubbelwoonst in art-nouveaustijl, Van Iseghemlaan 12/12A Dubbelwoonst uit 1904, vermoedelijk naar ontwerp van J. de Weerdt, architect van verschillende huizen in de wijk Zurenborg te Antwerpen. Beschadigd in zowel WO I als WO II; in 1947 ingrijpende herstellingswerken aan het linkerpand (nr. 12). Nr. 12A is een enkelhuis in art-nouveaustijl van een/twee travee(ën) en drie bouwlagen met souterrain en pseudomansardedak. Nr. 12 is gelijkaardig maar soberder door de latere aanpassingen; smal enkelhuis van één travee en (thans) vier bouwlagen. Residentie Beau Site Appartementsgebouw van 8 bouwlagen, opgetrokken rond 1949 (ontwerp van G. Boutelier, P. Vanbeginne en J. Van Hoenacker) op de plaats van het voormalig "Hôtel du Kursaal et Beau- Site", dat zelf dateerde uit het laatste kwart van de 19 de eeuw en vernield tijdens WO II. Late inslag van art-decostijl. Gewapend betonconstructie met bekleding van witsteen; gebruik van blauwe hardsteen voor omlijstingen en sokkelvormende onderbouw. Geaccentueerde afgeronde torenvormige hoekpartij bekroond door een achthoekige belvédère onder platte bedaking. Andere waardevolle bouwkundige elementen Daarnaast zijn er nog talrijke beschermde monumenten in de historische binnenstad van Oostende, die echter door de tussenliggende bebouwing, met name de hoogbouw langs de Albert I-Promenade en de Visserskaai, visueel afgescheiden worden van het projectgebied. De beschermde monumenten langs de zeedijk ten westen van het Casino-Kursaal (Koninklijke Gaanderijen, een aantal ecclectische villa s, ) bevinden zich op te grote afstand van het projectgebied om er invloed van te ondervinden. Naast de beschermde monumenten telt de omgeving van het projectgebied nog talrijke panden die niet beschermd zijn, maar wel opgenomen zijn in de Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed van VIOE. Het gaat meer bepaald om: Meerdere appartementsgebouwen aan de Albert I-Promenade tussen de Montgomerykaai en het Casino-Kursaal: nr. 16 ( Des Nations, 1953), nr. 18 ( Le Commodore, 1952), nr. 22 ( Killreggan, tweede kwart 20 ste eeuw), nr. 25 ( Bel Horizon, 1952), nr. 26 ( Armada, ca. 1960), nr. 31 ( Paris, kort na WO II), nr. 34 ( Fontenoy, jaren 50), nr. 35 ( Atlanta, 1958), nr. 40 ( Majestic, 1955), nr. 43 ( San Marino, jaren 50), nr. 47 ( Ermitage, 1957) en nr ( Vendôme, 1956), z.n. ( Osborne, hoek Vlaanderenstraat, kort na WO II), z.n. ( Lord Nelson, hoek Christinastraat, 1951), z.n. ( Monte Carlo, hoek Kursaal Oosthelling, kort na WO II); Van Iseghemlaan nr. 4 (ecclectische burgerwoning, eerste kwart 20 ste eeuw); Clubhuis North Sea Yacht Club, Montgomerykaai (tussen ingang jachthaven en Westerstaketsel, )

85 Archeologie Voor de archeologische aspecten werd de Centrale Archeologische Inventaris (CAI) 10 van VIOE, de Wrakkendatabank van Afdeling Kust en de databank van maritieme archeologie van het VIOE geraadpleegd. Op de onderstaande CAI-kaart zien we duidelijk het archeologisch belang van de omgeving van het projectgebied. Er werden zes opgravingen uitgevoerd in de laatste 15 jaren waaruit blijkt dat het plangebied bewoning kent vanaf de Romeinse periode tot vandaag 11. Kaart met archeologische vindplaatsen in Oostende-centrum (CAI, december 2008; AGIV) Een kort overzicht van de archeologische vondsten die gedaan werden bij infrastructuurwerken in de binnenstad (bouw parkeergarages, heraanleg straten en pleinen): CAI Monacoplein : versterking (versterkte onderbouw van aarden wallichamen), één tonput, één bakstenen waterput en veel kogels en kanonballen uit de 17 de eeuw; houten paalstructuren vermoedelijk uit de 19 de of 20 ste eeuw; CAI Van Iseghemlaan : sporen van bewoning (o.a. funderingen van bakstenen gebouwen, een aantal paden en plaveisels, grachten, waterputten, afvalkuilen), versterkingsonderdelen (o.a. een wallichaam, kanonballen, fragment van een kanonloop, kruitmaten) en begraving (twee skeletten) uit de 15 de tot de 19 de eeuw; het wallichaam was mogelijk onderdeel van de nieuwe wal, gebouwd door de bewoners 10 De CAI is een inventaris van tot nog nu gekende archeologische vindplaatsen. Vanwege het specifieke karakter van het archeologisch erfgoed dat voor ons verborgen zit in de ondergrond, is het onmogelijk om op basis van de CAI uitspraken te doen over de aan- of afwezigheid van archeologische sporen. De aan- of afwezigheid van archeologische sporen dient met verder onderzoek vastgesteld te worden. 11 Bron: Pieters M., Schiettekatte L., Zeebroeck I. et al., Oostende, stadsvernieuwing en archeologie, een balans van 10 jaar archeologisch onderzoek van het Oostendse bodemarchief, Brussel,

86 tijdens het beleg van Oostende in 1604; CAI Mijnplein : bewoningsresten uit middeleeuwen, Nieuwe en Nieuwste Tijden (drieëntwintig waterputten, stortpakketten, één ijsput en één vismijn), begravingssporen (23 vlakgraven daterend uit de periode van het beleg van Oostende), een drie meter breed wegdek (15 de -16 de eeuw), een kloostertuin (Kapucijnerklooster uit de 17 de eeuw) en een brouwerij (19 de eeuw); CAI Vissersplein 1999: Grondsporen en vondsten, zoals een dubbele beschoeiing, houten tonput en ijzeren kanonballen; CAI noordzijde Sint-Petrus en Pauluskerk en tussen de kerk en de Peperbusse : 75-tal vlakgraven (enkel de belijning), twee muren en twee vierkante funderingen van achthoekige pijlers, mogelijk van een kerk, uit de 19 de eeuw; CAI Visserskaai : grondsporen en de onderbouw van het Peckels bolwerk en van het Spaans bolwerk, elf skeletten, de schedel van een hond, kanonballen, een kruitmaat en Rijnlands steengoed uit de 16 de -17 de eeuw (datering onzeker wat de skeletten betreft). Uit de wrakkendatabank van de Afdeling Kust (december 2008) en de databank voor maritiem archeologisch erfgoed van het VIOE (december 2008) blijkt dat er voor de havenmond van Oostende zeven scheepswrakken aanwezig zijn: B114/255a is een onbekend wrak van een baggermolen waarvan men niet weet wanneer het vergaan is; B114/254b is het wrak van de Belgische N-7 Nordwarff, een kustvisserijschip tot 70 ton dat vergaan is op 1 februari 1941 en dat nu opgeruimd is; B114/254c is het wrak van de Belgische Richard II, een opgeruimde sleepboot; wanneer het gezonken is, is niet geweten; Van B114/255c is de naam niet gekend, noch weet men welk type boot het is of wanneer het gezonken is; mogelijk gaat het om een vissersloep; B114/255b is de HMS Plumpton, een mijnveger type Ascott (77,18 meter op 8,78 meter) van de British Navy (Groot-Brittannië); het werd in 1916 gebouwd en verging op 19/10/1918; B114/254a is een onbekend wrak dat opgeruimd is; B114/253 is de Zuigbuis Decloedt, type onbekend; vergaan op 1 november Wrakken gelegen voor de havenmond van Oostende (Wrakkendatabank Afdeling Kust, december 2008)

87 In functie van de bouw van de havendammen en het verdiepen van de vaargeul werd in de betreffende zones voorafgaand seismisch, magnetometrisch en geo-electrisch onderzoek verricht 12. Uit deze onderzoeken blijkt dat er ter hoogte van de toekomstige havendammen geen metalen archeologische relicten van relevante afmetingen (b.v. zeer grote metalen voorwerpen die kunnen wijzen op scheepswrakken) aanwezig zijn. Constructies of voorwerpen in vergankelijke materialen zoals hout kunnen met deze technieken evenwel niet gedetecteerd worden Geplande toestand en effecten Structuur- en relatiewijzigingen Kustverdediging van Oostende-centrum In vergelijking met de bestaande toestand, zijnde de aanwezigheid van het noodstrand t.h.v. de historische binnenstad en het Groot Strand ten westen daarvan, leiden de zandsuppleties tot een vergroting van de strandoppervlakte, een toename van de afstand tussen de dijk en de branding met enkele tientallen meters, en tot een ophoging van het strand t.h.v. de dijk met 1 meter. Qua effect op de landschappelijke structuren en relaties kunnen deze wijzigingen evenwel als niet significant (score 0) beschouwd worden. De aanleg van het noodstrand in was wél zeer significant (negatief), aangezien dit toen leidde tot het verdwijnen van de directe relatie dijk-zee, die in Vlaanderen uniek was voor Oostende. De bouw van een stilling wave basin in Alternatief 2 creëert een tussenniveau tussen de zeedijk enerzijds en het Klein Strand anderzijds. Men kan deze wijziging zowel positief als negatief beoordelen: positief omdat de relatie tussen beide elementen erdoor vergroot wordt, negatief omdat het momenteel duidelijk en markant contrast tussen beide grotendeels verloren gaat. Indien men het vanuit het positief standpunt bekijkt, scoren de Varianten 2b en 2c beter dan Variant 1, omdat bij deze varianten het tussenniveau volledig geïntegreerd wordt in de zeedijk (uitgebreid Zeeheldenplein) en er via de voorziene trappen ook een functionele relatie gelegd wordt met zowel de zeedijk zelf als het Klein Strand. In deze twee varianten wegen de positieve en de negatieve elementen tegen elkaar op, waardoor het netto-effect als neutraal (score 0) beoordeeld wordt. In variant 2a overwegen echter de negatieve punten omdat er geen echte connectie is tussen het SWB en het Zeeheldenplein, en is de beoordeling zwak negatief. In Alternatief 1 is er geen stilling wave basin, maar het gedeelte van de havendam dat langs de zeedijk loopt heeft quasi dezelfde configuratie als het SWB in Variant 2a en wordt daarom eveneens als zwak negatief beoordeeld. Het vooruitspringen van het Zeeheldenplein ten koste van het Klein Strand in Varianten 2b en 2c verandert op zich niets aan de aanwezige structuren en relaties (niet significant effect). 12 Eurosense, Hoge resolutie seismische survey nieuwe strekdammen Oostende, januari 2008; G-tec, Magnetometrisch onderzoek nieuwe aanlooproute tot de haven van Oostende en uitbreiding van de vaargeul ter hoogte van Scheur West Pas van t Zand, september 2008; Demco, Geoelectrisch onderzoek in de havengeul van Oostende, maart

88 Verbetering van de haventoegang De bouw van de westelijke havendam leidt tot een westelijke verschuiving van de grens tussen haven en stad en tot het creëren van een veel hardere grens van een veel grotere omvang tussen beide, dan nu het geval is met het Westerstaketsel. Het Westerstaketsel komt binnen de haven te liggen en haar connectie met de zee wordt (grotendeels) weggenomen. Ook een deel van het stedelijk zeefront gaat deel uitmaken van de haven, met name het Klein Strand. De aansluiting van de havendam werd in Alternatief 1 dusdanig gekozen dat het Zeeheldenplein ten westen van de dam en dus buiten de haven komt te liggen, maar de dam blijft hoe dan ook een omvangrijke barrière. In Alternatief 2 (alle varianten) gebeurt de aansluiting van de havendam op de dijk ten westen van het Zeeheldenplein, waardoor een groter deel van het stedelijk zeefront binnen de haven komt te liggen. Daar staat tegenover dat de dam een meter lager ligt dan in Alternatief 1 en ter hoogte van de dijk niet of nauwelijks boven het Groeistrand uitsteekt. Voor beide alternatieven worden de effecten van de havendam als matig negatief beoordeeld. De aanleg van een wandelpad op de havendam maakt de dam toegankelijk voor recreanten. Dit wandelpad vervangt de passerelle op de dam, die in het oorspronkelijk OW-plan voorzien was maar ongunstig beoordeeld werd in het plan-mer, en die een compensatie was voor het verlies aan connectiviteit met de zee als gevolg van de bouw van de dam. De connectiviteit met de zee die aldus ontstaat, bestaat nu ook al van op het Westerstaketsel. De lengte van de havendam die voorbij het strand in zee uitsteekt is ongeveer vergelijkbaar met de lengte van het staketsel voorbij het Klein Strand. Omdat ook vanop het staketsel een weliswaar sterk verminderd contact met de zee behouden blijft, en het contact met de haven onveranderd blijft, kan het netto-effect van het wandelpad als zwak positief beoordeeld worden. Bij Alternatief 2 ligt het oppervlak van de dam, en dus ook het wandelpad, iets lager dan bij Alternatief 1, maar dit verschil is te beperkt om een verschil te maken voor dit criterium. Het afgraven van de oeverstrook op Oosteroever ter verbreding van de vaargeul doet zich grotendeels voor binnen de context van de haven. In feite wordt droge haveninfrastructuur omgezet in natte haveninfrastructuur. Het noordelijk deel van de oeverstrook heeft weliswaar een ecologisch statuut (zie figuur 3.5), maar vertoont structureel weinig verschil met het niet beschermd gedeelte. Enkel de noordoostelijke hoek, die deel uitmaakt van de omwalling van de batterij Halve Maan, vertoont echt de kenmerken van een duinengebied. De grens tussen de haven en het duinengebied schuift hier dus een 20-tal meter op naar het oosten. Dit effect wordt op het vlak van structuren en relaties als zwak negatief beschouwd

89 Wijziging perceptieve kenmerken Kustverdediging van Oostende-centrum Om de kustverdediging te Oostende te verbeteren wordt voorgesteld om het in aangelegd noodstrand, gelegen op +6 m TAW, met zandsuppleties op te hogen tot op niveau +7 m TAW. Het strand wordt daarbij ook een stuk flauwer qua helling en daardoor breder. Afhankelijk van de uitvoeringsvariant (zie ) wordt het droog strand (gelegen boven de hoogwaterlijn van ca. +5 m TAW) ter hoogte van de Albert I-promenade resp. 95 en 80 m breed, terwijl dit nu ongeveer de helft bedraagt. Het nat strand (boven de laagwaterlijn van ca. +0 m TAW) wordt resp. 320 en 305 m breed. Het Groot Strand wordt t.g.v. de suppleties niet echt hoger (toch niet ter hoogte van de zeedijk) maar wel afgevlakt en daardoor breder. Naar perceptie toe heeft een verdubbeling van de breedte van het droog strand wel enig effect, maar dit kan zowel positief als negatief beoordeeld worden. In de ene interpretatie wordt het strand, als belangrijk onderdeel van de kustmorfologie, versterkt. In de andere interpretatie wordt door de verbreding van het strand de perceptieve band tussen de zee en de zeedijk verzwakt. Het effect wordt daarom als zwak negatief tot zwak positief beoordeeld. Het breder worden van het honderden meters breed nat strand met enkele tientallen meters is nauwelijks visueel waarneembaar en wordt op perceptief vlak als niet significant beoordeeld. De aanleg van het noodstrand had destijds wél belangrijke negatieve effecten. Voordien was er immers bij vloed een direct contact tussen de zee en de dijk (golven die op en over de dijk sloegen). Dit direct contact, dat binnen de Vlaamse kust uniek was voor Oostende-centrum, ging door de aanleg van het noodstrand verloren. Tevens leidde het tot een uniformisering en verlies aan diversiteit langs de Vlaamse kust (cfr. plan-mer). Het PRUP Strandzone laat de recreatieve uitbouw toe van het strand t.h.v. Oostendecentrum met strandhokken, verhuur van strandzetels,... Op het noodstrand is momenteel nog geen recreatieve infrastructuur aanwezig, en dergelijke constructies worden vanuit landschappelijk oogpunt als zwak negatief beoordeeld, in vergelijking met de met huidige, meer natuurlijke situatie, die zich weliswaar binnen een sterk verstedelijkte context bevindt. De bouw (in Alternatief 2) van het stilling wave basin, desgevallend geïntegreerd in een uitbreiding van het Zeeheldenplein (in Varianten 2a en 2b), heeft veel aanzienlijkere perceptieve effecten dan de zandsuppleties. In Variant 2a wordt tussen de zeedijk (niveau +9,6 m TAW) en het Klein Strand (niveau +5 à 6 m TAW) een (minstens) 10 m breed vreemd element op niveau +8 m TAW ingevoegd. Hierdoor wordt de zeedijkglooiing in kalksteen met opstand in blauwe hardsteen onderbroken en grotendeels aan het zicht onttrokken. Dit wordt wel grotendeels gecompenseerd door de helling van het SWB aan de kant van het Klein Strand onder dezelfde hoek aan te leggen en met hetzelfde materiaal te bekleden als de zeedijkglooiing. Aldus wordt visueel de indruk gewekt dat de zeedijkglooiing gewoon een tiental meter vooruitgeschoven wordt. De vorm van het Zeeheldenplein, een vooruitspringend bastion, blijft in deze variant behouden

90 Door het hoogteverschil van 1m60 tussen het plein en het SWB, zal het platform zelf vanaf het Zeeliedenmonument en vanaf de bebouwing op de zeedijk slechts beperkt zichtbaar zijn. Wel (gedeeltelijk) zichtbaar zal de zeewering op het SWB zijn, een zitbank met gaten voor het weglopend water. Vanaf de balustrade rond het Zeeheldenplein gezien, is het SWB uiteraard wel een markant visueel element. In de eerste subvariant (zie ) wordt het platform, net als de zeedijk zelf, bekleed met keramiektegels, terwijl het in de twee subvariant in beton aangelegd wordt, net zoals het wandelpad op de havendam. In het tweede geval wordt de functionele samenhang tussen SWB en havendam benadrukt, maar deze samenhang komt visueel toch niet echt tot uiting, enerzijds omdat de dam lager ligt dan het SWB en deels onder het zand verborgen zit, anderzijds omdat de dam niet echt in het verlengde van het pad op het SWB ligt, maar er een haakse bocht mee maakt en excentrisch gelegen is t.o.v. het SWB (of omgekeerd). Een aanleg in keramiektegel benadrukt daarentegen de samenhang met het Zeeheldenplein, als een verlaagde uitbreiding daarvan in noordelijke en oostelijke richting. De zitbank langs de rand van het SWB suggereert ook eerder de samenhang met een plein dan met een wandelpad. Daarom wordt de subvariant met keramiektegels als zwak negatief en de subvariant met betonbekleding als matig negatief beoordeeld. In Alternatief 1 is geen SWB aanwezig is, maar de aanzet van de havendam t.h.v. het Klein Strand heeft quasi dezelfde breedte, hoogte en helling als het SWB in Variant 2a. De bekleding is in beton, zoals de tweede subvariant van Variant 2a. Het verschil ten opzichte van deze subvariant is dat het vreemd element beduidend kleiner is (enkel aan de oostzijde van het Zeeheldenplein) en er geen zeewering annex zitbank nodig is die het zicht op het Klein Strand verstoort. Daar staat tegenover dat het aanliggend dijklichaam de typische vooruitspringende bastionvorm van het Zeeheldenplein enigszins verdoezelt. Op basis van al deze elementen krijgt Alternatief 1 als beoordeling zwak tot matig negatief. In Varianten 2b en 2c wordt de omgeving van het Zeeliedenmonument volledig gewijzigd. Het Zeeheldenplein wordt zeer sterk uitgebreid en verliest zijn typisch karakter als bastionvormige uitsprong van de zeedijk (zie o.a. figuur 2.6). Het golvend verloop van de zeedijk wordt vervangen door een quasi rechthoekige constructie (weliswaar met afgeronde hoek). Het Zeeliedenmonument staat minder centraal op het Zeeliedenplein en de afstand van het monument tot de rand van de zeedijk wordt veel groter. Tevens komt de zeedijk beduidend dichter bij het Westerstaketsel te liggen, waardoor het Klein Strand ingesnoerd wordt. Ter hoogte van de nieuwe knik in de zeedijk (hoek van het Zeeheldenplein) wordt het Klein Strand smal en steil. De historische zeedijkglooiing met opstand in blauwe hardsteen verdwijnt volledig in het dijklichaam. Dit wordt wel ten dele gecompenseerd door de glooiing van de nieuwe zeedijk onder dezelfde helling aan te leggen en met dezelfde materialen te bekleden. Gezien vanaf de zeedijk ten westen van het Zeeheldenplein, ontneemt de pleinuitbreiding het zicht op een groter deel van het Westerstaketsel dan in de huidige toestand. Dit is vooral bij Variant 2b het geval, omdat het pleingedeelte op niveau +9,60 m TAW ruim boven de hoogte van het Westerstaketsel in deze variant het grootst is. Voor beide varianten geldt dat een grote onbebouwde vlakte ontstaat als uitbouw aan de zeer dicht bebouwde historische binnenstad, wat een zeer sterk contrast oplevert (zie helicopterbeelden in figuren 2.6a en b). Het verschil tussen Varianten 2b en 2c is de ligging van de trap op het verruimd Zeeheldenplein tussen het hoog pleingedeelte, aansluitend op bestaand niveau van de zeedijk (+9,6 m

91 TAW), en het laag pleingedeelte dat als stilling wave basin fungeert (zie figuren 2.3b en 2.3c). In Variant 2b bestaat deze trap uit drie treden van 40 cm en ligt hij op ca. 15 m van de rand van de zeedijk, parallel aan de nieuwe, rechte glooiing. In Variant 2c bestaat de trap uit slechts twee treden en ligt hij op de huidige rand van de zeedijk, en markeert de overgang tussen het hoger en het lager pleingedeelte tegelijkertijd de historische bastionvorm. In Variant 2b wordt de oude zeedijkbegrenzing enkel gemarkeerd door een strip in afwijkend materiaal op het dijkoppervlak (stenen in een afwijkende kleur, metalen of lichtgevende band, ). Met betrekking tot de concrete visualisering van de historische bastionvorm bij Variant 2b, heeft de ontwerper een tweetal mogelijke opties uitgewerkt. Bij de eerste optie wordt een strip in messing voorgesteld, wat een mooi contrast geeft met de beige keramiektegels, en waarin ook verlichting kan aangebracht worden. Plaatselijk zou de strip uit de grond kunnen oprijzen en als zitbank gebruikt worden. Uiteraard mogen deze verhoogde elementen geen obstakels vormen die het gebruik van het plein zouden kunnen hinderen. Bij de tweede optie wordt de deksteen in blauwe hardsteen van de huidige zeedijkglooiing behouden, en deze contrasteert eveneens sterk met de beige tegels op de rest van het plein. De lijn van blauwe hardsteen kan verder geaccentueerd worden door hier en daar balustrade-elementen te plaatsen, waartegen men kan leunen of waarop kan zitten. Ook deze elementen mogen geen obstakel vormen op het plein. Variant 2b, optie 1 boven- en zijaanzicht Variant 2b, optie 2 boven- en zijaanzicht Variant 2c boven- en zijaanzicht Beide pogingen om de historische zeedijkglooiing te evoqueren doen hoe dan ook kunstmatig aan. De relatief smalle strip in Variant 2b zal op een plein van deze afmetingen wellicht

92 weinig opvallen ( s avond en s nachts nog het meest, indien ook lichtgevende elementen worden ingewerkt). De golvende vorm van de trap in Variant 2c past niet bij het geometrisch ontwerp van het nieuw Zeeheldenplein, en vanaf het hoog pleingedeelte gezien, zal de trap en dus ook de bastiongrens evenmin als de strip in Variant 2b sterk opvallen, tenzij hij een een sterk contrasterende kleur wordt uitgevoerd. Bovendien moet aan beide uiteinden van de trap een hellend vlak ingebouwd worden om de overgang te maken tussen het SWB-platform en het eigenlijk zeedijkniveau ten westen en ten zuiden van het Zeeheldenplein (zie figuur 2.5.a). Deze overgangen geven een zeer geforceerde indruk. Bij Variant 2b komen deze hellingen ook voor, maar beperken ze zich tot de 15 m breedte van het SWB en passen ze qua geometrie beter in het overkoepelend pleinconcept. De globale beoordeling van Variant 2b is daarom matig negatief en die van Variant 2c matig tot sterk negatief Verbetering van de haventoegang De grootste impact van het project gaat uiteraard uit van de bouw van de westelijke havendam. De compacte dam vormt een barrière tussen de stad en de haven van Oostende, die veel sterker is dan het semitransparant Westerstaketsel, dat momenteel de grens tussen stad en haven vormt. Het Westerstaketsel zelf, het Klein Strand en (in Alternatief 2) het Zeeheldenplein gaan ruimtelijk deel uitmaken van het havenlandschap, wat niet alleen structurele maar ook perceptieve wijzigingen impliceert. Heel wat zichtlijnen veranderen nl. fundamenteel van aard. Vanaf het Westerstakelsel en het Klein Strand gezien wordt het zicht op de open zee verstoord door de aanwezigheid van de havendam. Vanaf de Albert I-Promenade en het daarvoor liggend strand gezien wordt het zicht op het (beschermde) Westerstaketsel eveneens verstoord door de havendam. In Alternatief 1 ligt de aanzet van de havendam aan de oostzijde van het Zeeheldenplein, waardoor men zou kunnen stellen dat ook het zicht vanaf het Zeeheldenplein op het Westerstaketsel verstoord wordt. Echter, de aanzet tot de dijk ligt beduidend lager dan de dijk zelf, waardoor dit effect quasi verwaarloosbaar is. De graad van verstoring van de zichtlijnen hangt af van de hoogte van de havendam en de afstand tot het Westerstaketsel. Bij Alternatief 1 ligt het landwaarts gedeelte van de westelijke havendam overal slechts ca. 170 m van het Westerstaketsel. Bij Alternatief 2 ligt deze afstand tussen ca. 200 m net voor de knik in de dam en ca. 300 m t.h.v. de zeedijk. Bovendien ligt het landwaarts gedeelte van de havendam bij Alternatief 1 op +8 m TAW en bij Alternatief 2 slechts op +7 m TAW. Gelet op de hoogte van de wandelpasserelle op het Westerstaketsel (+8,8 m TAW) maakt deze meter verschil een aanzienlijk verschil, zoals blijkt uit figuren 2.6.c en d. De havendam bij Alternatief verstoort het zicht op het staketsel vanaf de zeedijk en het zicht op zee vanaf het staketsel beduidend meer dan bij de andere varianten. Qua verstoring van de zichtlijnen door de westelijke havendam wordt Alternatief 1 als matig tot sterk negatief beoordeeld en Alternatief 2 als matig negatief (geen relevant verschil tussen de drie varianten). Aan de zeezijde vormt de westelijke havendam, waarvan het damhoofd op +8 m TAW ligt, visueel één symmetrisch geheel met de even hoge oostelijke havendam. Ten opzichte van de

93 omvang van de zee en de hoogte van de golven hebben dammen van deze afmetingen geen al te zware impact. Het zijn evenmin echt vreemde elementen langs een sterk verstedelijkte kust als de onze (cfr. havendammen van Zeebrugge). Maar omdat ze hoe dan ook veel omvangrijker en compacter zijn dan hun voorgangers, het Wester- en Oosterstaketsel, worden ze toch als zwak negatief beoordeeld. De aantakking van de havendam op de zeedijk is eveneens anders bij de verschillende alternatieven en varianten. Bij Alternatief 1 loopt de aanzet van de havendam langs de zeedijk, daarbij de vorm van het Zeeheldenplein/bastion volgend, en loopt vervolgens lichtjes omhoog om naadloos aan te sluiten op het lager gedeelte van de zeedijk t.h.v. de Montgomerykaai. Bij Alternatief 2, Variant 2a zit het landwaarts deel van de havendam grotendeels verscholen onder het strand en wordt de overgang naar de dijk gevormd door een trap die discreet in de zeedijkglooiing is ingewerkt. Het hoogteverschil met het SWB (1 m) wordt overwonnen door een helling (zie figuur 2.5.a). Bij Varianten 2b en 2c is de trap tussen de dam en de zeedijk (laag gedeelte = SWB) vervangen door een helling. Deze helling steekt aan de bovenzijde dus 1 meter boven het zand uit, maar echt storend is dit niet. Een positief punt van varianten 2b en 2c is het feit dat de havendam en de helling naar de zeedijk mooi in het verlengde van de Visserskaai liggen. In variant 2a staat de dam loodrecht op de bebouwing op de dijk, en wordt het stadscentrum a.h.w. visueel gepenetreerd. Het oostwaarts opschuiven van de havendam, om hem visueel te laten aansluiten bij de Boekareststraat of liever nog de Visserskaai, is in Variant 2a niet mogelijk zonder de configuratie te wijzigen, omdat de damaansluiting zich reeds op de uiterste punt van het recht gedeelte van de zeedijk bevindt. Bij alle drie de varianten is de aantakking van de havendam op de zeedijk asymmetrisch t.g.v. de aanwezigheid van het stilling wave basin : de zeedijk ten westen van de dam (+9,60 m TAW) ligt namelijk ca. 1,5 m hoger dan het SWB (= verlaagd deel van het Zeeheldenplein in varianten 2b en 2c). Bij Variant 2a wordt deze asymmetrie nog versterkt doordat het SWB ca. 10 m vooruit springt t.o.v. de zeedijk. Bij varianten 2b en 2c is het SWB een onderdeel van het Zeeliedenplein en wordt de huidige lijn van de zeedijk lineair doorgetrokken. Globaal kan de aantakking van de havendam op de zeedijk qua perceptie als volgt beoordeeld worden: niet significant in Alternatief 1, zwak negatief in Varianten 2b en 2c en matig negatief in Variant 2a. Het voorziene wandelpad op de havendam creëert nieuwe zichten op zee en op het Oostends kustfront (zie figuren 2.6e en f). Bij Alternatief 1 loopt de zichtlijn vanop de dam links van de bebouwing op de zeedijk, inclusief het Zeeliedenmonument, in feite richting haven. Bij Alternatief 2, Variant 2a kijkt het wandelpad loodrecht op het zeedijkfront en penetreert aldus a.h.w. de Oostendse binnen-stad. Varianten 2b en 2c nemen een tussenpositie in. Het ontstaan van deze nieuwe zichtlijnen is positief te noemen, waarbij niet echt een voorkeur kan uitgesproken worden van een zichtlijn richting stad of haven. Alle varianten worden daarom als matig positief beoordeeld. De af te graven oeverstrook op Oosteroever maakt deel uit van het havenlandschap. Het afgraven van de oeverstrook zorgt enkel voor het verschuiven van de grens tussen land en zee, maar dit gaat niet gepaard met aanzienlijke perceptieve effecten, op het feit na dat de radar

94 toren vlak aan de rand van de havengeul komt te staan. Aan de omwalling van de batterij Halve Maan wordt slechts in zeer beperkte mate geraakt. De effecten worden daarom als niet significant tot maximaal zwak negatief beoordeeld Wijziging erfgoedwaarde Kustverdediging van Oostende-centrum De zandsuppletie leidt niet tot een significante wijziging van de erfgoedwaarde. Op het strand zelf bevinden zich immers geen waardevolle erfgoedelementen (eronder wellicht wel, maar hiervoor verwijzen we naar ), en de relatief beperkte ophoging en uitbreiding van het strand heeft geen invloed op de contextwaarde van het bouwkundig patrimonium in de omgeving (de waardevolle gebouwen op de zeedijk, het Zeeliedenmonument en het Westerstaketsel). De effecten van de suppleties zijn dus niet significant. De contextwaarde van het erfgoed op de zeedijk is wel significant gewijzigd bij de aanleg van het noodstrand, omdat toen het directe contact tussen zee en dijk, het historisch karakter van Oostende als vooruitgeschoven bastion in zee en de band van het Zeeliedenmonument met de zee verdween (zie plan-mer). De aanleg van het stilling wave basin, eventueel geïntegreerd in een uitbreiding van het Zeeheldenplein, heeft wel een grote impact op de erfgoedwaarde in de omgeving. Enerzijds wordt de contextwaarde beïnvloed van de nabij gelegen beschermde monumenten, nl. het Zeeliedenmonument, het Westerstaketsel en (in mindere mate) de beschermde historische panden aan de Albert I-Promenade. Anderzijds is er een directe fysieke ingreep in het horizontaal en verticaal verloop van de zeedijk. De zeedijk is, zoals aangegeven in , de erfgenaam van de zeewering die in de 17 de eeuw vóór de stadsmuren gebouwd werd, met als meest kenmerkend element de uitsprong van het Zeeheldenplein die overeenkomt met een bastion waarop zich de eerste vuurtoren van Oostende bevond. De historische stad van Oostende vormde in haar geheel een vooruitgeschoven bastion in zee, dat uniek was voor de Vlaamse kustlijn, en waarvan de zeedijk de historische fysieke begrenzing vormt aan de zeezijde. Hoewel op zich niet beschermd, hebben dus zowel het gebogen zeedijkverloop t.h.v. het Zeeheldenplein als het kaarsrecht verloop tussen het Casino (waar zich eveneens een historisch bastion bevond) en het Zeeheldenplein een belangrijke historische waarde. Dit geldt ook voor het dijklichaam zelf, met haar zeewaartse helling in kalksteen en haar opstand in blauwe hardsteen. In Alternatief 1 en in Alternatief 2, Variant 2a, wordt de historische vorm van de zeedijk, met het vooruitspringend bastion, behouden. Maar in beide scenario s wordt t.h.v. het Zeeheldenplein tegen de zeedijkglooiing een vreemd lichaam aangebracht waardoor de historische helling grotendeels afgedekt wordt. De gelijkaardige inkleding van de helling van het SWB compenseert dit verlies wel grotendeels qua perceptie (zie ) maar uiteraard niet qua erfgoedwaarde. Omdat de lengte van het vreemd lichaam in Alternatief 1 beduidend kleiner is dan in Variant 2a, wordt Alternatief 1 op dit vlak als zwak negatief en Variant 2a als matig negatief beoordeeld

95 In Varianten 2b en 2c gaat de historische bastionvorm van het Zeeheldenplein volledig verloren. De contour van het bastion wordt wel geëvoqueerd in resp. een metalen strip of een strook met anders gekleurde of lichtgevende tegels (Variant 2b), dan wel een trapje (Variant 2c), maar naar verlies van erfgoedwaarde toe is dit uiteraard slechts een surrogaatoplossing. Daarnaast verdwijnt ook de hele historische zeedijkglooiing, met de opstand in blauwe hardsteen, volledig in het vergrote dijklichaam. Beide varianten worden daarom als sterk negatief beoordeeld. De contextwaarde van het Zeeliedenmonument verandert niet significant in Alternatief 1 of Alternatief 2, Variant 2a. In Varianten 2b en 2c staat het monument door de uitbreiding van het Zeeheldenplein minder centraal op het plein en wordt de afstand tot de rand van de dijk sterk vergroot. Omdat de fysieke band met de zee en de golven die uiteraard contextueel zeer belangrijk is voor een monument dat opgedragen is aan de zeelieden reeds bij de aanleg van het Noodstrand grotendeels verdwenen is, wordt dit effect slechts als zwak negatief beoordeeld. Door de uitbreiding van het Zeeheldenplein en/of de bouw van het SWB komt de zeedijk wel iets dichter bij het Westerstaketsel te liggen, maar vanaf het staketsel gezien is deze wijziging al bij al vrij beperkt waardoor het effect op de contextwaarde van het Westerstaketsel als niet significant kan beschouwd worden. Dit geldt ook voor de contextwaarde van het beschermd pand La Tourelle: de afstand tot het Klein Strand vergroot weliswaar maar de relatie met de zeedijkpromenade en het Zeeliedenmonument blijft intact Verbetering van de haventoegang De bouw van de westelijk havendam leidt tot een aantasting van de historische contextwaarde van de beschermde monumenten Westerstaketsel en Zeeliedenmonument, en een fysieke aantasting van de erfgoedwaarde van de historische zeedijkglooiing. Door de bouw van de havendam verliest het Westerstaketsel haar historische functie als begrenzing van de haventoegang en blijft alleen een puur recreatieve functie over. De havendam blokkeert bovendien het directe contact tussen het staketsel en de open zee en ten dele ook het zicht op zee. In Alternatief 1 ligt de nieuwe havendam slechts op ca. 170 m van het Westerstaketsel en is de dam qua hoogte (+8 m TAW) minder dan een meter lager dan de wandelpasserelle op het staketsel (+8,80 m TAW). Dit Alternatief wordt daarom ten aanzien van het Westerstaketsel als sterk negatief beoordeeld. In Alternatief 2 bedraagt de onderlinge afstand 200 à 300 m en is de dam aan de landzijde een meter lager, zodat hij duidelijk lager is dan het staketsel en bovendien niet of nauwelijks boven het strand uitsteekt. Het verlies aan contextwaarde voor het Westerstaketsel is dus een stuk kleiner in Alternatief 2 (waarbij geen relevant verschil is tussen de 3 varianten), en wordt daarom als matig negatief beoordeeld. Ten aanzien van de contextwaarde van het Zeeliedenmonument is vooral de plaats van aantakking van de havendam op de zeedijk van belang. In Alternatief 1 ligt deze aantakking ten oosten van het Zeeliedenplein, waardoor het plein, en dus ook het monument, buiten de haven blijft liggen, en de visuele band met de zee wordt behouden, althans in W tot NW richting. In Alternatief 2 ligt de aantakking van de havendam ten westen van het monument en komt de dam, ongeacht de richting waarin men kijkt, visueel steeds tussen het Zeeliedenmonument en de open zee te liggen. Het feit dat de dam bij dit Alternatief aan de landzijde slechts op +7 m

96 TAW ligt, mildert dit effect t.a.v. het Zeeliedenmonument slechts in beperkte mate. Daarom wordt Alternatief 1 als zwak negatief en Alternatief 2 (alle varianten) als matig negatief beoordeeld. Ook de impact van de havendam op het verloop en de glooiing van de historische zeedijk hangt af van de plaats en wijze van aantakking van de havendam op de dijk. Bij Alternatief 1 ligt deze aantakking voorbij het bastion van het Zeeheldenplein en wordt de historische lijn van het zeefront van Oostende dus niet onderbroken. De dam staat voorts niet loodrecht op de dijk, maar loopt er aan de landzijde parallel mee en gaat gradueel over in het verlaagde deel van de dijk t.h.v. de Montgomerykaai. Behalve het feit dat het damlichaam ten oosten van Zeeheldenplein tegen de dijkglooiing aan ligt hetgeen reeds in vorige paragraaf beoordeeld werd zijn de effecten van de havendam op de historische zeedijk in dit Alternatief dus niet significant. In Alternatief 2, Variant 2a sluit de havendam op de zeedijk aan t.h.v. de Boekareststraat, en wordt de historische lijn van het zeefront van Oostende dus bruusk onderbroken. Dit effect wordt wel sterk gemilderd doordat de dam slechts op +7 m TAW ligt, 2,6 m onder het niveau van de zeedijk, en niet of nauwelijks boven het strand uitsteekt, en doordat de trap die de dam met de zeedijk verbindt discreet ingewerkt zit in de zeedijkglooiing. Vandaar dat deze variant op dit vlak slechts als zwak negatief beoordeeld wordt. Bij Varianten 2b en 2c sluit de dam niet aan op de historische zeedijk, maar op het nieuwe gedeelte van het Zeeheldenplein (ongeveer in het verlengde van de lijn van de Visserskaai), waardoor de effecten van de aantakking van de havendam op de erfgoedwaarde van de dijk niet significant zijn (voor de effecten van de uitbreiding van het Zeeheldenplein zelf zie vorige paragraaf). Het afgraven van de oeverstrook op de Oosteroever beïnvloedt in principe de nabijgelegen beschermde monumenten Batterij Halve Maan en Westerstaketsel. Maar dit effect kan als niet significant beschouwd worden omdat er qua ruimtelijke context niets verandert: het staketsel en de batterij worden resp. aan de oost- en westzijde nog steeds begrensd door de havengeul; deze zal enkel een 50-tal meter breder worden. De afstand tot de beschermde vuurtoren Lange Nelle en het beschermd landschap Fort Napoleon en omgeving met de monumenten Fort Napoleon en Batterij Hundius is sowieso te groot om invloed te ondervinden Effecten m.b.t. archeologie Kustverdediging Oostende-centrum De zandsuppleties zelf hebben geen negatieve effecten omdat de mogelijk aanwezige relicten wellicht van het oudste, verdwenen stadsgedeelte (zie ) enkel (nog meer) worden afgedekt, maar niet verstoord. Vernieling van archeologisch patrimonium is wel mogelijk bij de zandwinning, vooral omdat vrij grof zand benodigd is, dat niet in de goed gekende winningsgebieden voorhanden is. De uitbouw van het Zeeheldenplein en/of bouw van het stilling wave basin gaat niet

97 gepaard met uitgravingen maar enkel met ophoging. Enkel bij het heien van de damplanken is er risico op aantasting van de oude bastionmuur en/of mogelijke bewoningsresten van het oudste, na het Beleg van Oostende verdwenen stadsgedeelte Verbetering van de haventoegang De westelijke havendam wordt aangelegd bovenop de huidige zeebodem. In principe zal er geen uitgraving plaatsvinden, en dus ook geen verstoring van het archeologisch patrimonium dat onder de zeebodem zit. Seismisch, magnetometrisch en geo-electrisch onderzoek heeft uitgewezen dat er normaliter geen metalen relicten aanwezig zijn die vernield of bedolven kunnen worden. Relicten in vergankelijke materialen zoals hout kunnen met deze technieken evenwel niet gedetecteerd worden. In zijn huidige toestand is de af te graven oeverstrook op Oosteroever van recente (20 ste eeuwse) en volledig kunstmatige oorsprong, aangelegd bij de verbreding van de havenmond en de bouw van (o.a.) het Visserijdok. Voorheen (zie historische kaarten) lag op deze plaats een dijk die uitliep op het Oosterstaketsel en de haven scheidde van het 19 de eeuwse opvangbekken, dat voordien laaggelegen slikke- en schorregebied was. Het bovenste deel van de af te graven grond is dus zeker aangevoerde grond zonder archeologische waarde, maar op grotere diepte zitten hoogstwaarschijnlijk dijkresten en andere sporen van menselijke activiteit Conclusies Het belangrijkste effect op het vlak van structuren en relaties is de verschuiving van de grens tussen stad en haven in westelijke richting door de bouw van de westelijke havendam, waardoor het Westerstaketsel en het Klein Strand fysiek binnen de haven komen te liggen en afgesneden worden van de open zee. De dam vormt ook een grote en harde barrière tussen stad en haven. Qua perceptieve kenmerken heeft de bouw van een constructie rond het Zeeheldenplein (SWB of deel havendam) een negatieve visuele impact op de historische zeedijkglooiing. Bij Varianten 2b en 2c gaat bovendien de historische bastionvorm verloren en dit wordt slechts ten dele gemilderd door de strip of trap in het verruimd plein. Bovendien ontstaat een grote lege vlakte die sterk contrasteert met het dichtbebouwde stadsweefsel van Oostende, waardoor deze varianten ongunstiger worden beoordeeld dan de andere. De westelijke havendam verstoort de zichtlijnen vanaf de zeedijk op het Westerstaketsel en vanaf het staketsel en vanaf het Klein Strand op de open zee. Alternatief 1 scoort daarbij beduidend negatiever dan de varianten van Alternatief 2, omdat de damkruin 1 m hoger ligt (slechts 80 cm onder het niveau van de wandelweg op het Westerstaketsel) en bovendien dichter bij het Westerstaketsel ligt. Bovendien steekt de dam overal ruim boven het strand uit, terwijl hij bij Alternatief 2 tegen de dijk op strandhoogte ligt en zeewaarts langzaam uit het zand oprijst. In Variant 2a staat de havendam loodrecht op de zeedijk en wordt het stadscentrum visueel a.h.w. gepenetreerd, wat bij de andere varianten niet het geval is

98 De belangrijkste effecten op het vlak van erfgoedwaarde liggen in dezelfde lijn. Een aanzienlijk deel van de historische zeedijkglooiing met opstand in blauwe hardsteen verdwijnt onder het SWB (2a) of de aantakking van de havendam (1). Bij varianten 2b en 2c verdwijnt de glooiing zelfs helemaal in het dijklichaam. De aanleg van de buitenzijde van het SWB in hetzelfde materiaal en onder dezelfde hoek als de historische glooiing mildert dit negatief effect slechts ten dele. Bij varianten 2b en 2c verdwijnt bovendien ook de historische vorm van het Zeeheldenplein, die teruggaat op een 17 de -eeuws bastion, en dit verlies kan niet ten gronde gemilderd worden, ook niet door een strip of trap in de pleinaanleg. De nieuwe westelijke dam tast de contextwaarde van het Westerstaketsel aan (grens tussen haven en zee), vnl. bij Alternatief 1. Qua archeologie zijn de projectonderdelen waarbij ontgraving (kan) plaatsvinden het meest kritisch: het afgraven van de oeverstrook (aantasting oude dijkresten) en de uitbouw van het Zeeheldenplein (mogelijke aantasting bastionmuur en/of bewoningsresten van het oudste, na het Beleg van Oostende verdwenen stadsdeel). Hierbij is archeologisch vooronderzoek aangewezen Milderende maatregelen Elk van de onderzochte varianten heeft belangrijke negatieve effecten op het vlak van erfgoedwaarde, perceptieve kenmerken en landschappelijke relaties. Ten aanzien van varianten 2b en 2c, zou het inperken en afknotten van de zeewaartse uitbreiding van het Zeeheldenplein belangrijke milderende effecten hebben op het vlak van landschap, erfgoed en archeologie: Het Zeeliedenmonument behoudt daardoor een meer centrale positie op het Zeeheldenplein (contextwaarde); Het Zeeheldenplein blijft verder weg van het Westerstaketsel, waardoor de zichtlijnen op het staketsel minder beïnvloed worden en het Klein Strand minder ingesnoerd wordt; De grote lege vlakte, die gecreëerd wordt door de uitbreiding van het plein en die sterk contrasteert met het compacte Oostendse stadsweefsel, wordt kleiner; De historische bastionvorm gaat nog steeds verloren, maar door een afknotting wordt de vorm van het nieuwe Zeeheldenplein vergelijkbaar met de bocht van de zeedijk ter hoogte van het Casino, aan het andere uiteinde van het historisch maritiem front. Voorts situeren de voorgestelde milderende maatregelen zich op het niveau van de subvarianten qua aankleding van de kruin en/of glooiing van dijk, dam of stilling wave basin: Indien gekozen wordt voor Alternatief 1 of Variant 2a van Alternatief 2, wordt best geopteerd voor de aanleg van de glooiing van het SWB/aanleggend deel van de dam in natuursteen met opstand in blauwe hardsteen, als maximale compensatie voor de gedeeltelijke afdekking van de bestaande zeedijkglooiing. Indien gekozen wordt voor Variant 2a wordt voorgesteld om de kruin van het SWB te bekleden met tegels, zoals de zeedijk, om de band met de dijk te accentueren. Tevens wordt voorgesteld om de aanzet van de havendam lichtjes te verschuiven naar het oosten, zodat de dam meer in het verlengde van de Boekareststraat ligt, en niet langer haaks op de zeedijk en het SWB aansluit, maar in het verlengde komt te liggen van het

99 SWB. Indien gekozen wordt voor Variant 2b wordt best gekozen voor de optie waarbij de deksteen in blauwe hardsteen van de bestaande zeedijkglooiing behouden blijft in de strip op het uitgebreide Zeeheldenplein, waardoor de historische bastioncontour automatisch behouden blijft. Op analoge wijze kan, ingeval van keuze voor Variant 2c, deze deksteen fungeren als bovenste trede van de trap tussen het hoger en lager gedeelte van het Zeeheldenplein. De onderste trede moet dan uiteraard ook in blauwe hardsteen aangelegd worden. Vanwege het feit dat het projectgebied deels in de zone ligt waar zich de oudste stadskern van Oostende bevond en de mogelijke aanwezigheid van scheepswrakken e.d., is archeologisch vooronderzoek absoluut noodzakelijk. Dit moet voor zover nog niet uitgevoerd zowel op het land (oeverstrook Oosteroever, strandzone rond Zeeheldenplein), als onder water (projectgebied, zandwinningsgebieden) gebeuren. Volgende technieken kunnen hierbij aangewend worden: geofysische, geochemische, seismische, akoestische en thermische prospectietechnieken, proefsleuvenonderzoek, magnetometers, side scan sonars en sub-bottom profilers

100 5.2 Bodem en water Afbakening studiegebied Het studiegebied voor Bodem en water wordt bepaald door: de invloedszone van de sedimentatie- en erosieprocessen en van het gewijzigd stromingspatroon (ca. van Middelkerke tot Bredene en tot de 3-zeemijlgrens (= grens Habitatrichtlijngebied)); de invloedszone van een eventueel gewijzigd overstromingsrisico (t.e.m. het centrum en de haven van Oostende); de zones die in aanmerking komen voor zandwinning (m.b. Exploratiezone IV, zie verder) Methodologie De effectbespreking in de disciplines bodem en water gebeurt voor volgende effectgroepen: Tabel : Effectgroepen bodem en water Effectgroep Criterium Methodologie Beoordeling significantie op basis van Wijziging zeestromingen en golfwerking Wijziging zeebodem en kustlijn Bescherming tegen overstromingen Grondbalans Zeewaterkwaliteit Wijziging zeestromingen en golfwerking t.g.v. zandsuppleties en bouw havendam Wijziging zeebodem en kustlijn t.g.v. zandsuppleties en bouw havendam Bescherming tegen een 1000-jarige storm Volume aan te voeren (zandsuppletie, havendam, SWB) en af te voeren (oeverstrook) gronden Waterkwaliteit vóór strand Oostende Beoordeling o.b.v. modellering door IMDC en Waterbouwkundig Laboratorium Kwalitatieve beoordeling Beoordeling o.b.v. modellering door IMDC en Waterbouwkundig Laboratorium Kwalitatieve beoordeling Beoordeling o.b.v. modellering door Expertengroep, IMDC en Waterbouwkundig Laboratorium Kwalitatieve beoordeling Inschatting grondbalans op basis van het ontwerp en berekeningen IMDC (zandsuppletie) Kwalitatieve inschatting Mate van verandering richting en snelheid van zeestroming en golven Mate van wijziging zeebodem en kustlijn Voldoen aan vooropgesteld veiligheidsniveau: bescherming tegen 1000-jarige storm Totaal volume af te voeren en aan te voeren grond Herkomst en bestemming gronden (herbruikbaarheid binnen project/in omgeving) Mogelijke vervuiling badwater De effectbespreking gebeurt grotendeels op basis van de talrijke technische studies die werden uitgevoerd in opdracht van Afdeling Kust en Afdeling Maritieme Toegang ten behoeve van dit project. Er werd door de MER-deskundige geen eigen (technisch) onderzoek verricht. De hoofdbron is het syntheserapport van IMDC, Oostende haventoegang Ontwerp Zeeheldenplein, groeistrand en bekleding havendammen, maart Dit rapport is zelf een compilatie en synthese van meerdere rapporten, waarvan dit de meest recente versies zijn:

101 IMDC (Bolle A. en Trouw K.), Haventoegang Oostende Strandontwerp, december 2008 UGent Vakgroep Civiele Techniek (Vanneste D., Stratigaki V. en Troch P.), Design of Oostende Harbour: Numerical Simulation of Wave Propagation Wave conditions at Zeeheldenplein, oktober 2008 Waterbouwkundig Laboratorium (Willems M.), Oostende Zeeheldenplein: Stilling Wave Basin Golfovertopping, januari 2009 UGent Vakgroep Civiele Techniek (Van Doorslaer K.), Bekleding havendammen, februari 2009 Waterbouwkundig Laboratorium (Janssens J., Verwaest T., De Mulder T. en Mostaert F.), Hydraulische simulatie varianten tussentijdse uitbouwlengte oostelijke dam, februari 2009 Andere bronnen waarvan gebruik werd gemaakt zijn: De Rouck J. en Trouw K., Haventoegang Oostende Layout Westdam, februari 2008 IMDC (Trouw K.), Haventoegang Oostende Effecten morfologie, november 2006 Al deze (deel)rapporten werden besproken in de Expertengroep onder voorzitterschap van Prof. Dr. Ir. J. De Rouck (UGent) die het OW-plan voor Oostende opvolgt. Omwille van het zeer specifieke karakter van onderhavig project en de daarbij horende effectgroepen, is er geen algemeen geldend, kwantitatief referentiekader beschikbaar. Op basis van de te verwachten effecten worden waar nodig maatregelen geformuleerd ter beperking of voorkoming van de effecten Bestaande toestand Voor de beschrijving van de huidige toestand is de beschikbare informatie relatief beperkt. De bodemkaart, geologische kaart, grondwaterkwetsbaarheidskaart, hydrografische kaart, watertoetskaart, geven geen relevante informatie over het projectgebied. Het zee- en strandgedeelte van het projectgebied is sowieso niet gekarteerd. Het landgedeelte (de oeverstrook op Oosteroever) is, net als de rest van de Oostendse agglomeratie, aangeduid als antropogeen, en is niet gekarteerd op de quartairgeologische kaart. De geologische kaart (met de prequartaire afzettingen) is niet relevant voor het projectgebied, aangezien het Quartair in Oostende een dikte heeft van minstens 35 m. Wat de morfologie van de zeebodem betreft, heeft de kustzone ter hoogte van Oostende volgens de internetsite van BMM ( de volgende karakteristieken: De korrelgrootte van de zanddeeltjes van de kustzone voor Oostende wordt gekenmerkt als fijn zand (250 µm of minder); hoe verder in zee, hoe groter de korrelgrootte. T.h.v. de kustzone voor Oostende wordt er een zone met een hoog slibgehalte waargenomen (25 tot 50 % slib, in suspensie of op de bodem), zodat de bodem er gekenmerkt wordt als een slibhoudende zandbodem. Tot op ca. 5 km van de kustlijn varieert de diepte van de zeebodem tussen de 5 en de 10 m. Plaatselijk en evenwijdig aan de kustlijn komen zandbanken voor waar de diepte 2 tot 5 m bedraagt

102 Door de oriëntatie van de kustlijn (WZW-ONO) en de dominante richting van zeestromingen (cfr. Golfstroom) en winden, verloopt de stromingsrichting voor de kust van Oostende in hoofdzaak parallel aan de kustlijn, bij vloed naar het ONO (richting Schelde-estuarium) en bij eb naar het WZW (richting Nauw van Calais). Uit onderstaande figuur 13 blijkt dat de stroomsnelheid het hoogst ligt net voorbij de kop van het Westerstaketsel, en in die zone bij maximale vloedstroming iets minder dan 1 m/s bedraagt. De snelheid van de maximale ebstroming ligt een stuk lager. Maximale vloedstroming in de referentietoestand Zoals eerder gesteld, voldoet de huidige kustverdedigingsinfrastructuur/zeewering niet als bescherming tegen jarige stormen. De belangrijkste redenen hiervoor zijn het feit dat de huidige zeedijk te laag is en het feit dat de bekleding aan de voorkant van de zeedijk op welbepaalde plaatsen loskomt van de onderliggende grond- of funderingslagen. Dit leidt ertoe dat stormen met een relatief lage retourperiode reeds de stad kunnen overstromen. Een eerste maatregel die men hiertoe getroffen heeft (in april-juni 2004), was de aanleg van een noodstrand d.m.v. een zandsuppletie van ca m³ ten westen van het Westerstaketsel. Het veiligheidsniveau is hierdoor verhoogd van een beschermingsniveau van 1/25 naar 1/100 14, maar voldoet dus nog niet aan de vereiste beschermingscriteria voor een jarige storm (laat staan een jarige storm). Het veiligheidsniveau van het noodstrand een tijdelijk aanvaardbaar minimaal beschermingsniveau wordt in stand gehouden door het uitvoeren van onderhoudssuppleties. 13 Bron: Waterbouwkundig Laboratorium, Hydraulische simulatie varianten tussentijdse uitbouwlengte oostelijke dam, februari = de bescherming tegen een overstroming ten gevolge van een storm die statistisch gemiddeld 1 maal op 25 jaar, resp. 100 jaar voorkomt

103 5.2.4 Geplande toestand en effecten Wijziging zeestromingen en golfwerking De huidige zeestromingen langs de Vlaamse kust zullen worden beïnvloed door de bouw van de havendammen en (in mindere mate) door de verbreding van het strand t.h.v. Oostende. Om deze effecten in te schatten werden numerieke stromingsberekeningen uitgevoerd van de omgeving van de haven van Oostende met behulp van het Delft 3D softwarepakket. Figuren a, b en c tonen de stromingsverschillen bij maximum vloed en maximum eb tussen drie situaties: de referentietoestand (met noodstrand maar zonder Oosterstaketsel), de tussentijdse situatie na de bouw van de lage oostdam maar vóór de bouw van de westdam, en de definitieve toestand na aanleg van beide havendammen en het groeistrand (bron: Waterbouwkundig Laboratorium, februari 2009). De configuratie die voorgesteld wordt, is die van Variant 2a, maar de verschillen met de andere varianten en alternatieven (1, 2b en 2c) zijn ten aanzien van zeestromingen niet significant. Het verschil tussen de varianten zit namelijk enkel in het landwaarts gedeelte van de westdam, dat tegen de zeestromingen afgeschermd wordt door het groeistrand, terwijl het zeewaarts gedeelte van de dam identiek is voor alle varianten. Logischerwijs wordt het huidig stromingspatroon van het zeewater in de definitieve toestand afgebogen door de ondoorlatende havendammen. Dit gaat bij vloed gepaard met een lichte verhoging van de stroomsnelheid (ca. +0,2 m/s) vóór de koppen van de dammen en dit tot op een zeewaartse afstand die ongeveer gelijk is aan de lengte van de dammen. Maar daar staat een veel forsere daling van de stroomsnelheid tegenover tot bijna -1 m/s, waardoor de stroomsnelheid vrijwel 0 wordt en dit zowel ten westen van de westdam, tussen de dammen als ten oosten van de oostdam. De sterke daling ten westen van de westdam is het gecombineerd gevolg van de zandsuppleties (in de zones die boven de vloedlijn komen te liggen, wordt de stroomsnelheid uiteraard 0) en de aanwezigheid van de dam dwars op de dominante stroomrichting. In de zone ten oosten van de oostdam daalt de stroomsnelheid doordat ze in de luwte van de dammen komt te liggen. En de stroomsnelheid daalt uiteraard ook zeer sterk binnen de havendammen, aangezien dit wateroppervlak nog slechts via een vrij smalle doorgang (ca. 250 m breed) in verbinding zal staan met de open zee. Bij eb zijn de verschillen tussen de referentie- en de definitieve situatie veel kleiner omdat de initiële stroomsnelheid ook veel lager ligt. Naast de definitieve toestand werd ook een tussentijdse toestand onderzocht, waarbij wel reeds het landwaarts gedeelte van de oostdam wordt aangelegd tot op +6 m TAW, maar de westdam nog niet. Aangezien de werken aan de oostdam ontheven zijn van MER-plicht en dus vroeger kunnen/zullen uitgevoerd worden dan die aan de westdam, zal deze toestand zich tijdelijk ook effectief voordoen. Uit figuur 5.2.1b blijkt dat de stroomsnelheid ten opzichte van de referentiesituatie bij vloed zal toenemen in de zone ten NO van de voorlopige kop van de oostdam, maar daalt ten westen en ten oosten van de dam. Dit laatste is ook het geval bij eb, maar er is nergens een waarneembare toename van de stroomsnelheid

104 Figuur : Verschil in stroomsnelheid tussen referentietoestand, tussentijdse toestand en definitieve toestand bij maximum vloed en maximum eb

105 Wanneer de tussentijdse situatie vergeleken wordt met de definitieve toestand (figuur 5.2.1c), is er bij eb nauwelijks een verschil te merken, maar bij vloed zal er een sterke daling van de stroomsnelheid optreden ten westen van de vaargeul onder invloed van de westdam. De verlenging van de oostdam (voorbij de knik) zorgt ook voor zones met verminderde stroomsnelheid ten oosten van deze dam, maar ook voor een zone met een lichte toename. De meest significante stijging doet zich voor ter hoogte van de nieuwe haventoegang, tussen de twee damkoppen. De globale verlaging van de stroomsnelheid voor de kust van Oostende is in principe gunstig voor zowel de scheepvaart (eenvoudiger manoeuvreren) als de stabiliteit van de stranden (minder erosie). De havendammen worden uiteraard precies gebouwd met als doel een kalm golfklimaat te scheppen voor de schepen in de haven. Door de weliswaar beperkte toename van de stroomsnelheid net vóór de nieuwe haventoegang, wordt het in- en uitvaren van de haven wel iets moeilijker dan in de huidige toestand. Dit wordt evenwel gecompenseerd door de bredere vaargeul (deze wordt verbreed van ca. 75 m naar ca. 150 m ter hoogte van de damhoofden). Globaal wordt het effect van het project op de stromingen als licht tot matig positief beoordeeld. De bouw van de havendammen zorgt ook voor aanzienlijke wijzigingen qua golfwerking en meer bepaald op de effecten van inslaande golven op de Oostende kustlijn. De effecten op het vlak van overstromingsrisico worden behandeld in ; in deze paragraaf wordt ingegaan op de nautische effecten. In de huidige toestand hebben de inslaande golven quasi vrije baan richting havenmond; de golven kunnen immers vrij onder het Westerstaketsel en het intussen afgebroken Oosterstakelsel passeren. De toekomstige massieve havendammen daarentegen zullen de golven grotendeels tegenhouden; de nautische effecten van de overslaande golven binnen de havendammen zijn verwaarloosbaar. Enkel golven uit NW tot NNO richting zullen de haven (rechtstreeks) kunnen binnendringen, via de ruim 250 m brede opening tussen de twee damkoppen, en nautische effecten hebben. Gelet op de dominante windrichtingen zijn golven uit N tot NNO richting eerder zeldzaam aan de Vlaamse kust. Met betrekking tot de nautische effecten van golven uit deze richtingen is de oriëntatie van het landwaarts deel van de westelijke havendam van belang 15. Bij Alternatief 1 ( schuine dam ) is deze oriëntatie WNW, bij Alternatief 2 ( rechte dam ) eerder NNW. Golven uit N tot NNO richting die de haven binnendringen slaan bij Alternatief 1 onder een hoek van 60 à 80 tegen de binnenzijde van de westdam en worden bijna loodrecht op de vaargeul gereflecteerd. Bij Alternatief 2 is de inslaghoek veel kleiner (30 à 50 ) en worden de golven gereflecteerd richting SWB of richting Halve Maan, maar sowieso onder een veel kleinere hoek t.o.v. de vaargeul. Bovendien ligt het inslagpunt op de dam veel dichter bij de zeedijk en zorgt het Klein Strand voor een zeer sterke demping van de golven. Meer algemeen is de havenlayout in Alternatief 1 minder symmetrisch dan in Alternatief 2, en op nautisch vlak is symmetrie altijd te verkiezen. Bij Alternatief 1 staan de tegen de binnenzijde van de westdam gereflecteerde golven quasi loodrecht op de golven die de haven rechtstreeks binnenkomen. Daardoor ontstaat een zgn. gewafeld golfpatroon. Bij Alternatief 2 is dit dus niet of veel minder het geval. Grote en lange schepen ondervinden relatief weinig hinder van een gewafeld golfpatroon, maar voor kleine schepen (werkboten, vissersboten, pleziervaartuigen, ) is een dergelijk golfpatroon zeer 15 Bron: De Rouck J. en Trouw K., Haventoegang Oostende Lay-out Westdam, 20/2/

106 hinderlijk tot gevaarlijk. Dit komt enerzijds door de grote steilheid van de golven en anderzijds door het ontbreken van een dominante golfrichting waardoor de stuurlui moeilijk kunnen anticiperen. De reflecterende golven zouden bij Alternatief 1 sterk kunnen gedempt worden door het binnentalud van de dam te vergroten en af te vlakken, maar dit vraagt uiteraard veel meer grondverzet en verbruik van stortsteen. Globaal kan Alternatief 1 op het vlak van de nautische effecten van wijziging in golfwerking als matig negatief beoordeeld worden. Alternatief 2 wordt als matig positief beoordeeld omdat binnen de havendammen de golfwerking in haar geheel vermindert. De drie varianten van Alternatief 2 zijn op dit vlak niet onderscheidend Wijziging zeebodem en kustlijn De zandsuppleties en de bouw van de havendammen zorgt uiteraard ook voor wijzigingen in het niveau van de zeebodem en de ligging van de kustlijn (Bron: IMDC, november 2006). De oost-west gerichte component van het zandtransport langs de kust wordt onderbroken door de bouw van de havendammen, wat in principe voor minder zandaanvoer op de stranden ten westen van Oostende (Mariakerke, ) zorgt. Maar dit wordt gecompenseerd doordat het verhoogde strand vóór Oostende als reservoir van zand zal dienen, waardoor de westelijke stranden toch quasi stabiel zullen zijn. Bovendien zorgt de verlaagde stroomsnelheid van het water, vooral bij vloed, voor minder erosie en meer sedimentatie op de stranden. De stranden ten oosten van Oostende (o.a. Bredene) worden niet significant beïnvloed door de bouw van de havendammen (zie oostrand van onderstaand kaartje). Het groeistrand zal onderhevig zijn aan erosie, en zal dus regelmatig moeten onderhouden worden. De graad van erosie van de zandsuppletie hangt af van de dwarshelling van het strand. Bij een strand dat een dwarshelling heeft die in natuurlijk evenwicht is (zie verder), wordt verwacht dat het onderhoud beperkt kan worden tot eens in de 10 jaar en met een beperkte hoeveelheid extra zand, althans indien zich tussentijds geen extreme stormen met retourperiodes van meer dan 10 jaar voordoen. De effecten zijn groter binnen de nieuwe havendammen. Het zeewater in de omgeving van Oostende is slibrijk. Bij vloed zal water met slib de haven binnenstromen en daar bezinken. Momenteel moet er daarom jaarlijks ca m³ slib in de haven gebaggerd worden. Door de aanzienlijk vergroting van het wateroppervlak binnen de havendammen, zal de afzetting van slib sterk toenemen, tot ca m³ per jaar (berekening met SILTHAR-model). Op het Klein Strand, dat dus binnen de havendammen komt te liggen, zal normaliter weinig tot geen slib afgezet worden. Dit kan verklaard worden door het feit dat het slib zich voornamelijk op grotere diepte bevindt, daar waar het strand hoog gelegen is. Het is dus vooral de vaargeul die gevoelig is voor aanslibbing. Zoals aangegeven zal de stroomsnelheid in de zone vóór de damkoppen toenemen (stromingscontractie). Dit zal gepaard gaan met erosie van de zeebodem in deze zone (zie onderstaande figuur), tot er zich een nieuw evenwicht instelt. Op basis van de verhoging van stroomsnelheden kan de diepte van de erosiekuil geschat worden op 1 à 2 meter, met lokale verdiepingen net buitengaats van de damhoofden. Maar de vaargeul zelf ligt veel lager dan het natuurlijk evenwicht van de zeebodem, en zal aanslibben. Regelmatig baggeren is dus nood

107 zakelijk om de vaargeul op diepte te houden. Potentiële sedimentatie (rood) en erosie (blauw) bij gemiddeld getij Op het vlak van sedimentatie is de tussentijdse toestand, waarbij wel al een deel van de oostdam gerealiseerd is, maar de westdam nog niet, ongunstig. Door de sterke verlaging van de stroomsnelheid ten westen van de oostdam verhoogt de sedimentatie, en aangezien dit de zone van de vaargeul is, dreigt verhoogde aanslibbing van de vaargeul plaats te vinden. Om dit effect tegen te gaan is het daarom noodzakelijk dat de bouw van de westdam zo snel mogelijk na die van de oostdam wordt opgestart Bescherming tegen overstromingen In functie van kustverdediging wordt opgelegd dat het ontwerp van de verschillende projectonderdelen dusdanig moest zijn dat bescherming wordt geboden tegen een 1000-jarige storm. In de praktijk betekent dit dat het overslagdebiet op de zeedijk niet hoger mag zijn dan 1 l/s/m dijklengte. Bij een hoger overslagdebiet kan het water op de dijk niet tijdig op natuurlijke wijze afgevoerd worden, en komt een deel ervan in de lager gelegen binnenstad terecht. Ook overstroming via de haven moet worden tegengegaan. M.b.t. de benodigde beschermingsmaatregelen in de haven is nog onderzoek lopende, maar dit staat buiten onderhavig project- MER. Voorlopige conclusies hieromtrent staan beschreven in het plan-mer. Het vooropgestelde beschermingsniveau moet worden afgedwongen door een combinatie van de huidige zeedijk (op +9,60 m TAW), zandsuppleties, beschermingsdammen in zee (de

108 havendammen) en zeewerende constructies tegen de dijk zelf (het zgn. Stilling Wave Basin). Het overslagdebiet op de dijk wordt bepaald door enerzijds het maximaal zeepeil (bij springtij) en anderzijds de hoogte en retourperiode van de golven. Op het toekomstig zeepeil heeft men geen vat (tenzij via globale maatregelen tegen de klimaatstijging). Bij de modellering werd dan ook rekening gehouden met een zeespiegelrijzing van 30 cm, conform de verwachtingen m.b.t. de hoogwaterstand voor 2050, althans wat de harde, moeilijk aanpasbare constructies (dammen en SWB) betreft. De strandhoogte daarentegen kan door suppletie op flexibele wijze aangepast worden aan het stijgend zeepeil, zonder het profiel te wijzigen Zandsuppleties 16 Met betrekking tot het toekomstig strandprofiel vóór de zeedijk (vanaf de nieuwe westdam tot ter hoogte van de Wellingtonrenbaan) werden telkens twee varianten onderzocht voor drie verschillende gemiddelde korrelgroottes van het zand: 250 µm, 300 µm en 350 µm. Hoe grover het zand, hoe steiler het strand kan aangelegd worden zonder instabiel te worden. Bij 250 µm heeft een natuurlijk strand een helling van 1/50, bij 300 µm is dit 1/45 en bij 350 µm 1/40. In de eerste variant wordt deze helling over heel het strandprofiel doorgetrokken. In de tweede variant wordt bovenaan (boven +5 m TAW) en onderaan (onder 0 m TAW) het profiel een iets steilere helling (1/35) voorzien. Een dergelijk geknikt profiel is niet noodzakelijk een minder stabiele situatie: natuurlijke stranden zijn meestal iets steiler boven de hoogwaterlijn (droog strand) en ook onder de laagwaterlijn kunnen stabiele steilere profielen voorkomen. Om bescherming te bieden tegen een 1000-jarige storm moet het strand voldoende hoog liggen en moet tussen de top van de strandhelling en de zeedijk een voldoende brede horizontale berm voorzien worden. De hoogte van het strand wordt op +7 m TAW genomen, net boven de te verwachten waterstand van +6,90 m TAW bij een 1000-jarige storm (zonder rekening te houden met zeespiegelstijging). Een nog hoger strand is technisch mogelijk (de zeedijk ligt immers op +9,60 m TAW), maar zou problemen opleveren met zandopstuiving op de dijk. Voor elke variant werd de vereiste bermbreedte berekend (afgerond op een veelvoud van 5 m) opdat een strand op +7 m TAW het overslagdebiet op de dijk bij een 1000-jarige storm zou beperken tot 1 l/s/m: 250 µm 300 µm 350 µm Gelijkmatig profiel 10 m 5 m 5 m Geknikt profiel 20 m 10 m 5 m De vereiste bermbreedte is iets groter bij de geknikte profielen, vanwege het iets steiler en daardoor minder golfbrekend bovenste strandgedeelte. De berm moet tevens breder zijn naarmate de korrelgrootte kleiner is, omdat fijner zand gemakkelijker geërodeerd wordt. Maar inclusief een voldoende brede berm voldoen al deze varianten van het groeistrand aan de voorwaarde om de zeedijk te beschermen tegen een 1000-jarige storm. De vermelde bermbreedtes zijn de vereiste minima ter hoogte van de binnenstad; aan het Groot Strand moet 10 m extra voorzien worden, omdat de zeedijk daar iets lager is. Om de gevolgen van de jaarlijkse erosie op te vangen, moet een bijkomende buffer voorzien worden, waarvan de 16 Bron: IMDC, Haventoegang Oostende strandontwerp, december

109 grootte afhangt van de onderhoudsfrequentie (zie ). De top van het huidig noodstrand tussen het Klein Strand en het Casino ligt maar op +6 m TAW en biedt daardoor slechts bescherming tegen een 100-jarige storm. Het Groot Strand ligt tegen de dijk wel voldoende hoog, maar is iets steiler dan het streefprofiel; tussen 100 en 200 m van de dijk ligt het strand 1 à 2 m lager dan gewenst. Naar kustverdediging toe hebben de geplande zandsuppleties een zeer positief effect ter hoogte van de historische binnenstad en een matig positief effect ter hoogte van het Groot Strand Stilling Wave Basin 17 Hoewel de havendammen de erbinnen gelegen elementen, waaronder het Zeeheldenplein, in belangrijke mate beschermen, blijft er directe impact van golven uit de richting N tot NW die via de ca. 250 m brede opening tussen de damkoppen binnendringen. Golven uit andere richtingen die de voorhaven binnendringen, worden gediffracteerd tegen de binnenkant van de dammen, waardoor hun impact verwaarloosbaar is in vergelijking met de rechtstreeks invallende golven. Het Zeeheldenplein wordt enkel beschermd door het Klein Strand dat op een hoogte van ongeveer +5 m TAW ligt. Dit strand kan maximaal tot op +6 m TAW verhoogd en onder een helling van maximaal 1/35 aangelegd worden, omdat het dicht bij de vaargeul ligt en afgeslagen zand bij een te hoog en steil strandprofiel bij stormen massaal zou afspoelen en in de vaargeul terechtkomen. De zeepeilen en golfhoogten bij een 1000-jarige storm, rekening houdend met een zeespiegelstijging van 30 cm (gemiddelde over 100 jaar), zijn voor de relevante golfrichtingen als volgt: Golfrichting Zeepeil (TAW) Golfhoogte Piekperiode N +6,40 m 4,56 m 11,6 s NNW +7,00 m 5,04 m 12,2 s NW +7,05 m 5,04 m 12,4 s Om de golfimpact ter hoogte van het Zeeheldenplein te kunnen inschatten, moest eerst het effect van diffractie en golfbreking door de havendammen en het opgehoogd Klein Strand (dat zelf eerst deels wordt afgeslagen door de storm 18 ) ingeschat worden. Dit gebeurde met behulp van de simulatiemodellen Durosta en Simwave en de methode van Goda. Met Durosta werd de bathymetrie binnen de havendammen gemodelleerd, inclusief het profiel van het Klein Strand, na afslag door een (10-jarige +) 1000-jarige storm. Vervolgens werd met Simwave de vermindering van de golfhoogte berekend t.g.v. diffractie en breking na het binnendringen van de voorhaven. Omwille van de stabiliteit van het model moest de golfhoogte bij de offshore rand in het Simwave-model beperkt worden tot 1 m. Via lineaire extrapolatie wordt dan de effectieve golfhoogte bepaald; de contourwaarden in figuur geven dus de verhouding weer van de golfhoogte t.o.v. de basishoogte aan de offshore rand (resp. 17 Bron: UGent, Design of Oostende Harbour: numerical simulation of wave propagation wave conditions at Zeeheldenplein, oktober 2008 en Waterbouwkundig Laboratorium, Oostende Zeeheldenplein: Stilling Wave Basin Golfovertopping, januari Er wordt niet alleen rekening gehouden met de afslag van het Klein Strand door de 1000-jarige storm, maar ook door een voorafgaande 10-jarige storm, omdat het Klein Strand niet na elke 10-jarige storm onmiddellijk hersteld wordt

110 4,56 en 5,04 m). Simwave levert betrouwbare resultaten op tot aan de teen van het Westerstaketsel (340 m vóór de teen van het Zeeheldenplein), maar door de lage te modelleren golfhoogte is het niet geschikt om de golfbreking in de brekerszone in te schatten. De evolutie van de golfhoogte vanaf het Westerstaketsel tot aan het Zeeheldenplein, rekening houdend met de golfbreking door het Klein Strand, werd daarom berekend met de methode van Goda, waarbij de golfhoogte lineair werd verschaald. Uit de modellering en toepassing van de methode van Goda blijkt dat de golfhoogte aan de voet van het Zeeheldenplein bij een 1000-jarige storm, voorafgegaan door een 10-jarige storm, het hoogst is bij golfrichting NNW: Golfrichting Zeepeil (TAW) Golfhoogte aan offshore rand Golfhoogte aan teen Westerstaketsel Golfhoogte aan teen Zeeheldenplein N +6,40 m 4,56 m 3,65 m 1,58 m NNW +7,00 m 5,04 m 2,77 m 1,86 m NW +7,05 m 5,04 m 1,71 m 1,78 m Bovenstaande berekeningen vertrekken van de bathymetrie van Anternatief 2, Variant 2a (rechte dam, behoud huidig Zeeheldenplein). Alternatief 1 (schuine dam) levert geen significant afwijkende golfhoogtes op, omdat de verschuiving van de dam geen invloed heeft op de golfpropagatie tussen de havenmond en het Zeeheldenplein. Bij varianten 2b en 2c daarentegen zal de golfhoogte aan de teen van het vergrote Zeeheldenplein beduidend hoger liggen, omdat deze locatie dichter bij de havenmond ligt en vooral omdat het Klein Strand in deze varianten beduidend lager ligt na afslag door de 1000-jarige storm (+2,25 m TAW i.p.v. op +5,03 m bij de huidige teen). Vertrekkend van de bovenstaande resultaten werden vervolgens in het Waterbouwkundig Laboratorium fysieke proeven uitgevoerd om het overslagdebiet op de zeedijk te bepalen voor de verschillende inrichtingsvarianten van het Stilling Wave Basin (en een nulscenario waarbij geen SWB wordt voorzien 19 ). Tevens konden op basis van deze proeven de noodzakelijke (tijdelijke) maatregelen aangegeven worden om het overslagdebiet beneden de norm van 1 l/s/m te houden. Bij Alternatief 1 (schuine dam) is geen SWB nodig om een dergelijk laag overslagdebiet te bekomen. De havendam schermt de noordzijde van het Zeeheldenplein immers af van de inslaande golven uit N tot NO richting, terwijl de zandsuppleties het beschermen tegen golven uit meer westelijke richtingen. Aan de oostzijde van het Zeeheldenplein loopt het verlengde van de havendam parallel aan de zeedijkglooiing en fungeert aldaar zelf als SWB. De dam is immers even breed (ca. 10 m) en hoog (+8 m TAW) en heeft dezelfde zeewaartse helling als het SWB in Variant 2a. Er is één kritieke zone op de noordoostelijke punt van het Zeeheldenplein, waar de dam aansluit op de zeedijk. Maar deze zone is zo smal dat het overslagdebiet zich snel zijwaarts zal verspreiden, vooraleer het overslaande water de bebouwing langs de zeedijk zou kunnen bereiken. 19 Dit is niet de referentiesituatie omdat wél rekening wordt gehouden met de aanleg van de havendammen en de ophoging van het Klein Strand

111 Figuur : Resultaten Simwave-simulatie bij golfrichting N en NNW (relatieve golfhoogte t.o.v. golfhoogte aan offshore rand)

112 Figuur : Karakteristieken van de in het Waterbouwkundig Laboratorium beproefde profielen t.h.v. het Zeeheldenplein

113 De in het Waterbouwkundig Laboratorium gemodelleerde profielen van het SWB staan afgebeeld in figuur Het gaat om enigszins vereenvoudigde schaalmodellen op schaal 1/20 (zie foto s). Enkel het overslagdebiet ter hoogte van het meest zeewaarts gelegen punt van het Zeeheldenplein werd bekeken, omdat dit het meest kritieke punt is. De bij het fysisch model gehanteerde (benaderende) karakteristieken van een 1000-jarige storm (+ een 10-jarige storm) waren: zeepeil +7 m TAW (cfr. meest kritische NNW-golven); variant 2a: golfhoogte op 25 m vóór de teen van het (huidig) Zeeheldenplein 1,75 m; niveau Klein Strand na de 10-jarige storm +5,00 m TAW; varianten 2b en 2c: golfhoogte op 25 m vóór de teen van het (vergroot) Zeeheldenplein 2,75 m; niveau Klein Strand na de 10-jarige storm op +2,25 m TAW; piekperiode T p = 12 seconden. Schaalmodel variant 2a Invallende golf Golfaanval op muur SWB Golf valt in SWB De resultaten van de modellering waren als volgt: Variant Golfhoogte op 25 m vóór teen Zeeheldenplein (1) Overslagdebiet bij deze golfhoogte en waterstand +7 m Vereiste hoogte tijdelijk muurtje opdat oversalgdebiet < 1 l/m/s Waterstand waarbij tijdelijk muurtje moet opgesteld worden Frequentie van voorkomen van kritische waterstand 2a 1,75 m 1 l/m/s Geen Nvt Nvt 2b 2,75 m 40 à 50 l/m/s 1 m +5,90 m TAW 9 j / 2 j (2) 2c 2,75 m 3 à 4 l/m/s Geen / 0,5 m (2) +6,70 m TAW 400 j / 100 j (2) (1) voorspeld met methode van Goda; (2) bij zeespiegelrijzing van 30 cm

114 Bij Variant 2b zal het overslagdebiet op de zeedijk bij een 1000-jarige storm met de berekende golfhoogte (2,75 m) en waterstand (ca. +7 m TAW) veel hoger liggen dan de veiligheidseis van 1 l/m/s. Daarom zal bij deze variant voor dergelijke condities een tijdelijk stormmuurtje van 1 m hoog moeten voorzien worden ter hoogte van de huidige contour van het Zeeheldenplein. Dit muurtje moet reeds opgesteld worden bij een waterpeil van +5,90 m TAW (overslagdebiet groter dan 1 l/m/s), een situatie met een retourperiode van ca. 9 jaar. Na zeespiegelrijzing met 30 cm zal de frequentie van deze waterstand verhogen tot eens om de 2 jaar. Bij Variant 2c zal het muurtje pas bij een waterstand van +6,70 m TAW moeten opgesteld worden, een situatie die zonder zeespiegelrijzing om de 400 jaar voorkomt en na zeespiegelrijzing om de 100 jaar. Variant 2a voldoet op zich al aan de veiligheidseis voor een jarige storm (overslagdebiet 1 l/m/s), ook na zeespiegelrijzing, en behoeft dus geen tijdelijk stormmuurtje. Het tijdelijk stormmuurtje zal bestaan uit een schotbalkensysteem, dat gekenmerkt wordt door een snelle en eenvoudige manier van opstelling (zie figuur 2.7). Ter plaatse moet enkel een verankeringsysteem in de grond voorzien worden voor de steunen, terwijl alle andere onderdelen van het systeem (steunen, schotbalken, afdichtingen, etc.) in een opslagplaats bewaard worden en enkel opgesteld worden bij zeer zware stormen. Waar deze onderdelen opgeslagen worden, zal bepaald worden door de bevoegde instantie (b.v. bij de brandweer). Het verankeringssysteem kan perfect architecturaal geïntegreerd worden in Zeeheldenplein. Voorbeelden schotbalkensysteem (mobiele waterkering) Alle alternatieven en varianten voldoen aan het vooropgestelde veiligheidsniveau, en zijn dus een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de huidige toestand. Bij Alternatief 1 en Variant 2a van Alternatief 1 is geen bijkomend stormmuurtje nodig. Bij Variant 2c is dit enkel bij zeer extreme stormen nodig (100-jarige storm of zeldzamer), terwijl het muurtje bij Variant 2b vrij frequent zou moeten opgesteld worden (eens om de paar jaar). De frequentie waarmee het stormmuurtje moet opgesteld worden, bepaalt de lichte verschillen in beoordeling van de drie varianten. Er is in de kritieke situatie immers steeds een risico dat de tijdelijke kering te laat en/of inadequaat wordt opgesteld of tekortkomingen vertoont, en hoe frequenter het opstellen noodzakelijk is, hoe groter dit risico is. Zoals eerder aangegeven zijn zachte zeeweringsmaatregelen (strandsuppleties) veel flexibeler dan harde infrastructuren om in te spelen op snel verslechterende condities qua waterpeil en golfwerking in de verdere toekomst. Op dit vlak scoren varianten 2b en 2c ongunstiger dan 1 en 2a. Het Klein Strand is bij deze varianten smaller en steiler, waardoor er weinig of geen

115 marge is voor ophoging, noch voor uitbreiding van het SWB. Daardoor is het mogelijk dat op termijn bijkomende harde maatregelen op de zeedijk zelf nodig zijn, b.v. een permanente stormmuur, die het concept van het evenementenplein zou teniet doen. Bij variant 2a is veel meer marge om het SWB desgevallend te verbreden en/of het Klein Strand op te hogen. Qua veiligheid t.h.v. het Zeeheldenplein worden Alternatief 1 en Variant 2a van Alternatief 2 daarom als sterk positief beoordeeld, Variant 2b als matig positief en Variant 2c als matig tot sterk positief. Overigens zal, in geval van uitvoering van één van de varianten van Alternatief 2, de tijdelijke waterkering uit voorzorg op regelmatige tijdstippen (b.v. jaarlijks) worden opgesteld om de staat van het materiaal te testen en bij wijze van oefening Westelijke havendam De westelijke havendam heeft een dubbele functie op het vlak van bescherming tegen overstromingen 20 : Afgeslagen en opgewaaid zand van het Groeistrand opvangen, zodat de beschermingsfunctie van het strand zo goed mogelijk behouden blijft of desgevallend snel kan hersteld worden; De haven beschermen tegen de golfwerking bij zware stormen. Wat dit laatste punt betreft, is de hoogte en breedte van de dam bepalend, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen het zeewaarts en het landwaarts gedeelte van de dam. Het landwaarts damgedeelte wordt minder belast, omdat het ten dele beschermd wordt door het Groeistrand en omdat de meeste golven er schuiner op invallen. Hierna wordt voor stormen met verschillende retourperiodes en een dam met verschillende hoogte (breedte telkens 15 m) het zeepeil, de golfhoogte, de transmissiecoëfficiënt K T en de resulterende hoogte van de overslaande golven gegeven: Retour- Zeepeil Golf- Kruin +5m TAW Kruis +6m TAW Kruin +7m TAW Kruin +8m TAW periode (TAW) Hoogte K T Golfh. K T Golfh. K T Golfh. K T Golfh. 10 j +5,90 m 4,37 m 0,47 2,05 m 0,37 1,62 m 0,28 1,22 m 0,19 0,83 m 100 j +6,70 m 4,93 m 0,54 2,66 m 0,46 2,27 m 0,37 1,82 m 0,29 1,43 m 1000 j +7,05 m 5,04 m 0,58 2,92 m 0,51 2,57 m 0,43 2,17 m 0,35 1,76 m Overslaande golven van minder dan 2 m die in de haven terecht komen, zijn minder dan half zo hoog als de golven die rechtstreeks de haven binnendringen, en hun bijdrage aan het overstromingsrisico is daardoor niet langer significant. Om de hoogte van de overslaande golven bij een 1000-jarige storm tot dat niveau te reduceren moet de dam een kruinhoogte hebben van +8 m TAW, althans aan de zeewaartse zijde. Aan de landzijde, waar de golven reeds door het strand gedempt worden, is in principe een lagere hoogte mogelijk. Maar een kruinhoogte van +7 m TAW is hoe dan ook vereist, omdat anders, gezien het zeer hoog waterpeil dat met een 1000-jarige storm gepaard gaat, een te groot watervolume gewoon over de dam stroomt. De minimale hoogte van het landwaarts gedeelte van de westdam wordt bepaald door haar 20 Bron: De Rouck J. en Trouw K., Haventoegang Oostende Layout Westdam, 20/2/

116 functie als zandopvang en de noodzaak om de hoogte van het Klein Strand te beperken. Het Klein Strand grenst immers aan de vaargeul, en een te hoog en te steil strandprofiel zou bij zware stormen leiden tot massale afslag van zand dat in de vaargeul zou terecht komen. Bij Alternatief 2 is de afstand tussen de dam (en dus het Groeistrand op +7 m TAW) en de rand van de vaargeul (Westerstaketsel) ca. 300 m, waardoor het Klein Strand voldoende opvangcapaciteit heeft voor weggewaaid zand van het Groeistrand, en de kruinhoogte kan beperkt worden tot +7 m TAW. Bij Alternatief 1 daarentegen ligt de dam slechts op ca. 170 m van de rand van de vaargeul en beschikt het Klein Strand over veel minder opvangcapaciteit. Om het zandtransport te minimaliseren moet de kruinhoogte van de dam in dit scenario daarom op +8 m TAW blijven. Om het vooropgestelde beveiligingsniveau tegen overstromingen te bereiken moeten de havendammen ook aan bepaalde stabiliteitscriteria voldoen 21. De bekleding van de havendammen (zeezijde deklaag, havenzijde deklaag en bermen) dient zodanig ontworpen te worden dat er bij een storm met een retourperiode van 100 jaar minder dan 5% schade optreedt. Indien de dammen onvoldoende stabiel zouden zijn, worden ze reeds beschadigd bij relatief lichte stormen en bieden ze in die toestand onvoldoende weerstand tegen een daarop volgende 1000-jarige storm. In het zeewaarts gedeelte van de dammen (vanaf de knik) zal de deklaag aan de zeezijde bestaan uit HARO-blokken en aan de havenzijde uit stortsteen van 3-6 ton; de berm bestaat aan de zeezijde uit stortsteen van 3-6 ton en aan de havenzijde van 1-3 ton. In het landwaarts gedeelte van de dammen zijn de zee- en de havenzijde identiek qua bekleding: stortsteen van 3-6 ton in de deklaag en stortsteen van 1-3 ton in de bermen. De stabiliteit van dit ontwerp onder stormcondities werd getest op een schaalmodel in de grote golfgoot van AWW, UGent. Volgende waterstanden werden beproefd: +6,7 m TAW (100-jarige storm), +5,7 m TAW (springtij), +4,7 m TAW (gemiddeld hoogtij), +2 m TAW en +0,5 m TAW. De ontwerpgolfhoogte aan de zeezijde bedroeg 4,8 m voor het zeewaarts gedeelte en 3,6 m voor het landwaarts gedeelte (lagere golfhoogte t.g.v. golfbreking op de ondiepere bodem). Bij golven uit N tot NW richting wordt ook een deel van de havenzijde van de dammen rechtstreeks blootgesteld aan de golven. De ontwerpgolfhoogte bedraagt daar resp. 3,7 m aan de oostdam en 3,1 m aan de westdam. Het schadeniveau t.g.v. golfwerking wordt bepaald door het percentage steenblokken dat verplaatst wordt. Naast schade door rechtstreekse golfinslag is ook schade door overtopping mogelijk. Hoewel de kracht van de golven aan de achterzijde van de dam uiteraard kleiner is, kan de schade toch aanzienlijk zijn, omdat de afschuifrichting van de steenblokken samenvalt met de stromingsrichting van het water. Aan de voorzijde (t.o.v. de golven) staat de afschuifrichting dwars op de stromingsrichting en is dus verhoudingsgewijs veel meer energie nodig om de steenblokken te verplaatsen. Uit de golfgootproeven blijkt dat het schadepercentage in de geplande dijkconfiguratie in alle delen van de dam en bij alle gemodelleerde waterstanden rond 5% of lager ligt, en dus wordt voldaan aan het vooropgestelde stabiliteitscriterium. De havendammen zijn dus niet alleen op zich voldoende stabiel, maar zorgen er ook voor dat een 1000-jarige storm ter hoogte van de Halve Maan, het Zeeheldenplein, het Klein Strand en de achterhaven alleen een significante 21 Bron: Waterbouwkundig Laboratorium, Bekleding havendammen, februari

117 impact zal hebben bij golven uit N tot NW richting, die de haven rechtstreeks binnendringen via de ruimte tussen de damkoppen. Golven uit andere richtingen worden, zoals eerder aangegeven, voldoende gebroken door de dammen en kunnen binnen de haven geen noemenswaardige schade aanrichten. Schaalmodel zeezijde dam met deklaag in HAROblokken (bovenaan) en berm in stortsteen van 3-6 ton Schaalmodel havenzijde dam met deklaag in stortsteen van 3-6 ton Grondbalans Zandsuppleties 22 In de nota van IMDC van december 2008 wordt de strandhoogte beschreven voor de secties 109 (t.h.v. Wellingtonrenbaan) t.e.m. 117 (Klein Strand), en dit voor de jaren 2005, 2006 en Dit is dus de situatie na de aanleg van het noodstrand voor de Albert I-Promenade in De hoogteligging van het Groot Strand (secties ) tegen de dijk varieerde tussen +6,5 m en +8,4 m TAW. De variaties tussen de verschillende secties en jaren worden veroorzaakt door afslag t.g.v. stormen en opwaaiing. Het noodstrand (tussen het Groot en het Klein Strand) werd aangelegd op +6 m TAW, maar is sinds de aanleg tegen de dijk wat hoger opgewaaid. Het Klein Strand ligt slechts op +5 m TAW in de oksel van het Zeeheldenplein maar hoger ter hoogte van het Montgomerydok en de voet van het Westerstaketsel. Zoals aangegeven in werden zes mogelijke strandprofielen voor het groeistrand onderzocht (hellingsverandering bij geknikt profiel op +5 m TAW en 0 m TAW): 22 Bron: IMDC, Haventoegang Oostende strandontwerp, december

118 250 µm 300 µm 350 µm Gelijkmatig profiel 10 m berm + 1/50 5 m berm + 1/45 5 m berm + 1/40 Geknikt profiel 20 m berm + 1/35 + 1/45 + 1/35 10 m berm + 1/35 + 1/45 + 1/35 5 m berm + 1/35 + 1/45 + 1/35 Strandhoogte in 2007 Door per sectie deze 6 profielen te vergelijken met het gemeten profiel van het huidig strand (toestand 2007) en te interpoleren tussen de profielen, kon het benodigd suppletievolume berekend worden. Dit leverde volgende resultaten op (in 1000 m³): Sectie Korrelgrootte 250 µm Korrelgrootte 300 µm Korrelgrootte 350 µm gelijkmatig geknikt gelijkmatig geknikt gelijkmatig geknikt ,7 46,3 57,2 23,6 20,3 15, ,2 25,7 30,7 14,9 13,3 10, ,5 42,7 50,9 25,1 18,1 18, ,1 159,8 214,5 123,2 101,9 106, ,5 187,0 229,2 163,6 150,8 151, ,7 230,2 278,8 204,4 190,9 191, ,8 224,6 272,8 200,0 187,7 187, ,6 237,7 271,2 214,8 202,0 203,5 totaal 2276,2 1154,1 1405,4 969,6 884,9 885,0 Het benodigd volume ligt dus lager bij een grotere korrelgrootte, enerzijds omdat de stabiele helling steiler is, en anderzijds omdat de horizontale berm tegen de dijk smaller kan zijn (grof zand biedt meer weerstand tegen afslag, waardoor minder reserve moet ingebouwd worden). Het geknikt profiel vraagt logischerwijs (veel) minder volume bij korrelgroottes 250 en

119 µm, dankzij de steilere gedeelten boven de hoogwaterlijn en onder de laagwaterlijn. Bij een korrelgrootte van 350 µm is het verschil tussen beide profieltypes verwaarloosbaar, omdat het effect van de steilere gedeelten (1/35) teniet gedaan wordt door het flauwere tussengedeelte (helling 1/45 i.p.v. 1/40 bij het gelijkmatig profiel). De qua grondverzet gunstigste korrelgrootte van 350 µm is vrij grof, en ligt ver boven het gemiddelde van het zand dat voorkomt voor de Vlaamse kust. De aanvoer van dergelijk grofkorrelig zand kan niet gegarandeerd worden. Vandaar dat geopteerd wordt voor gebruik van de second best optie: zand met een gemiddelde korrelgrootte van 300 µm. De hierbij benodigde suppletievolumes zijn dus resp. 1,405 en 0,97 miljoen m³. Beide strandprofielen bieden voldoende bescherming tegen een 1000-jarige storm (zie eerder) maar worden bij elke tussentijdse storm in min of meerdere mate aangetast. Om te zorgen dat het strand op het moment van een 1000-jarige storm effectief voldoende bescherming biedt, moet een bijkomende buffer voorzien worden. Voor het gelijkmatig profiel kan de jaarlijkse erosie geschat worden op 20 m³ per m strandlengte. Bij een strandlengte van ca. 2 km (van het Zeeheldenplein tot ter hoogte van de Wellingtonrenbaan) gelden daardoor volgende bufferhoeveelheden in functie van de onderhoudsfrequentie: Onderhoudsfrequentie Benodigde buffer per m strandlengte Totaal buffervolume Gemiddelde extra strandbreedte 3 jaar 60 m³/m m³ 4 m 5 jaar 100 m³/m m³ 7 m 10 jaar 200 m³/m m³ 14 m In de projectbeschrijving wordt uitgegaan van een onderhoudsfrequentie van 5 jaar en dus een buffervolume van ca m³. Het geknikt profiel zal normaliter vanwege de steilere gedeelten (vooral zeewaarts) meer erosiegevoelig zijn en dus frequenter onderhoud vergen. Meer bepaald zal door ondergraving van het steilere lagere profiel ook afschuiving van de hogere strandgedeelten plaatsvinden. Op langere termijn zal het voordeel van het geringer initieel suppletievolume van het geknikte strandprofiel dus verloren gaan. Daarom worden beide varianten qua grondverzet als gelijkwaardig beoordeeld. Dat uiteindelijk gekozen werd voor het continu profiel, werd bepaald door de disciplines mens en fauna en flora (zie aldaar): de lagere onderhoudsfrequentie van dit profiel is nl. gunstiger qua hinder en verstoring. Het buffervolume van ca. 100 m³ per lopende m wordt dusdanig verdeeld over het profiel dat een maximale stabiliteit bekomen wordt. Omdat de zone boven de hoogwaterlijn het stabielst is, wordt hier een maximaal volume gebufferd. Dit gebeurt door de berm op +7 m TAW te verbreden van 5 m naar 40 m. Vanaf deze berm wordt het zand in een helling van 1/30 gelegd tot op +5 m TAW. Aldus kan ca. 40 m³ per m gebufferd worden. Het resterende buffervolume wordt aangebracht in de zone tussen 0 en +5 m TAW onder een helling van 1/45 (extra laag van maximaal 0,5 m dikte)

120 Figuur : Strandhoogte (contourkaart en profiel) bij suppletie met zand van 300 µm bij gelijkmatig en geknikt profiel

121 Grote hoeveelheden zand met korrelgrootte 300 µm kunnen niet worden gewonnen in de huidige concessiezones I tot III. Daarom zal getracht worden om in exploratiezone IV, die 40 km in zee gelegen is, bijkomend zand te kunnen winnen (zie ook ). Zowel voor het winnen van zand als voor het storten van baggerspecie in zee (waartoe ook zandsuppletie onder de laagwaterlijn behoort) is, conform de wet van 20 januari 1999 Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, het verkrijgen van een machtiging vereist. De procedure voor het verkrijgen van deze machtigingen is geregeld door volgende KB s: KB van 12 maart 2000 ter definiëring van de procedure voor machtiging van het storten in de Noordzee van bepaalde stoffen en materialen; KB van 1 september 2004 betreffende de voorwaarden, de geografische begrenzing en de toekenningsprocedure van concessies voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen in de territoriale zee en op het continentaal plat. Concessiezones I tot III (geel) en exploratiezone IV (grijs) op het Belgisch continentaal plat Bron: Duurzaam beheer van de zandwinning op het Belgisch Continentaal Plat, FOD Economie, 2005 Omdat de zandsuppleties een groot zandvolume en de aansnijding van een nieuwe zandwinningsconcessie vereisen, worden ze qua grondbalans als matig negatief beoordeeld. Op lange termijn bekeken is er geen significant verschil tussen de varianten met een gelijkmatig, resp. geknikt strandprofiel, maar de geknikte variant scoort wel iets beter op korte termijn omdat het zandverbruik meer gespreid kan worden in de tijd (cfr. natuurlijke aanvulling van de zandwinnings

122 Bouw westelijke dam, SWB en uitbreiding Zeeheldenplein De behoefte aan grondstoffen en bouwmaterialen voor de bouw van de westelijke havendam, het stilling wave basin en de uitbreiding van het Zeeheldenplein wordt aangegeven in en Bij Alternatief 1 vergt de langere schuine havendam meer grondstoffen dan de kortere rechte dam bij Alternatief 2, maar daar staat tegenover dat geen SWB nodig is. De aanzienlijke uitbreiding van het Zeeheldenplein in Varianten 2b en 2c vergt uiteraard meer grondstoffen dan de beperkte uitbreiding met het SWB in Variant 2a. De hoeveelheid uit te graven grond is verwaarloosbaar (eventueel een beperkte vergraving i.f.v. de aanleg van de plasberm). Al deze deelprojecten samengeteld, is de grondstoffen- en materiaalbehoefte het kleinst bij Alternatief 2, Variant 2a (zwak negatief) en het grootst bij Alternatief 1 (matig negatief). De varianten 2b en 2c nemen een tussenpositie in (zwak tot matig negatief) Afgraven oeverstrook Oosteroever De af te graven oeverstrook bestaat deels uit een ca. 40 m breed vlak gedeelte op ca. TAW +8,5m, en deels uit een schuine helling van ca. 50 m breed (in bovenaanzicht) die afloopt naar de bodem van de vaargeul. Deze helling wordt dus ca. 40 m naar het oosten verschoven en de bodem wordt verdiept tot TAW -8,5m. Het totaal uit te graven volume kan geschat worden op ca m³. Zoals aangegeven in is de aard van het af te graven materiaal niet af te leiden uit de bodemkaart of de quartairgeologische kaart, omdat het projectgebied niet gekarteerd is. Uit het historisch overzicht (zie hoofdstuk Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie) kan afgeleid worden dat de af te graven oeverstrook van recente (20 ste eeuwse) en volledig kunstmatige oorsprong is, aangelegd bij de verbreding van de havenmond en de bouw van (o.a.) het Visserijdok. Voorheen lag op deze plaats een lagere dijk die uitliep op het Oosterstaketsel en de haven scheidde van een 19 de eeuws opvangbekken, dat voordien laaggelegen slikke- en schorregebied was. Het bovenste deel van de af te graven grond is dus zeker aangevoerde grond van ongekende herkomst, met afgaand op de textuur van de toplaag dominantie van de zandfractie. Op grotere diepte gaat het om Holocene afzettingen in situ, wellicht een afwisseling van zand, klei en mogelijks veen. De bestemming van deze grond is nog niet gekend, maar normaliter zal hij voor zover bruikbaar aangewend worden bij grote openbare infrastructuurwerken. Voor de andere werken in het kader van het OW-plan komt deze grond evenwel niet in aanmerking. Omdat het om een dijkstructuur gaat die nooit bebouwd of op een andere manier economisch benut is geweest, is het risico dat de grond vervuild is zeer klein, tenzij de aangevoerde grond die voor de constructie van de oeverstrook werd gebruikt, zelf al vervuild was. Omwille van het vrij groot volume en het mogelijk verontreinigingsrisico wordt de afgraving van de oeverstrook als matig negatief beoordeeld voor het aspect grondbalans

123 Zeewaterkwaliteit t.h.v. het groeistrand Door de vergroting van de strandoppervlakte voor de dijk van Oostende, verhoogt normaliter ook de kans dat het zeewater voor het strand gebruikt wordt om in te baden. Er kan evenwel niet gegarandeerd worden dat de kwaliteit van het zeewater vóór het strand van Oostende ten allen tijde zal voldoen aan de vereiste kwaliteitsnormen, en dit vooral door de aanwezigheid van totale en fecale coliformen en fecale streptokokken. De waterkwaliteit van het zeewater voor de kust van Oostende wordt sterk beïnvloed door de waterkwaliteit van het oppervlaktewater dat via het kanaal Brugge-Oostende vanuit het binnenland wordt aangevoerd en uitmondt in de zee t.h.v. de geplande beschermingsdammen. Uit metingen van de VMM t.h.v. het Klein Strand blijkt immers dat de norm voor bovenvermelde parameters geregeld overschreden wordt (5 maal op 42 analyses in 2004) 23. Door de zich ver in zee uitstrekkende havendammen en de vnl. NO gerichte zeestroming lijkt de kans echter klein dat vervuild havenwater in het zeewater voor het groeistrand terecht komt; vermoedelijk wordt het dadelijk weggespoeld en verdund. Er is een beduidend groter risico op vervuiling t.h.v. het Klein Strand, dat immers wordt ingesloten door de nieuwe westelijke dam en het Westerstaketsel. In deze zone mag overigens ook momenteel niet gezwommen worden. De zeewaterkwaliteit t.h.v. het suppletiegebied wordt grotendeels bepaald door de kwaliteit van het geloosde oppervlaktewater en is dus niet direct gekoppeld aan het project. Maar het is hoe dan ook van belang dat de zeewaterkwaliteit wordt opgevolgd. De keuze van de te bepalen parameters en de frequentie van analyse wordt best overeen gekomen met de Gezondheidsinspectie en de VMM. Bij overschrijding kunnen dan de nodige maatregelen (vb. zwemverbod) getroffen worden Conclusies De havendammen en de zandsuppleties zorgen globaal gezien voor een verlaging van de stroomsnelheid en afscherming tegen golven uit de meeste richtingen, wat positief is op nautisch vlak en qua veiligheid voor zwemmers en andere waterrecreanten aan de nabije stranden. De oriëntatie van de westelijke havendam in Alternatief 1 zorgt voor een zgn. gewafeld golfpatroon (kruising van gereflecteerde en rechtstreeks invallende golven), wat gevaar kan opleveren voor kleine schepen, waardoor dit scenario negatief scoort. De havendammen zorgen voor meer erosie vóór de damhoofden en meer sedimentatie binnen de dammen (meer baggeren). De tijdelijke situatie, waarbij de oostelijke dam reeds op niveau +6m TAW aangelegd is vóór de start van de werken aan de westdam, moet zo kort mogelijk gehouden worden. De combinatie van zandsuppleties, havendammen en SWB moet ervoor zorgen dat de stad en de haven van Oostende beschermd zijn tegen een 1000-jarige storm, met de eis dat het overslagdebiet in dergelijke condities over de dijk maximaal 1 l/m/s bedraagt (rekening houdend met de onzekerheidsmarges van de numerieke en fysieke modellen). Hoogte, afmetingen en vom van de harde en zachte constructies werden dusdanig gekozen dat aan deze voorwaarde voldaan is, waardoor het project in alle varianten sterk positief is qua kustverdediging in vergelijking met de huidige situatie. 23 Bron: Mondelinge mededeling M.Verdivel, VMM, dd. 17/05/

124 Variant 2b scoort het minst gunstig, omdat als bijkomende bescherming een tijdelijk stormmuurtje op het Zeeheldenplein moet voorzien worden dat relatief frequent (ca. jaarlijks i.k.v. het garanderen van de werking van de stormprocedure) zal moeten opgezet worden. Door de zeewaartse ligging van de SWB-glooiing en het smaller en steiler profiel van het Klein Strand, bieden varianten 2b en 2c minder flexibiliteit om in te spelen op verslechterende zeespiegel- en golfcondities op lange termijn, en zal meer erosie plaatsvinden aan de zeezijde van de structuur. Het vrij grofkorrelig zand dat nodig is voor de zandsuppleties zal moeten gewonnen worden in een nieuwe ontginningszone in zee (Exploratiezone IV). Het zandverbruik is op korte termijn kleiner bij een geknikt strandprofiel, maar op langere termijn vergt dit profiel meer onderhoud (meer erosie door steilere helling) Milderende maatregelen Als milderende maatregelen kunnen voorgesteld worden: Het zo snel mogelijk aanvatten van de opbouw van de westelijke havendam na de start van de bouw van de oostdam, om verhoogde aanslibbing van de vaargeul te voorkomen; Het regelmatig testen van de tijdelijke zeewering (stormmuurtje) op het Zeeheldenplein bij de ontwerpvarianten waar deze nodig is, nl. 2b en 2c; Het continu opvolgen van de zeespiegelrijzing ter hoogte van de Vlaamse kust, zodat hier tijdig kan op ingespeeld worden (zandsuppletie, opstellen stormmuurtje) zodat Oostende ten allen tijde beschermd blijft tegen een 1000-jarige storm; Frequente controle van de zwemwaterkwaliteit binnen de havendammen (Klein Strand). De minder gunstige effecten van varianten 2b en 2c zouden kunnen gemilderd worden door het Zeeheldenplein minder ver zeewaarts te laten uitspringen (punt afknotten). Daardoor kan het Klein Strand een breder en minder steil profiel krijgen, waardoor het strand meer golfbrekend vermogen heeft en minder erosie zal plaatsvinden aan de zeezijde van het SWB. Tevens wordt dankzij deze milderende maatregel meer flexibiliteit geboden om in te spelen op verslechterende zeespiegel- en golfcondities op lange termijn. Intussen werden berekeningen gedaan m.b.t. het afslagprofiel en de significante golfhoogte bij een 1000-jarige storm indien deze milderende maatregel wordt doorgevoerd. Volgens expert judgment kan op basis van deze berekeningen gesteld worden dat, mits eventuele kleine bijsturingen, het maximaal toelaatbaar overslagdebiet van 1 l/s/m kan gehaald worden zonder dat een mobiele waterkering (tijdelijk stormmuurtje) moet worden voorzien, wat dus wel het geval is bij de (basis)varianten 2b en 2c. De nood aan eventuele kleine bijsturingen om het overslagdebiet te beperken zal door golfgootproeven worden bepaald. Het kan b.v. gaan om een parapet aan de achterzijde van de zitbank op de rand van het SWB. Qua strandprofiel wordt gekozen voor het continu profiel onder helling 1/45, maar deze keuze wordt niet bepaald vanuit de discipline bodem en water, maar als milderende maatregel bij de disciplines mens en fauna en flora (zie aldaar)

125 5.3 Geluid en trillingen Afbakening van het studiegebied Het studiegebied omvat het gebied waarbinnen de invloed van geluids- en trillingsbronnen t.g.v. het project te verwachten zijn. Enerzijds wordt het studiegebied afgebakend op basis van de bepalingen uit Vlarem II, namelijk de zone op 200 meter van de grens van het projectgebied. Dit studiegebied wordt evenwel verruimd (zie figuur 4.1): - Omwille van akoestisch comfort tot de eerstelijnsbebouwing op de Zeedijk en tot de natuurgebieden op de Oosteroever, - met de belangrijkste ontsluitingswegen van het stadscentrum, waar mogelijk relevante wijzigingen in de verkeersintensiteit en dus in het verkeersgeluid kunnen verwacht worden t.g.v. werfverkeer (cfr. studiegebied discipline mens - verkeer) Juridische en beleidsmatige context Voor wat betreft de beoordeling van geluid tijdens bouwwerkzaamheden is er geen concrete wetgeving, wel zijn er enkele aanknopingspunten Vlarem II Geluid van nieuwe inrichtingen De Vlarem II wetgeving is van toepassing op geluid van ingedeelde inrichtingen (vooral op continu (industrie)geluid), terwijl geluid afkomstig van bouwactiviteiten meestal niet continu is. In Vlarem II (BS 31/7/1995, voor het deel geluid vervangen door BS 31/3/1999) worden milieukwaliteitsdoelstellingen voor het gemiddelde L A95,1h niveau van het omgevingsgeluid opgesomd. Daarenboven beschrijft het reglement de meetmethoden. De richtwaarden voor het omgevingsgeluid zijn opgenomen in onderstaande tabel. De voor het project relevante gebiedstypes zijn in vet aangeduid. Voor woongebied geldt dus een milieukwaliteitsnorm tijdens de dagperiode van 45 db(a), voor gebieden op minder dan 500 meter van een industriegebied 50 db(a). Het oostelijk deel van de Oostendse binnenstad en de Oosteroever, beide grenzend aan de haven, behoren tot deze laatste categorie, voor het overig deel geldt de gewone kwaliteitsnorm voor woongebieden. Voor de zandsuppleties zijn niet alleen de dagnormen maar ook de avond- en nachtnormen van toepassing. Omwille van de sterke getij-afhankelijkheid van de werken en de noodzaak om de werken zo snel en efficiënt mogelijk uit te voeren, zullen de suppleties ook s avonds en s nachts doorgaan. Bij de andere projectonderdelen wordt enkel overdag gewerkt. Tevens worden in Vlarem II richtwaarden voor fluctuerend of incidenteel geluid gegeven, die x db(a) boven de van toepassing zijnde milieukwaliteitsnorm ligt: L Aeq,Tv dag =< Toepasselijke waarde + 15 db(a) L Aeq,Tv avond =< Toepasselijke waarde + 10 db(a) L Aeq,Tv nacht =< Toepasselijke waarde + 10 db(a)

126 Tabel : Milieukwaliteitsdoelstellingen voor het volgens VLAREM II gemiddelde L A95,1h van het omgevingsgeluid in open lucht Gebied Milieukwaliteitsnormen in db(a) in open lucht Overdag s Avonds s Nachts 1 Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfrecreatie Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van industriegebieden niet vermeld sub 3 of van gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen. 3 Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden, tijdens de ontginning. 4 Woongebieden Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsgebieden tijdens de ontginning. 6 Recreatiegebieden uitgezonderd gebieden voor verblijfrecreatie Alle andere gebieden, uitgezonderd: bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden vastgesteld. 8 Bufferzones Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens de ontginning Opmerking: als een gebied valt onder twee of meer punten van de tabel, dan is in dat gebied de hoogste richtwaarde van toepassing Verkeersgeluid Ontwerp-KB uit 1991 Er is tot op heden geen bindende Vlaamse regelgeving in verband met wegverkeersgeluid. Door een werkgroep werd in 1998 een voorstel geformuleerd waarbij er een normering werd opgesteld voor openbare wegen (gewest- en provinciewegen) met een bezetting van meer dan voertuigen per etmaal (6.00 uur uur). Aangezien in het gebied niet onmiddellijk wegen liggen met een dergelijke hoge bezettingsgraad lijkt het zinvoller te verwijzen naar het ontwerp-kb uit 1991 van het (federale) ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu. Hierin worden richtwaarden voorgesteld m.b.t. het specifieke geluid van wegverkeer. Het doel van deze richtwaarden is de bevolking een voldoeninggevend akoestisch leefmilieu te geven. Deze richtwaarden hebben, zoals in de meeste Europese landen, betrekking op het A-gewogen equivalent geluidsdrukniveau LAeq,T. In het ontwerp KB uit 1991 wordt de parameter LAeq voor de perioden dag ( ), avond ( ) en nacht ( ) ter hoogte van de gevel van gebouwen of van de rooilijn gehanteerd. Richtwaarden zijn grenswaarden waarnaar gerefereerd wordt voor de vaststelling van geluidszones en om het specifieke geluid van wegverkeer te beperken tot een niveau dat, rekening houdend met het type zone, aan de bevolking een voldoeninggevend akoestisch leefmilieu biedt. Maximale waarden liggen hoger en hebben tot doel de bevolking bescherming te bieden tegen overmatige geluidshinder. Waar het bestaande omgevingsgeluid onder de richt-, resp. maximale waarden ligt, mogen wijzigingen in de bestaande toestand die een verhoging van het omgevingsgeluid tot gevolg kunnen hebben, niet leiden tot een overschrijding van deze richt-, resp. maximale waarden. Indien de maximale waarden overschreden worden, moet via sanering van de bestaande toestand het omgevingsgeluid ten minste tot die maximale waarden teruggedrongen worden

127 Tabel : Richtwaarden en maximale waarden volgens het ontwerp KB van 1991(equivalent geluidsniveau LAeq,T) LAeq,T in db(a) Richtwaarden (RW) Maximale waarden (MW) Omgevingskenmerken Dag/Avond/Nacht Dag/Avond/Nacht 1. Op minder dan 500m van wegen met 4 of meer 60/55/50 70/65/60 rijstroken, buiten de bebouwde kom in woon- en recreatiegebieden 2. In woongebieden buiten de bebouwde kom, in 55/50/45 65/60/55 recreatiegebieden voor verblijfsrecreatie 3. In woongebieden binnen de bebouwde kom, 60/55/50 70/65/60 behalve in het geval onder 4 4. In woongebieden binnen de bebouwde kom met 65/60/55 75/70/65 overheersende administratieve en commerciële functie 5. In landelijke en agrarische gebieden, woonuitbreidingsgebieden 50/45/40 60/55/50 Opmerking: Dag: van tot uur Avond: van tot uur Nacht: van tot uur Geluid tijdens de bouwfase Aangezien we over niet-continu geluid spreken kan de beoordeling van hinder gekoppeld aan bouwactiviteiten het best beschreven worden aan de hand van het equivalente geluidsdrukniveau. Volgens het Amerikaanse Departement van Huisvesting en Stadsontwikkeling kan een equivalent geluidsdrukniveau van 60 db(a) als normaal aanvaardbaar worden beschouwd. Voor kortdurende werkzaamheden mag dit niveau zelfs nog 5dB(A) hoger liggen. In Groot-Brittannië is er de British Standard 5228 Noise control on construction and open site. In deze norm worden geen concrete cijfers naar voor geschoven, wel worden een aantal belangrijke principes uitgelegd. De toegelaten geluidsdrukniveaus zijn zeer sterk afhankelijk van de omgeving en de periode waarin het lawaai zich zal voordoen: voor de dag wordt een grote tolerantie toegelaten, voor de nacht worden echter strenge waarden vooropgesteld. Voor de berekening van de geluids- en trillingshinder veroorzaakt tijdens de bouwfase wordt uitgegaan van literatuurgegevens en/of meetgegevens aan vergelijkbare situaties Methodologie De effectbespreking in de discipline geluid en trillingen voor volgende effectgroepen: Tabel : Effectgroepen geluid en trillingen Effectgroep Criterium Methodologie Beoordeling significantie op basis van Geluid Trillingen Geluidsniveaus ten gevolge van werfverkeer en bouwwerkzaamheden Trillingsniveaus ten gevolge van (werf)verkeer en/of bouwfase Kwalitatieve inschatting geluidsimpact aanlegwerken en werfverkeer Kwalitatieve inschatting van de te verwachten trillingsniveaus in de omgeving Te verwachten geluidsniveaus Omvang zone waarin tijdelijke geluidshinder verwacht wordt Internationale standaarden (DIN 4150/2 en /3)

128 Ter beoordeling van de te verwachten effecten op akoestisch gebied wordt het ontwerpsignificantiekader gebruikt dat voorgesteld werd door een werkgroep van geluidsdeskundigen. Deze werkgroep pleit voor een dubbele evaluatie van nieuwe inrichtingen: - een absolute beoordeling op basis van het specifieke geluidsniveau van de nieuwe inrichting t.o.v. de wettelijke grenswaarden uit Vlarem - een relatieve beoordeling op basis van de wijziging in het omgevingsgeluid ten gevolge van de nieuwe inrichting Dit gaf dan aanleiding tot het volgende voorlopige kader voor nieuwe situaties: L sp - GW [db] : ligging van L sp ten opzichte van grenswaarde vlg. het VLAREM -6 ) [ -6-3 ) [ -3-1 ) [ ] ( ] ( ] ( +6 tussenscore _ _ + + _ + _ 0 _ - _ - - _ ) _ / / / / / - 3 L AX,T omgevingsgeluid [db] [ ) _ / - 3 [ ) _ / - 3 [ ] _ / / / ( ] _ ( ] _ ( +6. _ / Voorlopige versie EINDBEOORDELING - SIGNIFICANTIE - NIEUW PROJECT Merk op dat volgens dit schema het voldoen aan de wettelijke grenswaarden (absolute beoordeling horizontale as) primeert op de aard van de wijziging in het omgevingsgeluid (relatieve beoordeling verticale as). Zelfs indien het omgevingsgeluid duidelijk toeneemt, is de meest negatieve score -1 indien aan de Vlarem-normen voldaan wordt. De relatieve beoordeling wordt toch behouden om twee redenen: - omdat ze toelaat om een verschil te maken tussen een inrichting met een bepaald specifiek geluid in een al lawaaierige omgeving, dan wel in een verder nog rustige omgeving, waar hetzelfde geluid sterker zal worden opgemerkt - omdat ze toelaat om ook rekening te houden met positieve effecten van projecten op het omgevingsgeluid (bv. indien de bouw van een fabriekshal de nabije bewoning afschermt van een drukke autoweg en hierdoor het omgevingsgeluid doet afnemen). Zowel het werfverkeer als de bouwwerkzaamheden zullen bepalend zijn voor de geluidsimpact op de omgeving. Het immissieniveau ter hoogte van de woningen langs de werfroutes zal stijgen of dalen in verhouding tot de toename/afname van de verkeersintensiteit. Bij een gelijke verkeerssamenstelling (aandeel zwaar verkeer) en snelheid komt een verdubbeling van het verkeer overeen met +3 db(a) en een halvering met -3 db(a). Door de dichte, vnl. gesloten bebouwing in het studiegebied is er zeer veel akoestische afscherming, en blijft de geluidsimpact van het verkeer grotendeels beperkt tot de eerstelijnsbebouwing. De evaluatie van de geluidseffecten beperkt zich tot de aanlegfase, omdat de voorziene infrastructuren op zich geen permanente geluidseffecten hebben. Voor de secundaire effecten

129 t.g.v. verhoogde haventrafiek of meer recreanten op het strand verwijzen we naar de beoordeling op planniveau in het plan-mer Bestaande toestand Methodologie en keuze van de meetpunten De huidige geluidsbelasting werd bepaald aan de hand van geluidsdrukmetingen in een aantal punten rond het projectgebied. Aangezien de geluidsimpact van het project in belangrijke mate gekoppeld is aan werfverkeer (groot studiegebied), en aangezien het uitvoeren van continue geluidsdrukmetingen langs de kustlijn geen sinecure is omwille van de windsnelheid die meestal boven 5 m/s ligt, werd ervoor geopteerd om ambulante geluidsmetingen uit te voeren i.p.v. metingen in vaste meetpunten. Op deze manier kon een hoger aantal (weliswaar kortstondige) metingen uitgevoerd worden, en kon flexibel ingespeeld worden op de weersomstandigheden. De ambulante geluidsmetingen werden uitgevoerd op vrijdag 26 september en donderdag 9 oktober 2008 in 12 meetpunten. De meetpunten waren als volgt gespreid over het studiegebied (zie ook figuur 5.3.1): ambulant mp 1: Op het Zeeheldenplein aan het Zeeliedenmonument, representatief voor de woningen gelegen aan de Albert I-Promenade. Gewestplan: woongebied op minder dan 500m van gebied voor gemeenschaps-voorzieningen en openbare nutsvoorzieningen ambulant mp 2: Op de Albert I-Promenade, aan de straatkant voor de woning met nr. 39. Gewestplan: woongebied ambulant mp 3: Op de hoek van de Van Iseghemlaan en de Vlaanderenstraat, kant kledingwinkel. Gewestplan: woongebied ambulant mp 4: Op het Monacoplein op de stoep aan de voorkant van het Casino. Gewestplan: woongebied ambulant mp 5: Aan het Leopold I-Plein, op de hoek van de Kemmelbergstraat met de Warschaustraat. Gewestplan: woongebied ambulant mp 6: Aan de Leopold II-Laan, aan de rand van het Leopoldpark, tegenover het postgebouw. Gewestplan: woongebied ambulant mp 7: Aan het einde van de jachthaven, in het midden van het grasveld, representatief voor de woningen aan de Leopold II-Laan en het Piersplein. Gewestplan: woongebied op minder dan 500m van gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzie-ningen ambulant mp 8: Aan de Leopold III-laan ter hoogte van de de verkeerslichten op het kruispunt met het E. Feysplein. Gewestplan: woongebied op minder dan 500m van gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen ambulant mp 9: Op de Natiënkaai tegenover het NMBS-station, ter hoogte van de zitbankjes naast de brug. Gewestplan: woongebied op minder dan 500m van gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen ambulant mp 10: Aan de Visserskaai ter hoogte van het verkeersplateau aan het Vissersplein. Gewestplan: woongebied op minder dan 500m van gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzie-ningen ambulant mp 11: Op de hoek van de Vuurtorenweg en de Halvemaandijk, naast de inrit van de zeilclub. Gewestplan: op de grens van natuurgebied op minder dan 500m van een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen ambulant mp 12: Aan het Vuurtorendok West, in de bocht aan de trappen. Gewest-plan: op de grens van natuurgebied op minder dan 500m van gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen

130 In elk meetpunt werd over de twee meetdagen samen gedurende in totaal 45 gemeten (3x15 ). Tijdens de metingen werd het geluid van alle verschillende aanwezige geluidsbronnen opgemeten: (auto)verkeer, passanten, scheepvaart, havenactiviteiten, zeevogels, bouwwerven, De metingen werden uitgevoerd onder representatieve meteo-omstandigheden d.w.z. bij voldoende lage windsnelheden en zonder neerslag. De onderstaande meteogegevens zijn afkomstig van het Koninklijk Meteorologisch Instituut van België (meteostation Middelkerke) in combinatie met het weerstation van Acoustical Engineering NV: Meetdata Meteocondities Dag Van Tot Windsnelheid Windrichting Vr 26/09/ ,5 m/s Oost ,3 m/s Noordoost Do 09/10/ ,5 m/s Noordwest

131 Figuur : Situering ambulante geluidsmeetpunten

132 Resultaten verkeerstelling ambulante meetpunten Zowel op vrijdag 26 september als op donderdag 9 oktober 2008 werd simultaan met de ambulante geluidsmetingen een verkeerstelling uitgevoerd. Tijdens de telling werd een onderscheid gemaakt tussen personenvoertuigen, motoren, vrachtvoertuigen, bussen en trams. Fietsers en voetgangers werden niet geteld, aangezien deze naar geluid toe niet relevant zijn. In ondertaande tabel wordt een samenvatting gegeven van de verkeerstellingen. Tabel 5.3.4: Overzicht van de verkeerstelingen Uur MP auto motor vracht bus tram totaal Vrijdag 26/09/ Donderdag 9/10/ Uit bovenstaande tabel kan het volgende besloten worden:

133 Ter hoogte van de meetpunten 2, 11 en 12, zijnde op de zeedijk en aan het natuurgebied op Oosteroever, is er nauwelijks verkeer; ook in meetpunt 1, op het Zeeheldenplein, is er slechts matige passage. Deze vier punten liggen het dichtst bij het eigenlijk projectgebied. Meetpunt 7, nabij de rotonde van het Vuurkruisenplein, is met gemiddeld bijna 300 voertuigen per kwartier veruit het drukste punt, hetgeen te verwachten viel aangezien quasi alle verkeer tussen Oostende-centrum en de autoweg A10 langs dit punt passeert. De overige meetpunten liggen langs de twee hoofdroutes naar het stadcentrum, resp. via de westzijde (Leopold II-laan en Van Iseghemlaan, meetpunten 3, 4, 5 en 6) en de oostzijde (Leopold III-laan, Natiënlaan en Visserskaai, meetpunten 8, 9 en 10). Uit de tellingen blijk dat via beide routes nagenoeg even veel voertuigen passeren (ca. 120 auto s per kwartier), maar het aandeel vrachtverkeer verschilt: ca. 8% langs de westelijke route tegenover slechts 2 à 3% langs de oostelijke route. Anderzijds wordt meetpunt 9, gelegen aan het station, gekenmerkt door meer dan 20 bussen per kwartier. Meetpunten 7 en 8 liggen langs een tramlijn Resultaten geluidsmetingen ambulante meetpunten Tijdens de metingen werden volgende gegevens verzameld: de waarden van L Aeq,1sec (energetisch gemiddelde van het geluidsdrukniveau), de waarden L AN,T (statistische analyse van het geluidsdrukniveau met N = 5, 10, 50, 90, 95 (achtergrondniveau volgens Vlarem II indien T = 1 uur) en 99); deze waarden worden bepaald per periode van 15 minuten. In tabel zijn de meetresultaten opgenomen voor de twaalf ambulante meetpunten. Doel van deze metingen is om zowel het huidige omgevingsgeluid als het achtergrondgeluidsniveau in het studiegebied te bepalen. Uit de resultaten kan het volgende worden besloten: In de punten langs de twee routes naar het stadscentrum liggen de L Aeq -niveaus het hoogst. Op de westelijke route, met meer zwaar verkeer, varieert het L Aeq -niveau tussen 65 en 67 db(a), op de oostelijke route, met minder zwaar verkeer, tussen 63 en 66 db(a). In meetpunt 7, waar de twee routes samenkomen, liggen de opgemeten geluidsniveaus lager dan in de punten langs de routes zelf, en dit ondanks de duidelijk hogere verkeersintensiteit. Factoren die deze schijnbare tegenstrijdigheid kunnen verklaren zijn: het meer open karakter (grotere afstand tot de bebouwing), waardoor er minder weerkaatsing is; de lagere en meer gelijkmatige snelheid op en rond de rotonde; de aanwezigheid van bouwwerven langs de routes (met name in de Van Iseghemlaan) die voor bijkomend geluid zorgen. In de meetpunten 11 en 12 liggen de opgemeten LAeq-niveaus duidelijk lager (49-57 db(a)). Naast het schaarse verkeer zijn er nauwelijks andere geluidsbronnen (enkele wandelaars en fietsers, vogels, ). Het geluidsniveau wordt hier voornamelijk bepaald door verder afgelegen geluidsbronnen, zoals vliegtuiglawaai. In de meetpunten 1 en 2 op de Zeedijk ligt het geluidsniveau vrij hoog (57 à 64 db(a)), en dit ondanks het schaarse verkeer. Het lawaai is hier vnl. afkomstig van de

134 zeebries, recreanten en vogels. De opgemeten minimumwaarden schommelen tussen 49 en 57 db(a), behalve in de meetpunten 11 en 12, waar L Amin 38 à 40 db(a) bedraagt. De opgemeten maximum waarden variëren tussen 68 en 84 db(a) (ook in punten 11 en 12). Deze niveaus zijn te wijten aan allerhande piekgeluiden zoals vrachtwagenpassages, optrekken van voertuigen, laad- en losactiviteiten, dichtgooien van autoportieren, geroep van passanten, krijsen van vogels, Tabel5.3.5: Overzicht van de geluidsmetingen MP Tijd L Aeq,15min L Amin,15min L Amax,15min L A5,15min L A10,15min L A50,15min L A90,15min L A95,15min L A99,15min

135 Beoordeling naar Vlarem II Bij de beoordeling van het huidige geluidsklimaat wordt een toetsing doorgevoerd van de gemeten waarden van het geluid met de milieukwaliteitsdoelstellingen uit Vlarem II. In onderstaande tabel zijn de relevante gegevens samengevat; aangeduid zijn de ligging volgens het gewestplan, de periode (steeds dag), de gemeten waarde van het actuele geluid (gemiddelde van de 3 meetperiodes van 15 ), de milieukwaliteitsdoelstelling (richtwaarde RW) en de mate van overschrijding van of marge t.o.v. de norm. Tabel : Samenvatting van het gemeten geluid en de vergelijking met de richtwaarden uit Vlarem II (db(a)) Punt Periode Ligging LA95,15min RW Mp 1 Dag woongebied op minder dan 500m van gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen Mp 2 woongebied Mp Mp Mp MP Mp 7 woongebied op minder dan 500m van Mp 8 gebied voor gemeenschapsvoorzieningen Mp 9 en openbare nutsvoorzieningen Mp Mp MP Uit de tabel blijkt dat het actuele omgevingsgeluid in alle meetpunten boven de milieukwaliteitsnorm gelegen is, behalve in de meetpunten 11 en 12. De grootste overschrijdingen worden opgemeten in de meetpunten 2 t.e.m. 6, m.a.w. langs de westelijke ontsluitingsroute en gelegen in woongebied. Het geluidsniveau ligt quasi even hoog in punten 1 en 7-10, maar omdat deze punten op minder dan 500 m van gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen gelegen zijn, geldt hier een milieukwaliteitsnorm die 5 db(a) minder streng is. In de meetpunten 11 en 12, waar dezelfde minder strenge norm geldt, zou ook voldaan zijn aan de strengere norm voor woongebied. De (grote) overschrijdingen in de meetpunten 3 t.e.m. 10 zijn duidelijk vooral toe te schrijven aan verkeerslawaai in combinatie met gesloten bebouwing waardoor veel reflectie optreedt Beoordeling naar ontwerp KB uit 1991 Bij de beoordeling van het huidige geluidsklimaat wordt een toetsing doorgevoerd van de gemeten waarden van LAeq met de richtwaarden uit het ontwerp-kb van In onderstaande tabel zijn de relevante gegevens samengevat; aangeduid zijn de periode, de gemeten gemiddelde, minimum en maximum waarde van de LAeq en de maximale waarde (MW) en richtwaarde (RW) volgens het ontwerp KB van

136 Tabel : Samenvatting van de gemeten waarde van LAeq en de vergelijking met de richtwaarden uit het ontwerp KB van Miet Smet van 1991 (alle waarden in db(a)) Punt Periode Ligging LAeq, gem LAeq, min LAeq, max MW RW gemeten gemeten gemeten Mp 1 Dag Woongebied Mp 2 Dag binnen de Mp 3 Dag bebouwde kom Mp 4 Dag Mp 5 Dag Mp 6 Dag Mp 7 Dag Mp 8 Dag Mp 9 Dag Mp 10 Dag Mp 11 Dag Mp 12 Dag Uit de tabel blijkt dat de maximale waarde in geen enkel meetpunt overschreden wordt, maar de richtwaarde wel in 9 van de 12 meetpunten. Enkel in meetpunten 1 (nipt), 11 en 12 (ruim) wordt voldaan aan de richtwaarde Trillingen In het kader van deze studie werden geen trillingsmetingen uitgevoerd. In het kader van vroegere MER-studies voor gewestwegen was dit wel het geval. Zo werden in het kader van de MER-studie van de aanleg van de N74 trillingsmetingen verricht in 4 meetpunten. Voor de beoordeling werd gerefereerd aan de Duitse norm DIN : Erschutterüngen im Bauwesen - Einwirkung auf Menschen in Gebaüden, dit bij gebrek aan een Belgische of Vlaamse normering terzake. In deze en andere studies werd geconcludeerd dat de huidige trillingsniveaus in de omgeving laag en beneden de comfortwaarde lagen. Uit gesprekken met bewoners in de omgeving van drukke verkeerswegen is gebleken dat er soms klachten van trillingen zijn, maar deze klachten situeren zich op plaatsen waar niveauverschillen in de weg (wegverzakkingen of verkeersdrempels) zijn. Met andere woorden: indien het wegdek in goede staat is en er geen drempels zijn, zijn er geen klachten. Het is bijgevolg niet zinvol om in het kader van dit MER trillingsmetingen uit te voeren. Wel dient de conditie van het wegdek in de omgeving opgevolgd te worden, zeker ter hoogte van verkeersdrempels

137 5.3.5 Geplande toestand en effecten Geluids- en trillingsbelasting tijdens de bouwfase In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de geluidsemissie tijdens de bouwfase, de daarbij horende bronnen en de maatregelen die getroffen dienen te worden om de geluidsemissie in de omgeving tot een akoestisch comfortabel niveau te beperken. Het project omvat volgende onderdelen die elk hun specifieke geluidsimpact hebben: Kustverdediging Oostende-centrum: o Zandsuppleties o Aanleg beschermingsdam en grintberm o Bouw stilling wave basin Verbetering van de haventoegang: o Uitbouw westelijke havendam o Aanleg wandelpad op de dam o Afgraven oeverstrook Oosteroever De aanleg van de beschermingsdam (+ grintberm), de uitbouw van de havendam en de aanleg van het wandelpad worden als één projectonderdeel behandeld. Voor de inschatting van de geluids- en trillingshinder veroorzaakt tijdens de aanlegfase wordt uitgegaan van de gegevens omtrent uitvoeringstechnieken en in te zetten materieel die vermeld worden in de projectbeschrijving (zie hoofdstuk 2). Indien de beschikbare informatie onvoldoende gedetailleerd is wat als een leemte in de kennis kan beschouwd worden wordt noodgedwongen uitgegaan van literatuurgegevens en/of meetgegevens van vergelijkbare situaties (transport door vrachtverkeer, heien van damplanken, grondverzetmachines, betoncentrale,...) Zandsuppleties De zandsuppleties voor de aanleg van het Groeistrand zullen normaliter op gelijkaardige wijze uitgevoerd worden als de eerdere suppleties voor de aanleg van het zgn. Noodstrand. De werken gebeuren gefaseerd, waarbij gelijktijdig een vooroeversuppletie en een suppletie op het strand zelf plaatsvindt. Tussentijds vindt een natuurlijke herverdeling van het sediment plaats, waardoor de technische uitvoering vereenvoudigt en de uitvoeringsduur wordt gereduceerd. De morfologische effecten van tussentijdse stormen kunnen ingeschat worden op basis van de uitvoerige analyse en monitoring van de aanleg en het onderhoud van het Noodstrand. De vooroeversuppletie en de ophoging van de lagere delen van het strand (tot maximaal -2 m TAW) kunnen vanuit zee aangelegd worden. De hogere delen van het strand worden opgespoten met behulp van een persleiding. Deze kan aangelegd worden vanaf een baggerschip in zee (drijvende leiding) of vanaf een aanmeerplaats in de haven. In de zone tussen de laagwaterlijn en +2 m TAW wordt de suppletie uitgevoerd via kleppen of op natuurlijke wijze, door afschuiving van hoger gelegen zand

138 Voor de aanleg van de persleiding zullen in de eerste week een vijftal vrachtwagens met buizen nodig zijn, en vervolgens een drietal vrachtwagens om de paar weken. Het baggerschip zal 2 à 3 keer per dag over en weer varen tussen de zand-winningsplaats in zee en het projectgebied. Het opgespoten zand wordt geëgaliseerd met bulldozers. De werken worden uitgevoerd in periodes van 3 maand in het voor- en najaar (tussen het toeristisch hoogseizoen en het stormseizoen). Voor en na elke suppletieperiode wordt de werf weer opgebouwd, resp. afgebroken (mob- en demobfase). Het kraan- en/of bulldozerwerk beperkt zich tot het nivelleren van het zand en het in vorm brengen van de strandhelling met twee bulldozers, een kraan en een wiellader. De geluidsbronnen (de compressor voor het verpompen van het zand en de waterpomp voor de ontwatering) staan op vaste posities tijdens de werken, zodat gemakkelijk geluidsreducerende maatregelen (omkastingen en/of geluidsdempers) kunnen voorzien worden. Het bronvermogenniveau van nieuwe werfmachines is gereglementeerd door een Europese Richtlijn en het KB van 06/03/02 die maximale geluidsniveaus oplegt. De Europese richtlijnen worden door de constructeurs toegepast voor nieuwe machines. Voor de gebruikelijke toestellen die in de periode 1990 tot 1996 in de handel gebracht werden, bedragen de toegelaten geluidsvermogenniveaus 90 tot 110 db(a). Bij continu gebruik resulteert dit voor 1 machine in een immissiewaarde van 45 tot 59 db(a) op een afstand van 100 m. De contour van 45 db(a) (relevant voor avifauna) situeert zich op 130 tot 480 m van de activiteit. Vanaf 1996 ontstond er een geleidelijke verstrenging van de voorwaarden. Voor machines die na 2001 in de handel werden gebracht, zijn er reducties van 3 db(a) te verwachten. De benuttingsgraad van de machines is discontinu en een gemiddelde belasting af leiden is niet éénduidig. Het resulterend niveau in de woonzones zal echter zeker ondergeschikt zijn aan het bestaand omgevingsgeluid (vnl. verkeersgeluid). Voorts zal er een ruimtelijke spreiding zijn van de diverse activiteiten; de mond van de persleiding schuift b.v. op naarmate de werken vorderen. De geluidsbelasting veroorzaakt door één machine zal bijgevolg een gemiddelde inschatting zijn van het effect tijdens de uitvoering. Qua grootheid waarin de geluidemissie van de werf dient uitgedrukt te worden is het aangewezen om de LAeq-waarde als rekengrootheid te hanteren om het effect van tijdelijke pieken in het geluidsniveau (impacten, passages van vrachtwagens e.d.) in rekening te kunnen brengen. Volgende typische geluidsbronnen worden ingezet: - Generatorset (100kVA), - Een wiellader, een kraan en twee bulldozers, - Persleidingen. De bronvermogens en daaruit resulterende immissieniveaus worden als volgt ingeschat: machine of activiteit L WA Aantal L Aeq -totaal L Aeq -totaal op 200 m op 100 m Generatorset Wiellader Bulldozers Kraan

139 De geluidsvermogenniveaus van de verschillende bronnen kunnen sterk variëren. Deze grote variaties zijn enerzijds te wijten aan de verschillende types van machines (geluidsarme of niet) en anderzijds aan de onderhoudstoestand van de machines (perfect technisch onderhouden of in slechte staat). Wanneer uitgegaan wordt van een totaal ingezet bronvermogenniveau van ca. 114 db(a) zal het geluidsdrukniveau op 200 meter van de geluidsbronnen (richtafstand volgens Vlarem II) ca. 57 db(a) bedragen. Op 100 meter dit is representatief voor de 1 ste bouwlijn zal het geluidsdrukniveau ca. 63 db(a) bedragen. Wanneer het ingezette bronvermogenniveau slechts 100 db(a) bedraagt (door inzet van nieuwe machines die voldoen aan de recente EEG-specificaties), kan het geluidsdrukniveau op 200 meter van deze bronnen teruggebracht worden tot ca. 43 db(a) bedragen en op 100 meter ca. 49 db(a). Bij het achteruitrijden van een bulldozer gaat verplicht een veiligheidspieper in werking. Deze heeft een geluidsvermogenniveau van bijna 130 db(a) en veroorzaakt op 10 meter een geluidsdrukniveau van meer dan 100 db(a). Op 100 m afstand (bebouwing) is dit nog steeds bijna 80 db(a). Dit geluidsdrukniveau wordt vooral bepaald door het tonaal karakter van deze pieper in de terstband van 1600 Hz: Bron Frequentie db(a) Achteruitrijden Bull 101,4 102,9 108,9 113,9 118,5 128,4 112,3 103,8 129,1 Dit geluid kan niet uitgeschakeld worden omdat het verplicht is om veiligheidsredenen. De impact kan wel aanzienlijk gemilderd worden door gerichte afscherming van de geluidsbron, waardoor het geluid enkel naar recht achter het voertuig gericht wordt en in de andere richtingen maximaal gedempt wordt. Globaal kan gesteld worden dat equivalente geluidsniveaus van 45 db(a) (milieukwaliteitsdoelstelling in een woongebied tijdens de dagperiode) ten gevolge van de zandsuppletiewerken op een afstand van 100 meter frequent zullen voorkomen en/of overschreden worden. Aangezien de zandsuppleties ook s avonds en s nachts moeten doorgaan vanwege de getijafhankelijkheid van de werken, zullen de milieukwaliteitsdoelstellingen tijdens de nacht (35 db(a)) zeker overschreden worden. Verwacht kan worden dat tijdens de werken de geluidsniveaus zullen verstoord worden in een straal van meer dan 500 m van het werkvak. Voor wat betreft de piekniveaus kan in het ongunstigste geval de invloedszone verder reiken dan 1 km, althans in de zones/richtingen waar geen afscherming door de bebouwing aanwezig is. De heersense windrichting is daarbij uiteraard determinerend. De meest voorkomende windrichting, ZW, is parallel aan de kustlijn en is dus niet naar de bebouwing gericht Bouw uitbreiding Zeeheldenplein en/of Stilling Wave basin (SWB) De werken van dit projectonderdeel bestaan telkens uit drie onderdelen: De aanleg van het dijklichaam (dijkuitbreiding bij varianten 2b en 2c, SWB bij variant 2a en landwaarts deel van de havendam bij alternatief 1); de glooiing naar het Klein Strand toe;

140 een zgn. plasberm aan de zeewaartse zijde van de glooiing. De glooiing wordt beschermd door stalen damplanken. Deze damplanken zullen worden ingeheid, omdat intrillen in deze omgeving (een intergetijdengebied) tot liquefactie van de bodem zou leiden. Concrete gegevens over het in te zetten materieel zijn niet beschikbaar. Hieronder volgt een overzicht van mogelijke geluidsvermogenniveaus voor het indrijven van damplanken naargelang de gebruikte techniek. Deze worden als indicatie gegeven van de maximaal te verwachten geluidemissie enerzijds en anderzijds van de afstand waarop het geluidsdrukniveau tot beneden een bepaalde waarde terugvalt. Activiteit L WA Aantal L Aeq -totaal L Aeq -totaal op 200 m op 100 m Indrijven damplanken (in zand) met dieselhamer Indrijven damplanken (in zand) met luchthamer Indrijven damplanken door hydraulisch trillen Indrijven damplanken door hydraulisch drukken Vermits het hier om losse zandgrond gaat, kan de laatste techniek als de meest realistische beschouwd worden. Dit is bovendien de meest geluidsarme werkwijze, met een gemiddeld geluidsvermogenniveau van ca. 100 db(a). In deze situatie bedraagt het specifieke geluidsdrukniveau in een evaluatiepunt in woongebied op 100 meter van de terreingrens van de onderzochte inrichting ca. 49 db(a). Maar de bebouwing ligt plaatselijk op geringere afstand van de werken (minimaal een 30-tal meter), waardoor het geluidsdrukniveau aan de eerstelijnsbebouwing nog ca. 10 db(a) hoger kan liggen. Bij de bouw van het SWB of de uitbreiding van het Zeeheldenplein zullen normaliter ook bulldozers, wielladers en/of kranen ingezet worden. Voor het opvullen van het dijklichaam met zand via een persleiding zal, zoals op het Groeistrand, een generatorset nodig zijn. Het gemiddeld individueel geluidsvermogenniveau van deze machines ligt eveneens in de grootteorde van 100 db(a) (zie ). Het heien van de damplanken, het opvullen van het dijklichaam en de bekledingswerken zullen in principe niet gelijktijdig uitgevoerd worden Bouw westelijke havendam Volgens de projectbeschrijving zal bij de bouw van de havendam volgend materieel ingezet worden: Tabel : Overzicht in te zetten materieel per werkonderdeel voor de bouw van de havendam(men) Werkonderdeel Inzet hoofdmaterieel Plaatsen van zinkstukken, 2 zeewaardige pontons Kraan CAT 375 inclusief stortsteen in den natte een onderlosser Bakken Kraan American Steenstorter Kraan Hitachi 1200 Plaatsen erosiegrind en tout-venant 2 zeewaardige pontons Bakken kg in den natte een onderlosser Kraan American Hoist 7260 Kraan American 1250 Kraan American Hoist 9310 Kraan Hitachi 1200 Kraan Sumitomo SC3 700 Bouw dam in den droge Kraan CAT dumpers Kraan Hitachi 1200 Kraan American Hoist

141 Wiellader CAT 972C O&K RH40 Bouw dam in den natte 2 pontons Bakken Kraan American Kraanschip Kraan Hitachi 1200 Steenstorter Plaatsen HARO-blokken 2 pontons Kobelco 150 ton Kraan American Kraan American Hoist De te verwachten LAeq-waarden uitgaande van de geluidsvermogenniveaus per machinetype zijn als volgt: machine of activiteit L WA Aantal L Aeq -totaal L Aeq -totaal op 200 m op 100 m wiellader kraan dumper Wanneer uitgegaan wordt van een totaal ingezet bronvermogenniveau van ca. 118 db(a) zal het geluidsdrukniveau op 200 meter van de geluidsbronnen ca. 66 (A) bedragen. Ter hoogte van de eerstelijnsbebouwing langs de zeedijk zal het geluidsdrukniveau variëren tussen 73 db(a) (op 50 m afstand) en 52 db(a) (op 600 m). Wanneer het ingezette bronvermogenniveau slechts 98 db(a) bedraagt (nieuwe machines), dan zal het geluidsdrukniveau op 200 meter van deze bronnen nog maar 41 db(a) bedragen, op 50 m 53 db(a) en op 600 m 32 db(a). De niveaus nemen per afstandsverdubbeling gemiddeld met 6 db(a) af. Globaal kan gesteld worden dat equivalente geluidsniveaus van 45 db(a) (dit is de milieukwaliteitsdoelstelling in een woongebied tijdens de dagperiode) op een afstand van 200 meter frequent zullen voorkomen of overschreden worden, en zeker ter hoogte van de dichtst bijzijnde bebouwing. Verwacht kan worden dat tijdens de werken de geluidsniveaus zullen verstoord worden in een straal van meer dan 500 meter van het werkvak. Voor wat betreft de piekniveaus kan in het ongunstigste geval de invloedszone verder reiken dan 1 km (althans in zones/richtingen waar geen afscherming door bebouwing aanwezig is) Afgraven oeverstrook Oosteroever Het gedeelte boven het zeeniveau zal afgegraven worden met graafmachines, het diepere gedeelte zal moeten worden uitgebaggerd, wellicht met een dieplepelponton. De grond zal via de Vuurtorenweg en de Hendrik Baelskaai naar het hoger wegennet worden afgevoerd. Tijdelijke opslag gebeurt in de werfzone die voorzien wordt aan de kop van het Vuurtorendok. Hieronder wordt een overzicht gegeven van het geluidsniveau van de machines die zullen ingezet worden tijdens deze werken: machine of activiteit L WA Aantal L Aeq -totaal L Aeq -totaal op 200 m op 100 m Cutterzuiger Retro-graafmachine Bij de cutterzuiger, met een geluidsvermogenniveau ca. 113 db(a), bedraagt het specifieke

142 geluidsdrukniveau in een evaluatiepunt op 200 meter van de terreingrens van de af te graven zone ca. 56 db(a). De contour van 45 db(a) bevindt zich op ongeveer 700 meter. Bij een retro-graafmachine ligt het geluidsniveau nagenoeg een factor 10 lager. Uit deze berekeningen en de gegeven geluidsvermogenniveaus blijkt dat het voldoen aan de eisen uit Vlarem II op 200 meter van de terreingrens van de bouwzone moeilijk realiseerbaar zal zijn. We wijzen er wel op dat de berekeningen waarschijnlijk een overschatting van de geluidsniveaus geven, omwille van het feit dat de machines niet continu op vollast werken. Bovendien bevinden zich geen woningen in de nabijheid van dit deelprojectgebied Geluid en trillingen t.g.v. verkeer tijdens de bouwfase Bij transport via het water blijft de geluidsimpact van het transport zeer beperkt, enerzijds omdat de volumes per transporteenheid (schip) vele malen groter zijn dan bij wegtransport, en anderzijds omdat de scheepvaart per definitie op geruime afstand van de bewoning plaatsvindt (op zee of binnen de haven). Wegtransport is het belangrijkst bij de projectonderdelen bouw stilling wave basin en afgraven oeverstrook Oosteroever. Ook bij de aanleg van de havendam zal wellicht een deel van de materiaalaanvoer over land moeten gebeuren, zeker in de afwerkingsfase. Bij de zandsuppleties beperkt het verkeer zich tot de mob- en demobfases. Het werfverkeer van en naar het Zeeheldenplein (bouw SWB en begin dam) zal noodgedwongen via de stadskern van Oostende verlopen. Omdat de Visserskaai en de Albert I-Promenade totaal ongeschikt zijn voor vrachtverkeer, wordt alle werfverkeer via de Van Iseghemlaan gestuurd. Dit is een weg met volledig gesloten bebouwing, waar de huidige verkeersbelasting (gemiddeld ca. 120 voertuigen per kwartier) en dus ook de geluidsbelasting (gemiddeld ca. 65 db(a)) reeds hoog is. Het werfverkeer voor het afgraven de oeverstrook op Oosteroever verloopt volledig door industriegebied met vrijwel geen bewoning. Normaliter zal enkel gewerkt worden tussen 07 en 17 uur. Incidenteel kan vroeger begonnen of iets langer doorgewerkt worden. Weekendwerk en avond- en nachtwerk wordt zoveel mogelijk gemeden; dit kan uitzonderlijk toegestaan worden als de aannemer de noodwendigheid ervan kan aantonen naar planning of hinder. Volgende factoren zijn bepalend voor de geluidsimpact van het wegverkeer: De verkeersintensiteit: Het is gebruikelijk om in geluidsprognoseformules het verband tussen verkeersintensiteit en geluidsdrukniveau aan te geven door het verhoudingsgetal 10 log n. Een verdubbeling van de verkeersintensiteit komt overeen met een verhoging van 3 db(a); om een stijging met 1 db(a) te veroorzaken is een verkeerstoename met ca. 25% nodig. Het aandeel zwaar verkeer: Aangezien zwaar verkeer (vrachtwagens) beduidend meer geluid produceert dan personenwagens (ca. 10 db(a) of een factor 10 meer), kan een verandering in de samenstelling van het verkeer tot gewijzigde geluidsdrukniveaus leiden. Uit onderzoek 24 blijkt dat een aandeel van 30% zwaar verkeer leidt tot een geluidsdrukniveauverhoging van ca. 4 db(a) t.o.v. zuiver personenwagenverkeer. Een 24 Van Noort en Oosting, Verkeerslawaai en wegontwerp, 1973 en TH Delft, Lawaaibronnen, prognose verkeerslawaai, maatregelen verkeerslawaai,

143 aandeel zwaar verkeer van 5 tot 10 % geeft aanleiding tot een geluidsdrukniveauverhoging van 0,5 tot 1 db(a). Dat de invloed van het zwaar verkeer niet hoger ligt, is te wijten aan de doorgaans lagere snelheid van het zwaar verkeer. Opgemerkt dient te worden dat het hier de waarde van LAeq,1h betreft. Voor wat de piekniveaus betreft zal de invloed van het zwaar verkeer uiteraard hoger liggen. De doorstroming: Het geluid geproduceerd door de motor (in- en uitlaat) is sterker naarmate de motor meer vermogen moet ontwikkelen (hoe hoger het toerental, hoe sterker het lawaai). Vooral bij optrekken, als de motoren een grote prestatie moeten leveren, zijn de geluidsniveaus die de motor veroorzaakt hoog. Veelvuldig afremmen en optrekken, wat typisch is voor stedelijke gebieden met veel kruispunten (met verkeerslichten), veroorzaakt dan ook extra veel hinder. Het type en de staat van het wegdek: Kasseien veroorzaken veel meer geluidshinder dan asfalt, beton of straatstenen. Putten e.d. in het wegdek veroorzaken direct (klap) en indirect (afremmen vóór en optrekken na de put) extra lawaai. De richtwaarde RW (de waarde waarbij een voldoeninggevend akoestisch leefmilieu wordt geboden) volgens het ontwerp-kb van 1991 van 60 db(a) voor de dagperiode binnen de bebouwde kom zal, langs wegen waar de woningen op korte afstand tot de as van de weg liggen (zoals in het centrum van Oostende), door de bijdrage van slechts enkele vrachtwagenbewegingen per uur reeds overschreden worden. Dit dient gerelativeerd te worden door het feit dat het actuele verkeer op de hoofdassen in Oostende reeds een hoger geluidsdrukniveau veroorzaakt (het gemeten gemiddeld LAeq bedroeg 63 tot 67 db(a)). De verkeersgeneratie van de verschillende projectonderdelen kan als volgt worden ingeschat (zie ook hoofdstuk Mens verkeer): Zandsuppleties: Maximaal een 5-tal vrachtwagens per week; Bouw Stilling wave basin / uitbreiding Zeeheldenplein: maximaal een 10-tal vrachtwagens per dag; Bouw westelijke havendam: maximaal een 10-tal vrachtwagens per dag; Afgraven oeverstrook Oosteroever: ca. 100 vrachtwagens per dag. De eerste drie projectonderdelen worden ontsloten via de werfroute door het stadscentrum van Oostende (Van Iseghemlaan Leopold II-laan). De uitvoering van het project genereert maximaal enkele tientallen vrachtwagens per dag, terwijl de verkeersintensiteit in de Van Iseghemlaan op ca. 500 voertuigen per uur kan geschat worden, waarvan bijna 10% vrachtverkeer. De bijdrage van het project aan het verkeersgeluid op deze aanvoerroute is dus als niet significant te beschouwen. De afvoer van grond van de oeverstrook op Oosteroever is beduidend verkeersintensiever, maar omdat de afvoerroute van deze grond volledig door onbebouwd industriegebied en/of via grote wegen (N34, A10) met een hoge verkeersintensiteit verloopt, is ook de bijdrage van dit projectonderdeel aan de geluidskwaliteit niet significant. Met betrekking tot trillingshinder veroorzaakt door het transport kan gesteld worden dat zich langs wegen in goed onderhouden staat geen hoge trillingsniveaus zullen voordoen, zelfs niet op korte afstand van de weg

144 Conclusies Alle projectonderdelen gaan gepaard met aanzienlijke tijdelijke geluidshinder t.g.v. de inzet van zware machines (kranen, bulldozers, generatoren,..). Globaal kan gesteld worden dat tijdens de bouwfase tijdelijk geluidsniveauverhogingen (in de zin van niet-permanent, maar dat op sommige dagen wel een overschrijding en op andere dagen geen overschrijdingen zullen optreden van de milieukwaliteitsdoelstellingen) kunnen verwacht worden. Op 200 meter van de activiteit worden geluidsdrukniveaus verwacht in de orde van meer dan 50 db(a). Projectonderdeel SWB/uitbreiding Zeeheldenplein wordt het meest negatief beoordeeld omdat deze werken permanent dicht bijn de eerstelijnsbebouwing plaatsvinden. Bouwfase Afbraak en/of opbouw Verkeer Zandsuppleties zwak negatief niet significant Bouw uitbreiding Zeeheldenplein en/of matig negatief niet significant Stilling Wave basin (SWB) Bouw havendammen - beschermingsdam en zwak negatief niet significant grindberm Afgraven oeverstrook Oosteroever zwak negatief niet significant Aan- en afvoer van materiaal via de weg wordt maximaal beperkt en verloopt via vastgelegde werfroutes (zeker t.h.v. het stadscentrum), waardoor de geluidsimpact van het werfverkeer normaliter niet significant zal zijn. Trillingshinder is niet significant voor dit project Milderende maatregelen Het is steeds nuttig om een aantal algemene milderende maatregelen te geven die tijdens de bouwfase gehanteerd en opgevolgd dienen te worden. In alle situaties is het nuttig om het geluid en/of de perceptie van geluid op en rond een bouwsite maximaal te beperken. Een algemene maatregel is een goede communicatie met de omwonenden (zorg ervoor dat zij steeds bij iemand terecht kunnen met opmerkingen en/of klachten). Verder worden volgende algemene regels aanbevolen om de geluidshinder tijdens de werken te minimaliseren: Het uitvoeren van de werken enkel toelaten in bepaalde periodes, b.v. enkel overdag in functie van de nachtrust, niet tijdens het broedseizoen van de vogels die broeden in het nabije Habitatrichtlijngebied, Een goede staat van onderhoud van de werfwegen (vermijden van spoorvorming en moeilijk berijdbare weggedeelten, van vastraken van vrachtwagens of van gebruik van lage versnellingen met hoog toerental); Opleggen van verplichte routes zoals bij dit project het geval is voor het vrachtverkeer van en naar de werf; beperken van het doorkruisen van dichtbewoonde gebieden; vermijden van verkeersonveilige situaties; Maximaal beladen van de vrachtwagens om het aantal ritten te minimaliseren of aanpassen van de grootte van de vrachtwagen aan het te volgen tracé;

145 Vermijden van impacten (bijvoorbeeld bij het dichtklappen van de laadklep bij het lossen van materialen); Maximaal gebruik maken van aanwezige objecten om afschermingen te krijgen, b.v. machines plaatsen achter terreinoneffenheden, aarden wallen; zo nodig kan men ook uitgegraven aarde op een voor afscherming gunstige plaats leggen, b.v. op het Klein Strand; Tijdelijke werfinrichtingen (bouwketen) op voldoende afstand van woningen plaatsen zodat zo weinig mogelijk reflectie optreedt; Meer dan één machine tegelijk gebruiken: hierdoor wordt de werktijd verkort terwijl het geluidsniveau slechts in beperktere mate verhoogt; Gebruik maken van geluidsarme machines en technieken: Grondverzetmachines zijn de belangrijkste geluidsbronnen. Wanneer de geluidsemissie van één bron die van de andere geluiden op de site met meer dan 10 db(a) overschrijdt, bepaalt deze ene machine bijna het totale omgevingslawaai. Hydraulisch heien (van damwanden, palen) is veel geluidsarmer dan mechanisch heien. Dit betekent dat enkel die machines mogen worden ingezet die voldoen aan de desbetreffende Europese wetgeving en het KB van 06/03/02. Deze wetgeving beperkt het maximaal toelaatbare geluidsvermogenniveau van een aantal nieuwe machines (motorcompressoren, energieaggregaten, grondverzetmachines, betonmengers,...). De conformiteit aan de Europese richtlijnen garandeert echter nog niet dat de machines onbeperkt in de tijd aan de eisen blijven voldoen. De machines dienen steeds in een perfecte onderhoudstoestand te worden gehouden wil men ongewenste geluiden voorkomen. Deze geluiden manifesteren zich meestal bij gebrek aan smering, slijtage van lagers, losse onderdelen, loszittende of weggenomen beschermkappen, vervuilde filters, uitlaten enz. Een groot aantal machines dat op werven nog frequent worden ingezet, zijn uit akoestisch oogpunt, technisch achterhaald. Volgende machines worden bij voorkeur niet ingezet op een "stille" werf: - dieselmotoren zonder omkapseling, - generatoren zonder omkapseling, - pompen zonder omkapseling rond de aandrijving, - compressoren zonder omkapseling rond de aandrijving. De huidige stand der techniek maakt het mogelijk om machines te ontwikkelen die een nog lager geluidsvermogenniveau bezitten dan deze opgelegd in de richtlijnen, waarbij extra reducties kunnen gerealiseerd worden. In Duitsland hebben deze machines naast de verplichte aanduiding d.m.v. van de LwA-kenplaat (geluidsvermogenniveau) een bijkomend kenmerk gekregen nl. " der Blaue Engel". Verschillende fabrikanten hebben zich bovendien toegelegd op de ontwikkeling van bijzonder stille machines. Deze machines zijn minimaal 5 db(a) stiller dan vergelijkbare machines met Europees certificaat. Daarnaast dienen de omwonenden duidelijk geïnformeerd te worden en is het aanbevolen een persoon van de betrokken werf aan te stellen die toezicht houdt op bovenvermelde regels. De coördinaten van deze verantwoordelijke persoon dienen aan de buurtbewoners meegedeeld te worden. Bij problemen kunnen deze laatsten rechtstreeks contact opnemen met deze verantwoordelijke

146 5.4 Mens Sociaal-organisatorische aspecten Afbakening studiegebied Het studiegebied wordt op drie verschillende niveaus gedefinieerd (zie ook figuur 4.1): - microschaal: het projectgebied zelf = deel van de zeedijk en het Klein Strand t.h.v. Zeeheldenplein; deel van de zee en het strand ingenomen door de zandsuppleties en de nieuwe havendam; af te graven oeverstrook op Oosteroever; - mesoschaal: het gebied dat rechtstreeks beïnvloed wordt door de geplande ingrepen: de strook zee ter hoogte van de zeedijk en de haventoegang van Oostende; een deel van de historische binnenstad van Oostende en de Voorhaven; het duingebied op Oosteroever; - macroschaal: de ruime zone die indirecte effecten ondervindt van de geplande ingrepen, vnl. door aan- en afvoer van materialen en grondstoffen: de zone langs de werfroutes, bij uitbreiding heel het regionaalstedelijk en havengebied van Oostende; het deel van de Noordzee ter hoogte van Oostende en de zandwinningsgebieden verder in zee Methodologie De effectbespreking in de discipline mens sociaal-organisatorische aspecten voor volgende effectgroepen: Tabel : Effectgroepen mens sociaal-organisatorische aspecten Effectgroep Criterium Methodologie Beoordeling significantie op basis van Bestemming Gebruikswaarde en functionele aspecten Beeld- en belevingswaarde Leefbaarheid en woonkwaliteit Bereikbaarheid Verkeersintensiteit, - Compatibiliteit functies met bestemming volgens bestemmingsplan en beleidsvisie(s) Winst / verlies aan economische functies (vnl. recreatie en haven) Functioneren activiteiten rond projectgebied Wijziging van de perceptieve kenmerken door de realisatie van het project en bijgevolg wijziging van de belevingswaarde Sociale leefbaarheid: effect op tewerkstelling, voorzieningen Hinderbeleving in aanlegfase Verandering in bereikbaarheid van (bestaande) functies (permanent en tijdelijk) Verandering in verkeersintensiteit, -doorstroming Kwalitatieve beoordeling Kwalitatieve beschrijving Inschatting evolutie haventrafiek o.b.v. gegevens Strategisch Plan Haven Oostende Kwalitatieve beschrijving van de wijzigingen in de omgeving die leiden tot een visuele impact + beschrijving hoe hierdoor de belevingswaarden kunnen wijzigen Kwalitatieve beschrijving Kwantitatieve afweging van immissieniveaus (aan te leveren vanuit discipline geluid) en eventuele gezondheidseffecten Kwalitatieve beoordeling routes werfverkeer en eventuele permanente wijzigingen verkeerscirculatie Inschatting omvang werfverkeer Afweging t.o.v. huidige toestand Compatibel met bestemming (ja/nee) Graad van eventuele zonevreemdheid Toename / afname aan economische waarde Duur van verstoring van omgevende functies tijdens werken Mate van visuele impact, mate waarin de waarnemings- en waarderingskenmerken worden beïnvloed Omvang van sociale effecten Aantal gehinderden in aanlegfase (incl. werfverkeer) Al dan niet gegarandeerde bereikbaarheid van (bestaande) functies Absolute omvang werfverkeer Impact werfverkeer op

147 Effectgroep Criterium Methodologie Beoordeling significantie op basis van doorstroming en -veiligheid en -veiligheid t.g.v. werfverkeer op routes werfverkeer verzadigingsgraad routes werfverkeer De effecten worden op een kwalitatieve manier beoordeeld. Voor de meeste effectgroepen is geen kwantificering mogelijk, en voor diegene waar dit in principe wel mogelijk is (verkeersintensiteit en doorstroming), biedt beoordeling m.b.t. een kwantitatief significantiekader weinig of geen meerwaarde voor een dergelijk project met enkel tijdelijke effecten van werfverkeer Bestaande toestand Gebruikswaarde en functionele aspecten Het projectgebied ligt op een dubbele grenslijn: tussen land en zee en tussen stad en haven. De grens tussen stad en haven bevindt zich momenteel t.h.v. het Westerstaketsel en het Montgomerydok. De belangrijkste functies in het gebied en zijn omgeving zijn wonen, werken en recreëren. De woonfunctie is geconcentreerd aan de zuidwestzijde van het projectgebied, zijnde de binnenstad van Oostende. Het is een gebied gekenmerkt door een hoge bebouwingsdichtheid, met veel hoogbouw, o.a. langs de zeedijk (Albert I-Promenade) en de Visserskaai. Een aanzienlijk deel van de woningen bestaat uit tweede verblijven of vakantiewoningen, en is dus niet permanent bewoond. Tijdens het toeristisch hoogseizoen neemt de hoge bewoningsdichtheid in de binnenstad nog met een veelvoud toe. Aan de oost- en zuidoostzijde van het projectgebied, in het havengebied en het duinengebied komt vrijwel geen bewoning voor. De Vuurtorenwijk op de Oosteroever bevindt zich al op relatief grote afstand van het projectgebied. Ook de functie werken is zeer belangrijk in de Oostendse binnenstad, met dominantie van horeca en diensten. In vergelijking met de Zeedijk ten westen van het Casino zijn horeca en diensten op de Albert I-Promenade (voorlopig) relatief zwak ontwikkeld en ondergeschikt aan de woonfunctie. Dat komt omdat tot voor kort (tot de aanleg van het Noodstrand) geen permanent strand aanwezig was t.h.v. de historische binnenstad. In het deel van het Oostends havengebied dat grenst aan de projectzone vinden vrijwel uitsluitend op- en overslagactiviteiten plaats; de industrie bevindt zich eerder in de achterhaven van Oostende (industriezone Plassendale). Het studiegebied is ook zeer belangrijk op recreatief vlak. Oostende wordt zowel gekenmerkt door het klassieke kusttoerisme, met de bijhorende horeca-infrastructuur, als door recreatie die gebonden is aan haar functie als stad van regionaal belang (uitgangsbuurt in de Langestraat, winkelstraten, culturele voorzieningen in het Casino e.d.). Strandrecreatie komt zowel op het Noodstrand als op het Klein Strand voor, maar zoals gezegd beduidend minder intensief dan op het Groot Strand. De zeedijkpromenade en het Westerstakelsel (met een taverne op de kop) zijn belangrijke wandelroutes. Het Montgomerydok fungeert als jachthaven. Op de Oosteroever is recreatie veel beperkter omdat het grootste deel van het duinengebied

148 beschermd is als natuurgebied; er is hier ook geen toeristische strand aanwezig. Enkel Fort Napoleon is als educatief historisch museum een belangrijke toeristische trekpleister. Dominantie van woonfunctie (relatief weinig horeca en diensten) op Albert I-promenade Veel horeca op het gelijkvloers langs de Visserskaai (links het Noordzeeaquarium) Cultuurcentrum Casino Kursaal Wandelaars op het Westerstaketsel met taverne aan het uiteinde Toeristisch gebruik van strand en dijk t.h.v. de Oostendse binnenstad (ook in de winter) Niet toeristisch geëxploiteerd strand op Oosteroever

149 Beeld- en belevingswaarde De beeldwaarde van een gebied wordt in grote mate bepaald door een aantal beeldbepalende elementen of visuele ankerpunten. Het belangrijkste beeldbepalend element in Oostende en overal langs de Vlaamse kust is de Noordzee. Een zeelandschap wordt gekenmerkt door weidsheid, monotonie, gebrek aan reliëf en een indruk van oneindigheid doordat de maximale zichtafstand enkel beperkt wordt door de capaciteit van het menselijk oog en de kromming van de aarde. Relatief grote objecten op zee die boven het wateroppervlak uitsteken vallen door de vlakheid van de zee automatisch sterk op. Ter hoogte van Oostende zijn dit enerzijds schepen, en anderzijds het honderden meters in zee uitstekend Westerstaketsel. Aan de landzijde wordt het studiegebied gedomineerd door de muur van appartementsgebouwen langs de Zeedijk. Door de dominantie van de modernistische bouwstijl uit de jaren 50 tot 70 vormt het maritiem front langs de Albert I-Promenade visueel een relatief homogeen geheel. Vanop enige afstand gezien, steekt de 104 m hoge Europatoren, die zich twee bouwblokken stadsinwaarts bevindt, nog een eind boven de zeedijkbebouwing uit. Het maritiem front wordt langs weerszijden begrensd door een markant bouwwerk: aan de westzijde door het Casino Kursaal en aan de oostzijde door het Zeeliedenmonument. Ten westen van het Casino loopt de muur van appartementsgebouwen langs de zeedijk voort, maar ze is t.o.v. de bebouwing langs de Albert I-Promenade ca. 150 m achteruitgeschoven en daardoor visueel minder dominant aanwezig. De muur van appartementsgebouwen langs de Albert I-promenade, gezien vanaf het Westerstaketsel, met daarachter de Europatoren Ten oosten van het Zeeliedenmonument buigt de dijk scherp af naar het zuiden en opent zich het zicht op het havenlandschap. De gebouwen in het gebied zijn weliswaar grootschalig (o.a. de Vismijn) maar relatief laag, en vallen daarom vanaf het projectgebied gezien weinig op. Op de Oosteroever zijn de beeldbepalende elementen de radartoren aan de Halve Maan en de vuurtoren Lange Nelle. De bouwwerken in het duinengebied (Fort Napoleon, batterijen Halve Maan en Hundius) liggen grotendeels verscholen tussen de duinen en vallen van buitenaf weinig op. De omwalling rond batterij Halve Maan is wel beeldbepalend, mede omdat ze vlak langs de havengeul gelegen is

150 Noordzee gezien vanaf de Albert I-Promenade Westerstaketsel uitstekend in zee Zeeliedenmonument aan het oostelijk uiteinde van het maritiem front van Oostende Montgomerydok en voorhaven gezien vanaf de Montgomerykaai Radartoren aan Halve Maan Batterij Halve Maan met omwalling De belevingswaarde van een gebied of ruimtelijk element hangt af van diverse factoren als vorm, verhoudingen, schaal, barrièrewerking, contrast, variatie en harmonie. Belevingswaarde is bij uitstek subjectief, omdat elk individu aan elk van deze factoren een verschillend belang en waardeoordeel hecht. De belevingswaarde vertrekt dus van de objectieve beeldwaarde, maar geeft daar bovenop een subjectieve beoordeling mee. In het kader van het plan-mer werd in juli 2006 een enquête uitgevoerd bij ca. 300 passanten

151 op de Albert I-Promenade en ca. 300 bewoners van de bouwblokken direct achter de dijk (zowel permanente als tijdelijke bewoners). Bij deze respondenten werd gepeild naar hun oordeel over de beleving van een aantal kenmerkende elementen van de zeedijk in Oostende en omgeving. De beleving van de omgeving werd gemeten aan de hand van waarderingsschalen, rangordeschalen en het aanduiden van voorkeuren. De belangrijkste conclusies van deze enquête waren: De passanten beoordeelden de Albert I-Promenade beduidend minder gunstig dan de Zeedijk t.h.v. het Groot Strand. Zij hechtten veel belang aan de aanwezigheid van een (breed) badstrand, en het (toen recent aangelegde) Noodstrand werd blijkbaar niet als een volwaardig badstrand beschouwd. De bewoners oordeelden iets gunstiger over de Albert I-Promenade, maar ook zij vonden een badstrand met badgasten allesbehalve storend en intrinsiek horend bij een zeedijk, ook in Oostende-centrum, waar voorheen geen permanent strand aanwezig was en dat op dat vlak uniek was voor de Vlaamse kust. Het overgrote deel van de respondenten hechtte veel belang aan het weids uitzicht op zee (als rustgevend element), en vonden ingrepen die de horizon onderbreken storend, maar een badstrand werd dus niet als storend ervaren. Het Westerstaketsel werd gunstig beoordeeld, vooral door de passanten, en door de meesten als een typisch en belangrijk onderdeel van het Oostende kustlandschap beschouwd Leefbaarheid en woonkwaliteit Leefbaarheid en woonkwaliteit zijn enerzijds afhankelijk van de aan/afwezigheid van hinderbronnen (lawaai, reuk, stof, luchtverontreiniging) (milieutechnische leefbaarheid) en anderzijds van de aan/afwezigheid van kwalitatieve huisvesting, werkgelegenheid en sociale en commerciële voorzieningen (sociale leefbaarheid). Qua sociale leefbaarheid scoort het studiegebied, met zijn omvangrijk voorzieningenapparaat en woningaanbod, zeker gunstig. Met betrekking tot de hinderbeleving, blijkt uit het hoofdstuk geluid dat het geluidsniveau in het studiegebied vrij hoog ligt, behalve t.h.v. het duinengebied op de Oosteroever. Langs de zeedijk wordt het geluidsniveau vooral bepaald door de menselijke stem (recreanten), de wind en vogels. Omdat dit soort lawaai automatisch geassocieerd wordt met de zee en een toeristische omgeving, wordt het doorgaans als weinig storend ervaren. Dankzij de permanente zeebries is de luchtkwaliteit langs de kust doorgaans beter dan in het binnenland. Opwaaiend zand van het strand kan wel voor tijdelijke hinder zorgen. Aangezien de zeedijk relatief verkeersarm is (zie verder), zijn verkeerslawaai, luchtverontreiniging en roethinder t.g.v. uitlaatgassen hier ondergeschikt. In de drukke Van Iseghemlaan daarentegen wordt het leefklimaat wel nadelig beïnvloed door verkeerslawaai en uitlaatgassen

152 Verkeer Ontsluiting van het studiegebied Het Oostends stedelijk en havengebied wordt ontsloten door drie hoofdassen. De A10 vormt de bovenlokale verbinding met de E40. De ontsluiting op stedelijk niveau wordt enerzijds verzorgd door de kustbaan N34 / N340, die in Oostende een slingerbeweging maakt rond de historische binnenstad en de haven, via de Leopold II-laan, de Verenigde Natieslaan, de Ringlaan, de Tweebruggenstraat en de Dokter Eduard Moreauxlaan, terwijl hij ten westen en oosten van Oostende parallel aan en vlak tegen de kust verloopt. Anderzijds is er de R31 (Northlaan Elisabethlaan), die een shortcut vormt tussen de N34 ten westen van Oostende enerzijds en de A10 en de N34 richting Bredene anderzijds. De as N34 (west) R31 N34 (oost) is dé hoofdas voor het doorgaand verkeer. De grote rotonde op het President Kennedyplein vormt het centrale verkeersknooppunt van Oostende waar de drie hoofdassen A10, R31 en N34 / N340 samenkomen. De ontsluiting van de Oosteroever verloopt via de Hendrik Baelskaai, die langs de oostzijde van het Visserijdok loopt en aantakt op de N34 (oost). De historische binnenstad wordt ontsloten via de zgn. verruimde bestemmingsboulevard, een ringweg tevens gewenste parkeerroute bestaande uit de Vindictivelaan, de Visserskaai, het oostelijk deel van de Albert I Promenade, de Van Iseghemlaan, de Koningsstraat (N34), de Koninginnelaan en de Alfons Pieterslaan. Het gebied binnen deze bestemmingsboulevard wordt in twee gedeeld door de Leopold II-laan, die deel uitmaakt van de as N34 / N340. De Van Iseghemlaan is de gewenste ontsluitingsas voor de zeedijk ten noorden ervan. Hoewel ze een onderdeel is van de verruimde bestemmingsboulevard / parkeerroute, heeft de Visserskaai ook een belangrijke verblijfsfunctie (horeca, aquarium, ) en flaneerfunctie (langs de jachthaven in het Montgomerydok). Daarom is deze straat eigenlijk ongeschikt als as voor doorgaand verkeer. Dankzij de R31 is het centrum van Oostende grotendeels gevrijwaard van doorgaand verkeer, maar het trekt door zijn regionaalstedelijke en toeristische functie veel bestemmingsverkeer aan. Talrijke parkeergarages genereren een belangrijk deel van dit bestemmingsverkeer. De belangrijkste zijn de parkings onder het Europacentrum, de Visserskaai, het Monacoplein en het Mijnplein. Voorts is er een randparking ter hoogte van het Maria Hendrikapark, van waaruit er een busshuttle naar het centrum is. Maar daarnaast zijn er in de historische binnenstad nog honderden parkeerplaatsen langs de openbare weg, waarvan ruim 100 op de Albert I-Promenade tussen het Zeeheldenplein en het Casino. Tijdens de weekends en de vakantieperiodes is er een sterke menging van autoverkeer met langzaam verkeer in het centrum van Oostende. Op de Albert I-Promenade komt in principe alleen plaatselijk (eenrichtings)verkeer voor, maar omdat er zich ruim dus 100 parkeerplaatsen bevinden, kan er op bepaalde momenten toch vrij veel verkeer voorkomen. Bij de voorziene heraanleg van de zeedijk (planonderdeel 2, ontheven van MER-plicht) zullen deze parkeerplaatsen verdwijnen en samen met vrijwel alle andere bovengrondse parkeerplaatsen in de historische binnenstad vervangen worden door een ondergrondse parking onder de zeedijk, die zal ontsloten worden via de Van Iseghemlaan. Daardoor zal de Albert I-Promenade nagenoeg verkeersvrij worden

153 Figuur : Ontsluitingsstructuur Oostende

154 Een (belangrijk) deel van de toeristen komt met de trein naar Oostende. Het IC-station is gelokaliseerd aan de rand van het centrum. Het Klein Strand ligt op wandelafstand van het station, de andere stranden liggen verder verwijderd, maar zijn vlot bereikbaar zoals quasi alle toeristische attractiepolen in Oostende met de kusttram. Naast het station is het Marie- Joséeplein (vlakbij het Casino) het belangrijkste knooppunt voor de kusttram (en het openbaar busvervoer) Verkeersintensiteit en doorstroming Er zijn geen recente cijfers beschikbaar van de verkeersintensiteit in de straten rond het projectgebied. Maar in het kader van de discipline geluid werden op vrijdag 26/9/2008 en donderdag 9/10/2008, tegelijk met de ambulante geluidsmetingen, ook verkeerstellingen uitgevoerd van het aantal passerende motorvoertuigen (beide rijrichtingen samen). Zodoende zijn voor 12 locaties verkeersintensiteiten gekend gedurende 3 maal 15, verspreid over de dag. Deze cijfers kunnen dus geëxtrapoleerd worden naar een gemiddelde uurwaarde. Door de beperkte meetduur zijn deze tellingen uiteraard niet volledig representatief. Er werd evenmin geteld tijdens de spitsuren (de metingen gebeurden tussen 9u45 en 17u), maar omwille van haar toeristisch karakter, is de verkeersintensiteit in het centrum van Oostende niet dermate spitsuurgevoelig. In grootte-orde geven de resultaten van deze tellingen dus wel een goed beeld van de huidige verkeersintensiteiten. Voor de locatie van de tellingen verwijzen we naar figuur Tabel : Verkeersintensiteiten (aantal motorvoertuigen) in het studiegebied o.b.v. 3 tellingen van 15 (september-oktober 2008) Locatie Telling 1 Telling 2 Telling 3 Extrapolatie over 1u 1 Albert I-Promenade t.h.v. Zeeheldenplein Albert I-Promenade tussen Kapucijnenstraat en Louisastraat Van Iseghemlaan t.h.v. Vlaanderenstraat Van Iseghemlaan t.h.v. Casinoplein Van Iseghemlaan t.h.v. Karel Janssenslaan ( Petit Paris ) Leopold II-laan t.h.v. Leopoldpark Leopold II-laan t.h.v. Vuurkruisenplein (rotonde) Leopold III-laan t.h.v. E. Feysplein Natiënkaai t.h.v. station Visserskaai t.h.v. Vissersplein Vuurtorenweg t.h.v. Halvemaandijk Vuurtorenweg t.h.v. batterij Hundius Uit de tabel blijkt dat de grote assen (Leopold II-laan, Leopold III-laan, Van Iseghemlaan, Visserskaai, allen onderdelen van de verruimde bestemmingsboulevard) vrij druk zijn, maar zeker niet verzadigd. De theoretische capaciteit van een 2x1-weg in een stedelijke omgeving kan immers geschat worden op 2x800 mvt. Aan punt 7 gaat het om een 2x2-weg, waardoor de capaciteit nog een stuk hoger ligt. De verkeersintensiteit op de wegen die direct grenzen aan het projectgebied en/of er de lokale ontsluiting van vormen is laag tot zeer laag: op de Albert I-Promenade (enkel bestemmingsverkeer van en naar de parkeerplaatsen op de dijk) en de Vuurtorenweg op Oosteroever passeerden slechts enkele tientallen voertuigen per uur

155 Met betrekking tot de doorstroming op de ring van Oostende (R31-N34), was de passage van de N34 door het havengebied (m.b. de verbinding tussen de knooppunten Kennedy en De Bolle) tientallen jaren lang hét knelpunt in de Oostendse verkeersstructuur. Deze verbinding werd enkele jaren geleden sterk verbeterd, met o.a. een tunnel onder de spoorweg Brussel- Oostende, maar blijft hoe dan ook congestiegevoelig Geplande toestand en effecten Bestemming Dit is een zeer specifiek project omdat de werken grotendeels uitgevoerd worden in zones waarvoor het gewestplan (zie figuur 3.1) geen juridische bestemming geeft. Voor het westelijk deel van het projectgebied, althans het gedeelte boven de GLLWS-lijn ( basislijn ), dat tot het grondgebied van Vlaanderen behoort, wordt wel een bestemming gegeven in het PRUP Strand en Dijk Oostende (zie figuur 3.2), nl. die van potentieel centrumgebied voor dagrecreatie. De voorziene projectonderdelen zijn niet in tegenspraak met deze bestemming: Zandsuppleties: uitbreiding recreatief badstrand); Stilling wave basin en/of uitbreiding Zeeheldenplein: uitbreiding recreatieve potenties (wandelroute, toeristische evenementen); Westelijke havendam: wandelroute op havendam. Door de bouw van de westelijke dam ontstaat wel een duale situatie voor de zone tussen deze dam en het Westerstaketsel. Deze zone komt immers fysiek binnen de Oostendse haven te liggen, maar juridisch en functioneel blijft ze deel uitmaken van het stedelijk-toeristisch gedeelte van Oostende. Het gebied heeft immers niet alleen een recreatieve bestemming in het PRUP, het valt ook binnen de afbakeningslijn van het regionaalstedelijk gebied Oostende (zie figuur 3.3) en buiten de afbakeningslijn van het zeehavengebied Oostende, zoals vastgelegd in de overeenkomstige (ontwerp-)grup s. De zone voorbij de basislijn behoort tot het federaal grondgebied (Belgisch continentaal plat), en hier geldt s de Wet op het Mariene Milieu (MMM). Door de uitbreiding van het strand t.h.v. Oostende verschuift de basislijn en dus ook de grens tussen het Vlaams gewest en het federaal grondgebied. Het zeewaarts gedeelte van de westelijke havendam ligt in principe op federaal grondgebied, maar behoort tot de basisinfrastructuur van de zeehaven van Oostende, en de zeehavens behoren tot de bevoegdheid van het Vlaams gewest, dus ook wat de in zee uitstekende delen betreft. Na realisatie van de beide havendammen worden de dammen zelf en de wateroppervlakte binnen de dammen (voorhaven) overgeheveld naar het Vlaams grondgebied. De af te graven oeverstrook op Oosteroever valt onder twee bestemmingsplannen. Het deel behorend tot de Halve Maansite valt weliswaar binnen de afbakeningslijn van het regionaalstedelijk gebied, maar er wordt in het GRUP geen specifiek bestemming aan toegekend, waardoor het gewestplan van toepassing blijft. De gewestplanbestemming is deels natuurgebied (omwalling Halve Maan) en deels zone voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut (hoekje t.h.v. voormalig Oosterstaketsel). De strook ten zuiden van de Halve Maan werd wel

156 (her)bestemd in het RUP Afbakening RSG Oostende, nl. als gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven Gebruikswaarde en functionele aspecten Kustverdediging Oostende-centrum Door de zandsuppleties wordt een belangrijke oppervlakte bijkomend strand gecreëerd. De oppervlaktetoename is het grootst in de zone t.h.v. de Albert I-Promenade, waar de breedte van het droog strand meer zal verdubbelen. Ook op het Groot Strand zal de strandoppervlakte toenemen, maar vnl. in het nat strandgedeelte (onder de vloedlijn). De capaciteit van het strand het aantal badgasten dat zich op een comfortabele manier kan installeren zal dus vergroten. Tevens zal in de zone voor de Albert I-promenade, in tegenstelling tot de huidige situatie op het Noodstrand, (semi-)permanente toeristische infrastructuur kunnen voorzien worden (tijdens het toeristisch seizoen). Dit alles verhoogt dus de gebruikswaarde van deze zone, temeer omdat het niet ten koste gaat van andere functies. Buiten het badseizoen wordt het strand vnl. gebruikt om te wandelen. Dan is de strandoppervlakte minder belangrijk, omdat er sowieso voldoende ruimte is en de meeste wandelaars liefst langs de brandingszone wandelen. Daarom wordt het effect slechts als matig positief beoordeeld. Indirect kan de verhoging van de capaciteit van het strand ook het economisch draagvlak verhogen van de huidige en toekomstige horeca en kleinhandel langs Albert I-Promenade. Dit kan als een (potentieel) zwak positief effect beschouwd worden. Het effect van de bouw van het stilling wave basin op de gebruikswaarde verschilt sterk naargelang het alternatief of de variant. Bij Alternatief 1 is er geen echt SWB, maar het deel van de havendam dat langs de zeedijk loopt, heeft dezelfde configuratie en kan dezelfde functie vervullen als het SWB in Alternatief 2. Het platform kan gebruikt worden om op te wandelen en toegang te verschaffen tot het wandelpad op de eigenlijke havendam (zie verder). Het kan ook benut worden als uitkijkpunt over het Klein Strand, het Westerstaketsel en de toekomstige havendammen. Omdat er geen balustrade of zitbanken voorzien worden, zal deze functie wellicht ondergeschikt zijn. Bovendien is het platform slechts een 100-tal meter lang en is er slechts één toegang vanaf de zeedijk, nl. via de helling richting Visserskaai. Het effect van het platform op de gebruikswaarde wordt daarom als niet significant tot zwak positief beoordeeld. Bij Alternatief 2, Variant 2a, zijn de potentiële functies van het SWB dezelfde, maar er zijn wel enkele bijkomende positieve elementen: Het wandelplatform is ruim 250 m lang; Er is, naast de helling richting Visserskaai, ook een toegang tot de zeedijk aan het westelijk uiteinde, nl. via de trap die vanaf de zeedijk ook toegang verschaft tot het wandelpad op de havendam; Langs de zeezijde is er een zitbank van 90 cm, met balustrade tot op ca. 1m20 en een

157 onderstroomopening als afwatering voor het SWB (i.f.v. bescherming tegen overstromingen). Maar het SWB blijft in dit ontwerp een constructie die grotendeels losstaat van de zeedijk (er is enkel een verbinding tussen de twee via de beide uiteinden), en er qua gebruikswaarde geen meerwaarde aan biedt: het uitzicht vanaf het Zeeheldenplein is quasi hetzelfde en de wandelroute via de zeedijk is korter en evidenter. De kans is dus reëel dat het SWB voor recreatieve doeleinden weinig zal gebruikt worden, waardoor de beoordeling slechts zwak positief is. In Varianten 2b en 2c vormt het SWB een integraal onderdeel van de zeedijk, en het platform is via een continu doorlopende trapconstructie over de ganse lengte vlot bereikbaar vanaf de 120 cm (2b), resp. 80 cm (2c) hoger gelegen zeedijk. Voor rolstoelgebruikers en andere mensen voor wie de trappen een probleem stellen (mindervaliden, ouderen), is het SWB toegankelijk via de twee hellingen aan beide uiteinden. Net als bij Variant 2a wordt aan de buitenrand van het SWB een muurtje met zitbanken voorzien die bij stormen ook als waterkering zal fungeren. De lengte van het SWB is ongeveer dezelfde als bij variant 2a (ca. 250 m), maar door de veel betere toegankelijkheid zal het platform normaliter veel meer recreatief benut worden. Maar het belangrijkste verschilpunt van Varianten 2b en 2c ten opzichte van de twee eerste scenario s is de sterke uitbreiding van de oppervlakte van de zeedijk (Zeeheldenplein). Het huidig Zeeheldenplein heeft (gerekend vanaf de bebouwing) een oppervlakte van ca m²; het uitgebreid Zeeheldenplein komt op ongeveer 5500 m². De keuze aan wandelroutes wordt daardoor verruimd, en de uitbreiding van het plein laat ook toe om er evenementen op te organiseren. Het huidig plein is niet alleen te klein voor evenementen, maar het Zeeliedenmonument in het midden van het plein vormt op dit vlak een opstakel. Bij Variant 2b heeft het plein een maximale oppervlakte op +9,60 m TAW (het niveau van de huidige zeedijk); het lager gelegen SWB-gedeelte neemt slechts de buitenste 15 m in beslag. Bij Variant 2c ligt de grens tussen het hoger en lager gedeelte van het plein op de lijn van de huidige zeedijkbegrenzing. Daardoor is het gedeelte van het plein op +9,60 m TAW slechts even groot als in de huidige toestand, Alternatief 1 of Variant 2a, en ligt het grootste deel van het plein op verlaagd niveau en sluit het niet rechtstreeks aan op de rest van de zeedijk. Hoewel de trap tussen beide gedeelten slechts 2 treden en 80 cm hoog is, wordt de gebruiksruimte van het Zeeheldenplein als geheel daardoor toch aanzienlijk beperkt. Daar staat wel tegenover dat het verlaagde deel van het plein in Variant 2c voldoende groot en compact is om op zich als evenementenplein te fungeren. Globaal wordt Variant 2b op het vlak van gebruiksruimte als sterk positief beoordeeld, en Variant 2c als matig tot sterk positief Verbetering van de haventoegang De bouw van de westelijke en oostelijke havendam en de verbreding van de havengeul door het afgraven van de oeverstrook op Oosteroever zijn noodzakelijke voorwaarden om de haven van Oostende toegankelijk te maken voor schepen tot 200 m. Logischerwijs is de doelstelling dat deze verhoogde toegankelijkheid leidt tot een verhoging van de haventrafiek in Oostende, en dus tot meer economische omzet en tewerkstelling. Maar infrastructuurwerken op zich staan niet garant voor economische ontwikkeling en andere factoren, zoals de algemene economische conjunctuur en de concurrentie van andere havens, zijn minstens even

158 bepalend. Daarom wordt het economisch effect van het verbeteren van de haventoegang slechts als matig positief beoordeeld. Op de westelijke dam wordt een wandelpad voorzien tot aan de kop van de dam. Op dit wandelpad kunnen wandelaars in direct contact komen met de open zee (opspattend water, overslaande golven), althans in het deel voorbij de zandsuppleties. Dit wandelpad vervangt functioneel in zekere mate de passerelle op het Westerstaketsel. Deze passerelle verliest immers een deel van haar recreatieve waarde, zowel op het vlak van uitzicht (visuele verstoring door de Westdam) als van fysieke beleving van het contact met de zee (veel kalmer water, vrijwel geen golven meer). In vergelijking met het Westerstaketsel zal de beleving op de Westdam echter nog sterker zijn, omdat de dam verder in zee ligt, lager is (+8 m TAW i.p.v. +8,8 m TAW) en dus dichter bij het zeepeil ligt, en compact is, waardoor de golven ertegen te pletter slaan en veel spektakel opleveren, terwijl ze bij de passerelle grotendeels onder het staketsel door gaan. Het wandelpad op de Westdam sluit rechtstreeks aan op de wandelroute op de zeedijk en op de Oostendse binnenstad, waardoor het wellicht (nog) intensiever zal benut worden dan het Westerstaketsel, dat altijd perifeer gelegen heeft t.o.v. de rest van het toeristisch gebeuren in Oostende. De Westdam heeft in vergelijking met het Westerstaketsel één belangrijk nadeel qua gebruikswaarde, nl. het ontbreken van horeca-infrastructuur. Maar de taverne op het Westerstaketsel blijft (in principe) behouden, waardoor er geen verlies aan horeca is. Bovendien zal het staketsel daardoor wellicht toch een behoorlijk deel van zijn toeristische aantrekkingskracht kunnen behouden. Het verschil in gebruikswaarde tussen de varianten zit in de mate van toegankelijkheid van het wandelpad vanaf de zeedijk. In varianten 1 en 2a is enkel een voor iedereen toegankelijke verbinding via een hellend vlak aanwezig aan de zuidoostzijde (kant Visserskaai). Op andere plaatsen worden wel trappen voorzien, maar deze zijn niet of moeilijk bruikbaar voor mindervaliden en bejaarden. In varianten 2b en 2c daarentegen is er een traploze overgang tussen het wandelpad op de havendam en de zeedijk in alle richtingen. Daarom wordt de recreatieve gebruikswaarde van het wandelpad als matig positief beoordeeld bij varianten 1 en 2a, en als sterk positief bij varianten 2b en 2c Beeld- en belevingswaarde De beoordeling op het vlak van beeld- en belevingswaarde is logischerwijs sterk gelijklopend (en tekstueel soms identiek) met de beoordeling van de perceptieve kenmerken in het hoofdstuk Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie. Bij beeld- en belevingswaarde komt daar nog een subjectieve component bij, nl. de appreciatie van de waarnemer. Maar met name over de appreciatie van nieuwe elementen in de omgeving die sterk contrasteren met de bestaande toestand (zoals b.v. het uitgebreide Zeeheldenplein), kunnen de meningen sterk uiteenlopen. Dergelijke individuele smaakverschillen kunnen uiteraard moeilijk beoordeeld worden, en dit feit moet bij onderstaande tekst steeds in het achterhoofd gehouden

159 Kustverdediging Oostende-centrum Door de zandsuppleties wordt het strand in Oostende hoger en breder, vooral in de zone ter hoogte van de Albert I-Promenade (huidig Noodstrand) maar in mindere mate ook op het Groot Strand. Naar belevingswaarde toe kan de uitbreiding van het strand zowel positief als negatief beoordeeld worden, afhankelijk van de appreciatie van de waarnemer. De ene groep zal de voorkeur geven aan een zo breed mogelijk badstrand met veel recreatieve mogelijkheden, de andere groep verkiest een smaller strand zodat de afstand tot de branding kleiner is er meer fysieke beleving is van de zee. Afgaand op de enquête die in 2006 werd uitgevoerd, kan vermoed worden dat de eerste groep talrijker is. Daarom wordt de verbreding van het strand als zwak positief beoordeeld ( slechts zwak positief omdat er nu ook al een strand aanwezig is). De verhoging van het strand tot +7 m TAW aan de voet van de zeedijk heeft eerder een zwak negatief effect op de beleving t.h.v. de Albert I-promenade: het podiumeffect vanop de dijk zwakt af doordat het hoogteverschil kleiner wordt, en bij een hoger strand zal er meer zand opwaaien op de dijk, wat als hinderlijk ervaren wordt. Zandoverslag kan wel beperkt worden door het plaatsen van windschermen en zandvangen in het winterseizoen (wat nu reeds op andere stranden toegepast wordt, o.a. op het het Groot Strand). T.h.v. het Groot Strand blijft het niveau van het strand aan de voet de dijk quasi gelijk en is er dus geen significant effect. De bouw (in Alternatief 2) van het stilling wave basin, desgevallend geïntegreerd in een uitbreiding van het Zeeheldenplein (in Varianten 2a en 2b), heeft veel aanzienlijkere perceptieve effecten op de belevingswaarde dan de zandsuppleties. In Variant 2a wordt tussen de zeedijk (niveau +9,6 m TAW) en het Klein Strand (niveau +5 à 6 m TAW) een (minstens) 10 m breed vreemd element op niveau +8 m TAW ingevoegd. Hierdoor wordt de zeedijkglooiing in kalksteen met opstand in blauwe hardsteen onderbroken en grotendeels aan het zicht onttrokken. Dit wordt wel grotendeels gecompenseerd door de helling van het SWB aan de kant van het Klein Strand onder dezelfde hoek aan te leggen en met hetzelfde materiaal te bekleden als de zeedijkglooiing. Aldus wordt visueel de indruk gewekt dat de zeedijkglooiing gewoon een tiental meter vooruitgeschoven wordt. De vorm van het Zeeheldenplein, een vooruitspringend bastion, blijft in deze variant behouden. Door het hoogteverschil van 1m60 tussen het plein en het SWB, zal het platform zelf vanaf het Zeeliedenmonument en vanaf de bebouwing op de zeedijk niet of nauwelijks zichtbaar zijn. Wel (gedeeltelijk) zichtbaar zal de zeewering op het SWB zijn, een zitbank met gaten voor het weglopend water. Vanaf de balustrade rond het Zeeheldenplein gezien, is het SWB uiteraard wel een markant visueel element. In de eerste subvariant (zie ) wordt het platform, net als de zeedijk zelf, bekleed met keramiektegels, terwijl het in de twee subvariant in beton aangelegd wordt, net zoals het wandelpad op de havendam. In het tweede geval wordt de functionele samenhang tussen SWB en havendam benadrukt, maar deze samenhang komt visueel toch niet echt tot uiting, enerzijds omdat de dam lager ligt dan het SWB en deels onder het zand verborgen zit, anderzijds omdat de dam niet echt in het verlengde van het pad op het SWB ligt, maar er een haakse bocht mee maakt en excentrisch gelegen is t.o.v. het SWB (of omgekeerd). Een aanleg in keramiektegel benadrukt daarentegen de samenhang met het Zeeheldenplein, als een verlaagde uitbreiding daarvan in noorde

160 lijke en oostelijke richting. De zitbank langs de rand van het SWB suggereert ook eerder de samenhang met een plein dan met een wandelpad. Daarom wordt de subvariant met keramiektegels als zwak negatief en de subvariant met betonbekleding als matig negatief beoordeeld. In Alternatief 1 is geen SWB aanwezig is, maar de aanzet van de havendam t.h.v. het Klein Strand heeft quasi dezelfde breedte, hoogte en helling als het SWB in Variant 2a. De bekleding is in beton, zoals de tweede subvariant van Variant 2a. Het verschil ten opzichte van deze subvariant is dat het vreemd element beduidend kleiner is (enkel aan de oostzijde van het Zeeheldenplein) en er geen zeewering annex zitbank nodig is die het zicht op het Klein Strand verstoort. Daar staat tegenover dat het aanliggend dijklichaam de typische vooruitspringende bastionvorm van het Zeeheldenplein enigszins verdoezelt. Op basis van al deze elementen krijgt Alternatief 1 als beoordeling zwak tot matig negatief. In Varianten 2b en 2c wordt de omgeving van het Zeeliedenmonument volledig gewijzigd. Het Zeeheldenplein wordt sterk uitgebreid en verliest zijn typisch karakter als bastionvormige uitsprong van de zeedijk. Het golvend verloop van de zeedijk wordt vervangen door een quasi rechthoekige constructie (weliswaar met afgeronde hoek). De beeldsimulaties (zie vooral figuur 2.6b) suggereren dat het risico bestaat dat een plein van dergelijke afmetingen een lege en doodse indruk kan geven op de momenten dat er weinig recreanten zijn. Het formaat van het plein past ook niet echt bij het fijnmazig en dichtbebouwd stedelijk weefsel van de Oostendse binnenstad. Het Zeeliedenmonument staat bij deze varianten minder centraal op het Zeeliedenplein en de afstand van het monument tot de rand van de zeedijk wordt veel groter. Tevens komt de zeedijk beduidend dichter bij het Westerstaketsel te liggen, waardoor het Klein Strand ingesnoerd wordt. Ter hoogte van de nieuwe knik in de zeedijk (hoek van het Zeeheldenplein) wordt het Klein Strand zeer smal en steil. De historische zeedijkglooiing met opstand in blauwe hardsteen verdwijnt in het dijklichaam. Dit wordt wel ten dele gecompenseerd door de glooiing van de nieuwe zeedijk onder dezelfde helling aan te leggen en met dezelfde materialen te bekleden. Het verschil tussen Varianten 2b en 2c is de ligging van de trap op het verruimd Zeeheldenplein tussen het hoog pleingedeelte, aansluitend op bestaand niveau van de zeedijk (+9,6 m TAW), en het laag pleingedeelte dat als stilling wave basin fungeert (zie figuren 2.3b en 2.3c). In Variant 2b bestaat deze trap uit drie treden van 40 cm en ligt hij op ca. 15 m van de rand van de zeedijk, parallel aan de nieuwe, rechte glooiing. In Variant 2c bestaat de trap uit slechts twee treden en ligt hij op de huidige rand van de zeedijk, en markeert de overgang tussen het hoger en het lager pleingedeelte tegelijkertijd de historische bastionvorm. In Variant 2b wordt de oude zeedijkbegrenzing enkel gemarkeerd door een strip in afwijkend materiaal op het dijkoppervlak (stenen in een afwijkende kleur, metalen of lichtgevende band, ). Met betrekking tot de concrete visualisering van de historische bastionvorm bij Variant 2b, heeft de ontwerper een tweetal mogelijke opties uitgewerkt (zie ook figuren in ). Bij de eerste optie wordt een strip in messing voorgesteld, wat een mooi contrast geeft met de beige keramiektegels, en waarin ook verlichting kan aangebracht worden. Plaatselijk zou de strip uit de grond kunnen oprijzen en als zitbank gebruikt worden. Uiteraard mogen deze verhoogde elementen geen obstakels vormen die het gebruik van het plein zouden kunnen hinderen. Bij de tweede optie wordt de deksteen in blauwe hardsteen van de huidige

161 zeedijkglooiing behouden, en deze contrasteert eveneens sterk met de beige tegels op de rest van het plein. De lijn van blauwe hardsteen kan verder geaccentueerd worden door hier en daar balustrade-elementen te plaatsen, waartegen men kan leunen of waarop kan zitten. Ook deze elementen mogen geen obstakel vormen op het plein. Beide pogingen om de historische zeedijkglooiing te evoqueren doen hoe dan ook kunstmatig aan. De relatief smalle strip in Variant 2b zal op een plein van deze afmetingen wellicht weinig opvallen ( s avond en s nachts nog het meest, indien ook lichtgevende elementen worden ingewerkt). De golvende vorm van de trap in Variant 2c past niet bij het geometrisch ontwerp van het nieuw Zeeheldenplein, en vanaf het hoog pleingedeelte gezien, zal de trap en dus ook de bastiongrens evenmin als de strip in Variant 2b sterk opvallen, tenzij hij een een sterk contrasterende kleur wordt uitgevoerd. Bovendien moet aan beide uiteinden van de trap een hellend vlak ingebouwd worden om de overgang te maken tussen het SWB-platform en het eigenlijk zeedijkniveau ten westen en ten zuiden van het Zeeheldenplein (zie figuur 2.5.a). Deze overgangen geven een zeer geforceerde indruk. Bij Variant 2b komen deze hellingen ook voor, maar beperken ze zich tot de 15 m breedte van het SWB en passen ze qua geometrie beter in het overkoepelend pleinconcept. De globale beoordeling van Variant 2b is daarom matig negatief en die van Variant 2c matig tot sterk negatief Verbetering van de haventoegang De grootste impact van het project gaat uiteraard uit van de bouw van de westelijke havendam. De compacte dam vormt een barrière tussen de stad en de haven van Oostende, die veel sterker is dan het semitransparant Westerstaketsel, dat momenteel de grens tussen stad en haven vormt. Het Westerstaketsel zelf, het Klein Strand en (in Alternatief 2) het Zeeheldenplein gaan ruimtelijk deel uitmaken van het havenlandschap, wat een belangrijk verschil in belevingswaarde met zich meebrengt. Heel wat zichtlijnen veranderen nl. fundamenteel van aard. Vanaf het Westerstakelsel en het Klein Strand gezien wordt het zicht op de open zee verstoord door de aanwezigheid van de havendam. Vanaf de Albert I-Promenade en het daarvoor liggend strand gezien wordt het zicht op het (beschermde) Westerstaketsel eveneens verstoord door de havendam. In Alternatief 1 ligt de aanzet van de havendam aan de oostzijde van het Zeeheldenplein, waardoor men zou kunnen stellen dat ook het zicht vanaf het Zeeheldenplein op het Westerstaketsel verstoord wordt. Echter, de aanzet tot de dijk ligt beduidend lager dan de dijk zelf, waardoor dit effect quasi verwaarloosbaar is. De graad van verstoring van de zichtlijnen hangt af van de hoogte van de havendam en de afstand tot het Westerstaketsel. Bij Alternatief 1 ligt het landwaarts gedeelte van de westelijke havendam overal slechts ca. 170 m van het Westerstaketsel. Bij Alternatief 2 ligt deze afstand tussen ca. 200 m net voor de knik in de dam en ca. 300 m t.h.v. de zeedijk. Bovendien ligt het landwaarts gedeelte van de havendam bij Alternatief 1 op +8 m TAW en bij Alternatief 2 slechts op +7 m TAW. Gelet op de hoogte van de wandelpasserelle op het Westerstaketsel (+8,8 m TAW) maakt deze meter verschil een aanzienlijk verschil, zoals blijkt uit figuren 2.6c en d. Het zicht vanaf de zeedijk op het Westerstakelsel en het zicht vanaf het staketsel op de open zee wordt steeds sterk verstoord, maar bij Alternatief 1 toch nog beduidend meer dan bij

162 de varianten van Alternatief 2. Aan de zeezijde vormt de westelijke havendam, waarvan de kop op +8 m TAW ligt, visueel één symmetrisch geheel met de even hoge oostelijke havendam. Ten opzichte van de omvang van de zee en de hoogte van de golven hebben dammen van deze afmetingen geen al te zware impact. Het zijn evenmin echt vreemde elementen langs een sterk verstedelijkte kust als de onze (cfr. havendammen van Zeebrugge). Maar omdat ze hoe dan ook veel omvangrijker en compacter (minder transparant) zijn dan hun voorgangers, het Wester- en Oosterstaketsel, worden ze toch als zwak negatief beoordeeld. De aantakking van de havendam op de zeedijk is eveneens anders bij de verschillende alternatieven en varianten. Bij Alternatief 1 loopt de aanzet van de havendam langs de zeedijk, daarbij de vorm van het Zeeheldenplein/bastion volgend, en loopt vervolgens lichtjes omhoog om naadloos aan te sluiten op het lager gedeelte van de zeedijk richting Visserskaai. Bij Alternatief 2 zit het landwaarts deel van de havendam grotendeels verscholen onder het strand. De overgang naar het SWB (Variant 2a) of het laag gedeelte van het Zeeheldenplein (Varianten 2b en 2c) wordt gevormd door een helling die langzaam uit het zand oprijst en dus weinig storend is. Bij Variant 2a ligt in het verlengde van de dam en de helling een trap naar de zeedijk die discreet in de zeedijkglooiing is ingewerkt. Een positief punt van varianten 2b en 2c is het feit dat de havendam en de helling naar de zeedijk mooi in het verlengde van de Visserskaai liggen. In variant 2a staat de dam loodrecht op de bebouwing op de dijk, en wordt het stadscentrum a.h.w. visueel gepenetreerd. Het oostwaarts opschuiven van de havendam, om hem visueel te laten aansluiten bij de Boekareststraat of liever nog de Visserskaai, is in Variant 2a niet mogelijk zonder de configuratie te wijzigen, omdat de damaansluiting zich reeds op de uiterste punt van het recht gedeelte van de zeedijk bevindt. Bij alle drie de varianten is de aantakking van de havendam op de zeedijk asymmetrisch t.g.v. de aanwezigheid van het stilling wave basin : de zeedijk ten westen van de dam (+9,60 m TAW) ligt namelijk ca. 1,5 m hoger dan het SWB (= verlaagd deel van het Zeeheldenplein in varianten 2b en 2c). Bij Variant 2a wordt deze asymmetrie nog versterkt doordat het SWB ca. 10 m vooruit springt t.o.v. de zeedijk. Bij varianten 2b en 2c is het SWB een onderdeel van het Zeeliedenplein en wordt de huidige lijn van de zeedijk lineair doorgetrokken. Globaal kan de aantakking van de havendam op de zeedijk qua belevingswaarde als volgt beoordeeld worden: niet significant in Alternatief 1, zwak negatief in Varianten 2b en 2c en matig negatief in Variant 2a. Het voorziene wandelpad op de havendam wordt discreet geïntegreerd in het damontwerp en heeft daardoor zelf weinig of geen visuele impact. Maar het pad schept wel een nieuwe lijn vanaf waar recreanten een mooi uitzicht hebben op de open zee en het kustfront en de haven van Oostende (zie figuren 2.6e en f), en direct fysieke contact hebben met de zee (opspattend water, overslaande golven). Zowel het uitzicht als het contact met de zee zijn vanaf dit wandelpad nog sterker dan vanaf het Westerstaketsel (zie ook ). Bovendien ontstaat vanaf het wandelpad een nieuw zicht op het Westerstaketsel. Zodoende worden de effecten van het wandelpad op het vlak van belevingswaarde als matig tot sterk positief beoordeeld

163 Zoals reeds aangegeven bij de projectverantwoording en beschrijving, komt dit wandelpad in de plaats van de passerelle bovenop de havendam, die voorzien was in het oorspronkelijk OW-plan. Deze passerelle werd negatief beoordeeld in het plan-mer, vanwege de zeer negatieve impact op de beeld- en belevingswaarde van het Westerstaketsel: vanwege de hoogte van deze passerelle zou ze zowel het zeezicht vanaf het Westerstaketsel, als het zicht op het staketsel vanaf de zeedijk of het strand zeer sterk verstoren. Een wandelpad op de havendam ligt beduidend lager en is dus veel minder visueel storend de dam zelf blijft natuurlijk wel visueel storend terwijl de positieve effecten qua beeld- en belevingswaarde, nl. een nieuwe lijn met zicht op de zee en het kustfront en direct fysiek contact met de zee, minstens even sterk zijn als vanaf een passerelle bovenop de dam. De af te graven oeverstrook op Oosteroever maakt deel uit van het havenlandschap. Het afgraven van de oeverstrook zorgt enkel voor het verschuiven van de grens tussen land en zee, maar dit gaat niet gepaard met aanzienlijke visuele effecten, op het feit na dat de radartoren vlak aan de rand van de havengeul komt te staan. De effecten van dit deelproject worden daarom als niet significant beoordeeld Leefbaarheid en woonkwaliteit De effecten van de geplande infrastructuren op leefbaarheid en woonkwaliteit in de omgeving tijdens de exploitatiefase zijn beperkt. Mogelijke effecten zijn: Lawaai- en andere hinder voor de omwonenden t.g.v. bepaalde types evenementen (b.v. muziekconcerten) op het uitgebreide Zeeheldenplein (enkel bij varianten 2b en 2c; zwak negatief effect); Opwaaiend zand van het verhoogde strand (eigenlijk is dit eerder een belevingsaspect zie hiervoor dan een leefbaarheidsaspect). Er zijn wel mogelijke effecten in de aanlegfase: Lawaai- en stofhinder van de werken zelf (bulldozers, generatoren, kranen, graafmachines, cutterzuigers, ); Lawaai- en stofhinder en luchtverontreiniging van de aan- en afvoer van materiaal met vrachtwagens. Lawaaihinder is onvermijdelijk bij werken van deze omvang, en uit het hoofdstuk geluid en trillingen blijkt dat de milieukwaliteitsnormen voor geluid tijdelijk zullen overschreden worden. De omgeving van het projectgebied wordt aan de kant van Oostende-centrum in de huidige toestand reeds gekenmerkt door een vrij hoog geluidsniveau, terwijl op de Oosteroever geen bewoning in de nabijheid voorkomt. Om deze redenen en vooral omdat er in hoofdzaak enkel overdag zal gewerkt worden, waardoor geen slaapverstoring kan optreden, zullen de effecten op het vlak leefbaarheid normaliter slechts zwak negatief zijn. De zandsuppleties zullen wel gedeeltelijk s nachts moeten uitgevoerd worden (cfr. getijgebonden karakter van de werken), maar de nodige milderende maatregelen worden voorzien om de geluidshinder te beperken. Zoals aanbevolen wordt in het hoofdstuk geluid en trillingen, dient maximaal gebruik gemaakt te worden van geluidsarme machines en technieken. Analoog moet stofhinder via aangepaste technieken maximaal beperkt worden. Uit de hiernavolgende paragraaf m.b.t. verkeer blijkt dat de bijdrage van het projectgebonden

164 vrachtverkeer over de weg aan de verkeersintensiteit op de te gebruiken werfroutes zelfs op de piekmomenten van de aanlegfase niet meer dan enkele procenten bedraagt. Daardoor kan het effect van het werfverkeer op de geluids- en luchtkwaliteit in de omgeving als niet significant beschouwd worden. Incidenteel kan wel geluids- of stofhinder optreden, maar door een zorgvuldige instructie en controle van de vrachtwagenchauffeurs (snelheid beperken, niet overladen, lading goed vastmaken en/of afdekken, ) kan en moet deze hinder zo klein mogelijk gehouden worden. De aan- en afvoer van materiaal per schip heeft geen significante effecten qua leefbaarheid, enerzijds omdat het aantal transporten beperkt blijft dankzij de grote volumes per transport, anderzijds omdat er geen bewoning is in de nabijheid van de transportroutes over water (in open zee of binnen de haven). Qua strandprofiel wordt best gekozen voor het continu profiel onder helling 1/45, omdat dit profiel minder frequente onderhoudssuppleties vergt in vergelijking met het geknikt profiel (zie discipline bodem en water), waardoor ook de bijhorende hinder beperkter is Verkeer In de exploitatiefase zullen de verschillende projectonderdelen op zich geen verkeer genereren. Mogelijke indirecte effecten zoals meer toeristisch verkeer door de vergroting van het strand of meer havengebonden verkeer als gevolg van de toegankelijkheid voor grotere schepen, worden hierbij buiten beschouwing gelaten. Deze effecten werden wel op planniveau behandeld in het plan-mer. Het project heeft evenmin invloed op de ontsluiting en bereikbaarheid van de omliggende functies, aangezien er enkel aan de zeezijde infrastructuur bijgecreëerd wordt, maar de huidige landzijde geen wijzigingen ondergaat. Zoals aangegeven in de projectbeschrijving (zie 2.4.1) gebeurt de aanvoer van materiaal maximaal via het water. Het zand voor de suppleties wordt per baggerschip aangevoerd vanuit de zandwinningsconcessies op zee, en wordt rechtstreeks op het strand gestort via een zinkerleiding vanop het schip (gelegen op ca. 500 m van de zeedijk), of via een persleiding aangevoerd vanaf een aanlegplaats in de haven. Het zand voor de grondaanvulling van het lichaam van het SWB en de uitbreiding van het Zeeheldenplein wordt eveneens via de persleiding aangevoerd. Grint, stortsteen en HARO-blokken voor de havendam worden per schip aangevoerd vanaf de werf- en opslagzone aan het Vuurtorendok op Oosteroever. De aanvoer naar deze werfzone gebeurt ook maximaal per binnenschip (o.a. HARO-blokken vanaf het industrieterrein Plassendale). Een deel van de aan- en afvoer zal echter noodgedwongen over de weg moeten gebeuren, waarbij de afvoer van de afgegraven grond van de oeverstrook op Oosteroever veruit het grootste volume vertegenwoordigt. Maar dit transport, eerst van de oeverstrook naar de tijdelijke opslagplaats aan het Vuurtorendok, en vervolgens naar de nog niet nader bepaalde bestemming(en), kan quasi integraal verlopen via routes met een beperkte verkeersdruk en/of een grote verkeerscapaciteit en/of weinig bewoning in de omgeving: Vuurtorenweg, Hendrik Baelskaai, N34 tussen de Baelskaai en Kennedyrotonde (allemaal binnen de haven), A10,. Het meest gevoelige deelproject op het vlak van verkeersleefbaarheid is de bouw van het

165 stilling wave basin en (in varianten 2b en 2c) de uitbreiding van het Zeeheldenplein en wellicht ook de afwerking van de havendam. Hierbij zal minstens een deel van het materiaal moeten aangevoerd worden via transportroutes door de binnenstad van Oostende. Het Zeeheldenplein is via twee routes ontsloten: via de Van Iseghemlaan en via de Visserskaai. Gelet op de belangrijke verblijfsfunctie van de Visserskaai moet alle werfverkeer van en naar het Zeeheldenplein via de Van Iseghemlaan. Vervolgens kan de N34 genomen worden in verschillende richtingen (Leopold II-laan, Koningstraat). De verkeersgeneratie (enkel wegverkeer) van de verschillende deelprojecten kan als volgt ingeschat worden (zie ook 2.1.4): Zandsuppleties: Maximaal een 5-tal vrachtwagens per week met buizen voor de aanleg van de persleiding, en aan- en afvoer van materieel en machines in de mob- en demobfases. Bouw Stilling wave basin / uitbreiding Zeeheldenplein: In principe is het bepalend onderdeel van de werken naar transportvolume toe de aanvulling met grond van het dijklichaam. De andere fases vertegenwoordigen veel kleinere volumes en/of zijn veel meer uitgespreid in de tijd. Maar de aanvulling van het dijklichaam zal gebeuren via de persleiding waarmee ook het strand wordt opgespoten; er zal dus geen wegtransport bij komen kijken. Voor de andere onderdelen van de werken kan gesteld worden dat er per dag maximaal een 10-tal vrachtwagens nodig zullen zijn voor de aanvoer van materiaal (beton, blauwe hardsteen, ). Zo mogelijk wordt ook de blauwe hardsteen per schip aangevoerd. Bouw westelijke havendam: Rechtstreeks landtransport naar de dam beperkt zich normaliter tot de aanvoer van beton voor de afwerkingsfase (ca m³, overeenkomend met ca vrachtwagens). Gespreid over b.v. 110 werkdagen, betekent dit slechts een 10-tal vrachtwagens per dag. Aanvoer van materiaal naar de werfzone kan ook enkele tientallen vrachtwagens per dag vertegenwoordigen, maar dit verkeer verloopt zoals gezegd grotendeels door industriegebied (Hendrik Baelskaai). Afgraven oeverstrook Oosteroever: Het uit te graven grondvolume van m³ komt overeen met ca vrachtwagens. Gesteld dat de werken op 1 jaar (ca. 240 werkdagen) zouden kunnen uitgevoerd worden, komt dit overeen met ca. 100 vrachtwagens per dag of ca. 10 per werkuur van de projectzone/tijdelijke opslagzone naar het binnenland (de grond moet immers aan een voldoende hoog tempo afgevoerd worden omdat de opslagcapaciteit relatief beperkt is). Naar potentiële mobiliteitseffecten toe beperkt de aan- en afvoer via de Van Iseghemlaan (werken Zeeheldenplein en Westdam) zich dus tot maximaal enkele tientallen vrachtwagenbewegingen per dag. De huidige gemeten verkeersintensiteit in de Van Iseghemlaan bedraagt ca. 500 motorvoertuigen per uur (zie tabel 5.4.2). De bijdrage van de werken aan de verkeersintensiteit in de Van Iseghemlaan ligt dus ten allen tijde vrijwel zeker onder de 1%. Omdat de Van Iseghemlaan verkeerskundig niet verzadigd is (zeker niet buiten de spitsuren), en het desgevallend organisatorisch perfect mogelijk is om werfverkeer tijdens de spitsuren te vermijden, wordt het effect op de doorstroming als niet significant beoordeeld

166 Er zal wellicht overlapping plaatsvinden tussen de werken aan het Zeeheldenplein enerzijds en de zeedijkrenovatie en de bouw van de ondergrondse parking (planonderdeel 2, ontheven van MER-plicht) anderzijds (cfr. ontwikkelingsscenario s). De werken aan de zeezijk zullen maximaal een 10-tal vrachtwagenbewegingen per uur genereren, meer bepaald in de fase van de uitgraving van de parking, en dit gedurende een tweetal maanden per jaar 25. Dit komt dus overeen met ca. 2% van de gemiddelde verkeersintensiteit in de Van Iseghemlaan. Ook indien de meest verkeersintensieve werkfases van beide projecten in de tijd zouden samenvallen, worden geen aanzienlijke effecten verwacht op de doorstroming in de Van Iseghemlaan. Een verkeersstroom van eveneens een tiental vrachtwagens per uur kan verwacht worden op de Oosteroever voor de afvoer van de afgegraven grond van de oeverstrook, en dit gedurende een veel langere periode (grootte-orde 1 jaar). Maar de huidige belasting van de Hendrik Baelskaai is dermate laag, en de capaciteit van de N34 en de A10 is dusdanig groot, dat deze trafiek eveneens als niet significant kan beschouwd worden Conclusies Het project heeft louter positieve effecten op het vlak van gebruikswaarde en functionele aspecten. De strandoppervlakte neemt toe en daardoor de recreatieve waarde en indirect het draagvlak voor de horeca op de dijk. De wandel- en zitmogelijkheden worden vergroot door het wandelpad op de havendam en/of het SWB en de zitbanken (die tevens als waterkering fungeren). De bijkomende uitbreiding van het Zeeheldenplein in varianten 2b en 2c biedt potentie voor het inrichten van evenementen. De beoordeling op het vlak van beeld- en belevingswaarde is logischerwijs sterk vergelijkbaar met die voor perceptieve kenmerken (discipline landschap), zij het dat er een subjectieve component bij komt (b.v. de positieve appreciatie van een badstrand t.o.v. een leeg strand door de meeste recreanten). Maar de meest negatieve effecten blijven dezelfde: de verstoring van de zichtlijnen door de bouw van de havendam, vooral in Alternatief 1; de aantasting van de historische zeedijkglooiing en/of de historische bastionvorm van het Zeeheldenplein, vooral in Varianten 2b en 2c; de visuele penetratie van het stads-centrum door de dam in Variant 2a. Bij varianten 2b en 2c is hinder voor omwonenden mogelijk t.g.v. bepaalde evenementen op het Zeeheldenplein. Tijdens de aanlegwerken zal tijdelijke geluids- en stofhinder niet te vermijden zijn. Milderende maatregelen moeten deze hinder tot een minimum beperken. Qua strandprofiel wordt best gekozen voor het continu profiel, dat initieel weliswaar meer zand vereist, maar stabieler is en daardoor minder (hinderlijke) onderhoudswerkzaamheden vereist. De aan- en afvoer van materiaal zal maximaal per schip gebeuren (zand voor de zandsuppleties en het dijklichaam van het SWB of de uitbreiding van het Zeeheldenplein), stortsteen, HARO-blokken, etc. voor de havendam. Transport door de binnenstad zal minimaal zijn, en moet de opgelegde werfroute via de Van Iseghemlaan volgen. Het 25 Bron: Belconsulting, Renovatie Zeedijk Oostende Centrum en bouw ondergrondse parking aanvraag tot ontheffing van MER-plicht, februari

167 meeste wegtransport zal op de Oosteroever plaatsvinden (afvoer grond van afgegraven oeverstrook), maar dit verloopt door industriegebied en via grote wegen. Hierdoor is het risico op doorstromings- of hinderproblemen zeer beperkt Milderende maatregelen De maatregelen die worden voorgesteld in het hoofdstuk Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ter mitigering van de negatieve effecten op het vlak van perceptieve kenmerken en erfgoedwaarde, kunnen ook onderschreven worden vanuit de discipline mens, aspect beeld- en belevingswaarde. De voorgestelde zeewaartse inperking van het Zeeheldenplein bij varianten 2b en 2c tevens een milderende maatregel vanuit het aspect kustverdediging heeft geen significante invloed op de toenemende gebruikswaarde van het Zeeheldenplein als evenementenplein. Om hinder tijdens de werken te minimaliseren moeten volgende aandachtspunten in acht gehouden worden: De opgelegde werfroutes gebruiken; Werfverkeer tijdens de spitsuren vermijden; Vrachtwagens niet overladen, de (losse) lading goed afdekken en de rijstijl aanpassen; Zoveel mogelijk materiaal per schip aan- en afvoeren; Geluidsarm materieel inzetten. Qua strandprofiel wordt gekozen voor het continu profiel onder helling 1/45, omdat dit profiel minder frequente onderhoudssuppleties vergt in vergelijking met het geknikt profiel, waardoor ook de bijkorende hinder beperkter is

168 5.5 Fauna en flora Het hoofdstuk fauna en flora betreft een herneming of samenvatting van de in dit MER behandelde onderdelen van het OW-plan relevante gedeelten van het overeenkomstig hoofdstuk uit het plan-mer. Het is belangrijk om aan te geven dat de toestand vóór de aanleg van het Noodstrand hierbij als referentiesituatie werd/wordt gehanteerd. Aan deze samenvatting werden toegevoegd: de effecten op fauna en flora tijdens de aanlegfase en een beschrijving van de natuurcompensatiemaatregelen aan de IJzermonding in Lombardsijde Afbakening studiegebied Aan de landzijde valt het studiegebied samen met de zone waarbinnen (avi)fauna en natuurgebieden hinder kunnen ondervinden van de werkzaamheden in het kader van het project (verstoring door lawaai, verkeer). Aangezien het projectgebied grotendeels grenst aan havenen stedelijk gebied, gaat het vooral om de natuurgebieden ten oosten van het projectgebied. Aan zeezijde komt het gebied overeen met het gebied waar er effecten naar bodem en water verwacht worden (zandwinning, zeebodem- en zeestromingswijzigingen) Bestaande toestand Beschermde natuurgebieden in zee HRL-gebied Trapegeer-Stroombank Dit gebied met een oppervlakte van ha, werd in 1996 door België (federale overheid) aan de Europese Commissie als (marien) Habitatrichtlijngebied aangemeld en werd intussen door de beschikking van de Europese Commissie van 7 december 2004 officieel aanvaard zoals het werd aangemeld. Het gebied strekt zich uit van Oostende tot de grens met Frankrijk, van de laagwaterlijn tot 3 mijl in zee (zie Figuur 3.5). Volgende habitats en soorten werden aangemeld en aanvaard voor dit HRL-gebied: Beschermde habitats: habitattype 1110 (30 % van de oppervlakte): Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken (komt voor in het subtidaal) habitattype 1140 (0,1 % van de oppervlakte): Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten (komt voor in het intertidaal) Soorten door België aangemeld aan Europa algemeen voor het HRL-gebied Trapegeer-Stroombank : Volgende soorten uit Bijlage 2 kenmerken dit habitat: - Tursiops truncatus (Tuimelaar) - Phocoena phocoena (Bruinvis)

169 - Halichoerus grypus (Grijze zeehond) - Phoca vitulina (Europese zeehond) - Lampetra fluviatilis (Rivierprik) - Petromyzon marinus (Zeeprik) - Alosa fallax (Fint) Volgende soorten uit Bijlage 1 van de Vogelrichtlijn zijn eveneens kenmerkend: - Gavia sp. (soortengroep van Roodkeelduiker G. stellata en Parelduiker G.arctica) - Sterna sp. (soortengroep van de sternen: Visdief S. hirundo en Noordse stern S. paradisaea) Volgende trekvogelsoorten niet opgenomen in Bijlage 1 van de Vogelrichtlijn zijn typisch: - Melanitta nigra (Zwarte zeeëend) - Podiceps cristatus (Fuut) - Sula bassana (Jan Van Gent) - Aythya marila (Toppereend) - Somateria mollissima (Eidereend) - Larus minutus (Dwergmeeuw) - Larus ridibundus (Kokmeeuw) - Larus canus (Stormmeeuw) - Larus fuscus (Geelpootmeeuw) - Larus argentatus (Zilvermeeuw) - Larus marinus (Grote mantelmeeuw) - Rissa tridactyla (Drieteenmeeuw) - Uria aalge (Zeekoet) - Alca torda (Alk) Andere belangrijke soorten gebonden aan dit habitat: - Ensis directus (Amerikaanse zwaardschede) - Macoma balthica (Nonnetje) - Spisula subtruncata (Halfgeknotte strandschelp) - Crangon crangon (Grijze garnaal) - Pleuronectes platessa (Schol) - Solea solea (Tong) Monsternames uitgevoerd door Labo Van Vooren in het kader van Ecologische monitoring kustverdedigingsproject Oostende hebben uitgewezen dat de soortensamenstelling van de onderzochte locaties zeer heterogeen is, zowel in het aantal soorten als in de dichtheid of biomassa. Qua morfologie en algemeen uiterlijk heeft het Habitatrichtlijngebied Trapegeer-Stroombank kenmerken van de habitattypen 1110 en De beschermde soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn die genoemd worden in het aanwijzingsbesluit zijn voornamelijk vogels, vissen en zeezoogdieren, dit zijn dieren van hogere trofische niveaus. Onder de laatstgenoemde soorten onder punt ( andere belangrijke soorten ), staan daarnaast nog drie soorten weekdieren die in het substraat leven en de Grijze garnaal. Slechts deze drie soorten weekdieren (Ensis directus (is een niet inheemse soort die inheemse soorten zoals Ensis arcuatus heeft verdrongen), Macoma balthica en Spisula subtruncata) zijn op een geëigende

170 manier onderzocht door TNO 26. Het zijn soorten die te verwachten zijn in habitattype De andere soorten van hoger trofisch niveau zijn mobiel. Voor deze soorten vogels, vissen en zeezoogdieren dient het onderzochte benthos van het zacht substraat direct of indirect tot voedsel. Uiteraard is er ook een relatie tussen een aantal hogere soorten die aangemeld werden aan Europa voor het Habitatrichtlijngebied Trapegeer-Stroombank en benthische organismen. - De A. alba - M. bidentata-gemeenschap wordt als ecologisch belangrijkste gemeenschap beschouwd op het Belgisch continentaal plat. Deze gemeenschap kent een hoge soortenrijkdom en een hoge macrobenthische densiteit en is o.m. belangrijk voor de Zwarte Zeeëend en voor de Kabeljauw. Deze gemeenschap is het meest prominent aanwezig in het Westen van het Habitatrichtlijngebied. In de zone van de geplande werken lijkt ze minder belangrijk te zijn. - Schol en Tong zijn in hun juveniele stadia voor wat betreft hun voedsel voor een belangrijk deel aangewezen op de intertidale fauna.. Het intertidaal fungeert voor deze soorten als kinderkamer, dit geldt ook voor de zone waar de ingrepen gepland worden. - Macrobenthische organismen uit het intertidaal zijn een voedselbron voor heel wat meeuwensoorten, steltlopers en sternachtigen. Dit geldt in principe ook voor de zone waarin de werken gepland worden, hoewel hier moet opgemerkt worden dat de zone sterk blootgesteld is aan antropogene verstoring en dus beperkte potenties heeft. - Meeuwen en sternachtigen gebruiken de harde structuren (strandhoofden en staketsels) ook als rustplaats. De meeuwen gebruiken de harde structuren ook als foerageergebied, echter het belang van deze structuren voor meeuwen en sternen is veel kleiner dan voor een aantal steltlopers (i.c. Steenloper, Paarse Strandloper en Schoilekster). Deze laatste soorten werden evenwel niet aangemeld in het kader van onderhavig Habitatrichtlijngebied Vogelrichtlijngebied SBZ 2 Op Figuur 3.5 wordt de situering van dit Vogelrichtlijngebied (oppervlakte 144,80 km²) weergegeven met als basislijn de gemiddelde laagwaterlijn van 2003 (D11-nullijn). Beschermde soorten: Fuut (Podiceps cristatus) Grote stern (Sterna sandvicensis) Visdief (Sterna hirundo) Dwergmeeuw (Larus minutus) Volgens de studie van Haelters et al. (2004) 27 bevindt zich t.h.v. Oostende één van de drie ornithologisch belangrijke Belgische zeegebieden. Dit gebied situeert zich tussen het strand en circa 6 mijl uit de kust van Middelkerke tot Bredene en bestrijkt 164,5 km². Dit gebied is van belang voor zowel Zwarte zeeëend (zuidwestelijk gedeelte), Fuut (noordoostelijk 26 Kaag N.H.B.M., A. Weber, W.E. Lewis & J.A. van Dalfsen (2004). Ecologische monitoring kustverdedigingsproject Oostende (T0-situatie, fase 2): zacht substraat. TNO-rapport R2004/ Haelters, J. Vigin, L., Stienen, E.W.M., Scory, S., Kuijken, E. & Jacques, T.G. (2004). Ornithologisch belang van de Belgische zeegebieden. Identificatie van mariene gebieden die in aanmerking komen als Speciale Beschermingszones in uitvoering van de Europese Habitatrichtlijn. Bulletin van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen Biologie, volume 74: 90 p.+ bijlage

171 gedeelte), en in mindere mate voor Visdief, Grote stern en Dwergmeeuw. - Futen (Podiceps cristatus) komen voor in het volledige kustgebied, met de hoogste dichtheden binnen de 8 mijl van de kust. De soort komt ter hoogte van Oostende met hogere dichtheden voor in het gebied van de zuidelijke tot de westelijke Wenduinebank (86 km², 22 % van de Futen). Dit gebied wordt, samen met het gebied t.h.v. de westelijke Nieuwpoortbank, de Smalbank en het gebied ten noorden van de Broersbank (61 km², 18 % van de Futen), als belangrijkste en meest geschikte gebieden beschouwd op basis van het aantal vogels en de oppervlakte van de gebieden. - Visdief (Sterna hirundo) komt vooral voor in het meest nabije kustgebied. Naast de voorhaven van Zeebrugge (45 km², 32 % van de Visdieven), komt als gebied met belangrijke concentratie het zeegebied rond de haven van Oostende (15 km², 16 % van de Visdieven) duidelijk naar voor. - Grote stern (Sterna sandvicensis) wordt waargenomen in een zeer ruim gebied, vnl. vanaf de laagwaterlijn tot 22 mijl uit de kust. Het gebied met hogere concentratie t.h.v. Oostende bevindt zich rond de haven van Oostende (22 km², 8 % van de Grote sternen). Het voorkomen van de soort is het duidelijkst gerelateerd aan een specifiek habitat (ondiepe zandbanken) in het gebied tussen de Smalbank en de Trapegeer. - Dwergmeeuw (Larus minutus) komt in de Belgische zeegebieden zeer verspreid voor, maar voornamelijk binnen de 12 mijl uit de kust. In de meer offshore gelegen gebieden wordt deze soort zelden waargenomen. Als twee concentratiegebieden, die echter beperkt zijn qua omvang en aantallen vogels (kan te verklaren zijn door het foerageergedrag van Dwergmeeuwen) zijn er het gebied rond de voorhaven van Zeebrugge en het gebied buiten de haven van Oostende (7 km², 5 % van de Dwergmeeuwen). - Zwarte zeeëend (Melanitta nigra) komt zeer geconcentreerd voor binnen de 5 à 6 mijl uit de kust. De verspreidingskaart van deze soort toont aan dat slechts één gebied als zeer belangrijk beschouwd kan worden: het gebied van de Stroombank tot de oostelijke Nieuwpoortbank (57 km², 59 % van de populatie). De Zwarte zeeëend, die destijds dan ook de voornaamste aanleiding was voor het afbakenen van het Ramsargebied voor de Belgische kust, overwintert voor onze kusten in vrij groot aantal. Pleisterende vogels worden in grote concentraties gezien op ondiepe plaatsen voor de kust, met name op de Vlaamse Banken en voor de kust van Oostende en Nieuwpoort. Vanuit deze plaatsen kan uitwisseling mogelijk zijn met gebieden voor de Franse en de Nederlandse kust. De soort komt overwegend voor in niet te diepe wateren, waar weinig verstoring door de scheepvaart (Balandbank, Trapegeer). Voorjaarstrek in vrij groot aantal is uitgesproken in februari en maart, doch kan sterk verlaten tot midden april. Najaarstrek vindt hoofdzakelijk plaats tussen augustus en oktober, doch kan bij uitzonderlijk strenge winters de hele winter plaatsgrijpen. Tijdens de zomer is de Zwarte zeeëend in vrij klein aantal aanwezig voor de kust Beschermde natuurgebieden op het land Habitatrichtlijngebied Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin Op Figuur 3.5 wordt de situering van dit Habitatrichtlijngebied, met een oppervlakte van 3737 ha, weergegeven. Deze Speciale Beschermingszone werd intussen door de beschikking van de

172 Europese Commissie van 7 december 2004 officieel aanvaard zoals het werd aangemeld. De afbakening werd bekrachtigd door het Besluit van de Vlaamse regering van 24 mei Dit gebied werd als Habitatrichtlijngebied aangeduid op basis van het voorkomen van volgende habitats en soorten: Beschermde habitats: Prioritair habitattype 2130: Vastgelegde duinen met kruidvegetaties ( grijze duinen) Prioritair habitattype 2150: Eu-Atlantisch vastgelegde, ontkalkte duinen (Galluno- Ulicetea) Niet prioritair habitattype 1130: Estuaria Niet prioritair habitattype 1140: Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten Niet prioritair habitattype 1310: Eénjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia-soorten en andere zoutminnende planten Niet prioritair habitattype 1320: Schorren met Slijkgrasvegetaties (Spartinion) Niet prioritair habitattype 1330: Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae) Niet prioritair habitattype 2110: Embryonale, wandelende duinen Niet prioritair habitattype 2120: Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria ( witte duinen) Niet prioritair habitattype 2160: Duinen met Hippophae rhamnoïdes Niet prioritair habitattype 2170: Duinen met Salix arenaria Niet prioritair habitattype 2180: Beboste duinen van het Atlantisch kustgebied Niet prioritair habitattype 2190: Vochtige duinvalleien Niet prioritair habitattype 3140: Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Characeeënvegetatie Beschermde soorten: Amfibieën en reptielen: Soort 11660: Kamsalamander (Triturus cristatus) Invertebraten: Soort 1014: Nauwe korfslak (Vertigo angustior) Planten: Soort 1614: Kruipend moerasscherm (Apium repens) Ten aanzien van het projectgebied is vooral het gedeelte van het Habitatrichtlijngebied ter hoogte van de Halve Maan van belang. Tot voor enkele jaren bevond zich rondom de Halve Maan-bunker een natte depressie, gevoed door binnenstromend zeewater waardoor zich schorrenvegetaties ontwikkelden. Dit betekent dat hier het niet prioritair habitattype 1310 ( Eénjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia-soorten en andere zoutminnende planten ) voorkwam. Deze schorrenvegetatie bestond uit volgende halofyten: Zeekraal (Salicornia sp.), Gewone zoutmelde (Halimione portulacoides), Zeekool (Crambe maritima), Strandbiet (Beta vulgaris subsp. maritima), Strandmelde (Atriplex littoralis), Spiesmelde (Atriplex prostata) en Strandduizendguldenkruid (Centaurium littorale). Ten gevolge van recente zandoverslagactiviteiten werd deze natte slenk echter grotendeels gedempt met opgewaaid zand. Het stockeren van zand en het weer afgraven veroorzaakte een permanente verstoring waardoor enkel ruderale pioniersvegetaties met Kruipertje (Hordeum murinum) en Akkerdistel (Cirsium arvense) zich konden ontwikkelen. Door de zandoverslagactiviteit konden ecologisch waardevolle duin- en zoutminnende vegetatietypes zich echter

173 niet langer ontwikkelen. Ter hoogte van een tijdelijke gracht, waar het zeewater op regelmatige tijdstippen via een systeem van communicerende vaten wordt afgevoerd naar de vaargeul, hebben enkele halofytische soorten zich tijdelijk kunnen vestigen: Deens lepelblad (Cochlearia danica), Zeeaster (Aster tripolium) en Zeepostelein (Honckenya poploides). Maar een volwaardige schorrenvegetatie kon zich niet langer ontwikkelen, zodat het habitattype 1310 enkel nog in relictvorm voorkomt. De opgehoogde zone centraal in het duingebied Halve Maan is van groot belang in fucntie van natuurbehoud: Vegetatietype: affiniteit met het habitattype 2170 (niet prioritair) Duinen met Salix arenaria en het habitattype 2110 (niet prioritair) Embryonale, wandelende duinen Flora: Akkerhoornbloem (Cirsium arvense), Geel walstro (Galium verum) Hertshoornweegbree (Plantago coronopus), Vlinders: Heivlinder, Oranje en Bruin zandoogje, Icarusblauwtje, Groot dikkopje, Zwartsprietdikkopje, Sprinkhanen: Duinsabelsprinkhaan, Zuidelijk spitskopje, Ratelaar, Knelpunten zijn echter: gebrek aan maaibeheer, vandalisme, roestende ijzeren buizen afkomstig van de zandoverslagactiviteiten die verspreid liggen in het gebied (zie foto). Roestende ijzeren buizen in het Habitatrichtlijngebied aan de Halve Maan Het duingebied verder oostwaarts richting Fort Napoleon is eveneens van groot belang voor natuurbehoud: Flora: relictpopulaties van Zeewinde (Calystegia soldanella) en Blauwe zeedistel (Eryngium maritimum) Fauna: broedvogelsoorten, intussen verdwenen door toenemende urbanisatie: Kuifleeuwerik, Roodborsttapuit, Graspieper en Kneu. Zwarte roodstaart houdt als broedvogel nog net stand; vrij rijk aan vlinder- en sprinkhanensoorten. De Halvemaandijk en de Spinoladijk zijn mee opgenomen in het HRL-gebied omdat zich op de vroegere bakstenen dijk tal van belangrijke plantensoorten konden vestigen. Maar na de betonnering van het wegdek gebeurt dit enkel nog waar deze betonplaten onderbroken zijn. Soorten die zich in deze smalle stroken gevestigd hebben, zijn: Blauwe zeedistel (Eryngium maritimum), Biestarwegras (Elymus farctus), Zeepostelein (Honckenya poploides), Herts

174 hoornweegbree (Plantago coronopus), GEN-gebied De Middenkust Dit GEN-gebied overlapt in de nabijheid van het projectgebied volledig met het hierboven beschreven habitatrichtlijngebied Duingebieden incl. Ijzermonding en Zwin. Voor de beschrijving verwijzen we dus naar de vorige paragraaf Overig belang van het studiegebied voor avifauna Het strand (incl. klein strand), de strandhoofden, de dijken of de zone vlak voor de kust van Oostende spelen in de eerste plaats een rol als voedselbron voor een aantal hogere organismen. Zo zijn de huidige zeedijk, de strandhoofden en het Westerstaketsel van belang als fourageergebied voor een aantal vogelsoorten: Steenloper, Paarse Strandloper, Scholekster, 28 De meest opmerkelijke vogelsoort in de Oostendse voorhaven is de Paarse strandloper, met een belangrijke overwinteringspopulatie van exemplaren. Paarse strandlopers (Calidris maritima) zoeken voedsel bij laagwater, uitsluitend in de getijdenzone. Bij vloed trekken ze naar hoogwatervluchtplaatsen (staketsels, hogere gedeelten van dijken en strandhoofden), die zo dicht mogelijk bij de getijdenzone moeten aansluiten. De binding aan deze zone is zo sterk dat waarnemingen van Paarse strandlopers enkele honderden meter landinwaarts van het strand al tot de grote uitzonderingen behoren. Deze wintergasten leven bij dag en nacht in een zuiver getijdenritme. Hun activiteitenprogramma is van jaar tot jaar uiterst stereotiep. Zo kan de plaatstrouw aan een welbepaalde hoogwatervluchtplaats tientallen jaren aanhouden. De Paarse strandloper is buiten de broedtijd zeer strikt gebonden aan zeekusten met natuurlijke of kunstmatige rotsformaties. Trek vindt plaats in de periode juli-oktober. Terugtrek heeft plaats van midden april tot eind mei. Juniwaarnemingen zijn zeer zeldzaam. Er zijn geen broedgevallen bekend aan de Belgische kust. In Oostende wordt de Paarse strandloper aangetroffen in de zone rond het Oosterstaketsel, waar hij foerageert op de strandhoofden en bij hoogwater vlucht naar hoger gelegen plaatsen. O.a. op strandhoofden 1 tot en met 5 voor Oostende Halve Maan werden duidelijk hogere aantallen Paarse Strandlopers waargenomen dan elders langs de Belgische kust. Steenlopers blijken duidelijk afhankelijk te zijn van strandhoofden; het gemiddelde aantal dat op de strandhoofden zat lag boven de 80%. Veel vogels die op het strand werden geteld, zaten in de onmiddellijke omgeving van een strandhoofd. Meestal foerageerden ze dan op het aanspoelsel dat tegen het strandhoofd lag, op die manier zijn zij eigenlijk ook afhankelijk van de strandhoofden. Op de strandhoofden foerageren ze bij laag tij zowel op de vlakke delen als op en tussen de grote blokken natuursteen. O.a. op strandhoofden 1 tot en met 5 voor Oostende Halve Maan werden hogere aantallen Steenlopers geteld dan elders langs de Belgische kust. De Scholekster blijkt minder afhankelijk te zijn van de aanwezigheid van strand- 28 Bron: Engledow H., Spanoghe G., Volckaert A., Coppejans E., Degraer S., Vincx M. & Hoffmann M., Onderzoek naar (1) de fysische karakterisatie en (2) de biodiversiteit en andere harde constructies langs de Belgische kust,

175 hoofden in vergelijking met de Steenlopers en Paarse strandlopers. Gemiddeld zat minder dan 50% van het totaal aantal op de strandhoofden, waar de Scholekster voornamelijk op de meer vlakke delen foerageert. O.a. op de strandhoofden 1 tot en met 7 vanaf het Oosterstaketsel te Oostende werden hogere aantallen Scholeksters geteld dan elders langs de Belgische kust. De Drieteenstrandloper, die in vergelijking met de vorige soorten het minst gebruik maakt van de strandhoofden (gemiddeld zat minder dan 30% op de strandhoofden), werd eveneens o.a. op de strandhoofden 1 tot en met 7 vanaf het Oosterstaketsel te Oostende in hogere aantallen waargenomen dan elders langs de Belgische kust. Zilvermeeuwen blijken sterk afhankelijk te zijn van strandhoofden als foerageergebied. De vier andere algemene meeuwensoorten (Kleine en Grote Mantelmeeuw, Stormmeeuw en Kokmeeuw) zoeken hun voedsel voornamelijk op zee. Het gebruik van de strandhoofden door deze soorten is minimaal; het betreft hoofdzakelijk rustende vogels of vogels die foerageren op het aanspoelsel aan de randen van de strandhoofden. Het strandhoofd naast het voormalig Oosterstaketsel ter hoogte van de Halve Maandijk wordt gebruikt als foerageerplaats door zowel Paarse strandloper als Steenloper; vaak worden ze ook door deze laatste als hoogwatervluchtplaats gebruikt Geplande toestand en effecten Permanente effecten op de beschermde natuurgebieden Impact op de aangetroffen aangemelde soorten in het HRL-gebied Trapegeer Stroombank Zandsuppletie kan Ensis directus, Macoma balthica en Spisula subtruncata op verschillende manieren negatief beïnvloeden: - Begraven worden onder het opgespoten zand: als de schelpen onder het opgespoten zand terecht komen zullen zij slechts gedeeltelijk in staat zijn om voldoende omhoog te kunnen kruipen zodat zij weer kunnen fourageren op de zeebodem. Slagen zij daar niet in omdat de opgespoten laag te dik is, dan zullen zij sterven. - Terechtkomen in zand van een andere korrelgrootte: zoals reeds kort behandeld, hebben de 3 schelpsoorten bepaalde preferenties wat betreft de samenstelling en korrelgrootte van het sediment waarin zij leven. Wordt deze door het nieuw opgespoten zand voor hun nadelig veranderd, kan dit eveneens tot verdwijnen van de schelpen leiden. - Belemmering van foerageren door verhoogde deeltjesconcentratie: de suppletiewerkzaamheden verstoren het leefmilieu van de schelpen. Door een verhoogde concentratie van (anorganische, niet-voedzame) deeltjes in de waterkolom kan de fourageerefficiëncy van de schelpen belemmerd worden. Dit kan leiden tot een beperking van de voortplanting en tot verhongeren. Dit zijn per definitie kortstondige effecten, tijdens en net na de aanleg of het onderhoud van de suppleties, en tijdens stormmomenten. Nadien stelt zich immers een nieuwe evenwichts

176 situatie in. Verwacht wordt dat de mobiele soort Crangon crangon zich snel genoeg kan verplaatsen om aan de directe gevolgen van de zandsuppleties, met name het bedolven worden, te ontstappen. Via indirecte gevolgen (troebelheid van het water, verhoogde deeltjesconcentraties, impact op voedselbron) kan Crangon crangon echter nog (beperkt) hinder ondervangen. Dit effect wordt als zwak negatief beoordeeld voor de soorten Ensis directus, Macoma balthica en Spisula subtruncata en niet significant tot zwak negatief voor Crangon crangon (0/-1) Impact op zachte substraten en bijhorende gemeenschappen De te verwachten verschuivingen in oppervlakte supralitoraal, litoraal en infralitoraal door de realisatie van het OW-plan, en dan vooral door de zandsuppleties, worden voorgesteld in Figuur Als referentiesituatie geldt hier de situatie vóór de aanleg van het noodstrand, niet de huidige toestand. Verschuivingen ten oosten van de vaargeul: - ca. 15,5 ha subtidaal wordt interdtidaal; - ca. 4 ha intertidaal wordt supratidaal; - ca. 5,8 ha subitdaal wordt supratidaal. Verschuivingen ten westen van de vaargeul: - ca. 25,7 ha subtidaal wordt intertidaal; - ca. 10 ha intertidaal wordt nieuw intertidaal; - ca. 16 ha intertidaal wordt supratidaal; - ca. 7,6 ha subtidaal wordt supratidaal. In de supratidale zone (ook supralitorale zone genoemd) is er een vrij belangrijke vergroting van de oppervlakte droog strand. De potenties in Oostende van het supratidaal worden hoe dan ook zeer beperkt door de sterke antropogene verstoring. Dit geldt zeker voor de Westeroever, waar het habitatrichtlijngebied gesitueerd is. Het is duidelijk dat soorten als strandplevier of dwergstern er niet tot broeden kunnen komen. Op de Oosteroever kan die mogelijkheid enkel gecreeëerd worden mits aangepast beheer en beperking van de toegankelijkheid. Verder is het supratidaal ook van belang voor sommige vogelsoorten om te overtijen of als verzamelplaats om dan in groep naar een hoogwatervluchtplaats te vliegen. Sommige soorten foerageren op de vloedmerklijn. De toename van de oppervlakte supratidaal brengt in de gegeven omstandigheden geen meerwaarde naar fauna en flora toe. De intertidale zone (ook littorale zone of nat strand genoemd) is een belangrijk deel van het mariene ecosysteem. Bij realisatie van het OW-plan wordt een nieuw intertidaal gebied gecreëerd, waarbij het bestaande intertidaal gebied begraven wordt. Het benthos dat zich in deze zone bevindt, zal naar verwachting onderhevig zijn aan volledige mortaliteit. De kwaliteit van het nieuwe intertidale gebied (dat wel groter is dan het bestaande) hangt af van de korrelgrootte van het suppletiemateriaal (hoe grover, hoe lager de ecologische kwaliteit) en van de frequentie waarmee er onderhoudssuppleties moeten gebeuren. Op de Westeroever wordt gekozen voor een suppletie materiaal met een grotere korrelgrootte en zal regelmatig

177 onderhoud nodig zijn. Op de Oosteroever wordt dezelfde korrelgrootte nagestreefd als in de bestaande situatie en zal in principe weinig of geen onderhoud nodig zijn, maar hoe dan ook zal de verstoring toenemen. In het intertidaal is de Gemshoornworm Scolelepis squamata één van de belangrijkste soorten. Deze worm is een belangrijk prooidier voor de Drieteenstrandloper. Veranderingen in de dichtheid van deze soort zouden van invloed kunnen zijn op de voedselvoorziening van deze typische strandvogel. Door zandsuppletie in de subtidale zone (sublittorale zone) kunnen o.a. dichte banken van de schelpkokerworm Lanice conchilega beïnvloed worden. Verder is de graad van troebeling van het zeewater van belang. Een aantal van de aangemelde soorten zijn aangewezen voor hun voedsel op organismen die zich in de waterkolom bevinden. Hoe meer het water vertroebeld is, hoe moeilijker het wordt voor deze soorten om voedsel te vinden. Er moet ook gewezen worden op de oppervlakte subtidaal die zal worden ingenomen door de havendammen, waardoor een stuk zacht substraat verdwijnt, maar waarbij tegelijk een nieuw (hard) substraat in de plaats komt als potentieel habitat. Voor het gebied met zachte substraten geldt dat sommige van de beschermde soorten het gebied gebruiken als voedselzoekareaal. Fuut, Jan van Gent, duikers, Alk, Zeekoet, Aalscholver, sternen en in mindere mate meeuwensoorten behoren tot de groep van vogels die in en op de waterkolom voedsel zoeken. Duikeenden (Toppereend, Zwarte Zeeëend en Eidereend) duiken naar o.a. schelpdieren op en in de bodem, zoals klompjes mosselen en Spisula subtruncata die in het substraat leven. De beïnvloeding van de soorten die de waterkolom gebruiken hangt vooral samen met vertroebeling van het water. Indien het zicht minder wordt, kunnen soorten minder goed door het water heen kijken om hun prooi te vinden. De duikeenden zullen met name last hebben van het afdekken van de bodem waarop en waarin hun prooien leven. Platvissen als Schol (Pleuronectes platessa) en Tong (Solea solea) zijn veel directer afhankelijk van het leven in de bodem. Veranderingen in de structuur van de zandbodem zullen dus zeker een direct effect hebben op deze soorten. Of het effect op deze soorten positief of negatief uitpakt, is moeilijk in te schatten. Het is wel waarschijnlijk dat grover zand netto een afname van het voedsel voor deze soorten zal betekenen. Zij voeden zich echter met (delen van) bodemdieren. Hun verdwijning t.g.v. zandsuppletie kan voor een voedseltekort bij de platvissen zorgen, wat een nadelig effect op de populatie (verminderde voortplanting) tot gevolg kan hebben. De platvissen kunnen (tijdelijk) uit het gebied verdwijnen op zoek naar een geschikter leefruimte Impact op harde substraten en bijhorende gemeenschappen Ten gevolge van het project verdwijnen enerzijds harde substraten (strandhoofden die ten dele onder het opgehoogde strand verdwijnen), maar komen er ook nieuwe bij (de nieuwe westelijke havendam). Het verlies aan harde substraten heeft voor de meeste in het kader van de Habitatrichtlijn aangemelde soorten geen rechtstreeks effect omdat deze dieren weinig direct gebruik maken van harde substraten. Van de genoemde vogelsoorten zouden alleen de meeuwensoorten gebruik kunnen maken van de strandhoofden als foerageergebied. De meeuwen en sternen kunnen de strandhoofden en het staketsel gebruiken als rustplaats

178 Figuur : Super-, inter- en subtidale zones in Oostende in de huidige en geplande toestand

179 De strandhoofden zijn wel zeer belangrijk voor de Steenloper en voor de Paarse Strandloper, maar deze soorten werden niet aangemeld in het kader van de habitatrichtlijn en vallen niet onder de beschermingscriteria van de vogelrichtlijn vallen. Door de zandsuppleties zal enerzijds een groot deel van de harde structuren onder het zand komen te liggen en zijn functie verliezen, en kan anderzijds verwacht worden dat de recreatiedruk op het vergrote strand zal toenemen. Zowel de rust- als foerageerfunctie zullen dus grotendeels verloren gaan. Het Westerstaketsel blijft behouden en kan dus zijn functie als rustplaats voor meeuwen e.d. voortzetten; het Oosterstaketsel werd reeds in 2007 in het kader van de vervroegde werken afgebroken. De nieuwe westelijke dam zal worden ingericht als een stedelijke dam met belangrijke recreatieve functie, waardoor de ecologische functie wellicht zeer beperkt zal zijn. De oostelijke dam die geen deel uitmaakt van onderhavig project maar wel van het OW-plan zal echter ingericht worden als ecologische dam en zal daardoor ook voor de avifauna veel meer potentie hebben Impact op het VRL-gebied SBZ 2 Door het project zal de basislijn, die aan landzijde de grens van het marien vogelrichtlijngebied vormt, zeewaarts verschuiven (havenconstructies die in zee uitsteken behoren immers toch tot het Vlaams grondgebied). Hierdoor zal het VRL-gebied in beperkte mate verkleinen, maar zonder significante negatieve impact op de beschermde soorten. Voor het gedeelte van het VRL-gebied dat overlapt met het HRL-gebied Trapegeer Stroombank verwijzen we naar vorige paragrafen Impact op het HRL-gebied Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin Door de afgraving van de oeverstrook op de Oosteroever, in functie van de verbreding van de havengeul, zal ca. 0,95 ha van het HRL-gebied Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin, verdwijnen, meer bepaald ter hoogte van de Halve Maan. De natuurwaarden situeren zich vnl. in het bunkercomplex zelf, terwijl enkel het weinig waardevol westelijk talud (zie foto) zal aangetast worden. Zoals aangegeven in de beschrijving van de bestaande toestand, was de ecologische waarde van de Halve Maan recent reeds sterk gereduceerd door zandoverslagactiviteiten (verstuiving van de natte slenk, dumping van roestende ijzeren buizen). Deze zandoverslagactiviteiten zijn inmiddels stopgezet. Hoe dan ook is compensatie noodzakelijk van de oppervlakte habitatrichtlijngebied die verdwijnt

180 Af te graven oeverstrook (deel van HRL-gebied) met beperkte ecologische waarde Tijdelijke effecten tijdens de aanlegfase De effecten van het project tijdens de aanlegfase hebben vooral te maken met geluidshinder en verstoring door werfverkeer, die een effect kunnen hebben op (broedende) avifauna. Het grootste deel van het projectgebied (strand t.h.v. Oostende-centrum en westelijke dam) liggen in een verstedelijkte omgeving die in de huidige toestand reeds gekenmerkt wordt door hoge geluidsniveaus (zie discipline geluid) en veel verstoring door recreanten (zie discipline mens). De avifauna die deze zone frequenteert, is dus per definitie weinig gevoelig voor verstoring, en de uitvoering van het project zal daar geen noemenswaardige verandering in brengen. De aan- en afvoerroutes over land van deze zone lopen volledig door de stedelijke agglomeratie van Oostende, en hebben dus geen invloed op fauna en flora. De Oosteroever is in principe kwetsbaarder, omdat het huidig geluidsniveau hier veel lager ligt en er veel minder passage is (zowel van verkeer als van recreanten), en uiteraard omdat het hier om een natuurgebied (habitatrichtlijngebied) gaat. De impact van de eigenlijke graafwerken aan de Oosteroever zal normaliter beperkt zijn. De meeste potentiële verstoring komt van de transporten tussen de oeverstrook en de werfzone en tijdelijke grondopslagplaats aan het uiteinde van het Vuurtorendok. De werfroute loopt via de Buskruitstraat en Vuurtorendok-West en blijft dus op 100 à 200 m van de grens van het natuurgebied. Enkel ter hoogte van de Batterij Hundius loopt de werfroute langs de grens van het natuurgebied, en zal er wellicht enige verstoring optreden. Dat wordt beschouwd als een tijdelijk zwak negatief effect. Er kunnen zich tijdelijk ook positieve effecten voordoen: het gesuppleerde zand afkomstig uit de zandwinningsgebieden in zee, is rijk aan mariene fauna. Bij eerdere zandsuppleties kon dan ook vastgesteld worden dat meeuwen e.d. in grote getale voedsel komen zoeken in het opgespoten zand

181 Conclusies De zandsuppleties (incl. deze voor het Noodstrand) gaan/gingen gepaard met een aanzienlijk verlies aan intertidale oppervlakte (26 ha) en het afdekken van subtidaal en harde substraten (strandhoofden), wat een negatieve impact heeft op het functioneren van het in zee gelegen habitatrichtlijngebied Trapegeer Stroombank. Bij het afgraven van de oeverstrook op Oosteroever verdwijnt een kleine oppervlakte (0,95 ha) van het habitatrichtlijngebied Duingebieden incl. IJzermonding en Zwin. Deze negatieve effecten worden gecompenseerd op de Oosteroever van de IJzermonding in Nieuwpoort (ecologische strandophoging met natuurlijke korrelgrootte en strandhelling, herstel direct contact tussen strand en duinen door afbraak oude zeedijk en betonnen duinvoetversterking). De ecologische waarde van dit gebied kan door deze ingrepen dusdanig verhoogd worden, dat het overkoepelend effect, inclusief het verlies aan natuurwaarden in Oostende, wellicht positief zal zijn (zie verder onder milderende maatregelen ) Milderende maatregelen Qua strandprofiel wordt best gekozen voor het continu profiel met helling 1/45, enerzijds omdat deze minder onderhoud vereist (minder verstoring, meer kans op herstel van biotopen in het zand) en anderzijds omdat een flauwere helling gunstiger is voor strandfauna Natuurcompensatie t.h.v. de IJzermonding op de Oosteroever in Nieuwpoort Er dient natuurcompensatie uitgevoerd te worden voor de significant negatieve effecten inzake fauna en flora die in of nabij het plangebied in Oostende niet kunnen gemilderd of gecompenseerd worden: - Het verlies aan natuurwaarden t.g.v. (vnl.) de zandsuppleties vóór de zeedijk van Oostende. Het gaat hierbij om ca. 26 ha intertidaal grenzend aan het Habitatrichtlijngebied Trapegeer Stroombank, dat weliswaar geen deel uitmaakt van het HRL-gebied zelf, maar wel van groot belang is voor het ecologisch functioneren ervan. - Het verdwijnen van ca. 0,95 ha van het habitatrichtlijngebied Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin t.g.v. de verbreding van de havengeul. Na verschillende ecologische overlegvergaderingen werd besloten om voor alle significant negatieve effecten in het plangebied in Oostende een natuurcompensatie uit te werken ter hoogte van de IJzermonding op de Oosteroever in Nieuwpoort, in het militair domein van Lombardsijde. Op deze site kunnen immers met dezelfde middelen positievere ecologische effecten gerealiseerd worden dan in Oostende, waar de menselijke druk en verstoring sowieso groter zijn, ongeacht de uitvoering van het OW-plan, en waar ook onvoldoende ruimte voor natuurcompensatie beschikbaar is. De IJzermonding is zelf een Habitat- en Vogelrichtlijngebied. Compensatie in een bestaand NATURA-2000 gebied is mogelijk indien dit een verbetering van de natuur-waarden zal

182 teweegbrengen. De huidige natuurwaarde van dit strand is niet groot, zodat het uitvoeren van de compensatiemaatregelen voor Oostende op deze locatie de natuurkwaliteit zonder twijfel zal verbeteren. Dit werd omstandig aangetoond in het Beheerrapport VNR De IJzermonding 29. Er kan zelfs verwacht worden dat het globale effect, inclusief het verlies aan natuurwaarden in Oostende, positief zal zijn. Bovendien is deze strandzone erosief tussen 2000 en 2007 verloor het gebied ca m³ zand op natuurlijke wijze en ligt de hoogste strandcontour slechts op ca. +4 m TAW. Er is dus sowieso behoefte aan zandsuppletie in functie van kustveiligheid. Het betreft in Nieuwpoort gelijkaardige habitats als in Oostende, met name strand, intertidaal en duinen. Het belangrijkst is het versterken van het intertidaal en het duingebied in Lombardsijde. Compensatie voor het verlies aan subtidaal is niet nodig. Dit wordt ruimschoots gecompenseerd door het verschuiven van de vaargeul te Oostende (geen deel van dit project maar wel van het OW-plan), zodat ze buiten het HRL-gebied Trapegeer-Stroombank komt te liggen. De strandzone in Nieuwpoort ligt binnen het schietveld van de militaire basis. Uit overleg met ANB op 25/2/2008 blijkt dat de ecologische inrichting van de strandzone niet interfereert met de schietoefeningen. De vogels die in het gebied broeden ervaren het vrij continue artilleriegeluid niet als storend, in tegenstelling tot menselijke silhouetten of andere antropogene verstoring Beschrijving van het compensatiegebied De werken situeren zich op het strand van Lombardsijde ter hoogte van het militair domein, in secties 60 tot 65 tussen de laagwaterlijn en de duinvoet. In het westen is het gebied begrensd door het oostelijk staketsel van de jachthaven van Nieuwpoort, in het oosten door het strandhoofd in sectie 65. Het natuurreservaat strekt zich verder oostwaarts uit tot aan een palenrij in sectie 67, die het natuurgebied aan de oostzijde begrenst. Net ten oosten van het oosterstaketsel van de haven van Nieuwpoort is er een bakstenen muur aanwezig bij de duinvoet. Deze oude zeedijk, gebouwd in 1931, is erg beschadigd en heeft geen functioneel nut meer. Ten oosten van de bakstenen muur is er een korte zone zonder enige vorm van duinvoetversteviging (oostelijk deel van sectie 61). In secties 62 tot halverwege 64 is een betonnen duinvoetversterking aanwezig. Deze is over grote delen nog intact, maar is plaatselijk beschadigd, o.a. op de grens van secties 61 en 62. In sectie 62 staat een oude vuurtoren in de duinen. Bij hoog water komt het water tot tegen de duinvoetversterking, bij laag water is er een strand aanwezig. Ongeveer halverwege sectie 65 bevindt zich een slipway tussen het militair domein en het strand. 29 M. Hoffmann (red.) (UGent, Vakgroep Biologie, Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, KULeuven, Laboratorium voor Hydraulica en Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek), Beheerplan VNR De IJzermonding, oktober

183 Situering van de werken in Lombardsijde (linksonder = IJzermonding met staketsels ten behoeve van de toegang tot de jachthaven van Nieuwpoort) Oostelijk staketsel van de haven van Nieuwpoort met strand (sectie 60) Strand en duinvoet in sectie 61 met beschadigd bakstenen muurtje Beschadigde duinvoetversterking op de grens van secties 61 en 62 Duinvoetversterking in secties bij laag water

184 Motivering van de geplande werken De natuurcompensatie in Lombardsijde-Nieuwpoort omvat: Fase 1: Aanleg van een ecologische strandsuppletie; Fase 2: Plaatsing van een houten palenrij, fungerend als strandhoofd; Fase 3: Afbraak van de bestaande duinvoetversterking en oude zeedijk. De plaatsing van de palenrij gebeurt na de aanleg van de strandsuppletie. Het strandpeil moet immers voldoende hoog liggen om de getijdenwerking te minimaliseren en bijgevolg de lengte van de palen en de uitvoeringsduur te kunnen beperken. Door het strandprofiel onder helling 1/70 aan te leggen, vertrekkend vanaf +5,5 m TAW, wordt een droog strand (boven 4,5 m TAW) van 70 m breed bekomen. Het nat strand zal bij een tij-amplitude van ca. 4 m ongeveer 280 m breed zijn. Aldus wordt een intertidale zone gecreëerd van minstens 26 ha. Door een korreldiameter te gebruiken van dezelfde grootteorde als wat er nu aanwezig is op strand, wordt een zo natuurlijk mogelijk strandprofiel verkregen. De breedte en hoogte van het strand zijn voldoende om de veiligheid van het militair domein en de oude vuurtoren in sectie 62 bij extreme stormen op (minstens) hetzelfde niveau te houden als in de bestaande toestand. Deze werken passen als volgt in de natuurcompensatie voor het OW-plan in Oostende en voor de opwaardering van de natuurwaarden in Lombardsijde zelf: Door de verlaging van de helling van het strand tot 1/70 wordt een brede intertidale zone van minstens 26 ha gecreëerd, die het verlies aan intertidaal in Oostende compenseert. Bovendien gaat hier om een intertidale zone in een natuurgebied die niet of nauwelijks betreden zal worden (door de aanwezigheid van de palenrij en het militair domein), en dus veel meer ecologische potentie heeft dan in Oostende. De palenrij in sectie 63 heeft een meervoudige functie: enerzijds fungeert ze als strandhoofd en zorgt zo voor een beperking van het zandverlies, anderzijds maakt ze het strand minder toegankelijk voor het publiek en wordt aldus de verstoring van het natuurgebied beperkt. De afbraak van de duinvoetversterking (incl. de oude zeedijk) zorgt voor een natuurlijke overgang van het strand naar de duinen. Dit verhoogt niet alleen de landschappelijke waarde, maar ook en vooral de biotische potenties voor broedvogels en vloedmerkgemeenschappen. Bovendien kunnen de duinen opnieuw dynamisch bewegen en kunnen zich opnieuw embryonale duinen vormen. Voorts is het opgespoten zand afkomstig van de baggerwerken voor de aanleg van de nieuwe vaargeul in Oostende (korrelgrootte ca. 250 µm) en niet uit zandwinningsgebieden in zee (duurzaam materiaalgebruik)

185 Figuur : Strandprofiel in Nieuwpoort in de huidige en geplande toestand

186 Huidige toestand met betonnen duinvoetversterking (secties 63-64) Beeldsimulatie toekomstige toestand met natuurlijk overgang tussen strand en duinen Uitvoering en timing van de werken De zandopspuiting (fase 1) gebeurt vanuit zee met behulp van een zinkerleiding en persleidingen. Het baggerschip koppelt op zee aan op een drijvende leiding, die zelf aangesloten is op de op de vooroever rustende zinkerleiding. Vandaar wordt het zand via de persleiding op het strand geperst. Op het strand wordt het zand verspreid en in profiel gebracht met behulp van bulldozers. Het ontworpen suppletieprofiel vertrekt op hoogte +5,5 m TAW bij de duinen en loopt onder helling 1/70 richting zee tot aan de aansluiting met de huidige bodem, en dit in de secties 60, 61, 62 en 63. In sectie 64 buigen de contourlijnen van de strandsuppletie af richting land, zodat in het westelijk deel van sectie 65 aansluiting met het bestaande strand gemaakt wordt. De plaatsing van de palenrij (fase 2) gebeurt op het droge van op het strand. Aangezien de palenrij van +5,5 m TAW tot 0 m TAW loopt, kunnen de meest zeewaartse palen uitsluitend bij laag water geplaatst worden en is de plaatsing dus getijgebonden. De palen worden aangevoerd op het strand door een wiellader met grijper en worden met een rupskraan met heihamer 3 meter in de grond geheid. In het intergetijdengebied kan dit zeer snel gebeuren door het losse en waterverzadigde karakter van het sediment. Elke paal steekt ca. 1,5 m boven het toekomstig strand-profiel uit. Ter bescherming van het hout tegen insijpelen wordt tot slot op elke paal een metalen muts aangebracht. De afbraak van de duinvoetversterking en de bakstenen muur ten oosten van de havengeul van Nieuwpoort (fase 3) gebeurt van op het strand en het puin wordt tijdelijk gestockeerd op een terrein in het militair kamp. Het puin wordt door middel van dumpers vanaf het strand naar de stockageplaats vervoerd. Daar wordt het puin verfijnd en vervolgens overgeladen in vrachtwagens en afgevoerd. De uitvoering van fase 1 werd reeds in oktober 2008 opgestart. Fases 2 en 3 worden in de loop van 2010 uitgevoerd

187 6 SYNTHESE VAN DE MILIEUEFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN Hieronder zullen de verschillende effecten en voorgestelde maatregelen tabelmatig samengevat worden (zie voorbeeldtabel hieronder). Zoals reeds eerder aangehaald werd, gebeurt de beoordeling van de effecten en van de resterende effecten voor elk van de aspecten a.h.v. volgende indeling: -3 : sterk negatief +3 : sterk positief -2 : matig negatief +2 : matig positief -1 : zwak negatief +1 : zwak positief 0 : geen significant effect De effecten worden opgesplitst in tijdelijke en permanente. De tijdelijke effecten slaan vooral op effecten tijdens de aanlegfase, de permanente effecten op effecten na de afwerking

188 Tabel 6.1 : Beoordeling van de effecten die kunnen optreden tijdens en/of na uitvoering van de werken + voorstelling van milderende maatregelen Discipline / aspect Ingreep / effect Beoordeling effecten Maatregelen en suggesties Alt. 1 Alt. 2 Var. 2a Alt. 2 Var. 2b Alt. 2 Var. 2c Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Structuren en relaties Zandsuppleties > lichte toename afstand dijk-zee SWB / uitbreiding Zeeheldenplein > tussenniveau tussen dijk en strand Westelijke havendam > verschuiving grens stad-haven (Westerstaketsel verliest connectie met open zee, Klein Strand binnen haven), grote en harde barrière Wandelpad op dam > connectie met zee, gedeeltelijke compensatie voor Westerstaketsel Afgraven oeverstrook > lichte aantasting Halve Maan Perceptieve kenmerken Zandsuppleties > vergroting strandoppervlakte, toename afstand dijk-zee -1/+1-1/+1-1/+1-1/+1 Recreatieve uitbouw strand > artificiële constructies SWB / uitbreiding Zeeheldenplein > impact op historische zeedijkglooiing en bastionvorm, afstand Zeeliedenmonument-rand dijk en configuratie Klein Strand Westelijke havendam > verstoring zichtlijnen Westerstaketsel/Klein Strand zee, zeedijk Westerstaketsel > verstoring zicht vanop zee Aantakking havendam op zeedijk (Variant 2a: visuele penetratie stadscentrum door dam) Wandelpad op dam Afgraven oeverstrook > lichte aantasting Halve Maan -1/0-1/0-1/0-1/0 Erfgoedwaarde Zandsuppleties SWB / uitbreiding Zeeheldenplein > impact op historische zeedijkglooiing en verloop (recht gedeelte + bastion) -2/-1-2/ /-2 Varianten 2b+2c: beperking/afknotting uitbreiding Zeeheldenplein Varianten 1+2a: bekleding glooiing aanliggend damgedeelte / SWB zoals bestaande zeedijkglooiing Variant 2a: bekleding wandelpad SWB met tegels zoals zeedijk + lichte verschuiving aantakking dam op zeedijk Behoud deksteen bestaande glooiing als strip (variant 2b) / traptrede (variant 2c)

189 Discipline / aspect Ingreep / effect Beoordeling effecten Maatregelen en suggesties Alt. 1 Alt. 2 Var. 2a Alt. 2 Var. 2b Alt. 2 Var. 2c > contextwaarde Zeeliedenmonument > contextwaarde Westerstaketsel, La Tourelle Westelijke havendam > contextwaarde Westerstaketsel > contextwaarde Zeeliedenmonument Aantakking havendam op zeedijk Afgraven oeverstrook > contextwaarde Halve Maan en Westerstaketsel Archeologie Zandsuppleties > enkel afdekken relicten Archeologisch vooronderzoek in zandwinningsgebieden SWB / uitbreiding Zeeheldenplein > aantasting bastionmuur, Archeologisch vooronderzoek bewoningsresten van oudste stadsgedeelte Westelijke havendam > mogelijke aantasting (houten) -1/0-1/0-1/0-1/0 Archeologisch vooronderzoek scheepswrakken Afgraven oeverstrook > aantasting dijkresten e.d. -2/-1-2/-1-2/-1-2/-1 Archeologisch vooronderzoek Bodem en water Zeestromingen en Havendam (+ zandsuppleties) > verlaging stroomsnelheid +1/+2 +1/+2 +1/+2 +1/+2 golfwerking > reflectie van golven uit N/NNO tegen binnenzijde dam Zeebodem en kustlijn Zandsuppleties en havendam > meer erosie in zone vóór damkoppen, meer sedimentatie binnen dammen Bouw westdam zo snel mogelijk na oostdam Bescherming tegen Zandsuppleties +2/+3 +2/+3 +2/+3 +2/+3 overstromingen SWB / uitbreiding Zeeheldenplein /+3 Varianten 2b+2c: beperking/afknotting uitbreiding Zeeheldenplein Regelmatig testen tijdelijk stormmuurtje Westelijke havendam (zeewering + stabiliteit) Grondbalans Zandsuppleties SWB / uitbreiding Zeeheldenplein / westelijke dam /-1-2/-1 Afgraven oeverstrook zeewaterkwaliteit Havendam > potentiële vervuiling t.h.v. Klein Strand Monitoring zeewaterkwaliteit Geluid en trillingen Effecten werken zelf Zandsuppleties > lawaai generatoren, wielladers,

190 Discipline / aspect Ingreep / effect Beoordeling effecten Maatregelen en suggesties Alt. 1 Alt. 2 Var. 2a Alt. 2 Var. 2b Alt. 2 Var. 2c SWB / uitbreiding Zeeheldenplein > lawaai kranen, heihamers, Maximaal gebruik van geluidsarme machines en technieken Westelijke dam > lawaai kranen, wielladers, dumpers, Gericht afschermen veiligheids- Afgraven oeverstrook > lawaai graafmachines, Signaal bulldozers cutterzuiger, Effecten werfverkeer Lawaai vrachtwagens (aan- en afvoer van materiaal en grond) langs werfroutes Maximaal transport over water Mens sociaal-organisatorische aspecten Gebruikswaarde en Zandsuppleties > toename strandoppervlakte Functionele aspecten > indirect: groter economisch draagvlak voor horeca SWB / uitbreiding Zeeheldenplein > wandel- en zitfunctie, 0/ /+3 potentie voor evenementen Westelijke havendam, afgraven oeverstrook > verbeteren haventoegang > indirect: meer economische potentie Wandelpad op havendam aansluitend op zeedijk Beeld- en belevings- Zandsuppleties > toename strandoppervlakte waarde > vermindering podiumgevoel vanop dijk, zandopstuiving SWB / uitbreiding Zeeheldenplein > impact op zeedijkglooiing -2/-1-2/ /-2 Westelijke havendam > verstoring zichtlijnen tussen zeedijk, Westerstaketsel en open zee > verstoring zicht vanop zee Aantakking havendam op zeedijk (Variant 2a: visuele penetratie stadscentrum door dam) Wandelpad op dam > nieuwe lijn met zicht op en contact +2/+3 +2/+3 +2/+3 +2/+3 met open zee Afgraven oeverstrook > lichte aantasting Halve Maan Leefbaarheid en Geluidshinder tijdens evenementen op Zeeheldenplein woonkwaliteit Geluids- en stofhinder t.g.v. werken zelf Keuze voor continu strandprofiel (minder onderhoud, dus minder hinder) Werfverkeer > geluidshinder, impact op luchtkwaliteit Lading afdekken, aangepaste rijstijl

191 Discipline / aspect Ingreep / effect Beoordeling effecten Maatregelen en suggesties Alt. 1 Alt. 2 Var. 2a Alt. 2 Var. 2b Alt. 2 Var. 2c Verkeer Aan- en afvoer van grond en materiaal > effect op doorstroming verkeer Maximale aanvoer per schip Bij wegtransport spitsuren vermijden Fauna en flora Permanente effecten Zandsuppleties > impact op HRL Trapegeer Stroombank -1/0-1/0-1/0-1/0 > verlies aan intertidaal, afdekken van subtidaal > afdekken strandhoofden (hard substraat) Natuurcompensatie in Nieuwpoort Westelijke havendam > nieuw hard substraat Afgraven oeverstrook > impact op HRL Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin Tijdelijke effecten Werken zelf + werfverkeer > geluidshinder, verstoring -1/0-1/0-1/0-1/0 Keuze voor continu strandprofiel (minder onderhoud, flauwere helling)

192 7 LEEMTEN IN DE KENNIS EN MONITORING Voor meerdere milieudisciplines zijn er leemten in de kennis, maar deze hadden geen significante invloed op de effectbeoordeling. Het gaat in het bijzonder om: Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens sociaal-organisatorische aspecten: gedetailleerde technische ontwerpen van o.a. de aansluiting van de havendam op de zeedijk en van de integratie van de historische bastionvorm in het vergrote Zeeheldenplein (varianten 2b en 2c); Mens sociaal-organisatorische aspecten en geluid: recente en volledig representatieve cijfers m.b.t. de huidige verkeersintensiteit op de toegangswegen naar de verschillende deelzones van het projectgebied; er werd een benaderende evaluatie uitgevoerd op basis van beperkte verkeerstellingen (3x 1 kwartier per meetpunt)

193 8 EINDBESPREKING In uitvoering van planonderdelen 1 en 5 van het plan voor de kustverdediging en nautische toegankelijkheid van Oostende (het OW-plan, waarvan het plan-mer op 22/6/2007 werd goedgekeurd) worden volgende werken voorzien, die in onderhavig project-mer onderzocht en beoordeeld worden 30 : Zandsuppleties (tot niveau +7 m TAW aan de voet van de zeedijk) op het huidig Noodstrand en op het Groot Strand, met twee varianten qua strandprofiel (gelijkmatig en geknikt profiel). Bouw van een nieuwe havendam aan de westzijde van de haventoegang van Oostende, die tevens als beschermingsdam voor het strand fungeert (de bouw van de oostelijke havendam werd ontheven van MER-plicht). Hierbij werden, conform de BVR van 14/12/2007 n.a.v. de eerder opgemaakte plan-mer, twee Alternatieven onderzocht: o Alternatief 1: dam die op de zeedijk aansluit ten oosten van het Zeeheldenplein, in het verlengde van de Visserskaai ( schuine dam ); o Alternatief 2: dam die op de zeedijk aansluit ten westen van het (huidige) Zeeheldenplein, ongeveer ter hoogte van de Boekareststraat ( rechte dam ). Bijkomende kustverdedigingswerken ter hoogte van het Zeeheldenplein. Bij Alternatief 1 wordt deze kustverdediging gevormd door de havendam zelf, bij Alternatief 2 neemt ze de vorm aan van een zgn. stilling wave basin (SWB), een verlaagde harde constructie aan / uitbouw van de zeedijk. Hierbij werden drie Varianten onderzocht: o Variant 2a: SWB als autonome constructie rond het bestaand Zeeheldenplein; o Variant 2b: SWB als verlaagd pleingedeelte geïntegreerd in een verruimd Zeeheldenplein en beperkt tot buitenste rand van het plein; o Variant 2c: SWB als verlaagd pleingedeelte geïntegreerd in een verruimd Zeeheldenplein, maar veel ruimer (hoog pleingedeelte beperkt zich tot bestaand Zeeheldenplein). Door de uitbreiding van het Zeeheldenplein gaat bij varianten 2b en 2c de historische bastionvorm van het Zeeheldenplein verloren. Bij Variant 2b wordt deze bastionvorm geëvoqueerd door een opvallende strip in de bekleding van het hoog pleingedeelte. Bij Variant 2c valt de grens tussen het hoog en laag pleingedeelte, onder de vorm van een trap, precies samen met de historische bastioncontour. Afgraven van een oeverstrook op de Oosteroever t.h.v. de site Halve Maan in functie van de verbreding van de havengeul. Hierna wordt een synthese gegeven van de milieu-effecten van de verschillende projectonderdelen voor de onderzochte MER-disciplines. De focus ligt op die effectgroepen waarbij aanzienlijke (positieve of negatieve) effecten te verwachten zijn en/of die onderscheidend zijn voor de onderzochte alternatieven en varianten. Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Het belangrijkste effect op het vlak van structuren en relaties is de verschuiving van de grens tussen stad en haven in westelijke richting door de bouw van de westelijke havendam, waardoor het Westerstaketsel en het Klein Strand fysiek binnen de haven 30 De andere planonderdelen van het OW-plan werden ontheven van MER-plicht of zullen in een later stadium in een project-mer onderzocht worden

194 komen te liggen en afgesneden worden van de open zee. De dam vormt ook een grote en harde barrière tussen stad en haven. Qua perceptieve kenmerken heeft de bouw van een constructie rond het Zeeheldenplein (SWB of deel havendam) een negatieve visuele impact op de historische zeedijkglooiing. Bij Varianten 2b en 2c gaat bovendien de historische bastionvorm verloren en dit wordt slechts ten dele gemilderd door de strip of trap in het verruimd plein. Bovendien ontstaat een grote lege vlakte die sterk contrasteert met het dichtbebouwde stadsweefsel van Oostende, waardoor deze varianten ongunstiger worden beoordeeld dan de andere. De westelijke havendam verstoort de zichtlijnen vanaf de zeedijk op het Westerstaketsel en vanaf het staketsel en vanaf het Klein Strand op de open zee. Alternatief 1 scoort daarbij beduidend negatiever dan de varianten van Alternatief 2, omdat de damkruin 1 m hoger ligt (slechts 80 cm onder het niveau van de wandelweg op het Westerstaketsel) en bovendien dichter bij het Westerstaketsel ligt. Bovendien steekt de dam overal ruim boven het strand uit, terwijl hij bij Alternatief 2 tegen de dijk op strandhoogte ligt en zeewaarts langzaam uit het zand oprijst. De belangrijkste effecten op het vlak van erfgoedwaarde liggen in dezelfde lijn. Een aanzienlijk deel van de historische zeedijkglooiing met opstand in blauwe hardsteen verdwijnt onder het SWB (2a) of de aantakking van de havendam (1). Bij varianten 2b en 2c verdwijnt de glooiing zelfs helemaal in het dijklichaam. De aanleg van de buitenzijde van het SWB in hetzelfde materiaal en onder dezelfde hoek als de historische glooiing mildert dit negatief effect slechts ten dele. Bij varianten 2b en 2c verdwijnt bovendien ook de historische vorm van het Zeeheldenplein, die teruggaat op een 17 de -eeuws bastion, en dit verlies kan niet ten gronde gemilderd worden, ook niet door een strip of trap in de pleinaanleg. De nieuwe westelijke dam tast de contextwaarde van het Westerstaketsel aan (grens tussen haven en zee), vnl. bij Alternatief 1. In Variant 2a staat de havendam loodrecht op de zeedijk en wordt het stadscentrum visueel a.h.w. gepenetreerd, wat bij de andere varianten niet het geval is. Qua archeologie zijn de projectonderdelen waarbij ontgraving (kan) plaatsvinden het meest kritisch: het afgraven van de oeverstrook (aantasting oude dijkresten) en de uitbouw van het Zeeheldenplein (mogelijke aantasting bastionmuur en/of bewoningsresten van het oudste, na het Beleg van Oostende verdwenen stadsdeel). Hierbij is archeologisch vooronderzoek aangewezen. Bodem en water De havendammen en de zandsuppleties zorgen globaal gezien voor een verlaging van de stroomsnelheid en afscherming tegen golven uit de meeste richtingen, wat positief is op nautisch vlak. De oriëntatie van de westelijke havendam in Alternatief 1 zorgt voor een zgn. gewafeld golfpatroon (kruising van gereflecteerde en rechtstreeks invallende golven), wat gevaar kan opleveren voor kleine schepen, waardoor dit scenario negatief scoort. De havendammen zorgen voor meer erosie vóór de damhoofden en meer sedimentatie binnen de dammen (meer baggeren). De tijdelijke situatie, waarbij de oostelijke dam reeds op niveau +6m TAW aangelegd is vóór de start van de werken aan de westdam, moet zo kort mogelijk gehouden worden. De combinatie van zandsuppleties, havendammen en SWB moet ervoor zorgen dat de stad en de haven van Oostende beschermd zijn tegen een 1000-jarige storm (overslagdebiet in dergelijke condities over de dijk maximaal 1 l/m/s). Hoogte, afmetingen en vom van de harde en zachte constructies werden dusdanig gekozen dat aan deze voor

195 waarde voldaan is, waardoor het project in alle varianten sterk positief is qua kustverdediging in vergelijking met de huidige situatie. Variant 2b scoort het minst gunstig, omdat als bijkomende bescherming een tijdelijk stormmuurtje op het Zeeheldenplein moet voorzien worden dat relatief frequent (ca. jaarlijks) zal moeten opgezet worden. Door de zeewaartse ligging van de SWB-glooiing en het smaller en steiler profiel van het Klein Strand, bieden varianten 2b en 2c minder flexibiliteit om in te spelen op verslechterende zeespiegel- en golfcondities op lange termijn. Het vrij grofkorrelig zand dat nodig is voor de zandsuppleties zal moeten gewonnen worden in een nieuwe ontginningszone in zee (Exploratiezone IV). Het zandverbruik is op korte termijn kleiner bij een geknikt strandprofiel, maar op langere termijn vergt dit profiel meer onderhoud (meer erosie door steilere helling). Geluid en trillingen Alle projectonderdelen gaan gepaard met aanzienlijke tijdelijke geluidshinder t.g.v. de inzet van zware machines (kranen, bulldozers, generatoren,..). Er moet maximaal gebruik gemaakt worden van geluidsarme machines en technieken. Aan- en afvoer van materiaal via de weg wordt maximaal beperkt en verloopt via vastgelegde werfroutes (zeker t.h.v. het stadscentrum), waardoor de geluidsimpact van het werfverkeer normaliter niet significant zal zijn. Mens sociaal-organisatorische aspecten Het project heeft louter positieve effecten op het vlak van gebruikswaarde en functionele aspecten. De strandoppervlakte neemt toe en daardoor de recreatieve waarde en indirect het draagvlak voor de horeca op de dijk. De wandel- en zitmogelijkheden worden vergroot door het wandelpad op de havendam en/of het SWB en de zitbanken (die tevens als waterkering fungeren). De bijkomende uitbreiding van het Zeeheldenplein in varianten 2b en 2c biedt potentie voor het inrichten van evenementen. De beoordeling op het vlak van beeld- en belevingswaarde is logischerwijs sterk vergelijkbaar met die voor perceptieve kenmerken (discipline landschap), zij het dat er een subjectieve component bij komt (b.v. de positieve appreciatie van een badstrand t.o.v. een leeg strand door de meeste recreanten). Maar de meest negatieve effecten blijven dezelfde: de verstoring van de zichtlijnen door de bouw van de havendam, vooral in Alternatief 1; de aantasting van de historische zeedijkglooiing en/of de historische bastionvorm van het Zeeheldenplein, vooral in Varianten 2b en 2c; de visuele penetratie van het stadscentrum door de havendam in Variant 2a. Bij varianten 2b en 2c is hinder voor omwonenden mogelijk t.g.v. bepaalde evenementen op het Zeeheldenplein. Tijdens de aanlegwerken zal tijdelijke geluids- en stofhinder niet te vermijden zijn. Milderende maatregelen moeten deze hinder tot een minimum beperken. Qua strandprofiel wordt best gekozen voor het continu profiel, dat initieel weliswaar meer zand vereist, maar stabieler is en daardoor minder (hinderlijke) onderhoudswerkzaamheden vereist. De aan- en afvoer van materiaal zal maximaal per schip gebeuren (zand voor de zandsuppleties en het dijklichaam van het SWB of de uitbreiding van het Zeeheldenplein), stortsteen, HARO-blokken, etc. voor de havendam. Transport door de binnenstad zal minimaal zijn, en moet de opgelegde werfroute via de Van Iseghemlaan volgen. Het meeste wegtransport zal op de Oosteroever plaatsvinden (afvoer grond van afgegraven oeverstrook), maar dit verloopt door industriegebied en via grote wegen. Hierdoor is het risico op doorstromings- of hinderproblemen zeer beperkt

196 Fauna en flora De zandsuppleties (incl. deze voor het Noodstrand) gaan/gingen gepaard met een aanzienlijk verlies aan intertidale oppervlakte (26 ha) en het afdekken van subtidaal en harde substraten (strandhoofden), wat een negatieve impact heeft op het functioneren van het in zee gelegen habitatrichtlijngebied Trapegeer Stroombank. Bij het afgraven van de oeverstrook op Oosteroever verdwijnt een kleine oppervlakte (0,95 ha) van het habitatrichtlijngebied Duingebieden incl. IJzermonding en Zwin. Deze negatieve effecten worden gecompenseerd op de Oosteroever van de IJzermonding in Nieuwpoort (strandophoging, herstel direct contact tussen strand en duinen door afbraak oude zeedijk en betonnen duinvoetversterking). De ecologische waarde van dit gebied kan door deze ingrepen dusdanig verhoogd worden, dat het overkoepelend effect, inclusief het verlies aan natuurwaarden in Oostende, wellicht positief zal zijn. Eindbeoordeling Vervolgens is het de bedoeling om tot een keuze te komen omtrent het meest milieuvriendelijke alternatief. Er zijn echter zeer veel criteria (effectgroepen) die een rol spelen, waardoor de invloed van elk individueel criterium beperkt blijft. De verschillende projectonderdelen hebben binnen eenzelfde variant vaak een verschillend en soms tegengesteld effect op een bepaald criterium. Voor de meeste criteria zijn de verschillende alternatieven en varianten niet of slechts in beperkte mate onderscheidend (dit geldt met name voor de disciplines geluid, fauna en flora en in belangrijke mate ook bodem en water). En waar er wel een onderscheid is, staat een (relatief) negatieve score van een bepaalde variant voor het ene criterium vaak tegenover een (relatief) positieve score voor een ander criterium. Ten gevolge van al deze factoren blijkt het gewicht dat aan bepaalde disciplines of effectgroepen gehecht wordt, bepalend bij de afweging van de alternatieven en varianten. Om tot een keuze of rangschikking te komen, werd gefocust op de effectgroepen waarop bepaalde alternatieven (sterk) negatief beoordeeld worden. Hierbij moet vermeld worden dat geen enkel van de vier alternatieven en varianten op basis van een bepaalde criteriumbeoordeling per definitie uitgesloten kan worden. Ze voldoen uiteraard ook alle vier duidelijk aan de basisvoorwaarden van het OW-plan (bescherming tegen 1000-jarige stormen en toegankelijkheid van de haven voor schepen tot 200 m). Maar de uitvoering van een alternatief of variant is logischerwijs minder aanbevolen indien ze op meerdere criteria slecht scoort in vergelijking met de andere opties. Dit leverde volgende afweging op: Alternatief 1 scoort beduidend zwakker dan de andere varianten door het optreden van een gewafeld golfpatroon binnen de havendammen, wat gevaar kan opleveren voor kleine schepen (zeestromingen en golfwerking), en door de de meer uitgesproken verstoring van de zichtlijnen van/op het Westerstaketsel en de zeedijk (perceptieve kenmerken en beeld- en belevingswaarde) en van de historische contextwaarde van het Westerstaketsel (erfgoedwaarde). Varianten 2b en 2c van Alternatief 2 scoren significant zwakker dan de de andere door de fundamentele aantasting van de historische zeedijkglooiing t.h.v. het Zeeheldenplein en van de bastionvorm van het plein (erfgoedwaarde) en de beperkte potentie tot uitbreiding van de zeewering in de toekomst (bescherming tegen overstromingen). Variant 2a scoort op geen enkel belangrijk criterium significant slechter dan de drie

197 andere varianten. Op grond van deze afweging kan een duidelijke voorkeur uitgesproken worden voor Alternatief 2 ten opzichte van Alternatief 1. Met betrekking tot de keuze tussen de drie varianten van Alternatief 2, moet naast de negatief scorende factoren ook rekening gehouden worden met de factoren waarvoor zeer positief gescoord wordt. Variant 2a haalt op geen enkele criterium zeer goede scores die daarnaast ook significant gunstiger zijn dan bij de twee andere varianten. Varianten 2b en 2c daarentegen scoren op het vlak van gebruikswaarde veel beter dan 2a, dankzij de bijkomende recreatieve en belevingspotentie die geboden wordt door de uitbreiding van het Zeeheldenplein en de betere aansluiting en verbinding tussen het wandelpad op de havendam en de zeedijk. Zowel vanuit de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie als de discipline bodem en water wordt voorgesteld om in varianten 2b en 2c de zeewaartse uitbreiding van het Zeeheldenplein te beperken en af te knotten (zie onderstaande figuur). Hierdoor worden belangrijke negatieve effecten op landschap en erfgoed aanzienlijk gemilderd (contextwaarde Zeeliedenmonument, visuele impact op Westerstaketsel, lege stenen vlakte). Een meer afgeronde vorm van de dijkuitsprong contrasteert ook minder met de huidige vorm en sluit aan bij de vorm van de zeedijk t.h.v. het Casino. Daarnaast verbetert ook de kustverdediging: minder erosie en meer golfbreking op het Klein Strand, meer flexibiliteit i.f.v. toekomstige zeespiegelrijzing. Met betrekking tot de eventuele keuze tussen varianten 2b en 2c, kan gesteld worden dat Variant 2b relatief iets beter scoort qua gebruikswaarde, perceptie/belevingswaarde en erfgoedwaarde (cfr. locatie en vorm van de overgang tussen hoog en laag pleingedeelte), maar iets zwakker qua bescherming tegen overstromingen (hoger overslagdebiet bij zware stormen, waardoor relatief frequent het tijdelijk stormmuurtje zou moeten opgezet worden). Maar globaal genomen wordt toch de voorkeur gegeven aan Variant 2b t.o.v. Variant 2c. Uit eerste berekeningen van de gemilderde versie van varianten 2b en 2c blijkt ten andere dat het maximaal overslagdebiet bij een 1000-jarige storm zou gerespecteerd worden, waardoor geen tijdelijk stormmuurtje meer nodig zou zijn. Variant 2a heeft zoals gezegd de minst uitgesproken negatieve effecten, maar het probleem is dat de meest negatieve punten, nl. de visuele penetratie van het historisch stadscentrum door de havendam en de moeilijke aansluiting van de dam op de zeedijk, niet kunnen gemilderd worden zonder het concept van deze variant ten gronde te wijzigen (o.a. maximaal behoud van de historische bastionvorm). Op grond van alle voorgaande argumenten wordt een voorkeur uitgesproken voor een aangepast ontwerp van Variant 2b, met een kleinere en afgeknotte zeewaartse uitbreiding van het Zeeheldenplein (zie schets). Dit aangepast ontwerp mildert niet alleen de negatieve effecten van Variant 2b zelf, maar ook die van Variant 2a: de dam ligt in het verlengde van de Visserskaai en doorsnijdt de stad niet, en de dam sluit veel logischer aan op de zeedijk en is veel beter toegankelijk. Om de historische bastioncontour zowel visueel als fysiek maximaal te behouden, wordt voorgesteld om de deksteen in blauwe hardsteen van de bestaande zeedijkglooiing te behouden in de strip op het uitgebreide Zeeheldenplein

198 Aangepast ontwerp van Variante 2b In de nota in bijlage wordt het ontwerpproces van de westelijke havendam en de Zeeheldenplein, zoals het zich ontwikkeld heeft in de loop van de plan- en project-mer-procedure, meer in detail beschreven. Qua strandprofiel wordt gekozen voor het continu profiel onder helling 1/45, omdat dit profiel minder frequente onderhoudssuppleties vergt in vergelijking met het geknikt profiel, waardoor ook de bijhorende hinder beperkter is. Dit voorkeursprofiel is van toepassing bij alle varianten qua positie en aansluiting van de havendam

199 9 TEWERKSTELLINGSRAPPORT & GEPLANDE INVESTERING Er wordt aangenomen dat vanuit de reguliere budgetten van het Vlaams Infrastructuurfonds jaarlijks een bedrag van ongeveer 10 miljoen zal kunnen besteed worden, en dit gedurende de 5 jaar waarop de uitvoeringstermijn van het project wordt geschat. De tewerkstelling per projectonderdeel (zandsuppleties, werken aan het Zeeheldenplein, bouw havendam en afgraving oeverstrook Oosteroever) zal enkele tientallen arbeidsplaatsen bedragen gedurende de duur van de resp. werken

200 10 NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING 10.1 Situering en verantwoording van het project en zijn alternatieven en varianten Onderhavig project zal gerealiseerd worden op het grondgebied van Oostende en op het federale grondgebied in zee, meer bepaald in en rond de voorhaven van Oostende en in de zone ten westen daarvan tot aan het Groot Strand. Het projectgebied grenst in het zuidwesten aan de zeedijk en de historische stadskern van Oostende, en in het zuidoosten aan het zeehavengebied van Oostende en aan de zgn. Halve Maan. In de drie andere richtingen wordt het projectgebied omringd door de Noordzee. Het project heeft tot doel uitvoering te geven aan bepaalde onderdelen van het Plan m.b.t. de kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende, waarvoor een plan-mer is uitgevoerd, dat goedgekeurd werd in juni Dit zgn. OW-Plan heeft een drievoudige doelstelling: - De beveiliging van Oostende tegen overstromingen als gevolg van een 1000-jarige storm; - Het naar de toekomst toe garanderen van de economische leefbaarheid van de haven van Oostende door het realiseren van een haventoegang voor schepen met een lengte tot 200 meter (cfr. het Strategisch Plan voor de haven van Oostende); - Het realiseren van een geïntegreerd kustzonebeheer in Oostende. Vanuit de drie doelstellingen werden in het OW-Plan vijf planonderdelen uitgewerkt: Planonderdeel 1: Kustverdediging Oostende Centrum ; Planonderdeel 2: Renovatie Zeedijk Oostende Centrum ; Planonderdeel 3: Geïntegreerd kustzonebeheer Oostende Oosteroever ; Planonderdeel 4: Veiligheidsmaatregelen tegen overstroming van Oostende langs de haven ; Planonderdeel 5: Verbetering van de haventoegang Oostende. Onderhavig project geeft uitvoering aan planonderdeel 1 en aan bepaalde gedeelten van planonderdeel 5, meer bepaald de uitbouw van de westelijke havendam en de verbreding van de havenmond. Voor de overige planonderdelen geldt het volgende: Voor planonderdeel 2 werd op 27 februari 2008 een aanvraag tot ontheffing ingediend, die op 11 juni 2008 werd aanvaard door de dienst-mer; Planonderdeel 3 vormt een apart project, dat niet binnen dit project-mer zal beoordeeld worden; Planonderdeel 4 is niet project-mer-plichtig; Voor de volledige uitbouw van de oostelijke havendam (planonderdeel 5, en gedeeltelijk planonderdeel 3 wat de ecologische inrichting van de dam betreft) werd op 15 mei 2008 een aanvraag tot ontheffing ingediend, die op 19 december 2008 werd aanvaard 31 Belconsulting, Plan-MER Plan voor de kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende Eindrapport, maart

201 door de dienst-mer; Voor het uitgraven van de nieuwe, diepere havengeul en het storten van de baggerspecie werden de nodige vergunningen op 8 mei 2008 aangevraagd bij de bevoegde diensten, nl. BMM (Beheerseenheid Mathematisch Model van de Noordzee); Het dienstenhaventje met toegangsweg (planonderdeel 5) is een project op langere termijn, dat werd overgeheveld naar planonderdeel 3. Daarnaast werd voor volgende projectonderdelen van planonderdeel 5 reeds eerder (op 23 december 2005) ontheffing van MER-plicht verkregen voor de zgn. vervroegde werken: uitbaggeren van de eerste fase van de nieuwe vaargeul (1 zeemijl tot op H -8,50 m); bouw van een nieuwe overstroombare oostelijke dam (kruin op +3,50 m TAW, lengte 500 m). Hierbij werd het uitvoeren van volgende mitigerende maatregelen als voorwaarde gesteld: creëren van tijdelijke rustplaatsen voor vogels; ecologisch baggeren van de nieuwe vaargeul in overleg met de BMM. Met betrekking tot de nieuwe vaargeul werd besloten om de diepte over de ganse lengte te beperken tot H -8,50 m (-8,90 m TAW); de vergunningsaanvraag aan BMM is in die zin opgesteld. De in het plan-mer voorziene verdieping tot H -10,00 m (-10,40 m TAW) is een optie op langere termijn. Omdat de breedte van de vaargeul inclusief schuine wanden (helling 1/7) dezelfde blijft, wordt de breedte op de bodem t.g.v. de geringere diepte (1,5 m minder) verhoogd met 21 m (2 x 1,5 m x 7), van 125 m naar 146 m (afgerond 150 m). Onmiddellijk buitengaats is er een bijkomende verbreding van 125 m op een diepte van H -7,50 m (-7,90 m TAW) naar het westen over een lengte van 1 km. De oriëntatie van de vaargeul blijft 143, ongeveer loodrecht op de kust. Met betrekking tot planonderdeel 1 werden in het plan-mer twee alternatieven tegen elkaar afgewogen: - Alternatief A, waarbij de beschermingsdam/havendam zich uitstrekt in het verlengde van de Boekareststraat aan de oostzijde van de zeedijk; - Alternatief B, waarbij de beschermingsdam/havendam vertrekt vanaf het Casino (aan de westzijde van de zeedijk) en in zee afbuigt parallel aan de zeedijk, zodat de kop van de dam op dezelfde plaats ligt als bij Alternatief A. Globaal helt de voorkeur van de plan-mer over naar het Alternatief A, maar de negatieve effecten op het vlak van erfgoed- en belevingswaarde werden ook voor dit alternatief problematisch geacht. Daarom werd vanuit de discipline landschap, onroerend erfgoed en archeologie de volgende milderende maatregel voorgesteld, die ondersteund werd vanuit de discipline mens (aspecten beleving en gebruikswaarde): het oostwaarts verschuiven van de basis van de westelijke dam tot voorbij het Zeeheldenplein (min of meer in het verlengde van de Visserskaai). Door deze ingreep zou de negatieve impact van de dam op de historische zeedijk (inclusief het Zeeliedenmonument) sterk gereduceerd kunnen worden en wordt de grens tussen stad en haven zoveel mogelijk opgeschoven naar het oosten. Een vergelijkbare milderende maatregel is niet mogelijk bij Alternatief B. Indien rekening gehouden wordt met de voorgestelde milderende maatregel (variant), wordt vanuit het plan-mer aldus de voorkeur gegeven aan het alternatief A. In de Beslissing van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 worden de conclusies en

202 milderende maatregelen van het plan-mer bevestigd: neemt de Vlaamse Regering akte van de conclusie in het plan-mer, waarbij Alternatief A als het voorkeursalternatief wordt gekozen, op voorwaarde dat rekening wordt gehouden met een oostwaartse verschuiving van de basis van de westelijke dam tot voorbij het Zeeheldenplein, en bevestigt dat het project- MER met dit voorkeursalternatief moet worden uitgewerkt. De keuze voor een alternatieve positie van de westelijke havendam is evenwel gebonden aan een belangrijke randvoorwaarde: zowel op het vlak van verdediging tegen overstromingen als qua nautische toegankelijkheid van de haven moet de variant voldoen aan de basiseisen van het Plan voor de kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende, en mag hij dus niet significant negatiever uitvallen dan het basisalternatief A. In het kader van het plan-mer werd een eerste, indicatieve beoordeling gemaakt van beide alternatieven door prof. De Rouck 32 m.b.t. de waterbouwkundige en kustverdedigingsaspecten en door prof. Vantorre 33 m.b.t. de nautische aspecten. In beide nota s werd gesteld dat de variant op deze vlakken quasi gelijkwaardig is aan het basisalternatief A voor zover grote schepen worden beschouwd. Echter, recent meer gedetailleerd nautisch onderzoek 34 wijst uit dat er toch significante verschillen zijn tussen het basisalternatief A en de variant met een verschoven westelijke dam, meer bepaald op het vlak van golfagitatie. Bij de oostwaarts verschoven dam resulteert de interactie van rechtstreeks invallende en gereflecteerde golven in een zgn. gewafeld golfpatroon, doordat de dam dichter bij de vaargeul ligt en met een asymmetrische havenlayout gepaard gaat. Bij het basisalternatief treedt dit fenomeen niet of nauwelijks op. Grote (lange) schepen ondervinden weinig hinder van een gewafeld golfpatroon, maar voor kleine schepen (vissersboten, pleziervaartuigen, werkboten, ) is een dergelijk golfpatroon zeer hinderlijk tot gevaarlijk. De negatieve nautische gevolgen van de variant met oostelijk verschoven westdam kunnen wel gemilderd worden door het binnentalud van de dam weinig reflecterend te maken (zwakke helling), maar de nabijheid van het Westerstaketsel levert op dit vlak beperkingen op. Bovenstaande elementen pleiten ervoor om ook het basisalternatief A uit het plan-mer als alternatief mee te nemen in het project-mer. Bovendien wijst het bijkomend onderzoek ook uit dat de hoogte van de westelijke dam (althans het landwaarts gedeelte) in het verlengde van de Boekareststraat kan verlaagd worden van +8m TAW (zoals beoordeeld in het plan-mer) naar +7m TAW, zonder significante negatieve gevolgen op het vlak van kustverdediging en nautische toegankelijkheid. De aansluiting van de dam op de zeedijk zou aldus op dezelfde hoogte liggen als het strand (na de zandsuppletie). Er kan verondersteld worden dat de barrièrewerking van een westelijke dam op +8m TAW (visueel en functioneel), die als sterk negatief beoordeeld werd in het plan-mer, daardoor (deels) zou verdwijnen. Een westelijke dam die aantakt voorbij het Zeeheldenplein kan niet verlaagd worden tot +7m TAW: door de geringere afstand van deze dam tot de vaargeul dreigt het zand dat over de dam waait immers massaal in de vaargeul terecht te komen. Bij een meer westelijke inplanting van de dam zorgt het (groter) Klein Strand voor voldoende buffering. Een ander negatief beoordeeld onderdeel van het Alternatief A in het plan-mer was de voorziene wandelpasserelle bovenop de havendam, vanwege de concurrentie met en de 32 Nota Prof. De Rouck (UGent), 7/12/06 33 Nota Prof. Vantorre (UGent), 13/3/07 34 Nota Haventoegang Oostende Lay-out Westdam, J. De Rouck en K. Trouw, 20/2/

203 visuele verdringing van de passerelle op het Westerstaketsel. De passerelle boven de nieuwe havendam kan qua functie en beleving evenwel probleemloos vervangen worden door een wandelpad op de dam zelf, dat veel minder impact heeft op het Westerstaketsel (zie ook hoofdstuk Mens). In alle alternatieven en varianten (zie verder) wordt daarom een wandelpad voorzien op de westelijke havendam. Door het verdwijnen van een verhoogde passerelle vervalt ook de optie om een Grand Café in te planten op de kop van de havendam. Conclusie: in onderhavig project-mer werden twee Alternatieven bestudeerd m.b.t. de ligging van de westelijke havendam (zie ook hoofdstuk 2): Alternatief 1: de oostelijk verschoven havendam op +8m TAW (landwaarts gedeelte), conform de Beslissing van de Vlaamse Regering; Alternatief 2: de dam op dezelfde plaats als bij Alternatief A in het plan-mer, maar waarvan het landwaarts gedeelte verlaagd is van +8m TAW naar +7m TAW. Beide Alternatieven worden onderzocht met een wandelpad op de dam. Aangezien aan de oostzijde van de nieuwe westelijke dam geen zandsuppletie (ophoging van het Klein Strand) mogelijk is, omdat dit zand zou afslaan en in de havengeul zou terecht komen, zijn hier andere, harde zeeweringswerken noodzakelijk onder de vorm van een zgn. stilling wave basin, althans in Alternatief 2. In Alternatief 1 biedt de westelijke dam, die in het verlengde ligt van de Visserskaai, zelf de nodige bescherming. In het plan-mer werden voor het stilling wave basin twee varianten onderzocht: een glooiiende en een trapvormige variant. De trapvormige variant werd in de plan-mer negatiever beoordeeld dan de glooiende constructie (cfr. glooiing zeedijk) en wordt daarom niet verder onderzocht in dit project-mer. In het kader van het ontwerp voor de heraanleg van zeedijk (planonderdeel 2 van het OWplan) werd een voorstel uitgewerkt om het Zeeheldenplein uit te breiden in zeewaartse richting, om rond het Zeeliedenmonument een grotere recreatieve ruimte te creëren en het monument beter te integreren in de wandelroutes op de zeedijk en de Visserskaai. De kustverdediging wordt dan geïntegreerd in dit nieuw ontwerp. Dit voorstel was nog niet aan de orde ten tijde van de kennisgevingsnota, en was dus een nieuw element in de projectbeschrijving en de effectbeoordeling. Door de uitbreiding van het Zeeheldenplein zou wel de historische bastionvorm verloren gaan. Om deze vorm toch enigszins te bewaren, werden twee varianten uitgewerkt. In de eerste variant wordt de contour van het historisch bastion slechts weergegeven als een strip in de zeedijkbekleding en wordt de kustverdediging aan de buitenzijde van het nieuwe Zeeheldenplein aangebracht. In de tweede variant wordt de kustverdediging als een trap op het Zeeheldenplein zelf ingeplant, ter hoogte van de huidige bastioncontour. De eventuele uitbreiding van het Zeeheldenplein is niet compatibel met Alternatief 1 voor de westelijke dam (deze zou dan immers te ver naar het oosten opschuiven). Maar bij Alternatief 2 worden dus volgende 3 varianten meegenomen: Variant 2a: behoud huidige bastionvorm Zeeheldenplein met glooiiend stilling wave basin errond (basisvariant uit Kennisgevingsnota); Variant 2b: uitgebreid Zeeheldenplein met kustverdediging aan de buitenzijde en bastionvorm als strip in zeedijkbekleding; Variant 2c: uitgebreid Zeeheldenplein met kustverdediging op het plein ter hoogte van de bastioncontour

204 Alternatief 1 Alternatief 2 Variant 2a Alternatief 2 Variant 2b Alternatief 2 Variant 2c De aansluiting van de dam op de zeedijk is in varianten 2b en 2c lichtjes oostelijk verschoven ten opzichte van variant 2a, zodat de dam min of meer in het verlengde ligt van de Visserskaai en niet langer van de Boekareststraat. Maar deze verschuiving is beperkt, zodat het nog altijd om varianten op het basisalternatief A uit het plan-mer gaat

205 10.2 Beschrijving van het project Kustverdediging van Oostende-centrum Zandsuppleties Het basisproject voorziet dat vóór de zeedijk ter hoogte van het historisch centrum van Oostende (Albert I Promenade) over een breedte van 40 m een zandberm wordt aangelegd op niveau +7 m TAW. Vandaar helt het nieuwe strand zeewaarts af onder een helling van ca. 1/30 tot +5 m TAW en vervolgens onder 1/45 tot de aansluiting met het bestaande strand (zie figuren 2.4 en 2.5). De afstand van de dijk tot de lijn van 0 m TAW (gemiddelde laagste laagwaterstand bij springtij) bedraagt aldus ongeveer = 345 m. De afstand tot +5 m TAW bedraagt ongeveer = 120 m. +5 m TAW komt in Oostende ongeveer overeen met het gemiddeld hoogwaterpeil. Boven dit niveau bevindt zich dus het droog strand. Omwille van de stabiliteit moet het zand dat gebruikt wordt voor de suppletie relatief grofkorrelig zijn (korrelgrootte minstens 300 µm). Het vooropgestelde strandprofiel zorgt ervoor dat bescherming tegen een 1000-jarige storm verzekerd wordt zonder fundamentele aanpassingen aan de zeedijk zelf (die dus enkel moet gerenoveerd worden). In functie van de kustbeveiliging wordt ook een zandsuppletie voorzien op het Groot Strand, met eenzelfde strandprofiel: een berm van 40 m breed op +7 m TAW, vervolgens afhellend onder een hoek van eerst 1/30 en vervolgens 1/45. De stranden van het Groot Strand en de Albert I Promenade lopen aldus geleidelijk in elkaar over. De buiging in de contourlijnen van het strand is minder uitgesproken dan die van de dijk zelf, waardoor het strand net ten westen van het Casino aanzienlijk breder zal zijn. Het totale benodigde suppletievolume (Albert I- promenade + Groot Strand) bedraagt ca. 1,6 miljoen m³, waarvan het overgrote deel ten oosten van het Casino. Hierin zit ca m³ vervat die fungeert als buffer om de afslag bij jaarlijkse stormen op te vangen, zodat slechts om de 5 jaar een onderhoudssuppletie nodig is. Afdeling Kust liet onderzoeken of een alternatief strandprofiel met minder zandsuppletie eenzelfde veiligheidsniveau kan garanderen 35. Het alternatief strandprofiel is als volgt: Een berm van 10 m breed op +7 m TAW; Vervolgens een helling van 1/35 tot op +5 m TAW; Een helling van 1/45 (zoals in het basisprofiel) tussen +5 m en 0 m TAW; Opnieuw een helling van 1/35 van 0 m TAW tot de aansluiting op het huidig strand. De studie wijst uit dat met dit alternatief profiel het totaal suppletievolume zou dalen met ca m³. Beide profielen voldoen aan de opgelegde norm qua kustverdediging (overslagdebiet op de zeedijk bij een 1000-jarige storm van minder dan 1 l/m/s). 35 IMDC, Oostende Haventoegang Ontwerp Zeeheldenplein, groeistrand en bekleding havendammen, januari

206 Beschermingsdam en opvangdam Het opgehoogd strand zal in het noordoosten worden begrensd door een beschermingsdam dwars op de dijk, die samenvalt met het landwaarts gedeelte van de westelijke havendam (zie verder). Deze dam moet het strand stabiliseren en beschermen, m.a.w. verhinderen dat het strand voortdurend afgeslagen wordt door de dominante vloedstromingen en zuidwestenwinden langs onze kust. De beschermingsdam zorgt er meteen ook voor dat het zand niet verder oostelijk in de havengeul terecht komt, waardoor aldaar de onderhoudsbaggerwerkzaamheden kunnen beperkt worden. Strandherstel door lokale zandverplaatsingen op het strand zelf is uiteraard veel goedkoper en duurzamer dan voortdurende aanvoer van nieuw zand. Met betrekking tot de precieze inplanting en hoogte van de beschermingsdam/ havendam zullen in het project-mer twee scenario s onderzocht worden (zie verder). Vanaf de knik in de westelijke dam zal een opvangdam worden aangelegd die uitsteekt in zee (in noordwestelijke richting), eveneens om erosie van het gesuppleerde zand tegen te gaan. Deze opvangdam ligt onder 0 m TAW en zal zich dus permanent onder water bevinden. Het einde van de dam komt overeen met de teen van de zandsuppletie Kustverdediging t.h.v. Zeeheldenplein In Alternatief 1 beschermt de schuine havendam het oostelijk deel van de zeedijk (Zeeheldenplein) tegen overstromingen. Maar in Alternatief 2 zal het deel van de zeedijk ten oosten van de dam bij hoge waterstanden nog steeds bespoeld worden door de zee. Het ervoor gelegen Klein Strand ligt maar op niveau +5 à 6 m TAW en kan maar in beperkte mate verhoogd worden. Dit strand ligt immers vlakbij de havengeul en gesuppleerd zand dat op deze plaats wegspoelt, zou onder het Westerstaketsel door in de havengeul terecht komen. Aangezien er bij de huidige strandhoogte absoluut geen beveiliging is tegen een 1000-jarige storm, zijn t.h.v. het Klein Strand in principe bijkomende harde ingrepen noodzakelijk. Zoals reeds eerder aangegeven neemt deze kustverdediging in de basisvariant (Variant 2a) de vorm aan van een zgn. stilling wave basin. Dit stilling wave basin bestaat uit een 10,75 m breed platform op +8 m TAW (1,6 m onder het niveau van de zeedijk) en een talud dat gelijkmatig zee/strandwaarts afloopt met een helling van 1/3. De constructie volgt de glooiing van de zeedijk en het Zeeheldenplein, dat in deze variant de vorm behoudt van het oude bastion van de omwalde stad op deze plaats; de helling is eveneens dezelfde als die van de zeedijk. Qua bekleding kan gekozen worden voor een tegelbekleding die aansluit op die van de zeedijk, dan een betonnen bekleding die aansluit op die van de havendam. Op de overgang van het platform naar het talud bevindt zich een doorlopende zitbank met een hoogte van 0,9 m, met onderstroomopeningen van 25 cm om het overtoppende water weg te laten stromen. Daarnaast zijn er twee varianten waarbij de kustverdediging aan de oostzijde van de westelijke havendam geïntegreerd wordt in een aanzienlijke zeewaartse uitbreiding van het Zeeheldenplein. Zoals eerder aangegeven heeft deze uitbreiding tot doel om rond het Zeeliedenmonument een grotere recreatieve ruimte te creëren en het monument beter te integreren in de wandelroutes op de zeedijk en naar de Visserskaai. Ter compensatie van het verdwijnen van de historische bastionvorm van het Zeeheldenplein, moet tenminste de contour van dit bastion op één of andere manier bewaard blijven. In Variant 2b wordt de

207 bastionvorm weergegeven als een opvallende strip in de zeedijkbekleding en wordt de kustverdediging aan de buitenzijde van het nieuwe Zeeheldenplein aangebracht. In Variant 2c wordt de kustverdediging ingeplant op de plaats van de bastioncontour zelf, die daardoor geaccentueerd wordt, en wordt het Zeeheldenplein aldus in een hoger en een lager deel verdeeld. Alternatief 2 Variant 2b Alternatief 2 Variant 2c Met uitzondering van de exacte locatie van de kustverdedigingsstructuur is het dwarsprofiel van het zeedijklichaam in beide varianten sterk gelijkend. De zeedijk zelf ligt op niveau +9,60 m TAW en daalt via een trap af naar een platform op niveau +8,40 m TAW (variant 2b), resp. +8,80 m TAW (variant 2c). Dit platform helt onder een zwakke helling (resp. 1 en 2%) zeewaarts af tot op niveau +8,10 m TAW en steekt enkele meters uit boven het Klein Strand. Aan de buitenkant van het platform komen zitbanken, zie ook als zeewering fungeren (zoals bij variant 2a). De trap, het zwak hellend platform en de zitbanken bieden samen voldoende bescherming tegen een 1000-jarige storm. Bij hevige stormen zal het platform overstromen en uiteraard niet toegankelijk zijn voor wandelaars (sowieso zullen de weersomstandigheden wandelen quasi onmogelijk maken). De aansluiting van de dam op de zeedijk is in varianten 2b en 2c lichtjes oostelijk verschoven ten opzichte van variant 2a, zodat de dam min of meer in het verlengde ligt van de Visserskaai en niet langer van de Boekareststraat Verbetering van de haventoegang Uitbouw westelijke havendam De beschermingsdam ten oosten van de zandsuppletie zal worden uitgebouwd tot een volwaardige westelijke havendam. De kop van de dam bevindt zich (net als de kop van de oostelijke dam) ca. 600 m vóór de eigenlijke haventoegang. Een dergelijke afstand is voldoende om voor de ontwerpschepen (tot 200 m lengte) de nodige stoplengte (1000 m) te verzekeren tot aan het begin van de draaicirkel in de haven te verzekeren. De hydraulische stabiliteit van de dammen werd nagezien in de grote golfgoot van het Waterbouwkundig Laboratorium. Het golfklimaat werd bepaald uit de refractie van de golven van diepwater naar de kust toe op basis van verschillende numerieke modellen, met als meest

208 moderne model het WAVE model van het Delft 3D softwarepakket, waarbij werd gesteund op het tweede generatie golfmodel HISWA. Op basis van dit onderzoek werd geconcludeerd dat de dammen moeten beschermd worden met blokken van 15 ton op de plaatsen waar de zwaarste golfaanval plaatsvindt. De kruinbreedte van de westelijke dam bedraagt 16 m, met centraal een wandelplad van 8 m breed. De helling van de taluds bedraagt 1/1,5. Het kruinpeil van de kop van de dam bedraagt +8,00 m TAW. Aan de landzijde is de kruinhoogte verschillend voor de twee te onderzoeken alternatieven (zie 1.1): +8,00 m TAW bij Alternatief 1 en +7,00 m TAW bij Alternatief 2. Deze hoogtes werden vastgelegd als een compromis tussen volgende overwegingen: de dammen moeten voldoende hoog zijn om golfovertopping zoveel mogelijk tegen te gaan en een gunstig golfklimaat in de haven te verzekeren; de dammen moeten voldoende hoog zijn om te verhinderen dat zand afkomstig van de aanpalende stranden in de havengeul terecht komt; de dammen moeten anderzijds zo laag mogelijk zijn om hun visuele impact te minimaliseren, en meer bepaald om het uitzicht vanop het Westerstaketsel naar zee toe en het zicht vanaf de zeedijk op het Westerstaketsel maximaal te behouden. De twee onderzochte alternatieven voor de westelijke havendam zien er als volgt uit: Alternatief 1: De westelijke dam ligt min of meer in het verlengde van de Visserskaai. Hij splitst zich af van de zeedijk ter hoogte van het Klein Strand en loopt langs het Zeeheldenplein. Waar de dijk afbuigt naar het westen loopt de havendam naar het noordwesten. Ca. 500 m verder buigt hij af naar het noordoosten. De kruin ligt aan de landzijde zoals gezegd op +8 m TAW. Het hoogteverschil tussen de zeedijk (+9,60 m TAW) en de dam wordt overwonnen via een zwak hellend vlak. Aangezien de havendam zelf voldoende bescherming biedt tegen overstromingen ter hoogte van het Klein Strand, zijn in dit alternatief geen bijkomende kustverdedigingswerken ( stilling wave basin ) noodzakelijk. Alternatief 2: De westelijke dam ligt dwars op de zeedijk, ongeveer in het verlengde van de Boekareststraat (variant 2a) of de Visserskaai (varianten 2b en 2c). Hij loopt ca. 350 m recht de zee in, alvorens af te buigen naar het noordoosten (het zeewaarts gedeelte van de dam is identiek in beide varianten). De kruin ligt aan de landzijde op +7 m TAW. Dit betekent dat de dam over de eerste 40 m op dezelfde hoogte ligt als het strand na de zandsuppletie en in principe voortdurend zal ondergestoven zijn. Pas vanaf een 40-tal m van de dijk zal men de dam duidelijk uit het zand zien opduiken. Dit alternatief is compatibel met de drie varianten voor de kustverdediging van het Klein Strand. De dam is in deze twee varianten lichtjes naar het oosten verschoven t.o.v. variant 2a. In alle drie de varianten wordt het hoogteverschil tussen de dam en het strand (+7 m TAW) en het stilling wave basin (2a, +8 m TAW), resp. het platform (2b en 2c, +8,10 m TAW), overwonnen door een zwakke helling (1/45) Wandelpad op de dam Door de bouw van een dam ten westen van het Westerstaketsel, verliest het staketsel een groot deel van zijn recreatieve waarde als wandelroute en locatie waar men een zeer direct

209 contact heeft met de zee. Het staketsel blijft weliswaar toegankelijk maar het uitzicht naar zee toe wordt sterk verstoord en doordat het binnen de havendammen komt te liggen, valt ook de impressie van de woeste zee grotendeels weg. Als milderende maatregel zal op de westelijke havendam een wandelpad worden aangelegd Afgraven van een oeverstrook t.h.v. Halve Maan In functie van de toegankelijkheid voor grotere schepen moet de havenmond verbreed worden. Aan de westzijde is uitbreiding niet mogelijk door de aanwezigheid van het beschermde Westerstaketsel. De verbreding van de havenmond moet dus plaatsvinden aan de oostzijde, t.h.v. de site Halve Maan. Hier zal over een lengte van ca. 350 m een strook van ca. 70 m breed afgegraven worden. Van de in totaal 2,35 ha die wordt afgegraven is 0,95 ha gelegen in het Habitatrichtlijngebied Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin. Voor dit verlies aan habitatrichtlijngebied werd compensatie voorzien te Nieuwpoort (cfr. plan- MER) Voorziene timing van de uitvoering van het OW-plan In onderstaande tabel wordt de voorziene timing weergegeven voor het volledig OW-plan (totale uitvoeringstermijn ca. 5 jaar). Onderhavig project heeft dus betrekking op planonderdelen 1 en 5 (m.u.v. de vervroegde werken). Planonderdeel Termijn 1. Kustverdediging Oostende-centrum Uitvoering werken t.h.v. Zeeheldenplein ( stilling wave basin en (her)aanleg plein) 2010 Uitvoering zandsuppletie (aanleg Groeistrand) (maximaal 4x3 maanden in voor- en najaar) 2. Renovatie zeedijk en bouw zeedijkparking Uitvoering werken Maart 2009 ca Geïntegreerd kustzonebeheer Oosteroever Timing werken nog niet bepaald Na Veiligheidsmaatregelen tegen overstroming via de haven Uitvoeren werken (na toeristisch hoogseizoen) Najaar 2010 voorjaar Verbetering haventoegang Oostende Uitvoering vervroegde werken: afbraak Oosterstaksel + aanzet oostelijke dam (tot TAW Mei 2007 mei +3m) Uitvoering vervroegde werken: baggeren vaargeul, af te stemmen op strandopspuiting Nieuwpoort (natuurcompensatie OW-plan) en uitbreiding sterneneiland Zeebrugge (natuurcompensatie zeehavengebied Zeebrugge) 2008 Najaar 2008 juni 2009 Uitvoering werken oostelijke havendam (tot TAW +6m) Voorjaar 2009 ca Uitvoering werken westelijke dam + verbreden havenmond (afgraven deel oosteroever) Najaar 2009 ca x. Natuurcompensatie Nieuwpoort Uitvoering fase 1: ecologische strandsuppletie Oktober 2008 Uitvoering fase 2: heien houten palenrij Voorjaar 2010 Uitvoering fase 3: afbraak duinvoetversterking en oude zeedijk 2 e helft

210 Aangezien beslist werd dat de werken binnen de reguliere budgetten van het Vlaams Infrastructuurfonds (VIF) moeten uitgevoerd worden, zal de precieze timing van de werken bepaald worden door de budgettaire mogelijkheden Beschrijving van de milieueffecten Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Bestaande toestand Het studiegebied bevindt zich op het raakvlak van drie sterk verschillende landschapstypes: haven, stad en strand/zee. In de nabijheid van het studiegebied zijn volgende landschappelijk waardevolle elementen ui de Landschapsatlas van belang: ankerplaats A30052 Duinbossen tussen Oostende en Wenduine, relictzone R30001 Duinen Oostkust en puntrelict P30053 Fort Napoleon. De duinen ten oosten van Oostende worden gekenmerkt door de aanwezigheid van meerdere militaire objecten: naast Fort Napoleon (begin 19 de eeuw) zijn er ook twee bunkercomplexen uit WO II, nl. batterij Hundius en batterij Halve Maan. De voorhaven van Oostende bestaat uit de havenmond, geflankeerd door een aantal zijdokken (Montgomerydok, Visserijdok, Vuurtorendok) en aan de zeezijde door twee staketsels: het beschermd houten Westerstaketsel en het in 2007 afgebroken betonnen Oosterstaketsel. De vuurtoren Lange Nelle en de radartoren zijn bepalende visuele elementen op de oostelijke oever. Aan de voet van het Westerstaketsel en het Montgomerydok begint de zeedijk van Oostende, waarvan het deel t.h.v. de historische binnenstad, dat vooruitsteekt in zee, Albert I-Promenade wordt genoemd. Deze zeedijk wordt gedomineerd door grootschalige appartementsgebouwen van na WO II. Vóór de aanleg van het zgn. Noodstrand in 2004 lag hier geen droog strand. Aan beide uiteinden van de Albert I-promenade bevinden zich twee markante landschapselementen: het Casino-Kursaal ten W en het Zeeliedenmonument ten O, op het Zeeheldenplein, een uitstulping van de zeedijk, die samen met het Westerstaketsel het zgn. Klein Strand begrenst. Vanuit zee wordt de zeedijk gedomineerd door de 104 m hoge Europatoren (eind jaren 60), die een bouwblok stadinwaarts staat. Oostende ontstond in de vroege middeleeuwen op het schiereiland Ter Streep. De oudste stadskern, die ten gevolge van grote stormvloeden in het begin van de 15 de eeuw grotendeels verdween, lag zeewaarts ten opzichte van de huidige stad (de zuidrand lag ongeveer t.h.v. de huidige Van Iseghemlaan). Oostende herstelde zich evenwel en ontwikkelde zich meer in zuidelijke richting. Het werd de belangrijkste Vlaamse kuststad en was van groot strategisch belang tijdens de Tachtigjarige Oorlog ( ). Het Beleg van Oostende ( ) betekende de totale verwoesting van de stad. De contouren van de stad die na het Beleg werd wederopgebouwd, zijn nog steeds terug te vinden, met o.a. de houten voorlopers van het Wester- en Oosterstaketsel, en een zeedijk vóór de eigenlijke stadsomwalling op de plaats van de huidige zeedijk, met een vooruitgeschoven bastion in de NO-hoek (huidig Zeeheldenplein) waarop in 1771 een vuurtoren werd ingeplant (op de plaats van het huidig Zeeliedenmonu

211 ment). In de 19 de eeuw werd Oostende steeds belangrijker als toeristencentrum, en het opheffen van het statuut van vestingstad in 1865, waarbij de muren en walgrachten konden verwijderd worden, liet de toeristische uitbouw van de stad toe, mede onder impuls van koning Leopold II. De zone tussen de noordelijke stadswal (Van Iseghemlaan) en de (verbrede) zeedijk werd ingedeeld in bouwblokken en bebouwd. Op de plaats van de oude vuurtoren, die in de 19 de eeuw verplaatst werd naar de Oosteroever, werd in de jaren 50 het Zeeliedenmonument opgericht. Op de site Halve Maan bouwden de Duitsers tijdens WO II de gelijknamige batterij. In de loop van de 20 ste eeuw werden de verschillende havendokken gebouwd. Op het vlak van erfgoedwaarde bevinden zich tien beschermde monumenten en landschappen in de visuele invloedssfeer van het project: Fort Napoleon en omgeving, batterij Hundius, batterij Halve Maan, vuurtoren Lange Nelle (allen op de Oosteroever), het Westerstaketsel, het Zeeliedenmonument, het Casino-Kursaal en drie panden op/nabij de Albert I-Promenade. Daarnaast zijn er meerdere appartementsgebouwen, gebouwd in de jaren 50, op de Albert I- Promenade, die opgenomen zijn in de Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed van VIOE. De glooiing van de zeedijk met haar opstand in blauwe hardsteen is eveneens een zeer belangrijk erfgoedelement in het studiegebied. Qua archeologie blijkt uit de Centrale Archeologische Inventaris (CAI) het groot archeologisch belang van de Oostendse binnenstad van de Romeinse periode tot heden, met een zestal belangrijke opgravingen. Uit de wrakkendatabank van Afdeling Kust blijkt dat er voor de havenmond van Oostende zeven scheepswrakken aanwezig zijn Geplande toestand en effecten De belangrijkste effecten van het project op het vlak van landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie zijn de volgende: Het belangrijkste effect op het vlak van structuren en relaties is de verschuiving van de grens tussen stad en haven in westelijke richting door de bouw van de westelijke havendam, waardoor het Westerstaketsel en het Klein Strand fysiek binnen de haven komen te liggen en afgesneden worden van de open zee. De dam vormt ook een grote en harde barrière tussen stad en haven. Qua perceptieve kenmerken heeft de bouw van een constructie rond het Zeeheldenplein (SWB of deel havendam) een negatieve visuele impact op de historische zeedijkglooiing. Bij Varianten 2b en 2c gaat bovendien de historische bastionvorm verloren en dit wordt slechts ten dele gemilderd door de strip of trap in het verruimd plein. Bovendien ontstaat een grote lege vlakte die sterk contrasteert met het dichtbebouwde stadsweefsel van Oostende, waardoor deze varianten ongunstiger worden beoordeeld dan de andere. De westelijke havendam verstoort de zichtlijnen vanaf de zeedijk op het Westerstaketsel en vanaf het staketsel en vanaf het Klein Strand op de open zee. Alternatief 1 scoort daarbij beduidend negatiever dan de varianten van Alternatief 2, omdat de damkruin 1 m hoger ligt (slechts 80 cm onder het niveau van de wandelweg op het Westerstaketsel) en bovendien dichter bij het Westerstaketsel ligt. Bovendien

212 steekt de dam overal ruim boven het strand uit, terwijl hij bij Alternatief 2 tegen de dijk op strandhoogte ligt en zeewaarts langzaam uit het zand oprijst. In Variant 2a staat de havendam loodrecht op de zeedijk en wordt het stadscentrum visueel a.h.w. gepenetreerd, wat bij de andere varianten niet het geval is. De belangrijkste effecten op het vlak van erfgoedwaarde liggen in dezelfde lijn. Een aanzienlijk deel van de historische zeedijkglooiing met opstand in blauwe hardsteen verdwijnt onder het SWB (2a) of de aantakking van de havendam (1). Bij varianten 2b en 2c verdwijnt de glooiing zelfs helemaal in het dijklichaam. De aanleg van de buitenzijde van het SWB in hetzelfde materiaal en onder dezelfde hoek als de historische glooiing mildert dit negatief effect slechts ten dele. Bij varianten 2b en 2c verdwijnt bovendien ook de historische vorm van het Zeeheldenplein, die teruggaat op een 17 de -eeuws bastion, en dit verlies kan niet ten gronde gemilderd worden, ook niet door een strip of trap in de pleinaanleg. De nieuwe westelijke dam tast de contextwaarde van het Westerstaketsel aan (grens tussen haven en zee), vnl. bij Alternatief 1. Qua archeologie zijn de projectonderdelen waarbij ontgraving (kan) plaatsvinden het meest kritisch: het afgraven van de oeverstrook (aantasting oude dijkresten) en de uitbouw van het Zeeheldenplein (mogelijke aantasting bastionmuur en/of bewoningsresten van het oudste, na het Beleg van Oostende verdwenen stadsdeel). Hierbij is archeologisch vooronderzoek aangewezen Milderende maatregelen Elk van de onderzochte varianten heeft belangrijke negatieve effecten op het vlak van erfgoedwaarde, perceptieve kenmerken en landschappelijke relaties. Ten aanzien van varianten 2b en 2c, zou het inperken en afknotten van de zeewaartse uitbreiding van het Zeeheldenplein belangrijke milderende effecten hebben op het vlak van landschap, erfgoed en archeologie: Het Zeeliedenmonument behoudt daardoor een meer centrale positie op het Zeeheldenplein (contextwaarde); Het Zeeheldenplein blijft verder weg van het Westerstaketsel, waardoor de zichtlijnen op het staketsel minder beïnvloed worden en het Klein Strand minder ingesnoerd wordt; De grote lege vlakte, die gecreëerd wordt door de uitbreiding van het plein en die sterk contrasteert met het compacte Oostendse stadsweefsel, wordt kleiner; De historische bastionvorm gaat nog steeds verloren, maar door een afknotting wordt de vorm van het nieuwe Zeeheldenplein vergelijkbaar met de bocht van de zeedijk ter hoogte van het Casino, aan het andere uiteinde van het historisch maritiem front. Voorts situeren de voorgestelde milderende maatregelen zich op het niveau van de subvarianten qua aankleding van de kruin en/of glooiing van dijk, dam of stilling wave basin: Indien gekozen wordt voor Alternatief 1 of Variant 2a van Alternatief 2, wordt best geopteerd voor de aanleg van de glooiing van het SWB/aanleggend deel van de dam in natuursteen met opstand in blauwe hardsteen, als maximale compensatie voor de gedeeltelijke afdekking van de bestaande zeedijkglooiing

213 Indien gekozen wordt voor Variant 2a wordt voorgesteld om de kruin van het SWB te bekleden met tegels, zoals de zeedijk, om de band met de dijk te accentueren. Tevens wordt voorgesteld om de aanzet van de havendam lichtjes te verschuiven naar het oosten, zodat de dam meer in het verlengde van de Boekareststraat ligt, en niet langer haaks op de zeedijk en het SWB aansluit, maar in het verlengde komt te liggen van het SWB. Indien gekozen wordt voor Variant 2b wordt best gekozen voor de optie waarbij de deksteen in blauwe hardsteen van de bestaande zeedijkglooiing behouden blijft in de strip op het uitgebreide Zeeheldenplein, waardoor de historische bastioncontour automatisch behouden blijft. Op analoge wijze kan, ingeval van keuze voor Variant 2c, deze deksteen fungeren als bovenste trede van de trap tussen het hoger en lager gedeelte van het Zeeheldenplein. De onderste trede moet dan uiteraard ook in blauwe hardsteen aangelegd worden. Vanwege het feit dat het projectgebied deels in de zone ligt waar zich de oudste stadskern van Oostende bevond en de mogelijke aanwezigheid van scheepswrakken e.d., is archeologisch vooronderzoek absoluut noodzakelijk. Dit moet voor zover nog niet uitgevoerd zowel op het land (oeverstrook Oosteroever, strandzone rond Zeeheldenplein), als onder water (projectgebied, zandwinningsgebieden) gebeuren. Volgende technieken kunnen hierbij aangewend worden: geofysische, geochemische, seismische, akoestische en thermische prospectietechnieken, proefsleuvenonderzoek, magnetometers, side scan sonars en sub-bottom profilers Bodem en water Bestaande toestand Voor de beschrijving van de huidige toestand is de beschikbare informatie relatief beperkt. De bodemkaart, (kwartair)geologische kaart, grondwaterkwetsbaarheidskaart, hydrografische kaart, watertoetskaart, geven geen relevante informatie over het projectgebied of zijn niet relevant. Het zee- en strandgedeelte van het projectgebied is sowieso niet gekarteerd. Wat de morfologie van de zeebodem betreft, heeft de kustzone ter hoogte van Oostende volgens de internetsite van BMM ( de volgende karakteristieken: De korrelgrootte van de zanddeeltjes van de kustzone voor Oostende wordt gekenmerkt als fijn zand (250 µm of minder); hoe verder in zee, hoe groter de korrelgrootte. T.h.v. de kustzone voor Oostende wordt er een zone met een hoog slibgehalte waargenomen (25 tot 50 % slib, in suspensie of op de bodem), zodat de bodem er gekenmerkt wordt als een slibhoudende zandbodem. Tot op ca. 5 km van de kustlijn varieert de diepte van de zeebodem tussen de 5 en de 10 m. Plaatselijk en evenwijdig aan de kustlijn komen zandbanken voor waar de diepte 2 tot 5 m bedraagt. Door de oriëntatie van de kustlijn (WZW-ONO) en de dominante richting van zeestromingen (cfr. Golfstroom) en winden, verloopt de stromingsrichting voor de kust van Oostende in hoofdzaak parallel aan de kustlijn, bij vloed naar het ONO (richting Schelde-estuarium) en bij eb naar het WZW (richting Nauw van Calais). De stroomsnelheid ligt het hoogst net voorbij

214 de kop van het Westerstaketsel, en bedraagt in die zone bij maximale vloedstroming iets minder dan 1 m/s bedraagt. De snelheid van de maximale ebstroming ligt een stuk lager. Zoals eerder gesteld, voldoet de huidige kustverdedigingsinfrastructuur/zeewering niet als bescherming tegen jarige stormen. De belangrijkste redenen hiervoor zijn het feit dat de huidige zeedijk te laag is en het feit dat de bekleding aan de voorkant van de zeedijk op welbepaalde plaatsen loskomt van de onderliggende grond- of funderingslagen. Dit leidt ertoe dat stormen met een relatief lage retourperiode reeds de stad kunnen overstromen. Een eerste maatregel die men hiertoe getroffen heeft (in april-juni 2004), was de aanleg van een noodstrand d.m.v. een zandsuppletie van ca m³ ten westen van het Westerstaketsel. Het veiligheidsniveau is hierdoor verhoogd van een beschermingsniveau van 1/25 naar 1/100 36, maar voldoet dus nog niet aan de vereiste beschermingscriteria voor een jarige storm (laat staan een jarige storm). Het veiligheidsniveau van het noodstrand een tijdelijk aanvaardbaar minimaal beschermingsniveau wordt in stand gehouden door het uitvoeren van onderhoudssuppleties Geplande toestand en effecten De effectbespreking gebeurde grotendeels op basis van de talrijke technische studies die werden uitgevoerd in opdracht van Afdeling Kust en Afdeling Maritieme Toegang ten behoeve van dit project. De hoofdbron is het syntheserapport van IMDC, Oostende haventoegang Ontwerp Zeeheldenplein, groeistrand en bekleding havendammen, maart Dit rapport is zelf een compilatie en synthese van meerdere rapporten: IMDC (Bolle A. en Trouw K.), Haventoegang Oostende Strandontwerp, december 2008 UGent Vakgroep Civiele Techniek (Vanneste D., Stratigaki V. en Troch P.), Design of Oostende Harbour: Numerical Simulation of Wave Propagation Wave conditions at Zeeheldenplein, oktober 2008 Waterbouwkundig Laboratorium (Willems M.), Oostende Zeeheldenplein: Stilling Wave Basin Golfovertopping, januari 2009 UGent Vakgroep Civiele Techniek (Van Doorslaer K.), Bekleding havendammen, februari 2009 Waterbouwkundig Laboratorium (Janssens J., Verwaest T., De Mulder T. en Mostaert F.), Hydraulische simulatie varianten tussentijdse uitbouwlengte oostelijke dam, februari 2009 De Rouck J. en Trouw K., Haventoegang Oostende Layout Westdam, februari 2008 IMDC (Trouw K.), Haventoegang Oostende Effecten morfologie, november 2006 Deze (deel)rapporten beschrijven de aannames en resultaten van verschillende numerieke en fysieke proeven: Numerieke berekeningen m.b.v. het Delft 3D softwarepakket van de effecten van de bouw van de havendammen op zeestromingen en sedimentatie/erosie t.h.v. Oostende Numerieke berekeningen van de evolutie van meerdere strandprofielen met verschillende korrelgrootte onder verschillende stormcondities 36 = de bescherming tegen een overstroming ten gevolge van een storm die statistisch gemiddeld 1 maal op 25 jaar, resp. 100 jaar voorkomt

215 Numerieke berekeningen van de golfimpact t.h.v. het Zeeheldenplein m.b.v. de simulatiemodellen Durosta en Simwave en de methode van Goda Fysieke proeven op schaalmodel om het overslagdebiet op de zeedijk te bepalen voor de verschillende varianten van het SWB Fysieke proeven op schaalmodel om de stabiliteit van de bekleding van de havendam te testen Alle rapporten werden besproken in de Expertengroep onder voorzitterschap van Prof. Dr. Ir. J. De Rouck (UGent) die het OW-plan voor Oostende opvolgt. De belangrijkste effecten van het project op het vlak van bodem en water zijn de volgende: De havendammen en de zandsuppleties zorgen globaal gezien voor een verlaging van de stroomsnelheid en afscherming tegen golven uit de meeste richtingen, wat positief is op nautisch vlak en qua veiligheid voor zwemmers en andere waterrecreanten aan de nabije stranden. De oriëntatie van de westelijke havendam in Alternatief 1 zorgt voor een zgn. gewafeld golfpatroon (kruising van gereflecteerde en rechtstreeks invallende golven), wat gevaar kan opleveren voor kleine schepen, waardoor dit scenario negatief scoort. De havendammen zorgen voor meer erosie vóór de damhoofden en meer sedimentatie binnen de dammen (meer baggeren). De tijdelijke situatie, waarbij de oostelijke dam reeds op niveau +6m TAW aangelegd is vóór de start van de werken aan de westdam, moet zo kort mogelijk gehouden worden. De combinatie van zandsuppleties, havendammen en SWB moet ervoor zorgen dat de stad en de haven van Oostende beschermd zijn tegen een 1000-jarige storm, met de eis dat het overslagdebiet in dergelijke condities over de dijk maximaal 1 l/m/s bedraagt (rekening houdend met de onzekerheidsmarges van de numerieke en fysieke modellen). Hoogte, afmetingen en vom van de harde en zachte constructies werden dusdanig gekozen dat aan deze voorwaarde voldaan is, waardoor het project in alle varianten sterk positief is qua kustverdediging in vergelijking met de huidige situatie. Variant 2b scoort het minst gunstig, omdat als bijkomende bescherming een tijdelijk stormmuurtje op het Zeeheldenplein moet voorzien worden dat relatief frequent (ca. jaarlijks i.k.v. het garanderen van de werking van de stormprocedure) zal moeten opgezet worden. Door de zeewaartse ligging van de SWB-glooiing en het smaller en steiler profiel van het Klein Strand, bieden varianten 2b en 2c minder flexibiliteit om in te spelen op verslechterende zeespiegel- en golfcondities op lange termijn, en zal meer erosie plaatsvinden aan de zeezijde van de structuur. Het vrij grofkorrelig zand dat nodig is voor de zandsuppleties zal moeten gewonnen worden in een nieuwe ontginningszone in zee (Exploratiezone IV). Het zandverbruik is op korte termijn kleiner bij een geknikt strandprofiel, maar op langere termijn vergt dit profiel meer onderhoud (meer erosie door steilere helling) Milderende maatregelen Als milderende maatregelen kunnen voorgesteld worden:

216 Het zo snel mogelijk aanvatten van de opbouw van de westelijke havendam na de start van de bouw van de oostdam, om verhoogde aanslibbing van de vaargeul te voorkomen; Het regelmatig testen van de tijdelijke zeewering (stormmuurtje) op het Zeeheldenplein bij de ontwerpvarianten waar deze nodig is, nl. 2b en 2c; Het continu opvolgen van de zeespiegelrijzing ter hoogte van de Vlaamse kust, zodat hier tijdig kan op ingespeeld worden (zandsuppletie, opstellen stormmuurtje) zodat Oostende ten allen tijde beschermd blijft tegen een 1000-jarige storm; Frequente controle van de zwemwaterkwaliteit binnen de havendammen (Klein Strand). De minder gunstige effecten van varianten 2b en 2c zouden kunnen gemilderd worden door het Zeeheldenplein minder ver zeewaarts te laten uitspringen (punt afknotten). Daardoor kan het Klein Strand een breder en minder steil profiel krijgen, waardoor het strand meer golfbrekend vermogen heeft en minder erosie zal plaatsvinden aan de zeezijde van het SWB. Tevens wordt dankzij deze milderende maatregel meer flexibiliteit geboden om in te spelen op verslechterende zeespiegel- en golfcondities op lange termijn. Wellicht zou in dit geval geen stormmuurtje meer nodig zijn, maar dit zou proefondervindelijk moeten nagegaan worden. Qua strandprofiel wordt gekozen voor het continu profiel onder helling 1/45, maar deze keuze wordt niet bepaald vanuit de discipline bodem en water, maar als milderende maatregel bij de disciplines mens en fauna en flora (zie aldaar) Geluid en trillingen Bestaande toestand De huidige geluidsbelasting werd bepaald aan de hand van kortstondige, ambulante geluidsdrukmetingen op 12 locaties in de directe omgeving van het projectgebied en langs de aan- en afvoerroutes. Uit de resultaten blijkt dat de milieukwaliteitsnorm volgens Vlarem wordt gerespecteerd in de twee meetpunten t.h.v. het duinengebied op de Oosteroever, maar overal elders wordt overschreden, vooral langs de westelijke ontsluitingsroute (Van Iseghemlaan- Leopold II-laan). Ten opzichte van de normen voor verkeersgeluid van het ontwerp-kb uit 1991, worden de maximale waarden wel gerespecteerd, maar de richtwaarden overschreden in 9 van de 12 meetpunten. In de meetpunten op Oosteroever en aan het Zeeliedenmonument is er geen overschrijding dankzij het schaarse verkeer aldaar Geplande toestand en effecten Alle projectonderdelen - de zandsuppleties, de bouw van het SWB/uitbreiding van het Zeeheldenplein, de bouw van de havendam en het afgraven van de oeverstrook op Oosteroever gaan gepaard met aanzienlijke tijdelijke geluidshinder t.g.v. de inzet van zware machines (kranen, bulldozers, generatoren,..). Globaal kan gesteld worden dat tijdens de bouwfase tijdelijk geluidsniveauverhogingen (in de zin van niet-permanent, maar dat op sommige dagen

217 wel een overschrijding en op andere dagen geen overschrijdingen zullen optreden van de milieukwaliteitsdoelstellingen) kunnen verwacht worden. Op 200 meter van de activiteit worden geluidsdrukniveaus verwacht in de orde van meer dan 50 db(a). Projectonderdeel SWB/uitbreiding Zeeheldenplein wordt het meest negatief beoordeeld (matig negatief) omdat deze werken permanent dicht bij de eerstelijnsbebouwing plaatsvinden. Aan- en afvoer van materiaal via de weg wordt maximaal beperkt en verloopt via vastgelegde werfroutes (zeker t.h.v. het stadscentrum), waardoor de geluidsimpact van het werfverkeer normaliter niet significant zal zijn. Trillingshinder is niet significant voor dit project Milderende maatregelen Volgende algemene regels worden aanbevolen om de geluidshinder tijdens de werken te minimaliseren: Het uitvoeren van de werken enkel toelaten in bepaalde periodes, b.v. enkel overdag in functie van de nachtrust, niet tijdens het broedseizoen van de vogels die broeden in het nabije Habitatrichtlijngebied, Een goede staat van onderhoud van de werfwegen (vermijden van spoorvorming en moeilijk berijdbare weggedeelten, van vastraken van vrachtwagens of van gebruik van lage versnellingen met hoog toerental); Opleggen van verplichte routes zoals bij dit project het geval is voor het vrachtverkeer van en naar de werf; beperken van het doorkruisen van dichtbewoonde gebieden; vermijden van verkeersonveilige situaties; Maximaal beladen van de vrachtwagens om het aantal ritten te minimaliseren of aanpassen van de grootte van de vrachtwagen aan het te volgen tracé; Vermijden van impacten (bijvoorbeeld bij het dichtklappen van de laadklep bij het lossen van materialen); Maximaal gebruik maken van aanwezige objecten om afschermingen te krijgen, b.v. machines plaatsen achter terreinoneffenheden, aarden wallen; zo nodig kan men ook uitgegraven aarde op een voor afscherming gunstige plaats leggen, b.v. op het Klein Strand; Tijdelijke werfinrichtingen (bouwketen) op voldoende afstand van woningen plaatsen zodat zo weinig mogelijk reflectie optreedt; Meer dan één machine tegelijk gebruiken: hierdoor wordt de werktijd verkort terwijl het geluidsniveau slechts in beperktere mate verhoogt; Gebruik maken van geluidsarme machines en technieken: Grondverzetmachines zijn de belangrijkste geluidsbronnen. Wanneer de geluidsemissie van één bron die van de andere geluiden op de site met meer dan 10 db(a) overschrijdt, bepaalt deze ene machine bijna het totale omgevingslawaai. Hydraulisch heien (van damwanden, palen) is veel geluidsarmer dan mechanisch heien. Dit betekent dat enkel die machines mogen worden ingezet die voldoen aan de desbetreffende Europese wetgeving en het KB van 06/03/02. Deze wetgeving beperkt het maximaal toelaatbare geluidsvermogenniveau van een aantal nieuwe machines (motorcompressoren, energieaggregaten, grondverzetmachines, betonmengers,...). De conformiteit aan de Europese richtlijnen garandeert echter nog niet dat de machines onbeperkt in de tijd aan de eisen blijven voldoen. De machines dienen steeds in een perfecte onderhoudstoestand te worden gehouden

218 wil men ongewenste geluiden voorkomen. Deze geluiden manifesteren zich meestal bij gebrek aan smering, slijtage van lagers, losse onderdelen, loszittende of weggenomen beschermkappen, vervuilde filters, uitlaten enz. Daarnaast dienen de omwonenden duidelijk geïnformeerd te worden en is het aanbevolen een persoon van de betrokken werf aan te stellen die toezicht houdt op bovenvermelde regels. De coördinaten van deze verantwoordelijke persoon dienen aan de buurtbewoners meegedeeld te worden. Bij problemen kunnen deze laatsten rechtstreeks contact opnemen met deze verantwoordelijke Mens sociaal-organisatorische aspecten Bestaande toestand Het projectgebied ligt een dubbele grenslijn: tussen land en zee en tussen stad en haven. De woonfunctie is geconcentreerd aan de ZW-zijde van het projectgebied, zijnde de binnenstad van Oostende met een hoge bebouwingsdichtheid en veel hoogbouw. Aan de oostzijde komt vrijwel geen bewoning voor. Ook de functie werken (vooral horeca en diensten) is zeer belangrijk in de Oostendse binnenstad, zij het dat horeca en diensten (voorlopig) eerder zwak ontwikkeld zijn op de Albert I-Promenade. In het deel van het havengebied nabij het projectgebied vinden vrijwel uitsluitend op- en overslagactiviteiten plaats (de industrie bevindt zich in de achterhaven). De derde belangrijke functie is recreatie, zowel klassiek strandtoerisme als recreatie gebonden aan de functie van Oostende als regionale stad. De zeedijk en het Westerstaketsel (met taverne op de kop) zijn belangrijke wandelroutes. Het belangrijkste beeldbepalend element in Oostende is de Noordzee (weids zeelandschap zonder visuele barrières). Aan de landzijde wordt het gebied gedomineerd door de muur van (relatief homogene) appartementsgebouwen langs de Albert I-promenade, met daarachter de 104 m hoge Europatoren. Het maritiem front wordt langs weerszijde begrensd door een markant bouwwerk: het Casino-Kursaal en het Zeeliedenmonument. Op de Oosteroever zijn de beeldbepalende elementen de radartoren en vuurtoren Lange Nelle. In het kader van het plan-mer werd in juli 2006 een enquête uitgevoerd bij ca. 300 passanten op de zeedijk en ca. 300 bewoners. Beide groepen hechten veel belang aan de aanwezigheid van een (breed) badstrand, het weids uitzicht op zee. Het Westerstaketsel werd als een typisch en belangrijk onderdeel van het Oostends kustlandschap beschouwd. Door het omvangrijk voorzieningenapparaat scoort het studiegebied gunstig qua sociale leefbaarheid. Het geluidsniveau ligt vrij hoog (zie geluid en trillingen), maar omdat dit sterk geassocieerd wordt met de zee en een toeristische omgeving, wordt dit doorgaans als weinig storend ervaren. De luchtkwaliteit is beter dan in het binnenland (cfr. zeewind). Door het geringe verkeer zijn verkeerslawaai en uitlaatgassen ondergeschikt op de Albert I-Promenade. In de drukke van Iseghemlaan heeft verkeer wel een nadelig effect op de leefbaarheid. De zeedijk is via de zgn. verruimde bestemmingsboulevard (Visserskaai-Van Iseghemlaan- Leopold II-laan) verbonden met het bovenlokaal wegennet (N34, R31, N340-A10). Door haar belangrijke verblijfs- en flaneerfunctie is de Visserskaai ongeschikt voor doorgaand verkeer

219 Op de Albert I-Promenade komt in principe alleen plaatselijk (eenrichtings)verkeer voor, dat nog sterk zal verminderen door de geplande verwijdering van de ruim 100 parkeersplaatsen. Het deel van het studiegebied op Oosteroever wordt via de Hendrik Baelskaai ontsloten naar de N34. De huidige verkeersintensiteit werd ingeschat op basis van de kortstondige verkeerstellingen die tegelijkertijd met de ambulante geluidsmetingen (zie geluid en trillingen) werden uitgevoerd. Daaruit blijkt dat de grote assen (Van Iseghemlaan, Leopold II-laan, ) vrij druk zijn, maar zeker niet verzadigd. Op de Albert I-Promenade en Oosteroever was de verkeersintensiteit zeer laag (slechts enkele tientallen voertuigen per uur) Geplande toestand en effecten De belangrijkste effecten van het project m.b.t. de discipline mens sociaal-organisatorische aspecten zijn de volgende: Het project heeft louter positieve effecten op het vlak van gebruikswaarde en functionele aspecten. De strandoppervlakte neemt toe en daardoor de recreatieve waarde en indirect het draagvlak voor de horeca op de dijk. De wandel- en zitmogelijkheden worden vergroot door het wandelpad op de havendam en/of het SWB en de zitbanken (die tevens als waterkering fungeren). De bijkomende uitbreiding van het Zeeheldenplein in varianten 2b en 2c biedt potentie voor het inrichten van evenementen. De beoordeling op het vlak van beeld- en belevingswaarde is logischerwijs sterk vergelijkbaar met die voor perceptieve kenmerken (discipline landschap), zij het dat er een subjectieve component bij komt (b.v. de positieve appreciatie van een badstrand t.o.v. een leeg strand door de meeste recreanten). Maar de meest negatieve effecten blijven dezelfde: de verstoring van de zichtlijnen door de bouw van de havendam, vooral in Alternatief 1; de aantasting van de historische zeedijkglooiing en/of de historische bastionvorm van het Zeeheldenplein, vooral in Varianten 2b en 2c; de visuele penetratie van het stads-centrum door de dam in Variant 2a.. Bij varianten 2b en 2c is hinder voor omwonenden mogelijk t.g.v. bepaalde evenementen op het Zeeheldenplein. Tijdens de aanlegwerken zal tijdelijke geluids- en stofhinder niet te vermijden zijn. Milderende maatregelen moeten deze hinder tot een minimum beperken. Qua strandprofiel wordt best gekozen voor het continu profiel, dat initieel weliswaar meer zand vereist, maar stabieler is en daardoor minder (hinderlijke) onderhoudswerkzaamheden vereist. De aan- en afvoer van materiaal zal maximaal per schip gebeuren (zand voor de zandsuppleties en het dijklichaam van het SWB of de uitbreiding van het Zeeheldenplein), stortsteen, HARO-blokken, etc. voor de havendam. Transport door de binnenstad zal minimaal zijn, en moet de opgelegde werfroute via de Van Iseghemlaan volgen. Het meeste wegtransport zal op de Oosteroever plaatsvinden (afvoer grond van afgegraven oeverstrook), maar dit verloopt door industriegebied en via grote wegen. Hierdoor is het risico op doorstromings- of hinderproblemen zeer beperkt

220 Milderende maatregelen De maatregelen die worden voorgesteld in het hoofdstuk Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ter mitigering van de negatieve effecten op het vlak van perceptieve kenmerken en erfgoedwaarde, kunnen ook onderschreven worden vanuit de discipline mens, aspect beeld- en belevingswaarde. De voorgestelde zeewaartse inperking van het Zeeheldenplein bij varianten 2b en 2c tevens een milderende maatregel vanuit het aspect kustverdediging heeft geen significante invloed op de toenemende gebruikswaarde van het Zeeheldenplein als evenementenplein. Om hinder tijdens de werken te minimaliseren moeten volgende aandachtspunten in acht gehouden worden: De opgelegde werfroutes gebruiken; Werfverkeer tijdens de spitsuren vermijden; Vrachtwagens niet overladen, de (losse) lading goed afdekken en de rijstijl aanpassen; Zoveel mogelijk materiaal per schip aan- en afvoeren; Geluidsarm materieel inzetten. Qua strandprofiel wordt gekozen voor het continu profiel onder helling 1/45, omdat dit profiel minder frequente onderhoudssuppleties vergt in vergelijking met het geknikt profiel, waardoor ook de bijkorende hinder beperkter is Fauna en flora Het hoofdstuk fauna en flora betreft een herneming/samenvatting van de overeenkomstige paragrafen uit het plan-mer (2007), aangevuld met de effecten van de aanlegfase en een beschrijving van de natuurcompensatiemaatregelen. Daarbij is het belangrijk om aan te geven dat de toestand vóór de aanleg van het Noodstrand als referentiesituatie werd gehanteerd Bestaande toestand De zee ter hoogte van Oostende maakt deel uit van het marien Habitatrichtlijngebied Trapegeer-Stroombank, dat voor ca. 30% uit permanent maar ondiep overstroomde zandbanken bestaat. In dit gebied komen talrijke aangemelde of anderszins belangrijke soorten vissen, zeezoogdieren, trekvogels en weekdieren voor. Het HRL-gebied overlapt ten dele met het marien Vogelrichtlijngebied SBZ 2, met de beschermde soorten fuut, grote stern, visdief zwarte zeeëend en dwergmeeuw. Aan de landzijde behoort het duingebied op de Oosteroever grotendeels tot het HRL-gebied Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin, met diverse habitats (duinen, slikken en schorren, pioniersvegataties van zoutminnende planten) en enkele beschermde soorten (kamsalamander, nauwe korfslak, kruipend moerasscherm). Het HRL-gebied t.h.v. de Halve Maan werd recent sterk verstoord door zandoverslagactiviteiten. Het HRL-gebied overlapt in de nabijheid van het projectgebied volledig met het GEN-gebied De Middenkust. Naast de bovengenoemde beschermde gebieden spelen ook het strand, de strandhoofden,

221 dijken en staketsels een belangrijke rol als fourageer- en rustgebied voor talrijke vogelsoorten (steenloper, paarse strandloper, drieteenstrandloper, scholekster, zilvermeeuw) Geplande toestand en effecten De zandsuppleties (incl. deze voor het Noodstrand) gaan/gingen gepaard met een aanzienlijk verlies aan intertidale oppervlakte (26 ha) en het afdekken van subtidaal en harde substraten (strandhoofden), wat een negatieve impact heeft op het functioneren van het in zee gelegen HRL-gebied Trapegeer Stroombank. Bij het afgraven van de oeverstrook op Oosteroever verdwijnt een kleine oppervlakte (0,95 ha) van het HRL-gebied Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin. Tijdens de aanlegfase zal vnl. geluidshinder en verstoring door werfverkeer plaatsvinden, die een negatief effect hebben op (broedende) avifauna. Het grootste deel van het projectgebied ligt evenwel in een sterk verstedelijkte omgeving met veel lawaai en verstoring door recreanten. De avifauna die dit gebied frequenteert is per definitie weinig gevoelig voor verstoring. De Oosteroever is kwetsbaarder, maar de werfroute loopt grotendeels op voldoende afstand van de grens van het natuurgebied. Het gesuppleerde zand is rijk aan mariene fauna, en heeft een positief effect op de avifauna in de strandzone Milderende maatregelen Qua strandprofiel wordt in Oostende best gekozen voor het continu profiel met helling 1/45, enerzijds omdat deze minder onderhoud vereist (minder verstoring, meer kans op herstel van biotopen in het zand) en anderzijds omdat een flauwere helling gunstiger is voor strandfauna. Maar veruit de belangrijkste milderende maatregelen vinden plaats op de Oosteroever van de IJzermonding in Nieuwpoort, t.h.v. het militair domein van Lombardsijde. Dit gebied omvat gelijkaardige habitats als in Oostende (strand, duinen en intertidaal), maar de mogelijkheden om de negatieve effecten op zowel het mariene als het terrestrisch HRL-gebied t.g.v. het project te compenseren, zijn hier veel groter dan in Oostende zelf. In Nieuwpoort worden volgende ingrepen voorzien: ecologische strandophoging met natuurlijke korrelgrootte en strandhelling, waardoor een intertidaal van minstens 26 ha wordt gecreëerd herstel van het direct contact tussen strand en duinen door afbraak van de oude zeedijk en de betonnen duinvoetversterking plaatsing van een houten palenrij, fungerend als strandhoofd (en beperking van de toegankelijkheid, waardoor verstoring beperkt wordt) De ecologische waarde van dit gebied kan door deze ingrepen dusdanig verhoogd worden zoals omstandig wordt aangetoond in het Beheerrapport VNR De IJzermonding (2006), dat het overkoepelend effect, inclusief het verlies aan natuurwaarden in Oostende, wellicht positief zal zijn. Het opgespoten zand is afkomstig van de baggerwerken voor de aanleg van de vaargeul in Oostende en niet uit zandwinningsgebieden in zee

222 Leemten in de kennis Voor meerdere milieudisciplines zijn er leemten in de kennis, maar deze hadden geen significante invloed op de effectbeoordeling. Het gaat in het bijzonder om: Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens sociaal-organisatorische aspecten: gedetailleerde technische ontwerpen van o.a. de aansluiting van de havendam op de zeedijk en van de integratie van de historische bastionvorm in het vergrote Zeeheldenplein (varianten 2b en 2c); Mens sociaal-organisatorische aspecten en geluid: recente en volledig representatieve cijfers m.b.t. de huidige verkeersintensiteit op de toegangswegen naar de verschillende deelzones van het projectgebied; er werd een benaderende evaluatie uitgevoerd op basis van beperkte verkeerstellingen (3x 1 kwartier per meetpunt) Eindbeoordeling Vervolgens is het de bedoeling om tot een keuze te komen omtrent het meest milieuvriendelijke alternatief. Er zijn echter zeer veel criteria (effectgroepen) die een rol spelen, waardoor de invloed van elk individueel criterium beperkt blijft. De verschillende projectonderdelen hebben binnen eenzelfde variant vaak een verschillend en soms tegengesteld effect op een bepaald criterium. Voor de meeste criteria zijn de verschillende alternatieven en varianten niet of slechts in beperkte mate onderscheidend (dit geldt met name voor de disciplines geluid, fauna en flora en in belangrijke mate ook bodem en water). En waar er wel een onderscheid is, staat een (relatief) negatieve score van een bepaalde variant voor het ene criterium vaak tegenover een (relatief) positieve score voor een ander criterium. Ten gevolge van al deze factoren blijkt het gewicht dat aan bepaalde disciplines of effectgroepen gehecht wordt, bepalend bij de afweging van de alternatieven en varianten. Om tot een keuze of rangschikking te komen, werd gefocust op de effectgroepen waarop bepaalde alternatieven (sterk) negatief beoordeeld worden. Hierbij moet vermeld worden dat geen enkel van de vier alternatieven en varianten op basis van een bepaalde criteriumbeoordeling per definitie uitgesloten kan worden. Ze voldoen uiteraard ook alle vier duidelijk aan de basisvoorwaarden van het OW-plan (bescherming tegen 1000-jarige stormen en toegankelijkheid van de haven voor schepen tot 200 m). Maar de uitvoering van een alternatief of variant is logischerwijs minder aanbevolen indien ze op meerdere criteria slecht scoort in vergelijking met de andere opties. Dit leverde volgende afweging op: Alternatief 1 scoort beduidend zwakker dan de andere varianten door het optreden van een gewafeld golfpatroon binnen de havendammen, wat gevaar kan opleveren voor kleine schepen (zeestromingen en golfwerking), en door de de meer uitgesproken verstoring van de zichtlijnen van/op het Westerstaketsel en de zeedijk (perceptieve kenmerken en beeld- en belevingswaarde) en van de historische contextwaarde van het Westerstaketsel (erfgoedwaarde). Varianten 2b en 2c van Alternatief 2 scoren significant zwakker dan de de andere door de fundamentele aantasting van de historische zeedijkglooiing t.h.v. het Zeeheldenplein en van de bastionvorm van het plein (erfgoedwaarde) en de beperkte potentie tot uitbreiding van de zeewering in de toekomst (bescherming tegen overstromingen)

223 Variant 2a scoort op geen enkel belangrijk criterium significant slechter dan de drie andere varianten. Op grond van deze afweging kan een duidelijke voorkeur uitgesproken worden voor Alternatief 2 ten opzichte van Alternatief 1. Met betrekking tot de keuze tussen de drie varianten van Alternatief 2, moet naast de negatief scorende factoren ook rekening gehouden worden met de factoren waarvoor zeer positief gescoord wordt. Variant 2a haalt op geen enkele criterium zeer goede scores die daarnaast ook significant gunstiger zijn dan bij de twee andere varianten. Varianten 2b en 2c daarentegen scoren op het vlak van gebruikswaarde veel beter dan 2a, dankzij de bijkomende recreatieve en belevingspotentie die geboden wordt door de uitbreiding van het Zeeheldenplein en de betere aansluiting en verbinding tussen het wandelpad op de havendam en de zeedijk. Zowel vanuit de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie als de discipline bodem en water wordt voorgesteld om in varianten 2b en 2c de zeewaartse uitbreiding van het Zeeheldenplein te beperken en af te knotten (zie onderstaande figuur). Hierdoor worden belangrijke negatieve effecten op landschap en erfgoed aanzienlijk gemilderd (contextwaarde Zeeliedenmonument, visuele impact op Westerstaketsel, lege stenen vlakte). Een meer afgeronde vorm van de dijkuitsprong contrasteert ook minder met de huidige vorm en sluit aan bij de vorm van de zeedijk t.h.v. het Casino. Daarnaast verbetert ook de kustverdediging: minder erosie en meer golfbreking op het Klein Strand, meer flexibiliteit i.f.v. toekomstige zeespiegelrijzing. Met betrekking tot de eventuele keuze tussen varianten 2b en 2c, kan gesteld worden dat Variant 2b relatief iets beter scoort qua gebruikswaarde, perceptie/belevingswaarde en erfgoedwaarde (cfr. locatie en vorm van de overgang tussen hoog en laag pleingedeelte), maar iets zwakker qua bescherming tegen overstromingen (hoger overslagdebiet bij zware stormen, waardoor relatief frequent het tijdelijk stormmuurtje zou moeten opgezet worden). Maar globaal genomen wordt toch de voorkeur gegeven aan Variant 2b t.o.v. Variant 2c. Uit eerste berekeningen van de gemilderde versie van varianten 2b en 2c blijkt ten andere dat het maximaal overslagdebiet bij een 1000-jarige storm zou gerespecteerd worden, waardoor geen tijdelijk stormmuurtje meer nodig zou zijn. Variant 2a heeft zoals gezegd de minst uitgesproken negatieve effecten, maar het probleem is dat de meest negatieve punten, nl. de visuele penetratie van het historisch stadscentrum door de havendam en de moeilijke aansluiting van de dam op de zeedijk, niet kunnen gemilderd worden zonder het concept van deze variant ten gronde te wijzigen (o.a. maximaal behoud van de historische bastionvorm). Op grond van alle voorgaande argumenten wordt een voorkeur uitgesproken voor een aangepast ontwerp van Variant 2b, met een kleinere en afgeknotte zeewaartse uitbreiding van het Zeeheldenplein (zie schets). Dit aangepast ontwerp mildert niet alleen de negatieve effecten van Variant 2b zelf, maar ook die van Variant 2a: de dam ligt in het verlengde van de Visserskaai en doorsnijdt de stad niet, en de dam sluit veel logischer aan op de zeedijk en is veel beter toegankelijk. Om de historische bastioncontour zowel visueel als fysiek maximaal te behouden, wordt voorgesteld om de deksteen in blauwe hardsteen van de bestaande zeedijkglooiing te behouden in de strip op het uitgebreide Zeeheldenplein

224 Aangepast ontwerp van Variante 2b In de nota in bijlage wordt het ontwerpproces van de westelijke havendam en de Zeeheldenplein, zoals het zich ontwikkeld heeft in de loop van de plan- en project-mer-procedure, meer in detail beschreven. Qua strandprofiel wordt gekozen voor het continu profiel onder helling 1/45, omdat dit profiel minder frequente onderhoudssuppleties vergt in vergelijking met het geknikt profiel, waardoor ook de bijhorende hinder beperkter is. Dit voorkeursprofiel is van toepassing bij alle varianten qua positie en aansluiting van de havendam

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuringsverslag

Nadere informatie

Herinrichting haventoegang: toelichting bij de bouw van de westelijke strekdam

Herinrichting haventoegang: toelichting bij de bouw van de westelijke strekdam Herinrichting haventoegang: toelichting bij de bouw van de westelijke strekdam Overzicht presentatie Doelstellingen Deelprojecten Versnelde uitvoering Vergunningsfase Westdam Bouw dammen OW plan Oostende

Nadere informatie

MASTERPLAN KUSTVEILIGHEID. Dr. ir. Nathalie Balcaen

MASTERPLAN KUSTVEILIGHEID. Dr. ir. Nathalie Balcaen MASTERPLAN KUSTVEILIGHEID Dr. ir. Nathalie Balcaen Agenda promofilm Kustveiligheid korte historiek toelichting van de werken in de verschillende kustgemeentes communicatie Kustveiligheid Korte historiek

Nadere informatie

Grenzeloze Schelde 25 november 2013. MDK-Afdeling Kust Kustbescherming- Masterplan Kustveiligheid. ir. Peter DeWolf

Grenzeloze Schelde 25 november 2013. MDK-Afdeling Kust Kustbescherming- Masterplan Kustveiligheid. ir. Peter DeWolf Grenzeloze Schelde 25 november 2013 MDK-Afdeling Kust Kustbescherming- Masterplan Kustveiligheid ir. Peter DeWolf Een kunstmatig versterkte kustlijn 38 km zeedijken (meer dan de helft van de kustlijn)

Nadere informatie

Masterplan Kustveiligheid

Masterplan Kustveiligheid Masterplan Kustveiligheid ir. Kathleen Bernaert Afdelingshoofd afdeling Kust Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust Vlaamse Baaien Gefaseerde aanpak met 3 parallelle sporen: Spoor 1: Masterplan

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project:

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL Tel (02)553 80 79 Fax (02)553 80 75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

PIANC ZOMERHAPPENING SPONSORS

PIANC ZOMERHAPPENING SPONSORS PIANC ZOMERHAPPENING SPONSORS TECHNUM OOSTENDE & IMDC Tijdelijke Handelsvereniging STENE TWINS Dredging International nv. Depret nv Herbosch-Kiere nv OW-plan Oostende Luc Van Damme 27-08-2010 2010 PIANC-BELGIE

Nadere informatie

Beslissing over het verzoek tot ontheffing van de project-mer-plicht. Duurzaam Beheerplan Boven-Zeeschelde

Beslissing over het verzoek tot ontheffing van de project-mer-plicht. Duurzaam Beheerplan Boven-Zeeschelde Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage. Kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende

Richtlijnen milieueffectrapportage. Kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Werken haven van Oostende. Initiatiefnemer:

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Werken haven van Oostende. Initiatiefnemer: administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier MER-forum 10 juni 2004 Inleiding MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgeving (project-m.e.r.) Inhoud van de

Nadere informatie

Het Masterplan Kustveiligheid

Het Masterplan Kustveiligheid Het Masterplan Kustveiligheid Symposium Natuurlijke Kustbescherming, 23/10/17 Ir. Daphné Thoon MDK-Afdeling Kust A low-lying Laaghinterland liggend achterland Meer dan 85% van de polders ligt onder +5

Nadere informatie

Versterking bestaande zeewering. Type Maatregelen Masterplan Kustveiligheid

Versterking bestaande zeewering. Type Maatregelen Masterplan Kustveiligheid Versterking bestaande zeewering Type Maatregelen Masterplan Kustveiligheid Ir. Peter Van Besien MDK-Afdeling Kust 28/09/17 1. Historiek kustlijn & bestaande zeewering 2. Risico s kustgebied 3. Masterplan

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf - Diensthoofd Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen

Nadere informatie

Plan MER AWZ plan Oostende Kennisgevingsdossier

Plan MER AWZ plan Oostende Kennisgevingsdossier Plan MER AWZ plan Oostende Kennisgevingsdossier Initiatiefnemer: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Waterwegen Kust Vrijhavenstraat 3 8400 Oostende 0347/053 Oktober 2004 Inhoudstafel Pag. 1.

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Herinrichting toegangscomplex N44, N37 en N409 te Aalter.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Herinrichting toegangscomplex N44, N37 en N409 te Aalter. !"#$"""%&'(( )"!*++,-#"-./0)"!*++,-#"-.+ Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing Project: Herinrichting toegangscomplex N44, N37 en N409 te Aalter Initiatiefnemer: Agentschap Infrastructuur

Nadere informatie

9.2 Beschrijving van de alternatieven voor duinen

9.2 Beschrijving van de alternatieven voor duinen 9.2 Beschrijving van de alternatieven voor duinen De alternatieven voor kustbescherming voor de type-omgeving duinen of havens kunnen zoals eerder aangegeven geconfigureerd worden op basis van de beschreven

Nadere informatie

SOS Het zeewater komt ons tot aan de lippen Hoe verdedig je de kust tegen de zee? Brugge 15 december 2012 Tina Mertens

SOS Het zeewater komt ons tot aan de lippen Hoe verdedig je de kust tegen de zee? Brugge 15 december 2012 Tina Mertens SOS Het zeewater komt ons tot aan de lippen Hoe verdedig je de kust tegen de zee? Brugge 15 december 2012 Tina Mertens Structuur Vlaamse kust probleem Kustveiligheidsbeleid Kustveiligheidsplan aanpak oplossing

Nadere informatie

Memo. Beschouwingen omtrent de mogelijkheid van een rijk strand bij Wemeldinge en Yerseke. 1 Inleiding en doelstelling

Memo. Beschouwingen omtrent de mogelijkheid van een rijk strand bij Wemeldinge en Yerseke. 1 Inleiding en doelstelling Memo Aan RWS Zeeland, t.a.v. Yvo Provoost, Eric van Zanten Datum Van Hans de Vroeg Kenmerk Doorkiesnummer (088) 33 58 238 Aantal pagina's 8 E-mail hans.devroeg @deltares.nl Onderwerp Rijke strand van Wemeldinge

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen (4)

Nadere informatie

Terinzagelegging Kennisgeving voor MER Eurostadium 25 augustus Karen Polfliet Arcadis Belgium

Terinzagelegging Kennisgeving voor MER Eurostadium 25 augustus Karen Polfliet Arcadis Belgium Terinzagelegging Kennisgeving voor MER Eurostadium 25 augustus 2015 Karen Polfliet Arcadis Belgium Inhoud: - MER plicht en - procedure - Inhoud van de kennisgeving - Aspecten van het MER-onderzoek - Inspraakmogelijkheden

Nadere informatie

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN bvba Advies Ruimtelijke Kwaliteit (bvba ARK) Augustijnenlaan

Nadere informatie

Pianc 15 februari 2012 Theoretische benadering van een strandsectie. ir. Tina Mertens

Pianc 15 februari 2012 Theoretische benadering van een strandsectie. ir. Tina Mertens Pianc 15 februari 2012 Theoretische benadering van een strandsectie ir. Tina Mertens Veiligheidsnorm Agenda Veiligheidstoets Duinen Badzones Havens Ontwerpberekening suppleties Veiligheidsnorm Norm 1:

Nadere informatie

Infomoment Verapazbrug

Infomoment Verapazbrug Infomoment Verapazbrug Toelichting kennisgevingsnota project-mer 08 december 2015 P/A BOVA ENVIRO+ NV WELLINGSTRAAT 102 9070 DESTELBERGEN Tel.: + 32 9 328 11 40 - Fax: + 32 9 328 11 50 Inhoud Mer: wat

Nadere informatie

Goedkeuring plan-milieueffectrapport voor het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan

Goedkeuring plan-milieueffectrapport voor het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring plan-milieueffectrapport

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout. Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Aanleg infrastructuur industrieterreinontwikkeling Kluizendok te Gent

Scopingsadvies Project-MER Aanleg infrastructuur industrieterreinontwikkeling Kluizendok te Gent Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Vernieuwing van de Netebruggen te Duffel (lijn 25 Brussel - Antwerpen)

Vernieuwing van de Netebruggen te Duffel (lijn 25 Brussel - Antwerpen) !"#$$%& '())*++,-.'())*++,) Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing Project: Vernieuwing van de Netebruggen te Duffel (lijn 25 Brussel - Antwerpen) Initiatiefnemer: Infrabel Directie

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Speerpunt Ontwikkeling Havens

Speerpunt Ontwikkeling Havens Speerpunt Ontwikkeling Havens Dr. ir. Hadewych Verhaeghe Projectingenieur Afdeling Maritieme Toegang Departement Mobiliteit en Openbare Werken Ontwikkeling Havens haven van Zeebrugge en haven van Oostende

Nadere informatie

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

Aanvullende richtlijnen milieueffectrapportage. Project-MER. Oosterweelverbinding

Aanvullende richtlijnen milieueffectrapportage. Project-MER. Oosterweelverbinding Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Plan-MER-Verslag. Plan: Initiatiefnemer:

Plan-MER-Verslag. Plan: Initiatiefnemer: Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Plan-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project:

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

KUSTVEILIGHEID DE HAAN-WENDUINE

KUSTVEILIGHEID DE HAAN-WENDUINE KUSTVEILIGHEID DE HAAN-WENDUINE Infoavond 28 september 2011 Agenda inleiding door burgemeester Beirens film kustveiligheid Masterplan Kustveiligheid door Nathalie Balcaen werken in De Haan-Wenduine door

Nadere informatie

Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Ministerie van Verkeer en Waterstaat Memo Werkgroep Kennis Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Projectbureau Zeeweringen Betreft Klinkerbekledingen Yerseke Afschrift aan S. Vereeke W. Kortlever G.J. Wijkhuizen

Nadere informatie

ARCHEOLOGIENOTA. KNOKKE- HEIST KRAAIENNESTPLEIN (prov. WEST-VLAANDEREN) VERSLAG VAN RESULTATEN BUREAUONDERZOEK

ARCHEOLOGIENOTA. KNOKKE- HEIST KRAAIENNESTPLEIN (prov. WEST-VLAANDEREN) VERSLAG VAN RESULTATEN BUREAUONDERZOEK ARCHEOLOGIENOTA KNOKKE- HEIST KRAAIENNESTPLEIN (prov. WEST-VLAANDEREN) VERSLAG VAN RESULTATEN BUREAUONDERZOEK Auteurs: Bart BARTHOLOMIEUX, Gwendy WYNS Monument Vandekerckhove nv Oostrozebekestraat 54 8770

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Optimalisatie slibstort Callemansputte te Zelzate.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Optimalisatie slibstort Callemansputte te Zelzate. ! "#$%&&'()*+$%&&'(&,,,# # Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing Project: Optimalisatie slibstort Callemansputte te Zelzate Initiatiefnemer: Afdeling Maritieme Toegang Tavernierkaai

Nadere informatie

Scopingadvies project-mer Accent Business Park Toren te Roeselare

Scopingadvies project-mer Accent Business Park Toren te Roeselare Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Inhoud. AMNE - Dienst Mer. Datum: Datum wijziging: (wijzigingen zijn gemarkeerd) 09/08/2017 /

Inhoud. AMNE - Dienst Mer. Datum: Datum wijziging: (wijzigingen zijn gemarkeerd) 09/08/2017 / AMNE - Dienst Mer Datum: Datum wijziging: (wijzigingen zijn gemarkeerd) Onderwerp: Rubrieken: 09/08/2017 / Handleiding Aanleg van waterwegen en havens I, 11 en 12 II, 10f en 10g Inhoud 1. Doel... 3 2.

Nadere informatie

Goedkeuring project-milieueffectrapport Aanleg AX

Goedkeuring project-milieueffectrapport Aanleg AX Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring project-milieueffectrapport

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Project: MER N42-N42b: Vak Zottegem-Geraardsbergen. Initiatiefnemer:

Project-MER-Verslag. Project: MER N42-N42b: Vak Zottegem-Geraardsbergen. Initiatiefnemer: administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

PLANBESCHRIJVING BORRENDAMME, POLDER SCHOUWEN, CAUWERSINLAAG, HAVENKANAAL WEST PZDT-R ONTW. VERBETERING STEENBEKLEDING

PLANBESCHRIJVING BORRENDAMME, POLDER SCHOUWEN, CAUWERSINLAAG, HAVENKANAAL WEST PZDT-R ONTW. VERBETERING STEENBEKLEDING PLANBESCHRIJVING BORRENDAMME, POLDER SCHOUWEN, CAUWERSINLAAG, HAVENKANAAL WEST PZDT-R-11208 ONTW. VERBETERING STEENBEKLEDING PROJECTBUREAU ZEEWERINGEN 26 juli 2011 075616050:A.1 - Definitief C03011.000173.0100

Nadere informatie

De aangroeiende zandbank te Heist: juridisch drijfzand? An Cliquet

De aangroeiende zandbank te Heist: juridisch drijfzand? An Cliquet De Zandbank te Heist, een boeiend fenomeen Seminarie Vrijdag 19 oktober 2007 De aangroeiende zandbank te Heist: juridisch drijfzand? An Cliquet De juridische aspecten van de aangroeiende zandbank voor

Nadere informatie

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Leefmilieu en Infrastructuur Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, Milieueffectrapportage Graaf

Nadere informatie

Aanvullende nota bij het plan-mer ruilverkaveling Schelde-Leie

Aanvullende nota bij het plan-mer ruilverkaveling Schelde-Leie Aanvullende nota bij het plan-mer ruilverkaveling Schelde-Leie 5 december 2013 Situering/Historiek Het onderzoek naar het nut van de ruilverkaveling Schelde-Leie werd opgestart in 2006. Na het inventarisatiewerk,

Nadere informatie

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Realisatie Stadsvernieuwingsproject Vrijdagmarkt te Gent.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Realisatie Stadsvernieuwingsproject Vrijdagmarkt te Gent. Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing tot het

Nadere informatie

planmer N74 04005746 Projectstudies (inc. MER, GRUP, RVR, ontwerp) ten behoeve van de realisatie van de Noordzuidverbinding te Houthalen-Helchteren

planmer N74 04005746 Projectstudies (inc. MER, GRUP, RVR, ontwerp) ten behoeve van de realisatie van de Noordzuidverbinding te Houthalen-Helchteren Deel 3:Algemene principes INHOUDSTAFEL DEEL 3 3 Algemene principes...1 3.1 Afstemming planuitwerking op het doel van het mer...1 3.2 Receptorgerichte effectgroepenbenadering...2 3.2.1 Receptoren...2 3.2.2

Nadere informatie

SCREENING VAN DE PLAN-MER-PLICHT GEÏNTEGREERD ADVIES

SCREENING VAN DE PLAN-MER-PLICHT GEÏNTEGREERD ADVIES SCREENING VAN DE PLAN-MER-PLICHT GEÏNTEGREERD ADVIES Planologisch attest Scheys beton N.V. 30/09/2015 Titel Opdrachtgever Contactpersoon opdrachtgever Opdrachtnemer Plan-MER-screening Planologisch attest

Nadere informatie

WILFRIED VANDAELE Wenduine, 23 februari 2013. -tot laagwaterlijn: Vlaanderen -dieper in zee: België. Nu: tegen 100-jarige stormen

WILFRIED VANDAELE Wenduine, 23 februari 2013. -tot laagwaterlijn: Vlaanderen -dieper in zee: België. Nu: tegen 100-jarige stormen WILFRIED VANDAELE Wenduine, 23 februari 2013 2 -tot laagwaterlijn: Vlaanderen -dieper in zee: België Nu: tegen 100-jarige stormen 2100 Straks: tegen 1000-jarige stormen (bv. strand + dijk Wenduine) Plan

Nadere informatie

b i j d e b e o o r d e l i n g v a n d e p l a n n e n en p r o g r a m m a s o p f e d e r a a l v l a k Scopingsdocument

b i j d e b e o o r d e l i n g v a n d e p l a n n e n en p r o g r a m m a s o p f e d e r a a l v l a k Scopingsdocument Begeleidingsinstrument b i j d e b e o o r d e l i n g v a n d e milieueffecten v a n b e p a a l d e p l a n n e n en p r o g r a m m a s o p f e d e r a a l v l a k Scopingsdocument Inhoud 1. Inleiding...3

Nadere informatie

Rapportage vondstmelding: Oostende, zeedijk (thv. Hertstraat)

Rapportage vondstmelding: Oostende, zeedijk (thv. Hertstraat) Rapportage vondstmelding: Oostende, zeedijk (thv. Hertstraat) I. Verslaggevers: Inge Zeebroek, erfgoedonderzoeker (heden: erfgoedconsulent), OE, K. Albert II-laan 19, bus 5, 1210 Brussel, 09/276 24 53

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: Sint-Janspoort Kortrijk. Initiatiefnemer:

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: Sint-Janspoort Kortrijk. Initiatiefnemer: Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Eurostadium Brussels

Eurostadium Brussels Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportagebeheer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Aanleg hoogspanningsleiding Zandvliet-Lillo.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Aanleg hoogspanningsleiding Zandvliet-Lillo. Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 BRUSSEL Tel. (02)553 80 79 - Fax

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing !"#$$%& '())*++,-.'())*++,) Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing Project: Kanaal Leuven-Dijle: Creëren van overdieptes in de vaargeul tussen Kampenhout en Zennegat Initiatiefnemer:

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Windturbines Middelkerke - Gistel

Scopingsadvies Project-MER Windturbines Middelkerke - Gistel Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Vlaamse Baaien Duurzame Kust als rode draad

Vlaamse Baaien Duurzame Kust als rode draad Vlaamse Baaien Duurzame Kust als rode draad ir. Luc Van Damme Projectleider Vlaamse Baaien Afdeling Maritieme Toegang Departement Mobiliteit en Openbare Werken Project Vlaamse Baaien 2100 initiatief van

Nadere informatie

M. e.r.-screening

M. e.r.-screening RUP Nanove gedeeltelijke herziening 1. O VERLEG EN INSPRAAK 1. 1. M. e.r.-screening Dossiernummer SCRPL15 1.1.1. Advies dienst MER De dienst MER formuleerde in zijn contact op 3/3/15 een aantal opmerkingen

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie directie Ruimte dienst Ruimtelijke Planning vergadering van 23 februari 2017 aanwezig Briers Jan, gouverneur-voorzitter Vercamer Alexander Versnick Geert Hertog Peter Dauwe Jozef Bruggeman Hilde Couckuyt

Nadere informatie

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT?

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT? HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT? 1. Wat is een milieueffectrapport? Er wordt een bepaald project of plan opgevat in uw gemeente. De uitvoering daarvan zal mogelijk effecten

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

De ophoging van de zeebodem in de baai van Knokke-Heist

De ophoging van de zeebodem in de baai van Knokke-Heist De ophoging van de zeebodem in de baai van Knokke-Heist Beschrijving van het fenomeen overzicht van de uitgevoerde studies Foto: BMM - KBIN 10 november 2009 Ir. Job Janssens Overzicht Even voorstellen...

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project:

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL Tel (02)553 80 79 Fax (02)553 80 75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: Ontwikkeling van de site Loghidden City in de Waaslandhaven.

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: Ontwikkeling van de site Loghidden City in de Waaslandhaven. Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Art. 14. Art. 15. Art. 16.

Art. 14. Art. 15. Art. 16. N. 2000 2153 [C 2000/35885] 17 JULI 2000. Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 17 oktober 1988 tot aanwijzing van speciale beschermingszones in de zin

Nadere informatie

VERWIJDEREN STRANDHOOFDEN 51 EN 01 TE DUINBERGEN (model 765/01)

VERWIJDEREN STRANDHOOFDEN 51 EN 01 TE DUINBERGEN (model 765/01) A D V I E S FLANDERS HYDRAUUCS RESEARCH VERWIJDEREN STRANDHOOFDEN 51 EN 01 TE DUINBERGEN (model 765/01) Memo van resultaten Inleiding De afdeling Kust heeft aan het Waterbouwkundig Laboratorium advies

Nadere informatie

STADEN RENOVATIE RWZI Aquafinproject

STADEN RENOVATIE RWZI Aquafinproject STADEN RENOVATIE RWZI Aquafinproject 21.737 2017H259 Archeologienota Programma van Maatregelen Jonathan Pieter JACOPS LALOO Ghent Archaeological Team bvba Dorpsstraat 73 8450 Bredene Project: Aquafin 21.737:

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Belgoprocess bouw gebouw 167X opslag vaten

Richtlijnen voor het Project-MER Belgoprocess bouw gebouw 167X opslag vaten Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek !"# $"""%&'(( )"!*++,-#"-./0)"!*++,-#"-.+ Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport Project: MER Prayon te Ruisbroek Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat 31 2870 Ruisbroek 6 augustus 2007

Nadere informatie

Goedkeuring plan-milieueffectrapport PRUP Omleidingsweg Anzegem

Goedkeuring plan-milieueffectrapport PRUP Omleidingsweg Anzegem Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring plan-milieueffectrapport

Nadere informatie

In kader van het onderzoek tot milieueffectrapportage werden op basis van een lijst aangeleverd door de dienst MER volgende instanties geraadpleegd:

In kader van het onderzoek tot milieueffectrapportage werden op basis van een lijst aangeleverd door de dienst MER volgende instanties geraadpleegd: N o t a b e t r e f f e n d e d e b e h a n d e l i n g v a n d e a d v i e z e n i n k a d e r v a n h e t o n d e r z o e k t o t m i l i e u e f f e c t r a p p o r t a g e v a n de R U P s V r o e

Nadere informatie

Algemene vergadering PIANC-België 13 maart 2008

Algemene vergadering PIANC-België 13 maart 2008 Algemene vergadering PIANC-België 13 maart 2008 Kustverdediging aan de Vlaamse kust ir. Peter DeWolf Hoofd cel Kust - Afdeling Kust Vlaamse Overheid Agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust Meetnet

Nadere informatie

STROOMATLAS BENEDEN ZEESCHELDE VAK PROSPERPOLDER - KRUISSCHANS

STROOMATLAS BENEDEN ZEESCHELDE VAK PROSPERPOLDER - KRUISSCHANS MOD 78 WATERBOUWKUNDIG LABORATORIUM FLANDERS HYDRAULICS RESEARCH VAK PROSPERPOLDER - KRUISSCHANS SPRINGTIJ WATERBOUWKUNDIG LABORATORIUM EN HYDROLOGISCH ONDERZOEK Mod. 78 STROOMATLAS BENEDEN - ZEESCHELDE

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1'

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' directie Ruimte dienst Ruimtelijke Planning Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' 1. Inleiding Deze nota behandelt de adviezen die zijn binnengekomen in

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 25 september 2014 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/2 Uitvoering RSPA : PRUP Oude kanaalarm Puurs

Nadere informatie

TRACÉ EN PLANMER STUDIE TRAMLIJNEN VLAAMS BRABANT

TRACÉ EN PLANMER STUDIE TRAMLIJNEN VLAAMS BRABANT TRACÉ EN PLANMER STUDIE TRAMLIJNEN VLAAMS BRABANT STAND VAN ZAKEN 08.11.2012 Opzet van de studie TRECHTERINGSTUDIE KENNISGEVINGSNOTA ONDERZOEK RUIMTELIJKE INPASSING PLAN MER Afgelegd traject tot kennisgevingsnota

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: Uitbreiding Recreatiepark Hengelhoef te Houthalen-Helchteren.

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: Uitbreiding Recreatiepark Hengelhoef te Houthalen-Helchteren. Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Veurne - Westkust. 1. Toeristisch recreatiepark (KB 6/12/76)

Veurne - Westkust. 1. Toeristisch recreatiepark (KB 6/12/76) Veurne - Westkust 1. Toeristisch recreatiepark (KB 6/12/76) 0410 De gebieden voor toeristische recreatieparken die op de kaarten welke de bestemmingsgebieden omschrijven, in oranje gekleurd en met de letters

Nadere informatie

Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan AFBAKENING VAN HET STRUCTUURONDERSTEUNEND KLEINSTEDELIJK GEBIED KNOKKE-HEIST

Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan AFBAKENING VAN HET STRUCTUURONDERSTEUNEND KLEINSTEDELIJK GEBIED KNOKKE-HEIST Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan AFBAKENING VAN HET STRUCTUURONDERSTEUNEND KLEINSTEDELIJK GEBIED KNOKKE-HEIST DEFINITIEVE VASTSTELLING SEPTEMBER 2011 STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN Inhoudstafel

Nadere informatie

De gemeenteraad. Ontwerpbesluit

De gemeenteraad. Ontwerpbesluit De gemeenteraad Ontwerpbesluit OPSCHRIFT Vergadering van 25 januari 2016 Besluit nummer: 2016_GR_00029 Onderwerp: Definitieve vaststelling van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan RUP nr. 164 Wonen

Nadere informatie

Goedkeuringsverslag van het plan-mer voor het provinciaal RUP Dendermonde-West

Goedkeuringsverslag van het plan-mer voor het provinciaal RUP Dendermonde-West Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportage Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage

Richtlijnen milieueffectrapportage Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL Richtlijnen milieueffectrapportage Uitbreiding

Nadere informatie

MICORE Workshop EWS toekomstmogelijkheden discussie & brainstorm. Berchem, België 17 mei 2011

MICORE Workshop EWS toekomstmogelijkheden discussie & brainstorm. Berchem, België 17 mei 2011 MICORE Workshop EWS toekomstmogelijkheden discussie & brainstorm Berchem, België 17 mei 2011 Early Warning System Opbouw van het EWS als rode draad Discussie & brainstorm over: Uiteindelijke doel van het

Nadere informatie

10. NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING

10. NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING 10. NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING 10.1. Inleiding Onderhavig Plan m.b.t. de kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende moet invulling geven aan een drietal bekommernissen m.b.t. Oostende,

Nadere informatie

Ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan R4 - Knoop Wondelgem

Ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan R4 - Knoop Wondelgem Ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan R4 - Knoop Wondelgem In Gent 1 van 8 2 van 8 Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan R4 Knoop Wondelgem de ontwerpers Griet De Mulder Peter David Gezien om

Nadere informatie

Betreft: Dilbeek verzoek tot raadpleging gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Arabel - advies screeningsnota

Betreft: Dilbeek verzoek tot raadpleging gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Arabel - advies screeningsnota RUIMTE RUIMTELIJKE ORDENING Evi Coomans / Matthijs Van Ginneken 016 26 75 90 evi.coomans@vlaamsbrabant.be Uw kenmerk: Ons kenmerk: 150618-advies aan studiebureau Dossierkenmerk: MER-2015021-DIL-Arabel-screening

Nadere informatie

MER in de omgevingsvergunning

MER in de omgevingsvergunning MER in de omgevingsvergunning Inhoud Wat zijn de grote veranderingen? Wat is er nieuw in het algemeen? Welke wetgeving is er? Toelichting over de project-mer-procedure Handleiding voor INI/deskundigen

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage. plan-mer: AWZ-plan Oostende

Richtlijnen milieueffectrapportage. plan-mer: AWZ-plan Oostende administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

Deel I: algemene toelichting op het kustontwerp (breedte en hoogte duin)

Deel I: algemene toelichting op het kustontwerp (breedte en hoogte duin) Deel I: algemene toelichting op het kustontwerp (breedte en hoogte duin) Hieronder is met behulp van een aantal figuren het mechanisme van kustversterking met zand en Dijk-in-Duin in relatie tot hoogte

Nadere informatie

Bijlag. Marien Ruimtelijk Plan Bijlagen Bijlage 3

Bijlag. Marien Ruimtelijk Plan Bijlagen Bijlage 3 Bijlag 1 Inhoud 1. Inleiding... 3 2. ter realisatie van algemene doelstellingen... 3 3. ter realisatie van de milieudoelstellingen... 3 4. ter realisatie van de veiligheidsdoelstellingen... 4 5. ter realisatie

Nadere informatie

Gemeentelijk Ruimtelijk UitvoeringsPlan Wijziging BPA Kleine Kromstraat

Gemeentelijk Ruimtelijk UitvoeringsPlan Wijziging BPA Kleine Kromstraat Provincie Oost-Vlaanderen Gemeente Beveren Gemeentelijk Ruimtelijk UitvoeringsPlan Wijziging BPA Kleine Kromstraat Procesnota Gemeentebestuur Beveren Stationsstraat 2 9120 Beveren Gaspar Bosteels Ruimtelijk

Nadere informatie