Tweede Kamer der Staten Gen era al

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Tweede Kamer der Staten Gen era al"

Transcriptie

1 Tweede Kamer der Staten Gen era al 2 Zitting Wijziging van de vermogensbelasting Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING Inhoudsopgave Blz. 1. Inleiding 2 2. Oudedagsvrijstelling 5 3. Interingsvrijstelling Ondernemingsvrijstelling Eigen woning Basisvrijstelling Kinderaftrek Invaliditeits- en bejaardenaftrek Goodwill Periodieke uitkeringen Latente belastingschulden Prijsindexatie Emancipatoire aspecten Tarief Diverse onderwerpen 27 - Kunst en antiek 27 - Landgoederen 28 - Earned incomeallowance-surcharge in het Verenigd Koninkrijk Budgettaire gevolgen Vermogenswinstbelasting Samenhang tussen de belastingen in de vermogenssfeer Toelichting op de artikelen vel Tweede Kamer, zitting ,15 905, nr. 3 1

2 MEMORIE VAN TOELICHTING 1. INLEIDING Zoals reeds is aangekondigd bij de behandeling van het wetsontwerp tot verlenging van de geldingsduur van de tijdelijke maatregelen in de vermogensbelasting voor het kalenderjaar 1979 (zitting , nr ), worden thans maatregelen - van blijvende aard - voorgesteld. Deze maatregelen hebben onder meer ten doel een aantal knelpunten dat zich sedert de inwerkingtreding van de Wet op de vermogensbelasting 1964 op 1 januari 1965 heeft voorgedaan bij de toepassing van deze wet, tot een oplossing te brengen. De nieuwe maatregelen leiden niet tot een algehele herziening van de vermogensbelasting. Deze belasting is in beginsel nog steeds juist te achten. Vermogen vormt een zelfstandige factor van draagkracht die belastingheffing daarover rechtvaardigt. In zijn algemeenheid moet vermogen worden gezien als een bestedingsreserve. Deze bestedingsreserve vormt een rechtsgrond voor de heffing van een vermogensbelasting. Een van oudsher mede aan de heffing van de vermogensbelasting ten grondslag liggende rechtsgrond is die van het «gefundeerde inkomen», dat wil zeggen dat het vermogen geacht werd een inkomen op te leveren dat in vergelijking met arbeidsinkomsten vooral gekenmerkt wordt door een grotere duurzaamheid. Reeds in de memorie van antwoord met betrekking tot het wetsontwerp dat heeft geleid tot de huidige wet werd het standpunt ingenomen dat deze rechtsgrond in belangrijke mate was verzwakt. Dit vloeide met name voort uit de gewijzigde sociale en andere omstandigheden in de maatschappij. Hierdoor moest ook het arbeidsinkomen als «gefundeerd inkomen» worden beschouwd. Deze tendens heeft zich sedert de parlementaire behandeling van de huidige wet verder voortgezet. Daarnaast is de gefundeerdheid van het inkomen uit vermogen verminderd, mede door de invloed van de inflatie. De rechtsgrond van het «gefundeerd inkomen» is al met al verder verzwakt, zodat hieraan geen of slechts geringe betekenis kan worden toegekend. De vermogensbezitter heeft een voorsprong - een grotere draagkracht - ten opzichte van degene die geen vermogen bezit. Niet alle vermogensbestanddelen bieden echter een even grote mate van bestedingsvrijheid. Die hangt namelijk samen met de mogelijkheid om aan een vermogensbestanddeel een bestedingsbestemming te geven. Bij de belastingheffing mag met een beperking van bestedingsvrijheid echter alleen rekening worden gehouden, indien en voor zover naar algemene maatschappelijke opvattingen wordt erkend dat het afstoten van een vermogensbestanddeel - in verband met de bijzondere functie daarvan voor de betrokken belastingplichtige - bezwaarlijk is. In verband hiermee wordt voorgesteld een tweetal vrijstellingen in te voeren en tevens in de reeds bestaande ondernemingsvrijstelling een nadere nuancering aan te brengen. De twee nieuwe vrijstellingen en de aan te brengen nuancering in de ondernemingsvrijstelling hangen samen met de functie welke vermogensbestanddelen hebben in het gehele vermogen van de belastingplichtige. Er wordt dan ook gesproken van «functionele vrijstelling». Toch mag ook ten aanzien van vermogen dat onder de functionele vrijstellingen wordt gerangschikt, niet uit het oog worden verloren dat de bezitter van dat vermogen (ondanks de beperkte bestedingsvrijheid daarvan in verband met de bijzondere bestemmingsfunctie van dat vermogen) de vrijheid houdt, zij het wellicht op termijn, dat vermogen te besteden. Deze vrijheid hebben degenen die een dienstbetrekking vervullen ten aanzien van hun opgebouwde pensioenrechten niet. Het ligt voor de hand dat de hoogte van de functionele vrijstellingen mede door dit verschil wordt beïnvloed. In het vervolg van deze paragraaf wordt een summier overzicht gegeven van de voorgestelde wijzigingen. In de volgende paragrafen zal aan die wijzigingen afzonderlijke aandacht worden besteed. Tweede Kamer, zitting ,15905, nr. 3 2

3 Oudedagsvrijstelling Een belangrijke nieuwe functionele vrijstelling is de oudedagsvrijstelling. Belangrijk zowel uit een oogpunt van maatschappelijke betekenis als uit een oogpunt van budgettaire gevolgen. Het doel van de oudedagsvrijstelling is de belastingplichtigen die géén of onvoldoende pensioenrechten hebben, maar die wel beschikken over - tot nu toe geheel met vermogensbelasting belaste - vermogensbestanddelen vanaf hun 25ste jaar in een meer gelijke positie te brengen met de belastingplichtigen aan wie - geheel van vermogensbelasting vrijgestelde - pensioenrechten zijn toegekend. Uitgangspunt hierbij is dat het vermogen van degenen zonder pensioenrechten - tot op zekere hoogte - dezelfde functie vervult als het vermogen dat een recht op pensioen representeert. Pensioenrechten zijn om hierna uiteengezette redenen vrijgesteld. De functie van oudedagsvoorziening van een deel van het vermogen bij het ontbreken van een recht op pensioen brengt naar ons oordeel een naar algemeen maatschappelijke opvattingen erkende beperking van de bestedingsvrijheid van dat vermogen met zich. Interingsvrijstelling De tweede nieuwe functionele vrijstelling is de zogenaamde interingsvrijstelling. Deze vrijstelling sluit het deel van het vermogen van belastingheffing uit dat door de belastingplichtige - in het jaar van heffing en in de toekomst - moet worden aangewend voor de noodzakelijke kosten van levensonderhoud. Het gaat bij deze vrijstelling om gevallen waarin de belastingplichtige geen of een zeer gering inkomen geniet en niet voor een (sociale) uitkering in aanmerking komt, enkel en alleen omdat de belastingplichtige vermogen bezit. Dat is bij voorbeeld het geval bij de Algemene Bijstandswet. Eerst moet op het vermogen worden «ingeteerd» totdat het een geringe omvang heeft bereikt, alvorens men aanspraak kan maken op een bijstandsuitkering. In gevallen als deze heeft het aanwezige vermogen dan de functie voor een reserve die alleen maar kan worden aangewend om te voorzien in het eigen levensonderhoud en waarop moet worden «ingeteerd» tot het tijdstip aanbreekt waarop wederom over (voldoende) inkomen wordt beschikt, bij voorbeeld bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Dan immers geniet de belastingplichtige in de regel uitkeringen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Ondernemingsvrijstelling De huidige ondernemingsvrijstelling die met ingang van 1 januari 1975 als tijdelijke maatregel een plaats in de Wet op de vermogensbelasting 1964 heeft gekregen, wordt voor de toekomst als een permanente regeling gehandhaafd, zij het in een meer genuanceerde vorm. Ook voor het in een onderneming geïnvesteerde vermogen geldt dat dit niet zonder meer vrijelijk besteedbaar is. Het ondernemingsvermogen dient immers als hulpmiddel ter verwerving van het inkomen van de ondernemer - wel genoemd het inkomensaspect van dat vermogen. Vermogen kan ook uitsluitend een beleggingsaspect hebben. Naarmate het inkomensaspect meer overheerst - dus naarmate het in de onderneming geïnvesteerde vermogen meer complementair verbonden is aan de inkomensverwerving van de belastingplichtige - dient de vrijstelling voor de vermogensbelasting groter te zijn. In de tegenwoordige, als tijdelijk bedoelde, voorziening is aan deze twee aspecten - inkomens-en beleggingsaspect - vrijwel geheel voorbijgegaan. Het isterwille van de praktische uitvoerbaarheid van de voorgestelde regeling ondoenlijk om voor elk individueel geval uit te maken aan welk deel van het ondernemingsvermogen het aspect van inkomensvorming en aan welk deel dat van belegging moet worden toegekend. Daarom is getracht op dit punt op forfaitaire wijze een voorziening te treffen. In verband met de beperkte bestedingsvrijheid ten aanzien van het in één of meer ondernemingen geïnvesteerde vermogen moet ook de ondernemingsvrijstelling als een functionele vrijstelling worden gekwalificeerd. Tweede Kamer, zitting ,15 905, nr. 3 3

4 Eigen woning De problematiek van de eigen woning in de vermogensbelasting speelt bij een aantal van de voorgestelde maatregelen een rol. Door de invoering en de nadere nuancering van de hierboven genoemde functionele vrijstellingen wordt - tevens - de eigen-woningproblematiek voor velen goeddeels opgelost. Daarnaast wordt de belastingvrije som op een hoger niveau gebracht juist met het oog op het gunstige effect dat deze verhoging zal hebben op de eigen-woningproblematiek. Ter bevordering van de rechtszekerheid alsmede van een meer efficiënte wijze van heffing wordt voorgesteld de waardering van de eigen woning in bewoonde staat te doen plaatsvinden aan de hand van een vaste, in de wet opgenomen maatstaf, namelijk 60 percent van de waarde in lege staat. Tevens is in het vervolg van deze memorie nadere aandacht besteed aan de al dan niet aanwezige parallellie tussen de eigen woning en het ondernemingsvermogen. Basisvrijstelling De basisvrijstelling heeft een herijking ondergaan in het licht van de functionele vrijstellingen en de maatschappelijke ontwikkelingen sedert de invoering van de Wet op de vermogensbelasting Zoals hierboven reeds is aangeduid, heeft hier ook de eigen-woningproblematiek een rol gespeeld, evenals uiteraard het budgettaire aspect. Daarnaast zijn aan de hand van de tariefgroepindeling meer verschillen aangebracht in de hoogte van de basisvrijstelling. Voor gehuwden wordt een basisvrijstelling voorgesteld van f Voor ongehuwden - afhankelijk van de tariefgroepindeling - bedraagt de voorgestelde belastingvrije som f off Kinderaftrek De kinderaftrek blijft voor het jaar 1980 in de huidige vorm gehandhaafd. Voor de jaren na 1980 wordt, in samenhang met het te verwachten vervallen van de kinderaftrek in de inkomstenbelasting, een nieuwe, vereenvoudigde regeling voorgesteld, waarbij met name de vertwee- en verdrievoudiging vervallen. Voor kinderen tot 18 jaar wordt een kinderaftrek van f 5000 voorgesteld; voor studerende kinderen van 18tot 27 jaar wordt een aftrek van f voorgesteld. Invaliditeits- en bejaardenaftrek De invaliditeits- en bejaardenaftrek blijven in de huidige vorm en voor het huidige bedrag (f 38000) gehandhaafd. Goodwill Er wordt een regeling voorgesteld voor het belasten van de zakelijke goodwill, voor zover deze in de fiscale balans van de belastingplichtige is geactiveerd. Periodieke uitkeringen De huidige - tijdelijk verhoogde - vrijstellingsbedragen met betrekking tot bepaalde periodieke uitkeringen worden permanent op een verhoogd peil gebracht, waarbij aansluiting is gezocht bij de interings- en oudedagsvrijstelling. Zij zullen in de toekomst worden aangepast aan de ontwikkeling van het prijspeil. Tweede Kamer, zitting , 15905, nr. 3 4

5 Latente belastingschulden De huidige aftrek voor bepaalde latente belastingschulden wordt aangepast, zodat deze aftrek nog slechts wordt toegepast voor de vermogensbestanddelen, die - na toepassing van de ondernemingsvrijstelling - daadwerkelijk in de heffing zijn betrokken. Prijsindexatie De bedragen van de oudedags-, de interings- en de ondernemingsvrijstelling alsmede de bedragen met betrekking tot de basisvrijstelling en nog enige andere bedragen zullen voortaan aan de ontwikkeling van het prijspeil worden aangepast. Dit zal geschieden door middel van een in beginsel jaarlijkse bijstellingsbeschikking van de Minister van Financiën. Emancipatoire aspecten Binnen afzienbare tijd zal de nota over de positie van de gehuwde vrouw in de inkomstenbelasting worden ingediend. Naar aanleiding van deze nota zal gediscussieerd kunnen worden over de problematiek rond de belastingheffing van de gehuwde vrouw. In dat kader zullen ook problemen als individualisatie, fiscale behandeling van samenlevingsvormen en dergelijke aan de orde komen. Nu de materiële gevolgen van wijzigingen in verband met de oplossing van voormelde problemen voor de vermogensbelasting niet groot zijn, hebben wij gemeend voor de indiening van dit wetsontwerp de afloop van genoemde discussie niet te moeten afwachten. Waar mogelijk is reeds op een aantal punten de wettekst sekse-neutraal geredigeerd. Tarief Voorgesteld wordt het tarief op 8 promille te handhaven. Bij dit voorstel spelen zowel de invoering van de functionele vrijstellingen als de budgettaire situatie een rol. Diverse onderwerpen In het vervolg van deze memorie zal nog aandacht worden besteed aan drie onderwerpen, te weten het voorstel om kunst en antiek ook in de toekomst onbelast te laten, de landgoederenproblematiek en de earned-income-allowance. Budgettaire gevolgen Ook de budgettaire gevolgen - geraamd op f 155 mln.- van de voorgestelde maatregelen zullen in ogenschouw worden genomen. Vermogensbelasting, vermogenswinstbelasting, recht van successie In deze memorie zal met betrekking tot de vermogenswinstbelasting een beschouwing worden opgenomen, die tot de conclusie leidt dat de invoering van een vermogenswinstbelasting op dit moment niet gewenst is. Tevens zal aandacht worden besteed aan de samenhang - voor zover aanwezig - tussen de vermogenswinstbelasting en het successierecht. 2. OUDEDAGSVRIJSTELLING Pensioenrechten zijn geheel van heffing van vermogensbelasting vrijgesteld, hoewel de contante waarde van deze rechten tot zeer belangrijke bedragen kan oplopen. De reden van deze vrijstelling is dat een recht op pensioen een voorwaardelijk karakter heeft en geheel aan de persoon gebonden Tweede Kamer, zitting , 15905, nr. 3 5

6 is. Daardoor heeft het vermogen dat een pensioenrecht representeert, niet de functie van een zelfstandige, naast het toekomstige inkomen beschikbare bestedingsreserve waarover vrijelijk kan worden beschikt. In het maatschappelijke leven wordt de huidige vrijstelling van pensioenrechten algemeen aanvaard mede vanwege het grote belang dat aan deze vorm van oudedagsvoorziening wordt toegekend. Voor rechten op nog niet ingegane lijfrenten, die veelal bedoeld zijn als oudedagsvoorziening, gelden bovenstaande overwegingen evenzeer. Ook deze rechten zijn daarom geheel van heffing van vermogensbelasting vrijgesteld. Ten aanzien van rechten op ingegane lijfrenten is echter een verschil in behandeling met pensioenrechten te constateren. Ingegane lijfrenten die geacht worden niet de functie van een oudedagsvoorziening te hebben, worden geheel belast. Voor zover de (jaarlijkse) lijfrenten ten aanzien van de belastingplichtigediede leeftijd van 65 jaar heeft bereikt - en voor wie die lijfrente veelal wel de functie van een oudedagsvoorziening heeft - een bepaald bedrag te boven gaat, wordt dat deel van de lijfrente voor de contante waarde belast. Dit vindt zijn grond in de overweging dat het opbouwen van een pensioenrecht is gebonden aan beperkende regels: het niveau van de te treffen voorziening mag bepaalde grenzen niet overschrijden. Bij het opbouwen van een recht op een lijfrente daarentegen zijn zulke beperkende regels niet gesteld. Bij de algehele vrijstelling van nog niet ingegane lijfrenten prevaleerde de overweging - naast, uiteraard, de overweging dat niet ingegane lijfrenten in het algemeen de functie van een oudedagsvoorziening hebben - dat het recht een voorwaardelijk karakter heeft, hetgeen een algehele vrijstelling rechtvaardigt. Bij ingegane lijfrenten - voor zover die de functie hebben van een oudedagsvoorziening - speelt de voorwaardelijkheid echter een minder grote rol aangezien de uitkeringen reeds worden genoten, waardoor, indien de grens die ook wordt aangehouden voor de hieronder nader te beschrijven oudedagsvrijstelling, wordt overschreden, belastingheffing ter zake van die renten op haar plaats is. De hierboven beschreven en gemotiveerde vrijstelling van pensioenrechten en rechten op al dan niet ingegane lijfrenten staat in schrille tegenstelling tot de behandeling van degenen die weinig of geen pensioenrechten hebben, maar die wel beschikken over andere - geheel met vermogensbelasting belaste- vermogensbestanddelen. Voor de laatstgenoemde groep mag worden verondersteld dat deze vermogensbestanddelen geheel of gedeeltelijk dezelfde functie vervullen als pensioenrechten, te weten een voorziening voor de oude dag. Het doel van de in te voeren oudedagsvrijstelling is dan ook de groepen van belastingplichtigen met en zonder pensioenrechten in een meer gelijke positie te brengen voor de heffing van vermogensbelasting. De motieven voor de vrijstelling van pensioenrechten (en rechten op al dan niet ingegane lijfrenten) gelden slechts ten dele voor andere vermogensbestanddelen die geheel of gedeeltelijk dezelfde functie vervullen. Bij pensioenrechten en veelal bij rechten op lijfrenten staat immers vast dat deze de oudedagsvoorziening betreffen, terwijl juridisch niet zodanig gebonden vermogensbestanddelen óók voor andere doeleinden kunnen worden aangewend. Dit verschil moet bij het bepalen van de hoogte van de oudedagsvrijstelling mede van invloed zijn. Hieronder volgt een uiteenzetting van de in te voeren regeling (artikel 14, vierde lid, letter f en artikel 14b). Indien daarbij gesproken wordt over pensioenrechten, wordt, waar dit niet uitdrukkelijk gebeurt, mutatis mutandis tevens gedoeld op rechten op al dan niet ingegane lijfrenten. De leeftijd waarop men voor het eerst in aanmerking komt voor de vrijstelling is 25 jaar. Deze leeftijd is gekozen met het oog op de vele pensioenregelingen die uitgaan van een opbouw van de pensioenaanspraak gedurende 40 jaar en wel van 25 tot 65 jaar. Parallel aan het ouder worden wordt ook de vrijstelling opgebouwd: het bedrag van de vrijstelling neemt dan ook toe Tweede Kamer, zitting ,15905, nr. 3 6

7 naarmate de 65-jarige leeftijd nadert. In beginsel zou de vrijstelling ieder jaar een groter bedrag moeten belopen, met andere woorden: de vrijstellingstabel zou - voor het 25ste tot het 65ste jaar - uit veertig oplopende bedragen moeten bestaan. Gekozen is echter voor een meer geschematiseerde opbouw: om de vijf jaar neemt het bedrag van de vrijstelling toe. Dit bevordert de eenvoud en de overzichtelijkheid van de regeling en doet toch voldoende recht aan het principe dat de vrijstelling moet worden opgebouwd. Bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd heeft de oudedagsvrijstelling haar maximale omvang verkregen. Nadat de leeftijd van 65 jaar is bereikt, waarop in het algemeen voor de pensioengerechtigden uitkeringen op grond van hun pensioenrecht plaatsvinden, neemt de waarde van dat recht geleidelijk af. Zo moet ook de oudedagsvrijstelling geleidelijk aan «afgebroken» worden, dat wil zeggen dat het vrijgestelde bedrag afneemt. Evenals bij de opbouw geschiedt de afbraak van de oudedagsvrijstelling in termijnen van telkens vijf jaar. Na de 75-jarige leeftijd blijft evenwel het bedrag van de vrijstelling constant, daar er in de geschematiseerde opzet onvoldoende aanleiding is hierin nog nader te differentiëren. Bij het bepalen van de hoogte van het bedrag van de vrijstelling moet, zoals reeds eerder is opgemerkt, de omstandigheid een rol spelen dat het vermogen dat niet - zoals een pensioenrecht - juridisch als zodanig gebonden is, óók voor andere doeleinden dan de oudedagsvoorziening kan worden aangewend, terwijl de vrijstelling juist alleen wordt gegeven met het oog op de oudedagsvoorziening. In het kader van randvoorwaarden die door doelmatigheidseisen worden gesteld, is het niet mogelijk voor de vaststelling van het vrij te stellen bedrag met ieders persoonlijke omstandigheden - zoals het inkomen - rekening te houden. In deze persoonlijke omstandigheden kunnen zich wat bij voorbeeld het inkomen betreft van jaar tot jaar zodanige verschillen voordoen dat parallel daaraan ook de vrijstelling voor de vermogensbelasting jaarlijks anders zou uitvallen, terwijl toch het vermogen als zodanig in zijn bestemming voor de oudedagsvoorziening niet is gewijzigd. Om deze reden komt een inkomensafhankelijke vrijstelling niet wenselijk voor. Gekozen is voor een bedrag dat voor iedere belastingplichtige in beginsel hetzelfde is en dat bij 65-jarige leeftijd overeenkomt met een doelvermogen (het kapitaal dat nodig is voor de verwerving van een aanspraak op een jaarlijkse uitkering) dat «aanspraak geeft», althans voor gehuwden, op een jaarlijkse «pensioen»uitkering ter grootte van f Aangezien een gehuwde ingezetene in het algemeen na het bereiken van de 65-jarige leeftijd een AOW-uitkering zal genieten van f en de gekapitaliseerde waarde van het recht op AOW voor de vermogensbelasting voor een ieder al is vrijgesteld, zal een oudedagsvrijstelling voor de vermogensbelasting ter grootte van een gekapitaliseerde jaaruitkering van nog eens f betekenen, dat voor gehuwden de contante waarde van de AOW ad f per jaar en de contante waarde van nog eens een zelfde bedrag van vermogensbelasting zijn vrijgesteld. De totale vrijstelling heeft dus betrekking op een oudedagsvoorziening die per jaar f beloopt. Aan ongehuwden wordt, overeenkomstig de bestaande regelingen, een vrijstelling van 70% van dit bedrag toegekend. Het vrij te stellen bedrag uit dezen hoofde (op de berekening waarvan nog nader wordt ingegaan) bedraagt maximaal f voor gehuwden en f voor ongehuwden. Deze vrijstelling wordt toegekend, indien er- naast de AOW-uitkering -géén aanspraak is op pensioenuitkeringen of lijfrenten. Heeft de belastingplichtige zo'n aanspraak wél, maar tot een lager bedrag dan f voor gehuwden en f voor ongehuwden, dan heeft die belastingplichtige recht op een lagere vrijstelling. Hierop wordt nog nader ingegaan. De maximale vrijstelling wordt op 65-jarige leeftijd bereikt en geldt - door de werking van de vijfjaarstermijnen, waarop reeds hiervoor is ingegaan - tot en met het 69ste jaar (vgl. de tabel in artikel 14b). Zoals uit het bovenstaande blijkt, wordt bij het toekennen van de vrijstelling in zoverre rekening gehouden met het aantal personen dat afhankelijk is van het vermogen dat de gehuwde belastingplichtige een grotere vrijstelling Tweede Kamer, zitting ,15905, nr. 3 7

8 1 De tabellen die gelden voor de vermogensbelasting, het recht van successie, deomzetbelasting en de belastingen van rechtsverkeerwelke zijn opgenomen in de respectieve uitvoeringsbesluiten voor die belastingen - voor de bepaling van de waarde van rechten of verplichtingen tot een periodieke uitkering, gaan alle reeds lange tijd uit van een rekenrente van 5%. Op grond van dezelfde overwegingen als die waarop een voor de oudedagsvrijstelling in aanmerking te nemen rekenrente van 6% is gebaseerd, ligt het in het voornemen ook het genoemde percentage van 5 op te trekken naar 6, opdat daarmede ook voor de bepalingen van deze rechten en verplichtingen beter rekening wordt gehouden met de actuele rentestand. verkrijgt dan de ongehuwde. Het criterium is het huwelijk, waarbij een gehuwde belastingplichtige die duurzaam gescheiden leeft, niet als gehuwd wordt aangemerkt. Aansluiting is gezocht bij de overigens ook geldende tariefgroepindeling; artikel 14b, eerste lid: tariefgroepen 2 en 3 (ongehuwd); artikel 14b, tweede lid: tariefgroep4 (gehuwd). De vrijstelling is gekoppeld aan de burgerlijke staat van de belastingplichtige op het moment van belastingheffing (1 januari van elk kalenderjaar). Is een belastingplichtige op 40-jarige leeftijd ongehuwd, dan wordt hem de ongehuwdenvrijstelling toegekend; trouwt hij op 50-jarige leeftijd, dan komt hij vanaf dat moment voor de gehuwdenvrijstelling in aanmerking. Ook omgekeerde gevallen zijn denkbaar. Het is onmogelijk om op verantwoorde wijze reeds op voorhand rekening te houden met eventueel zich voordoende toekomstige wijzigingen. Het bedrag van de vrijstelling wordt pas gewijzigd, nadat de van belang zijnde feiten zich ook daadwerkelijk hebben voorgedaan. Omtrent de wijze van berekening van de in artikel 14b, lid 1 en 2, vermelde bedragen van de oudedagsvrijstelling kan nog het volgende worden meegedeeld. Uitgangspunt is het doelvermogen zoals hierboven omschreven, dus het kapitaal dat bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd nodig zou zijn voor de verwerving van een aanspraak op de beoogde jaarlijkse «pensioenuitkering». De grootte van dit kapitaal wordt mede bepaald door de rekenrente die wordt gebezigd om de contante waarde van de toekomstige uitkeringen vast te stellen. Aangezien het hier gaat om een veronderstelde pensioenvoorziening «in eigen beheer», kunnen kosten en winst buiten beschouwing blijven. De rekenrente die is gebezigd ter bepaling van het doelvermogen dat bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd aanwezig moet zijn, is afhankelijk gesteld van de tijdsperiode die nog moet verstrijken tot die leeftijd zal zijn bereikt. Hierbij is enerzijds overwogen dat, zolang het gaat om onmiddellijke of op vrij korte termijn ingaande «uitkeringen», de huidige hoge rentestand niet buiten beschouwing kan blijven. Anderzijds gebiedt de voorzichtigheid, zolang de ingangsdatum van het pensioen nog ver verwijderd is, er rekening mee te houden dat niet valt te voorzien of de hoge rentestand zal blijven voortduren. In concreto is bij 25-jarige leeftijd een vrijstelling vastgesteld op basis van een doelvermogen dat is berekend met een rekenrente van 4%; dit percentage klimt tot 6% voor de vaststelling van de vrijstelling bij 65-jarige leeftijd. Na het 65ste jaar blijft de rekenrente 6%. Het percentage van 6 behoudt noodzakelijkerwijs een zekere afstand ten opzichte van de huidige hoge rentevoet ten einde te voorkomen dat bij beperkte fluctuaties de vrijstelling telkens zou moeten worden aangepast 1. De oplopende rekenrente ter berekening van het doelvermogen leidt ertoe dat dit vermogen in zoverre voor een 25-jarige hoger is dan voor een 65-jarige. Het tweede uitgangspunt in de berekening voor de vrijstelling betreft de opbouw van het doelvermogen tussen het 25ste en 65ste levensjaar. Hiertoe is gekozen voor de zogenaamde methode van de stijgende koopsommen. In dit stelsel dient elk jaar een evenredig deel aan het uiteindelijke doelvermogen bij te dragen, mede in aanmerking genomen de rente die gedurende de resterende jsren over die bijdrage kan worden gekweekt. Aangezien het aantal resterende jaren bij het stijgen van de leeftijd daalt en dus minder rente kan worden gekweekt, zullen uit dien hoofde de «koopsommen» elk jaar toenemen. Voor het bepalen van de contante waarde van de aldus opgebouwde koopsommen is uitgegaan van een rente van 7%, zijnde de op enige afstand gevolgde marktrente voor lang lopende leningen Bij het berekenen van de bedragen van de vrijstelling is uitgegaan van de gemiddelde leeftijd van de belastingplichtige, welke is afgeleid uit de vijfjaarstermijnen die bij de toepassing van de oudedagsvrijstelling worden gehanteerd. Weliswaar leidt dit tot enige vergroving, maar deze is naar onze mening aanvaardbaar wanneer wordt bedacht dat het hier gaat om een ter Tweede Kamer, zitting ,15 905, nr. 3 8

9 wille van de uitvoerbaarheid geschematiseerde regeling. De bedragen van de vrijstelling zijn mede berekend rekening houdend met de voorgestelde pensioenklassen, dit zijn de vier categorieën van aanspraken op pensioen- en lijfrente-uitkeringen die van belang zijn voor de korting, waarop hierna nader wordt ingegaan. Voor de berekening van de vrijgestelde bedragen is telkenmale de benedengrens van de pensioenklasse als referentiepunt genomen. Ook hierdoor is er een zekere vergroving ontstaan, die echter nimmer in het nadeel van de belastingplichtige is. De regeling inzake de oudedagsvrijstelling voorziet er voorts in dat op het bedrag van de vrijstelling een korting wordt toegepast in de gevallen waarin de belastingplichtige beschikt over pensioenrechten (of over rechten op lijfrenten). De vrijstelling is immers bedoeld om een meer gelijke positie te scheppen tussen belastingplichtigen met en die zonder deze rechten. Voorgesteld wordt daarom de toe te passen korting afhankelijk te stellen van de op 1 januari van elk kalenderjaar opgebouwde aanspraak op de jaarlijkse uitkeringen waarop de belastingplichtige recht heeft of krijgt ingevolge de pensioenregeling in zijn actuele werkkring, in de veronderstelling dat hij tot zijn 65ste jaar in dienstbetrekking blijft en met inbegrip van de eventuele rechten die berusten op nog te betalen inhaalpremies. De pensioenrechten die men in het verleden heeft opgebouwd -voor zover die rechten niet zijn geïncorporeerd in de pensioenaanspraken in de actuele werkkring - moeten hierbij worden inbegrepen. Heeft de belastingplichtige de pensioengerechtigde leeftijd reeds bereikt, dan wordt de jaarlijkse uitkering op grond van zijn pensioenrechten in aanmerking genomen. Behalve de pensioenrechten moeten ook de rechten op lijfrenten, voor zover deze niet zijn belast (artikel 14b, vierde lid), worden gekort op de oudedagsvrijstelling, daar ook deze rechten de functie hebben van oudedagsvoorziening en daarom zijn vrijgesteld. Ook bij lijfrenten moet in aanmerking worden genomen het bedrag van de jaarlijkse uitkering die men in de toekomst zal ontvangen, of bij ingegane lijfrente reeds op dit moment ontvangt. De regeling van de korting is opgenomen in de tabel van de vrijstelling. In artikel 14b, derde lid, is bepaald dat ook toekomstige aanspraken moeten worden meegerekend, met andere woorden dat waar het gaat om lijfrenten ook de aanspraken die voortvloeien uit nog te betalen premies op grond van lopende contracten in aanmerking worden genomen. In artikel 14b, vijfde lid, wordt aangegeven op welke wijze de overeenkomsten van levensverzekering waar slechts een kapitaal wordt genoemd maar waarop een zogenaamde lijfrenteclausule is geplaatst en overeenkomsten van levensverzekering die aanspraak bieden op winstuitkeringen voor zover die uitkeringen verband houden met een lijfrente (artikel 8, zesde lid, van de wet) in aanmerking moeten worden genomen. De korting op de vrijstelling beloopt uiteraard nimmer meer dan het bedrag van de vrijstelling. De maximale jaarlijkse uitkering op grond van pensioenrechten (of rechten op lijfrenten) waarbij men nog in aanmerking komt voor de vrijstelling, bedraagt f voor gehuwden en f voor ongehuwden. Dit bedrag moet vanzelfsprekend overeenkomen met het (maximale) bedrag waarop de vrijstelling is gebaseerd, namelijk eenmaal de AOW-uitkering. De tabel die is opgenomen in de wet en waarin de bedragen staan vermeld van de vrijstelling, is, zoals reeds is opgemerkt, uitgebreid voor de hierboven omschreven methode van korting wegens aanspraken op pensioen- of lijfrenteuitkeringen. Daartoe zijn die aanspraken verdeeld in vier categorieën, telkens een vierde deel van het totaal der aanspraken tot f of f bestrijkend. Deze vier categorieën worden voorgesteld, opdat geschillen over kleine bedragen omtrent de hoogte van de aanspraken zoveel mogelijk achterwege blijven. Voor de korting van iedere categorie is, zoals reeds is opgemerkt, telkenmale de benedengrens van de categorie als uitgangspunt genomen. De aanspraak op de AOW-uitkering behoeft niet te worden gekort. Een tweetal voorbeelden moge de hiervoren aangeduide regeling verduidelijken. Tweede Kamer, zitting ,15 905, nr. 3 9

10 Voorbeeld I De gehuwde, 50-jarige belastingplichtige heeft een bruto-arbeidsinkomen van f Hij is op 25-jarige leeftijd in dienst getreden bij zijn huidige werkgever. Zijn pensioenregeling houdt in dat hij vanaf zijn 65ste jaar een jaarlijkse uitkering ontvangt ter grootte van 70% van zijn loon, zoals dat loon tegen de tijd dat hij met pensioen gaat, zal zijn; de AOW-uitkering wordt daarop wel in mindering gebracht. De belastingplichtige heeft geen rechten op lijfrenten. Hij heeft vermogen en zou opzijn leeftijd (50 jaar) - zonder toepassing van de korting - in aanmerking zijn gekomen voor een oudedagsvrijstelling van f Bij de berekening van de toe te passen korting wordt geen rekening gehouden met de invloed van de toekomstige ontwikkeling van lonen of prijzen op het niveau van het loon of op de AOW-uitkering. Ook worden de rechten van de huwelijkspartner van de belastingplichtige niet in aanmerking genomen, voor zover die rechten afhankelijk zijn van de rechten van de belastingplichtige. De eventuele rechten van de belastingplichtige die afhankelijk zijn van de rechten van zijn partner (weduwnaarspensioen) worden eveneens buiten beschouwing gelaten (artikel 14b, zesde lid). De aanspraak van deze belastingplichtige op een jaarlijks pensioen beloopt 70% van f , ofwel f Hierop moet de AOW-uitkering van f in mindering worden gebracht, zodat f resteert als aanspraak op een jaarlijkse pensioenuitkering. Dit is minder dan het basisbedrag van de vrijstelling van f De belastingplichtige verkrijgt daardoor recht op een vrijstelling voor de vermogensbelasting van f , omdat zijn pensioenaanspraak op 1 januari van het desbetreffende jaar van f valt inde categorie van f 8750 tot f (vgl. tabel in artikel 14b, tweede lid). Voorbeeld II De 70-jarige, ongehuwde belastingplichtige ontvangt naast zijn AOW-uitkering een jaarlijkse lijfrente-uitkering van f Het bedrag van de vrijstelling voor de vermogensbelasting van f kan uit de tabel worden afgelezen; het vrij te stellen bedrag aan vermogen indien de belastingplichtige op 70-jarige leeftijd een recht op een periodieke uitkering heeft van f 5000 valt in de categorie voor belastingplichtigen met pensioenaanspraken op een jaarlijkse uitkering van meer dan f 3063 en minder dan f Ook hier blijft de AOW-uitkering voor toepassing van de korting buiten beschouwing. De oudedagsvrijstelling wordt toegepast, indien en voor zover zij de ondernemingsvrijstellingovertreft. Dat is geregeld in artikel 14b, zevende lid. Het bezit van ondernemingsvermogen heeft, zoals nader wordt uiteengezet in de paragraaf die betrekking heeft op de ondernemingsvrijstelling, twee aspecten: het inkomensaspect (het vermogen dat nodig is om een inkomen te verwerven) en het beleggingsaspect (het vermogen is - met name na beëindiging van de bedrijfsuitoefening, maar bij grotere vermogens ten dele ook reeds daarvóór - vatbaar voor besteding, waaronder de oudedagsverzorging). Bij de ondernemingsvrijstelling wordt ervan uitgegaan dat de ondernemer een (deel van zijn) vermogen nodig heeft voor de verwerving van het jaarlijkse inkomen. Door een beperkte bestedingsvrijheid voor dat vermogen van de belastingplichtige wordt de betekenis van het ondernemingsvermogen als bestedingsreserve verminderd. De bedoeling is dat met vermogensbelasting belast blijft het deel van het ondernemingsvermogen dat niet gerelateerd is aan het inkomensaspect, doch aan het beleggingsaspect. De oudedagsvrijstelling zou - op het eerste gezicht - kunnen cumuleren met de ondernemingsvrijstelling, aangezien beide vrijstellingen betrekking hebben op verschillende aspecten van het vermogen (waaronder begrepen het ondernemingsvermogen). De oudedagsvrijstelling is bedoeld voor het vrijstellen van een vermogen dat dient tot consumptie voor de periode na het bereiken van de 65-jarige leeftijd; de ondernemingsvrijstelling heeft als oogmerk het vermogen vrij te stellen dat inkomensgebonden is vóórhet bereiken van de 65-jarige leeftijd. Tweede Kamer, zitting ,15905, nr. 3 10

11 Aangenomen lijkt te mogen worden dat het inkomensaspect van het ondernemingsvermogen na het 65ste jaar vervalt; de oudedagsvrijstelling wordt echter reeds na het 25ste jaar opgebouwd. Het inkomensaspect van het ondernemingsvermogen gaat op 65-jarige leeftijd op in het «oudedagsvermogen». Met het oog op deze situatie dient de oudedagsvrijstelling in de opbouwfase dan ook slechts te worden toegekend indien en voor zover deze vrijstelling de ondernemingsvrijstelling overtreft. In de vorenomschreven regeling van de oudedagsvrijstelling is een aantal elementen begrepen, die in de toekomst mogelijk wijziging zullen moeten ondergaan. Bij voorbeeld geldt dat voor het peil van de rente en van de AOW-uitkering. Ook kunnen zich in de sfeer van de pensioenregelingen ontwikkelingen voordoen - bij voorbeeld een verlaging van de pensioengerechtigde leeftijd - die afwijken van de uitgangspunten van de thans voorgestelde oudedagsvrijstelling in de vermogensbelasting. Indien de hierboven bedoelde wijzigingen, waarvan het op dit moment niet zeker is öf en zo ja in welke mate zij zich zullen voordoen, ertoe leiden dat de oudedagsvrijstelling in beduidende mate gaat afwijken van de maatschappelijke werkelijkheid, dan zal de vrijstelling moeten worden aangepast. Dat zal alleen kunnen geschieden door middel van wetswijziging. De bedragen van de vrijstelling alsmede de bedragen met betrekking tot de korting, zullen in beginsel jaarlijks worden aangepast aan de prijsontwikkeling. Dat zal geschieden overeenkomstig de wijze waarop ook overige daarvoor in aanmerking komende bedragen zullen worden aangepast. In paragraaf 12 wordt nader hierop ingegaan. De oudedagsvrijstelling is technisch zo opgezet dat een verhoging van de basisvrijstelling ( de belastingvrije som) wordt toegepast, op dezelfde wijze als thans bij de kinderaftrek. 3. INTERINGSVRIJSTELLING De interingsvrijstelling (artikel 14, vierde lid, letters d en e en artikel 14a) heeft tot doel dat deel van het vermogen van heffing van vermogensbelasting vrij te stellen dat in het jaar van belastingheffing zelf maar ook voor de toekomstige jaren zal moeten worden besteed voor het levensonderhoud van de belastingplichtige. Indien een belastingplichtige niet over (voldoende) inkomen beschikt om in de kosten van levensonderhoud te voorzien, zal - indien de belastingplichtige over vermogen van enige omvang beschikt - geen uitkering op grond van de Algemene Bijstandwet worden toegekend juist omdat de belastingplichtige vermogen bezit. Het vermogen dient dan - vrijwel -te zijn geconsumeerd voordat een uitkering zal worden genoten. Naar maatschappelijke opvattingen kan van een belastingplichtige die geen of onvoldoende inkomen geniet om in het levensonderhoud te voorzien, niet worden gezegd dat het vermogen van die belastingplichtige tot het volle bedrag daarvan een bestedingsreserve vormt, waardoor de bezitter een grotere draagkracht heeft dan iemand die niet over een vermogen beschikt, maar wel inkomen geniet. Het vermogen waarover in zo'n geval wordt beschikt, wordt gekenmerkt door beperking van bestedingsdestinatie; dat vermogen behoort naar maatschappelijke opvatting te dienen tot voorziening in de toekomstige kosten van het levensonderhoud. Met het oog op het karakter van het vermogen in dat geval, lijkt een vrijstelling - binnen zekere grenzen - onafwendbaar. Als uitgangspunt voor de berekening van de hoogte van de «interingsvrijstelling» is het bedrag genomen dat de belastingplichtige, gelet op het eventuele feitelijke inkomen dat hij geniet, nodig heeft ter aanvulling van dat feitelijke inkomen tot een inkomen waaruit de noodzakelijk te achten kosten van levensonderhoud zouden kunnen worden bestreden. De noodzakelijk te achten kosten kunnen voor ieder, individueel bezien, op een verschillend peil liggen. Het moet echter duidelijk zijn dat in verband met de uitvoerbaarheid van de voorgestelde regeling, geen rekening kan worden gehouden met inkomensbehoeften in elk individueel geval. Daarom is uitgegaan van de algemene bijstandsuitkeringsnorm van de Algemene Bijstandswet. Die (uitkerings) norm is vastgelegd in het Besluit landelijke normering (Besluit van 3 juli 1974, Stb. 418). Tweede Kamer, zitting ,15905, nr. 3 11

12 De hoogte van de vrijstelling voor de vermogensbelasting is afhankelijk gesteld van de leeftijd van de belastingplichtige, van het inkomen en van de burgerlijke staat. In beginsel komen alleen belastingplichtigen jonger dan 65 jaar in aanmerking voor de vrijstelling. Indien men 65 jaar is, zal in het algemeen een volledige AOW-uitkering worden genoten. De interingsvrijstelling is dan niet meer op haar plaats, omdat uit de AOW-uitkering - evenals dat bij de ABWuitkering het geval is tot het 65ste jaar - de noodzakelijke kosten van levensonderhoud kunnen worden voldaan. De koppeling van de vrijstelling voor de vermogensbelasting aan de leeftijd heeft tot gevolg dat de vrijstelling hoger is naarmate de leeftijd lager is. Dit vloeit voort uit de gedachte dat op het aanwezige vermogen in beginsel tot het 65ste jaar zal moeten worden ingeteerd. Het bedrag van de vrijstelling is gerelateerd aan de netto koopsom voor een continue tijdelijke lijfrente van een bedrag ter grootte van de noodzakelijke kosten tot het 65ste jaar op het leven van de belastingplichtige. Hierbij is uitgegaan van een rekenrente van 6% (verwezen wordt naar de toelichting op de oudedagsvrijstelling). Het niveau van de noodzakelijke kosten wordt, zoals hierboven reeds is aangegeven, gekoppeld aan de algemene bijstandsuitkeringsnorm. Ook minderjarigen komen voor de vrijstelling in aanmerking. Hierop dient echter een uitzondering te worden gemaakt voor de gevallen waarin voor de heffing van de inkomstenbelasting het inkomen van de minderjarige niet bij hem zelf in aanmerking wordt genomen, maar bij anderen. Dit is het geval, indien in het levensonderhoud door de ouders van de minderjarige wordt voorzien. Dan ontbreekt bovendien een referentiekader voor de interingsvrijstelling, in casu het inkomen, en dit kan dan niet tot de gevolgtrekking leiden dat de belastingplichtige op zijn vermogen moet interen. Ook ingeval voor een meerderjarig kind dat voor de heffing van de vermogensbelasting zelfstandig belastingplichtig is, kinderaftrek of kinderbijslag wordt genoten, is de interingsvrijstelling niet op haar plaats. In dat geval immers doet deze belastingplichtige kennelijk een beroep op een ander voor de kosten van levensonderhoud waarvoor die ander dan ook kinderaftrek of kinderbijslag geniet. Daardoor vindt geen intering op het vermogen van die belastingplichtige plaats en is een interingsvrijstelling overbodig. Dit is geregeld in artikel 14a, derde lid. Om uitvoeringstechnische redenen is gekozen voor een trapsgewijze afbraak van de vrijstelling en niet voor een afbraak per jaar. Zo'n jaarlijkse afbraak van deze vrijsteftihg zou theoretisch het meest juist zijn. De eerste trap loopt van 0 tot 25 jaar, daarna worden trappen van vijf jaar voorgesteld. De eerste trap kan zonder bezwaar vijfentwintig jaar beslaan, omdat het aantal belastingplichtigen dat voor de vrijstelling in aanmerking komt, in deze categorie niet groot zal zijn. Een nadere specificering zou leiden tot een onnodige en overbodige verfijning van de regeling. Evenals bij de oudedagsvrijstelling wordt bij de berekening van de bedragen van de interingsvrijstelling uitgegaan van de gemiddelde leeftijd in iedere trap van 5 jaar. Voor de eerste trap tot 25 jaar wordt uitgegaan van de leeftijd van 20 jaar. Daarnaast wordt, wederom overeenkomstig de oudedagsvrijstelling, uitgegaan van de ondergrens van ieder van de vier voorgestelde categorieën onzuivere inkomens (zie hierna). Om in aanmerking te komen voor de vrijstelling moet de belastingplichtige in de - aan het moment van heffing van de vermogensbelasting (1 januari van ieder jaar) - voorafgaande drie kalenderjaren een onzuiver inkomen hebben genoten, dat in ieder van die jaren beneden het noodzakelijk geachte peil lag. Dit wordt voorgesteld om te voorkomen dat met incidenteel voorkomende «slechte» jaren rekening moet worden gehouden door middel van het toekennen van een vrijstelling waarvan het bedrag wordt geacht voldoende te zijn om op in te teren tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Heeft men drie achtereenvolgende jaren geen of een gering inkomen, dan is er aanleiding om aan te nemen dat deze situatie zich zal voortzetten. Alsdan krijgt men dan ook het volledige bedrag van de vrijstelling toegekend. De Tweede Kamer, zitting , 15905, nr. 3 1?

13 2 De brutering is geschied aan de hand van de loonbelasting- en premietabellen januari 1979 en wel naar de tabel voor degenen die uitkeringen ontvangen ingevolge de Algemene Bijstandswet. In deze tabel wordt aangegeven naar welk percentage netto-bijstand moet worden gebruteerd Voor de berekening van de interingsvrijstelling zijn de percentages gehanteerd die gelden voor personen jonger dan 65 jaar: 13% AOW/AWW en 7% loonbelasting. driejaarstermijn geldt tevens voor minderjarigen, met dien verstande dat bij de minderjarige drie jaar lang zijn eigen inkomsten in aanmerking zijn te nemen en dat voor hem drie jaar lang geen kinderaftrek of kinderbijslag mag zijn genoten. Bij het in aanmerking nemen van het inkomen wordt, indien de belastingplichtige gehuwd is, uitgegaan van het totaal van de inkomens van de beide echtgenoten. Met het oog op het karakter van de vrijstelling wordt deze samenvoeging van inkomens noodzakelijk geacht. Artikel 81 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek schrijft voor dat de echtgenoten verplicht zijn elkander het nodige te verschaffen. Nu de interingsvrijstelling bedoeld is om vrij te stellen van belastingheffing het vermogen dat voor de noodzakelijke kosten van levensonderhoud - op welke kosten het BW het oog heeft - bestemd is, moet met het bepaalde in het BW rekening worden gehouden in die zin dat de totale inkomenspositie van het echtpaar in aanmerking wordt genomen. De samenvoeging van inkomens is tevens afgestemd op het systeem van de Algemene Bijstandswet. Ook daar wordt de situatie van de gehuwden in haar totaliteit als uitgangspunt genomen. Als referentiekader voor de interingsvrijstelling wordt het onzuivere inkomen voor de heffing van de inkomstenbelasting van elk van de afgelopen drie kalenderjaren voorgesteld. Zoals reeds hierboven is uiteengezet, is de vrijstelling bedoeld om vrij te stellen van belastingheffing het vermogen dat besteed zal moeten gaan worden voor de noodzakelijke kosten van levensonderhoud. Hieronder vallen ook de kosten welke samenhangen met de buitengewone lasten en de persoonlijke verplichtingen, zoals die voor de heffing van de inkomstenbelasting op het onzuivere inkomen in aftrek worden gebracht. Hieruit vloeit de koppeling van de interingsvrijstelling aan het onzuivere inkomen voort. Met deze koppeling wordt tevens voorkomen dat verliezen die betrekking hebben op andere jaren op de toepassing van de interingsvrijstelling invloed hebben. Verliezen dienen - voor deze vrijstelling - slechts in aanmerking te komen in het jaar waarop deze verliezen betrekking hebben; in dat jaar is er ook een noodzaak voor intering op het vermogen. Om «vermogens-plus»-problemen - dit wil zeggen problemen die ontstaan, als een bepaalde grens in slechts geringe mate wordt overschreden, en een groot nadeel bij de heffing zou optreden - zoveel mogelijk te voorkomen, is gekozen voor een indeling in vier inkomenscategorieën. De vrijstelling is het hoogst, indien men geen of een zeer gering inkomen geniet, en wordt lager naarmate men over meer inkomen beschikt. De maximale hoogte van het inkomen waarop nog vrijstelling wordt genoten, zal - zoals uit het voorgaande betoog moge blijken - worden gekoppeld aan de algemene bijstandsuitkeringsnorm; de uitkeringsnorm bedraagt gebruteerd 2 voor het jaar 1979 voor gehuwden ± f en voor ongehuwden ±f De hoogte van de vrijstelling is, zoals reeds is opgemerkt, afhankelijk van de burgerlijke staat van de belastingplichtige, dit wil zeggen dat, indien hij gehuwd is, er een hogere vrijstelling wordt toegekend dan ingeval de belastingplichtige ongehuwd is. In artikel 14, vierde lid, letter d en artikel 14a, eerste lid, is de interingsvrijstelling voor ongehuwde (tariefgroepen 2 en 3) opgenomen. In artikel 14, vierde lid, letter e en artikel 14a, tweede lid, is de vrijstelling voor gehuwden (tariefgroep 4) neergelegd. In de overige leden van artikel 14a zijn enige additionele bepalingen opgenomen. Evenals de oudedagsvrijstelling is de interingsvrijstelling zo opgezet dat zij fungeert als een aftrek in de vorm van een opslag op de basisvrijstelling (de belastingvrije som), op dezelfde wijze als thans bij voorbeeld ook de kinderaftrek in aanmerking wordt genomen. Een tweetal voorbeelden moge de hiervoor beschreven regeling verduidelijken. Tweede Kamer, zitting ,15905, nr. 3 13

14 Voorbeeld I Een gehuwde belastingplichtige van 42 jaar geniet over 1977,1978 en 1979 een onzuiver inkomen van respectievelijk f 4000, f 5000 en f Zijn echtgenote heeft geen inkomsten. Voor de heffing van de vermogensbelasting op 1 januari 1980 wordt de belastingplichtige ingedeeld in tariefgroep 4. Hij voldoet, op grond van het bovenstaande, aan de eisen van artikel 14, vierde lid, letter e, en het bedrag van zijn interingsvrijstelling wordt dus vastgesteld aan de hand van de tabel in artikel 14a, tweede lid, op f (hij valt met zijn onzuivere inkomen over 1979 van f 6000 in de categorie onzuivere inkomens van f 5350 tot f ). Voorbeeld II Ingevolge artikel 14, vierde lid, letter d, mag de belastingplichtige die wordt ingedeeld in tariefgroep 3, maar die in enig van de drie voorafgaande kalenderjaren was ingedeeld in tariefgroep 4, over dat jaar een onzuiver inkomen genieten dat niet groter is dan f (het onzuivere inkomen zoals dat ook geldt voor gehuwde belastingplichtigen; vergelijk artikel 14, vierde lid, letter e). Hierbij is uitgegaan van de gedachte dat het onzuivere inkomen van gehuwden in het algemeen hoger is dan dat van een ongehuwde, zodat zonder een nadere regeling de belastingplichtige in bepaalde gevallen, door overgangsjaren, buiten de regeling zou vallen, terwijl daartoe, gezien het inkomen, geen aanleiding bestaat. Een weduwnaar van 58 jaar wiens vrouw in juli 1977 is overleden geniet over 1979 en 1978 een onzuiver inkomen van respectievelijk f en f Het onzuivere inkomen van de belastingplichtige bedroeg over 1977 f Zijn echtgenote had voor dat jaar bij haar in aanmerking te nemen looninkomsten-verminderd met de aftrekbare kosten - van f Op grond van het bepaalde in artikel 14a, vierde lid, worden de onzuivere inkomens (of het loon van de vrouw, verminderd met de aftrekbare kosten) van de belastingplichtige en zijn echtgenote in het jaar 1977 bij elkaar geteld en toegerekend aan de man. Zijn referentie-(onzuivere) inkomen voor de interingsvrijstelling beloopt voor 1977 dus f De belastingplichtige wordt voor de heffing van de vermogensbelasting op 1 januari 1980 ingedeeld in tariefgroep 3. Zijn onzuivere inkomen over het voorafgaande kalendejj.aar beloopt f Hij geniet dus een interingsvrijstelling van f (zie de tabel in artikel 14a, eerste lid). Met dit bedrag wordt de belastingvrije som verhoogd. 4. Ondernemingsvrijstelling Eerder in deze memorie is opgemerkt dat het bezit van ondernemingsvermogen twee aspecten heeft: het inkomensaspect (ondernemingsvermogen is noodzakelijk voor de verwerving van inkomen) en het beleggingsaspect (het vermogen vormt een belegging). Het inkomen dat een ondernemer met behulp van zijn ondernemingsvermogen behaalt behelst een beloning voor zijn arbeidsinspanning alsmede een beloning voor het aanwenden van dit vermogen in de onderneming. Het vermogen is complementair verbonden aan de functie van de ondernemer. De complementaire functie van het ondernemingsvermogen (het inkomensaspect) impliceerteen beperkte bestedingsvrijheid van dit vermogen; van een ondernemer kan en mag niet worden verlangd dat hij zijn «train de vie» (het ondernemingsvermogen) opgeeft. Met deze beperkte bestedingsvrijheid van het ondernemingsvermogen moet in de belastingheffing - meer dan tot nog toe - rekening worden gehouden. De ondernemer dient zijn ondernemingsvermogen echter niet alleen als «werk»-kapitaal waarmede hij inkomen verwerft te beschouwen, maar tevens als belegd vermogen. Bij het geïsoleerd beschouwen van de beleggingsfunctie is het facet van een beperkte bestedingsvrijheid niet in het geding. Wel kan daarbij een rol spelen dat het belegde ondernemingsvermo- Tweede Kamer.zitting ,15905, nr. 3 14

15 gen mede dient als oudedagsvoorziening voor de ondernemer. Op dit aspect van het samenvallen van de oudedagsvrijstelling en de ondernemingsvrijstelling werd bij de oudedagsvrijstelling nader ingegaan. Het doel van de ondernemingsvrijstelling (opgenomen in artikel 7, tweede lid) is echter te bewerkstelligen dat met het inkomensaspect van het ondernemingsvermogen meer rekening wordt gehouden bij de heffing van de vermogensbelasting. Voor het bepalen van de omvang van de vrijstelling dient een afbakening gevonden te worden tussen het inkomensaspect en het beleggingsaspect. Met het oog op dit gemengde karakter van het ondernemingsvermogen is de ondernemingsvrijstelling zo geformuleerd dat het ondernemingsvermogen voor de heffing van de vermogensbelasting in aanmerking wordt genomen naar een percentage van de waarde in het economische verkeer van dit vermogen. Deze «percentage»-methode komt beter tegemoet aan het gemengde karakter van het ondernemingsvermogen dan de huidige ondernemingsvrijstelling welke uitgaat van een vast bedrag van ten hoogste f Niet valt in te zien waarom in een geval waarin hetondernemingsvermogen van een ondernemer f bedraagt, dit vermogen geheel buiten beschouwing zou moeten blijven, terwijl de ondernemer die over een ondernemingsvermogen beschikt van bij voorbeeld f eveneens een vrijstelling zou genieten van f Derhalve dient deze huidige vrijstelling nader «uitgebouwd» te worden. De hoogte van het voorgestelde percentage steunt niet op een empirisch onderbouwde ontleding van het hierboven geschetste gemengde karakter van het ondernemingsvermogen. Zo'n benadering is namelijk, bij gebrek aan algemeen geldende gegevens, niet mogelijk. Wel lijkt de veronderstelling gerechtvaardigd dat het inkomensaspect bij kleine vermogens over het algemeen meer op de voorgrond staat dan het beleggingsaspect. Indien dit uitgangspunt juist is, zou dit bij grote ondernemingsvermogens juist andersom liggen. Her percentage waarop het vrij te stellen deel van het ondernemingsvermogen moet worden gesteld, dient dan ook met de grootte van het vermogen te variëren. De vrijstelling ziet er als volgt uit: - ondernemingsvermogens van f of kleiner: 100% vrijgesteld; - ondernemingsvermogens van f tot f : vrijgesteld naar een aflopend percentage van 100 naar 50 door middel van een vaste aftrek van f 90000; - ondernemingsvermogens van f tot f : 50% vrijgesteld; - ondernemingsvermogens groter dan f : vrijgesteld naar een vast bedrag van f (dit impliceert dus een aflopend percentage vanaf 50%). Zoals blijkt, is ervan uitgegaan dat het beleggingsaspect bij ondernemingsvermogens van f of kleiner te verwaarlozen is. Daarna neemt dit aspect geleidelijk aan in belang toe: bij ondernemingsvermogens van f is f vrijgesteld, belast wordt dus 25% (het beleggingsaspect); bij ondernemingsvermogens van f is f vrijgesteld, belast wordt dus 75% (het beleggingsaspect). Bij het ontwerpen van de vrijstelling heeft ook de gedachte een rol gespeeld dat hoe groter het ondernemingsvermogen is, des te groter de mogelijkheden zijn om - afhankelijk van de aard van de onderneming - bij derden leningen aan te gaan. Deze omstandigheid accentueert het beleggingsaspectvan het ondernemingsvermogen. Hoewel de hierboven genoemde percentages en bedragen arbitrair zijn, wordt aan het inkomensaspect van het ondernemingsvermogen in de voorgestelde regeling naar ons oordeel voldoende recht gedaan. De regeling zoals die tot nog toe gold (eveneens opgenomen in artikel 7, tweede lid), is - afgezien van de hierboven uiteengezette wijzigingen in het bedrag van de vrijstelling - gehandhaafd. Tweede Kamer, zitting ,15905, nr. 3 15

16 5. EIGEN WONING Tijdens de behandeling van het Belastingplan 1979 in het parlement is toegezegd dat onder meer de vermogensbelastingheffing van de eigen woning zou worden bestudeerd. Hierop werd ook in een door de Tweede Kamer aanvaarde motie van de leden Portheine en Van Amelsvoort aangedrongen. Zie kamerstuk , nr. 13. Bezien zou worden of het aanbeveling zou verdienen om - voornamelijk ter wille van de transparantie van wetsbepalingen voorde burger - in de wet een vaste verhouding op te nemen van de waarde van een pand in vrij opleverbare staat en die in bewoonde staat. Daarnaast zou aandacht worden geschonken aan de al dan niet aanwezige parallellie, voor de vermogensbelasting, tussen de komende behandeling van het ondernemingsvermogen in de vermogensbelasting en die van de eigen woning. Met betrekking tot het in de wet vastleggen van een vaste maatstaf merken wij het volgende op. Het opnemen in de wet van een vaste verhouding tussen de waarde van een pand in lege staat en die in bewoonde staat achten wij urgent met het oog op de rechtszekerheid van en de tranparantie voor de burger. Dat er onduidelijkheid bestaat in een concreet geval omtrent de hoogte van de waarde in bewoonde staat komt de rechtszekerheid in het algemeen niet ten goede. Door de grote waardestijgingen van de laatste jaren is deze situatie er niet beter op geworden. Integendeel, de waardering wordt door velen als onbevredigend gevoeld. Want vele belastingplichtigen ervaren het bezit van een eigen woning niet als draagkrachtverhogend, althans niet in die mate waarin de waarde van die woning de laatste jaren is gestegen. Door hen wordt de belastingheffing over hun huis als onrechtvaardig ondergaan, hetgeen hen ertoe brengt keer op keer de aanslag in de vermogensbelasting (en inkomstenbelasting) aan te vechten. Deze omstandigheid heeft de efficiency van de belastingheffing niet bevorderd. Op grond van deze overwegingen wordt voorgesteld een forfaitaire regeling in zowel de Wet op de vermogensbelasting 1964 als in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 op te nemen, waarbij wordt bepaald dat de waarde van de eigen woning die de belastingplichtige als hoofdverblijf ter beschikking staat - dus niet de tweede woning - 60 percent bedraagt van de waarde in vrij opleverbare staat. Bij het betrekken van de eigen woning in de inkomstenbelasting dient eveneens te worden uitgegaan van de waarde in bewoonde staat, daar ook hier de waarde in het econorflische verkeer als maatstaf is genomen. Tussen beide belastingen bestaat op dit punt derhalve verband. Bij het betrekken van de eigen woning in de vermogensbelasting dient - voor de waardering naarde waarde in het economische verkeer - rekening te worden gehouden met het feit dat de woning is bewoond. Deze omstandigheid vormt een waardedrukkende factor in die zin dat de tot hoofdverblijf van de eigenaar dienende woning voor een lagere waarde in aanmerking dient te worden genomen dan de waarde in vrij opleverbare staat. Het in theorie misschien niet onjuiste standpunt dat met de «bewoning» geen rekening mag worden gehouden bij de waardering, omdat dat een subjectieve factor is, die bij het waardebegrip in de vermogensbelasting niet past, is naar onze mening maatschappelijk bezien onrealistisch en derhalve niet relevant. Het vooral uitvoeringstechnisch moeilijke probleem is hoe de waarde in bewoonde staat moet worden vastgesteld. De waarderingsmoeilijkheden worden veroorzaakt doordat een markt voor bewoonde huizen (in de zin van een «eigen woning») in Nederland vrijwel ontbreekt. Hierdoor moet bij de waardeberekening telkens opnieuw gezocht worden naar de vermoedelijke relatie met concrete gegevens die wel aanwezig zijn, te weten: de verkoopprijzen van lege, vergelijkbare huizen. De waarde van een bewoond huis wordt in de eerste plaats bepaald door de rendementswaarde daarvan. Daarnaast speelt een rol de factor dat kopers van bewoonde huizen veelal bereid zijn een hogere prijs dan de rende- Tweede Kamer, zitting ,15905, nr. 3 16

17 mentswaarde te betalen als zij er als huurder in wonen of als de kans bestaat dat de woning binnen afzienbare tijd leeg komt, zodat de koper het pand dan zelf kan betrekken. Daarbij is van belang dat een woning tegenwoordig veelal als een waardevaste belegging wordt gezien. De prijs voor een bewoond huis (in de zin van «eigen woning») ligt dan ook ergens tussen de rendementswaarde en de waarde in vrij opleverbare staat. Zoals reeds is opgemerkt, achten wij het in het kader van de rechtszekerheid en de efficiency van de belastingheffing gewenst een vaste verhouding voor de waarde bewoond in de wet op te nemen. Voor deze verhouding hebben wij aansluiting gezocht bij de tot nog toe bekende jurisprudentie op dit punt, welke gemiddeld neerkomt op een waarde bewoond van 60 percent van de waarde leeg. De problematiek rondom de heffing van vermogensbelasting van de eigen woning, zal naar onze mening in aanzienlijke mate worden verlicht niet alleen door de invoering van de oudedags- en de interingsvrijstelling, maar ook door de verhoging van de belastingvrije som. Daardoor zullen er, naar mag worden verwacht, op dit gebied niet veel moeilijkheden meer worden ondervonden, mede in samenhang met de voorgestelde vaste verhouding met betrekking tot de waardering. Ten aanzien van de parallellie tussen de eigen woning welke tot hoofdverblijf van de belastingplichtige dient en het ondernemingsvermogen, wordt het volgende opgemerkt. Het eigen huis is bestemd om erin te wonen. Het recht op onderdak is een van de basisbehoeften en -rechten van de mens. Dit leidt ertoe dat de belastingplichtige een - maatschappelijk aanvaarde - beperkte bestedingsvrijheid heeft wat betreft het vermogensbestanddeel «eigen woning». Daardoor heeft de eigen woning een beperkte betekenis als bestedingsreserve. Hiermede zou door een gedeeltelijke vrijstelling rekening moeten worden gehouden, ware het niet dat de factor van het bewoond zijn reeds in de waardebepaling is verwerkt. De omstandigheid dat de waarde in het economische verkeer van de eigen woning wordt bepaald op de waarde in bewoonde staat, die lager is dan de waarde in vrij opleverbare staat, vindt haar grondslag in dezelfde feiten als die welke tot een gedeeltelijke vrijstelling wegens beperkte besteedbaarheid zouden moeten leiden. Het introduceren van zo'n vrijstelling zou dan ook betekenen dat met die feiten tweemaal rekening zou worden gehouden. Aan het bezit van ondernemingsvermogen kleven twee aspecten: het inkomensaspect en het beleggingsaspect. Voor het inkomensaspect wordt, door middel van de ondernemingsvrijstelling, een vrijstelling van heffing van vermogensbelasting verleend. De rechtsgrond van deze vrijstelling is dat een ondernemer met behulp van zijn ondernemingsvermogen zijn inkomen verwerft. Hiervoor heeft hij zijn ondernemingsvermogen nodig en daardoor is vervreemding ervan veelal bezwaarlijk. Maatschappelijk is deze functie van het ondernemingsvermogen met de daaraan verbonden beperkte bestedingsvrijheid aanvaard. Het ondernemingsvermogen heeft dus slechts een beperkte betekenis als bestedingsreserve. Aan dit aspect wordt bij de waardering van het ondernemingsvermogen vrijwel geen aandacht geschonken; dit in tegenstelling tot de waardering van de eigen woning waar met de bewoning, hetgeen op hetzelfde neerkomt als de beperkte besteedbaarheid, wèl rekening wordt gehouden. Zowel ten aanzien van het vermogensbestanddeel «eigen woning» als ten aanzien van het vermogensbestanddeel «ondernemingsvermogen» is dus sprake van een beperkte bestedingsmogelijkheid. Er is echter ook, waar het gaat om de waardering voor de vermogensbelasting, versch//tussen de eigen woning en het ondernemingsvermogen. Bij de eigen woning wordt de beperkte bestedingsmogelijkheid veroorzaakt door de woonfunctie, bij het ondernemingsvermogen door de inkomensfunctie. Tweede Kamer, zitting ,15905, nr. 3 17

18 Het in de onderneming geïnvesteerde vermogen is onontbeerlijk voor de inkomensverwerving van degene die die onderneming drijft. De omstandigheid dat vermogen moet worden aangewend om als bron van inkomen te fungeren, moet als een zwaarwegender grond worden aangemerkt voor het verlenen van een hoge vrijstelling dan de omstandigheid dat de eigenaar in zijn eigen woning woont. Bij de eigen woning is immers veelal de mogelijkheid aanwezig van verkoop of het nemen van een hypotheek. Hierdoor is er, wat het ondernemingsvermogen betreft, een beperktere bestedingsvrijheid dan waar het gaat om de eigen woning. Het ondernemingsvermogen wordt - binnen zekere grenzen - voor 50% in aanmerking genomen. Een wat hogere waardering voor de eigen woning is, in samenhang hiermede, op haar plaats. Een in aanmerking nemen voor de belastingheffing naar 60 percent van de waarde in vrij opleverbare staat van de eigen woning komt dan op grond van het bovenstaande gerechtvaardigd voor. Het hiernaast invoeren van een aparte vrijstelling voor de eigen woning is, zoals hiervoor is uiteengezet, niet te verdedigen, daar dan tweemaal met dezelfde factor (het bewoond zijn) rekening zou worden gehouden. Bij het opnemen van de forfaitaire waarderingsregeling in de vermogenslastingvrije som wordt daarmee gedoeld op de belastingvrije som zonder de regeling in de inkomstenbelasting waar het gaat om het huurwaardeforfait (artikel 42a). 6. BASISVRIJSTELLING De huidige belastingvrije som (of basisvrijstelling) in de vermogensbelasting, dus het deel van het vermogen dat altijd buiten de belastingheffing blijft, bedraagt f (voor ongehuwden) en f (voor de gehuwde man). Deze bedragen, welke hebben gegolden sedert de invoering van de Wet op de vermogensbelasting 1964 op 1 januari 1965, zijn voor de jaren 1973 tot en met 1979 tekenjare tijdelijk verhoogd tot f en f De thans bestaande belastingvrije som wordt in de daartoe aangegeven gevallen nog verhoogd met de kinderaftrek, de invaliditeitsaftrek of de bejaardenaftrek. Hierop wordt in het vervolg van deze memorie teruggekomen. Waar in het vervolg van deze paragraaf wordt gesproken over de belastingvrije som wordt daarmee gedoeld op de belastingvrije som zonder verhogingen voor kinderaftrek, invaliditeits- en bejaardenaftrek (dus de belastingvrije som opgenomen in artikel 14, derde lid). De hoogte van de belastingvrije som is het resultaat van een afweging van een aantal factoren. Een afweging heeft plaatsgevonden bij de behandeling van het wetsontwerp dat heeft geleid tot de nu bestaande wet evenals bij de behandeling van de wetsontwerpen tussen waarbij de hiervoor genoemde tijdelijke verhoging van de belastingvrije som tot f 43000/f werd voorgesteld. Een van de uitgangspunten bij deze afwegingen was dat bij de belastingheffing rekening moet worden gehouden met de draagkracht van de belastingplichtige. Uit deze gedachte vloeide voort dat kleine vermogens werden vrijgesteld, omdat pas bij het overschrijden van een bepaalde grens (de belastingvrije som) het bezit van vermogen een afzonderlijke draagkrachtfactor van betekenis gaat worden. Een ander uitgangspunt was dat het buiten beschouwing laten van kleine vermogens de efficiency van de belastingheffing bevordert, zowel wat betreft de overheid als de belastingplichtige. Ook de budgettaire situatie vormde een overweging bij het vaststellen van de hoogte van de belastingvrije som. Het resultaat van de afwegingen van de hierboven genoemde uitgangspunten is dat de belastingvrije som op een, sinds de invoering van de wet, structureel ongewijzigd niveau is gehandhaafd, zij het dat de belastingvrije som voor de jaren 1973 tot en met 1979 tijdelijk is verhoogd. De tijdelijke verhoging van de belastingvrije som met ingang van 1973 beoogde verzwaring van de belastingdruk als gevolg van de verhoging van het tarief van 6 tot 7 promille voor de kleinere vermogensbezitters te verzachten. De tijdelijke verhoging van de belastingvrije som is telkenjare verlengd. Tweede Kamer, zitting ,15905, nr. 3 18

19 De voorgestelde invoering van de oudedagsvrijstelling en van de interingsvrijstelling, alsmede de voorgestelde uitbouw van de bestaande ondernemingsvrijstelling, leiden ertoe dat in de toekomst meer dan tot nog toe bij de heffing van de vermogensbelasting rekening zal worden gehouden met de draagkracht van de belastingplichtige. De belastingvrije som heeft door de invoering en uitbouw van deze vrijstellingen een andere dan de tot nog toe geldende betekenis gekregen. De belastingvrije som moest immers tot nog toe voor vele belastingplichtigen tevens de functies vervullen van de hierbovengenoemde vrijstellingen. Nu deze functies worden overgenomen door specifieke vrijstellingen is een herijking van de belastingvrije som geboden. Ten aanzien van de belastingvrije som is, indien het maatschappelijke beeld op dit punt wordt geanalyseerd, een drietal verschillende functies te onderscheiden. Het bedrag van de belastingvrije som heeft in het vermogen van de belastingplichtige de functie van een liquiditeitenreserve, een egalisatiereserve en een rampenreserve. Met de liquiditeitenreserve wordt bedoeld hetgeen gepaard is met het oog op reeds te voorziene consumptieve uitgaven van grotere omvang. Hierbij kan worden gedacht aan de aanschaf van nieuw meubilair e.d. Bij de egalisatiereserve kan worden gedacht aan wisselende inkomens, waarbij een zeker gedeelte van het inkomen wordt gespaard om een evenwichtig consumptiepatroon te bewerkstelligen. Een rampenreserve ten slotte wordt gevormd voor de opvang van de financiële gevolgen van calamiteiten waarvoor men zich niet kan verzekeren of waarvoor verzekeren niet gebruikelijk is. Tot de bedragen waaruit de hierboven omschreven reserves bestaan, is sprake van een beperkte besteedbaarheid, waardoor een vrijstelling van belastingheffing voor deze bedragen op haar plaats is. De grootte van de reserves is niet exact te bepalen, daar iedere belastingplichtige andere opvattingen over de benodigde reserves kan hebben. Wat de liquiditeitenreserve betreft, is het echter duidelijk dat deze veelal niet meer bedragen zal dan enkele duizenden guldens. Ook de egalisatiereserve zal in het algemeen slechts van geringe omvang zijn. De rampenreserve heeft een beperkte betekenis daar men zich veelal voor vele rampen heeft verzekerd (ziektekostenverzekering wettelijke-aansprakelijkheidsverzekering, enzovoort). Daarnaast heeft ons sociale-verzekeringsstelsel voor vele gevallen een voorziening getroffen. Voor specifieke gevallen wordt een speciale voorziening getroffen (oudedagsvrijstelling, interingsvrijstelling, kinderaftrek, invaliditeits- en bejaardenaftrek). Al deze aspecten in aanmerking nemende, moet de huidige belastingvrije som - als totaal van de drie genoemde reserves - niet te laag worden geacht. Een aanpassing aan de in de afgelopen jaren opgetreden inflatie is dan ook niet op haar plaats. De beoordeling van de hoogte van de belastingvrije som kan niet los gezien worden van de problematiek met betrekking tot de eigen woning. Doordat de waarde van de eigen woning de laatste jaren nogal is gestegen, al valt na mei 1978 een teruggang in het prijzenniveau te constateren, zijn veel eigen-woningbezitters in de heffing van de vermogensbelasting betrokken alleen op grond van het bezit van een eigen woning. Zoals reeds eerder is opgemerkt, heeft dit tot moeilijkheden in de heffing geleid. Ook al is het juist dat het bezit van een eigen woning leidt tot een grotere draagkracht - men vergelijke een eigen-huisbezitter bij voorbeeld met iemand die in een huurhuis woont en overigens in dezelfde omstandigheden verkeert-toch moet met het anders gerichte maatschappelijke gevoelen op dit punt rekening worden gehouden. Het invoeren van een speciale vrijstelling voor de eigen woning - bij voorbeeld een lagere maatstaf voor de waardering dan is voorgesteld - zou uit een oogpunt van rechtsgelijkheid niet juist zijn. Met zulk een speciale vrijstelling zou immers een ongelijke behandeling in het leven worden geroepen Tweede Kamer, zitting ,15905, nr. 3 19

20 tussen degenen die over een eigen woning beschikken en degenen die over een vermogen beschikken dat niet in een eigen woning «zit» maar bij voorbeeld is belegd in aandelen of andere vermogensbestanddelen. Nu het aan de ene kant gewenst is dat met het maatschappelijke gevoelen met betrekking tot de eigen woning rekening wordt gehouden, maar het aan de andere kant onjuist is een afzonderlijke vrijstelling in het leven te roepen voor deze eigen woning, is gekozen voor een verhoging van de in beginsel voor ieder geldende belastingvrije som. Hierbij is er rekening mee gehouden dat zeer velen van de vermogensbelastingplichtigen over een eigen huis beschikken. Voor de belastingplichtigen die worden ingedeeld in tariefgroep 2 (ongehuwden jonger dan 35 jaar, niet gehuwd geweest en geen kinderaftrek genietend) geldt dit echter niet in voldoende mate om een verhoging van de belastingvrije som te rechtvaardigen. Onder het tot nog toe geldende stelsel werd voor tariefgroep 3 (ongehuwden van 35 jaar of ouder, gehuwd geweest zijnde belastingplichtigen of belastingplichtigen die kinderaftrek genieten) en tariefgroep 4 (de gehuwde belastingplichtige) een even grote belastingvrije som toegekend. Hiervoor is naar onze opvatting geen aanleiding. In beginsel zou dan ook voor de belastingplichtigen die ingedeeld zijn in de tariefgroepen 2 en 3 een zelfde belastingvrije som moeten gelden (f ). De belastingplichtigen ingedeeld in tariefgroep 3 zullen veelal beschikken over een eigen woning zodat voor hen een ophoging van de belastingvrije som op haar plaats is. Dit geldt ook voor de gehuwde belastingplichtigen (tariefgroep 4), aan wie tot nog toe een belastingvrije som van f wordt toegekend. Voor de belastingplichtigen die ingedeeld zijn in de tariefgroepen 3 en 4 wordt voorgesteld de belastingvrije som van f en f te verhogen met een bedrag van f Het arbitraire bedrag van f mag, mede in samenhang met de overige voorgestelde maatregelen die een gunstig effect zullen hebben op de eigen woningproblematiek, geacht worden in redelijke mate soelaas te bieden aan de bezitters van een eigen woning. Voorgesteld wordt dus - samengevat - om de belastingvrije som voor belastingplichtigen die ingedeeld worden in tariefgroep 2 op f te handhaven. Voor belastingplichtigen die vallen in tariefgroep 3 wordt een belastingvrije som van f voorgesteld. Voor de belastingplichtigen die vallen in tariefgroep 4 wordt een belastingvrije som van f voorgesteld. 7. KINDERAFTREK ~~" De kinderaftrekregeling in de vermogensbelasting kwam tot 1 oktober 1978 (het tijdstip van invoering van de eerste fase van de herstructurering van de kinderbijslag en de kinderaftrek voor de loon- en inkomstenbelasting) zowel inhoudelijk als qua structuur overeen met de kinderaftrekregeling in de loon- en inkomstenbelasting. Na deze datum is er nog slechts sprake van een overeenkomst in de structuur van de beide hierboven genoemde regelingen. Met ingang van het kalenderjaar 1980 zal echter ook deze structurele overeenkomst verdwijnen, aangezien met de inwerkingtreding van de derde fase van de kinderbijslag" en kinderaftrekoperatie in de loon- en inkomstenbelasting, de huidige regelingen worden afgeschaft. De regeling van de kinderaftrek in de vermogensbelasting is in het verleden slechts gemotiveerd met een koppeling aan de loon- en inkomstenbelasting. Hierbij speelde ook het uitvoeringstechnische winstpunt een rol dat bij de jaarlijkse gecombineerde aangifte voor de inkomsten- en de vermogensbelasting de gegevens voor de kinderaftrek voor de inkomstenbelasting tevens konden dienen voor het vaststellen van de kinderaftrek voor de vermogensbelasting. Hierdoor behoefde slechts éénmaal - voor beide belastingen - de aanspraak op kinderaftrek te worden vastgesteld. Voor de heffing van de vermogensbelasting voor 1980 kan van het hierboven omschreven systeem nog steeds gebruik worden gemaakt. Om deze uitvoeringstechnische reden wordt dan ook voorgesteld de kinderaftrekregeling in de vermogensbelasting voor evenals dat is geschied voor onverlette laten. Tweede Kamer, zitting ,15905, nr. 3 20

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1978-1979 15 339 Wijziging van de inkomstenbelasting en de loonbelasting in het kader van het belastingplan 1979 Nr. 4 BIJLAGEN BIJ DE MEMORIE VAN TOELICHTING

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1980-1981 15 835 Gelijke behandeling voor de loon- en inkomstenbelasting van de (werkende) gehuwde vrouw en haar man, en van deelgenoten aan vormen van samenleving

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1974-1975 13 10 Wijziging van de inkomstenbelasting, van de loonbelasting en van enige sociale verzekeringswetten in het kader van het belastingplan 1975 Nr. 4

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Gelet op artikel 12, tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Gelet op artikel 12, tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers; STAATSCOURANT Nr. Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. 850 24 november 2008 Regeling van de Staatssecretaris van Justitie van 12 november 2008, nr. 5557004/08, houdende bepalingen

Nadere informatie

Wet verevening pensioenrechten bij scheiding

Wet verevening pensioenrechten bij scheiding Wet verevening pensioenrechten bij scheiding Wet van 28 april 1994, tot vaststelling van regels met betrekking tot de verevening van pensioenrechten bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed (Wet

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1996 303 Besluit van 30 mei 1996, houdende wijziging van het koninklijk besluit van 25 juni 1993, houdende vaststelling van regelen, bedoeld in de

Nadere informatie

Vrijwillige premie beroepspensioenregeling werknemer

Vrijwillige premie beroepspensioenregeling werknemer Vrijwillige premie beroepspensioenregeling werknemer Inleiding Dit memo bevat de argumenten voor de fiscale aftrek van de premie betreffende het vrijwillige gedeelte van een beroepspensioenregeling bij

Nadere informatie

REGLEMENT AANVULLINGSREGELINGEN PER 1 JANUARI 2006 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE HANDEL IN BOUWMATERIALEN

REGLEMENT AANVULLINGSREGELINGEN PER 1 JANUARI 2006 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE HANDEL IN BOUWMATERIALEN REGLEMENT AANVULLINGSREGELINGEN PER 1 JANUARI 2006 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE HANDEL IN BOUWMATERIALEN Februari 2011 HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1.1 Inleidende bepalingen 1.

Nadere informatie

Overgangsrecht Wet inkomstenbelasting 2001

Overgangsrecht Wet inkomstenbelasting 2001 hcersgnagreovewt nitsalebnetsmoknit 102g Overgangsrecht inhaal pensioentekorten (Besluit van 20 december 2000, Stb. 2000, 640, zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 december 2002, Stb. 2002, 635)

Nadere informatie

Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd: a. In onderdeel b, aanhef, wordt de komma aan het slot vervangen door een dubbele punt.

Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd: a. In onderdeel b, aanhef, wordt de komma aan het slot vervangen door een dubbele punt. 33 955 Regeling voor Nederland en Curaçao tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en een woonplaatsfictie

Nadere informatie

Invoering van pensioen- en lijfrente-excedentregelingen (Wet pensioenaanvullingsregelingen) VOORSTEL VAN WET

Invoering van pensioen- en lijfrente-excedentregelingen (Wet pensioenaanvullingsregelingen) VOORSTEL VAN WET Invoering van pensioen- en lijfrente-excedentregelingen (Wet pensioenaanvullingsregelingen) VOORSTEL VAN WET Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1979-1980 15 905 Wijziging van de vermogensbelasting Nr. 6 MEMORIE VAN ANTWOORD Ontvangen 21 mei 1980 Inhoudsopgave Blz. 1. Inleiding 2 2. Oudedagsvrijstelling

Nadere informatie

Directie Directe Belastingen. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. 16 november 2007 DB M

Directie Directe Belastingen. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. 16 november 2007 DB M Directie Directe Belastingen De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Datum Uw brief (Kenmerk) Ons kenmerk 16 november 2007 DB 2007-00589 M Onderwerp Vrijwillige

Nadere informatie

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz. 34 231 Voorstel van wet van de leden Van Oosten, Recourt en Berndsen-Jansen tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van enige andere wetten in verband met de herziening van het stelsel van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1979-1980 15 905 Wijziging van de vermogensbelasting Nr. 9 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET EINDVERSLAG Ontvangen 29 augustus 1980 INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding 2 2.

Nadere informatie

Besluit winstbepaling en reserves verzekeraars 2001

Besluit winstbepaling en reserves verzekeraars 2001 Besluit winstbepaling en reserves verzekeraars 2001 Besluit van 21 december 2000, houdende vaststelling van het Besluit winstbepaling en reserves verzekeraars 2001, laatstelijk gewijzigd bij Stb. 2000,

Nadere informatie

Artikel 31. Toelichting. De Participatiewet wordt als volgt gewijzigd: Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 31. Toelichting. De Participatiewet wordt als volgt gewijzigd: Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd: Artikel 31 Laatste bewerking op 14 juli 15 De Participatiewet wordt als volgt gewijzigd: Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd: a. In de onderdelen n en r, onder

Nadere informatie

Datum 31 januari Betreft Nota van wijziging Wet verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW (33046)

Datum 31 januari Betreft Nota van wijziging Wet verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW (33046) > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 184 Aanpassingswet Wet inkomstenbelasting 2001 Nr. 7 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 8 november 2000 Het voorstel van wet wordt als volgt

Nadere informatie

Dit besluit is per 1 januari 2015 vervangen door het besluit van 23 september 2014, nr. BLKB2014/1702M) Het vervallen besluit is hierna opgenomen.

Dit besluit is per 1 januari 2015 vervangen door het besluit van 23 september 2014, nr. BLKB2014/1702M) Het vervallen besluit is hierna opgenomen. Dit besluit is per 1 januari 2015 vervangen door het besluit van 23 september 2014, nr. BLKB2014/1702M) Het vervallen besluit is hierna opgenomen. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der

Nadere informatie

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 januari 2011;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 januari 2011; De raad van de gemeente Schiermonnikoog; overwegende, dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden jonger dan 65 jaar bij verordening

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1998 1999 26 272 Wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (aanpassing regime ter zake van de afkoop van verplichtingen tot alimentatie of tot verrekening

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1995 1996 24 761 Wijziging van enige belastingwetten (herziening regime ter zake van winst uit aanmerkelijk belang, consumptieve rente en vermogensbelasting)

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1995 1996 24 632 Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (de maatstaf voor de duur van het recht op uitkering en enige andere onderwerpen)

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 33 403 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2013) Nr. 12 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1995 633 Wet van 15 december 1995, houdende wijziging van de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting (belastingheffing in geval van tijdelijke

Nadere informatie

Toelichting Verordening toeslagen en verlagingen WWB Asten 2010

Toelichting Verordening toeslagen en verlagingen WWB Asten 2010 Toelichting Verordening toeslagen en verlagingen WWB Asten 2010 Algemeen 1. Inleiding Op grond van artikel 8, eerste lid, onderdeel c van de Wet werk en bijstand (WWB) dient de gemeenteraad een verordening

Nadere informatie

Reglementnummer: Pagina 1 van 6. Werkgever: gevestigd te.

Reglementnummer: Pagina 1 van 6. Werkgever: gevestigd te. Reglementnummer: Pagina 1 van 6 Artikel 1 Begripsomschrijving In dit reglement wordt verstaan onder: Werkgever: gevestigd te. Deelnemer: Partner/Echtgenoot: Spaarloon: Bank: de werknemer, die deelneemt

Nadere informatie

Vennootschapsbelasting. Pensioen; knip in de opbouw van pensioenrechten

Vennootschapsbelasting. Pensioen; knip in de opbouw van pensioenrechten Vennootschapsbelasting. Pensioen; knip in de opbouw van Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein winstbelastingen Besluit van 26 juni 2003, nr. CPP2003/1406M De directeur-generaal

Nadere informatie

ANW- Hiaat Reglement 2015. De Stichting Kuwait Petroleum Pensioenfonds Nederland

ANW- Hiaat Reglement 2015. De Stichting Kuwait Petroleum Pensioenfonds Nederland ANW- Hiaat Reglement 2015 De Stichting Kuwait Petroleum Pensioenfonds Nederland Inhoudsopgave Artikel 1. Algemene bepalingen... 3 Artikel 2. Deelnemers... 5 Artikel 3. ANW-Hiaat... 5 Artikel 4. Einde van

Nadere informatie

Artikel 31. Toelichting. Artikel 31, tweede lid, onderdeel u, van de Wet werk en bijstand komt te luiden:

Artikel 31. Toelichting. Artikel 31, tweede lid, onderdeel u, van de Wet werk en bijstand komt te luiden: Artikel 31 Laatste bewerking op 24 januari Artikel 31, tweede lid, onderdeel u, van de Wet werk en bijstand komt te luiden: u. hetgeen een mantelzorger op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel

Nadere informatie

UITKERINGSVERORDENING vrijwillig vervroegd uittreden.

UITKERINGSVERORDENING vrijwillig vervroegd uittreden. Nr 3213 ar. JZio GEMEENTE DORDRECHT UITKERINGSVERORDENING vrijwillig vervroegd uittreden. Artikel l Deze verordening verstaat onder: a. ontslag: ontslag als bedoeld in artikel H 12a van het Algemeen Ambtenarenreglement

Nadere informatie

Vennootschapsbelasting. Inkomstenbelasting. Waardering van pensioen- en lijfrenteverplichtingen algemeen

Vennootschapsbelasting. Inkomstenbelasting. Waardering van pensioen- en lijfrenteverplichtingen algemeen Dit besluit is vervangen door het besluit Waarderingsaspecten van pensioenen en lijfrenten (besluit van 3 juli 2008, nr. CPP2008/447M, Stcrt. nr. 133). Vennootschapsbelasting. Inkomstenbelasting. Waardering

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2006 2007 30 432 Voorstel van wet van de leden Depla en Blok houdende wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en van enige andere wetten inzake fiscale

Nadere informatie

Vaststelling AOW/AWW-bedragen per 1 maart 1996 SZW

Vaststelling AOW/AWW-bedragen per 1 maart 1996 SZW Vaststelling AOW/AWW-bedragen per 1 maart 1996 SZW 26 februari 1996/nr. SV/VP/86/0766 Directie Sociale Verzekeringen De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Gelet op de artikelen 12 en

Nadere informatie

Toeslagenverordening WWB gemeente Kerkrade 2012

Toeslagenverordening WWB gemeente Kerkrade 2012 Bijlage behorende bij ontwerpbesluit nr. 12Rb020 d.d. 25 april 2012. Toeslagenverordening WWB gemeente Kerkrade 2012 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begrippen 1. Alle begrippen die in deze verordening

Nadere informatie

WET VEREVENING PENSIOENRECHTEN BIJ SCHEIDING

WET VEREVENING PENSIOENRECHTEN BIJ SCHEIDING WET VEREVENING PENSIOENRECHTEN BIJ SCHEIDING Artikel 1 1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder: a. scheiding: echtscheiding of scheiding van tafel en bed dan

Nadere informatie

ANW- Hiaat Reglement 2015

ANW- Hiaat Reglement 2015 ANW- Hiaat Reglement 2015 1 februari 2016 Inhoudsopgave Artikel 1. Algemene bepalingen... 3 Artikel 2. Deelnemers... 5 Artikel 3. ANW-Hiaat... 5 Artikel 4. Einde van het deelnemerschap... 7 Artikel 5.

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1985-1986 18813 Wijzigingen van bepalingen in de Algemene Bijstandswet die betrekking hebben op het verhaal van kosten van bijstand Nr. 16 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 31 459 Wijziging van enige belastingwetten (Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen) Nr. 2 VOORSTEL VAN WET Wij Beatrix, bij de gratie

Nadere informatie

vast te stellen de: Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand.

vast te stellen de: Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand. De raad van de gemeente Sint Anthonis; overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65

Nadere informatie

FISCALE CIJFERS 2014 SCFB adviseert het Fintool.nl abonnement

FISCALE CIJFERS 2014 SCFB adviseert het Fintool.nl abonnement Postbus 224 2700 AE Zoetermeer Tel. 085 111 88 88 Fax 085 111 88 80 E-mail info@scfb.nl Internet www.scfb.nl Bank ABN AMRO IBAN NL05ABNA0597042454 BIC ANBANL2A KvK Den Haag 27198895 FISCALE CIJFERS 2014

Nadere informatie

Gemeente Achtkarspelen. Verordening Langdurigheidstoeslag WWB. Dienst Werk en Inkomen De Wâlden

Gemeente Achtkarspelen. Verordening Langdurigheidstoeslag WWB. Dienst Werk en Inkomen De Wâlden Gemeente Achtkarspelen Verordening Langdurigheidstoeslag WWB Dienst Werk en Inkomen De Wâlden November 2011 1 Gemeente Achtkarspelen de Raad van de gemeente Achtkarspelen; gelet op het bepaalde in artikel

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der StatenGeneraal 2 Vergaderjaar 19941995 23941 Wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Wet op de loonbelasting 1964 en de Algemene Ouderdomswet in het kader van de invoering

Nadere informatie

Gehoord ter zitting van 12 april 1983 belanghebbende, vergezeld van voornoemde gemachtigde, alsmede de inspecteur;

Gehoord ter zitting van 12 april 1983 belanghebbende, vergezeld van voornoemde gemachtigde, alsmede de inspecteur; Belastingkamer nr. 3840/82. UITSPRAAK HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM, Tweede Meervoudige Belastingkamer; Gezien het op 6 augustus 1982 ter griffie ingekomen beroepschrift van X te Z, belanghebbende, ingediend

Nadere informatie

een goedkeuring voor pensioenregelingen met een toezegging van partner en wezenpensioen voor werknemers geboren voor 1950;

een goedkeuring voor pensioenregelingen met een toezegging van partner en wezenpensioen voor werknemers geboren voor 1950; Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen Besluit van 23 juni 2014, nr. BLKB2014/0351M De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten Dit besluit is een herziening van het besluit

Nadere informatie

Lid 2: De begrippen die niet zijn omschreven in de WWB of Awb, of die verduidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven.

Lid 2: De begrippen die niet zijn omschreven in de WWB of Awb, of die verduidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Artikel 1 Begripsomschrijving Om te voorkomen dat de betekenis van de begrippen van de WWB en de verordening uiteen lopen wordt in de verordening een algemene verwijzing naar

Nadere informatie

Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet investeren in jongeren

Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet investeren in jongeren Gemeente Boxmeer Onderwerp: Vaststelling van de Verordening Toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren. Nummer: 7a. De Raad van de gemeente Boxmeer; gezien het advies van de Adviescommissie sociale

Nadere informatie

Pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft! Wat nu?

Pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft! Wat nu? Pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft! Wat nu? Het pensioen in eigen beheer wordt per 1 januari 2017 afgeschaft. Tenminste als het Parlement voor die tijd het daartoe op Prinsjesdag 2016 ingediende

Nadere informatie

Artikelsgewijze toelichting op de Toeslagenverordening WWB ISD Bollenstreek 2012

Artikelsgewijze toelichting op de Toeslagenverordening WWB ISD Bollenstreek 2012 Artikelsgewijze toelichting op de Toeslagenverordening WWB ISD Bollenstreek 2012 Artikel 1 Begripsomschrijving Om te voorkomen dat de betekenis van de begrippen van de WWB en de verordening uiteen lopen

Nadere informatie

Vast te stellen de navolgende Toeslagenverordening WWB 2013 HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Vast te stellen de navolgende Toeslagenverordening WWB 2013 HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN CVDR Officiële uitgave van Dantumadiel. Nr. CVDR339050_1 12 juni 2018 Toeslagenverordening WWB 2012 Vast te stellen de navolgende Toeslagenverordening WWB 2013 HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1

Nadere informatie

Aftrek vrijwillige pensioenpremie zelfstandige ondernemer

Aftrek vrijwillige pensioenpremie zelfstandige ondernemer Aftrek vrijwillige pensioenpremie zelfstandige ondernemer Inleiding Dit memo bevat de argumenten voor de fiscale aftrek van de premie betreffende het vrijwillige gedeelte van een beroepspensioenregeling

Nadere informatie

Besluit van PM DATUM [CONCEPT] tot wijziging van enige wetten en uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen

Besluit van PM DATUM [CONCEPT] tot wijziging van enige wetten en uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen Besluit van PM DATUM [CONCEPT] tot wijziging van enige wetten en uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen Artikel XII Het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 615 Goedkeuring van het op 12 april 2012 te Berlijn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland

Nadere informatie

Uit de verstrekte gegevens blijkt dat de compensatieregelingen leiden tot de volgende tegemoetkomingen:

Uit de verstrekte gegevens blijkt dat de compensatieregelingen leiden tot de volgende tegemoetkomingen: Directoraat-Generaal Belastingdienst/ Brieven en beleidsbesluiten Besluit van 22 januari 2010, nr. DGB 2010/415 M, Staatscourant 2010, 1372 De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD Officiële publicatie van Gemeente Wijk bij Duurstede (Utrecht)

GEMEENTEBLAD Officiële publicatie van Gemeente Wijk bij Duurstede (Utrecht) Verordening Individuele inkomenstoeslag Participatiewet Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug Het Algemeen Bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme rijn Heuvelrug; gezien

Nadere informatie

Afdeling Samenleving Richtlijn 565 Ingangsdatum: 01-11-2012 DRAAGKRACHTBEREKENING

Afdeling Samenleving Richtlijn 565 Ingangsdatum: 01-11-2012 DRAAGKRACHTBEREKENING Afdeling Samenleving Richtlijn 565 Ingangsdatum: 01-11-2012 DRAAGKRACHTBEREKENING Algemeen Op grond van artikel 35 WWB heeft men recht op bijzondere bijstand voor zover men niet beschikt over de middelen

Nadere informatie

Het pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft. Wat nu?

Het pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft. Wat nu? Pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft! Wat nu? Het pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft per 1 april 2017. Tenminste als het Parlement voor die datum de novelle en het wetsvoorstel daartoe aanneemt.

Nadere informatie

Nieuwe richtlijn kinderalimentatie

Nieuwe richtlijn kinderalimentatie Nieuwe richtlijn kinderalimentatie maart 2013 mr T.G. Gijtenbeek De auteur heeft grote zorgvuldigheid betracht in het weergeven van delen uit het geldende recht. Evenwel noch de auteur noch Boers Advocaten

Nadere informatie

gezien het voorstel inzake aanpassen verordeningen Wwb in verband wetswijzigingen 2013 (Gem. blad Afd. A 2013, no. );

gezien het voorstel inzake aanpassen verordeningen Wwb in verband wetswijzigingen 2013 (Gem. blad Afd. A 2013, no. ); 2013, no. < no. > De Raad der gemeente Stein; gezien het voorstel inzake aanpassen verordeningen Wwb in verband wetswijzigingen 2013 (Gem. blad Afd. A 2013, no. ); gezien het voorstel van burgemeester

Nadere informatie

Toelichting behorende bij de Toeslagenverordening WWB 2010 (vastgesteld bij raadsbesluit van 5 juli 2010, nr. 21, reg.nr.

Toelichting behorende bij de Toeslagenverordening WWB 2010 (vastgesteld bij raadsbesluit van 5 juli 2010, nr. 21, reg.nr. Toelichting behorende bij de Toeslagenverordening WWB 2010 (vastgesteld bij raadsbesluit van 5 juli 2010, nr. 21, reg.nr. INT-10-00248) Algemene toelichting Op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) dient

Nadere informatie

Pensioenbijspaarreglement van Stichting Pensioenfonds Ballast Nedam

Pensioenbijspaarreglement van Stichting Pensioenfonds Ballast Nedam 1 Pensioenbijspaarreglement van Stichting Pensioenfonds Ballast Nedam d.d. 23 september 2004 Artikel 1. Definities...2 Artikel 2. Deelnemers...2 Artikel 3. Aard van de pensioenaanspraken...3 Artikel 4.

Nadere informatie

Artikel 31 Let op: Artikel 31 wijzigt ook door de Wet maatregelen WWB!!! Laatste bewerking op 10 maart

Artikel 31 Let op: Artikel 31 wijzigt ook door de Wet maatregelen WWB!!! Laatste bewerking op 10 maart Artikel 31 Let op: Artikel 31 wijzigt ook door de Wet maatregelen WWB!!! Laatste bewerking op 10 maart De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd: I Artikel 31, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2017:2864

ECLI:NL:CRVB:2017:2864 ECLI:NL:CRVB:2017:2864 Instantie Datum uitspraak 06-09-2017 Datum publicatie 07-09-2017 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 16/4207 WW Bestuursrecht

Nadere informatie

Onderwerp: Vaststelling van de Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2011.

Onderwerp: Vaststelling van de Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2011. Gemeente Boxmeer Onderwerp: Vaststelling van de Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2011. Nummer: 6g. De Raad van de gemeente Boxmeer; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders

Nadere informatie

Onderwerp: Vaststelling van de Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2009.

Onderwerp: Vaststelling van de Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2009. Gemeente Boxmeer Onderwerp: Vaststelling van de Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2009. Nummer: 7a. De Raad van de gemeente Boxmeer; gezien het advies van de Adviescommissie sociale

Nadere informatie

ADDENDUM inzake AOW-compensatie behorende bij de pensioenreglementen van Stichting Pensioenfonds van de ABN AMRO Bank N.V.

ADDENDUM inzake AOW-compensatie behorende bij de pensioenreglementen van Stichting Pensioenfonds van de ABN AMRO Bank N.V. ADDENDUM inzake AOW-compensatie behorende bij de pensioenreglementen van Stichting Pensioenfonds van de ABN AMRO Bank N.V. Artikel 1 Aard Addendum 1 De in dit addendum opgenomen bepalingen betreffen aanvullingen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1993-1994 23231 Nr. 16 Voorstel van wet van de leden De Korte en Van Rey tot wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de Wet op de loonbelasting

Nadere informatie

Dit besluit is vervangen door het besluit van 23 juni 2014, nr. BLKB2014/0351M. Het ingetrokken besluit is hierna opgenomen.

Dit besluit is vervangen door het besluit van 23 juni 2014, nr. BLKB2014/0351M. Het ingetrokken besluit is hierna opgenomen. Dit besluit is vervangen door het besluit van 23 juni 2014, nr. BLKB2014/0351M. Het ingetrokken besluit is hierna opgenomen. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Nadere informatie

FlexGarant Assuradeuren Gevolmachtigd Agent Postbus 2600 3000 CP ROTTERDAM

FlexGarant Assuradeuren Gevolmachtigd Agent Postbus 2600 3000 CP ROTTERDAM FlexGarant Assuradeuren Gevolmachtigd Agent Postbus 2600 3000 CP ROTTERDAM De heer. Rotterdam Onderwerp : : polisnummer.. Geachte verzekeringnemer, Met betrekking tot de bovengenoemde stamrechtverzekering

Nadere informatie

H. Het in artikel 8.11, tweede lid, onderdeel b, laatstgenoemde bedrag wordt verhoogd

H. Het in artikel 8.11, tweede lid, onderdeel b, laatstgenoemde bedrag wordt verhoogd met 42. H. Het in artikel 8.11, tweede lid, onderdeel b, laatstgenoemde bedrag wordt verhoogd I. In artikel 10.1 wordt 6.20, 6.29, 8.10 vervangen door: 6.20, 6.28, 8.10. Artikel II 1. Voor een opleiding

Nadere informatie

REGLEMENT AANVULLEND ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOEN VAN STICHTING PENSIOENFONDS IMTECH

REGLEMENT AANVULLEND ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOEN VAN STICHTING PENSIOENFONDS IMTECH REGLEMENT AANVULLEND ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOEN VAN STICHTING PENSIOENFONDS IMTECH Inhoudsopgave Artikel Titel 1. Algemene bepalingen 1 2. Deelnemers 1 3. Jaarsalaris 2 4. Arbeidsongeschiktheidspensioengrondslag

Nadere informatie

VERORDENING op de heffing en de invordering van belastingen op

VERORDENING op de heffing en de invordering van belastingen op VERORDENING op de heffing en de invordering van belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2006 Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie Officiële naam regeling Citeertitel

Nadere informatie

1. Inkomstenbelasting/premie

1. Inkomstenbelasting/premie Tabellen IB/PH 1.1 1. Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2016 1.1 Inkomstenbelasting 1.1.1 Belastingplicht Inkomstenbelasting wordt geheven van natuurlijke personen. Binnenlandse belastingplichtigen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2004 2005 29 758 Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Overige Fiscale Maatregelen 2005) Nr. 8 NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 21 oktober 2004 Het voorstel

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 428 Derde aanpassing van wetten in verband met de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam

Nadere informatie

Regeling zorgverzekering

Regeling zorgverzekering Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 1 september 2005, nr. Z/VV-2611957, houdende regels ter zake van de uitvoering van de Zorgverzekeringswet (), laatstelijk gewijzigd bij

Nadere informatie

Regeling met België inzake ontslaguitkeringen

Regeling met België inzake ontslaguitkeringen Regeling met België inzake ontslaguitkeringen Besluit 22-06-2006 nr CPP2006-1404 Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling. Sector Ontwerp. Aspectgebied Internationaal belastingrecht

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2003 164 Besluit van 8 april 2003, houdende wijziging van het koninklijk besluit van 9 augustus 1948 tot uitvoering van artikel 12 van de Wet buitengewoon

Nadere informatie

Beleidsregels Middelentoets voor pensioenvermogens in de 3 de pijler

Beleidsregels Middelentoets voor pensioenvermogens in de 3 de pijler Beleidsregels Middelentoets voor pensioenvermogens in de 3 de pijler Inhoudsopgave Hoofdstuk I Algemeen 2 Hoofdstuk II Pensioenvermogen 2 Hoofdstuk III Slotbepalingen 3 Toelichting 4 I-SZ/2015/2582: Beleidsregels

Nadere informatie

Nota van toelichting

Nota van toelichting Nota van toelichting In het Algemeen Overleg van 11 november 2008 heb ik nadere regelgeving voor buitengerechtelijke incassokosten aangekondigd (Kamerstukken II 2008/09, 24 515, nr. 144). Bij brief van

Nadere informatie

Gemeenteraad 03 maart 2009 Gemeenteblad

Gemeenteraad 03 maart 2009 Gemeenteblad Jaar: 2009 Nummer: 34 Besluit: Gemeenteraad 03 maart 2009 Gemeenteblad VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WWB HELMOND 2009 De raad van de gemeente Helmond; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders

Nadere informatie

Auteur. Onderwerp. Datum

Auteur. Onderwerp. Datum Auteur FOD Financiën Onderwerp 19 vragen en antwoorden omtrent de fiscale aftrek voor de enige eigen woning Datum februari 2005 Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 381 Wijziging van enkele belastingwetten in verband met een herziening van de behandeling van de omzetting en kwijtschelding van afgewaardeerde

Nadere informatie

Versobering van de fiscale pensioenopbouw

Versobering van de fiscale pensioenopbouw Versobering van de fiscale pensioenopbouw 1. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel Als het aan het kabinet ligt, dan wordt het Witteveenkader op drie manieren aangepast: verhoging van de pensioenrichtleeftijd,

Nadere informatie

Overzicht van voor- en nadelen van pensioenopbouw in eigen beheer

Overzicht van voor- en nadelen van pensioenopbouw in eigen beheer Pagina 1/6 Overzicht van voor- en nadelen van pensioenopbouw in eigen beheer Momenteel bouwt u pensioen op bij uw eigen vennootschap. Dit betekent dat de vennootschap recht heeft op premieaftrek voor uw

Nadere informatie

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van,

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van, Besluit van., houdende wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de verlaging van de leeftijdsgrens voor de toepasselijkheid van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten

Nadere informatie

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van,

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van, Besluit van houdende wijziging van het Bijdragebesluit zorg en het Besluit maatschappelijke ondersteuning in verband met verzachting van de vermogensinkomensbijtelling voor de eigen bijdrage AWBZ en Wmo

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 046 Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting

Nadere informatie

Zorgverzekeringswet. Zorgverzekeringswet

Zorgverzekeringswet. Zorgverzekeringswet Wet van 16 juni 2005, houdende regeling van een sociale verzekering voor geneeskundige zorg ten behoeve van de gehele bevolking (), laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 2009, 15178 (uittreksel) Zorgverzekering

Nadere informatie

Pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft! Wat nu?

Pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft! Wat nu? Pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft! Wat nu? Het pensioen in eigen beheer wordt per 1 januari 2017 afgeschaft. Tenminste als de Eerste kamer voor die tijd het daartoe op Prinsjesdag 2016 ingediende

Nadere informatie

Handreiking ODV-aanspraken en overlijden (versie 4 april 2018) Inleiding

Handreiking ODV-aanspraken en overlijden (versie 4 april 2018) Inleiding Handreiking ODV-aanspraken en overlijden (versie 4 april 2018) Inleiding Op 1 april 2017 zijn de maatregelen van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen in werking

Nadere informatie

Directoraat-generaal Belastingdienst, Belastingdienst/Caribisch Nederland. Besluit van 19 december 2010, nr. DGB2010/8059M, Staatscourant 2010, 21197

Directoraat-generaal Belastingdienst, Belastingdienst/Caribisch Nederland. Besluit van 19 december 2010, nr. DGB2010/8059M, Staatscourant 2010, 21197 Besluit Wet op de inkomstenbelasting BES. Directoraat-generaal Belastingdienst, Belastingdienst/Caribisch Nederland Besluit van 19 december 2010, nr. DGB2010/8059M, Staatscourant 2010, 21197 De staatssecretaris

Nadere informatie

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz. 34 154 Voorstel van wet van de leden Recourt en Van der Steur tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en van enige andere wetten in verband met de herziening van het stelsel van kinderalimentatie (Wet

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 49gg, achtste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 49gg, achtste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement; STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 1206 12 januari 2016 Regeling van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 7 januari 2016, nr. 2016-0000006820, houdende

Nadere informatie

Vergadering van : 24 april 2012. Onderwerp : Toeslagen- en Maatregelverordening WWB 2012

Vergadering van : 24 april 2012. Onderwerp : Toeslagen- en Maatregelverordening WWB 2012 Raadsbesluit Vergadering van : 24 april 2012 Agendanummer : 11b Onderwerp : Toeslagen- en Maatregelverordening WWB 2012 Programma : Met elkaar voor elkaar / R. Dijksterhuis De raad van de gemeente DANTUMADIEL;

Nadere informatie

PENSIOENREGLEMENT II STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE MEUBELINDUSTRIE EN MEUBILERINGSBEDRIJVEN. Juni 2015

PENSIOENREGLEMENT II STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE MEUBELINDUSTRIE EN MEUBILERINGSBEDRIJVEN. Juni 2015 PENSIOENREGLEMENT II STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE MEUBELINDUSTRIE EN MEUBILERINGSBEDRIJVEN Juni 2015 ARTIKEL 1 Begripsbepalingen De definities en de begripsomschrijvingen zoals vermeld in

Nadere informatie

Bijstandsregeling vakantietoeslag 2001

Bijstandsregeling vakantietoeslag 2001 SZW Bijstandsregeling vakantietoeslag 2001 12 december 2000/BZ/IW/00/81420 Directie Bijstandszaken De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Gelet op artikel 46 van de Algemene bijstandswet, Besluit:

Nadere informatie

========= ===== * Recht op suppletie 13:2 t/m 13:5. * Suppletie 13:6 t/m 13:11. * Betaling van de suppletie 13:12 en 13:13

========= ===== * Recht op suppletie 13:2 t/m 13:5. * Suppletie 13:6 t/m 13:11. * Betaling van de suppletie 13:12 en 13:13 13 SUPPLETIE Inhoudsopgave Onderwerp Artikel ========= ===== * Begripsomschrijvingen 13:1 * Recht op suppletie 13:2 t/m 13:5 * Suppletie 13:6 t/m 13:11 * Betaling van de suppletie 13:12 en 13:13 * Scholing,

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2013 2014 33 847 Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014

Nadere informatie