Beplantingen op verdedigingswerken

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Beplantingen op verdedigingswerken"

Transcriptie

1 Beplantingen op verdedigingswerken

2 Beplantingen op verdedigingswerken Geschiedenis Beheer Praktijkvoorbeelden Martijn Boosten Patrick Jansen Ido Borkent

3 Deze uitgave werd gemaakt in samenwerking met Stichting Probos Inhoudsopgave Woord vooraf 6 Deze uitgave werd financieel mede mogelijk gemaakt door Projectbureau Nieuwe Hollandse Waterlinie, Utrecht Provincie Noord-Holland, Haarlem Provincie Utrecht, Utrecht Rijksgebouwendienst, Den Haag Stichting Probos, Wageningen 1 Inleiding 8 2 De verdediging van Nederland met 14 verdedigingswerken en linies Van limes tot IJssellinie 15 3 Militaire beplantingen door de eeuwen heen 34 Algemene ontwikkeling 35 Beplanting Grebbelinie 47 Beplanting Nieuwe Hollandse Waterlinie 53 Beplanting Stelling van Amsterdam 68 Eerder verschenen in deze reeks: De aanleg van geïntegreerde bossen Hakhout; suggesties voor het beheer Historische boselementen: geschiedenis, herkenning en beheer Bosbeheer en biodiversiteit De aanleg van nieuwe bossen isbn de auteurs p/a Stichting Matrijs, Utrecht Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze zonder voorafgaande toestemming van Uitgeverij Matrijs. 4 Beheer van beplantingen op 76 verdedigingswerken en linies Vakkundig beheer 77 Waarde van beplantingen 84 Beheer van beplantingen 95 5 Praktijkvoorbeelden Bijlage 167 Lijst met boom- en struiksoorten in militaire beplantingen 7 Verklarende woordenlijst Verder lezen Relevante organisaties en websites 177 Illustratieverantwoording 178 Over de auteurs 179 Colofon 180

4 Woord vooraf Sinds het einde van de vorige eeuw mogen vestingwerken zich verheugen in een sterk toegenomen belangstelling. Ze komen verspreid over het hele land voor, van het vestingdorp Bourtange tot Fort Sint Pieter bij Maastricht en van de Atlantikwall in de duinen tot de Loozensche Linie bij Hardenberg. In de tijd gezien overspannen ze twintig eeuwen, van de Romeinse limes tot de naoorlogse IJssellinie en de luchtwachttorens uit de Koude Oorlog. De toegenomen aandacht voor deze vestingwerken heeft geleid tot een stroom van initiatieven, bijvoorbeeld in de vorm van visies en inrichtings- en beheerplannen. Gelukkig zijn deze niet uitsluitend gericht op afzonderlijke vestingwerken, maar ook op samenhangende structuren zoals linies en stellingen. In het bijzonder geldt dat voor de centraal gelegen linies: de Stelling van Amsterdam, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Grebbelinie. Vestingwerken die hun militaire functie verliezen kregen en krijgen een nieuwe functie, bijvoorbeeld als natuurgebied, bezoekerscentrum of horecagelegenheid. Een integrale benadering van bebouwing, beplantingen en grondwerken is daarbij gangbaar geworden. Wie vanuit de lucht naar onze vestingwerken kijkt, bijvoorbeeld met behulp van Google Earth, ziet overwegend groene oases in een open landschap. Soms wordt verondersteld dat ze vroeger vrij kaal waren, maar door de bestudering van historische bestekken en inventarisaties weten we dat ze veelal beplant waren met militaire precisie en dat die beplanting zorgvuldig werd onderhouden. De beplantingen op vestingwerken zijn, na het in onbruik raken als militair verdedigingswerk, niet of nauwelijks meer beheerd, waardoor de natuur er decennia lang ongestoord haar gang heeft kunnen gaan. De voorheen strak beheerde beplantingen schoten door en allerlei bomen en struiken vestigden zich spontaan op de vestingwerken, waardoor de weelderige begroeiing ontstond die we nu kennen. Dat heeft vaak tot hoge ecologische waarden geleid. Het zorgvuldig omgaan met de natuurwaarden is dan ook een belangrijke voorwaarde bij het beheer of de ontwikkeling van vestingwerken. Maar ook is er de behoefte om bezoekers te laten zien hoe de vestingwerken er ooit hebben uitgezien, dus met de oorspronkelijke militaire beplanting. Met al deze, soms tegenstrijdige belangen, is het leven van de hedendaagse fortwachter er wat betreft het beheer van de beplanting zeker niet gemakkelijker op geworden. De auteurs van dit boek bieden met deze publicatie beheerders van vestingwerken een helpende hand. Dit boek wil kennis overdragen die niet alleen nuttig is bij het opstellen van inrichtingsplannen, maar ook kan helpen om het beheer militair-historisch verantwoord uit te voeren. Met dit boek richten de auteurs zich vooral tot beheerders, maar ook andere betrokkenen, zoals beleidsmakers, ontwerpers en groenaannemers zullen er interessante en nuttige informatie in aantreffen. Wij zijn ervan overtuigd dat de aangedragen munitie ertoe zal bijdragen dat het specifieke groene karakter van onze vestingwerken een centrale rol in het behoud en de ontwikkeling van deze bijzondere plekken blijft of gaat spelen. Rob Zakee, Projectbureau Nieuwe Hollandse Waterlinie Henk Rampen, oud-regiodirecteur Natuurmonumenten In feite was het oude fort, omringd door lege gebieden, als een eenzaam eiland, Dino Buzzati, De Woestijn van de Tartaren,

5 Inleiding 1 Vanaf de late middeleeuwen, maar mogelijk ook al eerder, werden beplantingen van bomen en struiken gebruikt bij de verdediging van gebieden, steden en vestingen. Eerst op bijvoorbeeld individuele landweren, schansen en vestingsteden, maar later ook op militaire verdedigingslinies, zoals de Grebbelinie, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. In de hoogtijdagen werden er uitgebreide bestekken geschreven met ingewikkelde, ingenieuze beplantingsplannen. Door de eeuwen heen zijn bomen en struiken bijvoorbeeld gebruikt als barrière tegen vijandige troepen, voor het leveren van gebruikshout of voor het bieden van extra camouflage, dekking en stevigheid aan de verdedigingswerken. Nog slechts enkele van deze objecten zijn in beheer bij Defensie. Ze functioneren bijvoorbeeld nog als opslag van materieel of als veilig werkterrein voor de Explosieven Opruimingsdienst Defensie. In de loop van de afgelopen twintig jaar zijn veel objecten van Defensie overgaan naar Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, provinciale landschappen of andere particuliere eigenaren. De beplantingen hebben dus al lang geen militaire waarde meer en ze werden de afgelopen decennia dan ook niet meer als zodanig beheerd. De scherpe grenzen tussen beplantingseenheden gingen daardoor in de loop der tijd verloren en smolten samen tot grotere groene eenheden. De beplantingen verwilderden en steeds meer vervaagde de herinnering aan het militaire verleden ervan. Het voorheen starre karakter van het militaire landschap, een geheim landschap, versluierde steeds meer. Dit had ook tot gevolg dat men de beplantingen of verdedigingswerken en verdedigingslinies in de loop der tijd niet meer herkende als sporen uit het verleden. Ze werden (en worden) vaak gezien als een gift van de natuur. Door het verstrijken van de tijd kregen verdedigingswerken steeds meer een cultuurhistorische waarde. Door de overgang van strikt geheim militair gebied naar objecten in het publieke domein, kregen veel militaire objecten bovendien een recreatieve waarde. Ook de ecologische waarde nam toe doordat planten en dieren de kans kregen zich er te vestigen. Diverse stedelijke vestingen hebben al decennia geleden grondige restauraties ondergaan, maar relatief recent zijn ook de verschillende verdedigingslinies, zoals de Grebbelinie, de Oude en de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam, weer volop in de belangstelling komen te staan. Diverse onderdelen van deze linies (forten, batterijen, schansen en dergelijke) worden momenteel heringericht om ze beter beleefbaar te maken of ze een nieuwe functie te geven. De trend in het beheer is er nu op gericht groen te ontwikkelen of te bewaren voor verval, natuurwaarden te ontwikkelen, cultuurhistorie te behouden en menselijke, vaak culturele, activiteiten aan te trekken of een plaats te geven op de voormalige verdedigingswerken. Zowel bij de restauratie van vestingsteden in het verleden als bij de herinrichting van de verdedigingslinies op dit moment, gingen en gaan er soms stemmen op om de aanwezige beplantingen te verwijderen in de veronderstelling dat hiermee de oor- 8 9

6 De afgelopen tijd zijn verschillende studies en inventarisaties uitgevoerd naar de historische beplanting op verdedigingswerken. Deze meidoornhaag staat op een oorspronkelijke plek op Fort Spion. spronkelijke situatie hersteld zou worden. Een veel gehoorde opvatting is immers dat verdedigingswerken oorspronkelijk kaal waren. In de meeste gevallen hebben deze werken echter lange tijd ingenieuze militaire beplantingen gekend. Op veel plekken zijn hiervan nog steeds restanten te vinden. In 1971 schreef Belonje in het Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond al een uitgebreid artikel over Beplantingen op Vestingwerken. Circa twintig jaar later publiceerde Kamphuis enkele onderzoeken naar de historische beplantingen van het Muiderslot en de vestingen Loevestein en Gorinchem. Daarna werd er echter lange tijd weinig onderzoek gedaan naar dit onderwerp. In 2007 en 2008 heeft Stichting Probos in samenwerking met Douwe Koen van Het Utrechts Archief voor respectievelijk het Projectbureau Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Provincie Utrecht onderzoek gedaan naar de oorspronkelijke militaire beplantingen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Grebbelinie. Aansluitend op deze deskstudie zijn er ook veldinventarisaties op deze twee linies uitgevoerd, waaruit bleek dat ook nu nog op diverse verdedigingswerken restanten van de oorspronkelijke militaire beplantingen aanwezig zijn. Landschap Noord-Holland heeft in 2008 en 2009 een vergelijkbare studie uitgevoerd voor de Stelling van Amsterdam. Ook fortbeheerders, zoals Natuurmonumenten en de Gemeente Utrecht, deden zelf onderzoek. Hiermee is de laatste jaren veel kennis ontwikkeld over de geschiedenis van de beplantingen op de verschillende linies en verdedigingswerken. Deze kennis is echter nog niet algemeen aanwezig bij alle betrokkenen, zoals beheerders, terreineigenaren, beleidsmakers en ontwerpers die zich bezighouden met het beheer en de inrichting van verdedigingslinies en verdedigingswerken. Er ontstond steeds meer behoefte aan een goede voorlichting over dit onderwerp. Met financiële steun van het Projectbureau Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Rijksgebouwendienst en de provincies Noord-Holland en Utrecht kon dit boek worden gerealiseerd, waarmee de Verdedigingswerken vervullen vaak tegelijkertijd een ecologische, cultuurhistorische en recreatieve functie. basis is gelegd voor een goede voorlichting over militaire beplantingen op linies en verdedigingswerken. Dit boek richt zich primair op beplantingen van bomen en struiken op forten en andere militaire verdedigingswerken zoals schansen, liniedijken en vestingsteden. In de tekst worden deze elementen samengevat onder de term verdedigingswerken. De term militaire beplantingen wordt gehanteerd als verzamelnaam voor alle typen beplantingen die werden gebruikt op verdedigingswerken. De primaire aandacht ligt bij de Grebbelinie, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam, maar regel

7 'Dood weermiddel' Kort na de intrede van de brisantgranaat is ons werk door het ministerie afgestoten. Bij Koninklijk Besluit was het geen Vesting meer in de zin der Wet. Dat wil zeggen het was niets meer, het was een berg aarde en baksteen. (...) Het was een dood weermiddel geworden. Het verwaarloosde snel. Het gras op m n reduit werd hooiachtig; de grachten slibden dicht tot rietvelden. De beer was in klei verzonken, profielen werden vaag door overwoekering. Honderden mannen hadden eraan gewerkt gedurende zestig jaar. (...) Het was midden augustus. De gestolde gracht rook naar plantaardige verrotting en de stilte rond het werk was nog completer dan vroeger. Alleen het zoemen van de vliegen was te horen. Onkruid schoot op tot kniehoogte en vervaagde het aardwerk tot buiten herkenning. De ingang van mijn reduit was geblindeerd met berkestammen evenals de schietgaten. Binnen moest het stikdonker zijn. Uit de zwarte kieren kwam een vage salpeterlucht. (...) Het werk zou nu dan een andere bestemming krijgen. Een broedplaats geloof ik. Iets voor champignonkwekers of vogelliefhebbers. Uit: F.B. Hotz, Dood weermiddel en andere verhalen, Amsterdam matig wordt verwezen naar andere linies of andere verdedigingswerken of vestingsteden. De visie op de rol van beplantingen op militaire werken verschilde vooral in de tijd en niet zozeer tussen de verschillende linies en verdedigingswerken. Hierdoor is de inhoud van dit boek uitstekend bruikbaar bij het beheer van de beplantingen op alle soorten verdedigingswerken. Dit boek is het zesde deel in de praktijkreeks voor (bos)beheerders, maar anders dan de titel doet vermoeden is het boek ook geschikt voor bijvoorbeeld beleidsmakers en bestuurders die zich bezighouden met linies en forten. Het boek geeft praktische tips voor het beheer en legt vaktermen zo veel mogelijk uit, waardoor het ook geschikt is voor vrijwilligers die helpen bij het beheer van beplantingen op de linies en voor mensen die simpelweg interesse hebben in het onderwerp. Het boek is onderverdeeld in vier hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven van de verdediging van Nederland met verdedigingswerken en verdedigingslinies door de eeuwen heen. In het tweede hoofdstuk wordt de algemene ontwikkeling van de militaire beplantingen beschreven vanaf de vroegste vermelding tot in de twintigste eeuw. In beide hoofdstukken wordt zowel een algemeen beeld geschetst van alle typen verdedigingswerken, maar daarnaast wordt ook gedetailleerde informatie gegeven over de drie linies die in dit boek centraal staan: de Grebbelinie, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. In het derde hoofdstuk staat het beheer van beplantingen op verdedigingswerken centraal. Van een beheerder van (beplantingen op) verdedigingswerken mag verwacht worden dat hij zijn object vakkundig beheert. Wat dit betekent voor het beheer van beplantingen op verdedigingswerken wordt in dit hoofdstuk uitgewerkt. De cultuurhistorische waarde van de beplantingen is weliswaar de aanleiding geweest voor het schrijven van dit boek, maar uiteraard zijn beplantingen ook van belang voor allerlei planten en dieren en voor de landschappelijke waarde en voor de beleving van omwonenden en bezoekers. Het is belangrijk om een balans te vinden tussen de cultuurhistorische, ecologische, landschappelijke en recreatieve waarden en daarom worden Op Fort Everdingen komen prachtige oude bomen voor. deze waarden ook in dit hoofdstuk over beheer toegelicht. Als laatste worden in dit hoofdstuk handreikingen gegeven voor het beheer van de vier meest voorkomende beplantingsvormen op verdedigingswerken: opgaande bomen, hakhout, knotbomen en heggen. Hierbij wordt een kort overzicht gegeven van de historische en huidige functies van deze beplantingsvormen en wordt de aanplant en het beheer beschreven. In het vierde en laatste hoofdstuk worden ter inspiratie diverse praktijkvoorbeelden voor de inrichting en het beheer van beplantingen op verdedigingswerken beschreven.

8 De verdediging van Nederland met verdedigingswerken 2 en linies De inwoners van wat we tegenwoordig Nederland noemen, hebben zich met behulp van ringwalburgen, kastelen, landweren, vestingsteden, schansen, (water)linies, forten, stellingen, kazematten, enzovoort, eeuwenlang verdedigd tegen aanvallen van vijandige legers en andere ongewenste indringers. In dit hoofdstuk wordt in vogelvlucht de verdediging van Nederland met verdedigingswerken en verdedigingslinies door de eeuwen heen behandeld. In drie kaders wordt uitgebreider stilgestaan bij de geschiedenis van de drie linies die in dit boek centraal staan: de Grebbelinie, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. S Van limes tot IJssellinie De bekendste en wellicht oudste verdedigingslinie die ons land heeft gekend, is de Romeinse limes. Met de limes (Latijn voor grens) wordt de noordelijke grens van het Romeinse Rijk aangeduid, die liep van de Noordzee langs de Rijn en de Donau naar de Zwarte Zee. Deze grens is ontstaan in 47 na Christus en heeft gefunctioneerd tot het jaar 274 na Christus. De limes werd gevormd door een gordel van verdedigingstorens, kampen voor hulptroepen (castella) en bases voor legioenen (castra). Op Nederlands grondgebied zijn twee trajecten te onderscheiden. Het eerste traject liep van de nederzetting Lugdunum Batavorum bij het huidige Katwijk tot Carvium in de huidige Bijlandse Waard bij Lobith. Het tweede traject liep van de stad Forum Hadriani bij het huidige Voorburg via Nijmegen naar Maastricht. De Romeinse troepen vertrokken rond 400 na Christus uit onze streken. Daarna duurde het waarschijnlijk enkele eeuwen voordat er weer verdedigingswerken werden aangelegd. De eerst bekende zijn de zogenaamde (ring)walburgen. Deze werden in de vroege middeleeuwen (500 tot 1050 na Christus) op diverse plaatsen aangelegd als (tijdelijke) vluchtplaats bij aanvallen van buitenaf. Deze ronde of halfronde walburgen bestonden uit 2 tot 4 meter hoge aarden wallen met daaromheen een of meerdere droge of natte grachten. De wallen omsloten een terrein van enkele tientallen tot enkele honderden meters in doorsnee. Bekende ringwalburgen zijn de Hunneschans bij het Uddelermeer op de Veluwe, de walburg op de Duno nabij Arnhem en de ringwalburg op de Grebbeberg bij Rhenen. Ook langs de Hollands-Zeeuwse kust kwamen ringwalburgen voor, die werden aangelegd als bescherming tegen aanvallen van de Vikingen in de negende eeuw. In de negende en tiende eeuw ontstonden de eerste kastelen. Aanvankelijk waren dit veelal houten torens op een aangelegde heuvel met daaromheen een eenvoudige palissade en/of gracht. Bekende voorbeelden hiervan zijn de mottekastelen uit de hoge middeleeuwen (1000 tot 1250 na Christus). Later werden de houten bouwwerken vervangen door een stenen huis of woontoren met dikke muren, omgeven door een natte of droge gracht. De meeste middeleeuwse kastelen werden bewoond door een kasteelheer met zijn gezin en knechten. Dergelijke kastelen moesten de 14 15

9 Noordzee 's-gravenhage Delft Rotterdam Alkmaar Haarlem Leiden Gouda Oude Hollandse Waterlinie Nieuwe Hollandse Waterlinie Stelling van Amsterdam Grebbelinie Amsterdam Zuiderzee Muiden Naarden Amersfoort Woerden Utrecht Lek Nederrijn Waal Gorinchem Maas Biesbosch 0 10 km 's-hertogenbosch kilometers. De meeste landweren liggen in het oosten van het land, in het gebied van Groningen tot Maastricht en van Barneveld tot de Duitse grens. Deze laatmiddeleeuwse verdedigingswallen worden ook wel landgraven genoemd, zoals de Landgraaf in Zuid-Limburg. Landweren werden gebruikt ter bescherming van rechtsgebieden, dorpen, buurtschappen en dergelijke tegen vijandelijke legers en plunderaars. Daarnaast werden ze vaak ook gebruikt voor tolheffing of als grensmarkering. Een landweer bestond over het algemeen uit een of meerdere wallen van 2 tot 4 meter hoog en 7 tot 9 meter breed met daarnaast een of meerdere grachten. Vaak werden voor de landweer nog struikelgaten aangebracht. Na omstreeks 1500 nam de defensieve betekenis van landweren snel af en werden ze niet meer aangelegd of onderhouden. Tijdens de late middeleeuwen werden op diverse plaatsen vluchtschansen aangelegd als plek waar dorpelingen en boeren zich met hun vee in tijden van oorlog of ander gevaar konden terugtrekken. De meeste vluchtschansen bestonden vermoedelijk uit een 2 tot 3 meter hoge wal. De aarden wal omsloot een (rechthoekig) terrein van circa 0,5 tot 1 hectare groot. Rondom de wal lag een brede (droge) gracht van enkele meters tot 10 meter breed en enkele meters diep. Een andere benaming voor dit type schansen is boerenschans of veeschans. Deze vluchtschansen kwamen vrij veel voor in Midden en Noord-Limburg. Ook in Zuid-Limburg en Noord-Brabant zijn enkele schansen bekend. Ook tijdens de Tachtigjarige Oorlog zijn er diverse vluchtschansen aangelegd.steden werden aanvankelijk omgeven door houten palissaden om indringers tegen te houden. De waarschijnlijk oudst bekende verdedigingslinie die ons land heeft gekend, is de Romeinse limes. Op de twaalfde- of dertiende-eeuwse kaart van Peutinger, die waarschijnlijk teruggaat op een wereldkaart uit de Romeinse tijd, staat de noordelijke limesweg aangegeven Kaart met de tracés van de linies die in dit boek centraal staan: de Grebbelinie, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. Ook de Oude Hollandse Waterlinie is op dit kaartje weergegeven. bewoners beschermen tegen aanvallen van kleine legers vaak bestaande uit niet meer dan enkele ridders en tien tot vijftig boeren. Er kwamen daarnaast ook grotere kastelen voor die bestonden uit een complex van stenen gebouwen met hoektorens en ringmuren. Dergelijke kastelen werden vooral gebouwd door de hogere adel (graven en hertogen), die heersten over grote gebieden, zoals Holland, Zeeland, Gelre en Brabant. Op deze grotere kastelen woonde de graaf of hertog of zijn leenheer met zijn gezin en zijn knechten. Vaak verbleven in deze kastelen ook kleine legereenheden. Andere belangrijke middeleeuwse verdedigingswerken zijn landweren. Tussen 1300 en 1500 zijn in Nederland meer dan honderd landweren aangelegd die varieerden in lengte van 100 meter tot tientallen

10 Geschiedenis Grebbelinie Tracé van de Grebbelinie. De Grebbelinie is wellicht de meest bekende verdedigingslinie van Nederland. De linie is in diverse perioden aangelegd tussen de Grebbeberg bij Rhenen en Spakenburg aan de voormalige Zuiderzee. Het principe van de linie was gebaseerd op inundatie, waarbij het voorliggende land onder water werd gezet om de vijand de doorgang te beletten. Hoog gelegen (niet inundeerbare) delen en andere zwakke plekken in de linie werden versterkt met forten, redoutes en andere verdedigingswerken. Later zijn daar ook betonnen werken zoals kazematten aan toegevoegd. Eind zestiende eeuw ontstonden de eerste plannen voor een verdedigingslinie in de Gelderse Vallei tegen het Spaanse leger. Vanwege het moerassige karakter werd er gekozen voor de aanleg van schansen. Van de geplande vijf schansen kwam in 1590 alleen de schans bij Woudenberg gereed. Hierna heeft men zich wel beziggehouden met plannen voor uitbreiding van de verdedigingslinie, maar zijn er geen militaire werken aangelegd. Tussen 1652 en 1664 is wel de Slaperdijk aangelegd tussen de Amerongse Berg en Daatselaar. Deze dijk had aanvankelijk geen militaire functie, maar moest het Utrechtse grondgebied beschermen tegen overstroming in de Gelderse Vallei. De dijk is bij de aanleg van de Grebbeliniedijk en de Groeperkade opgenomen in de Grebbelinie. Vanaf 1742 besloot men vanwege de steeds verder oprukkende Franse legers in de Zuidelijke (Oostenrijkse) Nederlanden plannen te maken voor een inundatielinie in de Gelderse Vallei. In 1744 werd begonnen met de aanleg van de Grebbeliniedijk tussen Veenendaal en Amersfoort met verschillende keerkaden. In 1744 werden er ook stenen Spaanse redoutes gebouwd bij de Glashut, Lambalgen en de Roode Haan. In 1745 werd bij de Grebbesluis aan de voet van de Grebbeberg een aarden hoornwerk gebouwd. Vanwege de toenemende Franse oorlogsdreiging werd in 1785 de bouw en de uitbreiding van de Grebbelinie opnieuw opgepakt. In dat jaar werden bij de Grebbeberg de drie Bastions op de Uiterwaarden en de Berg- en Rijnbatterij aangelegd. In deze periode zijn ook het Fort aan de Buursteeg, het Werk aan de Roode Haan en de Batterij op de Schalmdijk gebouwd. Verder werden enkele kleinere verdedigingwerken gebouwd. In 1793 verklaarde Frankrijk de oorlog aan de Repu- bliek. In dat jaar werd de Grebbelinie voor de eerste maal in staat van paraatheid gebracht. In de winter van marcheerden de Franse legers echter over de bevroren rivieren de Republiek binnen, zonder dat er aan de Grebbelinie maar één schot was gelost. In 1795 werd de Bataafse Republiek uitgeroepen. Ten tijde van de Franse bezetting van de Republiek Nederland werden er onder Franse leiding diverse aanpassingen aan de Grebbelinie gedaan. De linie kreeg in deze periode haar uiteindelijke vorm. In deze periode zijn diverse werken aangelegd, waaronder het Werk aan de Glashut en het Werk aan de Daatselaar. De linie werd ook uitgebreid naar het zuiden met de zogenaamde Prolongatie van de Grebbelinie in de Neder-Betuwe tussen de Nederrijn en de Waal. Na 1806 nam de aandacht voor de Grebbelinie een tijdlang af. Dit kwam onder andere door het feit dat men in de praktijk constateerde dat de inundaties van Grebbelinie sterk afhankelijk waren van het vaak lage waterpeil van de Nederrijn en dat men hierdoor niet altijd kon vertrouwen op de defensieve kracht van de linie. Tussen 1809 en 1846 werd het beheer van de linie zelfs overgedragen aan het Ministerie van Waterstaat. De overtocht der Fransen over de bevroren rivier de Waal in januari 1795, een lithografie van Dirk Langendijk 18 19

11 Na de afscheiding van België nam vanaf 1843 de belangstelling voor de linie als verdedigingswerk weer toe. In de daaropvolgende jaren werden er diverse aanpassingen gedaan aan de waterwerken van de linie om de inundatietijd te verkorten. In 1860 werd de Grebbelinie zelfs beschouwd als een van de belangrijkste verdedigingslinies van ons land. Met de invoering van de Vestingwet in 1874 werd de Grebbelinie gedegradeerd tot voorpost van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Hierna zijn geen noemenswaardige verbeteringen meer uitgevoerd. De aandacht voor de Grebbelinie nam vervolgens steeds verder af. Tijdens de mobilisatie in de Eerste Wereldoorlog speelde de Grebbelinie geen enkele rol. In 1926 verloren veel onderdelen van de Grebbelinie hun status als verdedigingswerk. Door de dreiging vanuit Duitsland in de jaren dertig van de twintigste eeuw kreeg men weer belangstelling voor de Grebbelinie als verdedigingslinie. De Grebbelinie werd omgedoopt tot Valleistelling. In deze periode werd een groot aantal betonnen kazematten gebouwd. In 1939 werd de Valleistelling gemobiliseerd. In eerste instantie was de Nieuwe Hollandse Waterlinie bedoeld als hoofdverdedigingslinie en diende de Valleistelling als een soort voorpost. Echter, in maart 1940 besloot men om van de Valleistelling de hoofdverdedigingslinie te maken. Dit leidde tot de aanleg van een uitgebreid stelsel van loopgraven, tankgrachten en draadversperringen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is de Grebbelinie in gebruik genomen door de Duitse bezetter. De linie werd in 1944 omgedoopt tot Pantherstellung. De Duitser bouwden in de linie meer dan twintig bunkers. Na de Duitse capitulatie in 1945 heeft de Grebbelinie snel haar functie als verdedigingslinie verloren. In 1951 werd de linie voorgoed opgeheven als verdedigingswerk. Sindsdien zijn grote delen van de linie overgedragen aan terreinbeherende instanties, zoals Staatsbosbeheer en het Utrechts Landschap, en omgedoopt tot natuurreservaat. Sinds een aantal jaren staat de linie weer volop in de belangstelling en wordt er gewerkt aan het herstel en beleefbaar maken van diverse onderdelen in de linie. In 2011 is de hele Grebbelinie tot rijksmonument verklaard. In de dertiende en veertiende eeuw werden deze palissaden, vaak na het verkrijgen van stadsrechten, vervangen door stenen muren. Deze stenen muren waren over het algemeen goed bestand tegen aanvalswapens zoals de stormram en de blijde (een soort katapult). Echter, met de komst van het buskruit in Europa en de ontwikkeling van het kanon in de vijftiende eeuw, werd duidelijk dat de stenen stadsmuren niet langer bescherming boden tegen de nieuwe wapens. Italiaanse vestingbouwers gingen daarom begin zestiende eeuw over tot het afbreken van torens en het verlagen en met aarde versterken van de stadsmuren, zodat het kanon als aanvalswapen minder effectief werd en men het kanon ook beter als verdedigingswapen kon gebruiken. Men introduceerde bovendien het bastion, een vijfhoekige aarden of stenen uitbouw van een verdedigingswerk van waaruit de aanliggende wallen of muren konden worden bestreken met verdedigend vuur. Italiaanse steden werden vanaf deze periode dan In de vroege middeleeuwen werden op diverse plaatsen (ring) walburgen aangelegd als (tijdelijke) vluchtplaats. In 1839 werd de ringwalburg op de Grebbeberg onderzocht en opgetekend door de Leidse archeoloog L.J.F. Jansen. ook gebouwd als een veelhoek versterkt met bastions, waardoor het kenmerkende stervormige Italiaanse vestingstelsel ontstond. Onder de heerschappij van keizer Karel v ( ) werden diverse grenssteden in het zuiden en oosten versterkt volgens het Italiaans vestingstelsel. Aan de westkust werd in 1547 Fort Rammekens bij Vlissingen gebouwd volgens dit stelsel. Tijdens de Opstand of Tachtigjarige Oorlog ( ) werden er in de Noordelijke Nederlanden door de opstandelingen diverse vestingsteden versterkt om de Spanjaarden buiten de deur te houden. Onder leiding van onder meer de vestingbouwer Adriaen Anthoniszoon ( ) werd een nieuw vestingstelsel ontwikkeld, dat later bekend zou worden als het Oud Nederlands Vestingstelsel. Dit stelsel was beter aangepast aan de omstandigheden in de Noordelijke Nederlanden. Het kenmerkt zich door het toepassen van aarden wallen met bastions (in plaats van stenen muren) en natte grachten (in plaats van droge grachten). Groot voordeel van dit 20 21

12 1588 en 1604 veroverde hij op de Spanjaarden een groot aantal steden, zoals Groningen, Deventer, Nijmegen, Grave, Zaltbommel, Breda, Bergen op Zoom, Hulst, en Sas van Gent. De meeste steden werden door Adriaen Anthoniszoon en zijn collega s (onder meer Jacob Kemp, Johan van Rijswijk en David van Orliëns) tot vestingstad getransformeerd volgens het Oud Nederlands Vestingstelsel. Zij gaven veel steden bovendien een extra ring van verdedigingswerken bestaande uit ravelijnen in de natte gracht, een enveloppe met een gedekte weg rondom de hoofdgracht, een extra buitengracht met aarden buitenwallen en hoornwerken. Daaromheen kwam vaak nog een brede strook grond met een hellend vlak (glacis). Naast het versterken van vestingsteden werden op strategisch belangrijke plaatsen schansen aangelegd. Dit waren relatief kleine verdedigingswerken in de vorm van een gebastioneerde vestingwal in een vier-, vijf- of zeshoek. Ook de Spanjaarden bouwden tijdens de Tachtigjarige Oorlog diverse vestingsteden, forten, schansen en linies, waaronder de vestingstad Stevensweert. Hun verdedigingslinies lagen vooral in de Achterhoek, Brabant en Limburg. Toen in 1629 Spaanse troepen de Veluwe binnentrokken, werd in opdracht van Frederik Hendrik ( ), die zijn halfbroer Maurits als opperbevelhebber had opgevolgd, een provisorische waterlinie aangelegd langs de Utrechtse Vecht en de Vaartse Rijn. Dit was in feite de In de dertiende en veertiende eeuw kregen veel steden stenen stadsmuren in plaats van houten palissaden. Deze muren waren over het algemeen goed bestand tegen de toenmalige aanvalswapens zoals de stormram en de blijde. Met de komst van het buskruit en de ontwikkeling van het kanon in de vijftiende eeuw werd echter duidelijk dat de stenen stadsmuren niet langer bescherming boden tegen de nieuwe wapens. vestingstelsel was dat het beter paste in het waterrijke Nederlandse landschap. Bovendien hoefde men geen kostbare stenen te gebruiken, maar kon men aarde uit de directe omgeving gebruiken voor het bouwen van de vesting. De aanleg van aarden wallen en andere aarden werken maakte ook de toepassing van militaire beplantingen mogelijk. In het volgende hoofdstuk gaan we hier nader op in. Het Oud Nederlands Vestingstelsel werd in de zeventiende eeuw door de militaire ingenieurs en vestingbouwkundigen van de Republiek ook in andere delen van Europa toegepast. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd in 1588 de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden uitgeroepen, kortweg de Republiek genoemd. Prins Maurits ( ) was stadhouder en kapitein-generaal van het leger van de Republiek. Tussen Naast het versterken van vestingsteden werden in de Tachtigjarige Oorlog ook schansen aangelegd. Deze tekening van J. Blaeu (1649) is een schematische weergave van de schansen en kwartieren voor de Engelse, Friese en Hollandse troepen tijdens het beleg van Grol (Groenlo) door Prins Maurits in 1597.

13 Geschiedenis Nieuwe Hollandse Waterlinie De Nieuwe Hollandse Waterlinie is een militaire verdedigingslinie die zich uitstrekt van de voormalige Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbos. De Nieuwe Hollandse Waterlinie bestaat uit 5 vestingen, 39 forten, 5 lunetten en een twintigtal andersoortige werken. De linie lag als een beschermende krans rondom de steden van Holland en was ongeveer 85 kilometer lang en 3 tot 5 kilometer breed. Het verdedigingswapen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie was, net als bij de Grebbelinie, het water. In de Nieuwe Hollandse Waterlinie werd een ingenieus waterhuishoudkundig systeem van sluizen, inundatiekanalen en bestaande waterwegen en waterkeringen aangelegd. Een schijnbaar klein laagje water, gemiddeld maar 40 centimeter diep, was genoeg om het land verraderlijk en moeilijk begaanbaar te maken voor mensen, voertuigen of paarden. Tegelijkertijd was het te ondiep om per boot te bevaren. De waterlinie kon binnen een kleine drie weken totaal onder water worden gezet. Op zwakke punten werd de verdedigingslinie aangevuld met onder meer forten, kazematten en (groeps) schuilplaatsen. Daarnaast bestond de waterlinie uit de vestingsteden Muiden, Weesp, Naarden, Gorinchem en Woudrichem. De waterlinie heeft haar waarde als verdedigingslinie nooit echt kunnen bewijzen. De linie is echter wel driemaal in staat van verdediging gebracht, namelijk in 1870 toen de Frans-Duitse Oorlog dreigde uit te draaien op een Europese oorlog, tijdens de Eerste Wereldoorlog en de laatste keer in 1939 tijdens de mobilisatie voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog. Tracé van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De Nieuwe Hollandse Waterlinie was in feite een uitbreiding en verbetering van de Oude Hollandse Waterlinie. De voorbereidingen voor de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie waren gestart onder het bewind van Napoleon. In 1815 besloot koning Willem i definitief tot de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De bouw van deze linie vond plaats tussen 1815 en 1885, waarna er begin twintigste eeuw nog verdere verbeteringen werden uitgevoerd. Er kunnen vijf bouwperioden worden onderscheiden. In de eerste bouwperiode ( ) werden veel versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Tijdens de tweede bouwperiode ( ) werden de torenforten aan de rivieraccessen gebouwd en kregen forten bomvrije gebouwen. Gedurende de derde bouwperiode ( ) vonden verbeteringen plaats aan de gehele linie, omdat de reikwijdte van de projectielen was toegenomen. In deze periode werd het Offensief van Naarden en werden de forten Ruigenhoek, Voordorp, Vechten en Rijnauwen bij Utrecht gebouwd. De mobilisatie tijdens de Frans-Duitse Oorlog in 1870 bracht opnieuw veel tekortkomingen aan het licht, waarna er tal van verbetering in de linie zijn aangebracht. De laatste echte forten in Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn gebouwd tijdens de vierde bouwperiode ( ). Hierna volgde nog een nieuwe reeks van aanpassingen aan het begin van de twintigste eeuw. De vijfde bouwperiode begint met de invoering van de brisantgranaat in De verdedigingswerken in de Nieuwe Hollandse Waterlinie bleken hier niet tegen opgewassen. In de twintigste eeuw werden daarom op en rondom de forten betonnen schuilplaatsen en kazematten gebouwd. Bij de mobilisatie tijdens de Eerste Wereldoorlog bleek dat door de veranderende manier van oorlogsvoeren, de tactische en strategische waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie sterk was afgenomen. Door de introductie van onder meer vliegtuigen in de oorlogsvoering kreeg men steeds meer behoefte aan mobiele verdedigingsmiddelen. Na 1918 werden vanwege bezuinigingen op het defensiebudget dan ook alleen de meest Op deze propagandafoto van Defensie uit 1939 wordt de werking van de waterlinie getoond. Het stuk geschut is gekanteld in een greppel in geïnundeerd gebied. noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden aan de waterlinie uitgevoerd. Hoewel de Nieuwe Hollandse Waterlinie tijdens de mobilisatie van 1939 nog werd beschouwd als de belangrijkste verdedigingslinie, verloor de linie na de Tweede Wereldoorlog vrij snel haar functie. In 1956 werd de linie bij Koninklijk Besluit opgeheven als verdedigingswerk. De meeste van de verdedigingswerken werden in de loop der tijd overgedragen aan terreinbeherende organisaties zoals Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en de provinciale landschappen. Ook kwamen forten in handen van gemeenten en particulieren. De forten die nog in bezit van Defensie bleven, werden onder andere gebruikt als opslagplaats. Op de verdedigingswerken heeft zich in de loop der tijd een breed scala van activiteiten ontwikkeld. Een deel van forten is natuurgebied geworden. Andere forten worden gebruikt voor wonen, werken en (dag)recreatie. De laatste jaren wordt er vanuit het Belvedere-uitgangspunt behoud door ontwikkeling door een groot aantal partijen gewerkt aan de herinrichting en herbestemming van (onderdelen van) de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De waterlinie is een Nationaal Landschap en is sinds 1995 ook aangemeld voor de Werelderfgoedlijst van unesco. In 2009 is men bovendien gestart met de procedure om de gehele linie aan te wijzen als rijksmonument

14 voorloper van de (Oude) Hollandse Waterlinie. Er werd in de Republiek al langer nagedacht over de aanleg van een of meerdere waterlinies. De eerste die werd aangelegd is de West-Brabantse Waterlinie uit Deze linie lag tussen de vestingsteden Bergen op Zoom en Steenbergen. Meer naar het oosten werd in de zeventiende eeuw geëxperimenteerd met de aanleg van de IJssellinie. Deze linie bleek in de praktijk echter niet goed te functioneren, omdat de waterstand van de IJssel vaak te laag was voor succesvolle inundaties (onderwaterzettingen). Vanaf eind zestiende eeuw werden er ook plannen gemaakt voor de aanleg van een linie in de Gelderse Vallei, maar deze plannen werden lange tijd niet uitgevoerd. Toen de Republiek in het Rampjaar 1672 in oorlog raakte met Frankrijk, Engeland en de bisdommen Keulen en Münster, wist stadhouder en legerleider prins Willem iii ( ) de kerngewesten Zeeland en Holland uit handen van de vijand te houden door het gebied tussen Naarden en Gorinchem onder water te zetten. Nadat deze provisorische waterlinie had standgehouden, werd Deze historische foto van de vesting Naarden toont het stervormige grondplan dat ontstond na een grootscheepse modernisering van de vesting in de periode In de gracht liggen de driehoekige ravelijnen. Rond de vestinggracht ligt als een extra beschermingswal de enveloppe met de (met bomen begroeide) bedekte weg. besloten om deze linie een permanenter karakter te geven. Diverse vestingsteden, zoals Muiden, Naarden, Woerden, Oudewater en Gorinchem, werden opgenomen in deze verdedigingslinie. Doorgangen door de linie (accessen) en niet inundeerbare plaatsen werden versterkt met forten, schansen, batterijen en andere verdedigingswerken. Hiermee was de Hollandse Waterlinie geboren. Deze linie is men later, met het realiseren van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Oude Hollandse Waterlinie gaan noemen. De Oude Hollandse Waterlinie liep van Muiden via Woerden tot Gorinchem. De linie werd tot aan de napoleontische tijd een aantal keren naar het oosten verlegd. De stad Utrecht bleef echter steeds buiten de Oude Hollandse Waterlinie. Prins Willem iii wilde naast de aanleg en verbetering van de Hollandse Waterlinie ook de vestingsteden versterken. In 1695 benoemde hij de militair en vestingbouwkundige Menno van Coehoorn ( ) tot inspecteur-generaal der Fortificatiën. Van Coehoorn had al eerder zijn vestingbouwkundige ideeën opgetekend in zijn in 1685 uitgegeven boek Nieuwe vestingbouw op een natte of lage horizont. Het verdedigingsstelsel dat Van Coehoorn in dit boek beschrijft, zou later bekend worden als het Nieuw Nederlands Vestingstelsel. Dit stelsel moest een antwoord vormen op de sterk verbeterde artillerie, waartegen het Oud Nederlands Vestingstelsel niet meer bestand was. In het Nieuw Nederlands Vestingstelsel voorzag Menno van Coehoorn onder andere in grotere en verbeterde bastions. Onder leiding van Menno van Coehoorn zijn onder meer de bastions van de steden Breda, s-hertogenbosch, Grave en Nijmegen verbeterd. In 1685 publiceerde Menno van Coehoorn ( ) het boek Nieuwe vestingbouw op een natte of lage horizont, waarin hij een verdedigingsstelsel beschrijft dat later bekend zou worden als het Nieuw Nederlands Vestingstelsel. In 1695 werd Van Coehoorn benoemd tot inspecteur-generaal der Fortificatiën. Onder zijn leiding werden diverse vestingwerken verbeterd. Rondom veel steden werden ook nog extra verdedigingswerken aangelegd met lunetten en halvemaanvormige bolwerken. Vanwege de steeds aanhoudende Franse dreiging werd er halverwege de achttiende eeuw een tweede waterlinie aangelegd in de Gelderse Vallei tussen de Zuiderzee bij Spakenburg en de Rijn bij Rhenen. Deze linie werd de Grebbelinie genoemd. De Nijmeegse generaal Cornelis Kraijenhoff ( ) stelde in 1811 aan Napole

15 Geschiedenis Stelling van Amsterdam De Stelling van Amsterdam is tussen 1880 en 1914 aangelegd als een kringstelling van permanente verdedigingswerken rond de hoofdstad. De stelling lag op 10 tot 15 kilometer rond het centrum van Amsterdam, was 135 kilometer lang en bevatte 46 forten en batterijen. De aanleg van de Stelling van Amsterdam werd geregeld in de Vestingwet van Het idee voor de aanleg van een linie rond Amsterdam is echter al ouder. Tussen 1805 en 1810 werden rondom Amsterdam onder leiding van Cornelis Kraijenhoff al de zogenaamde Posten van Krayenhoff aangelegd. Deze posten moesten Amsterdam beschermen tegen een eventuele aanval van de Engelsen. De Stelling van Amsterdam was primair een waterlinie. In geval van vijandelijkheden zouden grote delen van het gebied rond Amsterdam onder water worden gezet. De vijand zou dan niet verder richting de hoofdstad kunnen oprukken, waarbij Amsterdam zou fungeren als een zogenaamd nationaal reduit, oftewel als het laatste bastion van Nederland. Op plekken waar de waterlinie werd doorkruist door dijken, wegen, spoorlijnen of op andere kwetsbare plekken, werden forten en batterijen aangelegd. De forten lagen op gemiddeld 3 kilometer van elkaar, zodat ze elkaar wederzijds ondersteuningsvuur konden geven. De Stelling van Amsterdam werd destijds beschouwd als het modernste en meest omvangrijke vestingbouwkundig project in Europa. Het oudste fort in de stelling is Fort bij Abcoude dat tussen 1883 en 1885 is gebouwd. De komst van de brisantgranaat in de jaren tachtig van de negentiende eeuw betekende een wijziging van de plannen voor de forten in de Stelling van Amsterdam. De geplande bakstenen forten bleken onvoldoende bestand tegen dit explosief. De bouw van een aantal bakstenen forten werd daarom stilgelegd. Men besloot voortaan de forten uit beton te vervaardigen. Pas na uitgebreide proeven met beschietingen wist men betonnen, met aarde overdekte kazematten te construeren die bestand waren tegen het zwaarste geschut uit die tijd. De meeste forten zijn daarom pas na 1897 gebouwd. De grondvorm van de forten kwam in grote lijnen overeen. De forten waren langwerpig en smal, waardoor de trefkans gering was. Een groot deel van de forten werd bovendien voorzien van gepantserde geschutskoepels. Tracé van de Stelling van Amsterdam. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de stelling gemobiliseerd. De stelling had in die tijd een belangrijke afschrikkende werking. De aanwezigheid van de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie was in 1914 voor de Duitsers een van de redenen om Nederland niet binnen te vallen. In 1922 werd de stelling tezamen met andere verdedigingslinies als de Nieuwe Hollandse Waterlinie opgenomen in de Vesting Holland. Tijdens de Duitse aanval in de meidagen van 1940 werd het noordelijk deel van de Stelling van Amsterdam in staat van verdediging gebracht, toen de Duitsers vanuit Friesland het IJsselmeer dreigden over te steken. Dit was voor het eerst in de geschiedenis van de stelling dat de inundaties daadwerkelijk werden uitgevoerd. Tijdens de Duitse bezetting was wel duidelijk geworden dat door de moderne oorlogvoering, zoals de massale inzet van vliegtuigen en luchtlandingstroepen, de Stelling van Amsterdam De pantserkoepel van het Fort bij Spijkerboor. De komst van brisantgranaat in de jaren tachtig van de negentiende eeuw betekende een wijziging van de plannen voor de forten in de Stelling van Amsterdam. De forten werden voortaan in plaats van baksteen van beton vervaardigd, waarbij de kazematten met aarde werden overdekt. Een groot deel van de forten werd bovendien voorzien van gepantserde geschutskoepels. definitief haar militaire betekenis had verloren. De militaire status van de stelling werd echter pas in 1963 definitief opgeheven. Tegenwoordig kennen de forten in de stelling diverse eigenaren en varieert hun functie van natuurgebied tot bedrijfspand. De Stelling van Amsterdam staat sinds 1996 op de Werelderfgoedlijst van Unesco. Daarnaast is de stelling in 2005 aangewezen als Nationaal Landschap

16 on voor om de Hollandse Waterlinie te vervangen door een nieuwe Hollandse Waterlinie tussen Naarden en Gorinchem waarbinnen ook Utrecht moest komen te liggen. Napoleon keurde dit plan goed en gaf opdracht tot het instellen van een commissie die de plannen verder moest uitwerken. Na het vertrek van de Fransen uit Nederland werden de plannen voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie opgepakt door koning Willem i ( ). Hij gaf in 1815 opdracht tot de aanleg van deze verdedigingslinie. Na het bombardement van Parijs tijdens de Frans-Duitse Oorlog in 1870 realiseerde men zich dat de vestingsteden en veel van de forten niet langer bestand waren tegen het moderne (Duitse) geschut, dat een veel grotere reikwijdte en meer explosieve kracht had. In dezelfde periode werd vanuit de stadsbesturen en de stadsbewoners steeds meer geklaagd over het knellende korset dat de verdedigingswerken vormden voor de stad en zijn inwoners. Stadsuitbreidingen werden hierdoor tegengehouden en de aanwezigheid van soldaten droeg vaak ook niet bij aan de leefbaarheid en hygiëne van de stad. In 1874 werd door de Tweede Kamer de Vestingwet aangenomen. In deze wet werd geregeld dat de verdediging in principe werd geconcentreerd op het westen van Nederland, waarbij het leger zich uiteindelijk zou kunnen terugtrekken tot het gebied rond Amsterdam. De verdediging moest plaatsvinden door middel van inundatie. Een belangrijk gevolg van de wet was dat veel vestingsteden in het oosten en zuiden van Nederland hun verdedigende functie verloren. In veel vestingsteden startte men met de ontmanteling van de vestingwerken of kende men andere functies toe aan Generaal Cornelis Kraijenhoff ( ) vergezelde in 1811 keizer Napoleon op een inspectietocht van Muiden naar Naarden, waarbij hij de keizer voorstelde om de Oude Hollandse Waterlinie te vervangen door een nieuwe Hollandse Waterlinie. Napoleon besloot tot een instellen van een commissie die deze plannen verder moest uitwerken. Onder koning Willem i werd vanaf 1815 gestart met de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. de vrijgekomen bastions en omwallingen. Op een aantal plaatsen werden de wallen bijvoorbeeld omgevormd tot stadspark. In de Vestingwet van 1874 was bovendien bepaald dat er een verdedigingslinie rondom Amsterdam zou moeten komen. In 1880 werd gestart met de aanleg van de Stelling van Amsterdam. Na de Eerste Wereldoorlog ( ) bleef de Nederlandse verdediging geba- IJsselmeerinundaties IJsselinundaties (stromend) IJsselinundaties Inlaatwerk springcoupure graafcoupure Tracé van de IJssellinie. Met de IJssellinie die tussen 1951 en 1954 is aangelegd hoopte men een eventuele opmars van het Sovjet-leger te stoppen door een strook land met een breedte van 3 tot 15 kilometer van IJsselmuiden tot en met de Ooijpolder te inunderen

17 h seerd op waterlinies en een veldleger. In 1922 werden door de legerleiding diverse waterlinies, zoals de Stelling van Amsterdam, De Nieuwe Hollandse Waterlinie en enkele kleinere linies in het westen samengevoegd tot een samenhangend verdedigingsstelsel. Dit verdedigingsstelsel werd onder gezag van de commandant van de Vesting Holland geplaatst. Ondanks de neutraliteitspolitiek in het interbellum begon men vanaf 1933 de grensverdediging in het oosten van het land te versterken tegen een mogelijke aanval vanuit Duitsland. De eerder opgeheven IJssellinie en Maaslinie werden gereactiveerd. Langs deze linies werden onder andere honderden betonnen kazematten gebouwd. Tussen Grave en Weert werd daarnaast de Peel-Raamstelling aangelegd. In 1939 werd besloten om de Grebbelinie aan te passen en gereed te maken voor verdediging. Verspreid over Nederland lagen er bovendien nog diverse andere (kleinere) linies en stellingen. Al deze verdedigingswerken mochten niet baten. Bij de Duitse inval in mei 1940 bleek de overmacht te groot en na het bombardement op Rotterdam moest het Nederlandse leger capituleren. De Duitse bezetter legde in ons land vanaf 1941 nog een geheel nieuwe verdedigingslinie aan: de Atlantikwall, die liep van Noorwegen Enveloppe Bastions Ravelijnen Vestinggracht Gedekte (of bedekte) weg Vestingstad Voorbeeld van een plattegrond van een vesting met uitleg van enkele vestingbouwkundige termen. a b c e g d f i j k l m n o Schematische dwarsdoorsnede van een vesting met bijbehorende vestingbouwkundige termen. aj hoofdwal ab terreplein bc binnentalud cd walgang ef banket fi borstwering gh plongée hi buitentalud ij berm jk escarp jm (hoofd)gracht lm contrescarp mn gedekte (of bedekte) weg op glacis ps contrescarpgracht st maaiveld b c a d e Plattegrond van een wal met bastions met bijbehorende vestingbouwkundige termen. ae bastion ab flank bc face ef courtine p q r s t f tot Spanje. Met deze verdedigingslinie van betonnen bunkers, mijnenvelden en andere versperringen wilden de Duitsers een geallieerde invasie vanuit het westen voorkomen. Na de Tweede Wereldoorlog ( ) volgde de Koude Oorlog. De geallieerden richtten de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (navo) op, waarvan ook Nederland lid werd. De navo-lidstaten voerden een gemeenschappelijk defensiepolitiek tegen de Sovjet-Unie. Langs de Rijn vanaf Zwitserland tot aan Lobith in Nederland werd een verdedigingslinie aangelegd. Omdat het westen van Nederland hierdoor onbeschermd bleef, besloot de Nederlandse regering om de zogenaamde Rijnlinie te verlengen met de IJssellinie. De linie is aangelegd tussen 1951 en In de IJssellinie hoopte men een eventuele opmars van het Sovjet-leger te stoppen door een strook met een breedte van 3 tot 15 kilometer van IJsselmuiden ten noorden van Zwolle tot en met de Ooijpolder ten oosten van Nijmegen te inunderen. Op diverse plekken werden drijvende stuwen gebouwd waarmee men water uit de Rijn en de Waal richting de IJssel kon leiden. Bij de stuwen werden bunkers met luchtdoelgeschut en mitrailleurs geplaatst ter verdediging. Al in de vroege jaren zestig verloor de linie haar functie, omdat in de Bondsrepubliek Duitsland de Bundeswehr werd opgericht en de navo haar belangrijkste verdedigingslijn meer naar het oosten verplaatste. In 1964 werd de IJssellinie opgeheven en werden de werken ontmanteld. Een ander relict uit de Koude Oorlog zijn de zogenaamde luchtwachttorens die in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw werden gebouwd. De luchtwachttorens dienden als uitkijkpost voor het afzoeken van het luchtruim naar Russische vliegtuigen

18 Militaire beplantingen door de eeuwen 3heen Door de eeuwen heen zijn bomen en struiken gebruikt om op verdedigingswerken en verdedigingslinies barrières op te werpen. Bovendien leverde dit soort houtige beplantingen ook gebruikshout op of bood het extra camouflage, dekking en stevigheid aan de verdedigingswerken. In dit boek wordt de term militaire beplantingen gehanteerd als verzamelnaam voor alle type beplantingen die werden gebruikt bij de verdediging van vestingen, forten, schansen of andere verdedigingswerken. Dit hoofdstuk behandelt de geschiedenis van deze beplantingen. Eerst wordt de algemene ontwikkeling van de militaire beplantingen beschreven vanaf de vroegste vermelding tot in de twintigste eeuw. Daarna wordt gedetailleerd ingegaan op de militaire beplantingen op de Grebbelinie, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. S Algemene ontwikkeling Al sinds mensenheugenis worden bomen en struiken gebruikt voor de bescherming van huis en haard. Hagen van (doorn)- struiken, palissaden van boomstammen of andere levende en dode houten omheiningen waren lange tijd een geliefd middel om ongewenste indringers (roofdieren, plunderaars, vijandige legers) van het erf of buiten een (rechts)gebied te houden. Op de laatmiddeleeuwse landweren werd bijvoorbeeld boven op de aarden wallen vaak een beplanting aangebracht van bomen en/of (doorn)struiken. Deze beplanting diende als barrière tegen aanvallers. Zo wordt over de landweer bij Krefeld in 1642 geschreven dat deze bestond uit een driedobbelen graft en twee wallen tusschen beyden dicht met eyken struyken bewassen, dat gheen paard dar door konde. Uit de archieven is bekend dat beplantingen op landweren vaak werden beheerd als hagen, waarbij de struiken werden gevlochten of gelegd. In diverse stukken wordt ook het onderhoud van de beplan Beplanting van o.a. haagbeuk, sleedoorn en rozen Greppel Reconstructietekening van een landweer met dubbele wallen. Op landweren werd boven op de aarden wallen vaak een beplanting aangebracht van bomen en/of (doorn)struiken die dienden als barrière tegen aanvallers.

19 De vroegste militaire beplanting? Julius Caesar schreef in zijn Commentarii De Bello Gallico rond 50 voor Christus over de Belgische stam de Nerviërs die dichte hagen van gevlochten jonge bomen, rozen en doornstruiken aanlegden om een gebied ondoordringbaar te maken voor vijandige legers. Caesar schreef: [deze mensen] hakken dus jonge bomen om echter zonder ze geheel door te hakken, buigen ze en vervlechten de in de breedte groeiende takken, voegen doornen braamstruiken ertussen en zijn zo in staat deze heiningen tot een verschansing als een muur te vormen, zodat men er niet alleen niet door kan dringen, maar er zelfs niet doorheen kan kijken. Dit zou mogelijk de vroegst bekende vermelding zijn van militaire beplantingen. In zijn boek De Maasheggen uit 2011 betwijfelt Marius Grutters of deze hagen daadwerkelijk dienden als militaire beplanting, aangezien de Nerviërs al over veel sterkere verschansingen beschikten. Mogelijk dienden de hagen gewoon als vee- of wildkering en kwamen zij bij een aanval van het Romeinse leger toevallig goed van pas als barrière. De walbeplanting van Fort Uitermeer bij Weesp. De prent is gemaakt tussen 1650 en Het fort is in de negentiende eeuw opgenomen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie en later in de Stelling van Amsterdam. ting op de landweren nauwkeurig beschreven en wordt er melding gemaakt van boetes die werden opgelegd voor het beschadigen van de beplanting. In het Koerboeck van Doetinchem wordt bijvoorbeeld vermeld dat ieder die in der landtweer holt houwe veroordeeld wordt tot een boete van 5 ponden. Voor meer informatie over landweren en hun beplantingen wordt verwezen naar Brokamp (2007). Hagen werden niet alleen op landweren toegepast. Ook op vluchtschansen uit de late middeleeuwen en de Tachtigjarige Oorlog werden vaak doornhagen aangeplant als extra barrière tegen indringers. Tal van vijftiende- tot achttiende-eeuwse Europese vestingbouwers maakten gebruik van doornhagen als barrière tegen aanvallers. Deze werden veelal op de bermen langs de grachtboorden geplant, zodat aanvallers grote moeite zouden hebben om vanuit de gracht aan land te komen. De Duitse vestingdeskundige Daniel Speckle ( ) (ook wel Specklin genoemd) adviseert in zijn in 1589 gepubliceerde Architectura von Vestungen om junge Hagdornen op de vestingwerken aan te planten. Deze doornhagen dienden als barrière tegen indringers. Tevens hielden de doornhagen met hun wortels de aarden wallen bij elkaar die anders onder invloed van beschieting konden instorten. Speckle schrijft daarover Solche Häg sind sehr trefflich und gut, als etwa eine Schantze seyn mag, dann es hindert nicht allein das Aufsteigen, sondern hebt den Wall, daß alles schiessen vergebens ist, kan nich reissen oder fallen, sondern hält alles fest, so kan ihm das Geschüß auch nichts thun, und ist dem Feinde von aussen und innen schädlich, denen in der Festung aber sehr nützlich, und vorständich in allen Ihrem Thun. De zeventiende-eeuwse Franse vesting- In 1589 publiceert de Duitse vestingdeskundige Daniel Speckle zijn Architectura von Vestungen. Hierin adviseert hij om junge Hagdornen op de vestingwerken aan te planten

20 Deze tekening van Slot Loevestein van Roelant Roghman uit geeft de beplanting op de wallen en de haag op de berm langs de gracht in het midden bouwer Sebastien Le Pestre de Vauban ( ) vond een doornhaag op een berm zelfs efficiënter dan een palissade om vijanden tegen te houden, aldus Brialmont (1863). Levende beplanting was immers niet zo sterk aan bederf onderhevig als houten constructies en behoefde daarom minder onderhoud. Bovendien werden heggen minder snel door vijandelijk artillerievuur kapot geschoten dan houten palissaden. Voor de aanleg van doornhagen wordt in de vestingbouwkundige literatuur niet alleen meidoorn aanbevolen. Ook soorten als sleedoorn en robinia worden genoemd. In diverse stukken wordt ook stekelbrem aanbevolen. Deze struik wordt echter doorgaans niet zo hoog. Mogelijk bedoelde men een hierop lijkende, maar wel grote struik, de gaspeldoorn. De achttiende-eeuwse Franse vestingbouwer Bernard Forest de Bélidor ( ) geeft in zijn La science des ingénieurs uit 1734 zeer nauwkeurige aanwijzingen voor de aanplant en het vlechten van doornhagen op bermen van vestingen. Naast hagen werden door de vestingbouwers ook opgaande bomen belangrijk geacht. Deze beplantingen konden immers dienen als leverancier van hout voor het aanleggen van extra versterkingen of het leveren van brandhout ten tijde van belegering. Op het terreplein zorgden bomen ook voor de nodige schaduw bij bijvoorbeeld wachthuisjes. Daarnaast waren bomen en struiken van belang voor het verstevigen van de aarden wallen met hun wortels. De eerdergenoemde Bélidor adviseerde in 1734 daarom om op vestingen drie rijen bomen te planten: de eerste rij aan de voet van de wal, de tweede rij 3 à 4 voet (90 à 120 centimeter) vanaf de rand van het terreplein en de laatste rij op de helling van de vestingwal. Als geschikte boomsoort raadde hij iepen aan. Zoals vermeld in het vorige hoofdstuk, maakte de introductie van het Oud Nederlands Vestingstelsel met aarden wallen ook uitgebreide militaire beplantingen op vestingen mogelijk. Uit de archieven zijn diverse vermeldingen bekend van Nederlandse vestingen (vestingsteden) in de vijftiende tot en met achttiende eeuw die militaire beplantingen kenden. Franz Löher schrijft bijvoorbeeld in het boek Jacoba van Beijeren en haar tijd over het beleg van Amersfoort in 1427 door Filips de Goede: Hoe velen waren er niet gevallen voor de wallen en digte doornhagen van Amersfoort. De bermen van de vesting Breda waren begin zeventiende eeuw bijvoorbeeld beplant met hagen van in elkander gevlochten doornen. Ook Loevestein kende in deze periode doornhagen. In februari 1685 werden in s-hertogenbosch 5000 Willighe pooten geplant langs en ontrent de stadswallen [en] sommige plaetsen werden aangevuld met Ypenboomen. Van de vestingwerken in de stad Gorinchem is bijvoorbeeld bekend dat bij een visitatie op 25 oktober 1692 de doornhegge onder niet wel gesuyvert ende boven niet spits genoegh geschooren zijn. Begin negentiende eeuw wordt er naast de voorgenoemde beplantingen ook steeds meer gesproken over de voordelen van het beplanten van het glacis. Een van de eersten die hierover sprak is de Franse vestingdeskundige Gaspard Noizet-Saint- Paul ( ). De Belgische vestingbouwer Brialmont ( ) wees er in zijn Etude sur la défense des états et sur la fortification uit 1863 overigens op dat Nederland en Duitsland de landen waren waar voor het eerst op het glacis hakhout werd aangelegd. De aanleg van hakhoutbeplantingen en andere aanplanten op het glacis leverde volgens de deskundigen gebruikshout bij belegeringen als brandhout of voor het maken van fascines. Wilgentenen werden bovendien door militairen eeuwenlang gebruikt voor het vervaardigen van schanskorven, die op hun beurt weer konden worden gebruikt voor het verstevigen van borstweringen. Het gebruik van schanskorven stopte echter aan het einde van de negentiende eeuw. Als het hakhout niet voor eigen gebruik was bedoeld, het- van de zeventiende eeuw weer

21 Schanskorf Verbod op het vernielen of beschadigen van beplantingen Deze plattegrond van de stad Goes toont de beplanting van de vestingwallen in Dergelijke beplantingen dienden onder andere als leverancier van hout voor het aanleggen van extra versterkingen of het leveren van brandhout tijdens belegeringen. Wanneer men vestingwerken eenmaal had beplant, was het belangrijk om de beplantingen ook in goede staat te houden en vernielingen of beschadigingen te voorkomen. Er zijn dan ook diverse zeventiende- en achttiende-eeuwse bepalingen (ordonnantiën) bekend waarin verboden staan tegen het vernielen of beschadigen van beplantingen op verdedigingswerken. In Zeeland werd in 1649 bijvoorbeeld verordend: Het hout tot de ryswerken, tot de fortificatien, en zeewerken, mag niet dieflyk afgehaelt, of tot eigen brand gebruikt worden, op arbitraire correctie. Uit begin achttiende eeuw stamt de volgende verordening: Tegen het schenden van boomen, en doorn-heggen op de Fortificatien, het schenden der wallen, ( ) en tegen het schenden der Banquetten, met het weiden van paarden, koeyen, kalveren, varkens, schapen, ganzen, hoenderen, enz. is op boete van 12. en 14. gis. respective voorzien by Waarschouwing van Gecommitt. Raden 9. Maart Hakhout en opgaande bomen op verdedigingswerken leverden gebruikshout op dat bijvoorbeeld kon worden gebruikt voor de vervaardiging van kandelaars en fascines, zoals te zien is op deze tekening. Blindering met schanskorven. Van wilgenhakhout op vestingwerken konden wilgentenen worden geoogst die eeuwenlang werden gebruikt voor het vervaardigen van schanskorven. Schanskorven werden op hun beurt weer gebruikt voor onder meer het verstevigen van borstweringen of blinderingen. geen vaak het geval was in vredestijd, dan werd het hakhout vaak verkocht via bijvoorbeeld een openbare verkoping. De aanplant van hakhout op het glacis en andere plekken zorgde bovendien voor een hinderlijke barrière voor de vijand. De wortels vormden een belangrijk obstakel tegen vijandelijke pogingen om het fort of de vesting te naderen met mijngangen of loopgraven (sappen). Deze functie van het hakhout ging in de tweede helft van de negentiende eeuw deels weer verloren, omdat binnen het militaire apparaat het werk van de zogenaamde mineurs en sappeurs min of meer had afgedaan. Dat ook de Nederlandse krijgsmacht begin negentiende eeuw belang hechtte aan beplantingen op forten en vestingen wordt geïllustreerd door het verschijnen van de Algemeene Instructie voor de Directeuren der fortificatiën, betrekkelijk het aanleggen van boomkwekerijen en het doen van beplantingen der vestingwerken in In de tekst wordt wederom gesproken over het belang van boomwortels als hindernis tegen vijandelijke ingravingen en het gebruik van het hout voor het maken van versterkingen. Volgens de auteur kan bovendien de verkoop van het hout op de vestingen in vredestijd de Rijks schatkist bevoordelen. De instructie bevat gedetailleerde aanwijzingen voor het aanleggen van beplantingen op verdedigingswerken. Tot slot wordt in deze instructie aangegeven dat er voor de vestingen beplantingsbestekken moeten worden opgesteld en dat van elke vesting een jaarlijkse inventarisatie van de beplanting moet worden gemaakt, inclusief een gedetailleerde beplantingskaart. In de eerste helft van de negentiende eeuw wordt er op tal van vestingen aandacht besteed aan de militaire beplantingen. In bijvoorbeeld de vestingen Venlo, Gorinchem, s-hertogenbosch, Bergen op Zoom, Naarden en Muiden worden in deze periode nieuwe beplantingen aangelegd, gerooide beplantingen herplant en 40 41

22 Militaire beplantingen overzee De ideeën over militaire beplantingen werden niet alleen toegepast in Nederland en andere Europese landen. Ook in de Nederlandse overzeese koloniën zag men voordeel in het gebruik van beplantingen op verdedigingswerken. In het Tijdschrift voor Nederlandsch Indië wordt in 1860 voorgesteld om op Java het glacis van de vestingwerken te beplanten met hakhout van djati-boomen (teak) om in staat van oorlog en van beleg ( ) geen gebrek aan timmerhout te hebben. De auteur noemt verder als voordeel dat de vijand, bij het graven zijner loopgraven, veel tegenstand zal te overwinnen hebben, ten einde de zware wortels die in den grond zitten door te graven. H. Ypes wijdt in 1871 in het Indisch Militair Tijdschrift ook enkele alinea s aan het belang van beplantingen op versterkingen. Volgens hem kan de beplanting helpen om de bestorming van een vesting te bemoeilijken en leveren beplantingen van zwaar hout en bamboe op het glacis waardevol gebruikshout in tijden van oorlog. Daarnaast vermeldt Ypes dat slingerplanten kunnen worden gebruikt om wolfskuilen (valkuilen) en randjoes (ingegraven paaltjes met scherpe punten) te verbergen. Tot slot beveelt hij het aanplanten van Bamboedoeri, een stekelige bamboe soort, aan als barrière en de versteviging van de aardwerken. Van deze laatste soort is bekend dat hij op zowel Nederlandse als inheemse forten werd toegepast. Bamboe-doeri, een stekelige bamboesoort, werd in Nederlands-Indië regelmatig op forten toegepast als extra barrière of voor de versteviging van de aardwerken. reeds bestaande beplantingen onderhouden. Een ander voorbeeld is de vesting Maastricht. Volgens een bestek uit 1824 moesten er in verband met de aanleg van de Zuid-Willemsvaart op de vesting drieduizend iepen, Canadese populieren en Italiaanse populieren worden uitgegraven en elders opnieuw worden geplant op onder meer het glacis en de wal. Naast de vestingsteden werden ook steeds meer andere verdedigingswerken beplant. De Grebbelinie kende bijvoorbeeld rond 1800 militaire beplantingen op forten, dijken en keerkaden. Ook de eerste forten in de Nieuwe Hollandse Waterlinie werden rond 1820 beplant. Bijvoegsel bij het Staatsblad uit 1825 waarin de Algemeene Instructie voor de Directeuren der fortificatiën, betrekkelijk het aanleggen van boomkwekerijen en het doen van beplantingen der vestingwerken werd gepubliceerd. In de loop van de negentiende eeuw is er in Nederland een toenemende aandacht voor militaire beplantingen op verdedigingswerken. Er wordt in die tijd volop over het onderwerp gepubliceerd. Eerste luitenant ingenieur Merkes stelt bijvoorbeeld in zijn Verhandeling over het belang der vestingen voor den staat uit 1827 dat de beplanting op het glacis bij een belegering op 50 centimeter hoogte kan worden afgezaagd waarbij de overblijvende staken worden aangescherpt. Dit vormt volgens hem een niet te onderschatten hindernis. Hij beveelt diverse boomsoorten aan zoals es, iep, populier, wilg, els en hazelaar. Voor drogere bodems zijn volgens hem berk, eik of den geschikter. De Nederlandse militaire handboeken van Pasteur (1837) en Van Kerkwijk (1861) bevatten uitgebreide beschrijvingen van de wijze waarop beplantingen van heggen, hakhout en bomen op forten en andere vestingwerken dienen te worden aangelegd. Pasteur beveelt aan om op forten met veel beplanting een eigen kwekerij aan te leggen. De auteurs noemen als voornaamste reden de barrièrewerking van hagen en hakhout en het belang van opgaande bomen en hakhout als leverancier van timmerhout, brandhout en hout voor versterkingen. Van Kerkwijk noemt ook als voordeel van bomen dat zij extra bescherming kunnen bieden aan batterijen die op het fort staan tegen vijandelijk vuur. Hij raadt wel af om op forten en vestingen vruchtbomen te planten omdat deze tijdens de vruchten rijp zijn, te veel bewaking vereischen om de boomen tegen kwaadwilligheid te behoeden. Van Kerkwijk raadt verder de aanplant van hakhout op het glacis aan, die bij een dreigende aanval op circa 30 centimeter boven de grond kan worden afgezet waardoor eene natuurlijk pikettering op het glacis ontstaat. Eind negentiende eeuw en begin twintigste eeuw worden in de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam 42 43

23 IJzerdraad, spiraalmatrassen en prikkeldraad Hakhout werd door de militairen gezien als een belangrijke barrière tegen de aanstormende vijand. In een beschrijving van een bezoek aan de Rijnvestingen in Pruisen in de Militaire Spectator van 1836 wordt bijvoorbeeld vermeld: Dit hakhout stond dermate dik, dat er, om zoo eens te spreken, geen hond konde doordringen. Onze oosterburen hadden echter nog andere methoden om het hakhout ondoordringbaar voor vijanden te maken. In een artikel in de Militaire Spectator van 1886 wordt vermeld dat de Pruisische oud-majoor Schumann de beplanting op het glacis en in de droge gracht gewoonlijk op 1,5 meter hoogte liet kappen waarna tussen de beplanting 3 tot 5 millimeter dik ijzerdraad werd gespannen. Eind negentiende eeuw kenden veel forten uitgebreide militaire beplantingen. Op deze plattegrond van fort Nieuw Sint-Andries bij Heerewaarden uit 1891 zijn beplantingen van essen en acacia s ingetekend. In andere gevallen liet hij zelfs spiraalmatrassen tussen de stammetjes plaatsen. Ook andere vestingbouwdeskundigen noemen het spannen van ijzerdraad tussen hakhout als een effectief middel om de vijand te weren of in ieder geval te vertragen in zijn opmars. In de Wetenschappelijke Jaarberichten van de Koninklijke Vereniging ter beoefening van de Krijgswetenschap uit 1927 komen we onder de kop Eene nieuwigheid op het gebied van verhakkingen het gebruik van prikkeldraad in combinatie met beplantingen tegen. In het artikel wordt aanbevolen struiken en kleine bomen niet te kappen, maar in benedenwaartse stand vast te zetten en onderling te verbinden met bijvoorbeeld prikkeldraad. zeer uitgebreide beplantingen aangelegd. Naast de eerdergenoemde redenen speelde de beplanting nu ook een belangrijke rol in het camoufleren (maskeren) van de forten en de verdedigers op de forten. Met name aan het eind van de negentiende eeuw worden in correspondentie van de genie en in artikelen in de Militaire Spectator uitgebreide verhandelingen gehouden over het maskeren van forten met beplantingen. In deze stukken werd ook volop gediscussieerd over het nut en de plek van de zogenaamde boommaskers. Waar de een het hele fort wilde inpakken met beplanting, vond de ander een paar strategisch geplaatste bomenrijen meer dan voldoende. Sommigen vroegen zich eind negentiende eeuw bovendien af of boommaskers nog wel nut hadden gezien de veranderende strategische waarde van de forten. Na een artikel van A.N.J. Fabius over Maskers voor duurzame verdedigingswerken in de Militaire Spectator uit 1897 reageert de redactie met het naschrift: Wij achten zulke maskers onnoodig, onvoldoende en schadelijk. In de periode tussen de Eerste Wereldoorlog ( ) en de Tweede Wereldoorlog ( ) worden er, voor zover bekend, geen grootschalige militaire beplantingen meer aangelegd op verdedigingswerken. Luchtwachttoren Den Hoorn te Warfhuizen. In de Koude Oorlog werden rondom sommige luchtwachttorens bomen geplant die de toren, in het veelal open landschap, aan het zicht moesten onttrekken. Deze foto uit 2011 toont nog steeds de restanten van deze beplanting. Wel is er nog steeds sprake van incidentele aanplant en van onderhoud van de bestaande beplantingen, die ondanks opruimingen tijdens de mobilisatie in de Eerste Wereldoorlog nog steeds talrijk zijn. In het in 1931 verschenen Voorschrift Inrichten Stellingen wordt over maskering met behulp van beplanting het volgende geschreven: Tegen waarneming van den grond af zijn vele duurzame verdedigingswerken hier te lande door oordeelkundige beplantingen goed gemaskeerd. In dit werk wordt ook nog terloops gewezen op het gebruik van klimop om versterkingen zoals kazematten te camoufleren. Tijdens de mobilisatieperiode ( ) worden hier en daar nieuwe (struik)beplantingen aangelegd om kazematten en groepsschuilplaatsen te camoufleren. Er wordt echter steeds meer gebruikgemaakt van camouflagenetten en beschilderingen als camouflagetechniek

24 Militaire beplantingen in België Ook onze zuiderburen legden in de tweede helft van de negentiende eeuw uitgebreide militaire beplantingen aan. In 1852 werd in België een reglement uitgevaardigd voor het beplanten van vestingen, forten en andere verdedigingswerken, waarbij op diverse plekken opgaande bomen, hakhout, hagen en wilgengrienden moeten worden aangeplant om barrières op te werpen voor de vijand en om de vesting of het fort van gebruikshout te voorzien, waarmee in tijden van belegering extra versterkingen konden worden opgeworpen. In de Belgische stad Diest werden bijvoorbeeld in de periode tussen 1855 en eiken, 704 iepen, 1584 beuken, 32 essen, 3900 stuks eikenhakhout, 4100 stuks elzenhakhout, 6800 wilgentenen en meidoornstruiken geplant op de vestingwerken. Men heeft in deze periode ook oog voor de rol van militaire beplantingen in de nieuwe (gemotoriseerde) wijze van oorlogvoeren. C. Thomassen schrijft bijvoorbeeld in de Militaire Spectator van 1917: ( ) en vooral sedert het toenemen van de aviatiek ( ) de noodzakelijkheid aantoonen van een samenwerken in zake beplanting van wegen tusschen het Ministerie van Oorlog en Rijks- en Provincialen Waterstaat gemeenten en polderbesturen. In een artikel over Leger en Auto schrijft Kapitein der Genie J.J.A. de Ridder in de Militaire Spectator van 1939 dat bij de aanleg van autowegen en verbetering van bestaande wegen ( ) rekening moet worden gehouden met eischen van wegmaskeering (beplanting). Hij vermeldt verder: De ideale militaire weg lijkt dan ook een verkeersweg met gescheiden banen, waarvan de middenstrook en buitenkanten met boomen beplant zijn. Na de Tweede Wereldoorlog verloren veel verdedigingswerken hun functie. Daarmee was ook de rol van de militaire beplantingen op deze werken definitief uitgespeeld. Tijdens de Koude Oorlog zijn in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw nog wel militaire beplantingen toegepast op de nieuw aangelegde verdedigingswerken. Zo werden militaire objecten in de IJssellinie, naast het aanbrengen van donkere camouflageverf, ingepakt met begroeiing om de lichte betonvlakken aan het zicht te onttrekken. Ook sommige luchtwachttorens werden in bosranden geplaatst of ingepakt met bomen, struiken en zelfs klimop, om ervoor te zorgen dat ze vanuit de lucht iets minder gemakkelijk te vinden waren. Daarbij paste men bij voorkeur snel groeiende soorten als populier en wilg toe. Ook voor andere objecten vond men beplantingen een goed camouflagemiddel tegen waarneming uit de lucht. Volgens majoor J.L. Schrikkel, Commandant der Camouflageschool, konden beplantingen bijvoorbeeld worden gebruikt om gebouwen onherkenbaar te maken op luchtfoto s (artikel in de Militaire Spectator uit 1953). S Beplanting Grebbelinie Het is niet bekend of de eerste schansen in de Grebbelinie, die zijn aangelegd in de zestiende en zeventiende eeuw, militaire beplantingen kenden. Halverwege de achttiende eeuw werd in de Grebbelinie onder meer de Grebbeliniedijk met een aantal dwarskaden aangelegd. Deze zijn ergens in de tweede helft van de achttiende eeuw beplant met elzen, essen en eiken, die werden beheerd als hakhout. De eerst bekende vermelding van deze beplanting stamt uit In een bestek voor het zesjarig onderhoud van de Aard Werken der Grebse Linie wordt aangegeven dat er onderhoud dient te worden gepleegd aan alle houtige beplanting die langs de linie en de dwarskaden geplant is. Alleen de Groeperkade viel buiten dit bestek, omdat deze kade pas tussen 1795 en 1799 is aangelegd. Volgens het bestek stond er zowel op de buitenkant van de linie (dijken) als op de binnenkant van de linie houtgewasch dat moest worden onderhouden. Het onderhoud bestond uit het regelmatig afzetten van de hakhoutbeplanting, het vervangen van dode bomen en stoven, het verwijderen van onkruid, en het houtgewasch (...) schoon en zuiver (...) houden van poppen, Wilgengrienden / hakhout (els, es, eik) gracht berm talud borstwering wal rispen en ongedierte. Het is niet bekend met welk doel de hakhoutbeplanting op de dijken en kaden werd aangelegd, maar zeer waarschijnlijk diende het hakhout als obstakel voor de vijand bij bestorming of pogingen om de dijken of kaden door te steken. Daarnaast moest de beplanting er waarschijnlijk voor zorgen dat de aarden wallen en dijklichamen niet erodeerden of minder gemakkelijk beschadigd raakten bij vijandelijke beschietingen. De uitgebreide beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden aan het hakhout geven aan dat de genie er veel aan gelegen was om het hakhout in goede conditie te houden. In het bestek uit 1793 wordt verder gesproken over het onderhoud van de jonge eikenbomen die recent zijn aangeplant binnen het Fort aan de Buursteeg. Dit is overigens het enige fort in de Grebbelinie waarvan bekend is dat er door het Departement van Oorlog ook bomen zijn aangeplant op het terreplein (dus binnen de omwalling van het fort). Deze bomen zijn waarschijnlijk aangeplant om te dienen als leverancier van gebruikshout tijdens belegeringen. In 1879 stonden op het terreplein van Fort aan de Buursteeg nog tweehonderd eiken. In 1798 worden er ook andere beplantings- Schematische weergave van de beplanting van werken (forten) in de Grebbelinie rond terreplein 46 47

25 vormen genoemd in een onderhoudsbestek van de Aarde Werken aen de Grebbe (het hoornwerk aan de Grebbe en de bastions op de uiterwaarden onder aan de Grebbeberg). Hieruit blijkt dat er op en langs de taluds en grachtboorden een beplanting van wilgen aanwezig was. Deze beplanting diende ter voorkoming van afkalving van de grachtboorden en taluds. Op de binnendijkse bermen van het Hoornwerk aan de Grebbe stonden bovendien doornhagen. Volgens het bestek diende een aannemer deze hagen elk jaar te scheren en tweejaarlijks te ontdoen van onkruid en ongedierte. Rond 1801 wordt er opnieuw beplanting aangelegd op de Grebbelinie. Ditmaal worden er op de bermen rondom vrijwel alle forten en andere werken (posten) drie rijen hakhout aangelegd. Op de hogere zandige gronden moesten hiertoe eiken worden aangeplant. Op de lagere en nattere gronden werden elzen en essen geplant. In datzelfde jaar worden op de werken in de Op deze tekening die in 1750 is gemaakt door Jan de Beijer van het uit 1745 daterende hoornwerk aan de voet van de Grebbeberg bij Rhenen is nog geen beplanting waar te nemen. In een bestek uit 1798 blijkt dat er op het hoornwerk langs de grachten onder meer wilgen stonden ter voorkoming van afkalving van de grachtboorden. Daarnaast stonden er op de binnendijkse bermen doornhagen die als barrière tegen aanvallers dienden. Aanleg en onderhoud van rietkragen Naast wilgenhakhout werd ook riet aangeplant en beheerd om beschadiging van grachtoevers te voorkomen. In een bestek voor het onderhoud van de aardwerken van de Grebbelinie voor de periode 1793 tot en met 1799 lezen we hierover: De Rietbespreidingen, zo aan den Buursteeg, als Rooden Haan, tot conservatie der dosseeringen [talud] teegens dezelven aangebragt, zal den Aanneemer ( ) zullende alleenlijk op die Plaatsen, alwaar den slag van het water te sterk bevonden word, de voorgeschreeven rietbespreiding in haar geheel onderhouen en desnoods vernieuwt, ofte zelfs met rijshout, tussen water en wint, teegens de kabbeling voorzien worden. In de Algemeene voorwaarden voor de uitvoering van werken en leveringen voor den Dienst der Genie uit 1872 worden zelfs beheervoorschriften beschreven: De rietkragen van de grachtsboorden moeten in stand gehouden en door het steken en verplaatsen van rietzoden voortgeplant worden. Zij moeten naar de lijn, of volgens haar bestaand verloop, tot op 1 m. uit de grachtsboorden afgestoken worden.

26 Hakhout op de Slaperdijk Delen van de Slaperdijk waren jarenlang begroeid met hakhout. Ook nu nog zijn daarvan restanten te vinden. Na de aanleg van de Slaperdijk tussen 1651 en 1653 was het aanvankelijk verboden om hakhout of ander beplanting op de dijk te planten, omdat de Utrechters bang waren voor sabotage van de dijk vanuit Gelderland. De dijk voorkwam namelijk dat het water snel wegstroomde uit de Gelderse Vallei. Men wilde voorkomen dat saboteurs zich tussen het hakhout of ander struikgewas konden verschuilen. Later kwam men op dit besluit terug en werd er toch hakhout op de dijk toegelaten, omdat het inkomsten opleverde uit de verkoop van bijvoorbeeld brandhout of eikenschors voor de leerlooierijen. Dit hakhout had dus geen militaire functie. Het is niet bekend of, toen halverwege de achttiende eeuw de Slaperdijk deel ging uitmaken van de Grebbelinie, aan het hakhout wel een militaire betekenis werd toegekend en het hakhout ook uit dit oogpunt werd aangelegd en onderhouden. Gezien de aandacht die de militairen eind achttiende en begin negentiende eeuw besteedden aan het hakhout op de rest van linie, is het niet onwaarschijnlijk dat ook de beplanting op de Slaperdijk in deze periode een militaire functie kreeg. De Grebbeliniedijk en de diverse keerkaden kenden rond 1800 uitgebreide militaire (hakhout)beplantingen. De zeventiende-eeuwse Slaperdijk is al veel eerder beplant. Tegenwoordig treffen we op de Slaperdijk nog diverse eikenhakhoutrestanten aan. Uit de Eerste Bosstatistiek ( ) blijkt dat er langs diverse dwarskaden en delen van de liniedijk hakhout en opgaande bomen aanwezig zijn. De Aschatterkeerkade lag destijds ook al als een groen lint in het landschap met hakhout (lichtgroen) op de taluds en opgaande eiken (blauw) boven op de kade. Prolongatie van de Grebbelinie in de Neder- Betuwe de bermen beplant met drie rijen wilgenstekken. In deze periode verschijnen er regelmatig bestekken voor het onderhoud van alle beplantingen langs de gehele Grebbeliniedijk en op de bermen van de werken. Uit een van deze stukken wordt ook duidelijk dat het eikenhakhout diende tot meerdere dekking, met andere woorden: het hakhout diende als extra bescherming of mogelijk zelfs maskering van de werken of als gezichtsdekking voor de verdedigers. Hoogstwaarschijnlijk is de aanwezige beplanting op de Grebbelinie in de periode dat de linie in handen was van het Ministerie van Waterstaat ( ) niet vanuit militair oogpunt onderhouden. De eerstvolgende vermelding van de beplantingen op de Grebbelinie stamt uit In een circulaire uit dat jaar, over de verpachting van gebouwen, gronden en wateren van de Grebbelinie, wordt aangegeven dat de grienden en het hakhout van eik, es, els en wilg op de Grebbelinie door de pachters moest worden onderhouden. Dit onderhoud hield in dat het hakhout regelmatig diende te worden afgezet en dat ontbrekende stukken hakhout moesten worden ingeboet. Hieruit kan worden afgeleid dat het Departement van Oorlog belang hechtte aan de instandhouding van het hakhout en de grienden. Nadat de Vestingwet van 1874 de Grebbelinie degradeerde tot voorpoststelling van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, werd in een circulaire van het Departement van Oorlog uit 1879 voorgesteld om alle vestingwerken te beplanten. In deze tijd worden op de Nieuwe Hollandse Waterlinie nieuwe grootschalige beplantingen aangelegd. Op de Grebbelinie en de Prolongatie van de Grebbelinie in de Neder-Betuwe zijn, voor zover bekend, echter geen nieuwe beplantingen aangelegd. In een brief 26 mei 1879 geeft de Eerstaanwezend Ingenieur van de Genie in 4e Stelling te Amersfoort aan dat men geen heil ziet in het beplanten van de Grebbelinie. In de brief worden hiervoor verschillende redenen gegeven. Ten eerste was volgens de briefschrijver op een groot aantal werken al eikenhakhout op de taluds aanwezig of lagen er voor de werken al voldoende bosschages of bedekt terrein. Ten tweede wordt in de brief aangegeven dat het op dat moment nog niet duidelijk is welke werken van de Grebbelinie blijven voorbestaan als voorpost voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie en welke werken van de Grebbelinie worden afgestoten. In de bestekken voor het onderhoud van de Grebbelinie en de linie in de Neder

27 Vlak voor de Tweede Wereldoorlog stond er op de Grebbeliniedijk bij de Bruinenburgsluis nog volop (jonge) beplanting. Tijdens de mobilisatie is een deel van de beplantingen op de liniedijk, dwarskaden en de forten gerooid. Betuwe van eind negentiende en begin twintigste eeuw wordt, voor zover bekend, geen melding gemaakt van het onderhoud van de beplanting. Toen de Grebbelinie in 1926 (grotendeels) werd opgeheven als vestingwerk, verloor de beplanting haar militaire betekenis. Vanaf 1939 kreeg de Grebbelinie weer een belangrijke militaire functie onder de naam Valleistelling en later als Duitse Pantherstellung. Het is niet bekend of de tijdens de mobilisatie in 1939 en later door de Duitsers nog een militaire betekenis werd toegekend aan de aanwezige beplantingen (bijvoorbeeld als camouflage). Uit onder meer kaartmateriaal is bekend dat de Grebbelinie in de eerste helft van de twintigste eeuw voor een groot deel nog wel begroeid is met houtige beplanting. De Eerste Bosstatistiek, die is vervaardigd tussen 1938 en 1942, laat bijvoorbeeld zien dat er langs diverse dwarskaden, langs delen van de liniedijk en op diverse forten en andere werken hakhout en opgaande bomen aanwezig zijn. Tijdens de mobilisatie ( ) is overigens een deel van de beplanting gerooid om een vrij schootsveld te hebben. De Grebbelinie kent tegenwoordig een weelderige begroeiing van bomen en struiken en ligt als het ware als een groen lint in het landschap. Uit een recente inventarisatie van Probos is gebleken dat op tal van plekken nog restanten van de militaire beplantingen voorkomen. S Beplanting Nieuwe Hollandse Waterlinie Zoals eerder in dit hoofdstuk is vermeld, is er in de zestiende tot en met de achttiende eeuw onder vestingbouwers veel aandacht geweest voor het aanleggen van militaire beplantingen op forten, vestingen en andere verdedigingswerken. Een aantal verdedigingswerken die al in de Oude Hollandse Waterlinie lagen, was begin negentiende eeuw daarom al voorzien van defensieve beplantingen zoals hagen, opgaande bomen en hakhout. Bij de start van de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in 1815 werd een groot aantal verdedigingswerken uit de Oude Hollandse Waterlinie opgenomen in de nieuwe linie en werden er nieuwe forten aangelegd. Dit betekende ook een nieuwe fase in de aanleg van militaire beplantingen op bestaande en nieuwe werken. Hierbij werden veelal nog de beplantingsvoorschriften nageleefd die de achttiende-eeuwse Franse vestingbouwer Bélidor in 1734 had gepubliceerd in zijn La science des ingénieurs. Op de ontwerpen voor bijvoorbeeld de forten Vossegat en Blauwkapel, die in de periode in de buurt van Utrecht Vanaf 1815 werd gestart met de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, waarbij ook militaire beplantingen werden aangelegd. Op het ontwerp van Fort Blauwkapel uit 1818 staan de beplantingen al ingetekend.

28 zijn aangelegd, staan de geplande beplantingen al ingetekend. Rond 1821 bevond zich bij Fort Vossegat zelfs een militaire boomkwekerij van waaruit het plantsoen voor de beplanting werd geleverd. Voor de forten Jutphaas, de Gagel en Aan de Klop is uit 1821 een uitgebreid beplantingscontract bekend. Uit dit contract blijkt dat niet alleen doornhagen op de bermen werden aangeplant, maar ook eiken en Kanadasche populieren (Canadese populieren) op de wal en onder aan de binnenzijde van de wal. Verder worden volgens Ook op het ontwerp van Fort Vossegat uit 1817 staat de beplanting al ingetekend. Rond 1821 bevond zich op dit fort een militaire boomkwekerij van waaruit het plantsoen voor de beplanting werd geleverd. dit contact schietwilgen langs de wegen geplant. Vier jaar later vindt er op Fort Nieuwersluis een aanbesteding plaats voor het planten van 330 iepen en 4000 doornenstekken op het fort. Ook op de vestingwerken die onderdeel uitmaakten van de Oude Hollandse Waterlinie wordt in deze periode volop geplant. Op bijvoorbeeld de vesting Naarden en Slot Loevestein worden doornhagen aangelegd en iepen geplant. Overigens werden in 1830 op Loevestein in verband met de Belgische Opstand veel bomen gerooid voor het aanbrengen van palissaden. Tien jaar later worden er op Loevestein opnieuw doornhagen aangeplant en wordt er hakhout aangelegd. Naast de eerdergenoemde soorten, eik, iep en Canadese populier, worden in deze periode ook veel Italiaanse populieren aangeplant. Al deze beplantingen vergden ook regelmatig onderhoud. Hier was behoorlijk wat werk mee gemoeid. Per fort stonden immers enige tientallen tot soms honderden bomen en vele honderden meters haag. Uit een onderhoudsbestek voor de vier Lunetten op de Houtensche Vlakte bij Utrecht uit 1842 wordt gesproken over in totaal 683 populieren, 85 eiken en 65 iepen, die jaarlijks moeten worden gesnoeid. In de tweede helft van de negentiende eeuw volgt er een nieuwe grootschalige beplantingsgolf. In een circulaire van het Departement van Oorlog van 7 april 1879 wordt voorgesteld om beplantingen aan te leggen op de forten. Naar aanleiding van deze circulaire wordt de genie commandanten gevraagd om met een kostenoverzicht te komen voor het beplanten van de forten. Het daaropvolgende jaar verschijnen voor de drie stellingen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie (Utrecht, Naarden en Gorinchem) uitgebreide beplantingsbestekken en kostenbegrotingen voor de periode Met de aanplant en het onderhoud in de periode zijn in totaal gulden gemoeid. In deze bestekken wordt per fort aangegeven welke beplantingen moeten worden aangelegd. Er wordt in deze bestekken een breed scala van boom- en struiksoorten en beplantingsvormen genoemd: doornhagen; knotwilgen; hakhout van eik, es, els, esdoorn en wilg; opgaande bomen van esdoorn, kastanje, paardenkastanje, iep, populier, eik, Amerikaanse eik, linde, schietwilg en fijnspar; prunusstruiken (waarmee waarschijnlijk vogelkers wordt bedoeld). De beplanting op de forten in de Nieuwe Hollandse Waterlinie uit de eerste helft van de negentiende eeuw is aangelegd om dezelfde redenen die eerder zijn genoemd voor militaire beplantingen: barrièrewerking, bescherming tegen afkalving van de grachtboorden, levering van brandhout bij belegeringen, levering van gebruikshout voor het maken van versterkingen en het verstevigen van de aardwerken tegen beschietingen. Tijdens de beplantingshausse in de tweede helft van de negentiende eeuw kwam daar nog een belangrijke reden bij, die tot dan toe slechts sporadisch werd genoemd, namelijk camouflage en beschutting. Veel van de beplanting die eind negentiende en begin twintigste eeuw werd aangelegd was bedoeld om de forten aan het zicht te onttrekken en de militairen op het fort gezichtsdekking te verschaffen. In diverse archiefstukken wordt gesproken over masqueering van verdedigingswerken door boomen. Ook de term boommaskers wordt veel gebruikt. De hoog opgaande beplanting (veelal bomen) rondom het fort, langs de escarpe en de contrescarp, op de binnenbermen en de taluds, waren bedoeld als maskering van het fort. Hierdoor kon de aanvaller het effect van zijn artillerievuur niet (goed) waarnemen. De beplanting moest bovendien de vuurmonden (kanonnen en dergelijke), die ter hoogte van het plongee waren opgesteld, aan het zicht onttrekken. Hiervoor werden vaak de soorten schietwilg en populier gebruikt. Ook de knotwilgen op de (binnen)berm dienden ter maskering: De knotwilgen op den binnenberm, waaroverheen wordt gevuurd, ( ), hebben alleen beteekenis in zooverre zij scherpe omtrekken als het ware doeze

29 Exotische bomen op forten De linie in het landschap Op de forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie werden veelal inheemse boom- en struiksoorten aangeplant. Toch werden er ook exoten toegepast, zoals de Amerikaanse eik, robinia, paardenkastanje en fijnspar. De veel toegepaste Canadese populier zou men ook deels een exoot kunnen noemen, omdat dit een kruising is tussen de inheemse zwarte populier en uit Noord-Amerika afkomstige populieren. Op kleine schaal is er echter met nog meer uitheemse soorten geëxperimenteerd. Bij de vesting Muiden heeft bijvoorbeeld de Eerstaanwezend Ingenieur in 1885 op de plongee van de borstwering de Noord-Amerikaanse naaldboomsoort thuja laten aanplanten. Deze soort bleek echter niet goed te voldoen. Bij de forten rondom Naarden heeft men bovendien proeven gedaan met Een veel toegepaste soort in militaire beplantingen is de Canadese populier. de aanplant van Kaspische zandwilg. Deze proeven gaven echter geen bevredigend resultaat. Ook werd de Virginische kers bijzonder geschikt geacht voor de aanplant op forten, mede vanwege de onopvallende bloei. Deze soort is op diverse plekken in de Nieuwe Hollandse Waterlinie toegepast. De Virginische kers en de Kaspische zandwilg zijn ook in de Stelling van Amsterdam aangeplant in zogenaamde proefbeplantingen. In een aantal bestekken voor de waterlinie wordt de weichselboom als geschikt struiksoort voor forten genoemd. Ook wordt in bestekken voor de periode gesteld dat een deel van de aan te planten esdoorns eventueel mag worden vervangen door vleugelnoot. Het is niet bekend of de weichselboom en de vleugelnoot ook daadwerkelijk zijn aangeplant. Op de Nieuwe Hollandse Waterlinie werd ook geëxperimenteerd met beplantingen van uitheemse soorten als de Virginische kers en de Kaspische zandwilg. lig maken en daardoor meer in het bijzonder de waarneming, van wat zich boven de vuurlijn vertoont, bemoeilijken. Dit effect werd ook toegeschreven aan de houtige beplanting (veelal hakhout) op het buitentalud van de borstwering en het glacis. Bij het aanleggen van beplanting voor de vuurmonden hield men er steeds rekening mee dat de eigen vuurmonden geen hinder ondervonden van de beplanting, zodat ze vrij konden schieten. Men gaf de voorkeur aan bomen met lichte kronen en dunne buigzame takken, zodat de eigen projectielen (bijvoorbeeld granaten) niet in zware takken terechtkwamen en vroegtijdig ontploften. In het fort moesten achter de vuurmonden beplantingen worden aangelegd die voor een donker scherm zorgden, zodat de vuurmonden niet tegen een lichte achtergrond afstaken en er een rafelig scherm ontstond waarbij de contouren van het fort werden vervaagd. Men gaf hierbij de Bij de Nieuwe Hollandse Waterlinie was, net als bij andere linies en vestingwerken, de beheersing van de voorliggende ruimte van groot belang. Hiervoor waren grote open vlakten vereist waardoor de verdediger een goede waarneming en vrij schootsveld had. De waterlinie zelf diende goed te worden gecamoufleerd. Zij moest als het ware opgaan in het landschap. Door Heesen & Van Winden (1986) wordt zelfs gesteld dat het ontwerp voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie overeenkomsten vertoont met de Engelse landschapsstijl, waarbij het te ontwerpen landschap zich niet mocht onderscheiden van de omgeving. In tegenstelling tot landschapsarchitecten die de Engelse landschapsstijl uit esthetische overwegingen gebruiken om in hun ontwerp van parken de natuur zo dicht mogelijk te benaderen, gebruikten de genie-ingenieurs de stijl uit rationele overwegingen om de waterlinie zo onopvallend mogelijk in te passen in het landschap. voorkeur aan bomen en struiken met donker gebladerte, zoals iepen. Verder werd er aanbevolen om te kiezen voor soorten met gelijksoortige uiterlijk (bladvorm en kleur), zodat de verschillende beplante onderdelen niet van elkaar te onderscheiden waren. Men wilde bovendien vermijden dat bomen op de forten te hoog boven het fort uitstaken, om te voorkomen dat de uitstekende bomen de ligging van het fort al van verre konden verraden. Binnen de forten werden struiken aangeplant als maskering en als gezichtsdekking. Dit gebeurde onder meer op de plongees, de gronddekken van gebouwen en als aanvulling op de beplanting met bomen op plekken waar ( ) zoo geen achtergrond aanwezig is alles wat zich onder of tusschen de populieren min of meer boven de borstwering verheft, tegen een lichten hemel is waar te nemen. De struiken werden dus gebruikt om de gaten in de camouflage op te vullen. Daarnaast 56 57

30 Bomen langs toegangswegen konden worden gebruikt voor het creëren van zogenaamde verhakkingen, waarmee de toegangsweg voor de vijand werd geblokkeerd. werd ter camouflage vaak hakhout aangelegd, omdat dit lagere onderhoudskosten met zich meebracht. Men hield bij de aanplant van struiken en andere beplantingen overigens wel rekening met de eigen bewegingsvrijheid binnen het fort. Nachtelijke rondgangen en patrouilles moesten immers niet worden gehinderd door bijvoorbeeld verkeerd geplaatste hagen en struiken. Buiten de forten zorgden in sommige delen van de linie aaneengesloten rijen bomen tussen de verschillende verdedigingswerken voor extra maskering. De juiste ligging van de forten kon zo niet door de vijand worden vastgesteld. Door de beplanting van (toegangs)wegen rondom de forten werd de opstelling of verplaatsing van militair personeel en materieel aan het zicht onttrokken. Tussen de bomen langs de wegen werden soms struiken geplant om extra camouflage te realiseren. Overigens kon niet iedereen zich in deze maatregel vinden. De generaal-majoor, commandant van de linie, was van mening dat deze tussenbeplanting zorgde voor natte wegen doordien zij het drogen belemmert. Overigens was men ook beducht voor de hoge kosten die het onderhoud van de struikbeplanting met zich meebracht. De bomen langs de toegangswegen konden verder worden gebruikt voor het creëren van zogenaamde verhakkingen om de toegangsweg voor de vijand te blokkeren. Hoewel aan het eind van de negentiende eeuw het nut en de strategische waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie ter discussie stond, werd nog wel veel aandacht besteed aan het behoud en onderhoud van de beplanting op de forten. Vanaf 1896 bestonden er bijvoorbeeld Algemene beplantingsvoorzieningen voor het aanleggen van boommaskers op forten. In Beplanting in verboden kringen Om een fort heen moet je vrij zicht hebben om de vijand tijdig te zien aankomen. Daarnaast was een vrij schootsveld natuurlijk essentieel. Om dit te verzekeren werd in 1853 de Kringenwet aangenomen. De Kringenwet was tot 1951 van kracht en werd pas in 1963 definitief ingetrokken. Op grond van deze wet waren er rondom elk vestingwerk drie denkbeeldige verboden kringen geprojecteerd op een afstand van 300 meter, 600 meter en 1000 meter. De wet bepaalde wat er in deze kringen mocht worden gebouwd en geplant en wat in tijden van oorlog mocht worden gesloopt en gerooid. In de binnenste kring van 300 meter mocht bijvoorbeeld alleen met hout of een ander brandbaar materiaal worden gebouwd, zodat het gebouwde gemakkelijk op te ruimen was. Bovendien was de toestemming van de Minister van Oorlog vereist voor bouwwerken in deze kring. Datzelfde gold voor het aanplanten van houtige gewassen. In tijden van oorlog mochten genietroepen de aanwezige beplanting opruimen. Uit een memorie over het in staat van verdediging brengen van het Fort bij t Hemeltje uit 1880 wordt nauwkeurig omschreven hoeveel bomen, hagen en hakhout er in het voorterrein stonden die moesten worden opgeruimd bij oorlogsdreiging. De memorie vermeldt bovendien dat hiervoor veertig houthakkers en houtkappers nodig waren Kaart van de Verboden Kringen om de vestingen Muiden en Weesp en de forten Uitermeer en Hinderdam. De Kringenwet van 1853 bepaalde wat er in de Verboden Kringen mocht worden gebouwd en geplant.

31 1908 verscheen de memorie Algemeen stelsel van beplanting voor de permanente verdedigingswerken in de Nieuwe Hollandsche Waterlinie, waarin nauwkeurig werd omschreven hoe beplantingen op forten dienden te worden aangelegd en onderhouden. Dit algemeen beplantingsstelsel is opgesteld met medewerking van de in 1888 opgerichte Nederlandsche Heidemaatschappij. Met dit beplantingsstelsel wilde men een vast stelsel voor beplantingen introduceren, zodat de beplantingen niet onderhevig waren aan persoonlijke, vaak wisselende, inzichten van tijdelijke beheerders of opzichthebbenden. Tot dan toe waren er op de forten steeds verschillende manieren van aanleg en onderhoud van beplantingen toegepast. In het Algemeen stelsel van beplanting uit 1908 wordt bovendien aangegeven dat de beplantingen de eigen vuuruitwerking niet mogen storen, noch het uitzicht vanaf het fort hinderlijk mogen beperken. Naar aanleiding hiervan wordt in de correspondentie van de genie in de daaropvolgende jaren regelmatig de discussie gevoerd hoe dicht een beplantingsscherm voor het fort mag zijn om enerzijds de eigen vuuruitwerking en waarneming niet te hinderen en anderzijds toch voldoende camouflage en beschutting te bieden. Er wordt dan ook diverse keren door liniecommandanten voorgesteld om veel van de hinderlijke beplanting te verwijderen. Uit stukken uit deze periode blijkt verder dat men zich bij het maken van keuzes in aanleg en onderhoud steeds meer liet leiden door de kosten. De onderhoudskosten werden een steeds grotere bepalende factor. Bij de mobilisatie tijdens de Eerste Wereldoorlog ( ) bleek dat door de veranderende manier van oorlogsvoeren, de tactische en strategische waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en haar beplanting sterk was afgenomen. Met de komst van vliegtuigen verdween bijvoorbeeld voor een deel de camouflerende werking van de beplanting op de forten. Dit probeerde men voor een deel op te vangen door de fortgrachten te camoufleren met kroos en drijfbladplanten als In de memorie Algemeen stelsel van beplanting voor de permanente verdedigingswerken in de Nieuwe Hollandsche Waterlinie uit 1908 werd nauwkeurig omschreven hoe beplantingen op forten dienden te worden aangelegd en onderhouden. waterlelie en gele plomp, zodat het spiegelende grachtwater moeilijker vanuit de lucht was waar te nemen. Ook trachtte men contouren van grachten of de vormen van werken tegen waarneming uit de lucht te verbergen door er nieuwe struiken en bomen langs te planten. De wapentechnologische ontwikkelingen zorgden ervoor dat de forten en daarmee de beplanting een andere functie kreeg. Men kreeg bijvoorbeeld steeds meer behoefte aan geschutsopstellingen buiten de forten in plaats van de artillerie op forten. Na 1918 werden vanwege bezuinigingen op het defensiebudget alleen de meest noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden aan de waterlinie uitgevoerd. Dit gold ook voor het onderhoud aan de beplanting. Dit blijkt onder andere uit een brief van 26 januari 1920 over de staat van de beplantingen op de Nieuwe Hollandse Naar aanleiding van het Algemeen stelsel van beplanting ( ) uit 1908 werden diverse uitgebreide beplantingsplannen gemaakt, zoals dit plan voor Fort Tienhoven uit Waterlinie onder het 1e Genie Commandement Gorinchem. Volgens deze brief was er tijdens de mobilisatie in veel beplanting gekapt of opgeruimd om onder meer een vrij zicht en een vrij schootsveld te creëren. De briefschrijver adviseert om voorafgaand aan eventueel herstel of herplant van de beplantingen eerst duidelijkheid te krijgen over functie van de beplanting gezien de gewyzigde beteekenis die thans aan forten moet worden toegekend. Ook foto s uit deze tijd laten vrij kale forten zien waar tijdens de mobilisatie in veel beplanting is opgeruimd. In deze jaren neemt de aandacht voor de 60 61

32 Bestekken en contracten Met de aanleg en het onderhoud van militaire beplantingen was veel werk gemoeid. Soms werden de werkzaamheden door defensie (de genie) zelf uitgevoerd, vaak werden externe aannemers ingeschakeld. Dit waren veelal boomkwekers. Er is van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Grebbelinie en de Stelling van Amsterdam, maar ook van andere linies en vestingwerken, een groot aantal bestekken en contracten bekend waarin de aanleg en het onderhoud van de beplanting werd omschreven. Soms beperkt de beschrijving zich tot enkele algemene richtlijnen voor het uitvoeren van de werkzaamheden. In dat geval werden alleen de aantallen te onderhouden beplantingen vermeld. In andere gevallen werden de door de aannemer uit te voeren werkzaamheden tot in detail omschreven op kaarten en in bestekken. Hierin werd exact aangegeven hoeveel exemplaren er van welke soort op een bepaalde plaats diende te worden geplant. Verder werd er aangegeven of er boompalen en boombeschermers (tegen wildvraat) moesten worden geplaatst. In de bestekken werden ook de afmetingen van het te gebruiken plantsoen en de gewenste herkomst van bomen beschreven. Een voorbeeld is het bestek voor Het doen van beplantingen, als verbetering van ondergeschikt belang aan werken in de Nieuwe Hollandsche Waterlinie van de Genie te Utrecht uit In dit contract staat: De telgen tot boomen moeten zijn verplante, herkomstig van niet zwaarderen grond dan die van het te beplanten terrein, dik in omtrek, op 1m. van den wortel ten minste 0,16 m. Zij moeten worden aangevoerd zonder grond om de wortels. In vredestijd werden houtige beplantingen vaak verpacht om de onderhoudskosten te drukken en om inkomsten te genereren. In deze notitie uit 1892 worden de te verkopen hakhoutpercelen (dat wil zeggen de houtopbrengsten uit deze percelen) op enkele Utrechtse forten beschreven. De wortels mogen niet worden schoongewasschen; zij moeten op de kweekerij, gedurende één uur worden gehouden in een mengsel van koedrek, klei en water. Wanneer de Directie dat noodig oordeelt, moeten aangevoerde telgen zorgvuldig worden gekuild. Het aanaarden van telgen in de kuilen, volgens 122 der a.v., moet geschieden uitsluitend met den van de uitgraving voortkomenden grond. Er behoeft geen grond te worden weggevoerd en geen grond of teelaarde te worden geleverd. (...) De meeste bestekken en contracten bevatten naast begrotingen ook bepalingen over oplevering en boeteclausules. Een voorbeeld van een boete is te vinden in een bestek van de Genie uit Gorinchem uit 1880: Indien na 15 December 1886 telgen ontbreken, of dood bevonden worden, moeten deze niet vervangen worden, maar zal voor elke ontbrekende of dood bevonden telg tot boom twee gulden en voor elk honderdtal telgen tot hakhout of hagen drie gulden van de aannemingssom worden gekort. In een contact voor het beplanten van Fort aan Jutphaas en de posten aan de Gagel en aan de Klop uit 1821 wordt de aannemer gevraagd om twee personen die borg voor hem staan, opdat hij zijn verplichtingen ook daadwerkelijk zal nakomen: De aannemer verbindt zich zoo dra mooglijk na het aangaan van dit contact de benoodigde gaten en gruppen te doen graven en alles tot de beplanting voor te bereiden (...) alles naar de orders hem door de Directie te geven, tot voortzetting en bevordering van dit werk. Als mede tot nakoming dezer conditie, te stellen als naar gewoonte, twee genoegzame borgen, als principale aannemer ten genoegen van de directie. In vredestijd werden graslanden op verdedigingswerken vaak verpacht aan boeren om vee op de weiden of om te hooien. Ook (hakhout)beplantingen werden verpacht om de onderhoudskosten te drukken of om inkomsten te genereren. In sommige gevallen werden ook de visrechten (van de fortgracht) en de jachtrechten verpacht. Dergelijke pachtcontracten bevatten vaak ook uitgebreide beschrijvingen en boeteclausules om schade aan de verdedigingswerken en beplantingen te voorkomen. Naast het inhuren van aannemers (boomkwekers) voor de aanleg en het onderhoud van de militaire beplantingen, werd er ook regelmatig advies gevraagd aan derden over de beplantingen. Zo werd in 1899 bij het opstellen van een ontwerpcontact het advies ingewonnen van een gediplomeerd tuinarchitect en van de opzichters over de gemeenteplantsoenen in Utrecht en Groningen

33 Bij de mobilisatie tijdens de Eerste Wereldoorlog ( ) bleek dat door de veranderende manier van oorlogsvoeren de tactische en strategische waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en haar beplanting sterk was afgenomen. Tijdens de mobilisatie is bovendien veel beplanting gekapt of opgeruimd. beplantingen op forten geleidelijk aan af. Er zijn uit de periode nauwelijks vermeldingen over het onderhoud of de aanleg van nieuwe beplantingen bekend. In een brief uit september 1932 wordt nog wel gesproken over het maken van een proefbeplanting voor de maskering van betonnen gebouwen bij het Werk aan de Groeneweg tegen luchtwaarneming. Na de Tweede Wereldoorlog verloor de linie en daarmee ook de beplanting vrij snel haar militaire functie. Een deel van de beplanting is in de loop der tijd opgeruimd. Een ander deel is echter blijven staan en vaak aan zijn lot overgelaten. Nog steeds herbergen sommige verdedigingswerken in de Nieuwe Hollandse Waterlinie restanten van de militaire beplantingen uit de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Luchtfoto van Fort Ruigenhoek uit circa Met de komst van vliegtuigen verdween voor een deel de camouflerende werking van de beplanting op de forten. Wapentechnologische ontwikkelingen In de loop van de negentiende eeuw vonden diverse wapentechnologische ontwikkelingen plaats, die op termijn ook hun weerslag hadden op de militaire beplantingen. Een voorbeeld is de overgang van gladloopsgeschut naar geschut met een getrokken loop en de introductie van achterladers in plaats van voorladers halverwege de negentiende eeuw. Het nieuwe geschut had een veel grotere dracht en nauwkeurigheid dan het oude geschut. Dit had tot gevolg dat het geschut op de forten erg kwetsbaar werd voor vijandelijk vuur. Omstreeks 1885 kwam daar nog de invoering van de veel krachtigere brisantgranaat bij. Dit zorgde ervoor dat het geschut niet langer meer op de fortwallen werd geplaatst, maar op minder kwetsbare plekken buiten de forten. De opstelling van het zogenaamde positiegeschut en het geschut voor groot flankement buiten de forten bood de mogelijkheid van grotere spreiding en dus minder kwetsbaarheid. De forten werden steeds meer infanteriesteunpunten voor het herbergen van manschappen in plaats van artillerieforten. Het was daarmee niet langer nodig om met behulp van beplantingen grote vuurmonden op het fort te maskeren. Op de forten bleef voor de nabijverdediging nog wel klein kaliber geschut achter waarmee in directe richting werd gevuurd. Echter door de introductie van rookzwak kruit, als vervanging van het oude zwarte buskruit, eind negentiende eeuw werd ook de maskering van deze vuurmonden met behulp van beplanting minder noodzakelijk. Alhoewel veel van deze veranderingen plaatsvonden tussen 1850 en 1900, werd in deze periode de functie van de beplanting op forten niet direct herzien. In een document uit 1879 wordt immers nog gesteld dat er op diverse forten beplantingen moeten worden aangelegd om de vuurmonden aan het zicht te onttrekken. Ook in 1903 wordt daar nog over gesproken in de correspondentie van de genie. Geconfronteerd met de opeenvolgende technologische veranderingen heeft het vermoedelijk enige tijd geduurd, voordat de genie in staat was voor de nieuwe situatie richtlijnen te geven voor de militaire beplantingen. In een brief van de Commandant van het 1e Genie Commandement aan de Inspecteur der Genie van 13 september 1909 erkent de briefschrijver dat de maskering van vuurmonden op het fort met beplantingen geen nut meer heeft gezien de veranderingen in het geschut en de veranderde wijze van artillerieaanvallen: (...) dat voortaan door den aanvaller, in hoofdzaak slechts ééne Artillerie-opstelling zal worden ingenomen, welke opstelling zich op afstanden van m. van den werken zal bevinden, (...). Hij ziet nog wel nut in het maskeren van het fort als geheel met behulp van beplantingen

34 De beplanting op Fort bij Vechten Ter illustratie van de uitgebreide militaire beplantingen die eind negentiende en begin twintigste eeuw voorkwamen op forten in de Nieuwe Hollandse Waterlinie wordt hier de ontwikkeling van de beplanting op Fort bij Vechten in deze periode onder de loep genomen. Het 17 hectare grote Fort bij Vechten is tussen 1867 en 1870 gebouwd ter verdediging van de zogenaamde Houtense vlakte en de spoorlijn Arnhem-Utrecht. In 1867 wordt in het bestek van de aanleg van het fort gesproken van het bekleden van het fort met (gras) zoden. Op plekken waar geen zoden worden gelegd, dient het aardwerk te worden bezaaid met klaverzaad en vervolgens met raaigraszaad. Vermoedelijk deed men dit om uitspoeling van losse aarde van de wallen te voorkomen. De bezaaiing met klaverzaad was mogelijk ook bedoeld als bemesting voor het later te zaaien raaigras. In een brief uit 1879 wordt gesteld dat in november van dat jaar een aantal beplantingen op Fort bij Vechten moest zijn voltooid. Volgens deze brief dienden de bermen te worden beplant met boomsoorten die een ijl scherm vormden, zodat de vuurmonden aan het zicht werden onttrokken. Verder moesten met behulp van beplanting donkere achtergronden achter de vuurmonden worden gevormd. Als barrière tegen een eventueel aanstormende vijand moest het glacis worden beplant met hagen. Tot slot werd her en der de aanplant van gebruikshout aanbevolen. In het bestek voor Het aanleggen en onderhouden van beplantingen op en bij de Verdedigingswerken enz. in de 1 e stelling, onder beheer der Genie te Utrecht voor de periode staat een opsomming van de bomen en struiken die op en rond het fort moesten worden geplant. In de binnenruimte van het fort moesten vijftien esdoorns, vijftien paardenkastanjes, vijftien iepen, vijftien Amerikaanse eiken en vijftien linden worden geplant als opgaande bomen. Op de bermen werden vierhonderd schietwilgen en achtduizend doornstruiken ten behoeve van hagen voorzien. Het glacis moest worden voorzien van 50 iepen (opgaande bomen) en esdoorns ten behoeve van hakhout. Tot slot dienden langs de toegangsweg, de Marsdijk, 250 eiken te worden geplant. Volgens het bestek moest de aanplant voor 5 januari 1882 helemaal zijn uitgevoerd en moest er tot en met 1887 jaarlijks onderhoud aan de beplanting plaatsvinden. In 1891 werden verschillende buitentaluds beplant met wilgenstekken. In een bestek voor het onderhoud van alle werken in de waterlinie van de Klop tot en met Vreeswijk in de periode worden voor Fort bij Vechten de volgende beplantingen genoemd die onderhoud behoeven: 268 oude bomen, 467 jonge bomen, 3350 meter randen hakhout langs bermen en taluds, m 2 hakhout en 1280 meter doornhaag. In een onderhoudsbestek uit 1899 worden voor Fort bij Vechten de volgende getallen genoemd: 387 oude bomen en 165 jonge bomen, meter randen hakhout langs bermen en taluds, m 2 hakhout en 1250 meter doornhaag. Ten opzichte van het onderhoudsbestek uit 1892 is het aantal oude bomen toegenomen door het simpelweg ouder worden van het bomenbestand. Het totaal aantal bomen is echter afgenomen. Dit is waarschijnlijk het gevolg van dunningswerkzaamheden, waarbij jonge bomen zijn weggenomen om de overblijvende bomen ruimte te geven. Het areaal De beplanting van Fort bij Vechten omstreeks hakhout is sterk toegenomen en het aantal meters doornhaag is min of meer gelijk gebleven. In 1909 is de beplanting op Fort bij Vechten geïnventariseerd. Hieruit bleek dat op het terreplein diverse boomsoorten aanwezig waren. Op de taluds van de hoog uitstekende gebouwen was wilgenhakhout aanwezig, variërend van twee tot zeven rijen. Het reduit daarentegen was onbeplant. Op het glacis voor en achter het reduit bevonden zich zeer jonge essen en esdoorns. Het buitentalud was zeer dicht onder de buitenkruin van de wal met uitzondering van het keelfront beplant met twee rijen wilgenhakhout. Op de berm stond rondom het hele fort een doornhaag van 1,5 meter hoog en 1 meter dik. Achter deze haag stond, met uitzondering van het keelfront, een gemengde rij knot- en schietwilgen op een onderlinge afstand van circa 3 meter. Aan de zijfronten zaten er grote gaten in deze rij. De afstand tussen de haag en de bomen was ongeveer 75 centimeter. Op de taluds aan weerszijden van de gracht was opslag van wilgenhakhout aanwezig. Op het glacis langs het voorfront (en deels langs de zijfronten) was een onregelmatige beplanting van eiken-, es- en esdoornhakhout aanwezig. Daarachter stonden groepen abelen. Tussen dit hakhout bevonden zich zeventig tot tachtig jonge Italiaanse populieren. Op het afgegraven deel van het glacis stond een rij van circa zestig jonge iepen. Langs de weg voor het glacis (tussen de grenspalen 9 en 19) stond een dubbele rij eiken op een onderlinge afstand van ongeveer 6 meter. Voor deze bomen waren onregelmatige stroken wilgen- en elzenhakhout aanwezig. In 1912 bestond de op Fort bij Vechten te onderhouden beplanting uit 325 oude bomen, 285 jonge bomen, meter randen hakhout langs bermen en taluds, m 2 hakhout en 1250 meter doornhaag. Dit laat zien dat wederom het bomenbestand ouder is geworden, maar dat voor de rest de oppervlakten en lengten van beplanting nauwelijks verschillen van de situatie in Uit luchtfoto s van omstreeks 1926 blijkt dat het fort niet meer zo sterk begroeid was. Waarschijnlijk is dit het gevolg van het gedeeltelijk opruimen van beplanting tijdens de mobilisatie van dat tot doel had een vrij zicht en een vrij schootsveld te creëren. Door de veranderende manier van oorlog voeren had de militaire beplanting immers een deel van haar functie verloren. 67

35 S Beplanting Stelling van Amsterdam De meeste beplanting op de Stelling van Amsterdam is aangelegd in een relatief korte periode, namelijk tussen 1890 en Een belangrijke reden voor het aanbrengen van de beplanting is de behoefte aan camouflage. Nadat de eerste werken in de Stelling van Amsterdam gereed zijn gekomen, begint men zich zorgen te maken over de zichtbaarheid van deze werken. De Stellingcommandant schrijft op 24 februari 1890 aan de Minister van Oorlog dat een aantal werken er zo kaal bij liggen, dat hunne vuurlijnen scherp tegen de lucht aftekend. Hij stelt daarop voor om een donkere achtergrond te creëren door achter de werken populieren aan te planten en om voor de werken wilgen te poten. De minister geeft toestemming voor de aanplant van de populieren en vraagt om een aanvullend voorstel voor de aanplant van de wilgen. Ondanks aanvankelijke weerstand van de Eerstaanwezend Ingenieur te Amsterdam, die liever wil wachten met aanplanten totdat alle forten daadwerkelijk gereed zijn, wordt er eind dat jaar toch een bestek opgesteld voor de aanplant van 1056 schietwilgen op de escarpe langs de fortgrachten en 2410 iepen achter de forten. De wilgen moesten later worden geknot. Hierbij wordt erop gewezen dat de takken van knotwilgen zorgen voor maskering terwijl ze tegelijkertijd projectielen doorlaten, zonder ze te doen Openbaar aanbesteden versus onderhandse gunning De aanleg en het onderhoud van de militaire beplantingen op de Stelling van Amsterdam werd, net als bij de Grebbelinie en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, uitbesteed aan externe aannemers. Hiervoor werden over het algemeen zeer gedetailleerde aanleg- en onderhoudsbestekken opgesteld. Het was gebruikelijk deze bestekken openbaar aan te besteden. Het eerdergenoemde bestek uit 1890 voor Het aanleggen van beplantingen op en bij Verdedigingswerken in de Stelling van Amsterdam van 12 december 1890 werd in elfvoud gedrukt en vervolgens op 27 december openbaar aanbesteed. De Utrechtse kweker J.H. van Egmond deed de laagste inschrijving van 5339 gulden, terwijl het werk officieel was geraamd op 6430 gulden. De kweker kon in januari 1891, na officiële goedkeuring door de Minister van Oorlog, het contract voor het aanleggen van de beplanting ophalen bij de Eerstaanwezend Ingenieur. Hierbij moest hij nog 96 gulden en 13 cent aan (contract)kosten betalen. Deze openbare aanbesteding is echter niet goed bevallen, omdat het onderhoud van de beplanting door Van Egmond te wensen overliet. Daarom is men binnen de Stelling van Amsterdam steeds meer gaan werken met vaste kwekers die de aanleg en het onderhoud van de beplantingen onderhands gegund kregen. Een van de kwekers die in de omgeving van Haarlem de aanleg en het onderhoud verzorgde was de firma Zocher & Co, eigendom van een telg uit het beroemde tuinarchitectengeslacht Zocher Beplanting Fort bij Krommeniedijk, zoals deze waarschijnlijk is uitgevoerd in springen, zodat de eigen vuuruitwerking vanaf het fort niet werd gehinderd. Het bestek heeft betrekking op de volgende forten: Fort bij Abcoude, Fort aan de Drecht, Fort bij Uithoorn, Fort Waver- Amstel, Fort bij Nigtevecht, Fort bij Edam, Fort bij Kwadijk, Fort benoorden Purmerend, Fort aan de Middenweg en Fort bij Spijkerboor. Met het aanbrengen van beplantingen op de forten in de Stelling van Amsterdam waren aanzienlijke bedragen gemoeid. In 1890 werd er bijvoorbeeld gulden aan beplantingen besteed. Dit liep in 1892 op tot gulden en in 1903 werd er nog gulden besteed. Vanaf 1901 wordt er volgens een standaard beplant, met als belangrijkste doel camouflage van de militaire werken, zowel van de forten als van de liniedijken en kaden. Deze standaard beplanting zag er volgens een beschrijving van luitenant J.E. Gleysteen uit 1903 als volgt uit: Bij de uitvoering van de beplantingen op het westfront der Stelling is als algemeen aangenomen, dat de maskering zowel van de gevechtsstelling als van het daarachter gelegen zeer open polderterrein zal worden verkregen door een doorgaand, zich trapsgewijs verhogend scherm, zich uitstrekkende vanaf het terrein (of het bovenvlak der kade) vóór de grachten der

36 verdedigingswerken tot een zo hoog mogelijk boven de vuurlijn reikend scherm achter de wallen of borstwering van buitenaf gerekend. Op forten bestond de beplanting, vanuit de aanvallerszijde gezien, uit: een rij opgaande bomen of knotbomen aan de binnenkade van het fort (dus aan de binnenzijde van de fortgracht); een rij opgaande bomen langs de binnen- of achterzijde van de verdedigingslinie (het fort). Op deze historische luchtfoto van het Fort bij Velsen zijn de beplantingen nog goed herkenbaar. De bomen op en achter het fort moesten een donkere achtergrond vormen en het zicht op het terrein achter de Stelling beletten. Overigens werden er in de praktijk op de binnenkade van de forten waarschijnlijk meer opgaande bomen dan knotbomen toegepast. Op liniedijken en -kaden bestond de beplanting, vanuit de aanvallerszijde gezien, uit: een rij hakhout, een haag en/of een of meerdere rijen bomen langs de buitenkant (frontzijde) van de kaden of dijken; een of meerdere rijen knotbomen of opgaande bomen aan de binnenkant (van de aanvaller afgekeerde zijde) van de kaden of dijken. Op diverse plekken kwam langs de buitenkade van het fort (dus aan de buitenzijde van de fortgracht) nog een rij hakhout of een of meerdere bomenrijen voor. Deze beplanting sloot vaak aan op de beplanting van de buitenkade van de liniedijk of de kade. Voor het hakhout werd meestal wilg gebruikt. De knotbomen waren veelal knotwilgen. Als opgaande bomen werden meestal iep, schietwilg en Canadese populier toegepast. Andere soorten die als opgaande boom werden toegepast zijn es, esdoorn en veldesdoorn. Voor hagen werden wilg, esdoorn, vlier en els gebruikt. Ook ligusterhagen werden soms toegepast. Doornhagen kwamen nauwelijks voor in de Stelling van Amsterdam. Meidoornhagen kwamen vooral voor op enkele forten die eerst tot de Nieuwe Hollandse Waterlinie behoorden (en daarom meidoornhagen hadden) en later bij de Stelling van Amsterdam zijn gevoegd, zoals Fort bij Hinderdam, Fort Uitermeer en de vestingen Weesp en Muiden. Ook het Fort bij Abcoude had een meidoornhaag. Dit was het eerste fort dat in de Stelling van Amsterdam is aangelegd. De beplanting op dit fort was aanvankelijk nog aangelegd volgens de beplantingsprincipes van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De standaardbeplanting werd overigens niet altijd en overal even consequent toegepast. Het aantal rijen en de plek van de beplanting kon nogal eens variëren. Het rapport van Schuurman uit 2010 Verscholen in het groen. Een onderzoek naar de geschiedenis van beplantingen op de Stelling van Amsterdam bevat uitgebreide beschrijvingen van de oorspronkelijke beplantingen op de diverse forten en kaden in de Stelling van Amsterdam. Op diverse plekken in de Stelling van Amsterdam zijn ligusterhagen toegepast. Liniedijken die voor 1901 al waren beplant, kenden vaak een afwijkende beplanting. De Geniedijk door de Haarlemmermeer had bijvoorbeeld omstreeks 1900 een beplanting van twee rijen iepen. Van enkele forten is bovendien bekend dat het aanvankelijke ontwerp van de aardwerken werd gewijzigd, maar dat om de een of andere reden de locaties van de beplanting niet werden aangepast in het nieuwe ontwerp. Hierdoor ontstonden er bijvoorbeeld bomenrijen die dood liepen in de gracht. Tussen het Fort Benoorden Spaarndam en het Fort aan de Liede zijn de uitgebreidste beplantingen aangelegd. Men vond dit deel van de Stelling van Amsterdam van 70 71

37 groot strategisch belang, aangezien de afstand naar de Noordzee hier het kleinst is. Langs de Lagedijk zijn bijvoorbeeld rond 1900 twaalf rijen wilg met daartussen twee rijen liguster aangeplant om de weg en de troepenbewegingen op de weg te maskeren. In totaal waren hiervoor circa wilgen en ligusterstruiken nodig. Op twee plekken, namelijk bij Fort bij Vijfhuizen en langs de Inundatiekade van de Nauernasche Vaart, werden rond 1900 proefbeplantingen aangelegd. Fort bij Vijfhuizen kende daarnaast ook een militaire boomkwekerij. Er werden proeven gedaan met soorten waarmee men nog weinig ervaring had in militaire beplantingen. Voorbeelden van soorten die voorkwamen in proefbeplantingen zijn de Kaspische zandwilg en de Virginische kers, die we ook tegenkomen in (proef)beplantingen op de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Twee opvallende soorten die worden genoemd bij de proefbeplanting langs de Inundatiekade van de Nauernasche Vaart zijn de verbeterde zwarte populier en de witte populier van Picard. De eerste soort is waarschijnlijk een nieuwe kloon of variëteit van de inheemse zwarte populier. De laatste soort is waarschijnlijk de witte abeel, die in het Frans ook wel Franc Picard wordt genoemd. De beplantingsstandaard voor de Stelling van Amsterdam week af van de standaard die werd gehanteerd in de Nieuwe Hollandse Waterlinie, ondanks de wens van de Minister van Oorlog, die omstreeks 1909 graag een uniform stelsel van beplantingen voor de beide linies wilde. Op de Stelling van Amsterdam ontbreken in de regel de grote oppervlakten hakhout, doornhagen en de beplantingen op het bovenvlak van de wallen en op het terreplein, die in de Nieuwe Hollandse Waterlinie wel veelvuldig voorkomen. Dit werd enerzijds veroorzaakt doordat de beplantingen op de Nieuwe Hollandse Waterlinie simpelweg ouder waren en nog waren gebaseerd op oude inzichten over militaire beplantingen. Bij nieuwe bestekken of beplantingsplannen werden er in de Nieuwe Hollandse Waterlinie wel zaken gewijzigd, Van camouflage naar scherm tegen vijandelijke waarneming Zoals aan het begin van dit hoofdstuk is vermeld, werd de beplanting op de Stelling van Amsterdam aanvankelijk aangelegd om de forten te camoufleren (maskeren) in het landschap. Geleidelijk aan kwam men echter tot het inzicht dat de verdedigingswerken juist extra zichtbaar werden door de beplanting, omdat ze hoog boven het vlakke land uitstaken. Men zag daarom naar verloop van tijd meer heil in een scherm van beplanting waardoor het de vijand werd bemoeilijkt om van buitenaf waarnemingen op het fort te doen en precisiebeschietingen uit te voeren. Om deze reden kent de Stelling van Amsterdam meer beplantingen die voor en achter het fort (of op het buitenfort) zijn aangelegd als scherm dan beplantingen die op het (binnen)fort zelf staan, zoals bij de Nieuwe Hollandse Waterlinie het geval is. Deze blauwdruk uit 1932 toont bomen langs de oever van de Vecht ter camouflage van de kazemat Muiden West. 73 Op Fort bij Vijfhuizen en langs de inundatiekade van de Nauernasche Vaart werden rond 1900 proefbeplantingen aangelegd. Hier werd onder meer geëxperimenteerd met de aanplant van Virginische kers.

38 maar men borduurde voor een groot deel ook voort op de bestaande situatie. Bij de Stelling van Amsterdam had men de kans om direct nieuwe inzichten te verwerken in beplantingsplannen. Daarnaast waren er ook verschillen van inzicht over beplantingen. Men was binnen de Stelling van Amsterdam van mening dat beplantingen met doornstruiken (doornhagen) Op deze luchtfoto van Fort Uitermeer uit de jaren dertig is goed te zien dat het binnenterrein van het fort nagenoeg kaal is met uitzondering van de bermen van de fortgracht. te veel hinder opleverden voor de eigen bezetting. Uitgebreide hakhoutbeplantingen vond men te duur vanwege het onderhoud en omdat men hiervoor extra grondaankopen buiten het fort zou moeten doen. Tijdens de mobilisatie in de Eerste Wereldoorlog ( ) is, net als bij de Nieuwe Hollandse Waterlinie, een belangrijk deel van de beplanting opgeruimd om een vrij schootsveld te creëren. Echter niet alle beplanting verdween. Het was immers niet de bedoeling om de met veel zorg en hoge kosten tien jaar eerder aangelegde beplanting op de forten helemaal op te ruimen. Men was weliswaar in de loop der tijd anders over de beplantingen gaan denken, maar er werd over het algemeen nog een belangrijke militaire functie toegekend aan de beplantingen. In verschillende memories van verdediging wordt dan ook als algemene richtlijn voor de beplanting gegeven: weghalen wat aan de vijand dekking geeft en laten staan wat voor de eigen troepen dekking geeft. Er is weinig bekend over de staat van de militaire beplantingen op de Stelling van Amsterdam in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw. Luchtfoto s uit deze tijd laten zien dat er in deze periode nauwelijks nieuwe beplanting is bijgekomen. Men hechtte in deze periode nog wel belang aan het in stand houden van de beplanting met het oog op camouflage. In bijvoorbeeld pachtbepalingen uit 1935 voor kanalen en dijken, die onder het Departement van Defensie vielen, wordt aangegeven dat bomen en houtgewassen alleen mogen worden geplant, gesnoeid of gerooid in opdracht van Defensie. De pachters zelf mogen niets planten, rooien of snoeien. Tevens moet het afsterven van bomen worden gemeld. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog wordt er nog steeds aandacht besteed aan de beplantingen. Op 3 september 1939 wordt bijvoorbeeld door de commandant van het zuidfront van de Vesting Holland nog uitgevaardigd dat alleen de meest dringende opruimingen mogen worden uitgevoerd. Daar wordt later nog aan toegevoegd dat men ook rekening moet houden met de eisen van de maskeering van de stelling en de eigen aanvoer- en terugtochtwegen. In november van dat jaar wordt er bovendien nog een bestek uitgebracht voor het aanplanten van bomen en struiken langs wegen en bij gevechtsopstellingen in de Groep Naarden van het Oostfront van de Vesting Holland. Ook de vlierhaag die in 1894 is aangelegd langs een deel van de Gemeenschapsweg tussen Kudelstaart en Uithoorn werd tot 1940 als zeer belangrijk geacht door Defensie en het moest dan ook een 2 meter hoge, ondoorzichtige haag blijven. Na de Tweede Wereldoorlog (en de Hongerwinter) was er veel schade aan de beplantingen. Men gaf echter prioriteit aan het herstel van de gebouwen. Na verloop van tijd kregen veel forten een andere bestemming en met het opheffen van de Stelling van Amsterdam als verdedigingslinie verloor ook de beplanting haar militaire functie. Tegenwoordig is er op de Stelling van Amsterdam nog maar weinig van de oorspronkelijke militaire beplanting over

39 Beheer van beplantingen op verdedigingswerken 4 en linies S Vakkundig beheer Van een terreinbeheerder mag verwacht worden dat hij zijn gebied vakkundig beheerd. Dit geldt ook voor een beheerder van beplantingen op verdedigingswerken. Vakkundig beheer is gebaseerd op drie pijlers, namelijk gebiedskennis, langetermijnvisie en vakkennis. Gebiedskennis Het beheer van beplantingen op verdedigingswerken begint bij weten wat je hebt. Daartoe is een feitelijke beschrijving van de actuele toestand en de ontwikkelingsmogelijkheden noodzakelijk. De vraag die hierbij centraal staat is: wat zijn de ecologische, productieve, cultuurhistorische, toeristisch-recreatieve en landschappelijke waarden van (de beplantingen in) het object of gebied? Beplantingen kunnen bijvoorbeeld militair-historische waarden hebben als ze behoren tot de oorspronkelijke beplanting of beplantingsvorm of ecologische waarden als ze een geschikte habitat zijn voor bepaalde planten of dieren. Om hier zicht op te krijgen is het belangrijk om bijvoorbeeld inventarisatiegegevens ter beschikking te hebben over flora en fauna, gegevens over het recreatieve gebruik van het verdedigingswerk en een overzicht van de oorspronkelijke historische beplanting en de nog aanwezige restanten hiervan. Met betrekking tot de militair-historische waarden van de beplanting is voor veel verdedigingswerken archiefmateriaal beschikbaar in de vorm van beplantingsplannen, bestekken, inventarisaties en dergelijke, maar dit is niet altijd verwerkt tot een gedegen historische studie en niet in relatie gebracht tot de huidige beplanting. Bovendien is deze informatie lang niet altijd beschikbaar voor de betreffende beheerder. Het is overigens goed om te beseffen dat er niet altijd sprake is van één historisch beplantingsplan of ontwerp. In de loop der tijd kan het oorspronkelijke beplantingsplan geheel of gedeeltelijk zijn vervangen door een nieuw plan, al dan niet vanuit militair oogpunt. Ook monitoringsgegevens van flora en fauna en recreatiegegevens zijn niet altijd beschikbaar en in bezit van de beheerder. De eerste uitdaging voor de komende jaren is in dergelijke gevallen daarom om voor deze verdedigingswerken deze informatie ter beschikking te krijgen. Vrijwilligers spelen een belangrijke rol bij het verzamelen van informatie over flora en fauna. Veldinventarisaties zijn vaak tijdrovend en ook nog eens specialistenwerk, waardoor uitbesteden van dit werk duur is. Elke beheerder zal voor zichzelf moeten bepalen met welk niveau van gebiedskennis hij genoegen neemt. De volgende stap is dan om de verschillende beplantingen te waarderen op basis van deze informatie. Hierbij moet bijvoorbeeld bepaald worden wat de waarde van een bepaalde beplanting is voor de flora en fauna. Zo kan een bepaalde boomgroep bijvoorbeeld van belang zijn voor het beschaduwen, en daarmee handhaven van een hoge luchtvochtigheid, van een bunker die sterk is begroeid met een zeldzame mossenvegetatie. Ook moet bepaald worden welke beplantingen een militairhistorische waarde hebben. Zo kan aan oorspronkelijke bomen en struiken bijvoorbeeld een hogere waarde worden toegekend dan aan beplantingsvormen 76 77

40 (hagen of hakhout) waarvan de oorspronkelijke bomen en struiken zijn verdwenen en waarvan alleen nog de beplantingsvorm resteert. Bomen of struiken kunnen immers in de loop der tijd zijn vervangen door nieuwe exemplaren. Ook de recreatief-landschappelijke waarde speelt een rol. Zo kan bijvoorbeeld aan goed zichtbare beplantingen meer waarde worden toegekend dan aan verscholen en verafgelegen beplantingen. Om op enigszins objectieve gronden keuzes te kunnen maken over wat wel en wat niet te behouden, kan eventueel een waardering uitgevoerd worden op basis van criteria als zeldzaamheid (historisch of ecologisch zeldzaam), kenmerkendheid (voor een bepaalde periode of voor een bepaald gebied), belevingswaarde, ensemblewaarde (de samenhang tussen de elementen), gaafheid en de mogelijkheid tot functieverweving. Het opnemen van ensemblewaarde als criterium voorkomt bijvoorbeeld dat alle individuele beplantingen afzonderlijk worden beoordeeld. Vakkundig beheer. Juist de aanwezigheid van een complete set beplantingen die als geheel kenmerkend is voor de militaire beplantingen in een bepaalde periode of juist een set beplantingen die een dwarsdoorsnede laat zien van de diverse tijdlagen, kan heel waardevol zijn. Een voorbeeld van de eerste situatie is een restant van een haag langs de grachtboord met direct daarachter een rij knotwilgen. In het afwegingsproces waarin wordt bepaald welke beplantingen wel en welke niet worden behouden, is het bovendien van belang om na te denken over de mogelijkheden voor duurzame instandhouding. Zijn er in de toekomst voldoen (financiële) middelen om de beplanting in de gewenste staat te houden. Het is verstandig om de resultaten van inventarisaties en waarderingen goed vast te leggen, zowel digitaal (bijvoorbeeld in gis) als schriftelijk, om dubbelwerk in de toekomst te voorkomen. Dit is zeker van belang met het oog op personeelswisselingen. Langetermijnvisie Op basis van de waardering kan vervolgens een langetermijnvisie worden opgesteld voor de beplanting. Uiteraard gebeurt dat veelal niet afzonderlijk voor de beplanting, maar als integraal onderdeel van een langetermijnvisie voor het gehele verdedigingswerk of zelfs een gehele linie. Het belang van een langetermijnvisie is gelegen in het feit dat het beheer van beplantingen vaak pas op lange termijn tot het gewenste eindbeeld leidt. Om niet de speelbal te worden van almaar veranderende wensen en inzichten, dient een beheerder wiens taak het is om in lange termijnen te denken, continuïteit in beleid en beheer na te streven. Het opstellen van een langetermijnvisie is noodzakelijk om deze continuïteit in het beheer te waarborgen en zo (grillig) ad-hocbeheer te voorkomen. Continuïteit is van groot belang, maar mag uiteraard niet leiden tot een star beleid. Het opkomen van nieuwe aandachtsgebieden, duidelijk veranderende (maatschappelijke) wensen of nieuw verworven kennis kan reden zijn om de langetermijnvisie aan te passen. Vroeger was het mogelijk voor beheerders om redelijk zelfstandig beslissingen te nemen, maar dat kan en gebeurt nu niet meer. Een beheerder moet met een groot aantal randvoorwaarden en met wensen van allerlei mensen en organisaties rekening houden. Zo heeft hij te maken met de wensen van collega s en zakelijke partners, maar ook met maatschappelijke wensen die deels verpakt zitten in wetgeving en subsidieregelingen. Maar wensen komen in toenemende mate ook rechtstreeks bij de beheerder op tafel als omwonenden, leden of donateurs en andere mensen ze kenbaar maken. Steeds vaker worden dan ook instrumenten als participatie, consultatie en voorlichting gebruikt om bepaalde groepen te laten meebeslissen, te laten meedenken of te informeren. Dit is zeker belangrijk als er bomen en struiken worden gekapt. Omwonenden kunnen hier zeer sterk op reageren. Bomenkap is onderdeel van regulier beheer, denk bijvoorbeeld aan de zorgplicht, en het is een vast onderdeel bij de (gedeeltelijke) restauratie van de historische be- Het proces van het beheer van beplantingen op verdedigingswerken. Inventarisatie / monitoring Cultuurhistorie Ecologie Productie Recreatie/Toerisme Waardering uitvoeren Bepalen langetermijnvisie Opstellen inrichtings- en/of beheersplan Bepalen beheerstrategie niets doen behoud accentueren restauratie reconstructie Uitvoering kap aanplant snoei 78 79

41 planting op verdedigingswerken. Maatschappelijke inspraak is in bepaalde mate belangrijk, maar professionals hebben ook ten opzichte van zichzelf en de maatschappij de verantwoordelijkheid om hun kennis en ervaring soms de boventoon te laten voeren. Emeritus hoogleraar bosecologie van de Universiteit van British Columbia Hamish Kimmins brengt dit treffend onder woorden wat betreft bosbeheer: Forest managers must not capitulate to flavor of the month public pressure when our understanding of forest ecology suggests this is not good stewardship. Dit moet er uiteraard niet toe leiden dat het beheer niet meer uit te leggen valt aan het grote publiek. Als beslissingen in het beheer niet kunnen rekenen op een (breed) draagvlak uit de samenleving zal uiteindelijk het doek vallen voor dat beheer. Ook professionals als cultuurhistorici, ecologen en recreatiespecialisten laten hun invloed gelden op beheer. Het is de taak en verantwoordelijkheid van dergelijke professionals om ervoor te zorgen dat hun specialisme een plek krijgt in het beheer, maar dit mag er niet toe leiden dat de uitkomst te ver af komt te staan van de maatschappelijke wensen en het maatschappelijk besef. De historie heeft geleerd dat in dat geval de wal het schip keert, zoals in de jaren negentig is gebeurd met houttelers en momenteel gebeurt met de ecologie. Elke beheerder heeft dus een groot aantal klanten. Soms kunnen hun wensen met de nodige creativiteit en vakkennis gecombineerd worden, maar ze kunnen soms ook lijnrecht tegenover elkaar staan. Dan moet een beheerder keuzes maken. Die keuzes kunnen voor elk fort of verdedigingswerk of zelfs delen daarvan anders uitvallen, afhankelijk van de lokale omstandigheden. In een dicht bij de stad gelegen fort zal eerder gekozen worden voor de recreatieve waarde, terwijl bij afgelegen forten met een zeldzame flora en/of fauna de nadruk eerder zal liggen op de ecologische functie. Het komen tot een goed onderbouwde, afgewogen doelstelling voor het object is wellicht de moeilijkste taak voor een beheerder. Vakkennis Een beheerder van een verdedigingswerk moet vaak van vele markten thuis zijn. Hij moet bijvoorbeeld kennis hebben van ecologie, historische bouwkunde, recreatiemanagement, beheer van verschillende beplantingsvormen, enzovoort. Veel beheerders hebben een groene opleiding genoten en er zijn talloze manieren om de vakkennis te vergroten, bijvoorbeeld door middel van bijeenkomsten, vakbladen en boeken. Inrichting en beheer De langetermijnvisie vormt de basis van waaruit een inrichtings- of beheerplan opgesteld dient te worden. De termen inrichting en beheer worden door elkaar gebruikt en leveren regelmatig spraakverwarring op. De term inrichting wordt Kennis over de historische beplanting is van groot belang bij inrichting en beheer van verdedigingswerken. Bomen kunnen de belevingswaarde van een fort enorm vergroten

42 veelal gebruikt door bijvoorbeeld tuin- en landschapsarchitecten, terwijl bos- en natuurbeheerders het eerder hebben over beheer. Er is geen duidelijke scheidslijn aan te geven wanneer het gaat over inrichting en wanneer over beheer, maar de grens wordt bepaald door de mate van verandering en de snelheid en schaal waarop dat gebeurt. Inrichtingsplannen zijn sterker dan beheerplannen gericht op (grootschalige) veranderingen van functies en landgebruik en de veranderingen worden vaak in een of enkele jaren gerealiseerd, terwijl beheer veel meer gericht is op het realiseren van (kleinere) veranderingen op langere termijn. Geduld en continuïteit zijn dan ook belangrijke waarden voor een beheerder. Of volstaan kan worden met een beheerplan, of dat er ook een inrichtingsplan nodig is, hangt dus af van de mate van verandering en de snelheid en schaal waarop dat gebeurt. Sommige vestingwerken functioneren momenteel prima voor de doelen die er gesteld worden. Maar de laatste jaren zien we dat de doelen voor veel vestingwerken bijgesteld worden, bijvoorbeeld door de toenemende aandacht voor cultuurhistorie en beleving van de vestingwerken. In dergelijke gevallen zijn vaak veranderingen nodig om de nieuwe gestelde doelen te behalen, ook wat betreft de beplanting. De huidige beplanting op vestingwerken bestaat uit relicten van historisch militaire beplantingen, gebruiksbeplantingen of is het gevolg van spontane vestiging. Bij de eerste categorie kan het hierbij gaan om oorspronkelijke bomen en struiken of om een oorspronkelijke beplantingsvorm, waarbij de oorspronkelijke bomen en struiken in de loop der tijd zijn vervangen. Het ligt voor de hand om oorspronkelijke bomen en struiken, die veelal een hoge leeftijd hebben, een hogere cultuurhistorische waarde toe te kennen. De term gebruiksbeplantingen wordt hierbij gebruikt voor beplantingen die bewust zijn aangeplant op vestingwerken na het beëindigen van het militaire gebruik van het vestingwerk en dus geen militaire betekenis hadden. Ze werden bijvoorbeeld aangeplant als landschappelijke beplanting of als leverancier van hout of fruit. Vooral aan de militaire beplantingen wordt (vooralsnog) historische waarde toegekend. De huidige landschappelijke, re creatieve en ecologische waarde is veelal onafhankelijk van de ontstaanswijze. Voor inrichting en/of beheer van beplantingen op een vestingwerk kunnen allerlei opties uitgewerkt worden op basis van de gestelde doelen in de langetermijnvisie. De keuze is uiteindelijk onder andere afhankelijk van het draagvlak voor de verschillende opties, van de technische uitvoerbaarheid en van de financiering. Het resultaat is een plan waarbij voor elk te onderscheiden beplantingsvak wordt bepaald wat het eindbeeld moet zijn en hoe dat gerealiseerd en beheerd dient te worden. Het eindbeeld kan bijvoorbeeld een spontaan gevormd bos zijn zonder menselijke ingrepen, maar ook een historische beplantingsvorm met hakhout, knotbomen of heggen. Hierbij zijn vijf strategieën beschikbaar, namelijk nietsdoen, behoud, accentuering, restauratie en reconstructie. Bij de nietsdoen-variant mogen beplantingen vrij opgroeien zonder menselijke ingrepen. De behoudstrategie richt zich op beheerde beplantingen, zoals de genoemde historische beplantingsvormen. Zonder onderhoud, zoals kap, vrijstellen en snoeien, zullen deze beplantingsvormen op termijn verdwijnen. Bij accentueren worden werkzaamheden uitgevoerd om bepaalde elementen meer te laten opvallen, zoals het vrijstellen van een solitaire boom of heg. Bij restauratie wordt een historische beplanting teruggebracht in zijn oorspronkelijke staat. Dit kan bijvoorbeeld bestaan uit het opnieuw kappen van hakhout na een lange periode van verwaarlozing of het aanvullen van een hegbeplanting door aanplant. Ook bij reconstructie wordt een historische beplanting teruggebracht, maar de uitgangssituatie is daarbij dat er van de beplanting weinig tot niets meer over is. Forten, dijken en keerkaden kunnen een belangrijke recreatieve rol vervullen. Zo loopt er over grote delen van de Grebbeliniedijk bijvoorbeeld een wandelpad. Goed of fout? De keuzes in de langetermijnvisie en de vertaling hiervan naar concrete beheermaatregelen kunnen sterk verschillen al naargelang persoonlijke voorkeuren, eigenaar, beschikbare financiële middelen, maatschappelijke randvoorwaarden en wensen, enzovoort. Er kunnen discussies ontstaan over dergelijke keuzes, maar als het beheer gebaseerd is op de drie beschreven pijlers, dan is er altijd sprake van deskundig terreinbeheer. De een maakt andere afwegingen dan de ander, het gaat dan echter niet om goed of fout, maar om anders. Het is dan ook van belang dat beheerders de drie pijlers onder deskundig beheer van beplantingen op verdedigingswerken op orde hebben. Daar kan een beheerder op aangesproken worden vanuit de maatschappij

43 S Waarde van beplantingen De cultuurhistorische waarde van beplantingen op verdedigingswerken is het uitgangspunt van dit boek, maar uiteraard zijn beplantingen ook van belang voor allerlei planten en dieren en voor de belevingswaarde voor omwonenden en bezoekers. Het is belangrijk om een balans te vinden tussen de cultuurhistorische, ecologische, landschappelijke en recreatieve waarden. De waarden die aan de verschillende functies worden toegekend variëren sterk per object en per eigenaar. Daarom wordt volstaan met een globale beschrijving van deze waarden. Ecologische waarde Verdedigingswerken werden vroeger intensief met een militair doel beheerd, waardoor natuurlijke processen en flora en fauna nauwelijks een kans kregen. Door de extensivering of zelfs het achterwege blijven van beheer hebben zich de afgelopen decennia allerlei plant- en diersoorten op de vestingwerken gevestigd. De meeste verdedigingswerken hebben dan ook een hoge (potentiële) ecologische waarde door hun ligging in het landschap en de aanwezigheid van een biotopen op een beperkt terrein, zoals bosachtige beplantingen, struwelen, kruidachtige vegetaties, taluds met verschillende exposities, grachten, oevers en muren. De instandhouding van de biodiversiteit de soortenrijkdom is op veel vestingwerken dan ook een (belangrijk) beheerdoel. Het nastreven van natuurlijkheid, de mate waarin natuur spontaan en ongestoord voortkomt uit natuurlijke processen, heeft een tijdlang een rol gespeeld op verdedigingswerken. Echter, door de gestegen waardering voor het cultuurhistorische karakter en de geringe omvang van de objecten (waardoor natuurlijke processen vaak niet of moeilijk op gang komen) is het nastreven van natuurlijkheid op verdedigingswerken steeds meer naar de achtergrond gedrukt. Veel plant- en diersoorten vinden op verdedigingswerken een geschikte leefomgeving. Veel van deze soorten zijn niet specifiek gebonden aan een bos- of struweelachtige vegetatie, maar profiteren wel van de aanwezigheid ervan. De rol van beplantingen van bomen en struiken op de biodiversiteit op verdedigingswerken is dus niet zo eenvoudig weer te geven. Om die reden worden hieronder alleen enkele voorbeelden gegeven van soorten en soortgroepen die profiteren van de aanwezigheid van (bepaalde vormen van) beplantingen. Verdedigingswerken zijn bijvoorbeeld van belang voor korstmossen. Op Fort bij Vechten werden bijvoorbeeld recent 79 korstmossoorten gevonden, op Fort bij Abcoude 89 en op Fort Ruigenhoek 99, waaronder zes rode-lijstsoorten: bolletjesgeleimos, duinknoopjeskorst, haarschubje, klein purperschaaltje, ruïnekorst en een landelijk zeer zeldzame soort: de spiraalkorst Scoliciosporum sarothamni. Veel mossen en korstmossen worden uiteraard gevonden op muren van baksteen en beton. Maar ook op dikke bomen, soms met dikke, grillig gevormde stammen, worden bijzondere soorten gevonden. Zo werden op Fort bij Vechten bijvoorbeeld verschillende schriftmossen en Strigula stigmatella, een nieuwe (schorsbewonende) soort voor Nederland, gevonden. Deze nieuwe soort werd gevonden op een dikke stam van een oude scheef gewaaide wilg in gezelschap van gestippeld schriftmos. Gestippeld schriftmos was ook massaal aanwezig op een dikke esdoorn en kort schriftmos zat op een es. Gewoon schriftmos had stammetjes van hazelaar en meidoorn gekoloniseerd. Andere opmerkelijke epifyten zijn stoffig schorssteeltje en Hakhout biedt aan veel dieren en planten een geschikte leefomgeving, zoals de tjiftjaf. De ecologische waarde van knotbomen zit vooral in de vorming van een verdikte bovenkant, de knot, al dan niet met dode delen er in. Hier kunnen zich allerlei planten en dieren vestigen.

44 gespikkelde witkorst. Het laten staan van oude bomen is hier dus essentieel voor het behoud van dit soort epifyten. Bomen en struiken dragen vaak bij aan een hoge luchtvochtigheid. Zo leidde kap van bomen rondom een betonnen bunker uit de Tweede Wereldoorlog op Fort Ruigenhoek tot het verdwijnen van een bijzondere (korst)mosflora. Van de aan land gebonden zoogdiersoorten maken vooral de kleinere diersoorten veel gebruik van verdedigingswerken, zoals egel, mol, verschillende soorten muizen en ratten, haas, konijn en soms zelfs de das. Ook kunnen marterachtigen als wezel, hermelijn en bunzing gebruikmaken van fortterreinen, niet alleen als woonplaats, maar ook als foerageergebied. Over het algemeen profiteren al deze zoogdieren van ruigtes met geleidelijke overgangen naar struweel en bos. Droog struweel van struiken en bramen, al dan niet in combinatie met opgaand loofhout, is voor veel zangvogels zeer geschikt als plek voor dekking en als nestgelegenheid. Dat geldt voor algemene vogels als winterkoning, fitis, tjiftjaf en roodborst, maar ook voor minder algemene soorten als ringmus, braamsluiper, grasmus en tuinfluiter. Opgaand, ouder loofbos of singels zijn plaatsen voor boomklever, boomkruiper, spotvogel, groenling en vink. Ook komen hierin vaak de grote bonte specht en de groene specht voor. Oude bomen (met holten) en goed ontwikkelde struweelranden zijn daarbij belangrijke groene elementen. Als er oudere bomen en/of bossen voorkomen kunnen zich ook roofvogels en uilen vestigen, zoals buizerd, torenvalk, sperwer, steenuil en ransuil. Militaire bouwwerken staan bekend als verblijfplaats voor vleermuizen, waarbij ze fungeren als vervanger van natuurlijke grotten. Maar vleermuizen zullen zich alleen vestigen als een complete biotoop aanwezig is met een zomerverblijf, jachtgebied, vliegroute, zwermgebied, paarverblijf en overwinteringplaats. De ruimtelijke structuren die daarvoor nodig zijn betreffen zaken als holle bomen, lanen, bomenrijen, open plekken in een bosachtige omgeving, vorstvrije kelders, muurspleten en open water. De historische beplanting op verdedigingswerken kan ook een bron vormen Vleermuizen Vleermuizen zijn vliegende zoogdieren, die in kleinere tot grote groepen (kolonies) leven. In Nederland komen achttien soorten voor. Vleermuizen zijn nachtdieren die pas in de schemering tevoorschijn komen om op insectenjacht te gaan. Overdag en tijdens de overwintering schuilen ze in uiteenlopende holten en spleten. Ze gebruiken uitsluitend bestaande holten en kunnen zelf geen nest of andere schuilplaats maken. Van nature kennen vleermuizen in Europa twee soorten verblijfplaatsen: bomen en grotten. Maar vleermuizen maken ook gebruik van gebouwen als vervanger van natuurlijke grotten. Dit is een succesvolle strategie, omdat daarmee het natuurlijke leefgebied in de loop van honderden jaren kon worden uitgebreid tot alle gebieden waar bebouwing aanwezig is. Met grond bedekte forten en bunkers zijn vaak zeer geschikt voor vleermuizen en het is dan ook niet vreemd dat vestingwerken van belang zijn voor deze diergroep. Het gronddek of de dikke laag beton dempt de buitentemperatuur af, het is er donker, de luchtvochtigheid is relatief hoog en er vindt (of vond) weinig verstoring plaats door mensen of predatoren. Alle soorten vleermuizen voeden zich met insecten. Sommige soorten vangen insecten hoog in de lucht boven water of het open landschap. Andere soorten jagen vlak boven water, langs vegetatie of zelfs tussen de takken van bomen en struiken. Omdat vleermuizen in grotere groepen leven, jagen maar enkele dieren dicht bij de verblijfplaats. De overige individuen jagen op grotere afstanden op insectenrijke plekken. De routes die de dieren (dagelijks) tussen voedselgebieden of tussen verblijfplaatsen afleggen zijn vaak vaste vliegroutes langs lanen, heggen en bosranden. In de winter is er geen tot nauwelijks voedsel voor vleermuizen. De verschillende soorten vleermuizen hebben eigen strategieën om de winter te overleven. Van de rosse vleermuis is bekend dat hij ook in holten in bomen overwintert en van enkele andere soorten wordt het vermoed, maar verreweg de meeste soorten overwinteren op vorstvrije plaatsen in gebouwen of trekken naar het zuiden. Hiervoor kunnen ze afstanden afleggen van tientallen of zelfs enkele honderden kilometers. Tijdens hun winterslaap zijn vleermuizen volkomen weerloos tegen predatie. De vleermuizen brengen hun metabolisme tot een dusdanig laag niveau terug dat ze met een minimum aan vetreserves deze periode kunnen overleven. Door verstoring bestaat de kans dat ze zoveel reservevet verbruiken dat ze het voorjaar niet halen. De instandhouding van geschikte verblijf- en overwinteringslocaties op verdedigingswerken is dan ook van groot belang, waarbij rust en de afwezigheid van predatoren van groot belang is. Uiteraard moeten tegelijker Steenuilen nestelen regelmatig in knotbomen op verdedigingswerken.

45 Autochtone bomen en struiken tijd aandacht worden besteed aan andere habitat eisen van vleermuizen, zoals beplantingen die van belang zijn voor vliegroutes en jachtgebieden. Ecologische kennis over vleermuizen en kennis over mogelijk gunstige maatregelen is dan ook van cruciaal belang. Veel beheerders zijn vanuit zichzelf gemotiveerd om aandacht te besteden aan vleermuizen, maar het is ook goed om je te realiseren dat vleermuizen streng beschermd worden via de natuurwetgeving. Zo is het niet toegestaan om vleermuizen te verstoren of te doden en hun verblijfplaatsen te verwijderen of onbruikbaar te maken. Verder geldt voor vleermuizen de zorgplicht, hetgeen wil zeggen dat iedereen geacht wordt naar redelijkheid alles te doen wat redelijkerwijs gevraagd kan worden om het benadelen van deze dieren te voorkomen. Met de term autochtone bomen en struiken worden inheemse boom- en struiksoorten aangeduid die zijn ontstaan uit plantmateriaal dat zich hier sinds de laatste ijstijd spontaan heeft gevestigd. Autochtone bomen en struiken zijn beter aangepast aan de Nederlandse klimatologische omstandigheden dan bomen en struiken ontstaan uit geïmporteerd (niet-autochtoon) genenmateriaal. Autochtone bomen en struiken lopen daarom over het algemeen minder risico om vitaliteitsproblemen te krijgen dan niet-autochtone bomen en struiken. Bovendien zijn inheemse insecten beter aangepast aan de bloei- en vruchttijden van autochtone bomen en struiken. Autochtone bomen en struiken zijn in de loop der jaren steeds zeldzamer geworden door de import van uitheems (gebiedsvreemd) kweekmateriaal. van autochtoon materiaal. De op oude vestingwallen, liniedijken of forten voorkomende bomen en stuiken kunnen rechtstreekse nakomelingen zijn van lokaal plantgoed, als het vestingwerk bijvoorbeeld stamt uit de zeventiende of achttiende eeuw. Onderzoek heeft aan getoond dat op bijvoorbeeld de oude vestingwallen van Doesburg autochtone exemplaren van eenstijlige meidoorn, tweestijlige meidoorn, bastaardmeidoorn, rode kornoelje, sleedoorn, hondsroos, wilde kardinaalsmuts, wegedoorn, Gelderse roos, gewone vogelkers, es en schietwilg voorkomen. Bomen en struiken op verdedigingswerken kunnen dus ook zo als natuurlijk erfgoed (dragers van autochtoon materiaal) worden beschouwd. Verdedigingswerken vormen met hun grote afwisseling een goed leefgebied voor de winterkoning. De hakhoutrestanten die op tal van verdedigingswerken voorkomen, kunnen diverse natuurwaarden herbergen. Hakhout onderscheidt zich van opgaand bos door een korte kapcyclus. Vergeleken met opgaand bos varieert de hoeveelheid licht en de temperatuur in hakhout daardoor veel meer. Kort na de kap komt er veel licht op de bodem, waardoor allerlei warmte- en lichtminnende soorten een kans krijgen. De hoeveelheid licht loopt daarna snel terug totdat het kronendak zich weer heeft gesloten. Hakhout wordt door deze snelle opvolging van klimaatomstandigheden gekenmerkt door een combinatie van mantel- en bossoorten. Karakteristiek zijn de snelle opeenvolging van soorten en de grote schommelingen in dichtheden. Hakhout is bijvoorbeeld een aantrekkelijke omgeving voor dagvlinders, zoals oranjetipje, eikenpage, schildrupspage en berkenpage. Vogels kunnen er in grote dichtheid voorkomen, bijvoorbeeld fitis, tjiftjaf, matkop, grauwe vliegenvanger, bosrietzanger, blauwborst, nachtegaal en diverse mezensoorten. Hakhout is verder als dekking en als voedselbron zeer gewild bij das, vos, konijn, haas, muis, ree en edelhert. Hakhoutstobben staan bekend als habitat voor zeldzame mos- en korstmossoorten en insecten, zoals de leder- en heldenboktor en het vliegend hert. Amfibieën en reptielen, zoals padden, salamanders en ringslang, vinden een geschikte vorstvrije overwinteringsbiotoop in de vaak ingerotte hakhoutstobben. Ook knotbomen kunnen ecologische waarden herbergen. De ecologische waarde zit vooral in de verdikte bovenkant, de knot, al dan niet met dode delen er in. Een oudere knotboom kent vaak veel micromilieus, zoals holten, dood hout, losse stukken schors en een humuslaag in en boven op de knot. Holenbroeders, zoals gekraagde roodstaart, grauwe vliegenvanger, holenduif en steenuil kunnen er een geschikte broedplaats vinden en talloze kruiden en struiken ontkiemen in de humuslaag die zich na verloop van tijd kan vormen in en op de knot. Bekende voor

46 Genius loci door Ido Borkent Iedereen kent dat gevoel wel. Je komt op een plek en wat je opvalt is de bijzondere, afwijkende sfeer. Vaak weet je ook wel dat je een bijzondere plaats bezoekt, maar het overvalt je toch vaak enigszins. Zelf had ik dat bijvoorbeeld bij de Ringwalburg boven op de Grebbeberg, het Torenfort van Honswijk, het Bastion Katten op de vesting Naarden of de toegangsweg op Slot Loevestein. Misschien kan als gemeenschappelijk kenmerk ook gezegd worden dat het plaatsen betreft waar menselijke activiteiten waren geweest die min of meer dramatisch of abrupt zijn beëindigd. Dat hier enkele plekken met een militaire achtergrond worden genoemd is wellicht geen toeval. Ook een oude bosrand langs een besloten akker, een open plek in een woud, een heuveltop of uitgesterkt heideterrein kunnen een vergelijkbaar gevoel oproepen. Hier wordt natuurlijk ook ons gevoel voor schoonheid aangesproken, van harmonie; iets dat je ook door muziek of beeldende kunst kan overkomen. Ook zit er een melancholieke kant aan, als in het verlangen naar een tijd die voorbij is. In de oudheid werd met de term genius loci de beschermende geest van een bepaald gebied bedoeld. Tegenwoordig gebruikt men hem vooral in overdrachtelijke zin, om de eigenheid van een locatie te benadrukken. De genius loci duidt in dat geval op de kenmerkende hoedanigheid van een plaats of op een unieke, plaatsgebonden sfeer. In de stedelijke architectuur plaatst men deze sfeer vaak als positieve kracht tegenover het destructieve ideaal van de tabula rasa de wens om opnieuw te beginnen, ten koste van het bestaande. Ook in de landschapsarchitectuur is de lokale geest een bekend fenomeen. Uitgangspunt van het principe is de vooronderstelling dat een plaats of locatie inherente kwaliteiten en eigenschappen heeft, kortom een eigen karakter. Hoewel ingrepen in het landschap soms onontkoombaar zijn, dient deze geest altijd gerespecteerd te worden. De intentie van een ingreep moet daarom een aanvulling op het kenmerkende van het landschap zijn, niet de mutatie ervan. Een belangrijk herkenningspunt dus als het gaat om de herinrichting van forten en waarbij ook naar andere gebruiksmogelijkheden gekeken wordt. Hierbij zou de eerbiediging van de lokale geest een tegengif kunnen zijn voor het unheimische gevoel dat moderne architectuur of een complete gedaanteverwisseling van een bestaand iets vaak in zich herbergt. Bij dergelijke ontwerpprincipes zou het een goede insteek kunnen zijn, in de gevallen waarin het voormalige militaire object nieuwe functies zou moeten gaan vervullen, dus als eerste de kenmerkende aspecten van het landschap of het object te benoemen. beelden zijn gewone vlier en eikvaren. Ook vleermuizen en zoogdieren als steenmarter, bunzing en wezel worden regelmatig in holle knotbomen aangetroffen. Heggen zijn een geschikte leefomgeving voor talloze planten en dieren. Ze bieden beschutting, voedsel en een verbindingsweg tussen open gebieden aan soorten als heggenmus, braamsluiper, das, andere marterachtigen en diverse reptielen, amfibieën en insecten. Landschappelijke waarde Militaire landschappen, of een landschap waarin militaire onderdelen aanwezig zijn, hadden vaak een zeker verborgen karakter. Militaire objecten mochten lange tijd niet worden afgebeeld op topografische kaarten en uiteraard waren de objecten niet toegankelijk. Nog steeds herbergen veel voormalige verdedigingswerken en verdedigingslinies restanten van dit verborgen karakter. Dit wordt vaak versterkt door de begroeiing met bomen en struiken. Daarnaast vormen verdedigingswerken en verdedigingslinies vaak een groen eiland of groen lint in een overwegend open (agrarisch) landschap of een zeer dichtbebouwde stedelijke omgeving. Deze positie in het landschap danken zij veelal aan hun jarenlange militaire beschermde status. Cultuurhistorische waarde Beplantingen op verdedigingswerken kunnen een belangrijke cultuurhistorische waarde herbergen. Er kan grofweg de volgende indeling worden gemaakt, in afnemende cultuurhistorische waarde: oorspronkelijke beplanting of resten daarvan; herstelde of vernieuwde groene elementen, maar wel cultuurhistorisch verantwoord aangelegd; spontaan gevestigde beplanting en aangebrachte beplanting, die niet in een historische militaire traditie past. Inventarisaties op de Grebbelinie en de Nieuwe Hollandse Waterlinie hebben aangetoond dat deze linies nog tal van restanten van de oorspronkelijke militaire beplanting herbergen, zoals breed uitgegroeide hakhoutrestanten en oude opgaande bomen. Deze behoren tot de eerste categorie. De oorspronkelijke hagen zijn, op enkele restanten na, vrijwel altijd verdwenen. Ook worden er op tal van plaatsen knotwilgen aangetroffen. Deze staan weliswaar op een historisch verantwoorden plaats, maar zijn gezien hun leeftijd veelal geen restant van de oorspronkelijke militaire beplanting. Zij zijn door latere fortbeheerders (in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw) aangeplant, waarschijn De fortgracht van Fort Ruigenhoek is van een verstilde schoonheid.

47 Slot Loevestein in een winterse sfeer. Bij de aanleg van een terras voor de restaurantbezoekers is een beplanting van leilinden aangebracht. Historisch niet herleidbaar, maar mode in de jaren negentig van de vorige eeuw en zo dus moderne cultuurhistorie. 92 Beplantingen vormden en vormen een onlosmakelijk onderdeel van verdedigingswerken, zoals hier op Loevestein. lijk ter vervanging van de oorspronkelijke knotwilgen. Deze knotbomen behoren tot de tweede categorie. Op tal van verdedigingswerken zijn in de loop der tijd ook nieuwe beplantingen toegevoegd die geen militaire functie hadden. Op bijvoorbeeld Slot Loevestein zijn in de afgelopen vijftig jaar diverse bomen en struiken aangeplant, als herdenkingsboom, tuinelement of markerende beplanting. Deze beplantingen behoren tot de laatste categorie. Overigens kunnen dergelijke beplantingen wel belangrijke andere (niet militair) cultuurhistorische waarden vertegenwoordigen. Toeristisch-recreatieve waarde De grote aantrekkingskracht van forten en veel andere militaire bouwwerken ligt in de beleving van iets geheims. Een plek waar onbekende zaken zich afspeelden, waar niemand iets over mocht of kon zeggen. In de afgelopen decennia zijn steeds meer militaire complexen opengesteld voor het publiek. Sommige forten zijn vrijwel dagelijks opengesteld voor publiek of er zijn vaste openingstijden. Op forten waar het beheer op rust en natuur gericht is worden veelal wel excursies gegeven, maar deze objecten zijn verder doorgaans afgesloten voor publiek. In samenhang met de bredere openstelling is een breed scala van recreatieve activiteiten op voormalige forten mogelijk geworden. Veel plaatsen zijn opgenomen Fort Ruigenhoek is een groot deel van het jaar afgesloten voor publiek, maar Staatsbosbeheer geeft wel toestemming voor recreatieve of culturele activiteiten. Hier een affiche voor de beeldende-kunsttentoonstelling van kaap. 93

48 De aantrekkelijkheid van een geheim landschap Het geheime aspect van de waterlinie heeft altijd aantrekkingskracht gehad op mensen, ook al in de tijd van het daadwerkelijke militaire gebruik. En zeker ook op van nature nieuwsgierige types als de vermaarde natuurvorser Jac. P. Thijsse. In Sterk Water staat een aardige anekdote over Thijsse. Thijsse produceerde het Verkadealbum De Vecht in de mobilisatietijd van de Eerste Wereldoorlog en liep toen tegen de beperkingen van het geheime landschap van de waterlinies op: Juist als ik mijn schetsboek dicht doe, kom ik langs dien molen [Oud-Zuilen], een paar honderd meter van mij af, een schildwacht aanwandelen. Ik denk mij daarbij verder niets kwaads en wandel met mijn kameraad voort ( ) en midden op den weg staat daar een forsche luitenant met twee mannetjes en die zegt: heer met slappen hoed, dame in t groen met grijze boa, wilt u zoo goed zijn, hier even binnen te komen. ( ) Daar stonden we op het bureau. Terwijl de kapitein ons een streng verhoor afnam, kwam er ook nog een stoere Rijksveldwachter opdagen. Die was ook al opgebeld en het wachtlokaal stond bovendien vol soldaten. Gelukkig zijn onze albums in ons land nog al bekend en zoo kon ik op bevredigende wijze rekenschap geven van de onschadelijkheid van mijn werk, maar voor we ontslagen waren, moest ik toch beloven dat ik verder op mijn wandeling buitenshuis in t geheel geen teekeningen of aanteekeningen zou maken. Daar heb ik mij dan ook braaf aan gehouden, want t gaat niet aan, om onnoodig opschudding te veroorzaken. Intusschen hadden wij een aardigen kijk gekregen op de bijdehandheid van onze schildwachten en de vaardigheid en ernst van de militaire autoriteiten. Toch zou het album wel opschudding veroorzaken bij de militaire autoriteiten, omdat er een aquarel in was opgenomen van Fort Uitermeer. in fietstochten. Er zijn aan de natuur gerelateerde activiteiten, zoals vleermuiszoektochten, expedities langs de rivier, bezoek aan een botanische tuin en kamperen in de natuur. Ook zijn er quasimilitaire activiteiten, zoals re-enactment optredens, militaire rondleidingen en rondvaarten. Op verdedigingswerken zijn ook veel culinaire activiteiten te doen, zoals proeverijen, culinaire workshops, feestarrangementen, bed and breakfast voor ecotoeristen en winterdiners, en ook culturele manifestaties zoals concerten door zangkoren, optreden van muziekbands, verhalenvertellers of andere theateractiviteiten en schrijfworkshops. Het voormalige Werk aan het Spoel is sinds kort een cultureel centrum. Fort bij Vijfhuizen en Fort Asperen staan bekend als zogenaamd kunstfort. Vestingsteden als Naarden, Weesp en Gorinchem trekken veel bezoekers door de toeristische mogelijkheden die hun vestinggeschiedenis deze stadjes biedt. De bijzondere ambiance die er in de waterlinies heerst biedt een onverwacht decor voor al die activiteiten. Beplanting is daarbij een sfeervol onderdeel en tegelijk een natuurlijke achtergrond. S Beheer van beplantingen Op verdedigingswerken zijn door de eeuwen heen diverse militaire beplantingen aangelegd. De vier meest voorkomende beplantingsvormen waren opgaande bomen, hakhout, knotbomen en heggen. Van elk van deze beplantingsvormen wordt een kort overzicht gegeven van de historische en huidige functies ervan en wordt de aanplant en het beheer beschreven. Hiermee wordt, ruim een eeuw na dato, uitvoering gegeven aan een citaat uit de Militaire Spectator uit 1897: Wat de opleiding der opzichters [van forten] aangaat ( ) verdienen, in verband met de stijgende militaire betekenis van beplantingen, lessen in boschbouw aanbeveling. Bij de beschrijving wordt zo veel mogelijk ingezoomd op de specifieke omstandigheden op de verdedigingswerken. Maar praktische informatie over de historische aanleg en beheer van deze beplantingsvormen op individuele verdedigingswerken is lang niet altijd te vinden in de archieven. Daarom wordt bij gebrek aan specifieke informatie soms de algemene historische en huidige praktijk van aanleg en beheer beschreven. Het is belangrijk om te beseffen dat, als er voorbeelden voor bepaalde objecten worden genoemd vanuit de historische archieven, dit geen algemene handelswijze hoeft te zijn geweest in andere perioden en op andere vestingwerken. Opgaande bomen Op en rondom verdedigingswerken, zoals vestingsteden, forten, dijken en keerkaden werden opgaande bomen geplant, zij kenden diverse functies, waaronder camouflage en maskering, gebruikshout, schaduwwerking en dergelijke. Met name bij de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam werd veel aandacht besteed aan de aanleg en het onderhoud van opgaande bomen. Planten Bij de aanplant van bomen ligt het vanuit militair-historisch perspectief voor de hand om dat alleen op historisch verantwoorde plaatsen te doen en met soorten die daar ook in het verleden voorkwamen. Om die informatie boven tafel te krijgen is gedegen historisch onderzoek noodzakelijk. Het is wel verstandig om rekening te houden met beheerbaarheid, dus niet planten op plaatsen waar het beheer duur is of waar de bomen op latere leeftijd voor problemen kunnen zorgen, zoals een verminderde toegankelijkheid, schade aan gebouwen en dergelijke. Voor de soortkeuze is natuurlijk ook de groeiplaats van belang. Vrijwel alle boomsoorten werden De populier was lange tijd een populaire boom op forten en in de linies, zoals hier te zien is op Fort aan het Schiphol bij Amstelveen omstreeks

49 De Stelling van Amsterdam wordt beter zichtbaar gemaakt door het accentueren van de Geniedijk met behulp van aanplant van bomen aan de achterzijde, zoals hier in de Haarlemmermeerpolder. als opgaande boom op verdedigingswerken gebruikt, maar met name (Canadese en Italiaanse) populier, inlandse eik, iep, es en schietwilg worden veel genoemd in archiefstukken. De Kanadasche populier (Populus x canadensis) was lange tijd een populaire soort. Dat had enerzijds te maken met zijn voorkeur voor vochtige, voedselrijke bodems, maar ook met zijn snelle groei. Met de populier kon snel het gewenste eindbeeld verkregen worden, maar de soort was ook geliefd om zijn weerstandsvermogen en geaardheid van groei, maar bovendien ook door zijn kroonvorm. Jac. P. Thijsse noemde de populieren op Fort Uitermeer nog in het Verkade-album De Vecht uit 1915: (...) dat van hier te zien als een groot wit kasteel uit de rivier verrijst, de allen mooi beplant met populieren, die zooals gebruikelijk is, van tijd tot tijd worden gekapt en dan weer na een poosje door nieuwe worden vervangen. Bij de soortkeuze is het bovendien belangrijk om te beseffen dat een aantal soorten die oorspronkelijk veel op verdedigingswerken en forten werden toegepast, zoals iep, paardenkastanje en es, tegenwoordig te kampen hebben met desastreuze ziekten, zoals respectievelijk iepenziekte, bloedingsziekte en essentaksterfte. Als deze ziekten in de directe omgeving een probleem vormen, dan kan er beter van de aanplant van deze soorten worden afgezien. Bij de aanplant van bomen op verdedigingswerken in laanverband of vrijstaande positie (solitaire bomen), kan gebruik worden gemaakt van laanbomen, veren of bosplantsoen. Bosplantsoen bestaat uit een- tot driejarige bomen. Bosplantsoen heeft als voordeel dat het slagingspercentage hoog is en het relatief goedkoop is. Veren zijn gekweekte (loof)bomen met een doorgaande spil en een lengte van ongeveer 1,5 meter. Laanbomen zijn groter en hebben een takvrije stam van minimaal 1,5 meter. De maat van laanbomen wordt bepaald op basis van de omtrek van de stam (in centimeters) op 1 meter hoogte boven de wortelhals. De meeste laanbomen hebben een minimale stamomtrek van 8 centimeter en een minimale hoogte van 1,8 meter. Laanbomen zijn verkrijgbaar in de maten van 6-8 tot centimeter. Laanbomen hebben als voordeel dat ze bij aanplant een grotere hoogte hebben en al deels zijn opgesnoeid. Soms wordt in historische bestekken beschreven aan welke eisen het plantmateriaal moest voldoen. Op de forten van de Stelling van Amsterdam werd in bestekken bijvoorbeeld voorgeschreven om te gebruiken kloeke voor boomen, 4 m lang en op 1 m van den wortel tenminste 0,18 m in omtrek. Bij de keuze van het plantmateriaal moet, naast de maat, worden gelet op herkomst of ras, kwaliteit en teeltwijze. Bij vegetatief (via stekken of enten) vermeerderd plantmateriaal wordt er gesproken van rassen (ook wel cultivars). Indien het plantmateriaal afkomstig is van dezelfde moederboom, dan is er sprake van klonen. Met name bij wilgen en populieren wordt er met rassen of klonen gewerkt. Bij generatief (uit zaad) vermeerderd plantmateriaal wordt er gesproken van herkomst. De herkomst van het plantmateriaal geeft aan van welke groeiplaats (ouderopstand) het zaad is geoogst waaruit het plantmateriaal is vermeerderd. De 8 e Rassenlijst Bomen geeft een overzicht van aanbevolen herkomst of rassen. Ook kan er bij de keuze van het plantsoen aandacht worden besteed aan kweekvariëteiten. Nederland kent een lange kwekerijgeschiedenis. Eeuwenlang worden er in Nederland al op grote schaal boomsoorten gekweekt en geëxporteerd. Dit heeft in de loop der tijd diverse cultuurvariëteiten van bijvoorbeeld oer-hollandse bomen als linde, iep en populier opgeleverd die ook op verdedigingswerken zijn aangeplant. Een deel van de historische variëteiten die honderd tot zelfs driehonderd jaar geleden door Nederlandse kwekers zijn ontwikkeld, behoren nu tot het (veelal uitstervend) kwekerserfgoed. Zo wordt in een bestek voor aanplant van hakhout in de Grebbelinie uit 1801 gesproken over elzenplantsoen van het soort Dubbelde Koning. Op de vesting Muiden wordt in 1791 aan weerszijde van de brede walgang een dubbele rij bruine breedbladige iepen geplant met de naam Utrechts plantsoen. In de meeste gevallen werden dergelijke details echter niet vermeld. Wanneer het gewenste plantmateriaal niet voorhanden is bij kwekers, bijvoorbeeld omdat de kweker de herkomst of de historische cultuurvariëteit niet kan leveren, kan er worden overwogen om stekken of zaad te oogsten van nog resterende bomen, waarvan men zeker weet dat ze behoren tot de oorspronkelijke militaire beplanting. De stekken of zaden kunnen worden opgekweekt tot plantmateriaal waarmee de militaire beplanting kan worden hersteld of gereconstrueerd. Plantmateriaal dient bij voorkeur voor aanvang van het plantseizoen te worden besteld om er zeker van te zijn dat het plantmateriaal beschikbaar en van een goede kwaliteit is. Om ervoor te zorgen dat het plantmateriaal in optimale condities geplant wordt, dient het pas afgeroepen te worden in de week van aanplanten en te allen tijde afgedekt of ingekuild te blijven om overmatige verdamping tegen te gaan. Meer informatie over plantmateriaal en de planttechniek is te vinden in het boek De aanleg van nieuwe bossen

50 8 e Rassenlijst Bomen De 8 e Rassenlijst Bomen van het Centrum voor Genetische Bronnen bevat voor een groot aantal boomen struiksoorten een overzicht van aanbevolen herkomst of rassen (eind 2012 verschijnt de negende editie). Hierbij is met name gelet op groeikracht, vorm (stamvorm en betakking), ziektegevoeligheid en aanpassing aan de Nederlandse omstandigheden. In de rassenlijst wordt aangegeven of het een autochtone of niet-autochtone herkomst betreft. De voordelen van autochtoon plantmateriaal is, dat het in de regel beter is aangepast aan de Nederlandse klimatologische omstandigheden en de groeicyclus beter is aangepast aan die van andere inheemse plant- en diersoorten. Nog steeds worden Bij de aanplant van nieuwe bomen is het van belang om voor het juiste uitgangsmateriaal te kiezen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van oorspronkelijk genenmateriaal of plantmateriaal uit de 8 e Rassenlijst Bomen. Archiefstukken, zoals historische beplantingsbestekken of oude inventarisaties, vermelden soms de oorspronkelijke plantafstand of plantverband. Zo wordt in een bestek voor Fort bij Krommeniedijk een plantafstand van 1 meter voorgeschreven voor esdoorn en 1,25 meter voor Canadese populier. Dergelijke informatie is belangrijk voor herstel of reconstructie van de oorspronkelijke militaire beplanting. In andere gevallen kan de plantafstand of het echter veel inheemse soorten opgekweekt uit relatief goedkoop zaad, dat geïmporteerd is uit Zuid- en Oost-Europa. plantverband soms nog worden afgeleid uit de restanten van de oorspronkelijke beplanting. De aanplant dient buiten het groeiseizoen uitgevoerd te worden, dus globaal tussen eind oktober en begin april, waarbij het najaar voor laanbomen de voorkeur heeft en het voorjaar voor populieren. Vroeg uitlopende soorten zoals populier, wilg en berk moeten voor begin maart worden geplant. Er wordt bij voorkeur niet geplant bij felle zon, te hoge temperaturen (> 15 graden Celsius), harde wind, bij vorst in de grond en bij sneeuw. In de historische bestekken en voorwaarden stonden soms gedetailleerde beschrijvingen van de wijze van planten. De meest gedetailleerde beschrijving is ongetwijfeld te vinden in de Algemeene voorwaarden voor de uitvoering van werken en leveringen voor den Dienst der Genie uit Zo werd voorgeschreven om een plantgat te maken met een middellijn van 1,6 meter en een diepte van 75 centimeter. Bovendien moest de grond tot 75 centimeter beneden de bodem van het plantgat losgemaakt worden, hetgeen in de praktijk neerkwam op het graven van een gat van ongeveer 1,5 meter breed en diep. Stenen en niet-vruchtbare grond moesten afgevoerd worden en binnen acht dagen vervangen door vruchtbare grond. De wortels van het plantsoen moest naar de regelen der kweekkunst, fluitsgewijs afgesneden en van het haar ontdaan, en daarna gedurende 1 etmaal gehouden worden in een kuip met mestwater, bestaande (naar gewicht) uit ongeveer 1 deel paardendrek en 4 deelen water. Bij het planten moesten de wortels waterpas worden uitgespreid en bedekt worden met een laag teelaarde. Er werd hierbij voorgeschreven dat het plantsoen naar dezelfde windstreek kwam te staan als op de kwekerij. Hiertoe had het plantsoen op de kwekerij aan de noordzijde een merkteken gekregen. Na het laagsgewijs aanvullen van het plantgat moest op 0,5 meter van de boom een cirkelvormige aarden dam opgeworpen worden van 10 centimeter hoogte tot het ophouden van water. Dat is een techniek die ook nu nog wordt toegepast, maar verder zijn veel hierboven beschreven technieken verdwenen. Laanbomen worden tegenwoordig geplant in een plantgat van ongeveer 80 x 80 x 60 centimeter. Dit plantgat kan handmatig (spade of plantboor) of machinaal worden gemaakt. Vaak wordt een graafmachine, een plantgatenwoeler of een plantgatenboor gebruikt. De plantgatenwoeler woelt de bodem tot zo n 60 centimeter diep los. Een plantgatenboor boort een gat tot 60 centimeter diep en 80 centimeter in doorsnee. Op kleigrond en leemhoudende gronden bestaat het gevaar voor het dichtsmeren van de randen van de plantplek. Als gevolg hiervan kunnen na het planten de wortels van de boom niet goed doordringen tot de rest van de bodem en blijven zij veelal in een cilindervorm groeien (bloempoteffect). Op dergelijke gronden kan dus beter een minikraan Op forten komen soms monumentale of minder algemene bomen voor. Deze forse Hollandse iep op Fort Everdingen is als soort (door de iepziekte) vrijwel geheel uit het Nederlandse polderbeeld verdwenen

51 worden gebruikt voor het graven van plantgaten. Bij laanbomen met een draadkluit dient de draad of het jute niet te worden verwijderd. Pas als de boom in het plantgat staat kan de draad of het jute boven aan de kluit worden losgeknipt en open worden gelegd. Voor het opvullen van het plantgat moet bij voorkeur kruimelige grond worden gebruikt, waarbij de grond tussentijds steeds wordt aangetrapt. Bij het planten is het van belang dat de boom recht staat en op de juiste diepte wordt geplant. Dit wil zeggen dat de boom op dezelfde diepte wordt geplant als op de kwekerij. Laanbomen kunnen soms beter iets te hoog worden geplant, omdat de bodem na het planten altijd nog wat nazakt en de boom meezakt. Bij het planten moet erop worden gelet dat er geen wortels boven de grond uitsteken. De grond rondom Luchtfoto s geven veelal een goed beeld van de opgaande bomen op een fort, zoals bij deze luchtfoto van Fort Everdingen omstreeks de Eerste Wereldoorlog. Herkenbare beplantingselementen zijn de rij populieren langs de aanvoergracht vanaf de Lek en op de kade naar het inundatiekanaal. Verder zijn er knotwilgen te zien op de binnenberm van de vestinggracht. Het fortterrein zelf lijkt geheel onbeplant met bomen en struiken. Ten noordoosten van het fort (linksboven op de foto) is in de uiterwaard een voorverdedigingswerk met loopgraven zichtbaar. de plant moet voldoende worden aangetrapt of aangedrukt, zodat de plant voldoende vast staat en er een goed contact is tussen de wortels en de grond. Bovendien moet te allen tijde worden vermeden dat de wortels beschadigd raken, maar vreemd gevormde of beschadigde wortels kunnen het best verwijderd worden. Laanbomen worden bij de aanplant nu vaak ondersteund door boompalen. Dat was vroeger op de verdedigingswerken niet anders, getuige een instructie voor het aanleggen van beplantingen uit 1825 voor de directeuren van de fortificatiën: Bij iedere telg wordt ook gesteld eene staak of geleider, van gelijke lengte, aan de noord- of windzijde; wordende de telg met een weinig stroo en doornstruiken omwikkeld, met drie of vier willigen banden, aan den geleider vastgebonden. De Dienst der Genie adviseerde de boompalen ten noordwesten van de boom te plaatsen op een afstand van 5 centimeter. De geleiders dienden conform de voorwaarden van de Dienst der Genie van eikenhout te zijn met een lengte van 3 meter en gemiddeld 15 centimeter in omtrek. Het in het citaat genoemde stro werd gebruikt om de schors te beschermen tegen beschadiging door de wilgen geleiders (wiepbanden). Deze banden moesten 15 centimeter in omtrek zijn en mochten niet minder wegen dan 350 gram. Tegenwoordig worden bij voorkeur twee boompalen op een afstand van centimeter van de stam geplaatst of één paal aan de kant van de heersende windrichting, dus het zuidwesten. Nu wordt de boomband bij voorkeur van een zacht materiaal gemaakt, zoals rubber of touw van natuurlijk materiaal. Met een aanschuiflus van 5 centimeter breed wordt de boomband aan de paal en om de boom bevestigd. Zodra de boom van zichzelf voldoende stabiel is, wordt de boomband verwijderd om ingroeien te voorkomen. De boompalen kunnen op dat moment ook worden verwijderd. De boompalen werden en worden voorafgaand aan het planten geplaatst om wortelbeschadiging te voorkomen en moeten ongeveer 60 centimeter diep in de ongeroerde grond staan. Een boompaal is tegenwoordig in de regel 2,5 meter lang en in het midden minimaal 8 centimeter dik. Indien er later rond de laanbomen wordt gemaaid, verdient het aanbeveling om naast de bestaande boompalen nog twee antimaaischadepalen te plaatsen van minimaal 0,5 meter lengte. Snoeien Het snoeien van bomen wordt gedaan om goed gevormde, gezonde kronen te ontwikkelen of om voldoende vrije ruimte onder de kroon te creëren voor het verkeer of recreanten. In het bosbeheer wordt het ook wel toegepast om noestvrij hout te produceren. Ook vroeger op verdedigingswerken werden opgaande bomen opgesnoeid, vooral met het oog op voldoende manoeuvreerruimte voor voertuigen en geschut en het creëren van een vrij schootsveld. Dit laatste blijkt bijvoorbeeld uit een artikel van Kapitein der Genie J.H.A. Mijsberg in de Militaire Spectator van 1898: Bij een werk als het onderwerpelijke kan een voorliggend masker, bestaande uit één of hoogstens twee rijen opgesnoeide boomen goede diensten bewijzen. Wanneer ik bijv aanneem, dat van die boomen de zijtakken tot 2.5 à 3 m. hoogte boven de grond zijn weggekapt, dan is de vuurlijn van het fort, op 3.5 m. gelegen. Op Loevestein moesten in

52 alle kanadasche populieren, ijpen en beuken volgens de kunst worden opgesnoeid en ook een bestek uit 1842 voor het onderhoud van de beplantingen op de vier Lunetten bij Utrecht maakt melding van snoei: In de maand April van ieder Jaar zullen Zes Honderd Drie en Tachtig Populieren boomen, Vijfentachtig Eiken boomen en Vijf en Zestig IJpenboomen van Waterlooten en andere uitwaschen ontdaan en in het Winter Saisoen hunnen Stameinden met den bijtel afgestoken en tweemalen gesnoeid moeten worden. Van de Nieuwe Hollandse Waterlinie is bekend dat takken van bomen in de directe omgeving van gebouwen tot 3 meter uit de muren verwijderd werden. Het snoeien van bomen op verdedigingswerken kan in de huidige tijd bijdragen aan het vergroten van de beleefbaarheid van het object, bijvoorbeeld doordat de vorm van het grondlichaam beter zichtbaar wordt. In bosverband sterven de lage takken van bomen af door lichtconcurrentie van omringende bomen. Bij laanbomen en vrijstaande bomen gebeurt dat vaak niet (of niet in voldoende mate), omdat ook de lage takken nog voldoende licht krijgen en zo blijven bijdragen aan de fotosynthese. Laanbomen en vrijstaande bomen behouden zo een laag aangezette kroon. Als het beplantingsdoel is om een bepaalde kroonhoogte te creëren, kunnen de onderste takken gesnoeid worden. Deze snoei kan dan ook worden aangegrepen om takken te verwijderen die op latere leeftijd voor problemen kunnen zorgen, zoals zuigers en plakoksels. Dubbele toppen kunnen zo nodig worden verwijderd om een mooie doorgaande spil te krijgen. Bij snoei moet rekening worden gehouden met de constructie van de takaanzet en de aanmaak van het wondweefsel. Een tak is aan de stam bevestigd via een serie elkaar omvattende tak- en stamkragen. Takweefsel wordt eerder in het groeiseizoen gevormd dan stamweefsel. Dit takweefsel omsluit de takbasis, met als resultaat een verdikte rand rondom de tak, de takkraag. Daarna groeit het stamweefsel over de takkraag heen en vormt het de stamkraag. De Het snoeien van bomen was een gebruikelijke maatregel op forten en vestingwerken, bijvoorbeeld om te voorkomen dat eigen kogels en kanonnen de takken zouden raken. De foto toont een oefening tijdens de mobilisatie in de Eerste Wereldoorlog op Fort bij Nigtevecht. Het vellen van boomen De Dienst der Genie heeft in 1872 gedetailleerde voorwaarden opgesteld voor het vellen van bomen. Deze doen nu soms vreemd aan, maar geven wel aan dat kosten noch moeite werden gespaard bij het aanleggen en onderhouden van beplantingen in die tijd: Het essentie van snoeien is om nooit in het stamhout en de stamkraag te zagen, omdat zo ook de stam gevoelig wordt voor aantastingen. Het afzagen moet daarom direct buiten de tak-/stamkraag gebeuren. De tak moet verder min of meer loodrecht op de lengterichting van de tak worden afgezet. Bij een scheve zaagsnede overgroeit de zaagwond slecht. De juiste snoeimethode bij levende en dode takken. Zware levende takken worden het best eerst ingekort in twee zaagsneden (eerst de onderste korte zaagsnede (1) en dan de bovenste zaagsnede (2)) om inscheuren van de bast te voorkomen. De tak wordt dan van a naar b afgezaagd net buiten de takkraag en de wondweefselwal. vellen van boomen moet geschieden door ontgraving en uithakking, doch nimmer bij volle maan. Van de gevelde boomen, wier wortels voor zoveel doenlijk moeten worden opgeruimd, moeten de takken en toppen op door de Directie aan te wijzen plaatsen vervoerd worden. Bij begeleidingsnoei geldt: begin op tijd, snoei niet te veel in één snoeibeurt en kom op tijd weer terug. Zo kan al drie jaar na aanplant begonnen worden met snoei en daarna elke twee tot vier jaar weer. Met het oog op kostenreductie zien we in de praktijk dat er vaak te laat wordt gesnoeid. De wond moet bij voorkeur zo klein mogelijk gehouden worden door takken te snoeien als ze nog klein zijn. Hierdoor hoeft de boom ook minder hout af te grendelen en wordt de sapstroom over een kleinere breedte onderbroken. Als er toch zware takken gesnoeid moeten worden, dan kunnen deze het best eerst op een stomp worden gezaagd om te voorkomen dat de schors inscheurt. Met het oog op de groei en de vitaliteit van de boom is het ook belangrijk om niet te veel takken ineens weg te zagen. Een vuistregel is om per snoeibeurt maximaal 20 procent van de takken weg te snoeien. Het is belangrijk om bij het snoeien eerst de probleemtakken te verwijderen en daarna de dikste takken in het deel van de stam dat uiteindelijk takvrij moet worden. Bij het bepalen van het seizoen waarin snoei plaats moet vinden, moet rekening

53 worden gehouden met de kans op infecties, insectenaantastingen, waterlotvorming en bloeden. Waterlot werd aan het eind van de negentiende eeuw op verdedigingswerken van de Grebbelinie in juli verwijderd en opsnoeien moest volgens de voorwaarden plaatsvinden tussen januari en 15 maart. Nu wordt geadviseerd om naaldboomsoorten in de winter op te snoeien en loofbomen in de maanden juni, juli en augustus. Uitzonderingen zijn iep, linde en esdoorn, die direct gesnoeid moeten worden als ze volledig in blad staan. Door populier te snoeien in de periode van eind mei tot half juli kan de kans op vorming van waterlot verminderd worden. Zorgplicht Veel verdedigingswerken zijn openbaar toegankelijk. Sommigen worden zelfs zeer druk bezocht. Er moet dus rekening worden gehouden met de zorgplicht om schade en letsel aan derden en daarmee schuld- of risicoaansprakelijkheid te voorkomen. Deze zorgplicht rust ook op opgaande bomen, aangezien vallende takken en bomen schade en letsel kunnen veroorzaken. De terreineigenaar dient zijn bomen te onderhouden, en deze daarnaast regelmatig en systematisch te controleren op uitwendig zichtbare gebreken, zoals dode takken, paddenstoelen op stam of wortels of andere aantastingen. In beginsel volstaat uitwendige inspectie, tenzij er aanleiding is om ook tot inwendige inspectie over te gaan met boomtechnische meetapparatuur. Acute gevaren dienen zo snel mogelijk opgelost te worden. Het onderhoud bestaat in de regel uit het snoeien van takken die dreigen te vallen en het verwijderen van bomen die in hun geheel dreigen om te vallen. Als maatstaf voor de omvang van de zorgplicht kan worden genomen dat de kosten Fruitbomen Op sommige forten worden fruitbomen aangetroffen. Veel van de huidige fruitbomen zijn vaak aangeplant door de fortwachters in de twintigste eeuw. Echter, ook vroeger werden er bijvoorbeeld op vestingen fruitbomen aangeplant. Een voorbeeld daarvan is een vermelding uit 1533 van zekere appelboomen staende inden Walle vanden Huyse van Louvesteyn. Hier wordt niet verder ingegaan op het beheer van fruitbomen, maar er bestaan tientallen boeken over het beheer van (hoogstam)fruitbomen. Een goed startpunt voor degene die meer wil weten is het boek Hoogstamfruit van Hans Brand en Paul Minkjan uit De aanplant van fruitbomen wordt een enkele keer genoemd in archivalia, maar deze bomen zijn veelal relatief recent geplant door fortwachters, zoals hier op Fort Kijkuit Bij het beheer van opgaande bomen op drukbezochte locaties is het van belang om rekening te houden met de zorgplicht ten aanzien van vallende bomen en takken. van inspectie en onderhoud in verhouding staan tot de kans op schade: hoe kleiner de kans op schade, des te geringer de eisen aan inspectie en onderhoud. De zorgplicht moet dus het meest intensief zijn voor bomen die langs openbare wegen of op andere drukbezochte plekken staan, zoals langs wandelroutes, parkeerterreinen en rustplaatsen (picknickplekken, ligweides, banken, enzovoort). Bij de beoordeling van de omvang van de zorgplicht is ook het type eigenaar van belang. Onvoldoende of onnauwkeurige inspectie van bomen en gebrekkig onderhoud aan bomen worden een deskundige eigenaar eerder aangerekend, zoals een organisatie met professioneel personeel in dienst. Alleen wanneer de boomeigenaar kan aantonen dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan, zal hij doorgaans niet aansprakelijk worden gehouden indien er toch letsel of schade optreedt. Daarom is het van groot belang om inspecties en eventuele vervolgacties gestructureerd op te zetten en deze werkwijze schriftelijk vast te leggen in een plan van aanpak. Ook de resultaten van het veldwerk moeten schriftelijk worden vastgelegd om als bewijs te kunnen dienen bij een eventuele aansprakelijkheid. Het is goed om te beseffen dat een beroep op overmacht (door bijvoorbeeld schade na zware storm, ijzel of overmatige sneeuwval) zelden vrijspraak geeft van aansprakelijkheid, wanneer niet aan de gebruikelijke zorgplicht is voldaan. In de brochure De aansprakelijkheid van eigenaren van bos en natuur van het Bosschap kunt u meer lezen over dit thema.

54 Fort bij de Liebrug werd in 1940 omringd door opgaande bomen. Bomen langs de waterkant Historisch gezien werden op de berm langs de grachtboorden (oevers van de gracht) veelal doornenheggen van bijvoorbeeld meidoorn aangeplant om het de vijand moeilijk te maken vanuit het water de oever op te komen. Maar er werden ook wel knotwilgen en zelfs populieren geplant. Op dit moment vinden we op sommige forten veel opgaande bomen langs de waterkant, veelal ontstaan uit natuurlijke verjonging. Een probleem dat zich hierbij voordoet is dat ze langzaam maar zeker over het water heen gaan hellen en uiteindelijk in het water vallen. Dit is het gevolg van oeverafkalving en het feit dat dergelijke bomen vooral wortels vormen aan de oeverkant en daarom weinig fundering hebben aan de waterkant. Vroeger was men ook op dit verschijnsel bedacht, getuige een opmerking in de memorie Algemeen stelsel van beplanting voor de permanente verdedigingswerken in de Nieuwe Hollandsche Waterlinie uit 1908: (...) de populieren langs den buitengrachtboorden op 1 m. van het grachtalud of zooveel meer als de vaste stand mocht vereischen. Als de doelstelling van het verdedigingswerk is om de natuur haar gang te laten gaan, dan vormt dit geen probleem, maar bij andere beheerstrategieën wordt het veelal wel als een probleem ervaren. Afhankelijk van de doelstelling en het belang van deze bomen en beplanting, kunnen dergelijke bomen geheel worden verwijderd of als hakhout beheerd worden. Klimop Klimop groeit op vochtige, voedselrijke bodems langs muren en tegen bomen, waaraan de plant zich met korte hechtwortels vastklampt. Deze soort komt veelvuldig voor op verdedigingswerken en een vraag die vaak opkomt is in hoeverre deze plant schadelijk is voor de boom of muur waar hij tegen opklimt. Klimop is niet parasitair en in de meeste gevallen niet schadelijk voor bomen. De hechtwortels nemen geen voedingsstoffen op en maken alleen gebruik van bomen voor ondersteuning. De ranken van klimop kunnen per jaar scheuten maken tot 2 meter lengte en ze kunnen behoorlijk oud worden. Er zijn planten bekend van meer dan 150 jaar met een diameter bij de wortelhals van 30 à 50 centimeter, een monumentale boom dus. Wanneer klimop over de kroon gaat groeien, waardoor de fotosynthese onmogelijk wordt, kan overwogen worden de plant te verwijderen door de hoofdspil door te zagen. Ook wordt zo voorkomen dat takken of zelfs bomen afknappen door het grote gewicht, alhoewel dat veelal alleen gebeurt bij minder vitale bomen. Bij muren zet klimop zich vast met hechtwortels aan de oppervlakte van de steen. Dit heeft geen direct negatief effect op de muur, maar de vochthuishouding van de muur wordt wel veranderd. Regen bereikt de muur niet of nauwelijks, maar aan de andere kant is directe zonneschijn en opwarming ook niet meer mogelijk. Als de muur vochtig is door bijvoorbeeld optrekkend vocht vanuit het fundament of een onderliggende kelder, kan dit laatste effect zeer ongunstig zijn. Op plekken met beschikbaar vocht maakt de Het Fort Tienhoven, nabij Breukelen, heeft het karakter van een ruïne. De massale begroeiing met klimop versterkt deze sfeer. plant ook wortels, die scheuren en open voegen geheel kunnen opvullen. Daarmee wordt de kalkhoudende mortel in eerste instantie wel aangetast, maar voor echte schade, zoals het brosser worden van specie, zijn zeer vele jaren van groei nodig. In verhouding tot de aanwezige kalk produceert een plant maar weinig zuur. Het is goed om te beseffen dat een wortel lang niet sterk genoeg is om een voeg open te breken. De schadelijke gevolgen van klimop zijn in de praktijk dus vaak beperkt, terwijl de soort als wintergroene klimplant wel voor veel dieren van belang is. Klimop biedt bijvoorbeeld nestgelegenheid voor vogels als winterkoning, grauwe vliegenvanger, appelvink, boomkruiper, merel, spreeuw, mussen, duiven en vuurgoudhaantje. De bessen zijn in het begin van de lente rijp en bieden daarmee voedsel aan bijvoorbeeld lijsters, spreeuwen en duiven, wanneer andere voedselbronnen nog schaars zijn. Hetzelfde geldt voor de nectar tijdens de uitbundige bloei in de herfst, waar bijen, zweefvliegen en ook kevers en dagvlinders van profiteren. Klimop is ook van belang als verblijfplaats voor vleermuizen

55 De invloed van bomen op metselwerk Decennia lang is geadviseerd om struiken, maar zeker bomen op met grond afgedekt metselwerk te verwijderen in de veronderstelling dat deze schade zouden toebrengen aan het metselwerk. Tot dan werd, zonder onderzoek, aangenomen dat de wortels van bomen en struiken het metselwerk binnendringen en uit elkaar drukken. Er werd bovendien verondersteld dat het gewicht van (grote) bomen de muren zou aantasten. De vanzelfsprekendheid van dit uitgangspunt spreekt bijvoorbeeld uit een inrichtingsplan voor Fort Blauwkapel uit 2002: Bomen en struiken die op gebouwen zijn gaan groeien, richten met hun wortelgestel forse en soms onherstelbare schade aan. De werkelijkheid ligt genuanceerder. In een onderzoek van de Rijksgebouwendienst in de vesting Naarden kon bijvoorbeeld geen relatie aangetoond worden tussen de aanwezigheid van bomen en schade aan het metselwerk. Integendeel, volgens dit onderzoek lijken de effecten van bomen en struiken eerder positief voor de instandhouding van muurwerk. Uit een afgraving van enkele wortelstelsels bleek in genoemd onderzoek bijvoorbeeld dat de wortels zich voornamelijk vlak onder het maaiveld bevonden. Het wortelpakket dat zich dieper in de grond bevond was aanzienlijk dunner en leek van de muur weg te groeien. Boomwortels zoeken hun weg naar water en voeding in het grondpakket en blijkbaar niet in het muurwerk. Alleen als daar water en/of voedingsstoffen te vinden zijn zullen ze de neiging hebben in de muur te dringen. Bomen of struiken die zich vestigen op de buitenkant van muurwerk hebben uiteraard geen andere optie dan de muur in te dringen voor stabiliteit en de zoektocht naar water en voedingsstoffen. Harde, gesloten muren met goede voegen zijn ech- Als bomen of struiken zich vestigen in het metselwerk kan aanzienlijke schade aangebracht worden. Restauratie van de vesting Naarden In 1964 is door de Rijksgebouwendienst begonnen met de restauratie van de vesting Naarden. De belangrijkste problemen die aangepakt moesten worden waren uittredend water uit de vestingmuren en lekkages in de met grond gedekte onderkomens. Om dit te verhelpen zijn in de decennia daarna de restauraties op de volgende manieren uitgevoerd: het grotendeels verwijderen van begroeiing en grond; het aanbrengen van een afwaterende, waterkerende laag onder de aardewerken tot ongeveer 8 meter achter de grondgedekte muren; het afdekken van de bekledingsmuren met hardstenen platen; het vervangen van nagenoeg al het als slecht beoordeelde metselwerk; het aanbrengen van zand- en grindpalen De gevolgde werkwijzen hadden echter niet het gewenste effect. Men kwam tot de conclusie dat met moderne materialen en bouwtechnieken geen homogeen muurwerk te realiseren was en dat bijna elke ingreep aan het oude muurwerk deze homogeniteit verstoort. Dit leidde tot de conclusie dat zo weinig mogelijk authentiek muurwerk vervangen moet worden, hetgeen goed aansluit bij het vanuit de monumentenethiek gewenste behoud van authenticiteit van bouwsubstantie. Ook de andere ingrepen hadden soms Veldonderzoek op de vesting Naarden heeft meer duidelijk gemaakt van de rol van beplantingen op metselwerk. het tegenovergestelde effect, vooral doordat vochttransporten van en in het grondpakket en de muur in ongunstige zin wijzigden. Een ongestoord gronddek bleek van groot belang voor een goede waterhuishouding. Er wordt tegenwoordig dan ook alleen gegraven als dit absoluut noodzakelijk is. Ook de beplanting speelt een positieve rol in de vochthuishouding, zodat men nu ook terughoudend is met het verwijderen van beplanting. Bij de restauratie van het Bastion Katten heeft men bijvoorbeeld alleen een smalle rand aan de achterzijde van de muur van struiken ontdaan en ondiep ontgraven om de rollaag van de muur te kunnen bereiken. Hierbij konden tegelijkertijd alle in het metselwerk gegroeide wortels worden verwijderd. Het betrof hier met name wortels die zich toegang tot het metselwerk verschaft hadden in de transversaalscheuren, welke ontstaan waren door de thermische werking van de muur

56 ter vrijwel ondoordringbaar voor wortels. Indringing van wortels of vestiging op muurwerk zal dan ook alleen gebeuren op plaatsen waar het metsel- en voegwerk is beschadigd door bijvoorbeeld vorst en verwering. Als het doel is om het betreffende muurwerk in goede conditie te houden, dienen beschadigingen tijdig hersteld te worden. De mate waarin wortels vervolgens schade kunnen aanrichten is sterk afhankelijk van de stabiliteit van de muur. Uit onderzoek blijkt dat boomwortels een druk uit kunnen oefenen van maximaal 1 mpa (10 bar), zodat alleen muurdelen worden beschadigd die deze druk niet kunnen verdragen. Er wordt vaak gesuggereerd dat bomen door hun grote gewicht onderliggend metselwerk in elkaar kunnen drukken. Uit het onderzoek op de vesting Naarden werd, ondanks bomen met een gewicht van 2 tot 3 ton, geen enkele vervorming of beschadiging van het metselwerk waargenomen. Het idee is dat deze belasting meevalt door het grote oppervlak waarover het gewicht van de boom verspreid wordt als gevolg van zijn omvangrijke wortelstelsel. Bovendien weegt een gronddek veel meer. Verder bleek dat bomen en struiken een belangrijk positief effect hebben op de waterhuishouding van de gronddekken en zo verval van het metselwerk kunnen voorkomen. Enerzijds vangen ze met hun bladeren een deel van het vocht op bij regenval, waarna het geleidelijk verdampt, en zorgen ze in het groeiseizoen voor een relatief snelle verdamping. Anderzijds zorgen ze voor een humusrijke bovenlaag en een goed doorwortelde bodem met een rijk bodemleven, waardoor er een goed doorlatende bodem ontstaat met een goede afwatering. Het onderzoek op de vesting Naarden laat zien dat het lang niet altijd nodig is om (historische) beplanting van gebouwen te verwijderen. Er zijn echter nog wel tal van vragen die om aanvullend onderzoek vragen, zoals de dynamische belasting die bomen kunnen geven op onderliggende constructies. In de praktijk moet dus per locatie worden onderzocht of een beplanting negatieve gevolgen heeft op het metselwerk of niet. Monumentale bomen Monumentale bomen zijn blikvangers van de eerste orde. Zeker de zeer oude exemplaren wekken bij de toeschouwer al snel een gevoel van historisch bewustzijn op. Soms krijgen mensen zelfs een zeker besef van nietigheid, staande naast zo n blijkbaar onverzettelijk, oud schepsel. Een monumentale boom is indrukwekkend. Niet alleen door de ouderdom, maar ook door de vaak zeer grote omvang: een stam van bijna 1 meter of meer dik, hoogten boven de 25 meter, zeer grote kroondiameters, lage en zware betakking. Zeker op forten en vestingen kunnen dergelijke monumentale bomen voorkomen, bijvoorbeeld op plaatsen als het terreplein, op de oudere bomvrije gebouwen of op wallen. Te denken valt aan linden, iepen, paardenkastanjes of platanen, maar ook vaak aan geheel vrij opgegroeide eiken of lang doorgegroeid, zeer zwaar eikenhakhout. Het spreekt voor zich dat het beheer van dergelijke bomen veelal zeer conserverend van aard moet zijn. Het voorkomen van beschadigingen en het tijdig constateren van mogelijke ziekten of andere aantastingen behoort daarom tot de noodzakelijke zorg. Bij het voorkomen van beschadigingen gaat het over zaken als verhinderen van wortelbeschadigingen bij bijvoorbeeld het aanleggen ondergrondse infrastructuur of het herstel of de aanleg van bestrating. Maar natuurlijk ook het uitvoeren van zorgvuldig snoeiwerk en het tijdig wegnemen van dood hout in de kroon behoort tot het onderhoud van monumentale bomen. Daarnaast is het beschermen van de bodem van groot belang voor het behoud van deze monumentale bomen. Bodemverdichting, sterk wisselende grondwaterstanden of verdroging, of een minder goede voedselsituatie worden vaak weerspiegeld in een verminderende vitaliteit van de boom. Het is daarom verstandig dergelijke bomen altijd jaarlijks te beoordelen. Dat kan praktisch gezien goed gerealiseerd worden met behulp van een systematisch uitgevoerde Visual Tree Assessment in het kader van de zorgplicht waaraan elke eigenaar van bomen dient te voldoen. Hierdoor kunnen ook eventuele aantastingen snel in beeld komen, zoals infecties door schimmels, virussen of bacteriën, of vreterij door insecten. Voor genoemde bodemproblemen zijn geavanceerder technieken en middelen uit de boomzorgwereld beschikbaar. Hakhout Hakhout bestaat uit loofboomsoorten met een groot uitstoelingsvermogen, die op geringe hoogte en op gezette tijden worden afgehakt (afgezet) ten behoeve van het hout. De slapende knoppen aan de overgebleven stobbe of stoof lopen vervolgens weer uit, waarna de cyclus opnieuw begint. Aan het eind van de achttiende eeuw wordt er steeds meer gesproken over de voordelen van de aanplant van hakhout op verdedigingswerken. In deze periode werd bijvoorbeeld verordonneerd dat de forten, werken, dijken en keerkaden in de Grebbelinie moesten worden beplant met hakhout. Hakhout vormde vooral in de negentiende en begin twintigste eeuw een vast onderdeel van beplantingen op verdedigingswerken. Het hakhout werd aangeplant als barrière tegen vijandelijke aanvallers, ter camouflage en maskering van de forten en werken of voor de levering van gebruikshout (brandhout, enzovoort). Daarnaast maakte het hakhout de aarden wallen minder vatbaar voor beschadiging door beschietingen. Het wilgenhakhout, dat veelal aan de grachtboorden werd aangeplant, had daarnaast als taak om afkalving van de grachtboorden tegen te gaan. Het ging daarbij soms om grote hoeveelheden hakhout. In een bestek uit 1892 voor Fort bij Vechten wordt bijvoorbeeld 3350 meter randen hakhout langs bermen en taluds en m 2 hakhout genoemd. De kans op het uitlopen van de stobbe al naargelang de leeftijd van de boom op het moment van kap, uitgesplitst naar de hoogte (in centimeters) waarop de stobbe is afgezet

57 Voor het hakhout werd vooral eik en es gebruikt voor de hoger gelegen drogere gronden en els en wilg op de lager gelegen nattere gronden. In een bestek voor het onderhoud van de Grebbelinie voor de periode 1793 tot en met 1799 wordt dit onderscheid mooi geïllustreerd: Wijders zal den Aanneemer ook nog moeten onderhouden, de beplantingen zo van elsen, essen, als eiken houtgewas staande langs dat gedeelte der Linie, en dwarskadens, welke in dit bestek begreepen zijn, waaromtrent hij alle zorg zal aanwenden. Daar eenige plaatsen koomen te versterven, zal hij deselven wederom met bekwaame jonge stammen moeten aanvullen, en alwaar het Elsen hout wegens den Hoogte en droogte van den grond telkens dood gaat, zal hij daarvoor goed, gaaf, eiken of Essen moeten in de plaats pooten. In archiefstukken worden ook andere hakhoutsoorten genoemd, zoals esdoorn, iep, en hazelaar. Het hakhout op de verdedigingswerken werd over het algemeen frequent en zorgvuldig onderhouden. In de loop van de twintigste eeuw is, net als in het Nederlandse bos, veel hakhout verwaarloosd of omgevormd. Dit was het gevolg van het afgenomen belang van de verdedigingswerken en de beplanting daarop. Ook de toegenomen exploitatiekosten en de afgenomen opbrengsten waren niet gunstig voor de instandhouding van hakhout. Op de verdedigingswerken zijn momenteel alleen nog maar restanten van hakhout te vinden, veelal als doorgeschoten (onbeheerd) hakhout. Sommige stoven hebben zeer grote omvang. Zij behoren dan ook deels tot de oorspronkelijke militaire beplanting. Herstel van hakhout Het beheer van hakhout is arbeidsintensief en dus duur, alhoewel kleinere oppervlakten ook wel beheerd kunnen worden door vrijwilligers. Brandhout als beloning voor het werk kan helpen om vrijwilligers over de streep te trekken. Maar het herstel van hakhout moet alleen overwogen worden als de duurzame instandhouding gegarandeerd kan worden. Het ligt voor de hand om hakhout alleen te herstellen op locaties waar het een belangrijke educatieve, recreatieve of ecologische meerwaarde heeft (en waar het uiteraard historisch verantwoord is). Veel hakhout op de verdedigingswerken is verdwenen of verwaarloosd. Veelal is het hakhoutbeheer simpelweg gestopt en zijn de hakhoutstoven doorgeschoten. Door zelfdunning loopt het aantal levende tel- Hakhout in Nederland Hakhout is waarschijnlijk een van de oudste bosbeheervormen. Het was al in de tijd van de Romeinen bekend en was de dominante beheervorm vanaf de middeleeuwen tot aan het begin van de twintigste eeuw. Het systeem dankte zijn succes aan de regelmatige oogst (inkomsten) en het feit dat er weinig plantkosten gemaakt hoefden te worden, omdat de stobben een lang leven hebben. De hakhoutcultuur beleefde haar hoogtijdagen aan het eind van de negentiende eeuw. Het overgrote deel van het Nederlandse bos bestond toen uit hakhout. De meest gebruikte soort in de hakhoutcultuur in Nederland was verreweg de eik, maar ook es, els en wilg werden veelvuldig gebruikt. Een belangrijk product van het eikenhakhout is lange tijd de schors geweest (eek). De eek werd in water- of windmolens gemalen tot run. Deze run werd door leerlooierijen gebruikt als looistof. Het geschilde hout en de andere delen werden gebruikt als brandhout of boerengeriefhout. Essenhakhout werd vroeger onder andere gebruikt als roerstokken, gereedschapsstelen en voor oeververdedigingswerken. Wilgenhakhout leverde hout voor vlecht- en bindwerk en de fabricage van zinkstukken voor waterwerken en oeverbeschoeiingen. Aan het eind van de negentiende eeuw vielen de belangrijkste afzetmarkten voor het hout echter weg. De betekenis van de eikenschors als grondstof voor looistof nam af door de invoer van buitenlands leer en de introductie van goedkopere (deels kunstmatige) looistoffen. Brandhout werd meer en meer vervangen door kolen, gas en elektriciteit. Niet alleen de economische betekenis van hakhout nam in deze periode af. Door de stijgende loonkosten waren bovendien de exploitatiekosten van dit arbeidsintensieve teeltsysteem fors toegenomen. Hierdoor werd veel hakhout aan zijn lot overgelaten (doorgeschoten hakhout) of omgevormd naar opgaand eikenbos (spaartelgenbos) of hoogproductief naaldbos. Van de oorspronkelijke hectare hakhout in Nederland is nu nog maar zo n 1600 hectare in actief beheer Gebruikte terminologie en verschillende vormen van hakhout. gen op een stobbe in de loop van de tijd af, maar doorgeschoten hakhout is vaak nog steeds te herkennen doordat er meerdere telgen op een stobbe staan. Soms werd hakhout op enen gezet om een opgaand bos te creëren. Op enen zetten is een techniek waarbij de beste telg op de stoof werd gespaard en mocht uitgroeien tot een opgaande boom. Bos met dergelijke bomen wordt spaartelgenbos genoemd en bestaat vaak uit kenmerkende kromme bomen met een verdikte stamvoet. In andere gevallen zijn de hakhoutstobben gekapt of zijn de oorspronkelijke hakhoutbomen weggeconcurreerd door andere bomen die werden geplant of zich spontaan hebben gevestigd. Als er nog oude hakhoutbomen aanwezig zijn, is het in principe mogelijk om ze opnieuw af te zetten en de hakhoutcyclus

58 hakhoutstoven weer in een kapcyclus te brengen, dan is het beeld van de beplanting geheel anders dan het oorspronkelijke beeld doordat het stamtal vaak nog maar een fractie is van het historische stamtal. Het herstellen van (het beeld van) hakhout betekent dus onherroepelijk ook het bijplanten van nieuw hakhout tussen de oude stoven. Als dit niet gebeurt is de kans groot dat in dit open bos verruiging gaat optreden met bijvoorbeeld braam, brandnetel of adelaarsvaren. Ook vroeger werden open plekken overigens consequent ingeplant om de militaire functies van het hakhout in stand te houden. Oude hakhoutstoven zijn te herkennen aan prachtige verdikte stamvoeten. Bij herstel van hakhout is het verstandig om dat alleen te doen als de beheerkosten beperkt kunnen worden door bijvoorbeeld een goede ontsluiting voor machines. weer op te starten. Maar het succes van het herintroduceren van hakhoutbeheer is, naast factoren als mogelijke vraatschade, vitaliteit, groeiplaats en klimaat, sterk afhankelijk van de leeftijd van de boom, oftewel het moment van de laatste kap. Het vermogen om weer uit te lopen neemt namelijk af bij het ouder worden van de boom. Dit wordt veroorzaakt door het teruglopende aantal slapende knoppen van waaruit de stobbe normaal gesproken weer uitloopt. Als het lukt om (bepaalde) voormalige Na het wegvallen van de militaire en economische betekening van hakhout is het vrijwel overal op enen gezet of is het doorgeschoten. Nu zijn nog overal oude hakhoutstoven te vinden op forten en linies, zoals op de Asschatterkeerkade. Opnieuw planten Het ligt vanuit militair-historisch perspectief voor de hand om hakhout op verdedigingswerken alleen te herstellen op historisch verantwoorde plaatsen en met soorten (en rassen) die daar ook in het verleden voorkwamen. Dergelijke informatie kan soms worden achterhaald via archiefstukken, zoals historische beplantingsbestekken of inventarisaties. Voor de aanplant van jong hakhout kan twee- of driejarig beworteld plantsoen gebruikt worden. Voor terreinen waar een sterke verwildering van onkruid is te verwachten of waar de klimaatomstandigheden extreem zijn (droogte, wind), kan eventueel wat steviger, ouder plantsoen worden gebruikt. Ook voor terreinen waar veel nachtvorst voorkomt is het gebruik van groter plantsoen aan te bevelen. Als er nog (een restant van) hakhout staat, kan eventueel gebruik worden gemaakt van zaad of stekken van de aanwezige hakhoutsoorten. Als plantsoen aangekocht moet worden ligt het voor de hand om autochtoon plantmateriaal of het oorspronkelijke ras of de oorspronkelijke variëteit te gebruiken. Voor praktische informatie over de uitvoering van het plantwerk kan het boek De aanleg van nieuwe bossen worden geraadpleegd. Wilgenhakhout, ook wel griend genoemd, verschilt op vele praktische aspecten van hakhout met andere soorten. Zo wordt voor wilgenhakhout bijvoorbeeld geen beworteld plantsoen gebruikt, maar worden stekken gebruikt. Verschillende handboeken uit de periode beschrijven dat een- tot

59 Praktische informatie over de uitvoering van plantwerk kan worden gevonden in het boek De aanleg van nieuwe bossen. vierjarig stekmateriaal werd gebruikt, maar dat eenjarig materiaal de voorkeur had. De stekken waren zo n 30 tot 55 centimeter lang, De stek moest ongeveer 5 tot 15 centimeter boven de grond uitsteken met het snijvlak naar het noorden. Later is men kortere stekken gaan gebruiken van 20 tot 25 centimeter en vrijwel over de gehele lengte in de grond gaan steken, uiteraard altijd met de top naar boven. Onkruidbestrijding kan in de twee jaren na de aanleg noodzakelijk zijn om de beplanting te laten slagen. Vaak zal het om kleine oppervlakten gaan, waardoor handmatige onkruidbestrijding voor de hand ligt, bijvoorbeeld schoffelen bij ontluikend onkruid en maaien met een zeis of bosmaaier bij hoger opgegroeid onkruid. De meest toegepaste boomsoorten voor hakhout, zoals eik, wilg en es, zijn zeer gevoelig voor vraatschade. Als er in de omgeving van het nieuwe hakhout veel reeën, konijnen, hazen, muizen (veldmuis, aardmuis of woelmuis) of woelratten aanwezig zijn, kan het voortbestaan en de kwaliteit van de nieuwe beplanting ernstig worden bedreigd door vraatschade aan bladeren, takken, bast of wortels. Rasteren biedt de beste bescherming tegen wildschade door reeën, konijnen en hazen, maar is duur bij aanleg, onderhoud en verwijdering. Het plaatsen van individuele beschermingsmiddelen, zoals boomkokers, spiraalvormige boommanchetten of Italiaanse gaasjes is kostentechnisch bruikbaar bij relatief geringe aantallen plantmateriaal (enkele honderden stuks per hectare) en op moeilijk af te rasteren percelen. Bij de aanplant van hakhout (en in de jaren na de kap) is begrazing geen optie, omdat de jonge bomen zwaar te lijden zullen hebben van de vraat. Stamtal en kapcyclus Hakhout had in eerste instantie een camouflerende en beschermende functie op verdedigingswerken en daarnaast moest het hout opleveren. Het plantverband en de kapcyclus voor hakhout werd hierop aangepast. In een onderhoudsbestek voor de Grebbelinie uit 1801 wordt gesproken over hakhout van es, els en eik waarvan de stekken op een onderlinge afstand van 2,5 voet (circa 75 centimeter) worden geplant. Een ander bestek uit datzelfde jaar vermeldt voor wilgenhakhout een plantafstand van 3 voet (circa 90 centimeter). In de instructie voor het aanleggen van beplantingen voor de directeuren van de fortificatiën uit 1825 wordt vermeld: Voor het hakhout worden de stekken, dik als een vinger, op den afstand van 8 a 10 palmen, in den grond geplaatst, boven denzelve 3 a 4 palmen uitkomende ( ) Een palm komt overeen met ongeveer 10 centimeter. In de memorie Algemeen stelsel van beplanting voor de permanente verdedigingswerken in de Nieuwe Hollandsche Waterlinie uit 1908 wordt gesproken over plantafstanden van 60 tot 80 centimeter. Er werden dus zeer nauwe plantverband toegepast, hetgeen na aanplant en kap snel tot de gewenste dichte beplanting leidde. Het stamtal was nauw gerelateerd aan de kapcyclus en de groeisnelheid van het hakhout. Hoe langer de kapcyclus en hoe hoger de bijgroei, des te lager het plantaantal. Dit had ermee te maken dat men de stobben zo lang mogelijk in leven wilde houden. Door sterfte functioneerde de beplanting niet meer optimaal en bovendien is inboeten niet alleen kostbaar, maar ook Deze foto van Fort bij Vijfhuizen in 1916 vormt een dicht struweel van waarschijnlijk wilgen dat het zicht op de vijand lijkt te belemmeren. Waarschijnlijk was het bedoeld als hakhout. lang niet altijd succesvol. Het hakhout moest dus worden gekapt voor er stobben doodgingen door lichtgebrek (zelfdunning). Het is dus ook niet vreemd dat bij dergelijke nauwe plantverbanden relatief korte omlopen werden gehanteerd. In een circulaire uit 1858 over de verpachting van gebouwen, gronden en gewassen in de Grebbelinie wordt aangegeven dat het eikenhakhout elke negen jaar moet worden gekapt en het overige hakhout (es, els en wilg) elke vier jaar. In de eerdergenoemde memorie uit 1908 wordt een tweejarige kapcyclus voor het wilgenhakhout voorgesteld. Voor de Stelling van Amsterdam wordt gesproken over twee- en vierjarig hakhout. Uit educatieve of historische overwegin

60 gen kan worden overwogen om (op beperkte schaal) de oorspronkelijke militaire kapcyclus en het oorspronkelijke plantverband te hanteren, maar vanuit kostenoverwegingen ligt het voor de hand om langere kapcycli en daarom ook een ruimer plantverband te hanteren. Voor de meeste boomsoorten kan bijvoorbeeld een kapcyclus van tien tot twaalf jaar en een plantverband van 150 x 150 centimeter of 150 x 200 centimeter worden aangehouden. Bij wilgenhakhout kan een viertot zesjarige kapcyclus met een bijbehorend plantverband van grofweg 80 x 80 centimeter tot 100 x 100 centimeter worden aangehouden. De eerste oogst De eerste hak was en is voornamelijk bedoeld om een stobbe te krijgen. Voor eikenhakhout wordt geadviseerd om de eerste hak op zijn vroegst na vijf tot zeven jaar uit te voeren, voor de sneller groeiende soorten es, els en wilg na vier tot vijf jaar. Aangezien de wortelstelsels nog niet volledig zijn ontwikkeld, is het belangrijk om er bij de eerste oogst op te letten dat het wortelstelsel niet te veel beschadigd wordt, bijvoorbeeld door scherp gereedschap te gebruiken en de stobbe goed te ondersteunen (tegen te houden) bij het hakken. De meeste hakhoutsoorten werden vroeger op zo n 10 tot 30 centimeter hoogte afgezet. Werd er te hoog afgezet, dan werd de stobbe na een aantal kapcycli te hoog; werd er te laag afgezet, dan werd hiermee het uitstoelingsvermogen negatief beïnvloed doordat te veel slapende knoppen werden weggezaagd. Als er extreem laag wordt afgezet, kunnen de scheuten soms een zelfstandig wortelstelsel vormen. Een gemiddelde hoogte van 10 tot 30 centimeter voldoet in de praktijk uitstekend, maar ecologisch gezien biedt een variatie aan stobhoogten de voorkeur. Er zijn ook wel voorbeelden bekend, waarbij hakhout hoger werd afgezet. Uit historische literatuur is bekend dat hakhoutstobben op kniehoogte werden afgezet om vraatschade door konijnen te beperken, het zogenaamde kousenbos. Bij het herstellen van hakhoutbeheer op oude stoven neemt de kans dat ze opnieuw uitlopen af met de leeftijd. Ook vraatschade kan succes voorkomen. Inboeten Door sterfte functioneert een hakhoutbeplanting niet meer optimaal. Daarom werd er consequent ingeboet als er stoven afgestorven waren. Door het stelselmatig inboeten van opengevallen plekken op zeer kleine schaal hebben oude hakhoutculturen over het algemeen stobben van uiteenlopende leeftijd en gesteldheid. In een bestek uit 1801 van de Grebbelinie wordt inboeten specifiek genoemd als onderhoudsmaatregel: Den Aannemer zal al hetgeene van het geplante hout komt te sterven, den volgenden winter wederom op zijne kosten moeten uitbeeteren, en zoo doende, zorg draagen, dat het in zijn geheel in wasdom geraaken. Inboeten wordt direct na de kap gedaan. Het betreffende gat moet voldoende groot zijn om een ingeboete boom de kans te geven mee te groeien en niet door lichtconcurrentie vroegtijdig af te sterven. Vooral bij lichtminnende soorten, zoals de eik, is dit een belangrijk aandachtspunt. Ook het gebruik van iets groter plantsoen, bijvoorbeeld veren of langstek, kan ertoe bijdragen dat de nieuwe bomen zich een plaats kunnen verwerven in een snel uitgroeiend hakhoutbos. Langstekken zijn stekken van ongeveer 200 centimeter lengte die circa 50 centimeter in de grond worden gedrukt. De inboet kan ook worden gerealiseerd door af te leggen. Hierbij wordt een dunne, flexibele scheut van een naburig stoof omgebogen en met een (houten) pin vastgezet op een open plek in het hakhout. Als de tak niet voldoende flexibel is, kan deze vlak bij de stobbe enigszins worden ingekapt aan de bovenzijde. In sommige historische bronnen wordt geadviseerd om de scheut op de plek waar hij de grond raakt enigszins in Afleggen is een eenvoudige en goedkope methode om nieuwe stobbe te ontwikkelen. te snijden, omdat dit de wortelvorming zou stimuleren. De scheut vormt op de plek waar de tak de grond raakt een nieuw wortelstelsel. Om dit te stimuleren kan een gat worden gegraven waar de tak in komt te liggen en vervolgens afgedekt wordt met een laag grond. Na verloop van tijd kan de verbinding naar de moederboom worden doorgekapt en is een nieuwe stoof ontstaan met precies hetzelfde genenmateriaal als de buurboom. Kaptijdstip Hakhout wordt in de praktijk gekapt buiten het groeiseizoen, dus ongeveer vanaf half november tot maart of april, afhankelijk van de duur van de winterrust van de betreffende boomsoort. Te vroege kap kan problemen opleveren met het bevriezen van stobben, te late kap kan de uitstoeling van de stobben bemoeilijken of bij sommige soorten zelfs sterfte veroorzaken door bloeden. Joosten schrijft in 1821 in zijn Verhandeling over het hakhout hierover: De hakking moet geschieden, wanneer de sappen nog stil staan, en het hout, als het ware, nog slaapt: zoodanig echter, dat zulks dan geschiede, wanneer alles, waarvan nadeelen voor de afgehakte stobben te achten zijn, als water, vorst en dergelijke, weinig of geen hinder meer kan aanbrengen; en daar nu, in het laatst van

61 Op Fort Altena staat een bijzonder perceel hakhout met relatief hoog afgezette stobben. maart of het begin van april, naarmate van een groeizaam voorjaar, de voedingssappen beginnen te werken dat aan het openen der knoppen merkbaar is zoo spreekt het van zelve, dat de veiligste weg wordt ingeslagen, met eene maand voor de ontwikkeling der sappen, en dus in het laatst van februari of even in het begin van maart, de hakking waar te nemen. Een uitzondering hierop vormde het eikenhakhout, waarvan de schors werd geoogst voor de winning van looistoffen. Hierbij vond de oogst plaats in het begin van de vegetatieperiode (mei, juni) als de sapstroom het meest actief is en de schors gemakkelijk loslaat. De Dienst der Genie schreef in 1872 in de Algemeene voorwaarden voor de uitvoering van werken en leveringen voor den Dienst der Genie voor om hakhout te kappen in het late najaar of in het vroege voorjaar en in het geval van de winning van schors uiterlijk in april. Hiermee werd enigszins afgeweken van de gebruikelijke mening in die tijd. In een onderhoudsbestek voor het zesjarig onderhoud van hakhout op de liniedijk en dwarskaden in de Grebbelinie uit 1793 wordt gesteld dat de aannemer binnen de onderhoudsperiode eenmaal het hout aan de buitenkant van de linie(dijk) moet afzetten en eenmaal het hout aan de binnenkant. Dit werd waarschijnlijk gedaan om te voorkomen dat er gedurende een bepaalde tijd helemaal geen begroeiing zou zijn. Nu is deze werkwijze van belang om ervoor te zorgen dat alle ontwikkelingsstadia van hakhout te allen tijde aanwezig zijn in het gebied. Kap Halverwege de negentiende eeuw had men al een uitgesproken idee over hoe het hakhout het beste kon worden gekapt. Men adviseerde toen om de stobben zo af te zetten dat de afwatering naar buiten plaatsvond om inwateren en rot te voorkomen. Men zette daarvoor de scheuten in het midden van de stoof horizontaal af en de scheuten verder naar buiten toe werden steeds schuiner in afhellende richting afgezet. De theorie daar achter is wellicht niet meer zo bekend, maar in de praktijk wordt veelal nog steeds zo gekapt. Door het veelal kleinschalige karakter van het hakhout op verdedigingswerken is handmatige oogst nog steeds de beste optie. De scheuten kunnen worden geoogst met een motorkettingzaag. De oogst kan ook worden uitgevoerd met een handzaag of hiep. Het ligt voor de hand om het stam- en takmateriaal te verwijderen. Het kan dienen als brandhout of kan bij grotere hoeveelheden eventueel worden verkocht als biomassa. Het laten liggen van stam- en takmateriaal is niet aan te bevelen, omdat het tot ongewenste verruiging kan leiden. Het verwijderen van het stamen takhout is arbeidsintensief en zwaar werk. Bij het herstellen of nieuw aanleggen hakhout is het daarom verstandig om vooraf de consequenties voor het beheer te overdenken. Zo is het verstandig om hakhout vooral op die plaatsen te herstellen die bereikbaar zijn met materieel voor het afvoeren van het hout. De grondwal op deze bomvrije kazerne op Bastion Katten (vesting Naarden) is in de loop van de afgelopen vijftig jaar door gebrek aan maaionderhoud geheel verbost geraakt. Dat leidde niet tot vochtproblemen, maar wel tot enige gronderosie. Nu is er een hakbeheer met overstaanders ingesteld

62 Knotbomen in Nederland Knotbomen Bij knotbomen wordt net als bij hakhout gebruikgemaakt van het principe van een continue kapcyclus, maar het onderscheidt zich doordat het op grotere hoogte wordt afgezet. Als militaire beplanting waren knotbomen vooral bedoeld als camouflage en maskering van de verdedigingswerken. Uiteraard leverden deze bomen ook gebruikshout. Nieuwe aanplant Als er vanuit militair-historische waarde nieuwe knotbomen worden geplant op een verdedigingswerk, dan ligt het voor de hand om dat te doen op plaatsen waar ze vroeger ook stonden. Daarbij dient bij voorkeur ook de oorspronkelijke boomsoort en knothoogte te worden toegepast. Archiefonderzoek, aangevuld met een veldinventarisatie, kan uitsluitsel geven over de oorspronkelijke historische beplanting van knotbomen op een verdedigingswerk. Knotbomen kwamen op forten en vestingwerken vooral voor op de bermen, zoals hier te zien is op Fort bij t Hemeltje. Op Fort bij Vechten stond bijvoorbeeld op de berm rondom het hele fort een doornenheg met op 75 centimeter daarachter een rij knotwilgen op een onderlinge afstand van 3 meter. Op basis van deze informatie kan een beplantingsplan worden opgesteld, waarbij het goed is om te beseffen dat knotbomen regelmatig geknot moeten worden en er dus vrijwilligers of beheergelden voor nodig zijn, nu en in de (verre) toekomst. Knotten werd vroeger op allerlei boomsoorten toegepast die een voldoende regenererend vermogen hadden na het afzetten. De belangrijkste soorten waren wilg, es, els en populier, maar ook knotbomen van bijvoorbeeld haagbeuk, zomereik, linde, esdoorn, iep, robinia en paarden- Knotbomen werden oorspronkelijk met name geplant met het oog op de oogst van boerengeriefhout. Net als bij hakhout hadden knotbomen het grote voordeel dat er regelmatig hout en takken geoogst konden worden voor constructiehout, klompen, veevoer, palen, vlechtwerk, brandhout en dergelijke. Een bijkomend voordeel van knotbomen was dat ze beschutting aan het vee boden tegen harde wind, felle zon, slagregens en hagelbuien. Langs waterwegen verminderden ze de erosie van het talud en de groei van waterplanten, waardoor er minder onderhoud nodig was. Ook boden knotbomen meer mogelijkheden om er gras of andere gewassen onder te laten groeien, omdat er meer licht op de grond komt. De grotere knothoogte had als voordeel dat de bomen niet gevoelig zijn voor vraat door vee. R.W. Boer beschrijft de voordelen van het knotten in zijn boek Bijdragen tot de Knotwilgen aan de grachtrand van Fort Nieuwersluis. kennis der houtteelt uit 1857: Langs wegen en driften en vooral in weiden, waar het gewoon hakhout blootstaat aan velerlei beschadiging van menschen en vee, zijn deze knooten bijzonder geschikt, om het benoodigde ligtere hout op te leveren. In grote delen van Nederland hebben honderdduizenden knotbomen gestaan, maar door het verliezen van hun economische waarde en de schaalvergroting in de landbouw was daar begin jaren zeventig nog maar een fractie van over. Sinds die tijd is de waardering voor en het aantal knotbomen sterk toegenomen. Tegenwoordig komen knotbomen nog voor vanwege hun ecologische voordelen, maar vooral om hun cultuurhistorische en landschappelijke waarde. Knotbomen spelen een belangrijke rol in de cultuurgeschiedenis van het Nederlandse landschap. Met hun opvallende, grillige silhouet zijn ze zeer kenmerkend voor bepaalde streken in Nederland

63 Door niet of te laat knotten scheuren knotwilgen na verloop van tijd vaak uit elkaar door het grote gewicht van de scheuten. kastanje komen voor. Voor zover bekend werden op verdedigingswerken vrijwel altijd wilgen als knotboom gebruikt. Slechts in een enkel archiefstuk over militaire beplantingen wordt melding gemaakt van robinia knotbomen. Wij richten ons hier echter vooral op knotwilgen. Wilg is eenvoudig te planten in een vorstvrije periode tussen november en maart. Hiervoor kan een zo recht mogelijke tak (staak, sliet of haar) met een doorsnede van ongeveer 7 centimeter in de grond worden gestoken. Vroeger gebruikte men ook wel dikkere staken (tot 16 centimeter), maar het slagingspercentage ligt dan lager. Deze plantmethode werd ook op verdedigingswerken gehanteerd, getuige een beschrijving hiervan in een bestek uit 1894 voor Fort bij Spijkerboor: Van de beplanting moeten 119 stuks jonge iepen- en 72 stuks jonge wilgenboomen naar aanwijzing worden verplant. De van de wilgen afkomende takken moeten op aan te wijzen plaatsen als stekken worden verwerkt. De staak moet minimaal 1 meter in de grond komen te staan om draaien en omwaaien te voorkomen en de wortelvorming te bevorderen. De staak dient dus voldoende lengte te hebben voor de gewenste knothoogte plus 1 meter voor het deel onder de grond. De staak wordt bij voorkeur van een vitale, bestaande knotboom op de betreffende locatie geoogst, zodat de lokale genen behouden blijven. De staak moet uiteraard gezond en vitaal zijn. Een vlekkeloos wit snijvlak is hier een goede indicatie voor. Een doorzichtige, glazige verkleuring, vochtuittreding en een snelle, bruinverkleuring kunnen bij wilg wijzen op de watermerkziekte. Als watermerkziekte een probleem is in het plantgebied, dan kunnen eventueel staken van minder gevoelige schietwilgrassen geplant worden, zoals Amstelveen en Lievelde. De staak kan met uitzondering van maximaal de bovenste meter takvrij worden gemaakt. De zijtakken die blijven zitten zorgen ervoor dat de boom meer energie heeft voor de vorming van wortels. De zijtakken die in de loop van het groeiseizoen en de jaren daarop aan de stam zullen ontstaan moeten verwijderd worden. Dit kan eenvoudig zonder gereedschap gebeuren door ze er met de hand af te stropen. De Knotwilg Tussen de laag hangende mist, t Brabantse land, Staat krom gebogen over de sloot, De knotwilg, gewillig wachtend in de tijd, Om niet vergeten te worden, kaal in de winter, De wind voorbij, spiegeling in het water, Dromen van jaren van weleer, Kinderen die zich verstopten achter zijn stam, Vogels nesten bouwen in zijn kruin, Zomers, de bladeren wapperend boven zich uit. Hoewel krom gebogen, gelukkig van binnen, Herinneringen van plezier, lachend tot de laatste dag, Niet begrepen tussen de regenbuien door, Fietsend met verlangen naar huis, Toch, hoe droevig hij krom geslagen over de sloot hangt, Het geluk is aanwezig, diep in zijn hart, Want hij is een boom aan het water, Met zijn aangezicht getekend door golfjes, Want daar waar de tijd door tikt, staat hij, De knotwilg, in t Brabantse land. Uit de bundel Twintig van Joost Heessels, 2008 Knotwilgen kunnen bij structureel onderhoud zeer oud worden

64 Watermerkziekte Op weinig compacte grond is het soms mogelijk om de staak handmatig in de grond te drukken, maar veelal zal er een gat geboord moeten worden met een gatenboor of zal er een plantgat gegraven moeten worden. Het is voor de wortelvorming van de staak van belang dat deze niet in de wind kan gaan draaien en er te veel lucht tussen de staak en het plantgat zit. Maak het plantgat bij het boren van Watermerkziekte is een ziekte bij wilgen die wordt veroorzaakt door een bacterie. Deze bacterie veroorzaakt verstopping van de houtvaten. Aangetaste bomen vertonen verwelking, bruinverkleuring en verdroging van de bladeren aan verspreide takken of delen van de kroon, die vervolgens afsterven. Daardoor ontstaan bossige vormen van waterlot op de grens van de levende en dode takken of takdelen. een gat dus iets smaller dan de staak zelf of stamp de aarde goed aan als er een groter gat wordt geboord of gegraven. Om draaien in de wind te voorkomen, kan de onderkant schuin worden afgezaagd en goed in de grond worden gedrukt. Als de staak voldoende stevig staat, is een boompaal vaak niet nodig, in tegenstelling tot bewortelde veren die voor andere knotboomsoorten moeten worden geplant. Als Op het talud van Fort Nieuwe Steeg staat een goed onderhouden rij knotwilgen. deze wel nodig blijken te zijn, dan dienen de boompalen en zeker de boombanden tijdig verwijderd te worden om ingroeien te voorkomen. Nieuwe aanplant van knotwilgen onder of vlak bij opgaande bomen, die voor een sterke beschaduwing zorgen, is niet aan te raden. De belangrijkste knotboomsoorten, zoals wilg, els, populier en es, hebben immers veel licht nodig. Bovendien past dat niet in de historische context, want uit de historische bestekken blijkt dat de knotbomen altijd vrijstonden. Om reden van lichtbehoefte wordt over het algemeen een minimale afstand tussen de knotbomen van 3 meter geadviseerd. Knothoogte en eerste kap Tegenwoordig worden knotwilgen meestal op 1,5 tot 2,5 meter hoogte afgezet. In de loop der tijd zijn echter ook andere hoogten toegepast. E.C. Enklaar schrijft daar in zijn Handboek voor den beoefenaar van den landbouw uit 1854 bijvoorbeeld over: De hoogte, waarop hij afgezet wordt, maakt eenig verschil, daar dit dán eens op twee tot drie el, dán een op slechts 6 tot 10 palm hoogte geschiedt, in welk laatste geval hij knie-wilg genoemd wordt. Een el komt overeen met ongeveer 69 centimeter. Bij lager afzetten dan 1,5 meter wordt veelal gesproken over een lage knot of van een stoelvorm. Bij hoger afzetten dan ongeveer 3,5 meter spreekt men van een hoge knot. Het is goed om te beseffen dat het knotten van hoge knotbomen veelal moeilijker en gevaarlijker is. Bij knotwilgen op forten in de Nieuwe Hollandse Waterlinie was de hoogte van het knotten ook afhankelijk van de hoogte tussen de vuurlijn en het maaiveld. Deze afstand moest minimaal 2,5 meter bedragen, terwijl de afstand van de knot tot de vuurlijn 2 meter moest bedragen, zodat slechts de lichte topeinden zich boven de verlengde plongées verheffen. Dat wil dus zeggen dat de knothoogte minimaal 50 centimeter was. Uit de beschikbare informatie uit archieven over de Stelling van Amsterdam blijkt ook daar geen standaard

65 Veiligheid en aansprakelijkheid Knotten is arbeidsintensief en risicovol werk. De scheuten moeten meestal op hoogte worden afgezaagd, waarbij het hout op spanning kan komen te staan. Daarbij staan knotbomen vaak op moeilijk toegankelijke locaties, waardoor een veilig verhoogde werkpositie lastig te verkrijgen is. Het is goed om je te realiseren dat de Arbowet ook van toepassing is op vrijwilligers en dat het daarom van groot belang is om oog te hebben voor de veiligheid om ongevallen en aansprakelijkheid te voorkomen. Drie aspecten die in ieder geval aandacht verdienen zijn een stabiele werkpositie, persoonlijke beschermingsmiddelen en training. Het afvoeren van het takmateriaal is vaak meer werk dan de kap zelf. Zo ook hier bij Fort Everdingen. hoogte te zijn geweest voor het aftoppen van knotbomen. Bij Fort aan de St. Aagtenweg moesten de knotbomen bijvoorbeeld op de ene locatie op 1 meter hoogte worden afgezet en op een andere locatie op 2 meter hoogte. Bij Fort bij Veldhuis was de knothoogte weer 1,5 meter en op Fort Honswijk 3 meter. Soms wordt de staak meteen na aanplant afgezaagd of gekapt op de gewenste eindhoogte, andere keren wordt de staak langer gehouden en pas na enkele jaren op de gewenste eindhoogte afgezaagd. Over het algemeen wordt aangeraden om na drie tot vier jaar de knotboom voor het eerst te knotten. Er moet in ieder geval altijd geknot worden als de takken te zwaar dreigen te worden voor de dunne, breekbare knotboom. De stam kan dan afbreken of openscheuren, al dan niet tijdens harde wind. Ook voor de daaropvolgende knotbeurten is dit een belangrijk criterium voor de kapcyclus, alhoewel de marge dan wat groter wordt doordat de stam langzaam maar zeker dikker en steviger wordt. De eerste snoeibeurten kunnen het beste uitgevoerd worden met een fijnbetande zaag of een snoeischaar. Als de boom na verloop van tijd robuuster is geworden, kan ook met grovere zagen en de motorkettingzaag worden gewerkt. Knotten met een aangedreven (hydraulische) knip- of zaagkop leidt vaak niet tot het gewenste knotresultaat. Bij dikke takken is het aan te raden om ze te vellen met behulp van een valkerf om de kans op af- en inscheuren en splijten te verkleinen. Soms worden de takken hiervoor ook eerst op een stomp gezaagd. Om de beschadiging te beperken tot het takweefsel, dient de tak daarom direct buiten de takkraag afgezaagd te worden, dus over het algemeen op zo n 2 tot 5 centimeter van de stam. Het knotten dient in het winterseizoen plaatst te vinden als de bladeren zijn afgestorven en de boom de voedingsstoffen hieruit heeft teruggetrokken. In de praktijk kan er geknot worden tussen half november en eind maart, maar al vanaf januari dient wel te worden gelet op de aanwezigheid van nesten. Het knotten van bomen gebeurt tegenwoordig om de vier jaar. Deze cyclus wordt ook genoemd in archiefstukken over Fort aan de Winkel

66 Beheer De archieven geven weinig informatie vrij over het beheer van knotbomen op verdedigingswerken. Een van de weinige uitzonderingen vormt de memorie Algemeen stelsel van beplanting voor de permanente verdedigingswerken in de Nieuwe Hollandsche Waterlinie uit Daarin wordt aanbevolen om de knotwilgen jaarlijks te dunnen om er voor te zorgen dat de eigen vuuruitwerking direct (storing in den loop der projectielen) noch indirect (beperking van het uitzicht) op hinderlijke wijze belemmerd wordt. Of de auteur hierbij uitdunnen (stikken) bedoelt of volledig knotten is onduidelijk. Een andere uitzondering vormt een notitie van de Eerstaanwezend Ingenieur te Amsterdam over Fort aan de Winkel: 520 wilgenboomen, Om de twee jaar de helft afkappen en in het daaropvolgende winterseizoen van de overtolige uitloopers ontdoen. Het gekapte hout blijft ter beschikking van den aannemer. Hier werd dus een vierjarige kapcyclus voorgesteld, hetgeen overeenkomt met de algemene gang van zaken in die tijd. Er werd veelal om de drie tot vijf jaar geknot. Als het terrein waar de knotbomen staan wordt begraasd, dan kan het nodig zijn om de knotbomen, zeker de eerste jaren, te beschermen tegen vraat en schuren Alternatieve knottechnieken voor oude, verwaarloosde knotbomen. Hervatten van knotbeheer Als sommige boomsoorten te lang niet zijn geknot, kan volledig knotten een (te) grote aanslag betekenen op de vitaliteit van de knotboom. In zo n geval kan een deel van de takken gespaard worden, bijvoorbeeld door een of enkele, zo dun en vitaal mogelijke, door middel van gaas, afrastering of boomkorven. Vroeger werden de stammen ook wel omvlochten met doorntakken. In bestaande knotbomenrijen vindt er regelmatig uitval plaats. Anders dan bij rijbeplantingen van opgaande bomen, is het goed mogelijk om openvallende plekken succesvol in te boeten. Dit moet dan plaatsvinden na het knotten van de buurbomen om de nieuwe aanplant zo veel mogelijk licht en ruimte te geven. Vroeger was de oogst van hout en takken een belangrijkste reden voor de aanplant en het beheer van knotbomen. Nu wordt het vaak als een last ervaren. Afvoeren van het takmateriaal is immers zeer prijzig. Daarom worden er soms op het terrein takkenrillen of broeihopen van gemaakt. Daar vinden allerlei dieren een geschikte schuil- of voortplantingsplaats. Ook worden opgestapelde knottakken wel gebruikt voor oeverversteviging. Maar dergelijke oplossingen zijn niet altijd geschikt op verdedigingswerken. Als afvoeren noodzakelijk wordt geacht, dan vormt het dikkere hout vaak geen probleem, omdat vrijwilligers (of anderen) het vaak wel willen meenemen voor hun eigen behoefte aan scheuten te sparen. Hierbij moet erop worden gelet dat de knotboom wel stabiel blijft, bijvoorbeeld door alleen centraal geplaatste scheuten te sparen. Deze gespaarde scheuten kunnen na enkele jaren verwijderd worden, zodra de knotboom voldoende nieuwe scheuten heeft gevormd. Uitkijkposten werden op allerlei wijzen gemaskeerd, bijvoorbeeld door er een nepknotboom omheen te bouwen. Deze bestond uit een geraamte van latwerk en hoepels, waartegen kippengaas werd aangebracht dat met boomschors werd bekleed. De knot dekt het hoofd van de waarnemer. De los in de knot geplaatste takken werden al naargelang het jaargetijde vervangen

67 brandhout. Maar de afvoer van de dunnere takken blijft dan problematisch. De vraag naar industrieel brandhout (biomassa) stijgt echter snel en daarmee ook de prijzen. Als het lukt om de logistiek van het inzamelen van het verspreid vrijkomende takhout van knotbomen goed te organiseren biedt dat wellicht mogelijkheden. Heggen De oudst bekende militaire beplantingsvorm zijn heggen. Al in de middeleeuwen werden heggen gebruikt om ongewenste indringers buiten te houden. Sindsdien werden heggen op tal van verdedigingswerken aangelegd als onder meer barrière voor de vijand. De heggen moesten uitgroeien tot volle, gesloten heggen. Deze vormden zo een krachtige versperring. Op verdedigingswerken hebben vele kilometers heg gestaan langs het grachttalud. Door de uitvinding van het prikkeldraad, een goedkoop alternatief, is men ook op de verdedigingswerken geleidelijk aan afgestapt van de aanplant van doornheggen. Hegstijlen Er bestaat een welhaast oneindig aantal hegstijlen, al naargelang de struiksamenstelling, functie en streek. Elke streek had voor elk doel en struiksamenstelling zijn eigen methoden en technieken, maar er is een aantal basisstijlen te onderscheiden. De meest eenvoudige heg is de niet beheerde heg, waarbij de struiken vrij uitgroeien. Nadeel hiervan is dat de onderste takken door lichtgebrek afsterven en de Heggen werden vooral aangelegd langs het grachttalud als barrière voor de vijand en ter versteviging van het talud. Op deze tekening van Jan de Beijer uit 1750 is de heg bij Loevestein goed zichtbaar. Heggen in Nederland Al voor de jaartelling kwamen er heggen (synoniem voor hagen) voor in Nederland. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen zogenaamde ornamentele heggen (voor de sier) en weerheggen (als barrière). Heggen werden vroeger vooral aangelegd als veekering. Vooral in de achttiende en negentiende eeuw nam het aantal sterk toe, doordat het gemeenschappelijk grondbezit werd afgeschaft en de nieuwe eigenaren hun eigendom wilden afbakenen. De uitvinding van het prikkeldraad in 1873 door Joseph F. Glidden betekende echter het begin van de teloorgang van heggen. Niet alleen door de beschikbaarheid van een goedkoop alternatief voor de arbeidsintensieve heggen in de vorm van prikkeldraad, maar ook door de schaalvergroting in de landbouw en ruilverkavelingen werden veel heggen gerooid. Op basis van een vergelijking tussen topografische kaarten van rond 1900 en 1978 wordt geschat dat ruim 70 procent van de heggen Heggen zijn de oudst bekende militaire beplantingsvorm. Al aan het eind van de zestiende eeuw werd de aanleg ervan geadviseerd. De bekendste soort die in militaire archieven wordt genoemd is de meidoorn. 132 in deze periode in Nederland verdwenen is. Sinds enkele decennia staan heggen echter weer in de aandacht om hun landschappelijke en ecologische waarde. 133 heg zijn werende functie verliest. Om dit te voorkomen werden heggen dan ook vrijwel altijd geknipt. Maar zelfs dan bleven heggen niet altijd voldoende dicht om vee of vijandige soldaten te kunnen keren. Er waren dan aanvullende maatregelen nodig, het zogenaamde stoppen van heggen. Er waren verschillende methoden om een heg te stoppen. Bij de eerste stijl, ook wel tuynheg genoemd, wordt de levende heg aangevuld met dood takhout, waardoor deze uiterst geschikt is om nieuw aangeplante heggen onmiddellijk dicht te krijgen. Een tweede stijl is de vlechtheg, waarbij levende zijtakken terug worden gevlochten in de heg. Hierdoor ontstaat een wirwar van horizontale en verticaal groeiende takken, waardoor de heg vrijwel ondoordringbaar wordt, zeker bij het gebruik van doornstruiken. Deze vlechttechniek wordt ook vermeld in een bestek uit 1798 over het onderhoud van de Aarde Werken aen de Grebbe (Hoornwerk aan de Grebbe en de Bastions op de Uiter-

68 Historische bronnen bewijzen dat heggen werden geknipt en gevlochten. Soms is dat ook in het veld nog herkenbaar. waarden). De aannemer moest tot versterking van de doornen de goede einden door den anderen te doen lijden. Deze techniek werd ook voorgeschreven in de Algemeene voorwaarden voor de uitvoering van werken en leveringen voor den Dienst der Genie uit 1872: De hagen moeten in Juli van boven met de schaar worden geschoren; tegelijkertijd moeten de op zijde uitstekende takken ingevlochten en, voor zooveel noodig, vastgebonden worden. Deze voorwaarden hadden betrekking op alle militaire werken die onder toezicht stonden van de Dienst der Genie en er mag dan ook worden aangenomen dat deze voorwaarden toentertijd vrij algemeen werden toegepast. Een derde variant is de gelegde heg. Hierbij worden alle struiken vlak boven de grond ingekapt en in een diagonale stand omgebogen ( gelegd ). De nieuwe uitlopers aan deze gelegde takken groeien recht omhoog naar het licht, waardoor er een Heggen werden gelegd om de doordringbaarheid van heggen terug te dringen. Het is onbekend of dat ook op forten en werken werd toegepast. wirwar van elkaar kruisende takken ontstaat. Gelegde heggen hebben als voordeel dat de struiken zichzelf verjongen door de vele uitlopers die aan de basis gevormd worden. Er worden vele varianten onderscheiden, afhankelijk van de richting waarin struiken gevlochten worden (bijvoorbeeld kruislings of naar één kant), het al dan niet gebruiken van staken en tenen om de gevlochten heg steviger te maken en de hoogte waarop takken ingehakt werden. Tot zo n honderd jaar geleden was het vlechten en leggen van heggen en houtwallen een gebruikelijke wijze om ze ondoordringbaar te maken voor mens en vee. Oude vlechtsporen uit die tijd, ook wel vlechtrelicten genoemd, zijn te herkennen aan de vreemde horizontaal vergroeide takken of stammen in een heg als gevolg van het buigen, kappen en vastbinden van takken. Vlechtrelicten worden hoofdzakelijk teruggevonden in meidoornheggen. In de loop van de twintigste eeuw is het vlechten en leggen van heggen steeds minder toegepast. Het ambacht was hierdoor vrijwel verdwenen, maar sinds de eeuwwisseling wordt het weer zowel hobbymatig als professioneel uitgevoerd in Nederland. Aanplant Een goed aangelegde en onderhouden heg kan decennia lang meegaan. Maar een mooie, goed functionerende heg vergt wel het nodige onderhoud in de vorm van een regelmatige snoeicyclus. Het bekende spreekwoord bezint eer ge begint geldt dan ook bij uitstek voor de aanleg van een nieuwe heg. Wanneer heggen worden hersteld vanuit educatief en cultuurhistorisch oogpunt ligt het op verdedigingswerken voor de hand om zo veel mogelijk aan te sluiten op de oorspronkelijke locatie, militaire afmetingen (hoogte en breedte), knipfrequentie en beheervorm (leggen, vlechten). Daarnaast is het raadzaam om bij de aanleg de oorspronkelijke (struik)soorten toe te passen. Gezien de hoge kosten van het beheer van heggen, zal hierbij soms een compromis moeten worden gevonden tussen historisch verantwoord bezig zijn en de kosten van het beheer. Er werden op verdedigingswerken vooral doornstruiken in heggen aangeplant. De bekendste soort die in militaire archieven wordt genoemd is de meidoorn. Daarnaast worden ook sleedoorn en robinia veel genoemd. Incidenteel worden grootbladige liguster, elzen, stekelbrem (gaspeldoorn) en zelfs vlier genoemd. Als er nog (een restant van) een oude heg staat, heeft het Op luchtfoto s kunnen beplantingsvormen en soms zelfs individuele (knot)bomen herkend worden, zoals op deze luchtfoto van Fort bij t Hemeltje

69 de voorkeur oud genenmateriaal te benutten door gebruik te maken van het zaad van de struiken. Als plantsoen aangekocht moet worden, ligt het voor de hand om autochtoon plantmateriaal te gebruiken. Bij het aanplanten van meerdere soorten in een heg moet rekening worden gehouden met de concurrentiegevoeligheid van de verschillende soorten. Heggen kunnen in een enkele of dubbele rij worden geplant. Een dubbele rij werd bijvoorbeeld voorgeschreven in het Contract wegens het beplanten van Fort aan Jutphaas en de posten de Gagel en aan de Klop uit 1821: Tot het beplanten der bermen met doorne stekken, zal de aannemer naar de lijn, op een halve el van de Grachtboorden eene genoegzame breede en diepe grup moeten doen graven, en daarin naar behooren aan planten, een dubbele reij doorne stekken, in het verband ieder midden op midden één voet of drie en dertig duim uitelkanderen, alles naar den eisch van zoodanig werk, en ter genoegen van de opzichthebbende; blijvende de aannemer voor de goede behandeling in dezen, ook voor zijne arbeiders verantwoordelijk. In een dubbele rij kan het beste het verschoven verband worden gebruikt. Hierbij is de plantafstand tussen en in de rij gelijk, net als bij het vierhoeksverband, maar zijn de rijen verschoven ten opzichte van elkaar, waardoor de struiken in een driehoek komen te staan. In een historisch bestek voor het Fort bij Marken-Binnen noemt men dit schaakvormig verspringend. In de Algemeene voorwaarden (...) Dienst der Genie uit 1872 wordt ook voorgeschreven om dubbele rijen verspringend te planten. In dit stuk worden ook details met betrekking tot de voorbereiding en plantafstanden vermeldt: Alvorens tot het planten van doornen of andere telgen over te gaan, moet de grond ter breedte van 0.6 m. worden omgespit [ niet in zand- en anderen dorren grond ]. In het midden der omspitting moet een greppel, diep 0.15 en breed 0.4 m., worden gegraven, waarvan de as overeenkomt met de plaats der haag. In deze greppel moeten de telgen in twee onderling 0.25 m. verwijderde rijen, in verband springende, op 0.2 m. afstand van elkander geplaatst en met teelaarde aangeaard worden. Deze plantverbanden voor een dubbele rij komen goed overeen met hetgeen in die tijd algemeen in gebruik was. De plantafstand in een enkele rij varieerde veelal van 20 tot 25 centimeter. Opvallend detail is dat men bij de aanleg van heggen soms rekening hield met de lengte van de karabijnen. De beplanting moest niet te breed zijn, zodat de schutter zijn karabijn tussen of onder de heester door kon steken en kon afvuren, zonder de struik te beschadigen. Herstel Tegenwoordig zijn er nauwelijks nog beheerde heggen op de verdedigingswerken. Wel zijn er her en der nog restanten te vinden. Als het de bedoeling is dat zich weer een gesloten heg vormt, zal er meestal moeten worden bijgeplant om ontbrekende stukken uit de voormalige heg op te vullen. Bijplanten is het succesvolst in grotere gaten of als de struiken helemaal bij de grond worden afgezet. In andere gevallen treedt te veel lichtconcurrentie op. De nog herkenbare struiken uit de voormalige heg kunnen veelal nog wel worden ingepast door ze geheel of gedeeltelijk terug te zagen. Als er nog voldoende struiken staan, kunnen ze eventueel ook worden gelegd. Een opknapbeurt begint vaak met het verwijderen van dood hout en de bomen en struiken die niet tot de heg behoren. Als besloten wordt om weer een gesloten heg te vormen, moet de heg voldoende licht Uit militaire archieven blijkt dat vooral de meidoorn veel aangeplant werd voor heggen. In het veld is lang niet altijd duidelijk of meidoorns geplant zijn of zich spontaan hebben gevestigd. Op veel forten staan langs de grachtboorden struiken en bomen, waaronder meidoorn, maar het is niet eenvoudig te achterhalen of dit onderdeel uitmaakte van de oorspronkelijke militaire beplanting, zoals hier bij Fort bij Rijnauwen.

70 krijgen door bijvoorbeeld omringende opgaande bomen en struiken te verwijderen. Snoeien en onderhoud Er zijn weinig archiefstukken bekend waarin iets wordt vermeld over het beheer van de heggen op verdedigingswerken. De interessantste vermelding wordt gevonden in een bestek van de Grebbelinie uit 1798 over het beheer van de heggen op het Hoornwerk aan de Grebbe en de Bastions op de Uiterwaarden: De doorne hegen, waar die wel opde binnendijksche bremen deeser werken geplant staan zal den Aann. [aannemer] in goede leevendige staat te onderhouden hebben, en verplicht zijn tot derselver Culteveering alle Zorge te draagen, en wel vooral ten opzigte van de jongen doornen. Hij zal deselve twee maalen s Jaars van Kweeken en onkruid doen zuiveren en schoon maken, van poppen Rupse nesten, en andere ongediertens zuiveren, alsook den grond aan weerskanten ter breedte van Een of twee Spaaden doen omspitten of alleen schoffelen om de wortels niet te beschadigen. Hij zal de hegens ook alle Jaare op sijn tijd, Er is een aantal basisvormen voor heggen, zoals de trapeziumvorm, de driehoekvorm en de afgeronde vorm. te weeten kort na St. Jan moeten laaten scheeren, van onderen wat breedt en booven Spits toegaande en de Kruin onder een Egaale rechte Lijn zoeken te verkrijgen, observeerende een bekwaame hoogte aan deselve te geeven en tot versterking van de doornen de goede einden door den anderen te doen lijden/waar de hege koomen te versterven of eenige openingen gevonden worden, zal hij in het bekwaamste Saisoen de doode stammen uitneemen, en met leevendige Jong gezaaijde dienen in de plats aanvullen, en indien bevonden wordt noodig te sijn dat deselve gemist mochten worden, zal den Aann. daartoe verplicht sijn, en to dat einde van de vetste bagger specie moeten gebruiken, die hij op de bermen sal lossen en ten weerszijden der hegen de noodige grippen moeten maken, voor het inloopen van den modder. In de memorie Algemeen stelsel van beplanting voor de permanente verdedigingswerken in de Nieuwe Hollandsche Waterlinie uit 1908 wordt aanbevolen om de heggen te snoeien of scheren op 1,2 meter hoogte met een dikte van 30 centimeter. In een bestek voor de gemeenschapsweg Kudelstraat-Uithoorn uit 1904 moest een vlierheg tot 1,2 m + ap worden afgezet en volgens aanwijzing ter weerszijden opgesnoeid worden. In bovenstaande citaten worden al enkele belangrijke elementen uit het beheer vermeld. De aannemer moest de heg in de regel eenmaal (of soms meerdere malen) per jaar snoeien. Dit wijst erop dat de heg een behoorlijke dichtheid moest krijgen. Voor kerende heggen wordt nog steeds geadviseerd om eenmaal per jaar te snoeien zodat een dicht netwerk van takken wordt gevormd en de heg op de gewenste hoogte wordt gehouden. Jaarlijks snoeien heeft niet alleen als voordeel dat de dichtheid van de heg bevorderd wordt, maar ook dat alle soorten in de heg behouden blijven door het verminderen van de lichtconcurrentie en er per keer minder snoeimateriaal afgevoerd hoeft te worden. Sommigen geven de voorkeur aan tweemaal per jaar snoeien, namelijk aan het begin van de zomer (juni-juli) en eenmaal aan het begin van de herfst (september-oktober). Snoeien in juni-juli kan problemen opleveren met broedende vogels en daarmee met de natuurwetgeving. Jaarlijks snoeien heeft als nadeel dat de struik minder bloeit en dus minder bessen draagt. Om dit te voorkomen kunnen langere takken eventueel terug worden gevlochten in de heg. Bij het snoeien wordt bij de grond begonnen en daarna omhoog gewerkt, zodat afgeknipte takken niet kunnen blijven liggen op onderliggende takken. De heggen dienen driezijdig geknipt te worden. Net als vroeger wordt ook nu nog geadviseerd om de heg een bredere onderkant te geven. De bovenkant kan vlak (trapeziumvorm) of bolrond (afgeronde vorm) worden geknipt of zelfs in een punt (driehoekvorm). Vroeger werd handgereedschap gebruikt voor het snoeien van heggen en dat levert ook nu nog het beste resultaat op. Zo wordt in archiefstukken bijvoorbeeld een schaar genoemd. Een motorheggenschaar is tegenwoordig een sneller alternatief. Om kosten te besparen wordt ook wel gesnoeid met aanbouwmachines achter een tractor, zoals een maaibalk, knipbalk, heggenschaar of klepelmaaier. Het vereist veel ervaring en zorgvuldigheid om tot een mooi resultaat te komen. De klepelmaaier, voorzien van fijne, scherpe klepels, kan het best alleen op eenjarig hout worden ingezet. De maai- of knipbalk kan voor iets dikker hout gebruikt worden en als dit niet meer mogelijk is kan de cirkelzaag ingezet worden. Naast het vlechten en snoeien van heggen bestond het onderhoud van heggen op de verdedigingswerken ook uit het verwijderen van schadelijke insecten en het verwijderen van onkruid. Zo lezen we bijvoorbeeld in Algemene voorwaarden van de Dienst der Genie uit 1872: Het hakhout, de doornenhagen en de jonge bomen, waaronder te verstaan die, welke op 1 m. boven den grond niet meer dan 0.25 m. in omtrek dik zijn moeten vóór Juli voor zooveel doenlijk worden gezuiverd van de nesten van rupsen en andere voor het gewas schadelijke dieren; die nesten moeten dagelijks bijeengebracht en verbrand worden. In hetzelfde document zijn ook voor

71 waarden opgenomen voor onkruidverwijdering en spitten: Juli en in september moeten het gras en onkruid tusschen het plantsoen tot den grond afgesneden, en moet de grond onder en langs de doornenhagen, ter gzamelijke breedte van 0.8 m., losgehakt en van onkruid gezuiverd of gewied worden. Het onkruid en gras moeten dagelijks van den militairen Rijksgrond worden weggevoerd (...) In diezelfde maand [maart] moet ook de grond, aan weerszijden van de hagen, ter breedte van 0.4 en ter diepte van 0.2 m. omgespit worden. Op Fort Everdingen is een meidoornhaag op de oorspronkelijke locatie aangeplant aan de waterkant, met een rij knotbomen erachter. Vlechten en leggen Om de dichtheid van een heg te herstellen of te verbeteren kan een heg worden gevlochten, waarbij een horizontale of diagonale structuur in de heg wordt aangebracht. Er worden veel verschillende vlechttechnieken onderscheiden, waaronder het invlechten en het leggen van een heg. Zoals eerder vermeld gebeurt invlechten door middel van het ombuigen van takken terug de heg in, terwijl bij het leggen de gehele struik wordt ingekapt en daarna omgebogen. De takken moeten horizontaal of diagonaal ingevlochten worden. Vrijwel alle struiken die in landelijke heggen voorkomen, kunnen goed gevlochten worden, maar soorten met bros hout, zoals kardinaalsmuts, moeten voorzichtig behandeld worden om breuk te voorkomen. Na het invlechten kan de struik geknipt worden. Het doel van het leggen is een kerende heg te vormen en een heg te stimuleren zich te verjongen. Voor een heg die uiteindelijk 1 meter hoog moet worden, dient de heg minimaal 2 meter hoog te zijn om hem te kunnen leggen. Het leggen gebeurt tussen In een van de bermen langs de enveloppe op de vesting Naarden staat een meidoornhaag, maar het historische beeld van een ondoordringbare beplanting is hiermee nog niet hersteld. november en half maart. De planten zijn dan in rust en hebben veelal hun blad verloren waardoor je goed zicht hebt op de werkzaamheden. Voor aanvang moet bepaald worden welke bomen eventueel blijven staan als overstaanders en naar welke zijde de heg gelegd wordt. Het werk start met het verwijderen van dood hout, prikkeldraad en dergelijke. Struiken die te ver uit het midden staan en soorten als braam en rozenstruiken worden verwijderd. Daarna worden de uitstekende zijwaartse takken van de struiken verwijderd en wordt de stam van de struik voor tweederde schuin naar onderen ingekapt. Hiervoor wordt, afhankelijk van de dikte en de soort struik en persoonlijke voorkeur, bijvoorbeeld een takkenzaag, een hiep of een bijl gebruikt. Voor dikke struiken wordt vaak een motorkettingzaag gebruikt. De kap- of zaagsnede dient enkele centimeters boven de grond te eindigen. Onder de zaagsnede zullen zich later nieuwe loten vormen, die op termijn soms een eigen wortelstelsel vormen. Hoe dichter bij de grond wordt afgezet, hoe groter de kans op eigen wortelvorming. De struik wordt in een hoek van ongeveer 30 graden neergelegd. Het schuine deel van de afgekapte stam (de hak ) wordt weggehaald. Om de stevigheid van de heg te vergroten en te voorkomen dat de heg zich in het voorjaar opricht, worden de struiken vastgezet met een streng van bijvoorbeeld gevlochten katwilgentenen. Deze streng wordt vastgemaakt aan staken die ongeveer om de 60 centimeter in de grond zijn geslagen. Eventuele uitstekende takken worden terug de heg ingevlochten of afgekapt. Een

72 maal gelegd kan de heg er, afhankelijk van het onderhoud, weer 15 tot 25 jaar tegen. Bescherming tegen vraatschade Een goed ontwikkelde heg kan vee tegenhouden en behoeft dus geen bescherming. Het gaat echter niet goed als er veel koeien en schapen in de wei staan. Bij een te hoge veedruk zullen de dieren zich ook te goed doen aan de heg. Geiten en paarden zijn lastig tegen te houden met alleen een heg. Een extra stroomdraad (paarden) of een raster zijn dan noodzakelijk om het vee te weren en de heg te beschermen tegen vraatschade. De stroomdraad of het raster dienen op enige afstand van de heg geplaatst te worden, namelijk zo n 0,5 meter bij schapen en 1,5 à 2 meter bij paarden. Het leggen van een heg vereist deskundigheid en wordt daarom veelal uitbesteed aan professionals. Professionele hulp In dit hoofdstuk zijn alleen de hoofdlijnen van het beheer van heggen beschreven. Als u meer wilt weten kunt u de Handleiding heggenvlechten van Jef Gielen (2011) of het Handboek cyclisch heggenbeheer van Robert Ceelen en Lex Roeleveld (in voorbereiding) raadplegen. Het leggen van een heg is specialistisch werk. De Stichting Heg-en-Landschap zet zich in voor meer en beter onderhoud van heggen en mooiere heggen en heggenlandschappen in Nederland. Deze stichting biedt onderdak aan het Nederlands heggengilde. Het heggengilde is gevormd door een groep, grotendeels professionele heggenvlechters. Het gilde wil het vakmanschap versterken en het heggenvlechten als moderne onderhoudsmaatregel introduceren. Grazige vegetaties, waterplanten en muurbegroeiing In dit boek richten wij ons op beplantingen met struiken en bomen, maar uiteraard vormen gras- of kruidachtige vegetaties, waterplanten en muurbegroeiingen ook belangrijke vegetatietypen op verdedigingswerken. Hieronder worden kort de belangrijkste beheeraspecten van deze vegetatietypen behandeld. Tabel Grastypen en globaal beheer Type Hoogte in centimeter Maaifrequentie per jaar wordt uitgevoerd. Bemesting is nodig om het gras hard te laten groeien, zodat andere kruiden weinig kans hebben door de lichtconcurrentie en het bijbehorende frequente maaien. Planten met een plat rozet, zoals madeliefjes of leeuwentand, kunnen nog wel lang stand houden. Het is een kwestie van smaak of dit acceptabel is. Naast de bemesting dient het gazon ook in droge perioden te worden besproeid. Blijft dit achterwege, dan zullen bruine plekken in de grasmat optreden Afvoer maaisel gazon meestal niet ja ruig gras meestal wel soms Bemesting hooiland altijd in principe niet ruigte onbepaald iedere 2-5 jaar altijd niet doordat het gras bovengronds afsterft. Doordat het korte maaisel blijft liggen treedt na een paar seizoenen een lichte verzuring, verslemping en mosvorming in de zode op. Verticuteren, beluchten en bezanden van de zode van de grasmat is dan De courtine en de bastions op de vesting Loevestein zijn erg steil en daardoor zeer moeilijk te maaien. Het terrein wordt daarom ook grotendeels begraasd door schapen Grazige vegetaties In de vegetatiekunde worden allerlei plantengemeenschappen onderscheiden voor grazige en kruidachtige vegetaties. We gaan hier kort in op het beheer van de vier basis-grastypen. Een perfect gazon geeft het gehele seizoen door een gelijk beeld: vlak, donkergroen, kort gemaaid, nauwelijks andere kruiden. Om dat te bereiken is een intensief beheer noodzakelijk, dat vaak door een hovenier

73 noodzakelijk. Bemesting kan worden uitgevoerd met kunstmest in een paar beurten per jaar met een globale dosering van ongeveer 1 kilo per are per jaar. Daarnaast worden in een gazon molshopen verwijderd. Ook op de verdedigingswerken vond men het belangrijk om een egaal (gras)oppervlak zonder molshopen te hebben. In 1801 werd bijvoorbeeld in een bestek voor onderhoud aan diverse werken in de Grebbelinie geschreven: Ten einde de oppervlaktens der aardewerken, zoveel mogelijk effen, en gelijk te houden, zullen ook telkens na de aanslaaging bij droog weder de opgeworpene molshoopen en andere kleine bulten geslecht en verspreid worden. Wanneer op verdedigingswerken wordt gekozen voor ruig gras, dan wordt de maaifrequentie sterk verlaagd. Afhankelijk van de voedingstoestand en het gewenste beeld wordt een tot drie keer in het voorjaar gemaaid en een tot twee keer in het najaar. Dit kan per seizoen en per jaar verschillen, al naargelang de groeiomstandigheden. Het laten liggen van gras zorgt ter plekke voor sterfte in de zode, verruiging en toename van kruiden. Bij grote hoeveelheden maaisel kan dit bezwaarlijk zijn. Vaak wordt dan gras van de eerste beurt in voor- en najaar verzameld en afgevoerd, en van latere beurten niet. Hier speelt ook kostenafweging een rol: ruimen van maaisel is immers duur. Veelal wordt ruig gras niet bemest. Dat komt de bloemrijkheid ten goede. Ruig gras kan ook worden onderhouden door begrazing. Daartoe worden meestal schapen ingezet. Hier kan beschadiging van het talud optreden, door bijvoorbeeld de looppaadjes die ontstaan, of door overbegrazing gedurende het seizoen. Hiertoe moeten dus goede afspraken worden gemaakt met de eigenaar van de dieren. Begrazing heeft ook als nadeel dat overal hekwerk en rasters moeten worden geplaatst én onderhouden. Ook zijn de wallen minder goed toegankelijk voor publiek door de hekwerken en doordat overal schapenpoep ligt. Hooiland is te beschouwen als de meest extensieve vorm van grasbeheer. Er worden meestal twee maaibeurten uitgevoerd: een in de late lente of in de zomer, en dan nog een maaibeurt aan het einde van de zomer of het begin van de herfst. Maaisel wordt altijd geruimd, maar pas na een droogtijd van een à twee weken. Hierbij wordt het maaisel regelmatig geschud zodat het hooi kan worden, en wel zodanig dat zaden eruit kunnen vallen. Het maaitijdstip is van een aantal factoren afhankelijk: draagkracht van het terrein is de belangrijkste daarin. Onder natte omstandigheden kan alleen met handkracht worden gewerkt. Dit is echter een arbeidsintensieve en dus dure methode. Soms wordt de laatste maaibeurt vervangen door een nabeweiding. Nadeel is dan dat er ook een hekwerk in stand moet worden gehouden. Eventueel kan een flexibel net, dat ook snel verplaatsbaar is, dan uitkomst bieden. Begrazing van hooilanden kan echter leiden tot verslemping en stuktrappen van de zode. Een tweede factor die het maaitijdstip kan bepalen is een ecologische: de bloei en zaadzetting van bijzondere hooilandsoorten, of het belang van bloeiende kruiden voor vlinders of andere insecten. Te vroeg maaien kan dan funest zijn. Vroeg maaien kan wel wenselijk zijn om het perceel desgewenst verder te verschralen. Vaak wordt dan nog een latere maaibeurt in de zomer uitgevoerd, en natuurlijk nog een aan het eind van de zomer. Op afgelegen terreindelen van verdedigingswerken of op plaatsen waar publiek niet zozeer gewenst is, kan ervoor worden gekozen om een ruigte te laten ontstaan. De maaifrequentie is dan zeer laag. Vaak wordt gefaseerd gemaaid, zowel naar plaats als tijd: delen blijven daardoor langer ruig dan andere delen. Ruigtes kunnen ook worden gecombineerd op een overgang van grasland naar struweel en opgaand hout, waarmee een mantel- en zoomstructuur wordt gecreëerd. Net als een ruigte zelf zijn dergelijke structuren ecologisch van betekenis als broedgelegenheid voor zangvogels als braamsluiper of ringmus. Ook zeer algemene soorten als winterkoning en roodborst maken er gebruik van. In de winter overstaande ruigtes bieden voedsel aan vele vinkachtigen. Ruigtes bieden ook dekking aan veel zoogdiersoorten als muizen, spitsmuizen en marterachtigen. Ook als overwinteringsplaats voor insecten (rupsen, eieren) spelen ruigtes en belangrijke rol. Invasieve waterplanten Water- en oeverplanten vormen een onderdeel van het beheer van de grachten op forten. In dit kader wordt de aandacht gericht op een belangrijk beheerprobleem, namelijk invasieve waterplanten. Het gaat hierbij om uitheemse planten die geïmporteerd werden of hier gekweekt zijn voor gebruik in vijvers of aquaria, maar bedoeld of onbedoeld, in de buitenwateren terecht zijn gekomen. Enkele soorten vermeerderen zich explosief en kunnen een hele plas of sloot overwoekeren. Inheemse soorten kunnen verdrongen worden door zuurstofgebrek, lichtconcurrentie of het stijgen van de ph of het stikstofgehalte. Ook kan er overlast ontstaan voor de waterrecreatie, doordat de toegankelijkheid vermindert. Het waterbeheer kan ernstige last ondervinden door een beperking van de doorstroming en het verstoppen van stuwroosters. De schade en de kosten voor de bestrijding kunnen fors oplopen, zeker als te laat wordt ingegrepen. Daarom is het belangrijk om zo snel mogelijk in te grijpen als een invasieve soort wordt ontdekt en dus niet te wachten tot het probleem urgent wordt. In de veldgids Invasieve waterplanten in Nederland worden de twintig meest invasieve waterplanten beschreven

74 Muurbegroeiing De muren van de forten en vestingen zijn een belangrijke vestigingsplaats voor allerlei (zeldzame) vaatplanten, mossen en korstmossen. Muurvegetatie hoort eigenlijk thuis op rotsen en andere stenige standplaatsen. Planten die gebonden zijn aan rotsige standplaatsen beschikken over bijzondere aanpassingen om extreme temperatuursverschillen en droogte te weerstaan, zoals isolerende haren, leerachtige bladeren en de opslag van water in hun bladeren. Bij muurvegetatie in engere (wetenschappelijke) zin horen alleen begroeiingen die specifiek zijn voor (bijna) verticale wanden. Planten op horizontale stenige oppervlakten of schuine wanden worden tot een aparte categorie gerekend en niet tot de echte muurvegetatie. De Nederlandse rivierdelta kent nauwelijks stenige biotopen, maar muren vormen in principe een geschikte habitat voor deze vegetatie. De kolonisatie vanuit de oorsprongsgebieden werd versneld doordat de mens rotsplanten voor medicinale doeleinden of als sierplant in Nederland ging kweken. De kolonisatie van muren start veelal met bacteriën, schimmels en blauwwieren. Zij zetten door het afscheiden van chemicaliën verweringsprocessen in werking, die de vestiging van korstmossen mogelijk maakt. Er zijn korstmossen die zich als pionier thuis voelen op nauwelijks verweerde muren en soorten die een redelijk stabiel fysisch-chemisch milieu nodig hebben. De laatste groep bestaat veelal uit zeldzame soorten, waarvoor de muren van historische bouwwerken, waaronder verdedigingswerken, van groot belang zijn als vestigingsplaats. Op de vestingmuren van s-hertogenbosch worden zo n 65 verschillende korstmossoorten aangetroffen. Ook de vesting Naarden staat bekend als een belangrijke vindplaats voor (zeldzame) korstmossen. Er komen ongeveer zeventig verschillende soorten voor, waaronder de voor Nederland zeer zeldzame harde kalkstippelkorst (Verrucaria caerulea). Uit het eerder vermelde onderzoek van de Rijksgebouwendienst blijken algen en korstmossen geen negatieve invloed te hebben op metselwerk. Ze kunnen zelfs een beschermende laag vormen die water en vocht afstoot en daarmee verdere aantasting tegengaat. Het fysisch-chemisch milieu wordt in de loop der tijd almaar verder beïnvloed en humus en stofdeeltjes worden opgevangen, waardoor minerale grondstoffen beschikbaar komen en water wordt vastgehouden. Er kan een geschikte microbiotoop ontstaan voor groene bladmossen. Bladmossen stellen hoge eisen aan de luchtvochtigheid en de vochtigheid van de ondergrond. Mossen zijn dan ook vooral te vinden op muurdelen met een verhoogde vochtigheidsgraad als gevolg van water, omringende begroeiing en/of schaduwwerking. Soorten die veel voorkomen op muren zijn gewoon muisjesmos en muurmos (ook wel gewoon muursterretje genoemd). Mossen versterken de voornoemde processen en kunnen water en zaailingen vasthouden. Zo kunnen uiteindelijk na zo n twintig tot honderd jaar de eerste vaatplanten zich vestigen. Muurvaren en muurleeuwenbek zijn landelijk de meest algemene echte muurplanten. Als de muur voldoende is aangetast, kunnen zich uiteindelijk ook struiken en bomen vestigen. Bij restauraties in het verleden was er weinig tot geen aandacht voor het behoud van muurvegetaties. De bestaande muurvegetatie werd niet alleen verwijderd, maar er werd met materialen en werkmethoden ook geen rekening gehouden met herkolonisatie. Bij restauraties van historische gebouwen werden (en dat gebeurt nog steeds) bijvoorbeeld veelal moderne bouwmaterialen gebruikt. Hierdoor is het aantal biotopen voor muurvegetatie sterk achteruitgegaan. Maar de waardering en aandacht voor en kennis over muurvegetaties groeit gestaag. De gemeenten s-hertogenbosch en Utrecht hebben bijvoorbeeld veel aandacht besteed aan de muurvegetatie bij de grootschalige restauraties van respectievelijk de Bossche vesting en de Utrechtse grachtmuren. Zij vervullen hiermee een belangrijke voortrekkersrol. Jan Maassen en Henk Vennix hebben een prachtig boek over de muurvegetatie op de Bossche vestingmuren geschreven: De groene vestingmuren van s-hertogenbosch (2007). Restauraties kunnen een negatief effect hebben op de muurvegetatie, maar restauraties kunnen ook gunstig zijn voor muur De muren van forten en vestingwerken zijn belangrijk vindplaatsen voor allerlei (zeldzame) vaatplanten, mossen en korstmossen, zoals de muurvaren. Mossen en korstmossen leveren nauwelijks schade aan het metselwerk.

75 Bij de restauratie van de vestingmuren van s-hertogenbosch is veel aandacht besteed aan de duurzame instandhouding van muurvegetatie. vegetatie. Muurvegetatie is in feite een pioniervegetatie die zich in de loop der tijd permanent heeft kunnen vestigen en handhaven op muren, ondanks, of juist dankzij de traditionele restauratie- en onderhoudsmethoden die eeuwen zijn toegepast. De pioniermuurvegetatie schept de condities voor de vestiging van soorten die minder zijn aangepast aan de barre omstandigheden op kale muren. Indien restauratie en onderhoud achterwege blijven, ontstaan er condities die niet alleen het verval van de muren in de hand werken, maar ook de vestiging mogelijk maken van planten die de muurvegetatie op den duur zal wegconcurreren. Restauratie kan de voor muurvegetatie gunstige pioniercondities herstellen en helpt deze vegetatie zo in de concurrentiestrijd met andere planten. Er zijn talloze manieren om muurvegetaties te behouden tijdens restauraties en goede omstandigheden te scheppen voor kolonisatie. De belangrijkste succesfactor is dat bij de voorbereidingen van de restauratie het behoud van de muurvegetatie telkens als een belangrijke voorwaarde is opgenomen. Bij restauraties van muren worden veelal alle schades gerepareerd, waarbij de bestaande muurvegetatie grotendeels of gedeeltelijk wordt beschadigd of verwijderd en het vestigingsklimaat negatief wordt beïnvloed. Bij de restauratie van de Bossche vestingmuren was de filosofie om alleen schades met mogelijke constructieve gevolgen aan te pakken. Ook in Utrecht restaureert men veelal alleen de meest beschadigde delen. Men noemt deze methode daar de wolkenmethode. Veel schades aan muren die men normaal gesproken herstelde, worden nu ongemoeid gelaten, waardoor de muurvegetatie grotendeels ongestoord blijft. Nadeel hiervan is wel dat de muren meer onderhoud nodig hebben dan na een verregaande restauratie het geval zou zijn. In een onderhoudsplan is daarom in een jaarlijkse inspectie en eventueel kleinschalig herstel voorzien. Maar een voordeel is dat het historische karakter beter behouden blijft, omdat de sporen van de tijd minder worden uitgewist. De betrokken architect in s-hertogenbosch noemt dit bevroren verval. Deze strategie is bijvoorbeeld ook toegepast bij de restauratie van Bastion Katten op de vesting Naarden. Met het oog op de uitvoering van de werkzaamheden is het belangrijk om ervoor te zorgen dat alle betrokken personen, van beleid tot uitvoering, zich bewust zijn van het belang van het behoud van de muurvegetatie en dat ze de vegetatie kunnen herkennen. Lang niet alle muren zijn geschikt voor muurvegetatie. Gladde en harde stenen vormen geen geschikte vestigingsplaats, omdat de planten zich niet kunnen vasthechten of er in kunnen binnendringen en bovendien is de waterhuishouding door de geringe poreusheid vaak niet geschikt. Vrijwel alle moderne stenen hebben deze eigenschappen en bovendien worden tegenwoordig speciesoorten met een hogere zuurgraad gebruikt, zodat moderne gebouwen veelal niet geschikt zijn voor muurvegetatie. Het is daarom beter om mortel en stenen te gebruiken die vergelijkbaar zijn met het oorspronkelijke bouwmateriaal. Onderzoek naar de oorspronkelijke mortel en stenen is dus van belang. Terugliggende en ruwe voegen bieden meer mogelijkheden voor muurplanten om zich te vestigen. Na het aanbrengen van de nieuwe voegen kan het voegoppervlak eventueel wat opgeruwd worden en kunnen er kleine openingen in het voegwerk gelaten worden. Er zijn op meerdere plekken pogingen gedaan om muurplanten over te planten (transplanteren). De resultaten zijn wisselend, maar indien het zorgvuldig wordt uitgevoerd kan het succesvol zijn. In het rapport Evaluatie Beschermingsplan Muurplanten van Bert Maes en Piet Bakker (2002) worden hiervoor tips gegeven. Ook het beheer van omringende bomen heeft invloed op de muurvegetatie. Met het oog op de vochtigheid kan beschaduwing door bomen bijvoorbeeld gunstig zijn. Een aantal planten die expliciet aan het muurmilieu zijn gebonden hebben een wettelijke bescherming binnen de natuurwetgeving, zoals steenbreekvaren, tongvaren, blaasvaren en gele helmbloem. Als er werkzaamheden plaatsvinden aan muren met deze soorten, dan dient ontheffing aangevraagd te worden

76 Praktijkvoorbeelden 5 Op verdedigingswerken speelt een grote verscheidenheid aan belangen en aandachtsgebieden. Bovendien heeft elk verdedigingswerk of elke linie zijn eigen karakteristieken. Het ene werk is zeer geschikt voor de opvang van grote bezoekersstromen, terwijl het andere werk bijvoorbeeld zeer afgelegen ligt, hoge natuurwaarden kent of nauwelijks interessant is voor de gemiddelde bezoeker. De langetermijnvisies variëren sterk en inrichting en beheer van verdedigingswerken is maatwerk. Voor elk verdedigingswerk worden andere keuzes gemaakt. Het is dan ook niet mogelijk om strakke richtlijnen te geven voor inrichting en beheer, omdat dit onder andere sterk afhankelijk is van de keuzes die gemaakt worden ten aanzien van de functies die het object moet vervullen. De aandacht voor gestructureerd beheer van beplantingen op vestingwerken is van relatief jonge datum en het is dan ook niet verwonderlijk dat er weinig inrichtingsen beheerplannen beschikbaar zijn, laat staan dat er veel praktijkvoorbeelden van de uitvoering hiervan zijn. Om toch een beeld te geven van de mogelijkheden die er zijn worden hieronder enkele praktijkvoorbeelden beschreven. Het gaat hierbij om visies, inrichtingsplannen en uitvoeringsplannen van verschillende organisaties voor uiteenlopende objecten. Bij de keuze van de voorbeelden is het belangrijkste criterium geweest dat ze leerzaam en/of inspirerend moeten zijn. Of de plannen kunnen rekenen op draagvlak onder de lokale bevolking of bij professionals heeft geen rol gespeeld bij de keuze. S Fortenvisie Natuurmonumenten De Fortenvisie Noord-Holland en Utrecht van Natuurmonumenten uit 2009 bevat een leerzame visie op het beheer van beplantingen op forten. De hoofddoelstelling voor het beheer van de forten is het in stand houden als monumenten van natuur, landschap en cultuurhistorie. De belangrijkste reden voor aankoop is instandhouding en versterking van de natuur: de op de fortterreinen voorkomende planten en dieren, met vleermuizen als belangrijkste groep, en de functie van stapstenen in de verbindingszones van de ecologische hoofdstructuur. Behoud van de cultuurhistorische waarden van de fortterreinen en het open landschap van de verdedigingslinie, waarvan de forten het middelpunt vormen, is van belang om de geschiedenis van de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie zichtbaar te houden. De bijzondere betekenis van de forten komt voort uit de verweving van cultuurhistorie, natuur en recreatieve mogelijkheden. In principe richt het beheer van Natuurmonumenten zich op behoud en versterking van de waarden van alle drie functies. Bij tegenstrijdige belangen worden keuzes gemaakt op basis van de hoofddoelstelling die voor het betreffende fort is opgesteld. In het merendeel van de gevallen gaan de natuurbelangen bijvoorbeeld gelijk op met de cultuurhistorische betekenis. Wat voor Natuurmonumenten van belang is bij het beheren van forten is dat ze vaak door de beschermde militaire status een lange periode van rust en afzondering hebben gekend, waardoor natuurwaarden tot ontwikkeling zijn gekomen die lokaal of regionaal bijzonder zijn en kenmerken

77 In de fortenvisie van Natuurmonumenten (Noord-Holland en Utrecht) wordt de ambitie uitgesproken om voor al haar forten historisch verantwoorde beplantingsplannen op te stellen. de (open) landschappen intact zijn gebleven. De fortterreinen hebben verder een sterke relatie met de aard en de inrichting van het omringende landschap. De gebouwen en terreinen vertellen, in samenhang met het door de mens naar zijn hand gezette landschap, een veelal onbekend geschiedkundig en militair verhaal. Hierdoor vormen forten ook een geschikte plaats voor voorlichting en de profilering van Natuurmonumenten. In de visie van Natuurmonumenten uit 2009 zijn ten aanzien van de recreatieve mogelijkheden en publiekscommunicatie de bakens verzet ten aanzien van eerdere visies. Met de huidige visie kunnen de recreatieve en economische potenties daardoor meer benut worden dan voorheen, alhoewel recreatie en openstelling blijven dienen ter ondersteuning en versterking van natuur en cultuurhistorie. Deze veranderingen op het gebied van recreatie en openstelling vormen de basis voor de vier beheer- en ontwikkelingstrategieën die zijn ontwikkeld voor deze visie: 1 Met prioriteit wordt op de volgende forten met deze strategie gezocht naar mogelijkheden voor beleving, ontvangst van publiek, excursies, evenementen, ledenwerving en inkomstenvergroting, met inachtneming van natuur-, landschaps-, en cultuurhistorische waarden: zie Fort bij Spijkerboor en Fort bij Abcoude. 2 Gecombineerde doelstelling voor behoud en versterking van natuur, landschap en cultuurhistorie, zoeken naar openstelling en toegankelijkheid ten behoeve van publiekscommunicatie, maximaliseren oppervlakte en opbrengst uit zakelijke en thematische verhuur. Eventueel ruimte voor passende initiatieven van externe organisaties zijn van toepassing op de forten De Schans, Middenweg, Waver- Amstel, Nigtevecht en Nieuwersluis. 3 Natuur, landschappelijke beleving, rust en instandhouding van de gebouwen staan voorop. Bezichtiging op afspraak is mogelijkheden. Dit geldt voor de forten Jisperweg en Kijkuit. 4 Puur natuur, landschap en rust, afgesloten voor het publiek, geen restauratie zolang functie voor natuur in gedrang komt. Dit is aan de orde bij de forten Botshol en Hinderdam. Op Fort Kijkuit staan natuur, landschappelijke beleving, rust en instandhouding van de gebouwen voorop. Bezichtiging is alleen mogelijk op afspraak. Met betrekking tot de beplanting op forten wordt ernaar gestreefd om op termijn de oorspronkelijke beplanting zo veel mogelijk te herstellen. Om een goede basis te hebben voor dit beheer wil men voor elk fort historisch verantwoorde beplantingsplannen opstellen. Voor sommige forten zijn de oorspronkelijke beplantingsplannen al verzameld en verwerkt tot historische beplantingsplannen en beplantingsadviezen. Voor andere forten wil men deze gaan opstellen. Met dit beheer wil men de zichtbaarheid van de forten en de oorspronkelijke schootsvelden vergroten door kap van niet-functionele beplanting. Daar verstaat met beplanting onder die niet behoort tot het historische beplantingsplan en geen hoge cultuurhistorische-, landschappelijke- of natuurwaarde heeft. Het beheer van de grasvegetatie vindt plaats door begrazing of maaien met afvoer. Door verschraling en het terugdringen van ruigte wil men de structuur- en kruidenrijkdom bevorderen met het daarmee samenhangende gunstige effect op de insectenstand. Er wordt dan ook niet bemest en opslag van bomen en struiken wordt zo nodig verwijderd. Het maaiwerk vindt plaats in de nazomer vanwege de bloei- en zaadperiode van planten en de levenscyclus van insecten. Op een aantal forten van Natuurmonumenten zijn pachtovereenkomsten afgesloten en wordt begraasd door vee; het binnenfort veelal door schapen, aan de buitenkant graast ook rundvee. Zo nodig vindt er nabeweiding plaats. Dode bomen blijven staan zolang ze geen gevaar vormen voor gebouwen of bezoekers en ze het cultuurhistorische beeld niet aantasten. Onderhoud van de fortgracht vindt plaats wanneer deze dreigt dicht te groeien. Op de oevers wordt erosie tegengegaan

78 S Inspiratieboek Grebbelinie In 2008 is het Inspiratieboek Grebbelinie uitgegeven door Provincie Utrecht, waarin de stuurgroep Grebbelinie haar ambities voor de linie beschrijft aan de hand van een erfgoedstrategie en inrichtingsprincipes. De erfgoedstrategie gaat uit van de hedendaagse restauratiestrategie: geen letterlijke of theoretische reconstructie, maar wel de opbouw in tijdlagen duidelijker maken. Uitgangspunt is de Grebbelinie als cultuurhistorische drager met de daarbij behorende ecologische waarden. Herstel van belangrijke onderdelen staat hierbij voorop, zeker als het gaat de werking van de linie beter te kunnen vertellen. Concreet betekent dat voor de Grebbelinie: Probeer de hoofdlijnen in het lengte- en dwarsprofiel van het Valleikanaal en de Eem te respecteren. Tracht de scheidende werking te respecteren van de linie tussen de droge west- zijde en natte oostzijde, het vroegere inundatiegebied. Probeer ruimtelijke ontwikkelingen tegen te gaan die haaks staan op het huidige karakter van de cultuurhistorisch waardevolle linie-elementen. Probeer de herkenbaarheid van de verschillende landschappelijke liniegezichten te handhaven. Deze erfgoedstrategie is uitgewerkt in zogenaamde inrichtingsprincipes voor de linieelementen en de inspiratiezone. De inspiratiezone is de zone van ongeveer 1000 meter die zich grotendeels aan de oostzijde van de linie bevindt en samenvalt met een deel van de voormalige inundatiezone. Doel van deze inrichtingsprincipes is om de linie als cultuurhistorisch fenomeen te benutten en/of te versterken. De inrichtingsprincipes voor de linie-elementen zijn: Consolideer bouwwerken en grondlichamen in hun huidige staat. Herstel het basisprofiel van liniedijk en keerkaden. Voer op de forten en werken een terughoudend beheer. Ingrepen streven geen militaire expressie na, maar herstellen die waar aanwezig. Ingrepen zijn erop gericht de werking van het systeem te laten zien, zonder grote nadruk. Ingrepen houden de opbouw in tijdlagen van de linie in ere. Er worden liefst geen tijdlagen weggehaald of teruggehaald. Ingrepen benadrukken geen eerdere tijdlagen ten koste van latere. Reconstructie van verdwenen elementen is positief wanneer dit de leesbaarheid van de linie versterkt. Voor de inspiratiezone baseert de stuurgroep zich op de volgende inrichtingsprincipes: Ingrepen in de inspiratiezone houden de ruimtelijke opbouw van het linielandschap (binnengebied, buitengebied, lijn van de linie) zo veel mogelijk in stand. Vernatting van gebieden ten behoeve van natuurontwikkeling of waterberging, inclusief verschillende verlandingsstadia, is dus een kans in de inundatievelden. Ingrepen respecteren het karakter van de waterlinie als continue lijn, ook in visueel opzicht. Ingrepen versterken de karakteristiek van de verschillende landschappen in de directe invloedssfeer van de linie. Met het oog op de beplanting betekent dit dat er op hoofdlijnen gekozen wordt voor consolidatie van het huidige beeld: weinig weghalen, voorzichtig toevoegen en accenten plaatsen. Het uitgangspunt is dan ook om historische, karakteristieke beplantingen van vijftig jaar en ouder in principe in stand te houden. De stuurgroep beveelt verder aan om bij aanplant inheems plantmateriaal te gebruiken, waarbij de bestaande beplanting op de linie als genenbank kan dienen. Waarschijnlijk bedoelt men hier genetisch inheems plantmateriaal (autochtoon). Voor de liniedijk wordt een terughoudend groenbeheer voorgesteld, waarbij wordt Voor de keerkade wordt in het Inspiratieboek Grebbelinie voorgesteld om de kruin vrij te houden van beplanting met oude opgaande bomen en/of hakhout op de taluds In het Inspiratieboek Grebbelinie wordt voor de liniedijk een terughoudend groenbeheer voorgesteld.

79 opgemerkt dat spontane begroeiing bij het ruïnekarakter hoort. Het profiel van de dijk moet wel zichtbaar blijven. Er wordt in principe geen nieuwe beplanting aangebracht. Voor de keerkaden geldt dat op de kruin van de keerkaden, bij voorkeur met een breedte van zo n 3 meter, in principe geen beplanting mag staan, omdat deze strook bedoeld is voor wandelaars. De beplanting op de taluds wordt bij voorkeur beheerd als hakhout, met uitzondering van bomen ouder dan vijftig jaar. Bij een totale reconstructie van verdwenen onderdelen van de keerkaden geldt als uitgangspunt dat er geen nieuwe beplanting wordt aangeplant, maar dat spontane opslag, afhankelijk van het beheerplan als hakhout beheerd kan worden. Ten aanzien van de werken (forten en dergelijke) wordt gesteld dat de kruin van de omwalling op deze werken wordt vrijgemaakt van begroeiing. De bestaande beplanting op de buitenbermen en -taluds van de omwalling kan daarentegen worden beheerd als hakhout, behalve als deze ouder is dan vijftig jaar. Eventueel kan er een nieuwe hakhoutbeplanting op de buitenbermen en -taluds worden aangebracht. S Streefbeeld Natuur Grebbelinie De Grebbelinie is een van de belangrijkste ecologische verbindingszones in de provincie Utrecht en maakt dan ook deel uit van de ecologische hoofdstructuur. Met het oog op de instandhouding of verbetering van de ecologische functie van de Grebbelinie is een Streefbeeld Natuur opgesteld, waarbij voor 27 trajecten, 6 werken en 1 fort zogenaamde streefbeelden zijn opgesteld. Als voorbeeld wordt hieronder de huidige situatie en het streefbeeld van een traject (Groeperdijk op Landgoed Wittenoord) en een werk (Werk aan de Daatselaar) beschreven. De Groeperdijk op Landgoed Wittenoord ten noorden van Renswoude bestaat uit een dijklichaam met aan weerszijden (verlande) greppels. De huidige beplanting bestaat uit voormalig hakhout met als hoofdboomsoorten eik en berk. De bomen met een diameter tussen 20 en 40 centimeter vormen een gesloten kronendak, waardoor een karige struik- en kruidlaag aanwezig is, met soorten als vuilboom, lijsterbes, berk en braam. De geconstateer- de knelpunten zijn het lichtgebrek, de relatief eutrofe situatie door aanliggende landbouwgronden, de verlande greppels, de slechte bereikbaarheid met machines ten behoeve van bos- en greppelonderhoud en het hoge stamtal, waardoor kroonontwikkeling en stamdikte achterblijven. Het streefbeeld bestaat uit droog zomereikenbos op de flanken van de wal en vochtig zomereikenbos op maaiveldniveau, waarbij gestreefd wordt naar een relatief open bosbeeld. Men stelt hiervoor de volgende herstelmaatregelen voor: gefaseerd herstel van de greppelstructuur; dunnen in de boomlaag (30 procent), mooie zomereiken en berken vrijstellen, met name dunnen aan oostelijke zijde ten behoeve van ontwikkeling struiklaag en bosverjonging; aanliggende bospercelen dunnen; tussen oostelijke greppel en weiland opgaande bomen kappen ten behoeve van hakhoutbeheer. Het beheer van het opgaande bos zou gericht moeten worden op middenbos. Het bos op het oostelijke talud moet opengehouden worden door dunningen en afzetten van boom- en struikvormers langs greppels en weiland. Vrijkomend (tak) hout moet worden afgevoerd ten behoeve van verschraling. Het aardwerk van Werk aan de Daatselaar is volledig gerestaureerd op basis van het historische grondplan. Hierbij is het opgaande bos verwijderd op enkele solitaire opgaande bomen en oude elzen- en essenhakhoutstoven na. Door het kale karakter leent het zich bij uitstek om een historische versperringsbeplanting aan te leggen bestaande uit gevlochten mei- en sleedoornhagen, in combinatie met stroken hakhout. De voorgestelde herstelmaatregelen richten zich dan ook in eerste instantie op herstel van de historische versperringsbeplanting. Daarnaast wordt voorgesteld om een verbinding te maken van Werk aan de Daatselaar naar opgaand In Streefbeeld Natuur Grebbelinie wordt voorgesteld om de boomlaag te dunnen, waarbij zomereiken en berken vrijgesteld worden. Tussen de oostelijke greppel en het weiland wordt herstel van hakhoutbeheer voorgesteld

80 bos in de omgeving om de migratie van bossoorten te bevorderen. Het beheer moet zich richten op behoud van de nog aanwezige historische beplanting, zoals oude eiken en elzen en de ontwikkeling van een mantel- en zoomvegetatie. S Symposium Bomen op de Stelling van Amsterdam Op dit symposium kregen de deelnemers aan workshops de opdracht om na te gaan welke dilemma s men tegenkomt als men landschappelijke ingrepen overweegt om de herkenbaarheid en zichtbaarheid van de Stelling van Amsterdam te versterken. Er werden tijdens het symposium weliswaar geen oplossingen gegeven, maar de gesignaleerde dilemma s zijn zeer herkenbaar voor alle linies en verdedigingswerken. Tijdens de workshop over de Liniewal Geindijk-Nigtevecht kwam bijvoorbeeld vooral het dilemma van de instandhouding van de knotbomenrij naar voren. Hierbij stelde men de vraag: Wat doe je als exemplaren verdwijnen vanwege ouderdom; de hele rij vervangen of gefaseerd alleen de ter ziele gegane exemplaren inboeten, en waanneer doe je dat dan? Hoog opgaande begroeiing werd uitgesloten vanwege de weidevogels en het feit dat het historisch niet op zijn plaats zou zijn, aangezien in 1895 alleen opdracht was gegeven om een enkele rij knotwilgen te planten. De deelnemers aan de workshop over Fort aan den Ham gingen iets verder door suggesties voor inrichting en beheer te geven: De bomen aan de buitenzijde worden behouden, is het voorstel, en voor de rest van het beplantingsplan kan worden teruggegrepen naar de resultaten van het archiefonderzoek van Landschap Noord- Holland. Fort aan den Ham kan daarom worden herbeplant zoals oorspronkelijk beoogd. Kan of zouden we dat willen voor de gehele stelling? Naar oordeel van de werkgroep niet, zeker niet waar veel natuurwaarden tot stand zijn gekomen. Op Fort aan den Ham zijn die waarden echter niet dominant, en kan men bijvoorbeeld terug naar het oorspronkelijke beplantingsschema. Ook de zandlichamen aan de keelzijde van het fort kunnen teruggebracht worden, evenals een schermachtige beplanting daar, die vanaf de frontzijde gezien het fort doet wegvallen tegen een groene achtergrond. De buitenkant van de gracht krijgt dan een lage begroeiing. S Fort bij Vechten Fort bij Vechten werd gebouwd tussen 1867 en 1870 als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het fort is 17 hectare groot en na Fort Rijnauwen het grootste fort van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De laatste militaire functie van het fort was autobandenopslag van Defensie, waarna het fort in 1996 door Defensie is overgedragen aan Staatsbosbeheer. Decennia lang is er weinig onderhoud aan de beplanting uitgevoerd, waardoor bijvoorbeeld hagen en hakhout zijn doorgeschoten en er veel natuurlijke opslag is ontstaan. Voor deskundigen zijn de historische beplantingsvormen echter op meerdere locaties nog te herkennen. In 2003 is Fort bij Vechten door het Rijk aangewezen als plek voor de vestiging van een Nationaal Waterliniecentrum waar bezoekers de geschiedenis en de natuur van de linie kunnen beleven door middel van exposities en evenementen. De bouw van het Waterliniecentrum wordt ook aangegrepen om het fort beter beleefbaar te maken, waarbij ook plannen zijn ontwikkeld voor de beplanting. In opdracht van Projectbureau Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Provincie Utrecht en Staatsbosbeheer heeft het bureau West 8 een inrichtingsplan ontwikkeld. Om het fort als icoon vanaf de snelweg zichtbaar te maken, wordt voorgesteld in een 90 meter brede band dwars door het fort de negentiende-eeuwse toestand van het fort te restaureren, door hier de beplanting te verwijderen en het grondwerk en de bouwwerken weer in de oude vorm te brengen. Deze doorsnede zou de historische opbouw van de aardwerken van het Fort bij Vechten had in de hoogtijdagen een uitgebreide en doordachte beplanting, maar niet zo uitbundig als tegenwoordig. fort laten zien en plaatst deze strenge militaire laag van het fort in contrast met de huidige parkachtige verschijningsvorm. Naast monumentale en beeldbepalende bomen worden ook bomen, hagen, knotbomen en hakhout uit het oorspronkelijke beplantingsplan behouden of in de oorspronkelijke staat teruggebracht. Er zijn nog prachtige kaarten, bestekken en inventarisaties beschikbaar om een historisch verantwoorde reconstructie te maken. Op het fort komen meerdere rodelijstsoorten voor in de vegetatie, zoals goudhaver, bosaardbei en kamgras. In het inrichtingsplan wordt gesignaleerd dat deze soorten ten behoeve van de reconstructie van de oorspronkelijke topografie binnen de te reconstrueren strook, in tegenstelling tot daarbuiten, niet gehandhaafd kunnen worden. Om Fort bij Vechten als icoon vanaf de snelweg zichtbaar te maken wordt voorgesteld in een 90 meter brede band dwars door het fort de negentiende-eeuwse toestand van het fort te restaureren, door hier de niethistorische beplanting te verwijderen en grondwerk en de bouwwerken strak te restaureren

81 De wal boven deze muur op Fort bij Vechten nabij de fortgracht is in de jaren tachtig van de vorige eeuw grotendeels beplant met es, meidoorn en lijsterbes als compensatiebeplanting in het kader van de Boswet. De indrukwekkende, afhangende klimop was hier, zoals op meerdere forten op rijkere gronden, al aanwezig. Inmiddels is deze beplanting uitgegroeid en bedekt zij de contouren van het muurwerk vrijwel geheel. Buiten de strook stelt West 8 de volgende ingrepen in de beplanting voor: Een algehele (gefaseerde) opschoning van onkruid en esdoornopslag. Op bepaalde plaatsen wordt struweel verwijderd of opgeschoond om zichtrelaties binnen het fort en naar het omliggende landschap te versterken. Op uitzichtpunten vanaf de flankbatterijen wordt de aanplant opgeschoond en eventueel opgesnoeid voor het creëren van zichtlijnen naar het omliggende landschap. Voor de leesbaarheid van de topografie van het fort worden onbereikbare plaatsen rondom de flank- en reversbatterijen opgeschoond, ontdaan van onkruid en esdoornopslag en voorzien van bodembedekkers, zoals klimop of pachysandra. Op een aantal plaatsen wordt het loofbos aangevuld om het contrast met open ruimten te versterken. De ontsluiting voor wandelaars wordt verduidelijkt door aanleg en onderhoud van een netwerk van graspaden en -velden. zijn vrijwel onvindbaar. Het zuidelijke deel, dat in beheer is bij Staatsbosbeheer, is redelijk goed in stand gebleven, mede dankzij een restauratie in de jaren tachtig. De camping is ondertussen aangekocht door de Provincie Utrecht, waardoor er mogelijkheden kwamen om het fort te ontwikkelen. De idee is nu om Fort aan de Buursteeg zo veel mogelijk in oude glorie te herstellen. Bovendien wil men op Fort aan de Buursteeg het Grebbeliniecentrum vestigen, gezien het belang en de grootte van het fort, zijn complexe geschiedenis, de nabijheid van andere onderdelen van de Grebbelinie en de gunstige ligging bij een afslag van de a12 en het treinstation Veenendaal-De Klomp. In 2009 hebben de landschapsarchitecten Michael van Gessel en Patrick McCabe een landschappelijk raamwerk ontwikkeld voor Fort aan de Buursteeg. Dit landschap- Fort aan de Buursteeg 160 S pelijk raamwerk omvat een groot aantal zijn de dwarskades die van oudsher dicht 161 Het Fort aan de Buursteeg is met 12 hectare het grootste en een van de belangrijkste verdedigingswerken van de Grebbelinie. Het fort werd in 1786 aangelegd op de plaats waar de Buursteeg en de Slaperdijk elkaar kruisten, waardoor de oostelijke toegang van de Emminkhuizerberg en de Slaperdijk verdedigd kon worden. Het fort werd geheel omgracht en voorzien van bastions, lunetten en vijfhoekige redoutes. Halverwege de negentiende eeuw werd dwars door het midden van het fort de Rijnspoorlijn (Utrecht-Arnhem) aangelegd. Hiermee werd het fort in twee delen gesplitst. Het noordelijk deel heeft lang dienst gedaan als camping, waardoor de oude contouren van het fort alleen nog herkenbaar zijn voor deskundigen. Dit deel van het fort is overwoekerd, de grachten zijn dichtgegroeid en de toegangen voorstellen voor de landschappelijke inpassing en inrichting van Fort aan de Buursteeg, zoals: Aankopen en afbreken van de boerderij en het autosloopbedrijf die direct tegen het zuidelijke deel van het fort liggen en het zicht op en de kwaliteit van het fort ernstig aantasten. Verleggen van de vlak langs het fort liggende Nieuweweg-Noord. Uitbaggeren en opnieuw modelleren van de grachten van het fort. Zo veel mogelijk herstellen van de oorspronkelijke aardwerken van het fort. Bouw bezoekerscentrum op het fort. In het landschappelijk raamwerk wordt ook aandacht besteed aan de beplanting. Sinds de Tweede Wereldoorlog is de Grebbelinie grotendeels aan haar lot overgelaten en zijn de forten en dijken begroeid geraakt met bomen en struiken. Volgens Michael van Gessel en Patrick McCabe geeft dit de Grebbelinie iets mysterieus, maar staat het op gespannen voet met de wens om de linie zichtbaar en herkenbaar te maken. Zij zoeken de oplossing voor de Grebbelinie als geheel in: (...) enerzijds de waterelementen van de linie zo scherp mogelijk te maken en ook te beheren, het gaat immers om een waterlinie, en anderzijds de aanzet tot de grondlichamen zichtbaar te maken. Dat betekent dat het talud zelf geheel ontdaan moet zijn van beplanting terwijl de bovenzijde van dijken, verdedigingswerken gerust beplant kunnen blijven, omdat de linie daarmee als lijnvormig element in het landschap geaccentueerd wordt. Op deze elementen zou wel de onderbegroeiing kunnen worden verwijderd. Uitzonderingen hierop beplant waren met hakhout en ook zo zouden moeten blijven. Zij vormen daarmee dichte groene tunnels in het landschap voor hen die zich op de kades bevinden. Ook op het zuidelijke deel van Fort aan de Buursteeg en in mindere mate op het noordelijke deel, zijn de wallen en delen van het binnenterrein begroeid met bomen. Voor een deel zijn dit nog restanten van de oorspronkelijke militaire beplanting. Van Gessel en McCabe zien het herstel van de wallichamen op gespannen voet staan met behoud van deze beplanting. Zij vinden een compromis in het laten staan van de opgaande beplanting op de hogere delen en alleen de taluds te reconstrueren, te herstellen of alleen van opgaande beplanting te ontdoen. Daarmee wordt volgens hen de aanwezigheid van

82 Slaperdijk brug nieuwe fietstunnel WATERSPORT WATERSPORT viswater, nieuw aanlegpunt viswater, nieuw voor boten nieuw aanlegpunt voor boten nieuw kano en bootverhuur nieuw kano en bootverhuur nieuw aanlegpunt voor boten bestaand aanlegpunt voor boten bestaand kano en bootverhuur bestaand kano en bootverhuur P bestaand FIETSEN FIETSEN mogelijke fiets verhuur mogelijke fiets verhuur fiets verhuur bestaand fiets verhuur bestaand fietsbrug nieuw nieuwe fietsbrug fietspad nieuw bestaande nieuwe fietspad fietspad richting A12 bestaande fiets en ATB fietspad fiets aansluiten ATB op pad landelijke routes aansluiten op landelijke routes WANDELEN WANDELEN nieuw picknickplaats verlegde N233 nieuw picknickplaats nieuwe vogelspothut nieuwe vogelspothut mogelijke nieuw bushalte mogelijke nieuw bushalte mogelijke nieuw koffie en gebak mogelijke nieuw koffie en gebak bestaand koffie en gebak bestaand bestaand koffie bus halte en gebak bestaand bus halte landgoed museum landgoedlandbouw bestaande museum landbouw loop routes bestaande nieuwe dalpad loop (droog) routes nieuwe de beekpaden:nieuwe dalpad (droog) natte natuurtochten bestaande beekpaden:nieuwe boswandelingen natte natuurtochten stapsteenbrug bestaande boswandelingen stapsteenbrug Het landschappelijk raamwerk, dat voor fort aan de Buursteeg is opgesteld door Michael Van Gessel en Patrick McCabe, voorziet in het herstellen van de taluds. Bomen hierop dienen verwijderd te worden, maar mogen wel blijven staan of moeten zelfs geplant worden boven op de wallen. Dit accentueert volgens hen de linie als lijnvormige element in het landschap. RUITERPADEN RUITERPADEN P paardenpension bestaand P KAART EENHEDEN KAART EENHEDEN P P N233 richting de Klomp herstelde gracht herstelde gras gracht gras schansen (extensief beheer) schansen parkeren (extensief beheer) parkeren eventuele voorlopige opvang parkeren oost bomen eventuele voorlopige opvang parkeren oost bomen Slaperdijk Slaperdijk zitplek / uitkijkpunt zitplek nieuwe / fietsbrug uitkijkpunt nieuwe wandelpad fietsbrug wandelpad fietspad/bestemmingsverkeer fietspad/bestemmingsverkeer verkeersweg tunnel verkeersweg (fiets en bestemmingsverkeer) bezoekerscentrum tunnel (fiets en bestemmingsverkeer) bezoekerscentrum gerenoveerde wachthuis gerenoveerde wachthuis GEBRUIK GEBRUIK beschermd gebied (extensieve recreatie) beschermd intensieve recreatie; gebied (extensieve manifestaties recreatie) intensieve recreatie; manifestaties berschermde cirkels van de werken (500m uit hart van het werk) berschermde vrij te houden cirkels dijkzone van bij de kraag werken (50 (500m a 100m) uit hart van het werk) vrij te houden dijkzone bij kraag (50 a 100m) ontbrekende schakels ontbrekende schakels inundatiegebied fort/ werk fort/ werk FIETS- EN WANDELROUTES FIETS- EN WANDELROUTES nieuwe fietsroute nieuwe fietsroute wandelroute nieuwe bestaand wandelroute fietsroute bestaand fietsroute wandelroute bestaand 2e fase fietsroute wandelroute i.v.m wandelroute op de kades 2e nieuwe fase brug fietsroute i.v.m wandelroute op de kades 43 de wallen zichtbaar gemaakt en versterkt de beplanting er bovenop het hoogteverschil en daarmee de dramatiek. Om de OPENHEID twee fortdelen in de toekomst OPENHEIDweer visueel en ruimtelijk tot één geheel te maken, het inundatiegebied stellen zij voor om in het dichtbegroeide het inundatiegebied zuidelijke deel de beplanting van de taluds te verwijderen en op ONTBREKENDE SCHAKELS ONTBREKENDE het noordelijke SCHAKELS deel juist beplanting aan de brengen inundatiegebied boven op de grondlichamen. De terrepleinen dienen zo open mogelijk te blijven om de omringende wallen zichtbaar en herkenbaar te maken. Een enkele boomgroep zonder onderbeplanting doet aan dit open beeld weinig afbreuk, zodat enkele boomgroepen gespaard kunnen worden. S Bolwerken Middelburg Het terreplein van Fort aan de Buursteeg is deels begroeid met doorgeschoten hakhoutstoven. In het landschappelijk raamwerk voor dit fort wordt voorgesteld een deel hiervan te verwijderen met uitzondering van enkele boomgroepen om zo de openheid te vergroten. Op de plek waar nu Middelburg ligt, ontstond in de negende eeuw een burcht met een doorsnede van 200 meter. In de dertiende eeuw werd de stad ommuurd met een brede beloopbare muur, muurtorens en een achttal stadspoorten. Aan het eind van de zestiende eeuw werden door de sterke toename van het aantal inwoners de muren en poorten afgebroken en werden nieuwe verdedigingswerken aangelegd, vermoedelijk naar ontwerp van Johan van Rijswijck. De stad werd omringd door een gracht en een omwalling, waarin dertien zogenaamde bolwerken waren opgenomen. Op de wallen stonden iepen en linden. Nadat de stad haar functie als vesting had verloren, werden de bolwerken halverwege de negentiende eeuw gedeeltelijk vergraven naar een ontwerp van de beroemde tuinarchitect K.G. Zocher. Hierdoor ontstond een stadspark in de toen zeer populaire Engelse landschapsstijl en werd de spaarzaam begroeide omwalling omgevormd tot een sterk begroeid wandelpark van ruim 3 kilometer lengte. In 1944 kwam een abrupt einde aan de prachtige begroeiing doordat de zeedijken werden gebombardeerd en Walcheren werd geïnundeerd om het de geallieerden mogelijk te maken Antwerpen sneller te bevrijden. Alleen enkele bomen op de kruinen van de wallen overleefden het zoute water. Landschapsarchitect Christiaan Pieter Broerse en de Stichting Nieuw

83 Walcheren kregen in 1946 de opdracht om een nieuw beplantingsplan te maken. Onder invloed van de toen gangbare sobere ontwerpstijl richtten zij het nagenoeg kale park in met groepjes snelgroeiende soorten als wilgen, populieren, abelen, iepen en esdoorns. Per bolwerk kozen zij veelal voor één beeldbepalende boomsoort. De ontwerper ging uit van een tamelijk gesloten achterwand van bomen en struiken met aan de waterzijde (buitenzijde) een lossere groepering. De beplanting werd alleen doorbroken op plekken waar doorzichten moesten komen. In 1974 werd onder andere vanuit kostenoverwegingen besloten om de beplantingen en vegetaties op ecologische grondslag te beheren. Door verminderd onderhoud ontstonden kruidenrijke vegetaties, wer- Op het bolwerk Middelburg wisselen boombeplantingen, heestervakken en gazons elkaar sinds de restauratie weer af. den oorspronkelijke heesters verdrongen en ontstond natuurlijke opslag van bomen en struiken. Volgens omwonenden maakte het park hierdoor een verwaarloosde en sombere indruk. Toch kreeg het park, als een van de weinige parken in Nederland, in 1983 de status van rijksmonument. Copijn Tuin- en Landschapsarchitecten kreeg in 2005 van de Gemeente Middelburg de opdracht om een renovatieplan te maken voor het langste park van Nederland, waarbij niet alleen de kwaliteit van de beplanting moest worden opgewaardeerd, maar het park ook ruimtelijk en visueel beter moest aansluiten op het centrum en de omgeving van Middelburg. Bij de renovatie is daarom niet alleen gekeken naar de beplanting, maar ook naar het park als geheel. Om de oorspronkelijke vestingstad waren uiteraard nieuwe woonwijken ontstaan en het park is op sommige plaatsen sterk versmald, waardoor de strook gemiddeld nog maar zo n 30 meter breed is. Aan de buitenzijde van het park op het bolwerk Middelburg is een deel van de beplanting verwijderd om de zichtbaarheid vanaf het water en vanuit de omgeving te vergroten. Bij de renovatie van de beplantingen kon in principe worden teruggegrepen op drie tijdlagen, namelijk de oorspronkelijke vrij kale situatie, het Engelse landschapspark van Zocher of de parkaanleg van Broerse. Het padenpatroon van Zocher is gehandhaafd, maar voor de beplanting is ervoor gekozen om die in de stijl van Broerse te herstellen. Een van de uitgangspunten van de renovatie was om de contouren van de vestingstad beter zichtbaar te maken. De achterwand van beplanting is weliswaar grotendeels intact gelaten, maar op plaatsen waar de stad zich toont met karakteristieke gebouwen zijn zichtlijnen gecreëerd. Voor de opgaande bomen was het doel om een duurzaam bomenbestand met oude solitaire bomen en boomgroepen op te bouwen. Daarom is er gedund om de meest karakteristieke bomen de kans te geven zich goed te ontwikkelen. Hierbij zijn vooral zaailingen verwijderd, maar ook wel oudere bomen. Er werden vooral concurrenten van karakteristieke bomen, minder vitale bomen en bomen die het uitzicht belemmeren verwijderd. Ook zijn er nieuwe bomen aangeplant, waarbij wat betreft de soortkeuze is aangesloten op het beplantingsplan van Broerse. Aan de buitenzijde van het park is de openheid vergroot door beplanting te verwijderen. Hierdoor is niet alleen de zichtbaarheid van het water en de omgeving vergroot, maar ook de contouren van de verdedigingswerken vanaf de buitenkant. De bijzondere heestervakken met bijvoorbeeld meidoorns en seringen zijn gedeeltelijk in stand gehouden, vooral als hier de hand van Broerse in herkenbaar was. Ook zijn er nieuwe vakken aangeplant met sierlijke heesters, zoals jasmijn en deutzia. Zo heeft het park aan de kant van het centrum een dichtere beplanting en aan de buitenzijde een open begroeiing gekregen met grote stroken gazon. Op enkele karakteristieke plekken zijn nu zichtlijnen door het park aanwezig, waardoor markante delen van de stad weer zichtbaar zijn geworden

Complexnummer:

Complexnummer: Complexnummer: 528607 Smallepad 5 3811 MG Amersfoort Postbus 1600 3800 BP Amersfoort www.cultureelerfgoed.nl T 033 421 74 21 F 033 421 77 99 E info@cultureelerfgoed.nl Complexnaam Grebbelinie, Slaperdijk

Nadere informatie

Complexnummer:

Complexnummer: Complexnummer: 528604 Smallepad 5 3811 MG Amersfoort Postbus 1600 3800 BP Amersfoort www.cultureelerfgoed.nl T 033 421 74 21 F 033 421 77 99 E info@cultureelerfgoed.nl Complexnaam Grebbelinie, Werk a/d

Nadere informatie

Cultuurhistorische verkenning Zandwijksingel Woerden. Datum 2 mei 2011

Cultuurhistorische verkenning Zandwijksingel Woerden. Datum 2 mei 2011 Cultuurhistorische verkenning Zandwijksingel Woerden Datum 2 mei 2011 Colofon Projectnaam Cultuurhistorische verkenning Zandwijksingel Woerden Auteur Willem de Bruin Datum 2 mei 2011 1. Inleiding 1.1

Nadere informatie

Beleef techniek en landschap. Waterlinie Workshop. Werk als een vestingbouwer, geniet van het landschap!

Beleef techniek en landschap. Waterlinie Workshop. Werk als een vestingbouwer, geniet van het landschap! Beleef techniek en landschap Waterlinie Workshop Werk als een vestingbouwer, geniet van het landschap! Met een Waterlinie Workshop van Het Leege Land werkt u als historische vestingbouwer en ervaart u

Nadere informatie

Drie mobilisaties. NIMH Ben Schoenmaker. Ministerie van Defensie. Drie mobilisaties

Drie mobilisaties. NIMH Ben Schoenmaker. Ministerie van Defensie. Drie mobilisaties 1870-1914-1939 NIMH Ben Schoenmaker 1 Een oordeel uit 1940 De commandant-veldleger, luitenant-generaal J.J.G. baron Van Voorst tot Voorst: Wie van onze Waterlinie proeft, sterft er aan. Bron: Militaire

Nadere informatie

Cultuurhistorische analyse Zwolle, 18 december 2013. Cultuurhistorische analyse doorsnijding Luntersebeek Groeperkade (Grebbelinie) bij Renswoude

Cultuurhistorische analyse Zwolle, 18 december 2013. Cultuurhistorische analyse doorsnijding Luntersebeek Groeperkade (Grebbelinie) bij Renswoude Cultuurhistorische analyse Zwolle, 18 december 2013 Cultuurhistorische analyse doorsnijding Luntersebeek Groeperkade (Grebbelinie) bij Renswoude 1 Inhoudsopgave 1. Korte inleiding 3 2. Historische ontwikkeling

Nadere informatie

met historische gegevens. Nog meer gegevens kunt u vinden op: en dan klikken op Drenthe 3 t/m 7

met historische gegevens. Nog meer gegevens kunt u vinden op:   en dan klikken op Drenthe 3 t/m 7 Op deze en de volgende pagina s vindt u details van kaarten met het gebied Zuidoost Drenthe als uitsnede. De kaarten zijn in volgorde van ouderdom. Alleen kaarten met voldoende details zijn afgebeeld.

Nadere informatie

FORT KIJKUIT. Een nieuwe blik op de toekomst van het fort. Plan: Tony de Haan Natuurmonumenten juli 2009

FORT KIJKUIT. Een nieuwe blik op de toekomst van het fort. Plan: Tony de Haan Natuurmonumenten juli 2009 FORT KIJKUIT Een nieuwe blik op de toekomst van het fort Plan: Tony de Haan Natuurmonumenten juli 2009 De Nieuwe Hollandse Waterlinie Fort kijkuit is een fort dat deel uitmaakt van de Nieuwe Hollandse

Nadere informatie

Nieuwe Hollandse Waterlinie

Nieuwe Hollandse Waterlinie Nota Ruimte budget 35 miljoen euro Planoppervlak 300 hectare Trekker Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Nieuwe Hollandse Waterlinie Stevige nieuwe ruggengraat voor de Linie De Nieuwe Hollandse

Nadere informatie

De historische beplanting van de Grebbelinie Resultaten van een veldinventarisatie. Martijn Boosten

De historische beplanting van de Grebbelinie Resultaten van een veldinventarisatie. Martijn Boosten De historische beplanting van de Grebbelinie Resultaten van een veldinventarisatie Martijn Boosten Wageningen, oktober 2009 De historische beplanting van de Grebbelinie Resultaten van een veldinventarisatie

Nadere informatie

Gemeente Deventer, archeologisch beleidsadvies 795

Gemeente Deventer, archeologisch beleidsadvies 795 Gemeente Deventer, archeologisch beleidsadvies 795 Bestemmingsplan Hoornwerk Eiland 3 Datum: 01-04-2016 Opsteller: Bevoegd gezag: A. Oosterwegel, adviseur Ruimte en Archeologie gemeente Deventer B. Vermeulen

Nadere informatie

Complexnummer:

Complexnummer: Complexnummer: 528614 Smallepad 5 3811 MG Amersfoort Postbus 1600 3800 BP Amersfoort www.cultureelerfgoed.nl T 033 421 74 21 F 033 421 77 99 E info@cultureelerfgoed.nl Complexnaam Grebbelinie, Linie van

Nadere informatie

Omschrijving. Informatie Kunstwerk. Titel: Kazemat Peel-Raamstelling. De Peel-Raamstelling

Omschrijving. Informatie Kunstwerk. Titel: Kazemat Peel-Raamstelling. De Peel-Raamstelling Informatie Kunstwerk Titel: Kazemat Peel-Raamstelling Omschrijving De Peel-Raamstelling De stelling begon aan de Maas, ter hoogte van Grave om via Mill, door de Peel en langs de Zuid- Willemsvaart aan

Nadere informatie

B i j l a g e 1 : O n t w i k k e l i n g s g e s c h i e d e n i s G r o e n l o

B i j l a g e 1 : O n t w i k k e l i n g s g e s c h i e d e n i s G r o e n l o B i j l a g e 1 : O n t w i k k e l i n g s g e s c h i e d e n i s G r o e n l o In de vroege middeleeuwen werd het gebied rondom Groenlo al bewoond, maar de locaties werden aanvankelijk vaak niet langer

Nadere informatie

NEDERLAND IN DE 16e EEUW

NEDERLAND IN DE 16e EEUW NEDERLAND IN DE 16e EEUW In de 16e eeuw vielen de Nederlanden onder de Spaanse overheersing. Er bestonden grote verschillen tussen de gewesten (= provincies), bv: - dialect - zelfstandigheid van de gewesten

Nadere informatie

Tastbaar verleden. De Nieuwe Hollandse Waterlinie

Tastbaar verleden. De Nieuwe Hollandse Waterlinie Tastbaar verleden De Nieuwe Hollandse Waterlinie Deze bijdrage gaat in op het ontstaan, de geschiedenis en het huidige gebruik van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dwars door vijf provincies heen voert

Nadere informatie

Dames en heren, geschiedenis van de vestingbouw

Dames en heren, geschiedenis van de vestingbouw Dames en heren, Toen Anne Dodens mij een paar maanden geleden vroeg of ik vanuit Duits perspectief iets wilde zeggen over de Waterlinie, had ik geen idee waarom het ging. Na op internet gekeken te hebben,

Nadere informatie

GPS wandeling over landgoed Rhijnauwen, lengte ongeveer 4 kilometer.

GPS wandeling over landgoed Rhijnauwen, lengte ongeveer 4 kilometer. GPS wandeling over landgoed Rhijnauwen, lengte ongeveer 4 kilometer. 1. Start bij de Veldkeuken, Koningslaan 1, 3981 HD Bunnik Coördinaten: N 52.04.052 E 005.10.224 De Veldkeuken: Puur, ambachtelijk &

Nadere informatie

Holland 1000 jaar geleden. Meer weten? Klik hier

Holland 1000 jaar geleden. Meer weten? Klik hier Holland 1000 jaar geleden Meer weten? Klik hier de plaat Holland 1000 jaar geleden INHOUD Waar kijken we naar? Abdij van Egmond Huldtoneel Kerkje van Velsen Ridders over de Heerenweg Haarlem Rijnsburg

Nadere informatie

Begrippen. mammoet Een dier uit de prehistorie. Een mammoet leek op een grote harige olifant. jagers

Begrippen. mammoet Een dier uit de prehistorie. Een mammoet leek op een grote harige olifant. jagers ijstijd De tijd dat Nederland onder een laag ijs lag. mammoet Een dier uit de prehistorie. Een mammoet leek op een grote harige olifant. jagers Mensen die zochten naar dieren om ze te vangen en op te eten.

Nadere informatie

Tijdwijzer. Het begin. Voor en na Christus

Tijdwijzer. Het begin. Voor en na Christus 138 Tijdwijzer Het begin Op deze tijdbalk past niet de hele geschiedenis van de mens. Er lopen namelijk al zo n 100.000 jaar mensen rond op aarde. Eigenlijk zou er dus nog 95.000 jaar bij moeten op de

Nadere informatie

B1 Hoofddorp pagina 1

B1 Hoofddorp pagina 1 B1 Hoofddorp pagina 1 Inhoud 1. Inleiding 2. Geschiedenis 3. Ontwikkeling 4. Bezienswaardigheden 1. Inleiding Hoofddorp is een stad in de provincie Noord-Holland en de hoofdplaats van de gemeente Haarlemmermeer.

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis vwo II

Eindexamen geschiedenis vwo II Ten oorlog! Europese oorlogen 1789-1919. Oorlog als maatschappelijk fenomeen Vanaf de zomer van 1789 trokken veel Franse vluchtelingen naar Oostenrijk. 1p 1 Waarom vormde dit voor het Franse revolutionaire

Nadere informatie

Dag van het Kasteel 2012

Dag van het Kasteel 2012 Dag van het Kasteel 2012 wandelen rond Zeeuwse kastelen en buitenplaatsen Schouwen-Duiveland Slot Moermond, Renesse Zuid-Beveland De Hellenburg, Baarland Walcheren Westhove, Oostkapelle Zeeuws-Vlaanderen

Nadere informatie

Nieuwe Hollandse Waterlinie. Streekcommissie Rivierengebied West. Bas Nijenhuis, 13 jan 2011, KvK, Tiel. Wat was de Nieuwe Hollandse Waterlinie?

Nieuwe Hollandse Waterlinie. Streekcommissie Rivierengebied West. Bas Nijenhuis, 13 jan 2011, KvK, Tiel. Wat was de Nieuwe Hollandse Waterlinie? Streekcommissie Rivierengebied West Bas Nijenhuis, 13 jan 2011, KvK, Tiel Nieuwe Hollandse Waterlinie Wat was de NHW en wat is het nu? Actualisering programma Project Diefdijkverbetering Vragen en opmerkingen

Nadere informatie

k a s t e l e n i n n e d e r l a n d

k a s t e l e n i n n e d e r l a n d k a s t e e l Inhoudsopgave k a s t e l e n i n n e d e r l a n d Wat is een kasteel? Blz. 2-3 Ringwalburchten Blz. 4 Motteburchten Blz. 5 Ronde Waterburchten Blz. 6 Vierhoekige Waterburchten Blz. 7 Woon-

Nadere informatie

De Peel-Raamstelling in stelling

De Peel-Raamstelling in stelling De Peel-Raamstelling in stelling In het oostelijk deel van Noord-Brabant en deels in Limburg ligt een 20ste eeuwse verdedigingslinie: de Peel-Raamstelling. Verdedigingslinies maken deel uit van ons cultuurlandschap

Nadere informatie

Waterlinies in Nederland

Waterlinies in Nederland Waterlinies in Nederland Cultuurhistorisch erfgoed Mysterieuze verhalen en beleving Schitterende natuur Economische bedrijvigheid en werkgelegenheid Culturele, zakelijke en sportieve activiteiten Een betere

Nadere informatie

BATHMEN: SALLANDSE LANDWEER

BATHMEN: SALLANDSE LANDWEER BATHMEN: SALLANDSE LANDWEER ROUTE 28 km 20 19 Een reis langs de middeleeuwse verdedigingslinie, ook wel 'landweer' genoemd. Een mooie fietstocht door het fraaie Sallands landschap, van Bathmen naar Holten

Nadere informatie

Bathmen: Sallandse Landweer (Salland) Fietsroute: 28 km

Bathmen: Sallandse Landweer (Salland) Fietsroute: 28 km Fietsen in Overijssel BEKIJK DEZE ROUTE OOK IN ONZE GRATIS APP landschapoverijssel.nl/wandeleninoverijssel Bathmen: Sallandse Landweer (Salland) Fietsroute: 28 km Korte introductie Een reis langs de middeleeuwse

Nadere informatie

VESTINGWERKEN. Conclusie

VESTINGWERKEN. Conclusie VESTINGWERKEN Conclusie 75 Krijgsgeschiedenis beeldbepalend Nijmegen kent een bewogen geschiedenis die dikwijls in het teken staat van aanval en verdediging. De Romeinen kiezen de stuwwal aan de Waal als

Nadere informatie

De Grebbelinie. Wandelen. In de Beheerseenheid Heuvelrug Zuid

De Grebbelinie. Wandelen. In de Beheerseenheid Heuvelrug Zuid Staatsbosbeheer Regio West Naritaweg 221, 1043 CB Amsterdam T 020-7073700 www.staatsbosbeheer.nl Wandelen De Grebbelinie In de Beheerseenheid Heuvelrug Zuid Wandelend over de Grebbelinie Lopend over de

Nadere informatie

inhoud 1. Kastelen 2. Castellum 3. Het kasteel 4. Soorten kastelen 5. De delen van een kasteel

inhoud 1. Kastelen 2. Castellum 3. Het kasteel 4. Soorten kastelen 5. De delen van een kasteel Kastelen inhoud 1. Kastelen 3 2. Castellum 4 3. Het kasteel 5 4. Soorten kastelen 6 5. De delen van een kasteel 8 6. De belegering van een kasteel 12 7. Kastelen in Nederland 14 8. Filmpje 16 Pluskaarten

Nadere informatie

Zelfstandig werkkaart 1 ~ Wereldoriëntatie

Zelfstandig werkkaart 1 ~ Wereldoriëntatie Zelfstandig werkkaart 1 ~ Wereldoriëntatie Opdracht 1 Lees het artikel Het testteam bezoekt het Waterliniemuseum op pagina 18/19 van Kidsweek. a In wat voor soort bouwwerk vind je het Waterliniemuseum?

Nadere informatie

Ooit geweten dat Nederland zoveel forten* had? We zullen op onze tocht er bijna 20 tegenkomen, al dan niet verdekt opgesteld.

Ooit geweten dat Nederland zoveel forten* had? We zullen op onze tocht er bijna 20 tegenkomen, al dan niet verdekt opgesteld. Fortentocht 2 augustus 2015 De Fortentocht start bij v.d. Valk Hotel de witte Bergen in Eemnes, gelegen aan het knooppunt Eemnes (A1/A27). Verzamelen vanaf 9.30, vertrek vanaf 10.00. Ooit geweten dat Nederland

Nadere informatie

Complexnummer:

Complexnummer: Complexnummer: 528527 Smallepad 5 3811 MG Postbus 1600 3800 BP www.cultureelerfgoed.nl T 033 421 74 21 F 033 421 77 99 E info@cultureelerfgoed.nl Complexnaam Grebbelinie, Coelhorsterkade c.a. Aantal complexonderdelen

Nadere informatie

Kruittoren. Ω Hoogte: ca. 18 m Ω Bouwjaar: ca Ω Muurdikte: ruim 1 m Ω Basisvorm: vierkant

Kruittoren. Ω Hoogte: ca. 18 m Ω Bouwjaar: ca Ω Muurdikte: ruim 1 m Ω Basisvorm: vierkant Informatiekaart Kruittoren Kruittoren De Kruittoren staat aan de noordzijde van de Nieuwstad, naast het spoor, in een verloren hoekje. Circa 700 jaar geleden werd deze hoektoren gebouwd bij het verbeteren

Nadere informatie

De Vecht fortenfietsroute

De Vecht fortenfietsroute De Vecht fortenfietsroute Fietsen langs de Bezienswaardigheden Forten Fietsknooppunt Fietsknooppunten op deze route 44 45 49 48 47 47 37 38 39 1 41 42 44 pagina 1 / 5 Omschrijving De Vecht fortenfietsroute

Nadere informatie

Inrichtingsplan Vesting Loevestein

Inrichtingsplan Vesting Loevestein Inrichtingsplan Vesting Loevestein Vesting Loevestein herbergt drie kenmerkende tijdsperioden namelijk de Middeleeuwen, de Staatsgevangenis en de Hollandse Waterlinie. Iedere tijdsperiode heeft zijn sporen

Nadere informatie

Quick scan Historische waarde van de beplanting op de Grebbelinie. - Herziene uitgave - Martijn Boosten en Patrick Jansen

Quick scan Historische waarde van de beplanting op de Grebbelinie. - Herziene uitgave - Martijn Boosten en Patrick Jansen Quick scan Historische waarde van de beplanting op de Grebbelinie - Herziene uitgave - Martijn Boosten en Patrick Jansen Wageningen, januari 2008 Quick scan Historische waarde van de beplanting op de Grebbelinie

Nadere informatie

Een geschiedenis vol nattigheid. Achtergrondinfo

Een geschiedenis vol nattigheid. Achtergrondinfo Een geschiedenis vol nattigheid Achtergrondinfo Nederland = laagland Neder is een oud woord voor neer, dit betekent laag. Nederland is een laag land en deze streken noemen we ook wel De lage landen bij

Nadere informatie

Liniepad Abcoude. Liniepad Abcoude / wandelroute (10 km) Wandelen langs de Stelling van Amsterdam. Horeca Forten in de omgeving.

Liniepad Abcoude. Liniepad Abcoude / wandelroute (10 km) Wandelen langs de Stelling van Amsterdam. Horeca Forten in de omgeving. Liniepad Abcoude Wandelen langs de Stelling van Amsterdam Forten Horeca Forten in de omgeving Molens in de omgeving pagina 1 / 5 Omschrijving Deze wandelroute is opgesteld door Natuurmonumenten WANDELEN

Nadere informatie

nederlandse forten komen tot leven! Onderzoek rondom functieveranderingen van forten

nederlandse forten komen tot leven! Onderzoek rondom functieveranderingen van forten nederlandse forten komen tot leven! Onderzoek rondom functieveranderingen van forten Joukje Eikelboom, Anne van der Graaf en Margo Schotanus Onderzoeksfase van het afstudeertraject Tuinarchitectuur April

Nadere informatie

Geschiedenis kwartet Tijd van jagers en boeren

Geschiedenis kwartet Tijd van jagers en boeren Geschiedenis kwartet jagers en boeren jagers en boeren jagers en boeren Reusachtige stenen die door mensen op elkaar gelegd zijn. Zo maakten ze een begraafplaats. * Hunebedden * Drenthe * Trechterbekers

Nadere informatie

Samenvatting geschiedenistoets hoofdstuk 6: Een tijd van revoluties

Samenvatting geschiedenistoets hoofdstuk 6: Een tijd van revoluties Samenvatting geschiedenistoets hoofdstuk 6: Een tijd van revoluties Dit hoofdstuk gaat over opstand in Amerika, Frankrijk en Nederland. Deze opstanden noemen we revoluties. Opstand in Amerika (1775). De

Nadere informatie

Nationaal Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie

Nationaal Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie Indicator 19 maart 2009 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In tijden waarin legers zich nog

Nadere informatie

Nationaal project. Nieuwe Hollandse Waterlinie

Nationaal project. Nieuwe Hollandse Waterlinie Nationaal project Nieuwe Hollandse Waterlinie Verleden met toekomst De bewoners van de lage landen zijn beroemd om hun eeuwenlange strijd tegen het water. Dat het water soms juist ook hun bondgenoot was,

Nadere informatie

Deel 1 Toen en nu 13

Deel 1 Toen en nu 13 Deel 1 Toen en nu 13 14 Historie Het huidige typisch Nederlandse landschap met polders en dijken kent een lange historie. Na de laatste grote ijstijd, ongeveer 10.000 jaar geleden, werd door een stijgende

Nadere informatie

VERBODEN. KRINGEN Opdrachtbladen

VERBODEN. KRINGEN Opdrachtbladen DE LINIE? ME WA W Opdrachtbladen Naam Groep Datum Opdrachtblad Verboden Kringen Opdracht 1 In 1853 trad de Kringenwet in werking. Deze wet regelde welke gebouwen rond een fort van de Nieuwe Hollandse Waterlinie

Nadere informatie

6Plekjes met voelbare historie

6Plekjes met voelbare historie 6Plekjes met voelbare historie Waterwegen hebben in heel veel belangrijke gebeurtenissen in de geschiedenis een rol gespeeld. Voor aanval en verdediging tijdens oorlogen, voor het vervoer van goederen

Nadere informatie

2. Bourtange I. Kijk naar het plaatje en lees bovenstaande titel. Waar zou de luistertekst over gaan? Kruis het juiste antwoord aan.

2. Bourtange I. Kijk naar het plaatje en lees bovenstaande titel. Waar zou de luistertekst over gaan? Kruis het juiste antwoord aan. 2. Bourtange I. Kijk naar het plaatje en lees bovenstaande titel. Waar zou de luistertekst over gaan? Kruis het juiste antwoord aan. 1. Boeren gebruiken een tang om de nagels van hanen bij te knippen.

Nadere informatie

HET WATERSCHILD. De geschiedenis van het Muiderslot en het water

HET WATERSCHILD. De geschiedenis van het Muiderslot en het water HET WATERSCHILD LESBRIEF BASISONDERWIJS De geschiedenis van het Muiderslot en het water nieuwe, ondergrondse ruimte op het terrein achter het kasteel te bezoeken zonder rondleiding geschikt voor leerlingen

Nadere informatie

Vind de mooiste fietsroutes op www.route.nl. Fietsroute 121590 Culemborg, Nieuwegein en Everdingen

Vind de mooiste fietsroutes op www.route.nl. Fietsroute 121590 Culemborg, Nieuwegein en Everdingen Fietsroute 121590 Culemborg, Nieuwegein en Everdingen Praktische informatie Dichtstbijzijnde parkeerplaats dagrecreatieterrein everstein Lekdijk 4124 KC Vianen Dichtstbijzijnde parkeerplaats vanaf eindpunt

Nadere informatie

Lesbrief Stevig Sterk Zaltbommel

Lesbrief Stevig Sterk Zaltbommel Lesbrief Stevig Sterk Zaltbommel Groep 7/8 Erfgoed educatie Bezoek les Stevig Sterk Zaltbommel Stevig Sterk Zaltbommel is een bezoek les over historische vestingwerken van Zaltbommel. Nadruk ligt op het

Nadere informatie

De Franse keizer Napoleon voerde rond 1800 veel oorlogen in Europa. Hij veroverde verschillende gebieden, zoals Nederland en België. Maar Napoleon leed in 1813 een zware nederlaag in Duitsland. Hij trok

Nadere informatie

Liniepad Abcoude. Liniepad Abcoude / wandelroute (10 km) Wandelen langs de Stelling van Amsterdam. Horeca Forten in de omgeving.

Liniepad Abcoude. Liniepad Abcoude / wandelroute (10 km) Wandelen langs de Stelling van Amsterdam. Horeca Forten in de omgeving. Liniepad Abcoude Wandelen langs de Forten Horeca Forten in de omgeving Molens in de omgeving pagina 1 / 6 Omschrijving Deze wandelroute is opgesteld door Natuurmonumenten WANDELEN OVER HET LINIEPAD De

Nadere informatie

inhoud blz. Inleiding 1. De Klaagmuur 2. De Grote Muur 3. De Berlijnse Muur 4. De Muur van Hadrianus 5. De Atlantische Muur 6. Filmpjes Pluskaarten

inhoud blz. Inleiding 1. De Klaagmuur 2. De Grote Muur 3. De Berlijnse Muur 4. De Muur van Hadrianus 5. De Atlantische Muur 6. Filmpjes Pluskaarten Beroemde muren inhoud blz. Inleiding 3 1. De Klaagmuur 4 2. De Grote Muur 6 3. De Berlijnse Muur 9 4. De Muur van Hadrianus 12 5. De Atlantische Muur 14 6. Filmpjes 17 Pluskaarten 18 Bronnen en foto s

Nadere informatie

De geschiedenis van de. Verdedigingsbouwkunde. Tjalling C. Damen 9170283 2002 Module A4

De geschiedenis van de. Verdedigingsbouwkunde. Tjalling C. Damen 9170283 2002 Module A4 De geschiedenis van de Verdedigingsbouwkunde Tjalling C. Damen 9170283 2002 Module A4 Inhoud Voorwoord 1 Inleiding 1 1. Voor 1300 n Chr. 2 1.1 De oudheid 2 1.2 De Romeinen 2 1.3 De Middeleeuwen 3 2. Na

Nadere informatie

Hoge en Lage Linie Doesburg: Cultuur, natuur of park?

Hoge en Lage Linie Doesburg: Cultuur, natuur of park? Hoge en Lage Linie Doesburg: Cultuur, natuur of park? Judith Westerink, Annet Kempenaar, Leonie Heutinck Doesburg Hoge en Lage Linie Rijksmonument EHS Staatsbosbeheer beheert Hoge Linie: niet toegankelijjk

Nadere informatie

Besluit tot aanwijzing gemeentelijk monument

Besluit tot aanwijzing gemeentelijk monument Besluit tot aanwijzing gemeentelijk monument GM035 (kazemat) Biesenweg 5 6164 RB Geleen Burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen, overwegende: dat naast de door het rijk aangewezen en op grond van

Nadere informatie

Route.nl - Meer dan 1900 gratis fietsroutes

Route.nl - Meer dan 1900 gratis fietsroutes 1 van 6 Nederland Noord-Brabant Woudrichem 45.4 (ongeveer 2:39 u.) Fietsroute 134341 1km 2015 Falkplan BV 2 van 6 Nederland Noord-Brabant Woudrichem 45.4 (ongeveer 2:39 u.) Fietsroute 134341 Geel moeraskruid,

Nadere informatie

Prijsvraag Nieuwe Hollandse Waterlinie Noord

Prijsvraag Nieuwe Hollandse Waterlinie Noord Prijsvraag Nieuwe Hollandse Waterlinie Noord 1. Op Fort t Hemeltje bevindt zich een betonnen koepel (zie foto). Wat is de functie van deze koepel? Is dat een: A. Geschutskoepel B. Luisterpost C. Uitkijkpost

Nadere informatie

Route.nl - Meer dan 1900 gratis fietsroutes

Route.nl - Meer dan 1900 gratis fietsroutes 1 van 8 Nederland Noord-Holland Uithoorn 41.6 (ongeveer 2:25 u.) Fietsroute 117048 1km 2015 Falkplan BV 2 van 8 Nederland Noord-Holland Uithoorn 41.6 (ongeveer 2:25 u.) Fietsroute 117048 Verken een deel

Nadere informatie

L ang geleden zag de Achterhoek er. De geschiedenis van Doetinchem, Wehl en Gaanderen

L ang geleden zag de Achterhoek er. De geschiedenis van Doetinchem, Wehl en Gaanderen Vuurstenen werktuigen steentijd [Stadsmuseum] L ang geleden zag de Achterhoek er heel anders uit dan tegenwoordig. Er waren uitgestrekte heidevelden, moerassen en veel bossen. Kortom, een ruig en onherbergzaam

Nadere informatie

Waar het landschap een verhaal vertelt

Waar het landschap een verhaal vertelt Waar het landschap een verhaal vertelt Introductie Graafs KazemattenMuseum Het Graafs KazemattenMuseum is officieel geopend op 17 september 2011, exact 67 jaar nadat Amerikaanse parachutisten de nabij

Nadere informatie

ONLINE BIJBELSTUDIE VOOR JONGEREN

ONLINE BIJBELSTUDIE VOOR JONGEREN STUDIONLINE JAARGANG 2, NR. 10 ONLINE BIJBELSTUDIE VOOR JONGEREN DL 2 D O M I N E E O N L I N E. O R G Vierhonderd jaar geleden vergaderde de synode in Dordrecht. Je weet inmiddels wat een synode is: een

Nadere informatie

DE NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE HERZIEN Utrecht, stad aan de Waterlinie

DE NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE HERZIEN Utrecht, stad aan de Waterlinie DE NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE HERZIEN Utrecht, stad aan de Waterlinie Verslag afstudeerproject Stedebouw en Volkshuisvesting Mechteld Oosterholt Studienummer: 9624241 Maart 2004 foto: provincie Utrecht

Nadere informatie

De historische beplanting van de Nieuwe Hollandse Waterlinie: resultaten van een veldinventarisatie op zeven forten. Concept

De historische beplanting van de Nieuwe Hollandse Waterlinie: resultaten van een veldinventarisatie op zeven forten. Concept De historische beplanting van de Nieuwe Hollandse Waterlinie: resultaten van een veldinventarisatie op zeven forten Concept Martijn Boosten & Patrick Jansen Wageningen, april 009 Boosten, M., Jansen, P.

Nadere informatie

Het Nieuwe Blokhuis van Harderwijk H.A.R. Hovenkamp, 2018

Het Nieuwe Blokhuis van Harderwijk H.A.R. Hovenkamp, 2018 Het Nieuwe Blokhuis van Harderwijk H.A.R. Hovenkamp, 2018 Harderwijk kende oorspronkelijk zeven stadspoorten. De meest onbekende hiervan is de Peelenpoort aan het einde van de Grote Oosterwijk. Deze poort

Nadere informatie

thema 1 Nederland en het water topografie

thema 1 Nederland en het water topografie thema 1 Nederland en het water topografie Argus Clou Aardrijkskunde groep 6 oefenkaart met antwoorden Malmberg s-hertogenbosch thema 1 Nederland en het water topografie Gebergten Vaalserberg Plaatsen Almere

Nadere informatie

Stofomschrijving Deze opdracht hoort bij 2.1-3.1 en 3.2 van De Republiek in tijd van Vorsten (Geschiedenis Werkplaats).

Stofomschrijving Deze opdracht hoort bij 2.1-3.1 en 3.2 van De Republiek in tijd van Vorsten (Geschiedenis Werkplaats). Het verhaal van 1588 Bodystorming Inleiding Het jaar 1588 is een belangrijk jaar in de geschiedenis van de Republiek. De gebeurtenissen die eraan vooraf gaan worden als feiten voorgelezen en tussen de

Nadere informatie

Kastelen in Nederland

Kastelen in Nederland Kastelen in Nederland J In ons land staan veel kastelen. Meer dan honderd. De meeste van die kastelen staan in het water. Bijvoorbeeld midden in een meer of een heel grote vijver. Als er geen water was,

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis havo 2009 - I

Eindexamen geschiedenis havo 2009 - I Ten oorlog! Europese oorlogen 1789-1919. Oorlog als maatschappelijk fenomeen In de Coalitieoorlogen voerde de Franse regering de dienstplicht in. 2p 1 Leg uit dat zij hiermee de betrokkenheid van Franse

Nadere informatie

Bestek van een oude fortenlinie

Bestek van een oude fortenlinie " f? f : : Bestek van een oude fortenlinie ADRIE DE KRAKER Strategie voor Belgisch-Nederlands grensoverschrijdend toerisme Een ruim 350 jaar oud bestek voor de aanleg van een Spaanse fortenlinie in een

Nadere informatie

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt. Examen VWO 2009 tijdvak 2 woensdag 24 juni 9.00-12.00 uur geschiedenis Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 28 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 76 punten te behalen. Voor elk vraagnummer

Nadere informatie

De betekenis van Mill in de historie van Linies en Stellingen

De betekenis van Mill in de historie van Linies en Stellingen Stichting SPOREN VAN DE OORLOG MILL De betekenis van Mill in de historie van Linies en Stellingen Vóór de Tweede Wereldoorlog Reeds in 1934 werd besloten een eventuele aanval van de Duitsers in het Zuiden

Nadere informatie

X BASISLES LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - VMBO - GESCHIEDENIS ANTWOORDEN OPDRACHTEN MAASVLAKTE 2

X BASISLES LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - VMBO - GESCHIEDENIS ANTWOORDEN OPDRACHTEN MAASVLAKTE 2 X BASISLES LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - VMBO - GESCHIEDENIS ANTWOORDEN MAASVLAKTE 2 X De haven van Rotterdam x werd te klein, omdat we steeds meer goederen bestellen uit verre landen. Daarom

Nadere informatie

Lesbrief MAASVLAKTE 2 OPDRACHT 1 - TOPOGRAFIE EN AARDRIJKSKUNDE

Lesbrief MAASVLAKTE 2 OPDRACHT 1 - TOPOGRAFIE EN AARDRIJKSKUNDE Lesbrief Onderbouw voortgezet onderwijs - VMBO MAASVLAKTE 2 De haven van Rotterdam wordt te klein, omdat we steeds meer goederen bestellen uit verre landen. Daarom komt er een nieuw stuk haven: Maasvlakte

Nadere informatie

Opdracht Tentoonstelling

Opdracht Tentoonstelling Opdracht Tentoonstelling Provincie Utrecht tijdens de Eerste Wereldoorlog Opdrachtblad Inleiding Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Nederland neutraal. Hoewel het grote oorlogsgeweld gelukkig Nederland

Nadere informatie

Toelichting beelden tijdbalk Argus Clou Geschiedenis groep 7

Toelichting beelden tijdbalk Argus Clou Geschiedenis groep 7 Toelichting beelden tijdbalk Argus Clou Geschiedenis groep 7 Hierbij treft u een toelichting aan bij de beelden die in de tijdbalk van Argus Clou Geschiedenis groep 7 zijn opgenomen. Inhoud Thema 1 Boze

Nadere informatie

Dagboek Sebastiaan Matte

Dagboek Sebastiaan Matte Vraag 1 van 12 Dagboek Sebastiaan Matte Uit het dagboek van Sebastiaan Matte: "Ik ben vandaag bij een hagenpreek geweest, in de duinen bij Overveen. Wel duizend mensen uit de stad waren bij elkaar gekomen

Nadere informatie

Nieuwsbrief Diefdijklinie

Nieuwsbrief Diefdijklinie Nieuwsbrief Diefdijklinie Versterking van een dijk met geschiedenis 19 2017 sterke dijken schoon water Een dijkversterking met karakter! De dijkversterking, de restauratie van Nieuwe Hollandse Waterlinie

Nadere informatie

Dorpsraad Westdorpe Adviesrapport namen toekomstige viaducten Tractaatweg (N62)

Dorpsraad Westdorpe Adviesrapport namen toekomstige viaducten Tractaatweg (N62) Dorpsraad Westdorpe Adviesrapport namen toekomstige viaducten Tractaatweg (N62) 1. 2. 3. 4. In opdracht van: Provincie Zeeland/ Tractaatweg BV Datum: Januari 2017 Advies namen toekomstige viaducten Tractaatweg

Nadere informatie

Historie van de Oude Hollandse Waterlinie

Historie van de Oude Hollandse Waterlinie Historie van de Oude Hollandse Waterlinie De waterlinie in vogelvlucht De Oude Hollandse Waterlinie was in de 17e en 18e eeuw een militaire verdedigingslinie en ligt tussen het IJsselmeer en de Biesbosch.

Nadere informatie

Iedereen is van harte welkom Zie hieronder

Iedereen is van harte welkom Zie hieronder NIEUWSBRIEF Secr. Cor Knoop Fresiastraat 24 4921 HC Made Tel 062-683642 e.mail: caknoop@hetnet.nl jaargang 15 nummer 4, augustus 2012 Uitnodiging 1 Hierbij nodigen wij U uit voor de dagexcursie naar de

Nadere informatie

Buitenwacht Kampen. entree tot de stad. w w w. t e k a m p e n. n l. 4 D e c e m b e r

Buitenwacht Kampen. entree tot de stad. w w w. t e k a m p e n. n l. 4 D e c e m b e r Kampen entree tot de stad 4 D e c e m b e r 2 0 1 3 16 j u l i 2010 1 9 N o v e m b e r 2 0 1 3 V i s i e Achtergrond Het vroegere bruggenhoofd, de entrée tot de stad, werd sinds de late 16e eeuw beschermd

Nadere informatie

Na de Nassau s werd de Gouverneur van de KMA de nieuwe Kasteelheer. Van de oude Burcht in Breda is vrijwel niets bekend.

Na de Nassau s werd de Gouverneur van de KMA de nieuwe Kasteelheer. Van de oude Burcht in Breda is vrijwel niets bekend. 1200 an POLANEN naar NASSAU tot GOEVERNEUR Ons koningshuis Oranje Nassau ontstond in Breda door het huwelijk van Johanna van Polanen (ook wel Wassenaar) met Egelbrecht van Nassau uit Duitsland. Van BURCHT

Nadere informatie

Overal in ons land is water. Het water

Overal in ons land is water. Het water Het verdwenen eiland Schokland Overal in ons land is water. Het water van de zee klotst tegen de kust. Rivierwater stroomt over de grenzen het land binnen. Soms is er een stukje land dat aan alle kanten

Nadere informatie

Een wal van zand, klei of steen die mensen beschermt tegen hoog water. De plek waar het rivierwater in de zee uitkomt.

Een wal van zand, klei of steen die mensen beschermt tegen hoog water. De plek waar het rivierwater in de zee uitkomt. Meander Samenvatting groep 5 Thema 3 Waterland Samenvatting Langs de kust Nederland ligt voor de helft onder de zeespiegel. Heel vroeger woonden mensen dicht bij zee op terpen. Langs de kust beschermen

Nadere informatie

Bij de tijd Groep 6 thema 3, les 1 De Opstand Werkblad 1. dit is Klaas. Klaas is veer-tien jaar. hij loopt al heel lang.

Bij de tijd Groep 6 thema 3, les 1 De Opstand Werkblad 1. dit is Klaas. Klaas is veer-tien jaar. hij loopt al heel lang. Bij de tijd Groep 6 thema 3, les 1 De Opstand Werkblad 1 Rouwdouwen Kleur de woorden: sol-daat = geel vecht = rood vrij-heid = groen held = blauw dit is Klaas Klaas is veer-tien jaar hij loopt al heel

Nadere informatie

Hoe werkt waterbergings-/inundatiegebied Blokhoven?

Hoe werkt waterbergings-/inundatiegebied Blokhoven? Hoe werkt waterbergings-/inundatiegebied Blokhoven? Op het Eiland van Schalkwijk komt bij hevige regenval af en toe wateroverlast voor. Deze overlast wordt verergerd als het, door klimaatverandering, vaker

Nadere informatie

Werkblad: Slag om de Schelde en de invloed op het Nieuwe land. 1

Werkblad: Slag om de Schelde en de invloed op het Nieuwe land. 1 Achtergrond informatie voor docenten. D- Day betekend de eerste dag van een grote militaire operatie. In de Tweede Wereldoorlog viel dat op 6 juni 1944. Maar de inval van de Amerikanen in Afghanistan was

Nadere informatie

Het verdedigingssysteem van de Grebbelinie

Het verdedigingssysteem van de Grebbelinie De Grebbelinie, een gelaagde geschiedenis BRENDAN MCCARTHY EN JOLANDA VAN EE De Grebbelinie vormt een kenmerkend groen lint in het landschap tussen de Nederrijn bij Rhenen en het Eemmeer bij Spakenburg.

Nadere informatie

Geschiedenis van Suriname : Suriname van Engelse naar Nederlandse landbouwkolonie

Geschiedenis van Suriname : Suriname van Engelse naar Nederlandse landbouwkolonie Geschiedenis van Suriname 1667-1683: Suriname van Engelse naar Nederlandse landbouwkolonie 581-1795: De Republiek In de 17e en 18e eeuw spraken we nog niet van één Nederland maar, van de Republiek der

Nadere informatie

Bourgonjetoren. Dit is de toren waar vroeger de kanonnen in stonden. In Zutphen stond maar één zo n toren en deze is zeer goed bewaard gebleven.

Bourgonjetoren. Dit is de toren waar vroeger de kanonnen in stonden. In Zutphen stond maar één zo n toren en deze is zeer goed bewaard gebleven. Informatiekaart Bourgonjetoren Bourgonjetoren Dit is de toren waar vroeger de kanonnen in stonden. In Zutphen stond maar één zo n toren en deze is zeer goed bewaard gebleven. Zutphen was in de 15e eeuw

Nadere informatie

geschiedenis geschiedenis

geschiedenis geschiedenis Examen HAVO 2009 tijdvak 1 woensdag 20 mei 9.00-12.00 uur tevens oud programma geschiedenis geschiedenis Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 30 vragen. Voor dit examen zijn maximaal

Nadere informatie

Noord-Nederlandse gewesten. Smeekschift

Noord-Nederlandse gewesten. Smeekschift Habsburgs gezag Vanaf dat moment stonden de zuidelijke Nederlanden onder Habsburgs gezag. Noord-Nederlandse gewesten Door vererving en verovering vielen vanaf dat moment ook alle Noord- Nederlandse gewesten

Nadere informatie

Driehonderd jaar bouwen voor de landsverdediging

Driehonderd jaar bouwen voor de landsverdediging Driehonderd jaar bouwen voor de landsverdediging Inleiding Dit jaar viert de dienst gebouwen werken en terreinen (D.G.W.T.) dat de bouwdienst van defensie op 20 augustus 1688 werd opgericht. Op die dag

Nadere informatie