Bijlagenboek. Behorende bij het Ondersteuningsplan Samen voor kinderen van het SWV PO 3007. Versie 1.0. 31 maart 2014



Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wettelijke borging De wettelijke borging van de zorgplicht zit in twee artikelen van de wet op het primair onderwijs; artikel 40, lid 3 en 4:

INTEGRAAL TOEZICHT OP DE SAMENWERKINGSVERBANDEN IN HET PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS PASSEND ONDERWIJS

Parameters en Kwaliteitsaspecten Inspectie SWV

Toezichtkader Integraal toezicht op de samenwerkingsverbanden. passend onderwijs. het primair en voortgezet onderwijs

Overdracht bekostiging ontoereikend budget sbo- en so scholen en grensverkeer

INTEGRAAL TOEZICHT OP DE SAMENWERKINGSVERBANDEN IN HET PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS PASSEND ONDERWIJS

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Toelating van leerlingen in het primair onderwijs. november 2017

HET TOEZICHT OP DE SAMENWERKINGSVERBANDEN po/vo PASSEND ONDERWIJS

ECLI:NL:RVS:2017:1691

Aannamebeleid Basisschool Het Dok (Stichting r.-k., Algemeen Bijzonder en Openbaar Primair Onderwijs PANTA RHEI)

Schoolbestuur en medezeggenschap vorming samenwerkingsverband

1/9. April Beleid aanmeldingsprocedures in het kader van passend onderwijs.

Protocol voor schorsing en verwijdering van leerlingen

Juni Model Ondersteuningsplan

Reglement voor de commissie toelaatbaarheidsverklaring speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs clusters 3 en 4 en toekenning extra ondersteuning

Regeling toelating, schorsing en verwijdering leerlingen van MosaLira stichting voor leren, onderwijs en opvoeding

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

TOELATINGSBELEID 1. Aanmelding 2. Besluitvorming toelating weigering

Aannamebeleid De Kinderhof

Reglement voor de commissie toelaatbaarheidsverklaringen speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs clusters 3 en 4

BIJLAGE 3. WAARDERINGSKADER SWV PASSEND ONDERWIJS

Bijlage 1. Overzicht geschillen en procedures

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

- 1 - De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Memorie van antwoord passend onderwijs

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEITSONDERZOEK. Sine Limite, Coöperatie Passend Onderwijs Deventer U.A.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Adviezen voor toelating leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Protocol aanmelding primair onderwijs Leiden

Achtergronden van de wet ( knelpunten huidig systeem) en doelen van deze wet:

Toelating en verwijdering in het kader van de ondersteuningsbehoefte. Céline Adriaansen José van Snek

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Inspectie indicatoren Waarderingskader

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEITSONDERZOEK. Stichting Passend Voortgezet Onderwijs Walcheren

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEITSONDERZOEK. samenwerkingsverband IJssel Berkel

STICHTING KATHOLIEK ONDERWIJS WEST-FRIESLAND

Reglement voor de Commissie Toelaatbaarheidsverklaring speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs clusters 3 en 4 en extra ondersteuning

Aanmelden en Zorgplicht versie

Het aanvragen van een toelaatbaarheidsverklaring, bij wie en door wie?

Model Procedure op overeenstemming gericht overleg zoals bedoeld in artikel 18a lid 9 WPO en 17a lid 9 WVO 1

Deze toelichting wordt mede gegeven namens de Staatssecretaris van Economische Zaken.

CONCEPT Voorstel van wet. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Kwaliteitszorg Regio Midden

Passend onderwijs Voorblad 1: Foto Typ hier de titel

AANSLUITINGSOVEREENKOMST

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEITSONDERZOEK. Samenwerkingsverband PO 2203 Hoogeveen, Meppel, Steenwijk en omstreken

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEITSONDERZOEK. Stichting Samenwerkingsverband Passend Primair Onderwijs Aan den IJssel

Uitvoering bezwaaradviescommissie

Regeling bezwaar toelaatbaarheid

Zaan Primair Regeling schorsing & verwijdering

Bijlage H. Plaatsings- en thuiszittersprotocol. Passenderwijs, V2.0

Schoolondersteuningsprofiel

Passend Onderwijs en Toelating, schorsing, verwijdering van leerlingen

Reglement voor de commissie toelaatbaarheidsverklaring speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs clusters 3 en 4 en extra ondersteuning

AANNAMEBELEID INLEIDING

Protocol: Time-out, schorsing en verwijdering van leerlingen

Passend onderwijs. Passend onderwijs

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEITSONDERZOEK. Stichting Samenwerkingsverband SWV 23-02

Geschillencommissie passend onderwijs (GPO)

Bijlage 6. Uitwerking KPI s uit het kwaliteitszorgsysteem

Vaststellingsdatum bestuurs- en managementstatuut 1. Artikel 1 Definitiebepaling 2

PRIVACY STATEMENT. Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Regio Utrecht West

Passend onderwijs. Passend onderwijs

Zicht op Zorgplicht. SWV PO Delflanden 21 april Aleid Schipper

Tweede Kamer der Staten-Generaal

PRIVACY STATEMENT. Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid Utrecht. Nieuwegein, september 2018

DEFINITIEF RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP OBS MOLENBEEK

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEITSONDERZOEK. Stichting Regionaal Samenwerkingsverband Noord Oost Overijssel

Notitie over het aanmelden en toelaten van leerlingen (vastgesteld in de bestuursvergadering dd )

Aanmeldings- Toelatings- en Plaatsingsbeleid basisscholen KSU

Managementstatuut SWV Oost Achterhoek 25.02

SAMENWERKINGSVERBAND AMSTELLAND EN DE MEERLANDEN

BEKNOPT VERSLAG SIMULATIE BIJ COÖPERATIE SAMENWERKINGSVERBAND PASSEND VOORTGEZET ONDERWIJS OOSTERSCHELDEREGIO U.A.

Voorstel van wet. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Bijlage H. Plaatsings- en thuiszittersprotocol. Passenderwijs, V2.0

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEITSONDERZOEK. Stichting samenwerkingsverband PO

Regeling Schorsing en Verwijdering

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEITSONDERZOEK. Stichting Samenwerkingsverband vovso Noord-Limburg

REGLEMENT BEZWAAR TLV

10 Aanmelding en zorgplicht basisschool

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KORT ONDERZOEK SPECIAAL BASISONDERWIJS. SAM locatie van Limburg Stirumlaan

Bijlage 8 Begrippenlijst en afkortingen. Zorgplicht

Samenvatting Ondersteuningsplan

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEITSONDERZOEK. Stichting Samenwerkingsverband Waterland Primair Onderwijs (2706)

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEITSONDERZOEK. Vereniging Reformatorisch Passend Onderwijs voor primair en speciaal onderwijs

wet op het voortgezet onderwijs. ondersteuningsplanplan zoals bedoeld in artikel 17a, lid 8 van de WVO.

RAPPORT Onderzoek in het kader van het vierjaarlijks bezoek bij obs De Zonnewijzer

BEKNOPT VERSLAG SIMULATIE BIJ SWV V(S)O ZUID HOLLAND WEST

Reglement Advies Commissie Toewijzing Arrangementen (ACTA)

RAPPORT VAN BEVINDINGEN VERIFICATIEONDERZOEK SPECIAAL BASISONDERWIJS. SBO Rehoboth

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Bijlage E. Plaatsings- en thuiszittersprotocol. Passenderwijs,

Transcriptie:

Bijlagenboek Behorende bij het Ondersteuningsplan Samen voor kinderen van het SWV PO 3007 Versie 1.0 31 maart 2014

Bijlagenboek Behorende bij het Ondersteuningsplan Samen voor kinderen SWV PO 3007 Voorwoord 3 1. Hoofdstuk Inleiding 4 1.1 Wet Passend Onderwijs (par 1.2) 4 1.2 Toezichtkader onderwijsinspectie (par. 4.1) 13 2. Visie en inrichting (hoofdstuk 2) 27 2.1 Sturingsfilosofie van het samenwerkingsverband (par 2.2) 27 2.2 Inrichting van de organisatie van het SWV (par.2.3) 30 2.3 De algemene ledenvergadering (par.2.3.1) 45 2.4 Het bestuur van het SWV: overzicht leden bestuur SWV PO 3007 (par.2.3.2) 46 3. Inrichting onderwijs/ondersteuningscontinuüm (hoofdstuk 3) 47 4. Passend arrangeren (hoofdstuk 4) 56 5. Ouders (Hoofdstuk 5) 57 5.1 Beroep en bezwaar (par.5.4) 57 6. Kwaliteitsbeleid 59 7. Ondersteuningsplanraad 60 7.1 Bevoegdheden Ondersteuningsplanraad (OPR) (par 60 8. Samenwerking met de jeugdzorg 75 8.1 Samenvatting Wetsvoorstel Jeugdwet (bron NJI) 75 9. OOGO 77 9.1 Procedure OOGO, reglement geschillencommissie en overeenkomst 77 9.2 Verslag OOGO 21 januari 2014 86 10. Inzet ondersteuningsmiddelen 91 10.2 Personele consequenties (par.10.14) 91 11. Schema s zorgplicht

Voorwoord In dit bijlagenboek vindt u de bijlagen behorende bij het Ondersteuningsplan Samen voor kinderen. Het Ondersteuningplan wordt middels dit bijlagenboek de tekst uit het Ondersteuningsplan nader onderbouwd of voorzien van relevante achtergrondinformatie. De bijlagen volgen de hoofdstuk- en paragraafindeling van het OP, zodat bij het lezen van het OP de aanvullende informatie uit het bijlagenboek gemakkelijk gevonden kan worden.

1. Hoofdstuk Inleiding 1.1 Wet Passend Onderwijs (par 1.2) In deze paragraaf komen de meest relevante wijziging van de Wet op het primair onderwijs (WPO) en de Wet op de expertisecentra als gevolg van de Wet passend onderwijs. Voor de integrale tekst wordt verwezen naar: Staatsblad 2012 533 18 en de website http://www.passendonderwijs.nl/ 1.1.1 Wet op het primair onderwijs. Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt: 1. De begripsomschrijving van «leerlinggebonden budget» vervalt. 2. De begripsomschrijving van samenwerkingsverband: een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede lid of een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, vijftiende lid, tenzij het tegendeel blijkt; 3. Er wordt een nieuwe begripsomschrijving toegevoegd, luidend: schoolondersteuningsprofiel: een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven. Artikel 18a. Samenwerkingsverbanden 1. Het bevoegd gezag van één of meer scholen is voor elke vestiging van die school of scholen aangesloten bij een samenwerkingsverband als bedoeld in het tweede lid of bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in het vijftiende lid. 2. Een samenwerkingsverband omvat alle binnen een gebied als bedoeld in het derde lid gelegen vestigingen van scholen, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, met uitzondering van vestigingen waarvoor het bevoegd gezag is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, bedoeld in de vorige volzin, te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen. 3. Bij ministeriële regeling worden voor de samenwerkingsverbanden aaneengesloten gebieden aangewezen. 3a. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een samenwerkingsverband dat is gelegen aan de landsgrens bij de vervulling van zijn taken kan samenwerken met een school of instelling in België of in een van de bondsstaten Noord- Rijnland-Westfalen, Nedersaksen of Bremen van de Bondsrepubliek Duitsland. 4. De bevoegde gezagsorganen van de scholen, bedoeld in het tweede lid, geven het samenwerkingsverband vorm door het oprichten van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk, waarin uitsluitend deze bevoegde gezagsorganen

deelnemen, behoudens deelname van een bevoegd gezag op grond van het vijfde lid. De statuten van de rechtspersoon bevatten een voorziening voor de beslechting van geschillen. 5. Indien het bevoegd gezag van een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan de vestiging of vestigingen zijn gelegen buiten het gebied van een samenwerkingsverband, wenst deel te nemen aan dit samenwerkingsverband, wordt dit bevoegd gezag niet uitgesloten van deelname aan het samenwerkingsverband. 6. Het samenwerkingsverband heeft in elk geval tot taak: a. het vaststellen van een ondersteuningsplan, b. het verdelen en toewijzen van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid, c. het beoordelen of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs, op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, end. het adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven. 7. Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een ondersteuningsplan vast. Bij het vaststellen van het ondersteuningsplan kunnen door het samenwerkingsverband slechts beperkingen worden gesteld aan de door de school gewenste invulling van het schoolondersteuningsprofiel, indien dat voor het samenwerkingsverband met het oog op de beschikbare ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen een onevenredige belasting zou vormen. 8. Het ondersteuningsplan omvat in elk geval: a. de wijze waarop wordt voldaan aan het tweede lid, tweede volzin, waaronder tevens zijn begrepen de basisondersteuningsvoorzieningen die op alle vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband aanwezig zijn, b. de procedure en criteria voor de verdeling, besteding en toewijzing van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid, mede bezien in het perspectief van een meerjarenbegroting, c. de procedure en criteria voor de plaatsing van leerlingen op speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband en op scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, d. de procedure en het beleid met betrekking tot de terugplaatsing of overplaatsing naar het basisonderwijs van leerlingen van scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wie de periode waarop de toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in artikel 40, tiende lid, van de Wet op de expertisecentra betrekking heeft, is verstreken, e. de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging, f. de wijze waarop aan de ouders informatie wordt verstrekt over de ondersteuningsvoorzieningen en over de onafhankelijke ondersteuningsmogelijkheden voor ouders,

g. de wijze waarop wordt bepaald of de situaties, bedoeld in de artikelen 118, vierde lid, en 124, zich voordoen, waaronder de vaststelling van de in artikel 124, eerste en tweede lid, bedoelde peildatum, die is gelegen in de periode van 2 oktober tot en met 31 juli daaropvolgend, h. de wijze waarop wordt vastgesteld wat het aandeel van de onderscheiden scholen is in de overdracht van de bekostiging voor materiële instandhouding in een situatie als bedoeld in artikel 124, zevende lid, of artikel 125, zesde lid, i. de wijze waarop wordt bepaald of de situaties, bedoeld in artikel 125b zich voordoen, waaronder de vaststelling van de in artikel 125b, eerste lid, bedoelde peildatum, die is gelegen in de periode van 2 oktober tot en met 31 juli daaropvolgend, en j. de wijze waarop wordt vastgesteld wat het aandeel van de onderscheiden scholen, bedoeld in het tweede lid, is in de overdracht van de bekostiging personeelskosten in een situatie als bedoeld in artikel 125b, derde lid. 9. Het ondersteuningsplan wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten en overleg heeft plaatsgevonden met het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 17a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, waarvan het gebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met het gebied van het samenwerkingsverband. Het overleg met burgemeester en wethouders vindt plaats overeenkomstig een procedure, vastgesteld door het samenwerkingsverband en burgemeester en wethouders van die gemeente of gemeenten. De procedure bevat een voorziening voor het beslechten van geschillen. 10. Het ondersteuningsplan wordt voor 1 mei voorafgaand aan het eerste schooljaar van de periode waarop het plan betrekking heeft, toegezonden aan de inspectie. 11. Het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat deskundigen in elk geval het samenwerkingsverband adviseren over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de aard van de noodzakelijke deskundigheid. 12. Het samenwerkingsverband stelt een adviescommissie overeenkomstig artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht in, die adviseert over bezwaarschriften betreffende beslissingen van het samenwerkingsverband over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs. 13. Het samenwerkingsverband is bevoegd zonder toestemming van degene die het betreft persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens te verwerken met betrekking tot leerlingen, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, bedoeld in het zesde lid, onderdelen b tot en met d. Het samenwerkingsverband verstrekt de gegevens, bedoeld in de eerste volzin, niet aan derden, met uitzondering van het bevoegd gezag van de school waar de desbetreffende leerling is aangemeld of ingeschreven. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor het samenwerkingsverband en de deskundigen, bedoeld in het elfde lid. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens tot drie jaar na afloop van:

a. de beoordeling van de toelaatbaarheid van de leerling tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs, b. de advisering over de ondersteuningsbehoefte van de leerling aan het bevoegd gezag van de school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, ofc. de toewijzing van ondersteuningsmiddelen of ondersteuningsvoorzieningen aan de school, voor zover het voor die toewijzing nodig was gegevens van de leerling als bedoeld in de eerste volzin te verwerken. 14. Het samenwerkingsverband kent aan elke toelaatbaarheidsverklaring als bedoeld in artikel 40, tiende lid, van de Wet op de expertisecentra een volgnummer toe. Het samenwerkingsverband verstrekt van elk advies over de ondersteuningsbehoefte van een leerling als bedoeld in het dertiende lid, afschrift aan de ouders. 15. Bevoegde gezagsorganen van tot dezelfde richting behorende scholen en scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra waaraan speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 wordt verzorgd, kunnen een landelijk samenwerkingsverband oprichten. Een landelijk samenwerkingsverband omvat alle in Nederland gelegen en tot dezelfde richting behorende scholen als bedoeld in de eerste volzin. Op een landelijk samenwerkingsverband zijn het tweede tot en met veertiende lid, met uitzondering van het derde en vijfde lid, en het zestiende lid van overeenkomstige toepassing. Indien een bevoegd gezag scholen heeft met meer dan een richting bepaalt het bevoegd gezag eenmalig op basis van welke richting de aansluiting bij het samenwerkingsverband plaatsvindt. 16. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot de samenwerkingsverbanden. L Artikel 19 vervalt. M Artikel 20 vervalt. N Artikel 21 vervalt. Artikel 40, Toelating en verwijdering van leerlingen Tweede tot en met zesde lid, wordt vervangen door: 2. De aanmelding van kinderen voor toelating geschiedt schriftelijk en kan worden gedaan vanaf de dag waarop het kind de leeftijd van 3 jaar bereikt. De ouders doen de aanmelding zo mogelijk ten minste 10 weken voor de datum waarop toelating wordt gevraagd en geven bij de aanmelding aan bij welke school of scholen eveneens om toelating is verzocht. 3. Het bevoegd gezag beoordeelt of de aanmelding een kind betreft dat extra ondersteuning behoeft. Hiertoe kan het bevoegd gezag de ouders verzoeken gegevens te overleggen betreffende stoornissen of handicaps van het kind of beperkingen in de onderwijsparticipatie. Onder extra ondersteuning wordt niet verstaan ondersteuning ter bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden. 4. Indien de toelating van een leerling die extra ondersteuning behoeft, wordt geweigerd, vindt de weigering niet plaats dan nadat het bevoegd gezag er, na overleg met de ouders en met inachtneming van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de schoolondersteuningsprofielen van de betrokken scholen, voor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder andere school kan ook worden verstaan een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. 5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing:

a. indien op de school waar de leerling is aangemeld geen plaatsruimte beschikbaar is, of b. indien het bevoegd gezag de ouders bij de aanmelding verzoekt te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen respecteren dan wel te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen onderschrijven, en de ouders dit weigeren te verklaren. 6. Het bevoegd gezag neemt de beslissing over toelating van een leerling zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 6 weken na ontvangst van de aanmelding. Indien de beslissing, bedoeld in de vorige volzin, niet binnen 6 weken kan worden gegeven, deelt het bevoegd gezag dit aan de ouders mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien, welke termijn ten hoogste 4 weken bedraagt. 7. Indien de aanmelding een kind betreft dat niet is ingeschreven op een andere school, een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, en de beslissing over de toelating is 10 weken na de dag waarop het verzoek om toelating is gedaan nog niet genomen, wordt het kind met ingang van de dag volgend op bedoelde 10 weken, doch niet eerder dan de datum waarop het kind de leeftijd heeft bereikt om te kunnen worden toegelaten tot de school, tijdelijk geplaatst op de school en als leerling ingeschreven. Indien de leerling wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing omgezet in een definitieve plaatsing. Indien de toelating van de leerling wordt geweigerd of een beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing beëindigd en wordt de leerling uitgeschreven met ingang van de dag die volgt op de dag waarop de toelating wordt geweigerd of de beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen. 8. Een leerling wordt niet toegelaten tot een speciale school voor basisonderwijs dan nadat het samenwerkingsverband waartoe de speciale school voor basisonderwijs behoort de leerling toelaatbaar heeft verklaard tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband. De beslissing over de toelaatbaarheid is geen besluit als bedoeld in artikel 8:4 onder e van de Algemene wet bestuursrecht. 9. De toelating van een leerling van een basisschool tot een speciale school voor basisonderwijs van het samenwerkingsverband waaraan de basisschool deelneemt wordt niet geweigerd op denominatieve gronden, tenzij de ouders van de leerling weigeren te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs van de school zullen respecteren. 10. Voordat wordt besloten tot verwijdering hoort het bevoegd gezag de betrokken groepsleraar. Definitieve verwijdering van een leerling vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder andere school kan ook worden verstaan een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. 11. Indien tegen het besluit, bedoeld in het eerste lid, van het bevoegd gezag van een openbare school bezwaar is gemaakt, besluit het bevoegd gezag in afwijking van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht binnen 4 weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Artikel 40a Ontwikkelingsperspectief 1. Voor een leerling die extra ondersteuning behoeft, stelt het bevoegd gezag nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders een ontwikkelingsperspectief vast.

2. Het ontwikkelingsperspectief wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na de inschrijving van de leerling vastgesteld. Indien het betreft een inschrijving op grond van artikel 40, zevende lid, wordt het ontwikkelingsperspectief uiterlijk binnen zes weken na de definitieve plaatsing van de leerling vastgesteld. 3. Het ontwikkelingsperspectief wordt ten minste één keer per schooljaar met de ouders geëvalueerd. 4. Nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders kan het bevoegd gezag het ontwikkelingsperspectief bijstellen. 5. Het ontwikkelingsperspectief bevat een omschrijving van de begeleiding, bedoeld in artikel 8, vierde lid. Indien bij de inrichting van het onderwijs wordt afgeweken van één of meer onderdelen van het onderwijsprogramma, wordt dat in het ontwikkelingsperspectief vermeld. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften over de inhoud van het ontwikkelingsperspectief vastgesteld. Artikel 43 Tijdelijke geschillencommissie toelating en verwijdering. 1. Er is tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een landelijke commissie voor geschillen waarbij elke school, school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs is aangesloten. 2. De commissie neemt kennis van geschillen tussen ouders en bevoegd gezag van een school die ontstaan bij de toepassing van: a. artikel 40, derde, vierde, vijfde en tiende lid, en b. artikel 40a, eerste en vierde lid. 3. De commissie brengt op verzoek van de ouders binnen 10 weken een oordeel uit aan het bevoegd gezag, rekening houdend met het schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan. 4. Indien een geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie en de ouders bezwaar hebben gemaakt tegen de beslissing over de toelating of de verwijdering, neemt het bevoegd gezag de beslissing op bezwaar niet dan nadat de commissie heeft geoordeeld. De termijn voor het nemen van de beslissing op bezwaar wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie tot de dag waarop de commissie het oordeel heeft uitgebracht. 5. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot de commissie, waaronder in elk geval het aantal leden, de wijze van benoeming en ontslag en de deskundigheid van de leden van de commissie. Artikel 118b. Vermindering bekostiging materiële instandhouding bij uitputting bekostiging materiële instandhouding samenwerkingsverband. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 118, tiende lid, eerste volzin, en elfde lid, de bekostiging voor materiële instandhouding van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 118, achtste lid, overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze minister in mindering gebracht op de materiële bekostiging van alle scholen en scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan één of meer vest-gingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school dan wel school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs

behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs bepaald op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband. Artikel 125a. Vermindering bekostiging personeelskosten bij uitputting personeelsbekostiging samenwerkingsverband. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 132, vierde lid, eerste volzin, en vijfde lid, de personeelsbekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 132, tweede lid, overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze minister in mindering gebracht op de personele bekostiging van alle scholen en scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school dan wel school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs, bepaald op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband. Artikel 163c. Taakverwaarlozing samenwerkingsverband 1. Indien naar het oordeel van Onze minister het samenwerkingsverband zijn taak ernstig verwaarloost, kan tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum Onze minister de noodzakelijke voorzieningen treffen. 2. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat het samenwerkingsverband in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren. 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de bevoegde gezagsorganen, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, niet of niet tijdig voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in genoemd artikel. 1.1.2 Wet op de expertisecentra Artikel 40 2. Het derde tot en met elfde lid wordt vervangen door: 3. De aanmelding van kinderen voor toelating geschiedt schriftelijk en kan worden gedaan vanaf de dag waarop het kind de leeftijd van 3 jaar bereikt. Indien het betreft een kind als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder a of b, kan de aanmelding worden gedaan vanaf de dag waarop het kind de leeftijd van 2 jaar bereikt. De ouders doen de aanmelding zo mogelijk ten minste 10 weken voor de datum waarop toelating wordt gevraagd en geven bij de aanmelding aan bij welke school of scholen eveneens om toelating is verzocht. 4. Het bevoegd gezag beoordeelt of de aanmelding een kind betreft dat extra ondersteuning behoeft. Hiertoe kan het bevoegd gezag de ouders verzoeken gegevens te overleggen betreffende stoornissen of handicaps van het kind of beperkingen in de onderwijsparticipatie. Onder extra

ondersteuning wordt niet verstaan ondersteuning ter bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden. 5. Indien de toelating van een leerling die extra ondersteuning behoeft, wordt geweigerd, vindt de weigering niet plaats dan nadat het bevoegd gezag er, na overleg met de ouders en met inachtneming van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de schoolondersteuningsprofielen van de betrokken scholen, voor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder andere school kan ook worden verstaan een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor voortgezet onderwijs of een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969. 6. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing: a. indien op de school waar de leerling is aangemeld geen plaatsruimte beschikbaar is, of b. indien het bevoegd gezag de ouders bij de aanmelding verzoekt te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen respecteren dan wel te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen onderschrijven, en de ouders dit weigeren te verklaren. 7. Het bevoegd gezag neemt de beslissing over toelating van een leerling zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 6 weken na ontvangst van de aanmelding. Indien de beslissing, bedoeld in de vorige volzin, niet binnen 6 weken kan worden gegeven, deelt het bevoegd gezag dit aan de ouders mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien, welke termijn ten hoogste 4 weken bedraagt. 8. Indien de aanmelding voor een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor wat betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs, een kind betreft dat niet is ingeschreven op een andere zodanige school of instelling of op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, en de beslissing over de toelating is 10 weken na de dag waarop het verzoek om toelating is gedaan nog niet genomen, wordt het kind met ingang van de dag volgend op bedoelde 10 weken, doch niet eerder dan de datum waarop het kind de leeftijd heeft bereikt om te kunnen worden toegelaten tot de school, tijdelijk geplaatst op de school en als leerling ingeschreven. Indien de leerling wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing omgezet in een definitieve plaatsing. Indien de toelating van de leerling wordt geweigerd of een beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing beëindigd en wordt de leerling uitgeschreven met ingang van de dag die volgt op de dag waarop de toelating wordt geweigerd of de beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen. 9. Indien de aanmelding voor een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor wat betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, een leerling betreft die niet is ingeschreven op een andere zodanige school of instelling of op een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, en de beslissing over de toelating is 10 weken na de dag waarop het verzoek om toelating is gedaan nog niet genomen, wordt het kind met ingang van de dag volgend op bedoelde 10 weken, doch niet eerder dan de datum waarop de leerling voldoet aan de voorwaarden om te kunnen worden toegelaten tot de school, tijdelijk geplaatst op de school en als leerling ingeschreven. Indien de leerling wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing omgezet in een definitieve plaatsing. Indien de toelating van de leerling wordt geweigerd of een beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing beëindigd en wordt de leerling uitgeschreven met ingang

van de dag die volgt op de dag waarop de toelating wordt geweigerd of de beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen. 10. Een leerling wordt niet toegelaten tot een school voor speciaal onderwijs of tot een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wat betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 of cluster 4, dan nadat de leerling toelaatbaar is verklaard tot het speciaal onderwijs. 11. De beslissing over toelaatbaarheid, bedoeld in het tiende lid, wordt genomen: a. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4: door het samenwerkingsverband waartoe die school behoort; b. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 en de leerling was aangemeld bij een school, niet zijnde een instelling, of een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, die behoort tot een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs:1. door het samenwerkingsverband in het gebied waarvan de leerling woonachtig is, indien de leerling woonachtig is in Nederland; 2. door het samenwerkingsverband waartoe de school, niet zijnde een instelling, waarvoor toelating wordt verzocht behoort, indien de leerling buiten Nederland woonachtig is; c. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 en de leerling was aangemeld bij een school, niet zijnde een instelling, of een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, die behoort tot een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, vijftiende lid, van de Wet op het primair onderwijs: door het landelijk samenwerkingsverband waartoe de school, niet zijnde een instelling, of de school, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, waar de leerling was aangemeld behoort. Artikel 40b. Commissie voor de begeleiding 1. Het bevoegd gezag van een school, niet zijnde een instelling, of de bevoegde gezagsorganen van twee of meer scholen, niet zijnde instellingen, stelt onderscheidenlijk stellen een commissie voor de begeleiding in, die zodanig is samengesteld dat zij adequaat kan adviseren vanuit zowel onderwijskundig als pedagogisch, psychologisch en medisch oogpunt, rekening houdend met de handicap van de leerling. 2. De commissie voor de begeleiding heeft tot taak: a. te adviseren over het vaststellen en bijstellen van het ontwikkelingsperspectief, bedoeld in artikel 41a, eerste en vierde lid, b. het ten minste één keer per jaar evalueren van het ontwikkelingsperspectief en hiervan verslag te doen aan het bevoegd gezag, c. te adviseren over terugplaatsing of overplaatsing van de leerling naar het basisonderwijs of het voortgezet onderwijs, end. het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het

primair onderwijs en artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, te adviseren over de begeleiding van leerlingen op scholen als bedoeld in die wetten. 1.2 Toezichtkader onderwijsinspectie (par. 4.1) INTEGRAAL TOEZICHT OP DE SAMENWERKINGSVERBANDEN IN HET PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS PASSEND ONDERWIJS 1 Inleiding De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) zal na inwerkingtreding van de Wet Passend onderwijs toezicht houden op de uitvoering van deze wet. De inspectie ontwikkelt hiervoor een toezichtkader voor het toezicht op de samenwerkingsverbanden in het primair en voortgezet onderwijs Het toezicht op de samenwerkingsverbanden is integraal toezicht, want het omvat - in samenhang - zowel kwaliteitstoezicht, nalevingstoezicht als financieel toezicht. De toezichtkaders van de inspectie bevatten doorgaans twee elementen: 1. de werkwijze die de inspectie bij haar toezicht hanteert; 2. het waarderingskader: de kwaliteitsaspecten en indicatoren waarop de inspectie een object van toezicht beoordeelt. De inspectie streeft naar een open benadering van de ontwikkeling van het toezicht, met behoud van haar specifieke positie als toezichthouder. Hiermee beoogt zij de kwaliteit te verhogen en het draagvlak voor het toezicht te vergroten. Om die reden werkt ze met een concepttoezichtkader dat een voorlopig karakter heeft. Het definitieve toezichtkader wordt in augustus 2013 vastgesteld. De inspectie vindt het van groot belang om belanghebbende partijen bij de ontwikkeling te betrekken. De procedure van vaststelling, goedkeuring en publicatie van het toezichtkader is vastgelegd in de Wet op het onderwijstoezicht. 2. Toezichtkader Artikel 13 van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) schrijft voor dat de inspectie haar werkwijze voor een onderzoek als bedoeld in artikel 11 (regulier onderzoek)vastlegt in een toezichtkader. Hierin staat niet alleen hoe de inspectie te werk gaat, maar ook wat zij beoordeelt en wanneer er sprake is van voldoende kwaliteit. Fasering van invoering van het toezicht Omdat de samenwerkingsverbanden nog in een opbouwfase verkeren, past de inspectie de uitvoering van haar toezicht daarop aan. Op 1 augustus 2014 treedt de zorgplicht voor schoolbesturen in werking. Schoolbesturen zijn dan verplicht voor iedere leerling een passende plaats binnen het onderwijs te vinden. De meeste samenwerkingsverbanden zijn op dat moment nog volop in ontwikkeling. Daarom hanteert de inspectie een invoeringstraject voor het toezicht en legt dit op transparante wijze vast. Daarnaast verzamelt ze over de volle breedte informatie over de (zich ontwikkelende) kwaliteit van de samenwerkingsverbanden en blijft daarover in gesprek met de samenwerkingsverbanden. Orthopedagogisch-didactische centra (OPDC)

De samenwerkingsverbanden krijgen ook de verantwoordelijkheid over de kwaliteit en de naleving van wettelijke voorschriften door de OPDC s. De inspectie gaat ook toezien op deze vorm van onderwijs. Hierover vindt nog nadere besluitvorming plaats. De uitwerking van het toezichtkader voor deze OPDC s valt daarom vooralsnog buiten dit concepttoezichtkader. 3. Vormen van toezicht Voor de samenwerkingsverbanden heeft de inspectie drie vormen van toezicht: 1. Toezicht vanuit risicobepaling: risicogestuurd toezicht Het toezicht van de inspectie is risicogestuurd. Jaarlijks voert de inspectie een risicoanalyse uit op basis van de kennis die al bij haar aanwezig is (zie hoofdstuk 6). 2. De staat van het onderwijs: steekproefonderzoek De inspectie rapporteert jaarlijks in het onderwijsverslag over de positieve en negatieve ontwikkelingen in het gehele onderwijsbestel. Hiertoe onderzoekt de inspectie ook een representatieve steekproef van samenwerkingsverbanden. Het steekproefonderzoek vindt plaats aan de hand van het waarderingskader. Deze onderzoeken zijn niet risicogestuurd ingevuld (zie hoofdstuk 6) 3. Nalevingstoezicht De inspectie voert onderzoek uit naar de naleving van wettelijke voorschriften (zie hoofdstuk 5). 4 Waarderingskader Om de kwaliteit van het samenwerkingsverband te kunnen beoordelen, is het nodig: te weten of leerlingen de ondersteuning krijgen waar zij recht op hebben; zicht te hebben op de doelmatigheid van de bestuurlijke en organisatorische inrichting van de samenwerkingsverbanden. De besteding van de beschikbaar gestelde middelen houdt verband met de kwaliteit. De middelen zijn beschikbaar gesteld ten behoeve van leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Daarom is het nodig te weten of de besteding van middelen rechtmatig en doelmatig is. Bij een kwaliteitsonderzoek of steekproefonderzoek maakt de inspectie gebruik van een waarderingskader. Het waarderingskader bestaat uit drie kwaliteitsaspecten. Elk kwaliteitsaspect bestaat een aantal indicatoren. Een aantal indicatoren is een normindicator. Een normindicator speelt een belangrijke rol bij het bepalen van de kwaliteit (en dus van het toezichtarrangement) van het samenwerkingsverband: basis, zwak of zeer zwak. 4.1 Kwaliteitsaspecten De kwaliteitsaspecten die de inspectie gebruikt, zijn: 1. Resultaten Het samenwerkingsverband realiseert een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, zodanig dat alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen. Het samenwerkingsverband voert de aan hem opgedragen taken uit. 2. Management en organisatie

Het samenwerkingsverband weet zijn missie en doelstellingen binnen het kader van de Wet Passend onderwijs te realiseren door een slagvaardige aansturing, effectieve interne communicatie en een doelmatige, inzichtelijke organisatie. 3. Kwaliteitszorg Het samenwerkingsverband heeft zorg voor kwaliteit door systematische zelfevaluatie, planmatige kwaliteitsverbetering, jaarlijkse verantwoording van gerealiseerde kwaliteit en borging van gerealiseerde verbeteringen. 4.1.1 Rangschikking van de kwaliteitsaspecten Elk inspectieonderzoek start met de prestaties van het samenwerkingsverband op de indicatoren van het kwaliteitsaspect Resultaten. Als de prestaties bij dit aspect op orde zijn, is er geen directe aanleiding om de andere twee kwaliteitsaspecten nader te onderzoeken, tenzij er signalen zijn die aanleiding geven dat wel te doen. Ook de analyse van het ondersteuningsplan kan aanleiding zijn om de kwaliteitsaspecten Management en organisatie en/of Kwaliteitszorg toch te onderzoeken. 4.2 Indicatoren De drie kwaliteitsaspecten zijn uitgewerkt in negentien indicatoren. In bijlage I staat een beschrijving van iedere indicator. 5. Naleving wettelijke voorschriften Onderdeel van het toezicht van de inspectie is het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften door de samenwerkingsverbanden. 5.1 Programmatisch handhaven De inspectie voert het nalevingstoezicht al enige jaren uit volgens de methodiek van programmatisch handhaven. Dit betekent dat regels uit de Wet Passend onderwijs permanent of gedurende een bepaalde tijd prioriteit krijgen. In het Jaarwerkplan beschrijft de inspectie welke prioriteiten zij dat jaar stelt op het vlak van naleving. Door de werkwijze zorgt de inspectie ervoor dat het toezicht effectief is, terwijl de toezichtlast voor de samenwerkingsverbanden beperkt blijft. Vooralsnog zal de inspectie jaarlijks toezien op de volgende voorschriften: Beschrijving Wetsartikelen N1: De aansluiting bij een samenwerkingsverband voor elke school van het bevoegd gezag per 1 november 2013. De nieuwe artikelen 18a, eerste lid, WPO en 17a, eerste lid, WVO N2: Het vormgeven van het samenwerkingsverband door het oprichten van een rechtspersoon door de bevoegde gezagsorganen binnen het samenwerkingsverband per 1 november 2013. De nieuwe artikelen 18a, vierde lid, WPO en 17a, vierde lid, WVO N3 De naleving van de regels met betrekking tot de vaststelling van het ondersteuningsplan en de instemming van de ondersteuningsplanraad vanaf januari 2014. De nieuwe artikelen 18a, zevende tot en met negende lid, WPO, 17a, zevende tot en met negende lid, WVO en 14a WMS N4 De tijdige vaststelling van het ondersteuningsplan en het insturen aan de inspectie (uiterlijk vóór 1 mei 2014).

De nieuwe artikelen 18a, tiende lid, WPO en 17a, tiende lid, WVO N5 Het ondersteuningsplan wordt niet eerder vastgesteld voordat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten. De nieuwe artikelen 18a, negende lid WPO en 17a, negende lid WVO 5.2 Rechtmatige verkrijging en besteding van de onderwijsmiddelen De inspectie is ook verantwoordelijk voor het toezicht op de rechtmatige verkrijging en besteding van onderwijsmiddelen. De uitvoering van dit toezicht ligt bij de instellingsaccountant. De inspectie is verantwoordelijk voor de aansturing van dit toezicht. Jaarlijks controleert de inspectie steekproefsgewijs de kwaliteit van de controle door de instellingsaccountant. 5.3 Ondersteuningsplannen Een ondersteuningsplan geeft een beeld van het beleid dat het samenwerkingsverband gaat voeren. Zowel in het primair onderwijs als in het voortgezet onderwijs dient het ondersteuningsplan dezelfde punten te omvatten. Deze zijn in wettelijke voorschriften vastgelegd net als de procedure voor vaststelling. De inspectie moet uiterlijk 1 mei 2014 de ondersteuningsplannen van de samenwerkingsverbanden ontvangen. Ze gaat vervolgens na of de ondersteuningsplannen aan de wettelijke voorschriften voldoen, of ze op de wettelijk voorgeschreven wijze tot stand zijn gekomen met inachtneming van de procedures voor inspraak en analyseert de inhoud van de plannen. Wanneer dat nodig is, koppelt de inspectie de bevindingen van de analyse aan het samenwerkingsverband terug. Dit vindt in elk geval plaats als er sprake is van het niet naleven van wettelijke voorschriften. 6 Risicogestuurd toezicht 6.1 Risicobepaling Voor de risicoanalyse bij de samenwerkingsverbanden gebruikt de inspectie een model dat is gebaseerd op zes parameters. De inspectie gaat ervan uit dat deze parameters voorspellend kunnen zijn voor de kwaliteit van het samenwerkingsverband. Risicoanalyse is dus iets anders dan kwaliteitsbepaling. Het is een middel om zicht te krijgen op een mogelijk kwaliteitstekort. Of van een kwaliteitstekort ook daadwerkelijk sprake is, moet blijken uit een kwaliteitsonderzoek. Geen risico Als de risicoanalyse geen aanwijzing geeft dat er een kwaliteitstekort kan zijn, is er voor de inspectie geen reden om een bestuursgesprek te voeren of een kwaliteitsonderzoek te starten. Wel risico Als er wel aanwijzingen zijn voor een kwaliteitstekort, kan de inspectie beslissen om dit te bespreken met het samenwerkingsverband. De risicobepaling is in dat geval pas afgerond nadat de uitkomsten van de analyse zijn besproken met het samenwerkingsverband. Indien nodig kan de inspectie daarna een kwaliteitsonderzoek uitvoeren. Hierin stelt de inspectie aan de hand van het waarderingskader vast of er tekortkomingen zijn. Wanneer dit het geval is, volgt een interventie.

Kennisanalyse en expertanalyse De risicoanalyse valt uiteen in een kennisanalyse en een expertanalyse. De kennisanalyse is een geautomatiseerde waardemeting van parameters. Na de kennisanalyse volgt een expertanalye. De expertanalyse is een waardemeting van parameters via deskonderzoek door inspecteurs en analisten. De expertanalyse wordt alleen uitgevoerd bij samenwerkingsverbanden waar mogelijke risico s blijken na de kennisanalyse en bij de samenwerkingsverbanden die in aanmerking komen voor een steekproefonderzoek. Indien nodig vraagt de inspectie ten behoeve van de expertanalyse aanvullende informatie op bij de samenwerkingsverbanden of bij derden. Er is dus sprake van een getrapt model: altijd een kennisanalyse, vaak een expertanalyse, soms een bestuursgesprek, heel soms een kwaliteitsonderzoek. 6.2 Parameters De inspectie heeft twee groepen parameters vastgesteld: 1. parameters voor de kennisanalyse (nummer 1 t/m 4); 2. parameters voor de expertanalyse (nummers 4 t/m 6). Parameter nummer 4 heeft zowel een plaats in de kennisanalyse als in de expertanalyse. 1. Thuiszitters, niet deelnemers aan onderwijs (kennisanalyse) Zijn er leerlingen die niet deelnemen aan onderwijs? Het betreft de leerplichtige jongeren tussen de 5 en de 16 jaar of jongeren van 16 of 17 jaar met kwalificatieplicht die: niet ingeschreven zijn bij een school (absoluut verzuim); die ingeschreven zijn op een school of onderwijsinstelling en die zonder geldige reden meer dan vier weken verzuimen, zonder dat zij ontheffing hebben van de leerplicht respectievelijk vrijstelling van geregeld schoolbezoek of wegens het volgen van ander onderwijs. 2. Spreiding en doorstroom in het onderwijs (kennisanalyse) Aan welke onderwijsinstelling volgen de leerlingen die extra ondersteuning krijgen onderwijs? De inspectie vergelijkt hierbij op het niveau van de samenwerkingsverbanden de doorstroom binnen en tussen de verschillende onderwijssoorten, de uitstroom, de afstroom en de opstroom naar ander onderwijs met het landelijk gemiddelde of met andere vergelijkingsgroepen. 3. (Eerder gegeven) inspectieoordelen op scholen en instellingen (kennisanalyse) Wat is het aantal scholen met aangepast toezicht binnen het samenwerkingsverband en in hoeverre wijkt dit af van het landelijk gemiddelde? Bij een aangepast arrangement of bij scholen uit de jaarlijkse steekproef in het kader van het Onderwijsverslag maakt de inspectie ook een analyse van de oordelen op het kwaliteitsaspect 'ondersteuning van de leerling'. 4. Signalen (kennis- en expertanalyse) Zijn er signalen die wijzen op tekortkomingen in de uitvoering van passend onderwijs in een regio? Deze parameter is zowel een variabele bij de kennisanalyse als een informatiebron bij de expertanalyse. Vast onderdeel is dat de inspectie input van de gemeenten vraagt. Daarnaast kijkt de inspectie bijvoorbeeld naar het aantal, de inhoud en de uitkomst van beroep- en bezwaarprocedures en van

klachten die voorgelegd worden aan de commissie gelijke behandeling. Verder kunnen er signalen komen vanuit ouderorganisaties, onderwijsconsulenten, gemeenten of jeugdzorg. Ook kan er sprake zijn van een patroon van signalen in de vorm van telefonische contacten met vertrouwensinspecteurs of publieksfuncties, zoals Informatie Rijksoverheid (voorheen: Postbus 51) en het Loket Onderwijsinspectie. 5. Het ondersteuningsplan, de jaarverslagen en de verdeling van de ondersteuningsmiddelen (expertanalyse) De inspectie hanteert een (risico)analysemodel voor het ondersteuningsplan. Hierin komen vragen aan de orde zoals: Hoe zijn de schoolbesturen in het samenwerkingsverband aan elkaar verbonden? Is er sprake van een structuur waarin ze kunnen komen tot een verdeling van inzet van personele en financiële middelen op het gebied van ondersteuning? Is er een dekkend systeem om te komen tot passend onderwijs voor alle leerlingen? Is het ondersteuningsplan afgestemd met de gemeenten in een op overeenstemming gericht overleg? Heeft dit overleg tot overeenstemming geleid? Hoe is de verantwoording geregeld, is er sprake van transparante inzet van ondersteuningsgelden en is het interne toezicht geregeld? Hoe is de communicatie met ouders? Zodra de jaarverslagen van de samenwerkingsverbanden beschikbaar zijn betrekt de inspectie ook deze bij de expertanalyse. 6. De deskundigheid op het gebied van zorg van de leraar (expertanalyse) De inspectietaak is met ingang van 1 juli 2012 uitgebreid met het beoordelen en bevorderen van de kwaliteit van het onderwijspersoneel. De vraag is aan de orde of er in de scholen voldoende deskundigheid aanwezig is en of de leraren voldoende vakbekwaam zijn op het gebied van pedagogische en didactische ondersteuning van de leerling die extra ondersteuning nodig heeft. De inspectie ontwikkelt een werkwijze om uitspraken op schoolniveau te kunnen doen over de kwaliteit van de leraar op deze gebieden. Gegevens die te zijner tijd ter beschikking komen kan de inspectie bij de expertanalyse betrekken en op het niveau van het samenwerkingsverband. In schema:

De komende jaren werkt de inspectie doorlopend aan de ontwikkeling van de risicobepaling. Dit doet zij onder andere door: na te gaan in hoeverre deze parameters voorspellende waarde voor achterblijvende kwaliteit hebben; door de metingen te verbeteren en de normen te herijken en door nieuwe of nieuw beschikbare informatie in haar analyse te betrekken. 7. Toezicht op passend onderwijs 7.1 Onderwijs, zorgplicht en samenwerking Ook na de invoering van Passend onderwijs blijven schoolbesturen volledig verantwoordelijk voor het onderwijs op hun scholen. Het toezicht op de realisatie van Passend onderwijs richt zich daarom in eerste instantie op het onderwijs op de scholen binnen het samenwerkingsverband. Dit toezicht vindt plaats volgens de vigerende toezichtkaders voor het primair, speciaal, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs. Hierin staat het toezicht op scholen en instellingen beschreven. Schoolbesturen zijn ook verantwoordelijk voor de uitvoering van de zorgplicht.

Samenwerkingsverbanden hebben een andere verantwoordelijkheid. Dit concepttoezichtkader richt zich uitsluitend op de samenwerkingsverbanden. En dus niet op de kwaliteit van het onderwijs op de scholen of op de uitvoering van de zorgplicht. De verantwoordelijkheidsverdeling tussen schoolbesturen en het samenwerkingsverband in het kader van Passend onderwijs is vastgelegd in wettelijke voorschriften. Deze bepalen de scheidslijn tussen de onderscheiden verantwoordelijkheden. Die scheidslijn is echter niet altijd even helder, omdat sprake is van deels samenvallende beleidsdomeinen. De inspectie heeft er oog voor dat de belangen van een schoolbestuur kunnen conflicteren met de belangen van het samenwerkingsverband. 7.2 Deels samenvallende beleidsdomeinen Op meerdere manieren zijn schoolbestuur en samenwerkingsverband met elkaar verbonden. Er zijn beleidsdomeinen waarvoor beide partijen een eigen verantwoordelijkheid dragen, ieder binnen de kaders die de wet daarvoor geeft. Het probleem van de thuiszitters is daarvan een voorbeeld. Een leerling die thuiszit of thuis komt te zitten zonder te zijn aangemeld bij een school, is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de ouders en de leerplichtambtenaar. Daarnaast heeft het samenwerkingsverband de taak om te voorkomen dat een leerling thuis komt te zitten, omdat het schoolbestuur de leerling niet plaatst. Het samenwerkingsverband heeft de mogelijkheid om hiervoor regionaal beleid te ontwikkelen en afspraken te maken met schoolbesturen. Daardoor kunnen schoolbesturen voorkomen dat zij niet aan de zorgplicht kunnen voldoen. Wanneer een leerling op een school is aangemeld en desondanks thuiszit, is dat niet alleen de verantwoordelijkheid van de ouders, maar ook van het betreffende schoolbestuur. Er kan soms sprake zijn van een causaal verband tussen het onvoldoende functioneren van het samenwerkingsverband, dat van een school en vice versa. Hierna volgen enkele voorbeelden waarbij de rol van de inspectie is toegelicht. Voorbeeld 1 Het samenwerkingsverband heeft de verantwoordelijkheid om binnen de regio tot een samenhangend geheel aan voorzieningen voor extra ondersteuning te komen. Het moet ook de financiële middelen zodanig verdelen, dat optimale zorg binnen het bereik van alle leerlingen is. Het schoolbestuur is verantwoordelijk voor de extra ondersteuning op de school. Als uit het toezicht op de school blijkt dat de kwaliteit van de ondersteuning niet aan de basiskwaliteit voldoet, spreekt de inspectie daarop in de eerste instantie het schoolbestuur aan. Concludeert de inspectie echter dat het schoolbestuur de vereiste kwaliteit niet kán leveren, vanwege het beleid van het samenwerkingsverband, dan spreekt de inspectie ook het samenwerkingsverband aan. Voorbeeld 2 Het kan voorkomen dat het samenwerkingsverband niet tot een samenhangend geheel aan ondersteuningsvoorzieningen komt, omdat sommige scholen zich niet houden aan de afspraken over hun ondersteuningsprofiel. In dat geval wordt het samenwerkingsverband door de inspectie aangesproken. Het samenwerkingsverband heeft hiervoor immers de primaire verantwoordelijkheid. De inspectie kan ook het schoolbestuur aanspreken, als de school zich niet houdt aan