Bedrijvenpark Hattemerbroek, plandeel Hattem



Vergelijkbare documenten
Toetsing waterhuishouding

Oude Tempel Soesterberg Milieukundige onderzoeken luchtkwaliteit en bedrijven en milieuzonering

Ruimtelijke onderbouwing speelterrein Netersel

BIJLAGE 1. Toelichting op lijst van bedrijfsactiviteiten

GELUIDSONDERZOEK BESETMMINGSPLAN BEDRIJVENTERREIN HATTEMERBROEK, GEMEENTE HATTEM

GEMEENTE HOOGEVEEN. Wijzigingsplan Buitengebied Noord, deelplan Noorderhoofddiep 16 te Nieuweroord. Vastgesteld

Bouwplan voor het realiseren van een werktuigenberging

Milieu I Management I Advies Postbus ZG Cadier en Keer Tel

Datum Referentie Uw referentie Behandeld door 29 maart M. Souren

MILIEUZONERING NOTA MILIEUZONERING RHEDEN 2015

WIJZIGINGSPLAN ZORGBOERDERIJ BROEK 4, MARIAHOUT GEMEENTE LAARBEEK. 2 februari 2016 vastgesteld

Buitengebied e wijziging (Broekstraat 23 Wehl)

Verlengen stal op het perceel Dorpsstraat 74 te Zuidlaarderveen

LOG Montfort - Maria Hoop

Format Ruimtelijke Onderbouwing (versie 1, aug 2014) INHOUDSOPGAVE

Inhoudsopgave. Bijlagen bij de toelichting. Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Ruimtelijke onderbouwing Schakerpad 5 in Twello

datum 10 augustus 2018 project Bestemmingsplan Herveld, Tuyn van Limes vestiging Arnhem betreft Onderzoek bedrijven en milieuzonering uw kenmerk -

Ruimtelijke onderbouwing. Plattelandswoning Eilandseweg 18 a, Nederhorst den Berg

Bestemmingsplan Heiligerlee en Westerlee, plan van wijziging IJsvereniging Heiligerlee V O O R O N T W E R P

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. Bestemmingsplan Agrarisch Buitengebied De Valk, hoek Hoge Valkseweg / Ganzenkampweg

Bedrijventerrein Oost II, wijzigingsplan Einsteinstraat

Akoestisch onderzoek Heilleweg 23 wegverkeerslawaai

bestemmingsplan Ammerzoden herziening 2013, Hoge Heiligenweg 12 datum: 5 september 2013 projectnummer: R.2011 gemeente Maasdriel

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING. Oprichten aanduidingsmast McDonald s Vlietweg 16 te Santpoort-Noord

Rapport akoestisch onderzoek Herwijnen, Achterweg 78. Gemeente Lingewaal

Nr Casenr Harderwijkerweg 138. Ruimtelijke onderbouwing. gemeente Ermelo Harderwijkerweg 138

2 e Plan van wijziging Globaal Bestemmingsplan Houten Vinex. Houtensewetering naast 45

Quickscan Bedrijven. n en milieuzonering Binnenweg 31 te Tw. wello Project

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. Wijzigingsplan Agrarisch Buitengebied, Harskamp, Laarweg 14-16

TOELICHTING. op het wijzigingsplan Dwarsweg 17, behorende bij het bestemmingsplan Horstermeer van de gemeente Wijdemeren

3. Toekomstige situatie Milieuaspecten Planbeschrijving Inspraak Voorschriften 7

Toelichting 'Wijzigingsplan Eerste Weg 4' te Nieuw- en Sint Joosland

Notitie. 1 Inleiding. Figuur 1 Weergave voornemen 1 / 7

Bestemmingsplan Buitengebied Zundert, vormverandering agrarisch bouwblok Hazeldonksestraat 2B, Rijsbergen. Toelichting/ ruimtelijke onderbouwing

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. Bestemmingsplan Ede, OV Knoop - invloed Akulaan

Gemeente. Schijndel. Beleidsnotitie indieningsvereisten. Voor aanvragen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a.

Milieuhinderonderzoek Jacob Poelsweg America Onderzoek naar milieuhinder tbv. ruimtelijke ontwikkeling

Projectbesluit Watermolendijk 3 Eelde

Onderzoek Milieuruimte

Bedrijven en milieuzonering Horeca paviljoen, Mercuriusplein Berlicum

Tabel 1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet luchtkwaliteit stof toetsing van grenswaarde geldig stikstofdioxide (NO 2 )

BIJLAGE 2: VERANTWOORDING UITBREIDING BOOMSWEG

Ruimtelijke onderbouwing. Aanleg carpoolvoorziening Noorderhogeweg Drachten

Ruimtelijke onderbouwing kleinschalige uitbreiding olfantenstal Heiderschoor 24 te Mierlo Luchtfoto perceel Heiderschoor 24

Ruimtelijke onderbouwing bij projectbesluit ten behoeve van Sport & Science, Hoeflingweg 20 te Lochem

HOOFDSTUK 3 Beleid. 3.2 Rijksbeleid. 3.3 Provinciaal beleid

Toelichting 1 Inleiding 2 Beleidskader 3 Beoordeling

(ontwerp) ruimtelijke onderbouwing afwijking BP Asserstraat 31 Vries

Oplegnotitie Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten'

WIJZIGINGSPLAN Buitengebied Zuid Herziening 2007, deelplan 3 e Zandwijkje 8 te Hollandscheveld

BEDRIJVEN EN MILIEUZONERING. Bestemmingsplan Kernen Maasdonk, herziening Leiweg 6 Geffen

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. Bestemmingsplan Dorpsstraat 8a te Lunteren

vastgesteld Wijziging Verordening ruimte 2014 ivm plan Korteveld ong (naast 14) te Nistelrode, Bernheze

ONDERZOEK MILIEUZONERING

Ruimtelijke onderbouwing. Wijziging gebruik van loods voor opslag op het perceel Rinkesfort 13 te Maasbree

Ruimtelijke motivering. Molenstraat 1a te s-hertogenbosch. Functiewijziging van wonen naar kleinschalig hotel

Discussienota Ontwerpbestemmingsplan Bedrijventerreinen gemeente Oirschot

Gemeente Houten Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling Cluster Ontwikkeling, Sectie Ruimtelijke Ordening

Ruimtelijke onderbouwing Leveroyseweg 14, Heythuysen

Ruimtelijke onderbouwing omgevingsvergunning Breekweg 14 te Leens

Relevante artikelen Verordening ruimte Noord-Brabant

3. Gewenste ontwikkeling Milieu Planbeschrijving Inspraak Voorschriften Plankaart 10

Reactienota zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan Klaver 6a

Gemeente Achtkarspelen Ruimtelijke onderbouwing 'het uitbreiden van de woning met een aanbouw' op het perceel de Wedze 22a te Twijzel

Gemeente Haaksbergen de heer G. van der Wens Externe veiligheid / Bedrijven en milieuzonering plangebied Hassinkbrink te Haaksbergen

Memo Inleiding Figuur 1.1: Beleidskader

Dienst Stedelijke ontwikkeling & Beheer Team Milieu

GEMEENTE HOOGEVEEN. WIJZIGINGSPLAN Buitengebied Noord, deelplan Beilerstraat 21 en , te Pesse.

Bijlage 3 Rapport akoestisch onderzoek

Milieudienst Kop van Noord-Holland

Akoestisch onderzoek Burgemeester Sloblaan 15a. Gemeente Zederik

Onderzoek Ruimtelijke Onderbouwing

Gemeente Achtkarspelen (ontwerp) Ruimtelijke onderbouwing "bouwen van een woning op het perceel de Wide Pet 14 te Harkema"

GEMEENTE HOOGEVEEN. BESTEMMINGSPLAN Buitengebied Zuid Herziening 2007, deelplan Trambaan 5 te Nieuweroord

1. Inleiding. 2. Planomschrijving. Notitie

In onderstaande figuur is een mogelijke invulling van het plangebied weergegeven.

memo Quick scan bedrijven en milieuzonering Fort Everdingen

AKOESTISCH ONDERZOEK BESTEMMINGSPLAN HELMOND WEST HERTOGSTRAAT/TOURNOOISTRAAT

Akoestisch onderzoek Buitengebied herziening 2016, Provincialeweg 40 en Kapelstraat 1-3 Velddriel

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING Schalkwijkseweg 22

Buro Waalbrug T.a.v. de heer Langbroek Schoenaker SZ BEUNINGEN. Boxmeer, 25 april 2014

Ruimtelijke onderbouwing

1. Inleiding. 2. Situatie. Notitie

Nota overlegreacties en. staat van wijzigingen. Wijzigingsplan Nabij Anthony Lionweg 19

BESLUIT VASTSTELLING HOGERE GRENSWAARDEN bestemmingsplan Havenkwartier, 2e partiële herziening

INHOUDSOPGAVE Buitengebied Noord, deelplan Noorderhoofddiep in Nieuweroord Vastgesteld bij collegebesluit d.d. 17 juni 2008

Ruimtelijke Onderbouwing voor de herbouw van een schuur ten behoeve van bouwbedrijf Been, Kommisjewei 28 te Opeinde. Bestaande situatie

Ontwerp-besluit Hogere grenswaarde geluid. Woningbouw Waardeel Glimmen

Bijlage 2 Uitwerking uitbreidingsmogelijkheden Rooye Hoefsedijk 38 in Gemert

Dienst Stedelijke ontwikkeling & Beheer Team Milieu

Akoestisch onderzoek Schoutenhof II te Hardenberg

AK OESTISCH ONDERZOEK B E S T E MMINGSPLAN S T IPHOUT - GERWENSEWEG 58-60

Bijlage B Provincie Fryslân Toepassing Bro, art , onder 2 Gevallen waarin wel /geen vooroverleg is vereist.

Bijlage bij de toelichting. Inrichtingsplan landschappelijke inpassing

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Ruimtelijke Onderbouwing Eerste Kruisweg 12 s Gravendeel

Dienst Stedelijke ontwikkeling & Beheer Team Milieu

Verkennend bodemonderzoek plangebied t Spieghel, Grontmij, maart 2004

Akoestisch onderzoek bedrijventerrein Schoterhoek II, Nieuwveen

Transcriptie:

Bedrijvenpark Hattemerbroek, plandeel Hattem

2

Inhoudsopgave Toelichting 5 Hoofdstuk 1 Inleiding 5 1.1 Algemeen 5 1.2 De bij het plan behorende stukken 5 1.3 Vigerende plannen 5 1.4 Situering van het plangebied 6 Hoofdstuk 2 Beleid 7 2.1 Algemeen 7 2.2 Rijksbeleid 7 2.3 Provinciaal beleid 10 2.4 Gemeentelijk beleid 14 2.5 Waterschap 15 Hoofdstuk 3 Onderzoek 17 3.1 Algemeen 17 3.2 Milieuhygiënische aspecten 17 3.3 Luchtkwaliteit 22 3.4 Water 23 3.5 Archeologie 25 3.6 Ecologie 27 3.7 Verkeer 31 3.8 Externe veiligheid 32 Hoofdstuk 4 Het plan 33 4.1 Huidige situatie 33 4.2 Stedenbouwkundig plan 34 4.3 Bestemmingsplan 37 Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid 39 Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg 41 6.1 Inspraak 41 6.2 Overleg 41 Bijlagen bij de toelichting 43 Bijlage 1 Situering plangebied 45 Bijlage 2 Geluidsonderzoek Bestemmingsplan Bedrijventerrein Hattemerbroek 47 Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek 49 Bijlage 4 Luchtkwaliteitsonderzoek bestemmingsplan bedrijventerrein Hattemerbroek 51 Bijlage 5 Quickscan waterhuishouding 53 Bijlage 6 Ontsluiting bedrijventerrein 55 Bijlage 7 Natuurtoets bedrijventerrein Hattemerbroek (deel Hattem) 57 3

4

Toelichting Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Algemeen De gemeente Hattem ontwikkelt samen met de gemeenten Heerde en Oldebroek het intergemeentelijke bedrijvenpark Hattemerbroek. Voor dit bedrijvenpark is in 2005 reeds een bestemmingsplan opgesteld. Het Oldebroekse gedeelte van dat bestemmingsplan is momenteel vigerend. Aan het Hattemse plandeel is destijds wel goedkeuring verleend, maar het plan is deels vernietigd door de Raad van State. Het onderhavige bestemmingsplan betreft daarom de juridische planologische regeling die de realisatie van het Hattemse plandeel alsnog mogelijk moet maken. Momenteel zijn de bestemmingen geregeld in de bestemmingsplannen "Clearwater" en "Bedrijventerrein Hattem" (voor zover niet vernietigd door Raad van State). De percelen hebben een agrarische bestemming. 1.2 De bij het plan behorende stukken Het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Hattemerbroek, plandeel Hattem" bestaat uit de volgende stukken: plankaart, schaal 1:1.000 (tek. no. NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0002); planregels. Op de plankaart zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de planregels zijn de bestemmingen en regels opgenomen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de planbeschrijving zijn opgenomen. 1.3 Vigerende plannen De vigerende plannen voor het plangebied zijn: bedrijventerrein Hattemerbroek Voor het plangebied is in 2005 al een bestemmingsplan gemaakt. Door de Raad van State is in 2007 goedkeuring onthouden aan de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein", "Verkeer", "Groen" en "Water voor het plandeel Hattem. bestemmingsplan "Claerwater" Omdat goedkeuring aan het bestemmingsplan "Hattemerbroek" is onthouden voor delen van het plangebied, is hiervoor bestemmingsplan "Claerwater" het vigerende bestemmingsplan. 5

1.4 Situering van het plangebied Het plangebied ligt in de oksel van het knooppunt Hattemerbroek en wordt begrensd door de Zuiderzeestraatweg, de A28, de Oostersedijk en de A50. Voor het plan is reeds een voorbereidingsbesluit genomen. In Bijlage 1 Situering plangebied bij deze toelichting is de ligging van het plangebied aangegeven. 6

Hoofdstuk 2 Beleid 2.1 Algemeen Het Europese, nationale en provinciale beleid is vertaald in verschillende nota's en visies met het oog op ruimtelijke ordening. Dit beleid werkt door in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. 2.2 Rijksbeleid 2.2.1 Nota Ruimte De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen waarin het nationaal ruimtelijk beleid en de bijbehorende doelstellingen tot 2020 (met een doorkijkje naar de periode 2020-2030) zijn opgenomen. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland; bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland; borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden; borging van de veiligheid. Met betrekking tot bedrijvigheid wordt in de nota een integraal locatiebeleid geïntroduceerd dat de volgende verschillende doeleinden dient: economische ontwikkelingsmogelijkheden: het bieden van voldoende geschikte vestigingsplaatsen voor bedrijvigheid en voorzieningen; bereikbaarheid: het optimaal gebruik van alle vervoersmogelijkheden voor personen en goederen over de weg, het spoor en het water; leefbaarheid: kwaliteit, variatie, architectonische vormgeving en landschappelijke inpassing van vestigingplaatsen voor alle stedelijke activiteiten, zorgvuldig ruimtegebruik, fijnmazige detailhandelsstructuur, functiemenging en kwaliteit van de leefomgeving (veiligheid, emissies en geluid). Het rijk wil verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden en hoofdverbindingsassen. Bundeling van verstedelijking en infrastructuur en organiseren in stedelijke netwerken zijn de beleidsstrategieën die het rijk hanteert voor economie, infrastructuur en verstedelijking. Basiskwaliteit buiten de stedelijke netwerken Het rijk streeft buiten de stedelijke netwerken naar basiskwaliteit en bereikbaarheid voor steden en dorpen. In steden en dorpen wordt het draagvlak voor voorzieningen ondersteund. Het rijk beperkt zich tot het aangeven van kaders en normen. Uitgangspunt is dat iedere gemeente voldoende ruimte wordt geboden om te voorzien in natuurlijke bevolkingsaanwas. Dat geldt ook voor de meer landelijke gebieden. 7

Behalve voor de eigen bevolkingsaanwas biedt de Nota Ruimte iedere gemeente ook voldoende ruimte voor de lokaal georiënteerde bedrijvigheid. Het is de bedoeling dat nieuwe bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op bestaand bebouwd gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Provincies en gemeenten zorgen gezamenlijk voor een voldoende gevarieerd en op de vraag afgestemd aanbod van vestigingsmogelijkheden voor bedrijven. Dit zal worden geconcretiseerd in ruimtelijk beleid en verkeers- en vervoersbeleid waarbij in ieder geval gewaarborgd wordt dat: voor bedrijven en voorzieningen die uit oogpunt van veiligheid, hinder en verkeersaantrekkende werking niet inpasbaar zijn in of nabij woonbebouwing ruimte wordt geboden op specifieke daarvoor te bestemmen (bedrijven)terreinen; aan nieuwe en zo mogelijk ook aan bestaande bedrijven en voorzieningen met omvangrijke goederenstromen en/of een omvangrijke verkeersaantrekkende werking wordt ruimte geboden op locaties met een goede aansluiting op (bestaande) verkeers- en vervoersverbindingen van bij voorkeur verschillende modaliteiten (multimodale ontsluiting). Nationale landschappen In de Nota Ruimte is een aantal gebieden aangemerkt als nationaal landschap. Het kabinet laat daarmee zien aan deze selectie van gebieden prioriteit te geven wat betreft behoud en ontwikkeling van het landschap in Nederland. Het gaat bij deze selectie dan ook om die gebieden die internationaal zeldzaam dan wel uniek zijn of die kenmerkend zijn voor Nederland. De primaire verantwoordelijkheid voor de basiskwaliteit van het Nederlandse landschap ligt bij provincies. Een aantal bijzondere waardevolle gebieden en gebouwen is aangemerkt als nationaal landschap. Voor deze gebieden en gebouwen heeft het rijk een specifieke verantwoordelijkheid. In algemene zin geldt dat binnen nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt (''ja, mits''-regime). Binnen nationale landschappen is ruimte voor ten hoogste de eigen bevolkingsgroei (migratiesaldo nul). Op basis hiervan maken provincies afspraken met gemeenten over de omvang en locatie van woningbouw. Nationale landschappen bieden daarnaast ruimte voor de aanwezige regionale en lokale bedrijvigheid, inclusief niet-grondgebonden landbouwbedrijven en intensieve veehouderij. Ook hier maken provincies en gemeenten afspraken over aard en omvang van locaties voor bedrijventerreinen. Maatvoering, schaal en ontwerp zijn bepalend voor behoud van de kwaliteiten van deze landschappen. Om die reden zijn grootschalige verstedelijkingslocaties en bedrijventerreinen, nieuwe grootschalige glastuinbouwlocaties en nieuwe grootschalige infrastructurele projecten niet toegestaan. Waar deze ingrepen redelijkerwijs, vanwege een groot openbaar belang onvermijdelijk zijn, dienen mitigerende en compenserende maatregelen - zoals inpassing en grote aandacht voor ontwerpkwaliteit - te worden getroffen. Provincies zijn verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid voor nationale landschappen. Zij nemen een gedetailleerde begrenzing van de nationale landschappen op in hun streekplannen en werken daarin de per nationaal landschap benoemde kernkwaliteiten uit. Deze zijn leidend voor de ruimtelijke ontwikkeling. Het plangebied ligt net als het Oldebroekse gedeelte in Nationaal Landschap de Veluwe. De ontwikkeling vindt net als bij dit gedeelte niet middenin de natuur plaats, maar in een gebied met een stedelijke uitstraling en dynamiek (Hanzelijn, A28 en A50). 8

Begrenzing Nationale landschappen. 2.2.2 Ontwerp AMvB Ruimte Bron: Provincie Gelderland. Momenteel (december 2009) is het officiële ontwerp van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in procedure gebracht. Het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel AMvB Ruimte genoemd, heeft als doel om vanuit concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen en treedt naar verwachting medio 2010 in werking. Met de AMvB Ruimte wordt een aantal nationale ruimtelijke belangen uit de in voorbereiding zijnde realisatieparagraaf voor de Nota Ruimte geborgd, door middel van normstelling gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het betreft hier onder meer de volgende onderwerpen: de bundeling van verstedelijking en economische activiteiten; het kustfundament; de grote rivieren; het regionaal watersysteem; de ecologische hoofdstructuur (EHS); de nationale landschappen inclusief de werelderfgoedgebieden Stelling van Amsterdam en de Beemster; de rijksbufferzones; het basisrecreatietoervaarnet; kaders uit de Derde Nota Waddenzee; kaders uit de PKB Ruimte voor de Rivier kaders uit het Project Mainportontwikkeling Rotterdam; kaders uit het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen. Ten aanzien van de in de AMvB Ruimte te borgen belangen kan worden geconstateerd dat deze merendeels gebiedsgebonden of sectoraal van aard zijn. Dit geldt alleen niet voor het onderwerp bundeling van verstedelijking. Ook betreft het een aantal zaken die nu ook al vrij strikt doorwerken in bestemmingsplannen, zoals de ecologische hoofdstructuur. 9

Ten aanzien van het onderwerp bundeling komt naar voren dat provincies bij hun verordeningen het bestaande bebouwde gebied moeten aanwijzen en regels moeten stellen omtrent de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen die nieuwe bebouwing toelaten buiten het bestaand gebouwd gebied. Deze regels moeten ertoe strekken nieuwe stedelijke bebouwing en economische activiteiten zoveel mogelijk te verwezenlijken in bestaand bebouwd gebied, in aansluiting op het bestaand bebouwd gebied of in clusters van bebouwing daarbuiten. Voorts komt naar voren dat provincies bij hun verordeningen in relatie tot het onderwerp bundeling regels moeten opnemen ten aanzien van de inhoud van en toelichting bij bestemmingsplannen die voorzien in het verplicht toepassen van de SER-ladder voor bedrijventerreinen, alsmede in het ontwikkelen van locatiebeleid voor bedrijven, voorzieningen en detailhandel. Het beleid van de provincie, met betrekking tot de locatiekeuze wordt in paragraaf 2.3 besproken. 2.3 Provinciaal beleid 2.3.1 Streekplan Gelderland Het Streekplan Gelderland 2005, dat vastgesteld is door Provinciale Staten van Gelderland op 29 juni 2005, kiest voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Gelderland. Dat gebeurt door op provinciaal niveau te sturen op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht: natuur en water ("groenblauw raamwerk"), maar ook de ruimtelijke ontwikkelingen in het "rode raamwerk" van stedelijke functies en infrastructuur. De rest van de provincie, het "multi-functioneel gebied", wordt meer dan in het verleden het domein van de gemeenten. Zij werken daartoe samen in regionaal verband. Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio s te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur en het organiseren in stedelijke netwerken. De provincie wil bijdragen aan het voldoen aan de ruimtelijke voorwaarden voor een succesvolle economische ontwikkeling. Dit betekent onder andere het voorzien in een aanbod aan bedrijventerreinen dat past bij de geraamde regionale behoefte. Duurzame kwaliteit, concentratie en bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik zijn hierbij kernbegrippen. Ook in het bedrijfsleven is sprake van voortgaande schaalvergroting. Clustering van diverse soorten bedrijvigheid in stedelijke gebieden vermindert de kwetsbaarheid voor economische conjunctuurbewegingen. Bij bundeling van werkfuncties valt onderscheid te maken naar de omvang van publieks-/werknemersstromen (meer centrale, goed bereikbare locaties) en van goederenstromen (ligging aan ontsluitende infrastructuur weg/water of op specifieke terreinen bijvoorbeeld in verband met milieuzonering). Het situeren van kleinschalige werkfuncties in een stedelijke omgeving bevordert functiemenging: zorgt voor afwisseling en levendigheid in de gebouwde omgeving; biedt kans op kortere woon-werk-afstanden en combinatie arbeid/andere taken; biedt meer kans op woon- en werkcarrières van mensen. In het Streekplan is aangegeven dat stedelijke uitbreidingen qua milieu moeten passen bij of aansluiten op het reeds aanwezige bebouwde gebied. Daarnaast dienen aard en functie van de nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen en 10

instellingen te passen bij of een goede aanvulling te zijn op het bestaande productiemilieu en de werkgelegenheidsstructuur. Voor bedrijventerrein buiten het rode raamwerk geldt in principe een maximale kavelgrootte van 0,25 hectare en een passend milieuregime (maximale hindercategorie 3 volgens de VNG). Een maximale kavelgrootte van 0,5 hectare is als uitzondering mogelijk op basis van een verklaring van geen bezwaar. Voor wat betreft het bedrijvenpark Hattemerbroek heeft de provincie aangegeven dat een maximum kavelgrootte van 0,75 hectare bij recht mogelijk is, en dat na verklaring van geen bezwaar van de provincie grotere kavels mogelijk zijn. Ook een hogere milieucategorie is mogelijk na een verklaring van geen bezwaar. Deze bepalingen zijn overeenkomstig overgenomen in de planregels behorende bij dit bestemmingsplan. Daarmee voldoet het bestemmingsplan op dit punt aan het nieuwe provinciaal beleid. Tevens wordt in het streekplan Gelderland 2005 gesteld dat bij nieuwvestiging van bedrijven ook sprake moet zijn van een aangetoonde binding aan de betreffende gemeente/ locatie. Verder dient het mobiliteitsprofiel van de betreffende locatie en van de gewenste vestigingen met elkaar in overeenstemming te zijn. Middels een verkeerstechnische studie is berekend in hoeverre de verkeersaantrekkende werking van de gewenste bedrijvigheid zich verhoudt tot het omliggende wegennet. Daarmee voldoet het bestemmingsplan ook op dit punt aan het provinciaal beleid. Fragment van kaart behorend bij hoofdstuk 7 van het ontwerp voor de Ruimtelijke verordening Gelderland, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 3 november 2009. 11

Fragment van kaart behorend bij hoofdstuk 14 en 15 van het voorontwerp voor de Ruimtelijke verordening Gelderland, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 23 juni 2009. 2.3.2 Ontwerp Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties De provincie heeft op 8 september 2009 de ontwerp-structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt bij definitieve vaststelling het bedrijventerreinenbeleid uit het Streekplan Gelderland 2005. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is dat er eerst optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande bedrijventerreinen voordat er nieuwe terreinen worden ontwikkeld. Voldoende ruimte voor bedrijvigheid blijft beleidsuitgangspunt, maar overschot aan bedrijventerrein moet worden voorkomen. Verder vraagt de provincie Gelderland aan de gemeenten om extra aandacht te besteden aan kwalitatieve aspecten, zoals een goede ruimtelijke inpassing, een zorgvuldige vormgeving en een zo laag mogelijke milieubelasting. 2.3.3 Ruimtelijke verordening Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 3 november 2009 het ontwerp van de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. Op het moment dat de definitieve verordening is vastgesteld kunnen Provinciale Staten regels vastleggen met betrekking tot de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema s en zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005). Onderwerpen In de ontwerp (dus nog vast te stellen) ruimtelijke verordening zijn de volgende onderwerpen opgenomen: verstedelijking; wonen; detailhandel recreatiewoningen/-parken; glastuinbouw; waterwingebied; 12

grondwaterbeschermingsgebied; oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening; Ecologische Hoofdstructuur (EHS); waardevol open gebied; Nationale landschappen. Bedrijventerreinen zijn nog niet in de verordening opgenomen (zie ook 2.3.2). 2.3.4 Integraal Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap Veluwe Het Nationaal Landschap Veluwe omvat de waardevolle landschappen en waardevolle open gebieden van de Veluwe uit het Streekplan 2005. In deze paragraaf wordt onder andere toegelicht op welke manier wordt omgegaan met ruimtelijke ontwikkelingen, zoals uitbreiding van bebouwing, infrastructuur en dergelijke in dit landschap. Waardevolle landschappen en waardevolle open gebieden. Bron: streekplan Gelderland. Ruimtelijke ontwikkelingen In de Streekplanuitwerking Kernkwaliteiten Waardevolle landschappen is het ruimtelijk beleid als volgt beschreven: Het gaat in eerste instantie om het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. Voor waardevolle open gebieden geldt de grootschalige openheid als belangrijkste kernkwaliteit. Derhalve geldt dat ruimtelijke ingrepen die de openheid aantasten, zoals nieuwe bouwlocaties, niet zijn toegestaan. Ook kleine aantallen en kleinschalige vormen kunnen de waardevolle openheid aantasten. Voor overige ruimtelijke ingrepen in de waardevolle open gebieden geldt de nee-tenzij-benadering. Dat wil zeggen dat de ruimtelijke ontwikkeling afhankelijk is van de bijdrage aan de landschapskwaliteit. Hierbij kan sprake zijn van compensatie op gebiedsniveau. Wel is uitbreiding van agrarische bebouwing binnen of aansluitend op het bestaande bouwperceel mogelijk. Een beeldkwaliteitsplan is bij omvangrijke uitbreiding vereist. 13

Voor waardevolle landschappen geldt, binnen de voorwaarde dat de kernkwaliteiten worden versterkt, en bij inachtneming van het beleid voor functieverandering in het buitengebied, een ja-mits benadering voor het toevoegen van nieuwe bouwlocaties en andere ruimtelijke ingrepen. Het beleid is in overeenstemming met het beleid uit de Nota Ruimte. De provincie voegt in de Nationale Landschappen geen ruimtelijk beleid toe aan het Streekplanbeleid. Hoewel het plangebied valt binnen het Nationale Landschap Veluwe, valt het niet binnen de door het streekplan aangemerkte waardevolle landschappen of waardevolle open gebieden. De ligging is dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid voor het plan. Bovendien vindt de ontwikkeling - net als het Oldebroekse gedeelte- niet middenin de natuur plaats, maar in een gebied met een stedelijke uitstraling en dynamiek (Hanzelijn, A28 en A50). 2.4 Gemeentelijk beleid 2.4.1 Ruimtelijk ontwikkelingsplan Door de gemeente Hattem is in 2009 een Ruimtelijk ontwikkelingsplan opgesteld waarin het ruimtelijke beleid tot 2025 wordt verwoord. Deze ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op verschillende beleidsvlakken, zoals natuur, landschap, economie en toerisme. Een van de uitdagingen hierbij is het omgaan met de schaarse ruimte. Voor het versterken van het economische draagvlak van de gemeente is in samenwerking met de gemeente Heerde en Oldebroek een Ruimtelijke Economisch Ontwikkelingsplan opgesteld. De inhoud van dit plan is gericht op het ontwikkelen van een intergemeentelijk bedrijventerrein en de revitalisering van bestaande bedrijventerreinen. Bedrijven op minder gewenste locaties kunnen vervolgens verhuizen en de vrijkomende terreinen kunnen herontwikkeld worden. Ook in de visie op de ruimtelijke ontwikkeling zelf wordt gesproken over de ontwikkeling van Bedrijvenpark Hattemerbroek. Grootschalige bedrijvigheid past niet in de kern van Hattem en moet naar dit bedrijvenpark. Voor de inrichting van het bedrijvenpark wordt uitgegaan van een groen werkmilieu met aandacht voor duurzaamheidsaspecten. 14

2.4.2 Welstandsnota gemeente Hattem 2005 In de Welstandsnota is het gebied aangeduid als "polderlandschap". Het gemeentelijk beleid ten aanzien van de uiterwaarden en het polderlandschap is gericht op het behouden van de openheid en het zicht op de stad Hattem en op de Veluwe. In de Hoenwaard worden de bouwmogelijkheden voor agrariërs ingeperkt en voor andere functies helemaal bevroren. Voor de oeverwal streeft de gemeente naar herstel van het kleinschalig karakter van het landschap. Eventuele toekomstige bebouwing zal plaats kunnen vinden ten noorden van de stad Hattem en aan de Gapersweg. Om de bestaande waarden zoals de openheid van de ruimte en het zicht op beeldbepalende elementen in het Hattemse landschap in redelijke mate te behouden, wordt in het welstandsbeleid aan het hele deelgebied waar het plangebied onder valt toetsingsniveau 2 toegewezen. In deelgebied 2 worden de bouwplannen alleen op hoofdlijnen getoetst. Burgers worden gestimuleerd om mee te bouwen aan de ruimtelijke kwaliteit van hun omgeving. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven van de basiskwaliteit van het gebied. De basiskwaliteiten worden per gebiedstype genoemd en vertaald in welstandscriteria. Bij de welstandstoets wordt vooral gekeken of het bouwplan zijn omgeving niet verstoort. Een beoordeling van het bouwplan op zichzelf staand vindt in principe alleen plaats indien dit van belang wordt geacht voor behoud van de bestaande kwaliteit dan wel basiskwaliteit van het gebied. Alleen in uitzonderlijke, en te motiveren gevallen zullen kozijnindelingen en detailleringen meegenomen worden in de beoordeling. Bij deze beoordeling gelden de volgende aandachtsvelden: Relatie met de omgeving. Het bouwplan op zichzelf (alleen indien van belang voor behoud van de bestaande kwaliteit cq. basiskwaliteit). De detaillering (alleen in uitzonderlijke, te motiveren gevallen). Voor het plangebied wordt een specifiek beeldkwaliteitsplan opgesteld, waarin de welstandseisen voor het gebied worden gegeven. 2.4.3 Beeldkwaliteitsplan bedrijvenpark Hattemerbroek Separaat van dit plan wordt een Beeldkwaliteitsplan opgesteld. In dit beeldkwaliteitsplan zal het welstandsbeleid voor het betreffende gebied beschreven worden. Voor dit gebied hoeft er dan niet meer aan de welstandsnota te worden getoetst. 2.5 Waterschap Het Waterschap Veluwe heeft een visie opgesteld, over de manier waarop omgegaan moet worden met oppervlaktewater, grondwater en hemelwater. In het Waterbeheersplan Veluwe 2009 staat een aantal leidende principes die de pijlers vormen voor het langetermijnbeleid van Waterschap Veluwe. De watersysteembenadering: samenwerken en afstemmen Binnen een watersysteem zijn grond- en oppervlaktewater, de waterketen, de ruimtelijke ordening en het (menselijk) gebruik onlosmakelijk met elkaar verbonden. De watersysteembenadering biedt goede mogelijkheden om het ruimtelijk beleid, waterbeleid, natuurbeleid onderling af te stemmen en de problematiek integraal op te lossen. Deze watersysteembenadering is uitgewerkt binnen de grenzen van 15

stroomgebieden van oppervlaktewateren. Niet afwentelen Het niet afwentelen betekent dat waterhuishoudkundige problemen zoveel mogelijk binnen een stroomgebied moeten worden opgelost. Dit geldt voor zowel het watersysteem- als het waterketenbeheer. Het niet afwentelen wordt concreet gemaakt met de WB21-tritsen vasthouden-bergen-afvoeren en schoonhoudenscheiden-schoonmaken. Water als mede-ordenend principe Uitgangspunt bij dit principe is de inbreng van de krachten en kansen van de Veluwse watersystemen in (ruimtelijke) planvormingsprocessen. Hiermee raakt het waterbelang aan de integrale verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en de watersystemen. Veerkrachtige watersystemen Het instandhouden en versterken van veerkrachtige watersystemen vormt in de vierde Nota waterhuishouding (NW4) een belangrijke strategie om een duurzaam gebruik van watersystemen te kunnen blijven garanderen. Daarom is veerkracht ook een van de pijlers voor Waterkoersen voor de Veluwe. Veerkracht is het vermogen van watersystemen (of onderdelen daarvan) om zodanig te reageren op veranderende omstandigheden of verstoringen dat essentiële kenmerken hersteld worden. In samenspraak met het waterschap is een plan opgesteld voor het water binnen het plangebied, dit plan wordt besproken in het volgende hoofdstuk. 16

Hoofdstuk 3 Onderzoek 3.1 Algemeen In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening een onderzoek te verrichten naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkelingen van het gebied. Het onderzoek dat ten behoeve hiervan is verricht, spitst zich toe op de voor dit bestemmingsplan relevante aspecten. In dat kader wordt in het navolgende onder meer aandacht besteed aan milieuaspecten, verkeer en parkeren, ecologie, archeologie en water. 3.2 Milieuhygiënische aspecten 3.2.1 Bedrijven Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen met name ten opzichte van de in het plan opgenomen gevoelige functies als wonen. Doelstelling van het bestemmingsplan is dat bestaande bedrijfsactiviteiten in beginsel worden gerespecteerd en geregeld. Feit is dat het uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening geen zin heeft een bedrijfsbestemming te projecteren die vanwege milieuregelgeving niet kan worden gerealiseerd. Daarnaast dient bij de ruimtelijke ordening te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de "omgekeerde werking"). Bezien moet dus worden wat vooral in verband met de nabije aanwezigheid van gevoelige bebouwing of functies (als wonen) de uitstralingseffecten van bedrijfsactiviteiten zijn en of alsdan in de nabijheid nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dat kader wordt vaak teruggevallen op de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" waarbij ten aanzien van bedrijfsactiviteiten richtafstanden worden gegeven. Die afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging zoals Hattemerbroek). Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De genoemde VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" is een hulpmiddel bij de invulling daarvan. De brochure kent Staten van Bedrijfsactiviteiten met indelingen in categorieën van bedrijven. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen en scholen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. In de richtafstandenlijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie: 17

milieucategorie grootste richtafstand 1 10 meter 2 30 meter 3.1 50 meter 3.2 100 meter 4.1 200 meter 4.2 300 meter De factoren, die hebben geleid tot de indeling in categorieën dienen als indicatief te worden beschouwd, met dien verstande dat de bepalende "grootste afstand" niet mag worden overschreden indien daardoor een bedrijfsactiviteit ontstaat die niet meer past binnen de indeling. De Staat is gebaseerd op het gemiddelde bedrijfstype. Daardoor kan de milieubelasting van de binnen dit type voorkomende bedrijven onderling nogal verschillen. Deze verschillen kunnen voortvloeien uit: bedrijfsgrootte, productiecapaciteit opgesteld vermogen, aantal productiemedewerkers, terreinoppervlakte en dergelijke; verouderingsgraad, nieuwe ontwikkelingen; productiewijze. Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zo ver met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden. De mogelijkheden voor bedrijfsvoering worden (vooral) bepaald door milieuregelgeving (o.a. Activiteitenbesluit, Wet milieubeheer) en het kan voorkomen dat de planologisch geboden gebruiksmogelijkheden dan niet (maximaal) kunnen worden benut. Een staat met bedrijfsactiviteiten is als bijlage bij de planregels van dit plan gevoegd. Wet milieubeheer/activiteitenbesluit Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) in werking getreden. Dit besluit bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Inrichtingen die vallen onder het regime van het Activiteitenbesluit hebben vaak geen milieuvergunning nodig, maar moeten wel voldoen aan de voorschriften van het besluit. In de huidige systematiek vallen alle Wet-milieubeheerinrichtingen onder de algemene regels uit het Activiteitenbesluit, tenzij ze zijn uitgezonderd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. 3.2.2 Geluid Algemeen De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid". 18

Vanaf 1 januari 2007 wordt in de Wet geluidhinder gewerkt met het "dag-avond - nacht-gemiddelde van het equivalente geluidsniveau", kort geschreven als L den ("den" staat voor "day, evening, night") en met als eenheid db. De dosismaat L den is een gemiddelde waarde van de geluidsbelasting in de dagperiode (07:00-19:00), de avondperiode (19:00-23:00) na toepassing van een straffactor van 5 db en de nachtperiode (23:00-07:00) met toepassing van een straffactor van 10 db. 3.2.2.1 Reconstructie rotonde Voor de afwikkeling van het verkeer van bedrijvenpark Hattemerbroek wordt de kruising Zuiderzeestraatweg-Oostersedijk-Hilsdijk vervangen door een rotonde. Daarnaast komt er een ontsluitingslaan haaks op de Zuiderzeestraatweg. Voor die locaties waar de bestaande wegvakken fysiek aangepast worden, moet een reconstructieonderzoek plaatsvinden. Dit houdt in dat voor de bestaande woningen binnen de invloedszone van het reconstructiepunt de geluidsbelasting in de toekomstige situatie (10 jaar na realisatie, 2020) met niet meer dan afgerond 2 db mag toenemen ten opzichte van de situatie 1 jaar voor reconstructie (dit is in het akoestisch onderzoek het jaar 2008). Aftrek en afronding Het beleid van de Nederlandse overheid en de Europese Unie (EU) is erop gericht om de geluidsemissie van het verkeer te verminderen. Dit wordt bereikt door steeds strengere eisen te stellen aan de geluidsemissies van voertuigen en banden (in EUverband) en door onderzoek naar stillere wegdekverhardingen te stimuleren (door de Nederlandse overheid). In de Wet geluidhinder is in artikel 110g de mogelijkheid geboden om hierop te anticiperen in het geluidsonderzoek, aangezien in het geluidsonderzoek de toekomstige geluidsbelastingen maatgevend zijn. In artikel 110g van de Wgh is bepaald dat op het reken- of meetresultaat een aftrek wordt toegepast in verband met het stiller worden van het autoverkeer. De hoogte van deze aftrek is geregeld in artikel 3.6 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. De aftrek bedraagt: 2 db voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt. 5 db voor de overige wegen. 0 db bij het bepalen van de geluidswering van de gevels. Bij de toetsing aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder wordt de berekende geluidsbelasting, zoals is bepaald in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006, afgerond op een hele decibel. Daarbij wordt een waarde die precies op een halve decibel eindigt, afgerond naar het dichtstbijzijnde even getal. Zo wordt een geluidsbelasting van 48,50 afgerond naar 48 db. Bij het bepalen van het verschil tussen twee geluidsbelastingswaarden wordt uitgegaan van de niet-afgeronde waarden. Grenswaarden reconstructie Voor alle geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone van een te wijzigen weg moet bij een wijziging van de weg onderzocht worden of er sprake is van reconstructie van die weg zoals dat is gedefinieerd in de Wgh. Er is sprake van een reconstructie indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstige maatgevende jaar zonder maatregelen, met (afgerond) 2 db of meer wordt verhoogd ten opzichte van hoogst toelaatbare geluidsbelasting. Het toekomstig maatgevende jaar is meestal het tiende jaar na de wijziging. De hoogst toelaatbare geluidsbelasting na reconstructie is bepaald in artikel 100 van de Wet geluidhinder. In dit artikel wordt onderscheid gemaakt tussen de bestemmingen waarvoor reeds een hogere waarde is vastgesteld en de bestemmingen waarvoor geen hogere waarde is vastgesteld. 19

Indien reeds een hogere waarde is vastgesteld geldt als de hoogst toelaatbare geluidsbelasting de laagste waarde van: De heersende waarde (1 jaar voor de wijzigingen aan de weg). En de eerder vastgestelde waarde. Indien geen hogere waarde is vastgesteld en de heersende waarde bedraagt meer dan 48 db, dan geldt de heersende geluidsbelasting (1 jaar voor de wijzigingen aan de weg) als de hoogst toelaatbare geluidsbelasting. De toename van de geluidsbelasting mag niet meer dan 5 db bedragen, tenzij de geluidsbelasting van een gelijk aantal woningen elders, met een tenminste gelijke waarde vermindert. Onderzoek Voor de bestaande woningen is bepaald of er sprake is van reconstructie vanwege de aanleg van de rotonde op de kruising Zuiderzeestraatweg-Oostersedijk-Hilsdijk. Hierbij is de geluidsbelasting van desbetreffende wegen in beeld gebracht. Het reconstructieonderzoek beperkt zich tot de bestaande woningen die in de onderzoekszone van het te reconstrueren kruispunt Zuiderzeestraatweg- Oostersedijk- Hilsdijk zijn gesitueerd. Uit de berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een reconstructie-effect vanwege de aanleg van de rotonde op de kruising Zuiderzeestraatweg-Oostersedijk-Hilsdijk. Er is sprake van een maximale toename van afgerond 1 db in geluidsbelasting vanwege de Zuiderzeestraatweg. 3.2.2.2 Ontsluiting Zuiderzeestraatweg Uit de akoestische verkenning (Grontmij, 29 juni 2005) blijkt dat het geluid ter hoogte van de ontsluitingslaan haaks op de Zuiderzeestraatweg onder de grenswaarden van de Wet geluidhinder blijft. 3.2.2.3 Geluid vanwege bedrijven De mogelijkheden voor bepaalde bedrijven binnen het plangebied worden bepaald door de verschillende milieucategorieen. Bij elke categorie hoort ook een bepaalde geluidsbelasting. Op de verbeelding is aangegeven waar bedrijven uit de diverse categorieën zijn toegestaan. Het bedrijvenpark betreft geen vanwege geluid gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder. Conclusie Op basis van de resultaten van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat er voldaan wordt aan de eisen gesteld in de Wet geluidhinder. De rotonde op de kruising Zuiderzeestraatweg, Oostersedijk en Hilsdijk kan dan ook zonder verdere bezwaren vanuit de Wet geluidhinder worden gerealiseerd. Het rapport van Arcadis met de titel "Bijlage 2 Geluidsonderzoek Bestemmingsplan Bedrijventerrein Hattemerbroek" van 1 september 2009 is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. 3.2.3 Bodem Door Grontmij is op 10 februari 2005 een verkennend onderzoek gedaan naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. In een eerder uitgevoerd vooronderzoek van Grontmij uit 2003 is een aantal verdachte locaties naar voren gekomen. Op basis hiervan zijn hypothesen opgesteld die aan de hand van veld- en laboratoriumonderzoek getoetst worden. 20

Tijdens het veldonderzoek zijn de monsters zintuiglijk beoordeeld en tijdens het laboratoriumonderzoek heeft een analytische beoordeling van de bodemmonsters en peilbuizen plaatsgevonden. Voor de beoordeling van de gehalten zijn de volgende criteria gehanteerd: beneden of gelijk aan de streefwaarde: niet verontreinigd; tussen de streefwaarde en het gemiddelde van streef- en interventiewaarde: licht verontreinigd; tussen het gemiddelde van streef- en interventiewaarde en de interventiewaarde: matig verontreinigd; boven de interventiewaarde: sterk verontreinigd. Milieuhygiënische kwaliteit van de bodem Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek (veld-en laboratoriumonderzoek) is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie. Hieronder wordt per deellocatie een beschrijving gemaakt van de milieuhygiënische kwaliteit. Deellocatie C Deellocatie C betreft een gedempte sloot. Tijdens de veldwerkzaamheden bleek de sloot slechts gedeeltelijk gedempt te zijn. Zintuiglijk zijn bij de veldwerkzaamheden geen kenmerken waargenomen welke duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Uit de analyseresultaten blijkt dat in het mengmonster van de bovengrond van boring C1 t/m C8 (0,08 à 0,3-0,3 à 0,8 m -mv) een licht verhoogd gehalte aan zink is aangetroffen. In het monster van boring C9 (0-0,5 m -mv) is een licht verhoogd gehalte aan EOX aangetroffen. In het mengmonster van de bovengrond van boring C10, C11 en C12 (0-0,4 à 0,5 m -mv) is een licht verhoogd gehalte aan EOX en minerale olie aangetroffen. Tevens is ter plaatse van deze gedempte sloot peilbuis D37 geplaatst. Uit de analyseresultaten van het grondwater blijkt dat hierin een licht verhoogd gehalte aan chroom is aangetroffen. Overige stoffen zijn niet in verhoogde gehalten aangetroffen. Deellocatie C De voor deellocatie C opgestelde hypothese "verdachte locatie" moet strikt genomen aanvaard worden, omdat plaatselijk in de grond licht verhoogde gehalten zijn aangetroffen. Er zijn tijdens het veldwerk zintuiglijk geen kenmerken waargenomen die kunnen duiden op een verontreiniging. Conclusie Gezien de relatief lage gehalten is er geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese. Het onderzoek Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek van Grontmij (10 februari 2005) is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. 21

3.2.4 Geur Aan de overzijde van het plangebied bevinden zich een melkveehouder en een hobbymatige schapenhouderij. Op basis van de Wet Geurhinder geldt een vaste afstandseis van 50 meter op een gevoelig object buiten de bebouwde kom. Deze afstand van 50 meter valt op de Zuiderzeestraatweg. Binnen deze 50 meter worden dus geen geurgevoelige functies mogelijk gemaakt. 3.3 Luchtkwaliteit In het kader van het bestemmingsplan bedrijvenpark Hattemerbroek, plandeel Hattem is door ARCADIS een onderzoek uitgevoerd naar de verspreiding van fijn stof (PM 10 ) en stikstofdioxide (NO 2 ) als gevolg van de ontwikkeling van het bedrijvenpark. De invloed van het bedrijvenpark op de luchtkwaliteit is opgedeeld in twee onderdelen. De activiteiten op het bedrijvenpark hebben een directe invloed op de luchtkwaliteit in de omgeving van het terrein. Het gaat hierbij om de bedrijfsactiviteiten en de ondersteunende processen (intern transport, ontstoffing/afzuiging/ventilatie en opslag gerelateerd). Daarnaast heeft de verkeersaantrekkende werking van de bedrijven een indirecte invloed op de luchtkwaliteit langs de ontsluitingswegen (zowel personenvervoer als aan- en afvoer van grond- en hulpstoffen en producten). Het onderzoek is voor de volgende situaties uitgevoerd: Directe invloed: van het bedrijvenpark in 2010, 2015 en 2020 voor fijn stof (PM 10 ) en stikstofdioxide (NO 2 ) met volledige invulling van het bedrijvenpark. Indirecte invloed: realisatiejaar (2010) en de autonome ontwikkeling voor de jaren 2015 en 2020 met het plan. Cumulatie directe en indirecte invloed van het bedrijvenpark Hattemerbroek in het maatgevende jaar (2010). Directe invloed De gehanteerde emissiefactoren zijn gebaseerd op de bestaande bedrijven. In het onderzoek is er geen rekening mee gehouden dat door de verhoogde aandacht voor het aspect luchtkwaliteit en strengere emissie-eisen de emissie in de toekomst zal dalen en met name voor nieuw te realiseren bedrijven lager zal zijn dan het landelijk gemiddelde. Dit is een "worst case" benadering. Daarnaast is er van uitgegaan dat het bedrijvenparkhattemerbroek in 2010 volledig is ingevuld. De concentratiebijdrage fijn stof en stikstofdioxide als gevolg van het bedrijvenpark Hattemerbroek is berekend op de grens van het plangebied. De verspreidingsberekeningen zijn uitgevoerd met Standaardrekenmethode 3 conform de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Ten aanzien van stikstofdioxide en fijn stof wordt met de realisatie van bedrijvenpark in alle situaties voldaan aan de eisen die gesteld worden in de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Indirecte invloed De concentratiebijdrage fijn stof en stikstofdioxide van de autonome situatie met realisatie van het bedrijvenpark is berekend langs de ontsluitingswegen. De verspreidingsberekeningen zijn uitgevoerd met Standaardrekenmethode 2 conform 22

de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Ten aanzien van stikstofdioxide en fijn stof wordt met de realisatie van het bedrijvenpark in alle situaties langs de beschouwde wegen voldaan aan de eisen die gesteld worden in Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Cumulatie directe en indirecte invloed Langs de beschouwde wegen is de cumulatie van de concentraties fijn stof en stikstofdioxide van het bedrijvenpark (direct) en wegverkeer (indirect) berekend. Ook de cumulatie leidt niet tot overschrijding van de grenswaarden die gesteld worden in de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Conclusie Met het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Hattemerbroek, plandeel Hattem", kan voldaan worden aan de eisen gesteld in de Wet milieubeheer voor wat betreft de luchtkwaliteitseisen. Het rapport van Arcadis met de titel "Bijlage 4 Luchtkwaliteitsonderzoek bestemmingsplan bedrijventerrein Hattemerbroek" van 2 september 2009, is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. 3.4 Water Water speelt een steeds belangrijker rol in de ruimtelijke planning en moet daarom reeds vroeg betrokken worden in het planproces. De realisatie van een bedrijvenpark zorgt er voor dat de oppervlak van het huidige agrarische gebied verhard gaat worden. Door DHV is een quickscan waterhuishouding gemaakt om deze toename te onderzoeken en een wateropgave te formuleren. Uit deze quickscan volgt de hoeveelheid water die in het plan gerealiseerd moet worden. In de nieuwe situatie zijn de verharde oppervlakken als volgt: 1,4 hectare aan wegen, 7,8 hectare aan terreinverharding (bij bedrijven) en 7,8 hectare afvoerend dakoppervlak, wat neerkomt op een totaal van 17 hectare. Voor het plangebied is er daarom in elk geval zo'n 4.900 m 3 waterberging nodig. Voor de uitwerking van de waterstructuur is uitgegaan van de volgende uitgangspunten: Waterberging vindt plaats in watergangen langs de infrastructuur. De watergangen hebben een breedte van 7 meter (insteek-insteek) en een talud van 2:3. Voor de meest westelijk gelegen watergang wordt een profiel gehanteerd waarbij het onderhoudspad benut kan worden voor waterberging. Dakoppervlakken wateren zoveel mogelijk direct af op oppervlaktewater. Indien het watersysteem volgens deze uitgangspunten wordt gerealiseerd ontstaat er in totaal 1.635 m (inclusief bestaande watergangen) aan watergang. Indien de watergangen conform het profiel met een bovenbreedte van 5 meter worden uitgevoerd ontstaat er, uitgaande van een maximale peilstijging van 0,4 m, 2.615 m 3 waterberging. Bij een T=10 bui is er dan een bergingstekort van 2.306 m 3 (noodzakelijke berging is 4.921 m 3 ). 23

In het plangebied is er een tweetal mogelijkheden om extra waterberging te creëren. De spoorsloot langs het spoor kan benut worden voor waterberging en door de bermsloot langs de Zuiderzeestraatweg anders in te richten kan hemelwater van daken direct afvoeren op deze bermsloot. Daarnaast heeft Waterschap Veluwe aangegeven dat een grotere peilstijging dan 0,4 meter bij T=10 bespreekbaar is. Benutten spoorsloot Indien de spoorsloot (circa 400 m) benut wordt voor waterberging en met hetzelfde profiel wordt aangelegd als de overige watergangen wordt er extra waterberging gecreëerd. Bij een peilstijging van 0,4 m kan in deze watergang 570 m 3 water geborgen worden. In de huidige situatie voert de spoorsloot af op een lager peil. Om de spoorsloot te kunnen benutten voor waterberging moet deze losgekoppeld worden van het lagere peil en gekoppeld worden aan het watersysteem van het bedrijventerrein. Dakwater percelen Zuiderzeestraatweg afvoeren op bermsloot Door in het zuidelijk deel van het plangebied dakoppervlak direct te laten afvoeren op een bestaande bermsloot langs de Zuiderzeestraatweg hoeft er minder bergingscapaciteit te worden gerealiseerd in het plangebied. Hiervoor zal de bermsloot anders moeten worden ingericht. De percelen langs de Zuiderzeestraatweg hebben in totaal een oppervlak van 4,3 ha. Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat 90% van de kavel verhard is en 50% hiervan bestaat uit dakoppervlak. Dit betekent dat 1,9 ha direct kan afvoeren op de watergang. Hiermee hoeft er bij T=10 659 m 3 minder water geborgen Meer peilfluctuatie toe laten De hoeveelheid berging die in het gebied kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de peilstijging die in de watergangen mag optreden. Waterschap Veluwe stelt als randvoorwaarde bij de in het plan aan te houden peilfluctuaties dat bij T=100 geen inundatie mag optreden en dat bij T=10 lozing van het rioolstelsel (VGS) goed mogelijk moet blijven. Conclusie Door de toename van verhard oppervlak in het plangebied neemt de benodigde waterberging bij T=10 toe met 1.054 m 3 tot totaal 4.921 m 3. Met het uitgangspunt watergangen langs infrastructuur wordt nog onvoldoende waterberging in het plan gecreëerd (bijkomend voordeel van dit uitgangspunt is wel dat het hemelwater van dakoppervlakken eenvoudig kan afwateren op oppervlaktewater). Het is daarom noodzakelijk om deze extra waterberging te realiseren. De gemeente is voornemens om het bergingstekort op te lossen door een combinatie van alle drie oplossingen toe te passen. Indien deze maatregelen genomen worden, stijgt het waterpeil bij T=10 met 0,49 meter tot 0,84 m +NAP. Het rioolstelsel kan dan nog voldoende goed lozen op het oppervlaktewater en bij T=100 treedt geen inundatie op naar naast liggende percelen. Het rapport Bijlage 5 Quickscan waterhuishouding is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. 24

3.5 Archeologie Uitgevoerd onderzoek Het plangebied ligt in een archeologisch gevoelige zone. In de laatste jaren heeft uitgebreid archeologisch onderzoek plaatsgevonden in het plangebied zelf en in de directe omgeving. Aanleiding daarvoor waren de aanleg van zowel de Hanzelijn als het Bedrijvenpark Hattemerbroek. Tot dan was zeer weinig bekend over de bewoningsgeschiedenis van deze regio en slechts enkele losse vondsten wezen op mogelijke archeologische resten uit voornamelijk de vroege prehistorie. Tussen 2005 en 2009 zijn een aantal archeologische onderzoeken binnen Bedrijvenpark Hattemerbroek en Hanzelijn "Knooppunt Hattemerbroek" uitgevoerd: Quickscan Grontmij (2005) Ondanks de lage tot middelhoge archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied op grond van de IKAW, werd vanwege de recente inzichten bij het tracé van Hanzelijn, inventariserend onderzoek geadviseerd. Er zijn daarom in de navolgende jaren in de omgeving van het plangebied de volgende onderzoeken uitgevoerd: IVO Fase 1 en 2 in Hattemerbroek west/oldebroek Prospectief booronderzoek gericht op het in kaart brengen van kansrijke locaties en het opsporen van archeologische vindplaatsen in het door veen overdekte dekzandlandschap. IVO fase 3 Module 5, Knooppunt Hattemerbroek, Hanzelijn Proefsleuvenonderzoek door middel van 24 sleuven. IVO Fase 3 in Hattemerbroek oost/hattem Combinatie van prospectief booronderzoek (52 handmatige megaboringen) en 31 proefsleuven (uitgevoerd in 2006 door ADC ArcheoProjecten). Opgravingen Hattemerbroek west/oldebroek en Hanzelijn "Knooppunt Hattemerbroek" (van 2005 t/m 2007) Archeologische Opgraving (circa 3 ha) van diverse prehistorische vindplaatsen in het tracé bij Knooppunt Hattemerbroek. Gefaseerde opgraving in Oldebroek en uitvoeringsbegeleiding (circa 6,5 ha) tussen de Middeldijk en de Voskuilerdijk(2007). Resultaten Alle archeologische onderzoeken binnen het Bedrijvenpark Hattemerbroek en in het tracé van de Hanzelijn ter hoogte van "Knooppunt Hattemerbroek" hebben resten van menselijke activiteiten in het verleden opgeleverd. Deze zijn grofweg in vijf perioden te dateren: laatpaleolithicum, mesolithicum, neolithicum, bronstijd en middeleeuwen. De enorme hoeveelheid vondsten uit diverse prehistorische perioden maakt duidelijk dat het gebied rond Knooppunt Hattemerbroek een zeer zeldzaam begraven (vroeg) prehistorisch cultuurlandschap bergt met een zeer hoge archeologische waarde. Laatpaleolithicum Zowel in de Hanzelijn als in het bedrijvenpark zijn vondsten en sporen van tijdelijke verblijfplaatsen of kampementen van laatpaleolithische jagers en verzamelaars aangetroffen. De vuurstenen artefacten zijn toe te schrijven aan de zogenaamde Federmesser-cultuur, rond 11.500 voor Christus. 25