Analyse van de verslagen van de Vlaamse Erasmusstudenten 2005-2008



Vergelijkbare documenten
Het gebruik van de inhoud van deze publicatie is toegestaan voor niet-commerciële doeleinden op voorwaarde dat de bron vermeld wordt.

Europese feestdagen 2019

Europese feestdagen 2018

Europese feestdagen 2017

Vraag nr. 788 van 20 augustus 2013 van JOS DE MEYER

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw

UITWISSELING IN EUROPA

Betalingsachterstand bij handelstransacties

Raadpleging van betrokken partijen bij het ontwikkelen van beleid voor kleine ondernemingen op nationaal en regionaal niveau

UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

Handelsmerken 0 - DEELNAME

DE EUROPESE VISSERIJ IN CIJFERS

DESKRESEARCH EUROPESE VERKIEZINGEN 2009 Onthouding en stemgedrag bij de Europese verkiezingen van 2009

onderwerp Procedure Erasmus

Erasmus beurzen Richtlijnen PXL

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

Erasmus Mobiliteitsproject van de EU en andere exchange mogelijkheden pag. 1

HOE BETAALT U? HOE ZOU U WILLEN BETALEN?

EDITIE De infranationale overheid in de EU : sleutelcijfers

Bijlage B4. Eerste treden op de arbeidsmarkt. Freek Bucx

Procedure Erasmus

Arbeidsmarkt allochtonen

BIJLAGE I LIJST MET NAMEN, FARMACEUTISCHE VORM, STERKTE VAN HET GENEESMIDDEL, TOEDIENINGSWEG, AANVRAGERS IN DE LIDSTATEN

EUROPESE VERKIEZINGEN Standaard Eurobarometer (EB 69) Voorjaar 2008 Eerste grove resultaten: Europees gemiddelde en grote nationale tendensen

EB71.3 Europese verkiezingen Postelectoraal onderzoek Eerste resultaten: Aandachtpunt: verdeling mannen/vrouwen

Code Geboorteland Straatnaam

Bijlage B4. Werken aan de start. Freek Bucx

13/10/2014. Erasmus + Waarom exchange?

Procedure Erasmus

Oriënteringssessie Op Erasmus gaan: een vlag met vele ladingen. International Days 2015

BESLUIT VAN DE COMMISSIE

Aanmelding bij buitenlandse universiteit & beursaanvraag. Patrick Beckers International Office Social Sciences

BESLUIT VAN DE COMMISSIE

Grensoverschrijdende aftrek van fiscale verliezen

I. VERZOEK OM INFORMATIE betreffende de transnationale terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten

Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

Volume: 0-49 zendingen per jaar Europa 0 2 kg 2-10 kg kg kg

Going abroad: Info session for BLT students

Pan-Europese opiniepeiling over beroepsveiligheid en - gezondheid

ANNEX BIJLAGE. bij VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Notatie Toelichting Opmerkingen L 8 cijfers en 1 letter Het eerste cijfer is altijd een 0 (nul) voor personen.

2 Leveringen van goederen naar

Diagnose van de Vlaamse arbeidsmarkt. Luc Sels

Gezondheid: uw Europese ziekteverzekeringskaart altijd mee op vakantie?

Stages in Europa. Erasmus+ Traineeship voor afgestudeerden

Tarieven Europa: staffel 1

Pan-Europese. opiniepeiling over beroepsveiligheid en - gezondheid. Representatieve resultaten in de 27 lidstaten van de Europese Unie

ERASMUS UNIVERSITAIR CONTRACT Aanvraagformulier voor academische jaren 2003/ /2007

#BeActive Reglement ondersteuning clubs in het kader van Europese uitwisseling

ENQUÊTE OVER DIVERSITEIT OP HET WERK EN ANTIDISCRIMINAT

Sociale bescherming in belgië

FostPack Importeren verpakkingsfiches via XML

8 maart 2013: Internationale Vrouwendag: Ongelijkheden tussen vrouwen en mannen in de context van de crisis

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010

Dienst Voogdij. Hoe zal deze dienst je helpen?

SOCIALE BESCHERMING IN BELGIË ESSOBS DATA 2O15

Europese vergelijking systemen van volwasseneneducatie en aanpak laaggeletterdheid

De hervorming van het hoger onderwijs in Vlaanderen.

H O G E R O N D E R W I J S in beeld

SOCIALE BESCHERMING IN BELGIË ESSOBS DATA 2O14

2.2. EUROPESE UNIE Droogte remt groei melkaanvoer af. Melkaanvoer per lidstaat (kalenderjaren) (1.000 ton) % 18/17

Informatie van: international office Social Sciences (plaatsvervangend) studieadviseur Sociologie

Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen

Structurele groei in areaal biologische landbouw in Europa mooie uitdaging voor Nederlandse kweek- en handelsbedrijven

SOCIALE BESCHERMING IN BELGIË ESSOBS DATA 2O16

Stages in Europa. Erasmus+

HET NIEUWS. 4 Klasse voor leraren

BASISONDERWIJS Leerlingen. HOGER ONDERWIJS Studenten. A Hoger beroepsonderwijs. B Hogescholen/universiteiten

BIJLAGEN. bij het. Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad. betreffende het Europees burgerinitiatief

Hoe Europeanen denken over biotechnologie en genetisch gemodificeerd voedsel in 2005

Lokaal en regionaal Europa Kerncijfers 2009

Het Erasmus-programma in 2011/2012: de cijfers toegelicht

Studentenhuisvesting Feiten en trends 2010

Informatiebrief wetgeving bepaling hoogte collegegelden

INLEIDING

Thema 2 Om ons heen. Samenvatting. Meander Samenvatting groep 7. Landschappen. Klimaten. Samenwerking. de regering. Onder de loep.

Basis gegevens tender

Q1 In welke hoedanigheid neemt u deel aan deze enquête:

Analytische samenvatting

Hoofdstuk 3 KINDEREN EN DE WERKSITUATIE VAN HUN OUDERS

FOD Mobiliteit en Vervoer. Gebruikershandleiding Webclient Preregistratie

Antwoorden Aardrijkskunde Antwoorden Discovery par. 1

Tarieven Europa: staffel 1

Voor wie verstandig handelt! Gematigde groei

11562/08 CS/lg DG H 1 A

Het is dan ook belangrijk dat jongeren bewust kiezen voor STEM-opleidingen.

ERASMUS DUAAL. Uitgebreide info

Jeugdwerkloosheid. Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten 11 december Jan Smets

Tariefplan: Kruidvat Mobiel voor 1 juli Nationaal

Naar het buitenland. Liesbeth Oeyen Instellingscoördinator Erasmus April 2014

67,3% van de jarigen aan het werk

Aankomsten en overnachtingen

Een pensioenhervorming in het teken van defined ambition? Frank Vandenbroucke Jaarevent Alumni & Friends, Actuariaat Leuven 28 september 2015

Tariefplan: Kruidvat Mobiel voor 1 juli Nationaal

De toekomst van de welvaartsstaat. Frank Vandenbroucke Kortrijk 18 maart 2015

Infosessie LOBW 25/11/2014. Programma infosessie: Erasmus + Waarom exchange?

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

Recepten voor duurzame groei Beschouwingen naar aanleiding van het Jaarverslag 2014 van de Nationale Bank van België

Transcriptie:

Analyse van de verslagen van de Vlaamse Erasmusstudenten 2005-2008

Magda Kirsch (Educonsult),Anne Van den Dries, Yves Beernaert (Educonsult), Johan Geentjens (EPOS) Deze publicatie is een realisatie van het Nationaal Agentschap voor Vlaanderen voor het Europees Programma Een Leven Lang Leren - met de financiële steun van de Europese Commissie Versie 11062009

Inhoud Inleiding... 5 2 Samenvatting... 6 0. Respondenten... 9 0.1. Aantal respondenten... 9 0.2. Bestemming van de respondenten... 9 0.3. Aantal respondenten per thuisinstelling (2007 2008)... 10 0.4. Aantal respondenten per studiegebied (2007 2008)... 11 0.5. Geslacht van de respondenten... 11 0.6. Duur van het verblijf... 13 0.7. Beursgerechtigd... 13 1. Voorbereiding van het verblijf... 14 1.1. Motieven voor de Erasmusmobiliteit... 14 1.2. Invloed... 21 1.3. Keuze van het gastland... 22 1.4. Keuze van de gastinstelling... 26 1.5. Twijfel... 32 1.6. Informatie voor vertrek... 33 1.7. Inspanning om informatie in te winnen... 37 2. Het buitenlands studieverblijf... 38 2.1. Onthaal in de gastinstelling... 38 2.2. Type huisvesting... 40 2.3. Hoe heb je huisvesting gevonden?... 42 2.4. Kwalitatieve beoordeling van het studieverblijf... 43 3. Examens... 55 3.1. Evaluatie en gebruik ECTS in 2007 2008... 55 3.2. Evaluatie en gebruik ECTS: evolutie... 56

3.3. Evaluatie en gebruik ECTS per gastland... 57 3.4. Afspraken rond evaluatie... 59 3.5. Examenvorm... 61 3.6. Herkansing en overdracht... 63 3.7. Aanpak... 65 4. Onderwijstalen en Taalvoorbereiding... 66 4.1. Bestemming van de studenten... 66 4.2. Onderwijstalen... 68 4.3. Verhouding onderwijstalen en bestemming... 70 4.4. Voorbereidende taalcursus... 73 5. Financiering... 79 5.1. Duur van het verblijf... 79 5.2. Beurscategorieën... 80 5.3. Grootte van de beurs... 82 5.4. Meerkost... 84 5.5. Financiering meerkost... 88 6. Na het verblijf... 90 6.1. Problemen bij terugkeer in 2007 2008... 90 6.2. Problemen bij terugkeer: evolutie... 90 7. Beoordeling Erasmusmobiliteit... 92 7.1. Beoordeling van de administratieve en academische voorbereiding en begeleiding... 92 7.2. Beoordeling van de academische aspecten... 96 7.3. Beoordeling van de sociale aspecten... 100 7.4. Impact op de taalkennis... 106 7.5. Beoordeling van de duur van het verblijf... 108 7.6. Globale evaluatie van het Erasmusverblijf... 109 8. Open vragen... 114 9. Aanbevelingen... 116 3

9.1. Betere informatie en voorbereiding van de studenten... 116 9.2. Betere voorbereiding van de academische/professionele inhoud en van de evaluaties... 116 9.3. Betere voorbereiding van andere aspecten van het verblijf... 116 9.4. Betere ondersteuning van de studenten tijdens het verblijf... 117 9.5. Betere opvang van de studenten bij de terugkeer... 117 9.6. Een draaiboek voor de Erasmusmobiliteit... 117 9.7. Aanbevelingen van Minister Frank Vandenbroucke om de mobiliteit te bevorderen... 117 Besluit... 118 Bijlagen... 119 Bijlage 1: Bronnen... 119 Bijlage 2: Gedetailleerde cijfers verslagen 2007 2008... 119 Bijlage 3: De Vragenlijst... 142 4

Inleiding Het Epos agentschap heeft Educonsult gevraagd een diachronische en dynamische analyse te maken van de Erasmusmobiliteit in de periode 2005 2008. De analyse gebeurde op basis van de verslagen die alle studenten bij het einde van hun Erasmusmobiliteit dienen in te vullen. De verslagen bevatten zowel kwantitatieve als kwalitatieve gegevens. Deze leveren nuttige gegevens op voor zowel de thuisinstellingen als voor de gastinstellingen om de kwaliteit van de Erasmusmobiliteit te bevorderen. Bij de analyse van deze gegevens zijn we vertrokken van de analyse die door Anne van den Dries werd gemaakt en waarvan de gedeeltelijke resultaten reeds werden voorgesteld op de Erasmus infodag van 18 december 2008. Het betreft hier in eerste instantie de analyse van de verslagen ingevuld door studenten van de 2952 studenten die in 07 08 met een Erasmusbeurs zijn vertrokken naar het buitenland (= 77.41 %), hoofdzakelijk om een studie ervaring op te doen (= 2637 SMS ). Er zijn in dit academiejaar ook studenten die op stage geweest zijn, binnen het kader van hun studies (= 315 SMP). Ook de gegevens van deze studenten zijn verwerkt in deze analyse, maar niet in een afzonderlijke benadering. In de beantwoording van de open vragen hebben sommige van deze studenten terecht opgemerkt dat niet alle vragen op hen van toepassing waren. Nu er ook SMP ers zijn, is het van belang om dieper in te gaan op de problemen van huisvesting in verband met die stage, van vervoerskosten, van verzekeringen, van stagecontracten, enz Anne van den Dries ging bij haar analyse uit van een statische benadering. In dit verslag wordt die vervolledigd met een meer dynamische uitwerking, waarbij elementen van de verslagen onderling gelinkt werden, dit op expliciete en specifieke vraag van het Comité. Daarom gebeurde er ook een analyse van de verslagen van 2005 2006 en 2006 2007 en werden de gegevens ook gelinkt aan de landen van bestemming, aan de thuisinstelling en aan de studiegebieden. Tenslotte werd nagegaan waarom 11 studenten (0,5%) de Erasmuservaring niet goed vonden. De gegevens in verband met de thuisinstellingen zijn verwerkt in een afzonderlijk rapport dat alleen ter beschikking staat van het EPOS agentschap en van de betrokken instellingen. We hebben in eerste instantie de cohortes van 2005 2006 en 2006 2007 vergeleken met deze van 2007 2008. Het gaat om bijna evenveel respondenten ( in 2007 2008, 2156 in 2006 2007 en 2270 in 2005 2006). Omwille van het feit dat er weinig verschillen werden vastgesteld tussen de verschillende academiejaren werden in sommige vergelijkende grafieken alleen de gegevens van 2006 2007 en 2007 2008 opgenomen. Daarna werden een aantal gegevens gelinkt aan thuisinstelling, gastland en studiegebied.wat echter ontbreekt, is een totaal beeld. Docentenmobiliteit is immers niet opgenomen in deze analyse en meer specifiek de mobiliteit van de docenten die op stage ervaring gaan. Docenten die ter plaatse geweest zijn, kunnen hier heel wat verruimende info aanbrengen. Wij hopen dat dit rapport kan bijdragen tot een nog hogere kwaliteit van de Erasmusmobiliteit. Daarom wordt er bij elke vraag wat commentaar toegevoegd en eindigt het rapport met een aantal aanbevelingen. 5

Samenvatting Wij zijn in deze analyse uitgegaan van de vragen van de verslagen. De verslagen zijn opgesplitst in zes delen: de voorbereiding van de mobiliteit, het buitenlands verblijf, de examens, de taalvoorbereiding, de financiering en de follow up na het verblijf. In eerste instantie werden de studenten bevraagd over de voorbereiding van de Erasmusmobiliteit. Daar stellen we vast dat er over de jaren heen er weinig verschil is wat betreft de motivering, keuze van gastland en keuze van gastinstelling, de beïnvloeding, door docenten, kennissen, ouders en de internationale coördinator en de redenen voor twijfel. Studenten vertrekken vooral om een andere cultuur en een andere taal te leren kennen en ze worden vooral beïnvloed door ouders en kennissen. Ook bij de keuze van het gastland en de gastinstelling spelen academische criteria slechts een kleine rol. Toch is het opvallend dat deze criteria hoger scoren voor sommige studiegebieden (Rechten, Kunst, Architectuur, Geesteswetenschappen). Bij de kwalitatieve vragen i.v.m. de informatie bij voorbereiding is er wel een zekere evolutie waar te nemen. Vooral de info die voor het vertrek werd ontvangen scoort slecht en gaat er zelfs op achteruit. Wat het buitenlands verblijf betreft is de groep studenten waarvoor er bij aankomst geen activiteiten werden voorzien iets gedaald. Studenten vinden vooral de gastvrijheid van het gastland, de toegang tot bibliotheek, leermiddelen en internet, de opvang door de andere studenten, de flexibiliteit i.v.m. het studiepakket en de aanspreekbaarheid van de contactpersonen in de gastinstelling positief. Meer dan de helft van de studenten verblijft in een studentenresidentie maar in het laatste jaar zochten meer studenten een verblijf op eigen initiatief. Het grote pijnpunt tijdens het verblijf is en blijft de huisvesting die volgens meer dan één op vier studenten onvoldoende scoort. Vooral Spanje, Portugal, Nederland, Italië, Turkije en Frankrijk scoren hier slecht. De Scandinavische landen scoren het best. Ook de afhandeling van de administratie en de info over het studieprogramma scoren niet goed maar hier is wel verbetering merkbaar. Wat de examens en de evaluatie betreft blijkt dat iets meer dan 85% van de studenten in het buitenland werden geëvalueerd. Het is wel verontrustend dat in 2007 2008 bij minder studenten ECTS werd toegepast dan in 2005 2006. Er zijn wel aanzienlijke verschillen wat het gebruik van ECTS in Europa betreft. Minder dan 80% van de studenten die naar Bulgarije, het Verenigd Koninkrijk en Ierland mobiel waren zegt dat ECTS werd toegepast. Van diegenen die naar Litouwen, Noorwegen, Turkije, Polen en Oostenrijk gingen zegt meer dan 95% dat ECTS werd gebruikt. Het gebruik van de Learning Agreement is het meest verspreid (92%), het gebruik van het Transcript of Records het minst (65%). Uit de reacties van de studenten blijkt duidelijk dat er in de meeste gevallen wel enige flexibiliteit wordt aan de dag gelegd wat betreft de examenvorm in het gastland. Toch stelt slechts iets meer dan de helft van de studenten dat de overdracht van de studiepunten probleemloos gebeurt en dit percentage is nog gedaald. Wat het gebruik van de onderwijstalen betreft valt er een duidelijke evolutie waar te nemen in het gebruik van het Engels als onderwijstaal in Europa. Het Frans, Duits, Spaans en Italiaans kunnen zich nog 6

handhaven maar alleen voor de mobiliteit naar de landen waar deze taal gesproken wordt. Het gebruik van de minderheidstalen gaat duidelijk achteruit. Ongeveer drie vierden van de studenten bereiden zich op het verblijf in het buitenland voor door het volgen van een voorbereidende taalcursus. Een kleine helft doet dit in de gastinstelling en één op vier voor het vertrek. Deze aantallen zijn vergelijkbaar in de drie bestudeerde academiejaren. Wat de financiering van het Erasmusverblijf betreft stelt ongeveer 70% van de studenten dat het verblijf een meerkost met zich mee brengt en dat ze daarvan te weinig op de hoogte zijn. De meerkost betreft vooral huisvesting, ontspanning, vervoer en voeding. Het is niet verwonderlijk dat deze meerkost aanzienlijk verschilt van gastland tot gastland. De meerkost is het hoogst in het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen, Denemarken en Ierland en het laagst in Litouwen, Estland en Bulgarije. Ook blijkt dat naast de Erasmusbeurs studenten vooral beroep doen op hun ouders, spaargeld of het geld dat ze verdienen met een vakantiejob om deze meerkost te betalen. Toch hebben in het voorbije academiejaar iets minder studenten op deze bijkomende financiering beroep moeten doen. Vermoedelijk is het belang van de Erasmusbeurs groter geworden want op de vraag of ze ook zonder beurs zouden vertrekken zegt minder dan 70% ja waar dat in 2005 2006 nog bijna 78% was. Wanneer men aan de studenten vraagt wat de problemen bij de terugkeer waren dan stelt meer dan één op vier dat dit het tijdig ontvangen van de resultaten van de gastinstelling is. Wanneer aan de studenten wordt gevraagd het Erasmusverblijf te evalueren wat betreft de voorbereiding dan scoren de administratieve voorbereiding en begeleiding van de gastinstelling het zwakst en de administratieve voorbereiding van de thuisinstelling het best. Bij de beoordeling van de academische impact is het vooral de gunstige invloed op de motivatie die hoog scoort. Ook de impact op de kennis van de taal van het gastland is zeer groot. Waar bij aankomst slechts 30% de taal van het gastland of de gebruikte onderwijstaal goed of uitstekend spreekt, is dat na het verblijf bij 76% het geval en dat voor de drie academiejaren. Wat de impact op de wetenschappelijke of professionele kennis betreft stellen we ook een aanzienlijk verschil vast per studiegebied. Meer dan 90% van de studenten in Wiskunde en Informatica zeggen dat de mobiliteit een positieve impact had op hun wetenschappelijke en professionele kennis. Dit is ook het geval voor 73% van de studenten Talen en Filologie en Medische wetenschappen en 70% van de studenten Geesteswetenschappen. Vooral de sociale en culturele impact van het Erasmusverblijf blijkt zeer groot. Meer dan 95% meent dat de mobiliteit hun maturiteit en persoonlijkheid hebben versterkt. Bijna evenveel meent dat het een verrijking geeft van de inzichten in de EU. 90% van de studenten meent ook dat ze nu een grotere vriendenkring hebben. Ten slotte meent ongeveer 80% van de studenten dat de Erasmusmobiliteit motiveert om in een ander Europees land te werken en meer dan 75% stelt dat ze ook betere kansen hebben op de Europese arbeidsmarkt. Hier zijn er wel grote verschillen tussen de studiegebieden: vooral de studenten Wiskunde Informatica, Geologie, Bedrijfswetenschappen en Communicatiewetenschappen menen dat hun kansen op de Europese arbeidsmarkt zijn vergroot. Hoewel het percentage lichtjes daalde in het laatste jaar, besluit nog meer dan 95% dat het Erasmusverblijf de meerkost waard is. 7

Ten slotte zegt minder dan 2% van de studenten dat het verblijf te lang was. De anderen vinden het verblijf te kort of net goed. Meer dan de helft van de studenten die in 2007 2008 mobiel waren vonden hun verblijf te kort. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de overgrote meerderheid van de studenten positief is over het Erasmusverblijf. Minder dan 0,5% van de studenten beoordeelt het Erasmusverblijf negatief en meer dan 95% beoordeelt het verblijf goed of uitstekend. Toch is het percentage dat het verblijf uitstekend beoordeelde lichtjes gedaald. In het laatste deel worden een aantal aanbevelingen gemaakt om de kwaliteit van de Erasmusmobiliteit nog te verbeteren. Uit de verslagen blijkt dat de studenten vooral de informatie die ze krijgen voor ontvangst onvoldoende vinden. Aan de hand van de resultaten van de verslagen kunnen instellingen deze informatieronde beter voorbereiden. Ook dienen nog betere afspraken gemaakt te worden met de gastinstellingen over de ontvangst en begeleiding van de studenten. Vooral praktische aspecten zoals het zoeken van huisvesting laten te wensen over. Ten slotte dient er voor gezorgd dat de overdracht van de studiepunten vlot verloopt en moeten instellingen ook hier nog betere afspraken maken. 8

9 0. Respondenten 0.1. Aantal respondenten In 2005 2006 vulden 2270 studenten de verslagen in, in 2006 2007 waren er 2156 respondenten en in 2007 2008. Vooral in het eerste deel van de verslagen vulden bijna alle studenten de vragen in. Minder dan 1% van de studenten beantwoordt niet alle vragen. Zelfs de kwalitatieve vragen worden door meer dan 99% ingevuld. Naar het einde van de verslagen stijgt echter het aantal non respondenten tot 2% of zelfs meer. De percentages werden berekend op het aantal respondenten per vraag. We vertrekken vanuit het referentiejaar 2007 2008 en geven telkens de percentages gevolgd door een grafiek waarop de (eventuele) verschillen duidelijk zijn. 0.2. Bestemming van de respondenten Zoals blijkt uit de gegevens hieronder vertrekken de respondenten in 2005 2006 naar 28 verschillende bestemmingen, in 2006 2007 en 2007 2008 kozen ze 29 verschillende bestemmingen. 0506 0607 0708 IS 3 1 1 LV 3 4 1 FL 0 1 2 CY 4 1 5 EE 5 9 5 SK 3 3 5 BG 7 4 9 LT 2 6 9 RO 3 9 9 SI 7 8 11 MT 6 8 12 HU 29 23 21 GR 42 15 24 PL 47 35 25 TR 17 35 30 IE 41 30 34 N0 40 32 37 CZ 38 42 44 DK 42 46 51 AT 51 49 57 SE 100 106 76 PT 111 101 106 UK 127 113 116 NL 101 122 134 FI 113 107 138 DE 143 165 159 IT 169 191 176 FR 471 376 458 ES 545 512 536

0.3. Aantal respondenten per thuisinstelling (2007 2008) Aantal respondenten per thuisinstelling Universiteit Gent Katholieke Universiteit Leuven Hogeschool voor Wetenschap en Kunst Universiteit Antwerpen Artevelde Hogeschool Hogeschool Gent Hogeschool Antwerpen Karel de Grote Hogeschool Antwerpen Katholieke Hogeschool Leuven Katholieke Hogeschool Zuid West Vlaanderen Plantijn Hogeschool Antwerpen Katholieke Hogeschool Sint Lieven Lessius Hogeschool Katholieke Hogeschool Kempen Katholieke Hogeschool Mechelen Europese Hogeschool Brussel (EHSAL) Katholieke Hogeschool Brugge Oostende Vrije Universiteit Brussel Hogeschool West Vlaanderen Universiteit Hasselt + TUL Katholieke Hogeschool Limburg Xios Hogeschool Provinciale Hogeschool Limburg Erasmushogeschool Brussel Hogeschool Sint Lukas Brussel Groep T Hogeschool Leuven Hogere Zeevaartschool 479 337 138 116 109 108 93 80 75 68 64 63 63 62 46 46 40 39 36 33 29 27 24 16 9 2 1 0 100 200 300 400 500 Ondanks het feit dat het aantal studenten aan de hogescholen hoger ligt dan aan de universiteiten (113.971 of 60,7% tegenover 73.814 of 39,3% voor de universiteiten) participeren er proportioneel nog altijd meer universiteitsstudenten aan het Erasmusprogramma. Dit reflecteert zich ook in het aantal respondenten. 44% van de respondenten zijn universiteitsstudenten, 56% zijn hogeschoolstudenten. Het aantal respondenten varieert van 479 respondenten van de Universiteit Gent tot 1 respondent van de Hogere Zeevaartschool. 10

0.4. Aantal respondenten per studiegebied (2007 2008) Landbouwwetenschappen 52 Architectuur, Stedebouw en ruimtelijke ordenin 101 Kunst en Vormgeving 91 Bedrijfskunde, Beheerswetenschappen 411 Onderwijs, Lerarenopleiding 205 Technische Wetenschappen, Technologie 208 Aardrijkskunde, Geologie 12 Geesteswetenschappen 52 Talen en Filologie 329 Rechtsgeleerdheid 124 Wiskunde, Informatica 36 Medische Wetenschappen 243 Natuurwetenschappen 40 Sociale Wetenschappen 245 Communicatie en Informatiewetenschappe 109 Overige Studierichtingen 27 Totaal Wanneer we deze cijfers omzetten in percentages dan blijkt dat bij de respondenten 18% studenten Bedrijfskunde en Bedrijfsbeheer waren gevolgd door Talen en Filologie (14.4%), Sociale wetenschappen (10.7%), Medische wetenschappen (10.6%) en Technische wetenschappen technologie (9.1%). Deze percentages zijn vergelijkbaar maar niet identiek aan de percentages per studiegebied die deelnamen aan de Erasmusmobiliteit. Net als in Europa is Bedrijfs en Beheerskunde het studiegebied met het meeste deelnemers met 20,8 % van de Erasmuscohorte 2007 2008, daarna Talen en filologie met 12.8%, Sociale wetenschappen (10.8%), Medische wetenschappen (9.8%) en Technische wetenschappen / Technologie (8,9). Dit is vergelijkbaar met de trend in Europa hoewel de percentages in Vlaanderen iets lager liggen, met uitzondering van Bedrijfskunde en Bedrijfsbeheer en Medische wetenschappen. Voor Europa is dit respectievelijk 20,36 % voor Bedrijfskunde en Bedrijfsbeheer, 14,94 % voor talen, 11,8 % voor Sociale wtenschappen, 5,7% voor Medische wetenschappen en 10.8 % voor Technische wetenschappen/ technologie 1. Aardrijkskunde/ geologie is het studiegebied met de minste Erasmusdeelnemers in Vlaanderen (slechts 0,4% in 2007 2008). In de grafiek hieronder vindt men de gemiddelde mobiliteit per studiegebied voor de drie bestudeerde academiejaren. Hieruit blijkt dat de mobiliteit in de Lerarenopleiding lichtjes is gedaald en in Bedrijfskunde lichtjes is gestegen. Met uitzondering van het studiegebied Technische wetenschappen/ Technologie is de participatie in de Erasmusmobiliteit over de verschillende academiejaren praktisch identiek. 1 http://ec.europa.eu/education/erasmus/doc/stat/table207.pdf 11

25,0% Evolutie mobiliteit per studiegebied 2005 2008 20,0% 15,0% 10,0% 5,0% 0,0% 0506 0607 0708 0.5. Geslacht van de respondenten De overgrote meerderheid van de respondenten zijn vrouwen. Zowel in 0506 als in 0708 waren slechts 38% van de respondenten mannen. Hoewel er in het hoger onderwijs 54% vrouwen participeren tegenover 46% mannen 2 overtreft de vrouwelijke meerderheid duidelijk deze van de participatie in het hoger onderwijs. De participatie van Vlaamse vrouwen aan het Erasmusprogramma ligt ook lichtjes hoger dan het Europees gemiddelde van 60% 3. Het loont de moeite na te gaan of er effectief veel meer vrouwen mobiel zijn ofwel of het aantal nonrespondenten hoger oploopt bij de mannelijke Erasmusstudenten. Waarschijnlijk kan het vrouwelijk 2 http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/werken/studentadmin/studentengegevens/20072008/afbeelding en/afb20072008/20072008_alleinschr2mv.jpg 3 European Commission (2008). Erasmus Programme, Overview of the National Agencies reports 2006 2007. Brussels:DGEAC. 12

overwicht verklaard worden door een grotere participatie van studiegebieden met veel vrouwen zoals Talen en Filologie, Lerarenopleiding etc. 0.6. Duur van het verblijf De studenten verbleven in O607 gemiddeld 5,2 maanden in het gastland. In 0708 daalde de gemiddelde verblijfsduur tot iets minder dan vijf maanden. Er is geen verschil waar te nemen wat betreft de verblijfsduur van mannen en vrouwen. De gemiddelde verblijfsduur van de Vlaamse studenten ligt echter aanzienlijk lager dan de gemiddelde verblijfsduur van alle Europese Erasmusstudenten (6,5 maand) 4. 0.7. Beursgerechtigd Wat betreft de beurscategorieën, dient er opgemerkt dat de bevraging in 2007 2008 nog verwees naar 4 categorieën, terwijl voor deze groep studenten er slechts 2 waren. Het grootste deel van de studenten behoort tot categorie 1 (68,6% hoogste beursbedrag) en meer dan een kwart tot categorie 2 (26,1%). Het is dus overduidelijk dat de grootste groep studenten behoort tot de nietgeprivilegieerde klasse. Dit is sterk in tegenstelling tot de algemene tendens die in Europa wordt waargenomen waar slechts 14% van de Erasmusstudenten verklaart dat het familie inkomen lager of aanzienlijk lager ligt dan het gemiddelde 5. Dit kan waarschijnlijk worden verklaard door het feit dat de Erasmusbeurzen in Vlaanderen inkomensgerelateerd zijn. 4 European Commission (2008). Erasmus Programme, Overview of the National Agencies reports 2006 2007. Brussels:DGEAC. 5 Souto Otero, M., McCoshan, A. (2006), Survey of the Socio Economic Background of ERASMUS Students. Brussel :DGEAC. p. 8, 17. 13

1. Voorbereiding van het verblijf 1.1. Motieven voor de Erasmusmobiliteit 1.1.1. Motieven in 2007 2008 Volgende motieven speelden mee bij je beslissing om aan het Erasmusprogramma deel te nemen: Wanneer we de studenten vragen naar de motieven voor hun Erasmusmobiliteit dan blijken de kennismaking met een andere cultuur (62,2)en het leren van een andere taal (61,7) gevolgd door de kans om hun zelfstandigheid te vergroten het hoogst te scoren. Dit is minder uitgesproken dan bij de Erasmusenquête 2000 2006 6 waaruit bleek dat liefst 90% van de studenten met de Erasmusmobiliteit nieuwe horizonten wilden verkennen. Zowat drie studenten op vier stelden eerlijk dat ze een stukje van de wereld wilden zien en ook nog eens drie op vier dat ze de cultuur van het land wilden leren kennen. Het verwerven van competenties volgde slechts op de vierde plaats, al gaf nog steeds meer dan twee derde van de studenten dat als objectief aan. De voorbereiding van het buitenlands studieverblijf Motieven? In rangorde AC van % Bed. Een andere culturele omgeving 1422 62.2 X Het aanleren van een andere taal 1410 61.7 X De kans om je zelfstandigheid te vergroten 1324 57.9 Andere leeromgeving 919 40.2 Een meerwaarde op de arbeidsmarkt 785 34.4 X Een vroegere internationale ervaring 268 11.7 Complementair aanbod opleidingsonderdelen 230 10.1 X De aanzet van vrienden of omgeving 150 6.6 De faam van een buitenlandse instelling 140 6.1 X Het doet deugd te zien dat de studenten voor zichzelf een Erasmuservaring wensen omdat ze een andere cultuur willen benaderen, een andere taal willen leren en zo hopen meer zelfstandigheid te kunnen opbouwen. Ook de meerwaarde voor hun professionele loopbaan wordt geapprecieerd. Dat slechts een zeer klein aantal de faam van de buitenlandse instelling als belangrijk erkent, of de waarde van een complementair aanbod van opleidingsonderdelen, stemt toch even tot nadenken. Zouden studenten nog op dezelfde wijze redeneren indien de ranking reeds effectief ingevoerd was in Europa? 6 Wouter Van den Berghe, Magda Kirsch en Yves Beernaert,(2007) "Implementatie en impact van het Socrates II Programma in Vlaanderen", Brussel: Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. 14

Motieven? Een andere culturele omgeving 62.2% Het aanleren van een andere taal De kans om je zelfstandigheid te vergroten 61.7% 57.9% Andere leeromgeving Een meerwaarde op de arbeidsmarkt 34.4% 40.2% Een vroegere internationale ervaring Complementair aanbod opleidingsonderdelen 11.7% 10.1% De aanzet van vrienden of omgeving De faam van een buitenlandse instelling 6.6% 6.1% Grafiek 1 Bron verslagen 2007 2008 1.1.2. Motieven volgens bestemming Vooraleer de percentages per gastland te bespreken wensen we er op te wijzen dat het aantal studenten per gastland aanzienlijk verschillen: zo waren er in 2007 2008 536 studenten mobiel naar Spanje (82 naar Madrid) en 458 naar Frankrijk, terwijl er slechts 1 student mobiel was naar IJsland, 1 naar Letland en 2 naar Liechtenstein. Daarom werden deze laatste landen bijna nooit in de vergelijkende tabellen opgenomen. Toch moeten de grafieken nog met de nodige omzichtigheid gelezen worden omdat ook slechts kleine groepen studenten mobiel waren naar Cyprus, Estland en Slowakije (telkens 5), naar Litouwen, Roemenië en Bulgarije (telkens 9), Slovenië (11) en Malta (12). Daarom werden in de meeste grafieken slechts percentages opgenomen wanneer er minstens 20 studenten naar een land mobiel waren. In feite kunnen we stellen dat de helft van onze Vlaamse studentenpopulatie mobiel was naar 3 landen: Spanje, Frankrijk en Italië. Voor de cijfers van alle landen verwijzen we naar de tabellen p. 10. Motief per gastland % 100 80 60 40 43 47 47 50 59 61 61 62 65 70 71 76 81 81 82 83 87 88 20 0 DE FR NL ES IE SE DK AT UK IT SF CZ HU N0 PT GR TR PL andere culturele omgeving kans zelfstandigheid te vergroten Grafiek 2 Bron verslagen 2007 2008 15

Hoewel de voornaamste motieven voor de mobiliteit globaal gezien vooral de kennismaking met een andere cultuur en het leren van een taal zijn, blijkt uit de bovenstaande grafiek dat deze motieven wel degelijk aanzienlijk verschillen volgens de bestemming. Zo blijkt dat de kennismaking met een andere culturele omgeving veruit de belangrijkste motivering voor Tsjechië, Denemarken, Griekenland, Hongarije, Noorwegen, Portugal, Polen, Finland Turkije en het Verenigd Koninkrijk. De taal is dan weer het belangrijkste motief voor de studenten die Duitsland, Spanje of Frankrijk kiezen. Vooral wat Frankrijk betreft zien bijna 90% van de studenten dit als hun belangrijkste motief. Dit is waarschijnlijk te verklaren door het feit dat Frans een van de landstalen is en door het feit dat een goede kennis van het Frans voor vele studenten betere arbeidsperspectieven opent. Voor de studenten die Oostenrijk en Italië kiezen zijn taal, een andere culturele omgeving en de kans om hun zelfstandigheid te vergroten bijna even belangrijk. Wat Nederland betreft scoort een andere leeromgeving het hoogst. Motief per gastland % 100 80 60 40 20 0 83 86 73 76 62 49 50 44 30 32 37 37 38 39 24 24 24 5 NL DK HU FI CZ NO TR SE GR PT PL UK IE AT IT DE ES FR een vreemde taal leren een andere leeromgeving Grafiek 3 Bron verslagen 2007 2008 1.1.3. Motieven volgens studiegebied We zullen hier de vier belangrijkste motieven bespreken per studiegebied. Daarbij wensen we er op te wijzen dat de percentages met de nodige omzichtigheid dienen te worden gehanteerd. In het studiegebied Bedrijfskunde waren er 411 studenten mobiel, in het studiegebied Taalkunde en Filologie 329 maar in het studiegebied Aardrijkskunde en Geologie slechts 12. Voor alle aantallen per studiegebied verwijzen we naar de tabel p.12. 1.1.3.1. Een andere culturele omgeving Globaal zegt 62,2% van de studenten dat een andere culturele omgeving leren kennen hun motief was om deel te nemen aan de Erasmusmobiliteit. Daarmee is dit het belangrijkste motief. Toch merken we op dat er belangrijke verschillen zijn per studiegebied. Zo meent 79% van de studenten uit Landbouwwetenschappen dat dit een van hun motieven is. Anderzijds stelt maar 49% van de studenten Bedrijfskunde dat het leren kennen van een andere culturele omgeving een motief is voor hun Erasmusmobiliteit. 16

Motief: andere culturele ervaring per studiegebied % Landbouwwetenschappen Talen en Filologie Onderwijs, Lerarenopleiding Geesteswetenschappen Overige Studierichtingen Aardrijkskunde, Geologie Natuurwetenschappen Architectuur, Stedebouw en ruimtelijke ordenin Communicatie en Informatiewetenschappe Rechtsgeleerdheid Medische Wetenschappen Technische Wetenschappen, Technologie Sociale Wetenschappen Wiskunde, Informatica Kunst en Vormgeving Bedrijfskunde, Beheerswetenschappen 48,9 78,8 74,5 72,7 67,3 66,7 66,7 65,0 63,4 63,3 62,1 59,7 59,6 59,6 58,3 58,2 0,0 10,0 20,0 30,0 40,0 50,0 60,0 70,0 80,0 Grafiek 4 Bron verslagen 2007 2008 1.1.3.2. Een taal leren Het is niet verwonderlijk dat er ook voor het motief: een andere taal leren er aanzienlijke verschillen zijn per studiegebied. Minder dan de helft van de studenten uit Wiskunde, Informatica, Medische wetenschappen, Kunst en vormgeving, Technische Wetenschappen en technologie vindt dit motief bepalend voor de Erasmusmobiliteit. Motief taal leren per studiegebied% Talen en Filologie Rechtsgeleerdheid Communicatie, Informatiewet. Bedrijfskunde, Beheer Natuurwetenschappen Geesteswetenschappen Landbouwwetenschappen Sociale Wetenschappen Aardrijkskunde, Geologie Architectuur, Stedebouw, RO Onderwijs, Lerarenopleiding Technische Wet., Technologie Kunst en Vormgeving Medische Wetenschappen Wiskunde, Informatica 75,7 74,2 71,6 68,9 67,5 65,4 61,5 61,2 58,3 51,5 50,7 50,5 49,5 48,1 47,2 0,0 10,0 20,0 30,0 40,0 50,0 60,0 70,0 80,0 Grafiek 5 Bron verslagen 2007 2008 17

Anderzijds is het zeker niet verbazend dat het studiegebied Talen en filologie het hoogst scoort, gevolgd door Rechtsgeleerdheid, Communicatie en informatiewetenschappen en Bedrijfskunde. In al deze studiegebieden speelt de kennis van talen een zeer belangrijke rol. De studenten uit deze studiegebieden vertegenwoordigen ook 45% van de totale studentencohorte. Toch blijken ook studenten uit andere studiegebieden het leren van een andere taal belangrijk te vinden. 1.1.3.3. Zelfstandigheid Vele studenten zien de Erasmuservaring als een manier om hun zelfstandigheid te vergroten. Vooral de studenten van Wiskunde en Informatica, Communicatie en informatiewetenschappen, Bedrijfskunde en Medische wetenschappen vinden dit een belangrijk motief. De studenten Aardrijkskunde, Architectuur, Rechtsgeleerdheid en Geesteswetenschappen is dit motief veel minder belangrijk. Motief: zelfstandigheid % Wiskunde, Informatica Communicatie; Informatiewet. Bedrijfskunde, Beheer Medische Wetenschappen Technische Wet., Technologie Landbouwwetenschappen Natuurwetenschappen Onderwijs, Lerarenopleiding Sociale Wetenschappen Kunst en Vormgeving Talen en Filologie Geesteswetenschappen Rechtsgeleerdheid Architectuur, Stedebouw, RO Aardrijkskunde, Geologie 33 48 53 50 49 59 58 58 57 56 53 66 64 64 81 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 Grafiek 6 Bron verslagen 2007 2008 1.1.3.4. Andere leeromgeving 18

Motief: andere leeromgeving % Wiskunde, Informatica Communicatie en Informatiewet. Bedrijfskunde, Beheer Talen en Filologie Technische Wet., Technologie Geesteswetenschappen Landbouwwetenschappen Rechtsgeleerdheid Natuurwetenschappen Sociale Wetenschappen Medische Wetenschappen Architectuur, Stedebouw, RO Kunst en Vormgeving Onderwijs, Lerarenopleiding Aardrijkskunde, Geologie 25 28 29 30 35 37 38 40 43 44 53 53 58 59 67 0 10 20 30 40 50 60 70 Grafiek 7 Bron verslagen 2007 2008 Ten slotte hebben we het motief een andere leeromgeving gerelateerd aan de studiegebieden. Hieruit blijkt dat bijna 70% van de studenten Aardrijkskunde en Geologie om die reden voor een Erasmuservaring kiezen. Het gaat hier echter slechts om een kleine groep (12 studenten) en daarom niet echt relevant. Bijna 59% van de studenten uit de lerarenopleiding en van Kunst en vormgeving kiest omwille van deze reden voor een Erasmuservaring. Toch is het verwonderlijk dat dit motief niet meer meespeelt voor de lerarenopleiding. Voor studenten Talen en Filologie (30%), Bedrijfskunde (29%), Communicatie en Informatiewetenschappen (28%) en Wiskunde, Informatica (25%) speelt dit motief bijna niet mee. 1.1.4. Evolutie motieven mobiliteit Zoals blijkt uit de onderstaande cijfers blijken de motieven om aan Erasmus deel te nemen slechts weinig te evolueren. Zo zijn er in 2007 2008 iets minder studenten die mobiel zijn om een taal te leren (61,7% tegenover 64,8%) en om te studeren in een andere culturele omgeving (62,2% tegenover 64,4%). Anderzijds zijn er iets meer studenten die menen dat een Erasmusmobiliteit een meerwaarde betekent op de Europese arbeidsmarkt (33,4% tegenover 30,7%). Toch zijn deze verschillen niet significant. Bij de andere motieven is er slechts 1% of minder verschil. Het feit dat een andere taal en een andere culturele omgeving zo een belangrijke rol spelen, is volkomen in overeenstemming met het rapport over de Implementatie en Impact van het Socrates II Programma in Vlaanderen 7. Daar gaven studenten als eerste motief voor hun vertrek aan dat ze een stukje van de wereld wilden zien. 2005 2006 2007 2008 2007 2008 faam buitenlandse instelling 5,6 6,3 6,1 7 http://www.epos vlaanderen.be/_uploads/dbsattachedfiles/implementatie impact Socrates II Vlaanderen.pdf Van den Berghe, W., Kirsch, M., Beernaert, Y. Implementatie en Impact van het Socrates II Programma in Vlaanderen. Brussel, Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, 2007. 19

aanzet van vrienden of omgeving 6,1 5,7 6,6 aanbod opleidingsonderdelen 10,0 9,6 9,8 vroegere internationale ervaring 10,9 11,0 11,7 meerwaarde op Europese arbeidsmarkt 30,7 33,3 33,4 andere leeromgeving 40,7 43,4 40,2 kans zelfstandigheid vergroten 57,3 56,1 57,9 leren van een andere taal 64,8 62,0 61,7 andere culturele omgeving 64,4 63,7 62,2 20

1.2. Invloed 1.2.1. Invloed 2007 2008 Wie speelde een rol bij het nemen van de beslissing? In rangorde AC van % Bed. Je ouders en kennissen 1551 67.9 Je medestudenten 868 38.0 Je internationale coördinator 283 12.4 X Je docent (en) 260 11.4 X Dat ouders, kennissen en vrienden aansporen om de sprong te wagen is maar meer dan normaal. Maar het valt op dat in 0708 slechts elf procent van de docenten de beslissing beïnvloedt. De internationale coördinator scoort ook al niet veel beter! Jammer voor al de inspanningen die geleverd worden om goede partners te vinden! Hoe kunnen die scores verbeteren? Het is duidelijk dat het belangrijk is dat de Internationale coördinator maar ook en vooral de docenten een positievere rol kunnen spelen bij de motivering van de studenten. Studenten die zich gesteund voelen door hun docenten zullen ook minder twijfelen om deel te nemen aan de mobiliteit. Wie speelde een rol bij het nemen van de beslissing? Je ouders en kennissen 67.9% Je medestudenten 38.0% Je internationale coördinator 12.4% Je docent (en) 11.4% Grafiek 8 Bron verslagen 2007 2008 1.2.2. Evolutie beïnvloeding 2005 2006 2007 2008 2007 2008 internationale coördinator 9,6 10,4 12,4 docent(en) 12,4 11,5 11,4 medestudenten 36,3 37,0 38,0 ouders en kennissen 66,2 64,8 67,9 21

In het academiejaar 2005 2006 scoorde de internationale coördinator het laagst. De invloed van ouders en kennissen is iets groter in 0708 (68% tegenover 66%). Zij zijn blijkbaar de determinerende factor. Het feit dat het de ouders zijn die de meerkost van de mobiliteit betalen (zie later) zal hier zeker niet vreemd aan zijn. 1.3. Keuze van het gastland 1.3.1. Determinerende aspecten in 2007 2008 In rangorde AC van % Ref. De taal 1746 76.4 X De cultuur 1447 63.3 Het imago van het gastland 807 35.3 De voorbeeldrol (in sector of studiegebied) 396 17.3 De levensduurte 92 4.0 x Uit deze grafiek blijkt duidelijk dat de eerste reden voor het kiezen van het gastland de taal is. Dit lijkt enigszins bedenkelijk! Onze Vlaamse Erasmusbevolking bestaat toch niet uit 76% linguïsten of tolken of bedrijfsmanagement studenten, waarvan het curriculum voor een groot deel uit talen bestaat? Toch dienen we er op te wijzen dat de keuze van het gastland omwille van de taal vooral van doorslaggevend belang is voor Frankrijk (97,6%), Spanje (92%), Duitsland (90,6%), het Verenigd Koninkrijk (88,8%), Italië (82,4%) en Ierland (79,4%). Voor de andere bestemmingen is taal een veel minder doorslaggevende factor. Omwille van het feit dat de grootste groepen studenten naar deze bestemmingen trekken speelt de factor taal enorm mee in de globale cijfers. Keuze gastland in % 80,0 taal; 76,4 70,0 60,0 cultuur; 63,3 50,0 40,0 30,0 20,0 10,0 levensduurte ; 4,0 imago van gastland; 35,3 voorbeeldrol (in studiegebied); 17,3 0,0 Grafiek 9 Bron verslagen 2007 2008 Evenzeer bedenkelijk is dat studenten zich weinig of niet bekommeren om de levensduurte in een land. Ware het niet aangewezen van hier wat socio economische basisinformatie door te spelen aan de vertrekkende studenten? 22

1.3.2. Determinerende factoren keuze gastland per studiegebied 1.3.2.1. Determinerende factor: taal Keuze gastland: taal % Talen en Filologie Aardrijkskunde, Geologie Rechtsgeleerdheid Natuurwetenschappen Bedrijfskunde, Beheer Geesteswetenschappen Communicatie en Informatiewet. Sociale Wetenschappen Landbouwwetenschappen Onderwijs, Lerarenopleiding Medische Wetenschappen Kunst en Vormgeving Architectuur, Stedebouw, RO Technische Wet., Technologie Wiskunde, Informatica 50 62 60 59 75 73 69 66 85 82 81 80 92 91 97 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Grafiek 10 Bron verslagen 2007 2008 Zoals te verwachten, is vooral bij de studenten Talen en Filologie de meest determinerende factor de taal van het gastland. Niet minder dan 97% van deze studenten stelt dat de taal determinerend was bij de keuze van het gastland. Meer verwonderlijk is dat dit ook wordt gezegd door 92% van de studenten Aardrijkskunde en Geologie. Het gaat hier echter om een zeer kleine groep (12 studenten). Ook 91% van de studenten Rechtsgeleerdheid stellen dat taal determinerend was. Dit kan waarschijnlijk worden verklaard door het feit dat meer en meer Vlaamse juristen in een internationale context werken. Ook het feit dat de kennis van de Franse taal hun meer mogelijkheden geeft, heeft hier waarschijnlijk mee te maken. Meer dan 80% van de studenten Natuurkunde, Bedrijfskunde en Beheerswetenschappen, Geesteswetenschappen en Communicatie en Informatiewetenschappen zeggen dat taal een determinerende factor is geweest. De factor taal speelt het minst bij de studenten Wiskunde waar slechts de helft stelt dat dit een determinerende factor was. 1.3.2.2. Determinerende factor: cultuur Zoals blijkt uit de onderstaande grafiek zegden meer dan drie vierden van de studenten Communicatieen Informatiewetenschappen, Geesteswetenschappen, Talen en Filologie en Aardrijkskunde en Geologie dat de cultuur van het gastland een determinerende factor was. De studenten Medische wetenschappen (52%) en Bedrijfskunde (55%) vinden de cultuur van het gastland het minst belangrijk. 23

Keuze gastland: Cultuur % Communicatie Informatiewet. Geesteswetenschappen Talen en Filologie Aardrijkskunde, Geologie Onderwijs, Lerarenopleiding Architectuur, Stedebouw, RO Landbouwwetenschappen Wiskunde, Informatica Kunst en Vormgeving Rechtsgeleerdheid Sociale Wetenschappen Natuurwetenschappen Technische Wet., Technologie Bedrijfskunde, Beheer Medische Wetenschappen 55 53 61 60 60 58 69 67 67 67 65 78 77 76 75 0 10 20 30 40 50 60 70 80 Grafiek 11 Bron verslagen 2007 2008 1.3.2.3. Determinerende factor: levensduurte De levensduurte is voor de meeste studenten de minst determinerende factor. Behalve voor de studiegebieden Natuurkunde (10%), Technische wetenschappen en Technologie (8%) en Wiskunde en Informatica (6%) vinden minder dan 5% van de studenten de levensduurte van een land belangrijk bij hun keuze. Geen enkele student Aardrijkskunde en Geologie vindt dit belangrijk en slechts 1% van de studenten Talen en Filologie vinden de levensduurte belangrijk. 1.3.2.4. Determinerende factor: imago gastland Imago gastland % Wiskunde, Informatica Aardrijkskunde, Geologie Kunst en Vormgeving Medische Wetenschappen Bedrijfskunde, Beheer Technische Wet., Technologie Communicatie, Informatiewet. Onderwijs, Lerarenopleiding Natuurwetenschappen Sociale Wetenschappen Rechtsgeleerdheid Architectuur, Stedebouw, RO Landbouwwetenschappen Geesteswetenschappen Talen en Filologie 17 25 27 42 42 41 40 39 38 38 36 35 35 50 56 0 10 20 30 40 50 60 Grafiek 12 Bron verslagen 2007 2008 Wat het imago van het gastland betreft krijgen we voor een stuk een omgekeerd beeld van de determinerende factor taal. Waar taal het minst meespeelde bij de keuze van de studenten wiskunde 24

speelt het imago van het gastland het meest mee bij diezelfde studenten. Omgekeerd speelt het imago van het gastland het minst mee bij de studenten Talen en Filologie en Geesteswetenschappen. 1.3.2.5. Determinerende factor: de voorbeeldrol in de sector of het studiegebied voorbeeldrol % Kunst en Vormgeving Architectuur, Stedebouw; RO Medische Wetenschappen Sociale Wetenschappen Wiskunde, Informatica Technische Wet., Technologie Geesteswetenschappen Rechtsgeleerdheid Onderwijs, Lerarenopleiding Landbouwwetenschappen Bedrijfskunde, Beheer Aardrijkskunde, Geologie Talen en Filologie Communicatie, Informatiewet. Natuurwetenschappen 5 6 7 8 9 13 15 17 19 22 22 24 30 33 37 0 5 10 15 20 25 30 35 40 Grafiek 13 Bron verslagen 2007 2008 Hier vinden we de meest opvallende verschillen. Vooral de studenten Kunst en Vormgeving (37%) en de studenten Architectuur, Stedebouw en ruimtelijke ordening (33%) hechten belang aan de voorbeeldrol van het gastland in hun studiegebied of sector. Maar ook 30% van de studenten Medische wetenschappen vinden de voorbeeldrol van het gastland in hun sector belangrijk. Voor minder dan 10% van de studenten Natuurwetenschappen (5%), Communicatie en Informatiewetenschappen (6%), Talen en Filologie (7%), Aardrijkskunde en Geologie (8%) en Bedrijfskunde en Beheerswetenschappen (9%) is dit een determinerende factor bij de keuze van het gastland. Misschien kunnen deze verschillen worden verklaard door het feit dat sommige landen zich op het gebied van kunst en architectuur duidelijk profileren binnen Europa en dat de aanpak van het onderwijs van Medische wetenschappen blijkbaar verschillend is in Europa. Dit is veel minder het geval voor Communicatie en Informatiewetenschappen en Bedrijfskunde en Beheerswetenschappen waar we meer van een globale aanpak kunnen spreken. 1.3.3. Determinerende factoren keuze gastland: evolutie Ook hier zien we sinds 2005 2006 weinig evolutie. Wat de keuze van het gastland betreft, kiezen in 2007 2008 iets meer studenten voor het gastland omwille van het imago (35,3% tegenover 33,3%) en de voorbeeldrol op het studiegebied (17,3% tegenover 15% maar toch blijven de taal en de cultuur de determinerende factoren (76,4 % en 63,3% voor 2007 2008 en 77,5% en 62,5% voor 2005 2006). 25

2005 2006 2007 2008 2007 2008 de levensduurte 4,2 5,1 4,0 de voorbeeldrol (in sector of studiegebied) 16,7 15,0 17,3 het imago van het gastland 35,3 33,3 35,3 de cultuur 63,7 62,5 63,3 de taal 75,3 77,5 76,4 1.4. Keuze van de gastinstelling 1.4.1. Keuze van de gastinstelling in 2007 2008 Determinerende aspecten bij de keuze van de gastinstelling AC van % Ref. In rangorde De ervaringen van Erasmusstudenten die reeds aan de gastinstelling 1065 46.6 X verbleven Geen andere bestemming beschikbaar 515 22.5 X Aanraden eigen docenten 499 21.8 Aanbod extra elementen in buitenlands studieprogramma 461 20.2 De internationale bekendheid 437 19.1 Inpassen bij thesis, eindwerk, stage 397 17.4 De reputatie en internationale uitstraling van docenten 215 9.4 Uniek studiemateriaal en/of onderzoeksfaciliteiten 117 5.1 Het is zeer verheugend vast te stellen dat de oud Eramusstudenten kunnen enthousiasmeren. Het is daarbij niet onbelangrijk dat ze niet enkel academische info doorspelen! Verontrustend is wel dat er toch nog bijna één vierde van de studenten menen dat hun keuze beperkt werd door het aanbod. Determinerende aspecten bij de keuze van de gastinstelling De ervaringen van Erasmusstudenten die reeds aan de gastinstelling verbleven 46.6% Geen andere bestemming beschikbaar 22.5% Aanraden eigen docenten 21.8% Aanbod extra-elementen in buitenlands studieprogramma 20.2% De internationale bekendheid 19.1% Inpassen bij thesis, eindwerk, stage 17.4% De reputatie en internationale uitstraling van docenten 9.4% Uniek studiemateriaal en/of onderzoeksfaciliteiten 5.1% Grafiek 14 Bron verslagen 2007 2008 Het zou interessant zijn om dit uit te spitten. Misschien komt er nog wel ooit een dag dat onze studenten zich even vrij, tijdelijk voor hun Erasmusperiode, kunnen inschrijven aan een buitenlandse universiteit/hogeschool, zoals ze het hier te lande doen? 26

1.4.2. Keuze van de gastinstelling per studiegebied 1.4.2.1. Internationale bekendheid van de instelling en uitstraling van de docenten Internationale bekendheid en uitstraling docenten % 40 35 30 25 20 15 10 7 8 12 12 16 16 19 20 21 21 22 23 23 31 36 5 0 Int bekend Uitstraling docenten Grafiek 15 Bron verslagen 2007 2008 Wij nemen deze twee aspecten samen omdat ze enigszins gerelateerd zijn. Toch is het duidelijk dat de internationale bekendheid van de instelling meer meespeelt dan de internationale uitstraling van de docenten. Een vrij groot aantal studenten Rechtsgeleerdheid gaven als motief om een bepaalde instelling te kiezen de internationale bekendheid van de instelling (36%) en de internationale uitstraling van de docenten (19%). De internationale bekendheid van de instelling is ook bij 31% van de studenten Kunst en Vormgeving een motief om een bepaalde instelling te kiezen. De internationale bekendheid van de instelling was bij ongeveer één op vijf studenten van de studiegebieden geesteswetenschappen (23%), Talen en Filologie (23%), Wiskunde, Informatica (22%), Sociale wetenschappen (21%), Bedrijfskunde en Beheerswetenschappen (21%); Natuurwetenschappen (20%) en Landbouwwetenschappen (19%) een motief om voor een bepaalde gastinstelling te kiezen. Voor de studenten van de lerarenopleiding (7%) en voor de studenten Aardrijkskunde en Geologie speelt (8%) dit motief nauwelijks mee. Wat de internationale uitstraling van de docenten betreft zijn er naast Rechtsgeleerdheid slechts vier studiegebieden waar meer dan één op tien studenten de internationale uitstraling van de docenten opgaf als een motief om voor deze gastinstelling te kiezen: Geesteswetenschappen (15%), Kunst en Vormgeving (13%), Sociale wetenschappen (11%), Architectuur en Stedebouw (11%) en Communicatieen Informatiewetenschappen (10%). 27

1.4.2.2. Aanbod van elementen in het buitenlands studieprogramma Een aantal studenten hebben voor een bepaalde gastinstelling gekozen omdat er daar elementen in het studieprogramma aan bod komen die zij niet kunnen volgen aan de eigen instelling. We merken hier enorme verschillen. curriculum % Geesteswetenschappen Aardrijkskunde, Geologie Kunst en Vormgeving Architectuur, Stedebouw; RO Landbouwwetenschappen Sociale Wetenschappen Technische Wet., Technologie Natuurwetenschappen Talen en Filologie Communicatie Informatiewet. Rechtsgeleerdheid Onderwijs, Lerarenopleiding Wiskunde, Informatica Bedrijfskunde, Beheer Medische Wetenschappen 9 11 14 21 20 20 20 19 18 18 27 38 51 58 60 0 10 20 30 40 50 60 Grafiek 16 Bron verslagen 2007 2008 Een kleine 60% van de studenten geesteswetenschappen heeft daarom voor een bepaalde instelling gekozen. Dit is ook het geval bij 58% van de studenten Aardrijkskunde en Geologie, bij iets meer dan de helft van de studenten Kunst en Vormgeving en bij 38% van de studenten Architectuur en Ruimtelijke ordening. Aan de andere kant van het spectrum zijn er de studenten Medische wetenschappen, Bedrijfskunde en Beheerswetenschappen en Wiskunde, Informatica waar respectievelijk slechts 9%, 11% en 14% van de respondenten voor een bepaalde instelling kozen. Waarschijnlijk duidt dit er op dat het curriculum in deze studiegebieden over heel Europa vrij gelijklopend is. 1.4.2.3. Instelling past in het kader van studieopdracht Aan de studenten werd ook gevraagd of de instelling paste in het kader van hun studieopdracht (thesis, stage, onderzoek). Ook hier stellen we zeer grote verschillen vast. In feite geldt dit argument vooral voor de studenten Wiskunde en Informatica (42%), Aardrijkskunde en Geologie (33%), Technische wetenschappen en Technologie (28%) en Medische wetenschappen (26%). Dit argument speelt slechts bij een kleine 10% van de studenten Rechtsgeleerdheid en Architectuur, Stedenbouw en Ruimtelijke ordening. 28

Past in kader studieopdracht % Wiskunde, Informatica Aardrijkskunde, Geologie Technische Wet.Technologie Medische Wetenschappen Onderwijs, Lerarenopleiding Natuurwetenschappen Communicatie, Informatiewet. Geesteswetenschappen Sociale Wetenschappen Kunst en Vormgeving Landbouwwetenschappen Talen en Filologie Bedrijfskunde, Beheer Architectuur, Stedebouw, RO Rechtsgeleerdheid 14 13 13 11 9,9 9,7 18 17 17 17 21 28 26 33 42 0,0 5,0 10,0 15,0 20,0 25,0 30,0 35,0 40,0 45,0 Grafiek 17 Bron verslagen 2007 2008 1.4.2.4. Aanbod uniek studiemateriaal De studenten dienden ook te antwoorden op de vraag of ze over uniek studiemateriaal konden beschikken in de gastinstelling. In de meeste gevallen gaat het hier om zeer lage percentages. Alleen bij de studenten Architectuur, Stedebouw en Ruimtelijke ordening (14%), Kunst en Vormgeving (12%), Wiskunde, Informatica (11%) en Technische wetenschappen en Technologie (10%) stellen meer dan één op tien dat ze konden beschikken over uniek studiemateriaal. Uniek studiemateriaal % Architectuur, Stedebouw, RO Kunst en Vormgeving Wiskunde, Informatica Technische Wet., Technologie Aardrijkskunde, Geologie Communicatie, Informatiewet. Geesteswetenschappen Natuurwetenschappen Sociale Wetenschappen Rechtsgeleerdheid Talen en Filologie Medische Wetenschappen Onderwijs, Lerarenopleiding Bedrijfskunde, Beheer Landbouwwetenschappen 2 2 2 3 3 4 4 5 6 8 8 10 11 12 14 0 2 4 6 8 10 12 14 Grafiek 18 Bron verslagen 2007 2008 29