innova Technologiediffusie in Vlaanderen Methodologie en vragenlijst Stichting Technologie Vlaanderen Ria Bourdeaud'hui Jan Larosse



Vergelijkbare documenten
innova Technologiediffusie in Vlaanderen Enquêteresultaten Product- en diensteninnovatie : evolutie Stichting Technologie Vlaanderen

Opzet van het onderzoek. A.1 Achtergrond van het AVP. A.2 Beoogde onderzoekspopulatie

Enquête. Enquête naar de structuur van de ondernemingen

Gedrag en ervaringen van professionele afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG - TECHNISCH RAPPORT

Vraag naar Arbeid 2015

Gedrag & ervaringen van professionele afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG 10/09/2013

Huishoudens die niet gecontacteerd konden worden

Gedrag & ervaringen van huishoudelijke afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG 13/09/2012

Gedrag en ervaringen van huishoudelijke afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG - TECHNISCH RAPPORT

innova Technologiediffusie in Vlaanderen Enquêteresultaten Procesautomatisering : evolutie Stichting Technologie Vlaanderen

Stand van zaken van de Smart City -dynamiek in België: een kwantitatieve barometer

Methodologie voor onderzoek in de verpleegkunde. Foeke van der Zee

4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes. In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau.

Hoofdstuk 7: Selectie van steekproeven

Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten,

Administrative bron. Statistisch bedrijvenregister. Algemene informatie

Technisch rapport kiesintentiemetingen

2. METHODOLOGISCHE AANPASSINGEN

Digitale (r)evolutie in België anno 2009

Statistisch Product. Afzetprijsindexen in de industrie

Tevredenheidsonderzoek bij klanten van interim management (providers)

Gezondheidsenquête, België Inleiding. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.

Offerte ivm de Politieke Doorlichting

Stap 1: Bepalen van het doel

ICO 2020: meer dan 1 op 3 bedrijven voert een strategisch competentiebeleid

Statistisch Product. Vacatures

Vraag naar Arbeid 2013

IWT Klantentevredenheid 2011 Executive summary

Voorwoord van Hester van Herk... iii Voorwoord van Foeke van der Zee... iv Verantwoording... vi

Vennootschappen onderworpen aan de vennootschapsbijdrage

Resultaten Conjunctuurenquete 2014

INNOVATIE IN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW

Ontwikkeling R&D-uitgaven industrie 2009 en 2010

Statistieken over bezettingsgraden: enkele methodologische beschouwingen

Wat is de Modererende Rol van Consciëntieusheid, Extraversie en Neuroticisme op de Relatie tussen Depressieve Symptomen en Overeten?

Uitzendarbeid: een oplossing voor vele transities

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015

Methodologie voor onderzoek in zorg, welzijn en hulpverlening. Foeke van der Zee

Resultaten Conjuntuurenquête jaar 2015

Innovatie en samenwerking door Utrechtse bedrijven

Structurele ondernemingsstatistieken

Geïntegreerd statistisch programma 2017 van het Interfederaal Instituut voor de Statistiek

Trendbarometer campings 2010

Voorwoord... iii Verantwoording... v

Trendbarometer campings 2011

Methodologie voor onderzoek in marketing en management. Foeke van der Zee

Samenvatting (Summary in Dutch)

Statistisch bedrijvenregister

IWT KLANTENTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2013 Executive summary redactie door IWT. Uitgevoerd door: GfK Belgium Opgesteld voor:

Begrippenlijst Anders Dit is onderzoek

Buitenlands zeggenschap in de Vlaamse economie: een kwantitatieve analyse

Effectiviteitonderzoek naar de kennisoverdracht van I&E Milieu

Consumenten en rookmelders Consumenten en rookmelders

Brussel, februari Informatiedossier TOA 2007: ICT. Sandra Hellings. Hendrik Delagrange

Evaluatie van Open Bedrijvendag

Groei en aanwervingen bij de Vlaamse ondernemingen en organisaties

Prioritering maatschappelijke vraagstukken

Het meten van administratieve lasten in België

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling "Sociale Zekerheid"

INNOVATIE IN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW

Statistisch Product. Omzetindex in de industrie

Technisch rapport kiesintentiemetingen

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS

BABVI/U Lbr. 12/109

Kalender voor het uitbrengen van de indicatoren... 5 Faillissementen Augustus Waterdistributie Juli

Inleiding. Johan Van der Heyden

Tabel B14.1 Populatie volgens Kamer van Koophandel Bedrijfsgrootte Sectoren

ALGEMENE VOORWAARDEN FEDICT DIENSTEN

Praktische tips voor succesvol marktonderzoek in de land- en tuinbouwsector

Technisch rapport kiesintentiemetingen

Methodologie voor sociaalwetenschappelijk onderzoek. Foeke van der Zee

Bevraging van de stakeholders POD Maatschappelijke Integratie. mei DG Organisatie- en Personeelsontwikkeling FOD Personeel & Organisatie

Re-integratie door Keerpunt. Effectiviteit bij het voorkomen van WGA-instroom en ervaringen van werkgevers

Emotionele Arbeid, de Dutch Questionnaire on Emotional Labor en. Bevlogenheid

Studie. 2 september In augustus beduidend minder faillissementen

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Evaluatie National Contact Point-werking van het Vlaams Contactpunt Kaderprogramma

Functiefamilie AS Strategisch adjuncten

Nederlands bedrijfsleven: maak faillissementsfraude snel openbaar

Micro- en Nano-Elektronica in Vlaanderen:

Willemstad, mei Resultaten Conjunctuurenquête 2016

tudievragen voor het vak TCO-2B

... Graydon studie. Faillissementen. Oktober 2018

Resultaten Conjuntuurenquete 2018

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Resultaten Conjunctuurenquete 1e helft 2014

Vier werknemers op tien krijgen opleiding en vorming

VANDAAG IN VLAANDEREN INDUSTRIEËN CREATIEVE MAPPING EN BEDRIJFSECONOMISCHE ANALYSE

Centraal Bureau voor de Statistiek!" ##

Samenvatting Flanders DC studie Internationalisatie van KMO s

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid

De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt

1.TYPOLOGIE VAN DE ONDERNEMINGEN NOMENCLATUUR VAN DE

Changes in employment in the pharmaceutical industry e

University of Groningen

Onderzoektechnische verantwoording. Opinieonderzoek Solidariteit

Structurele ondernemingsstatistieken

Tevredenheidsonderzoek Dienst inburgeren Studiecentrum Talen Eindhoven bv

Methoden van onderzoek. Werkcollege 5

Transcriptie:

innova Technologiediffusie in Vlaanderen Methodologie en vragenlijst Stichting Technologie Vlaanderen 14 Ria Bourdeaud'hui Jan Larosse VLAAMS INSTITUUT VOOR DE BEVORDERING VAN HET WETENSCHAPPELIJK-TECHNOLOGISCH ONDERZOEK IN DE INDUSTRIE

COLOFON VTO-Studies wordt uitgegeven door het IWT in het kader van het werkprogramma van het VTO. De auteurs zijn echter persoonlijk verantwoordelijk voor de standpunten die worden ingenomen bij de uitwerking van deze Studies. Redactie } Jan Larosse (coördinatie) Productie } Lemahieu & Vandendriessche Copyright } reproductie en gebruik is toegestaan mits bronvermelding. VTO-Team Jan Larosse, Coördinator VTO Piet Olivier, VTO-Informatiesysteem Ann Van den Bremt, VTO-Secretariaat Bischoffsheimlaan 25 1000 Brussel Tel.: 02/223.00.33 Fax: 02/223.11.81 E-mail: vto@iwt.be Web-site: http://www.iwt.be Depotnummer: D/1998/7037/11 Verschenen in juni 1998

Stichting Technologie Vlaanderen Technologiediffusie in Vlaanderen Methodologie en vragenlijst Ria Bourdeaud'hui STV - SERV Jan Larosse VTO - IWT 1

English abstract Technology diffusion in Flanders. Methodology and questionnaire. The technology diffusion survey is a rather unique type of survey, addressing the innovation process through the diffusion of embodied technology. This type of information is not systematically collected in existing surveys on R&Defforts or innovation output. In the eigthies, the Flemish government started to promote the implementation of new technologies such as information technology, biotechnology, new materials, in the economic texture to create new growth opportunities. In the early nineties, policy makers were eager to know to what extent these new technologies had already penetrated the product portfolios. The STV (Technology Flanders Foundation) - at the request of the Flemish Ministerpresident Van den Brande - started a survey just to answer this question. In the third edition VTO joined as coorganiser. The questionnaire is divided into four parts : a general information part on company characteristics and three parts on specific innovation themes: product innovation, process innovation and the last important innovation. This last question opened a new perspective in the evaluation of the impact of different types of innovation. The survey was conducted on the basis of a CAPI-technique with 1732 companies, a representative sample from a total of 16.351 companies in the Flemish Region, employing more than 10 people. The composition of the sample was rather demanding because of several constraints. First the aim of consistency with past editions on the level of data structure had to be reconciled with the ambition to integrate these data in the - quite different - data structure of other technology surveys, in order to extend their analytical possibilities. Secondly, the need for a regional dimension in this survey caused a problem of inconsistency with the results of other, national surveys, because the first demands sampling at the level of local units, while the others consider the legal enterprise level to be the statistical sampling unit. At present there is no official company register and no official attribution method to re-allot enterprise activities over the regions. An ad hoc procedure was used to integrate the activities of the local branches of Brussels-based headquarters in the Flemish survey. The first problem can be solved through the harmonisation of the different technology surveys. The second problem is of a broader nature and can only be properly solved on a higher level of statistical organisation. It seems that while policy competencies have been regionalised, the accompanying statistical apparatus that has to produce policy indicators has not kept pace. 2

Inhoudstafel English abstract 2 Voorwoord 5 Samenvatting 6 1. Algemene opzet en organisatie 8 2. Vragenlijst 10 3. Steekproeftrekking 14 Universum 14 Voorwaarden voor het steekproefkader 15 Bepaling van het steekproefkader 1997 16 Steekproeftrekking 17 Responsgraad, representativiteit, weging 17 Bedenkingen 18 Bijlagen 21 Samenstelling van de steekproef 21 Ondernemingen en vestigingen 29 Vragenlijst 33 3

Voorwoord Deze publicatie richt zich tot diegenen die meer informatie wensen over de achtergronden van de enquête 'Technologie-diffusie in Vlaanderen', afgenomen eind 1997, waarvan de resultaten in andere VTO-Studies worden gepubliceerd. De vragenlijst is van belang voor een inzicht in de structuur en de informatie-inhoud van de enquête. Hij kan ook onderzoekers en andere geïnteresseerden inspireren tot het stellen van nieuwe onderzoeksvragen en een ander gebruik van de data : enquêtemateriaal wordt meestal schromelijk onderbenut. Verder moet iedereen die gebruik wil maken van de antwoordresultaten van de enquête een voldoende inzicht kunnen krijgen in de draagwijdte van bepaalde conclusies. De methodologie van steekproeftrekking geeft hiervoor essentiële informatie. De publicatie van de gebruikte vragenlijst en methodologie is een noodzakelijke voorwaarde voor een kritische reflectie op de voorbije en de voorbereiding van een toekomstige enquête-aanpak. Het VTO heeft reeds enige jaren ervaring opgedaan met de verschillende bestaande technologieenquêtes, ervaring die kan benut worden voor een verdere stroomlijning van deze instrumenten om het Vlaams innovatiesysteem beter in kaart te brengen. In dit verband moet echter ook gewezen worden op een problematiek die de technologie-statistiek overstijgt maar waarvan de oplossing essentieel is voor het correct analyseren van het Vlaams innovatiesysteem : dit is de slechte invulling van de regionale dimensie in bedrijfsstatistieken. Het ontbreken van een officieel statistisch universum van de Vlaamse bedrijven - op vestigingsbasis - is een hinderpaal in het efficiënt uitvoeren en correct interpreteren van Vlaamse bedrijfsenquêtes in het algemeen. In afzonderlijke enquêtes worden hiervoor ad hoc oplossingen gezocht die vaak divergeren. Het is dan ook noodzakelijk dat na de regionalisering van essentiële bevoegdheden op het vlak van het economisch en technologisch beleid, het statistisch apparaat zich op methodische wijze aan deze nieuwe realiteit aanpast. Het VTO-team. 5

Samenvatting In 1997 werd de derde editie georganiseerd van de technologiediffusieenquête, die - in opdracht van Minster-president Van den Brande - werd opgestart in 1992 door de Stichting Technologie Vlaanderen (STV) met als objectief een reëel inzicht te krijgen in de penetratie van nieuwe technologieën in de Vlaamse economie. Aanvullend op andere statistische technologie-informatie die vooral over de inputs (O&O-inspanningen) of de outputs (octrooiaanvragen) van het innovatieproces handelt, is er behoefte aan een representatief beeld van een belangrijk aspect van het innovatieproces zelf : de verspreiding van de belichaamde technologie. De technologiediffusie-enquête bevraagt de aanwezigheid van nieuwe technologie in het productengamma, het gebruik van specifieke technologieën in product- en procesinnovatie, en de bestemming van de hoogtechnologische en innovatieve producten geleverd door bedrijven die deze geheel of gedeeltelijk hebben ontwikkeld of gewoon doorverkopen. Hierdoor kunnen we reeds een omvattend beeld van de penetratie van nieuwe technologieën in Vlaanderen schetsen. Deze technologiediffusie-enquête is niet alleen naar inhoud een specifiek instrument, maar ook naar vorm. Dit omdat het een mondelinge enquête is en zich richt tot de 'productieverantwoordelijken', die geacht worden het best op de hoogte te zijn van het technologiegebruik in de bedrijven, terwijl de gangbare enquêtes van schriftelijk vorm zijn en zich meestal richten tot O&Overantwoordelijken of het algemeen management. De derde editie werd voor het eerst ook afgenomen volgens de CAPI-techniek, computergestuurd. De vragenlijst van de derde editie bestaat uit 4 luiken : een algemeen deel met bedrijfsinformatie en drie specifieke delen over respectievelijk producten diensteninnovatie, over procesautomatisatie en over de 'laatste belangrijke innovatie'. Deze laatste vraag maakt een bijkomende karakterisering het Vlaams innovatiesysteem mogelijk, wat betreft economische impact van types innovaties. Voor de technologiediffusie-enquête bestonden - en bestaan nog steeds - nagenoeg geen voorbeelden in het buitenland. Voor de derde editie werden nog verschillende vernieuwingen ingevoegd, met zorg voor de continuïteit van de enquête, wat wel heeft geleid tot een meer complexe structuur. Dit uitte zich vooral in de enquêtemethodologie. Voor de enquête 1997 werd een steekproef van 1844 bedrijven geselecteerd in industrie en commerciële diensten uit een populatie van 16.351 ondernemingen met meer dan 10 werknemers. Het adressenbestand van deze populatie werd betrokken van een adressenbureau dat ook al in de voorbije edities instond voor deze adressen. 6

De datastructuur van de enquête 1997 hield rekening met de behoefte aan vergelijkbaarheid met de structuur gebruikt bij de voorbije edities, maar ook met deze van andere technologie-enquêtes om de vergelijkbaarheid te maximaliseren. Als gevolg hiervan werd een combinatie gemaakt van een gestratificeerde steekproeftrekking - cfr het model van de innovatie-enquête (CIS II) - en de steekproeftrekking zoals in de vorige edities gebruikt - met minimum drempel van 30 eenheden per cel. Het aantal bedrijven werd daarom in twee rondes samengesteld : een Neyman-verdeling van een gestratificeerde steekproef met een iteratief bepaald aantal van 1297 bedrijven, aangevuld tot het beoogde streefcijfer met 547 bedrijven zodanig dat ook de gewenste celaggregaten van minimum 30 eenheden konden geconstitueerd worden voor de vergelijking met de vorige edities. De steekproef werd getrokken uit een populatiematrix met als dimensies : 7 grootteklassen en 42 Nace-sectoren. Als statistische eenheid werd op pragmatische basis gekozen voor 'hoofdzetels'. Voor een regionale enquête zou de locale eenheid of 'vestiging' de gepaste statistische eenheid zijn maar hiervoor kon geen adressenbestand bekomen worden. Om te kunnen rekening houden met belangrijke vestigingen van hoofdzetels die in Brussel gelocaliseerd zijn werd een beroep gedaan op een RSZ-repertorium waarin deze opgenomen zijn. 143 ondernemingen werden op die manier toegevoegd aan het universum waarvan er 16 werden getrokken in de steekproef (binnen de voornoemde 1297). Hiervan werden de grootste vestigingen in Vlaanderen weerhouden voor de steekproef. Van de 1844 beoogde interviews werden er 1732 gerealiseerd. Hiervoor werden 2.464 bruikbare adressen aangewend zodat een antwoordpercentage van 70,3 % werd bereikt. Op de populatie vertegenwoordigd in het adressenbestand betekende dit een gemiddelde representativiteit van 10,6 %. Deze representativiteit varieert echter sterk voor de verschillende cellen van de steekproefmatrix. Daarom worden de resultaten in de analyse van de resultaten steeds gewogen op de aantallen van die respectievelijke cellen. Weging van de resultaten bij de analyse is noodzakelijk om op Vlaams niveau conclusies te trekken. Ondanks het feit dat de regionalisering van de het economisch beleid ver gevorderd is, is het statistisch apparaat deze evolutie niet gevolgd. Er bestaat momenteel geen standaardprocedure voor een geëigende steekproeftrekking op regionaal niveau en de hiermee gewaarborgde regionale representativiteit. Bij deze enquête werd hiervoor een pragmatische oplossing gekozen die ten dele rekening houdt met de aanwezigheid van belangrijke activiteiten van ondernemingen met hoofdzetel in Brussel in Vlaanderen via hun locale vestigingen. In de toekomst is een robuustere oplossing gewenst, maar dit moet zo mogelijk gebeuren in een kader dat dit van de technologiestatistiek overstijgt. 7

1. Algemene opzet en organisatie Dergelijke enquête was noodzakelijk voor de aanvulling van al bestaande informatie over de inspanningen van de bedrijven voor de creatie van nieuwe technologieën (O&O). De diffusie-enquête is opgestart in 1992 door de Stichting Technologie Vlaanderen (STV), in opdracht van Minister-president Van den Brande, met de bedoeling om representatieve informatie te verzamelen over de verspreiding van nieuwe technologieën in de Vlaamse bedrijven : de aanwezigheid in het productengamma in het algemeen en het gebruik bij de realisatie van nieuwe producten, diensten en processen in het bijzonder. Dergelijke enquête was noodzakelijk voor de aanvulling van al bestaande informatie over de inspanningen van de bedrijven voor de creatie van nieuwe technologieën (O&O). De derde editie wil de specificiteit van deze enquête verder ontwikkelen en is daarom niet alleen gefocust op de spreiding van nieuwe technologie over de bedrijven maar onderzoekt verder de doorstroming ervan tussen de bedrijven onderling, meer bepaald de aanwending in andere sectoren. Waar de statistiek in België/Vlaanderen niet bepaald een voorloper is ten overstaan van het buitenland is dit wel het geval met deze enquête. In het buitenland bestaan geen of nauwelijks vergelijkbare instrumenten. Voor de derde editie werden 1738 interviews afgenomen in de periode tussen november 1997 en begin januari 1998. De diffusie-enquête is een mondelinge enquête die werd uitgevoerd bij een representatieve steekproef van bedrijven met meer dan 10 werknemers uit alle sectoren van industrie en commerciële diensten in Vlaanderen. Voor de derde editie werden 1738 interviews afgenomen in de periode tussen november 1997 en begin januari 1998. De referentieperiode voor de bevraging over technologische innovatie slaat op 'de laatste twee jaar' : dus grosso modo de jaren 1996 en 1997. De respondenten waren bij voorkeur 'productieverantwoordelijken', gezien die geacht werden het best op de hoogte te zijn van het technologiegebruik in het bedrijf. De enquête werd voorbereid door een schriftelijk vraag tot medewerking uitgaande van de opdrachtgever, Ministerpresident Van den Brande. Bij de organisatie van de enquête waren verschillende organisaties en personen betrokken :. IWT/VTO stond in voor de algemene coördinatie en de methodologische opvolging.. STV zorgde voor de actualisatie van de vragenlijst en de inhoudelijke opvolging van de enquête.. Voor het adressenbestand van de onderzochte populatie en de contactpersonen van de geselecteerde bedrijven werd een commercieel adressenbureau aangesproken.. De steekproeftrekking werd uitgevoerd door dit adressenbureau op basis van een trekkingsmatrix die werd berekend door de methodologische dienst van het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS) naar specificaties van de organisatoren.. Voor de afname van de mondelinge interviews werden professionele enquêteurs ingezet van een marketingbureau dat hiervoor een computergestuurd enquêteformulier uitwerkte (CAPI). Dit bureau stond dan ook in voor de dataverwerking. 8

Voor de eerste analyse werd beroep gedaan op STV en de Vlerick School voor Management. In deze analyses van de Vlaamse bedrijven werd gewerkt met de populatiematrix die voor de steekproefselectie werden gebruikt en die de bedrijvenpopulatie indeelt volgens activiteitssector (Nace Bel) en bedrijfsgrootte (aantal werknemers). De resultaten van de enquête bij deze steekproef werden gewogen op basis van de totale populatie van de adressendatabank, alsook op de populatie van bedrijven die door de RSZ zijn geregistreerd. De verschillen zijn niet belangrijk op geaggregeerd niveau. Omdat de statistische representativiteit van de enquêteresultaten wordt bepaald door de wijze van steekproeftrekking wordt in wat volgt uitgelegd hoe de constructie van de steekproef is tot stand gekomen. Eerst wordt de vragenlijst voorgesteld. 9

2. Vragenlijst De doelstelling van de enquête is om een betrouwbaar beeld op te bouwen van de diffusie of verspreiding van nieuwe technologieën in de Vlaamse economie over de verschillende bedrijfsgroepen (sectoren, grootteklassen):. Ten eerste in de vorm van de aanwezigheid van bepaalde nieuwe technologieën in het productengamma of verkoopsaanbod (spreiding);. Ten tweede bij de ontwikkeling van nieuwe producten, diensten en processen (gebruik).. Ten derde in de vorm van belichaamde technologiestromen en het resulterend verspreidingspatroon (oorsprong en bestemming). Het diffusieproces vervolledigt de reële inschatting van het technologiepotentieel en de technologische concurrentiepotentieel in Vlaanderen omdat veel - het merendeel! -technologieën of hoogtechnologische producten niet zelf ontwikkeld worden (of slechts gedeeltelijk) door de Vlaamse bedrijven maar verworven via de aankoop van intermediaire inputs of investeringsgoederen. Er bestaan nauwelijks voorbeelden in het buitenland. De vraagstelling in deze enquête werd 'op eigen krachten' ontwikkeld over de drie edities omdat er nauwelijks voorbeelden bestaan in het buitenland. Alleen de zgn Automatisatie-enquête in Nederland kan inspirerend werken voor bepaalde onderdelen van de vragen over procesinnovaties. Er werden specialisten geraadpleegd voor verschillende onderdelen en voor het bekijken van de globale consistentie. In de enquête worden verschillende classificatieschema's gebruikt die als functie hebben onderscheiden te maken die een verklarende dimensie kunnen geven aan de informatie :. Onderscheid tussen bedrijven volgens de activiteitscodes van Nace Bel (meestal op het niveau van twee posities). Onderscheid tussen technologiedomeinen volgens een ruwe onderverdeling die gedeeltelijk is afgeleid van de TII-classificatie en die 9 domeinen onderscheidt : software, micro-elektronica, biotechnologie, materiaaltechnologie, milieutechnologie, energietechnologie, mechanica, optica, andere.. Onderscheid tussen types innovaties : productinnovaties; procesinnovaties; diensteninnovaties; andere. Onderscheid in de positie van het bedrijf in de waardeketen : enkel (door)verkoop, assemblage, aanpassing, eigen productie, ontwikkeling.. Onderscheid in concurrentiepositie : marktleider - goede positie - gemiddelde positie - minder goede positie. De vragenlijst bestaat uit vier onderdelen (cfr bijlage): 1. Een algemeen deel met informatie voor het samenstellen van een bedrijfsprofiel (o.m. met informatie over de evolutie van omzet en tewerkstelling in de laatste twee jaar) 10

2. Een specifiek deel over productinnovaties. Hierbij werd het fenomeen 'innovatie' op verschillende wijzen benaderd : - de aanwezigheid van hoogtechnologische producten (op basis van microelektronica, software, biotechnologie,..) in het productaanbod; - het belang van nieuwe of sterk verbeterde producten uit de laatste twee jaar in het productaanbod (welke plaats in de waardeketen neemt het bedrijf in bij het verspreiden van deze technologieën; wat is het aandeel in de jaaromzet en wat is de concurrentiepositie; welke is de bestemming geografisch, naar type markt en naar ontvangende sector.. ) - de 'belangrijkste technologische productinnovatie' en de marktpositie daarin. We bekijken ook niet-technische vernieuwingen, vooral diensteninnovaties. Hierbij werd het fenomeen 'innovatie' op verschillende wijzen benaderd. 3. Een specifiek deel over procesinnovaties. Hieronder vallen delen over administratieve informatisering; productieautomatisering; biotechnologische en andere procesvernieuwingen; procesinnovatie vanuit milieu- en energiebesparende overwegingen. Bijzondere aandacht ging naar elektronische netwerken binnen en tussen de ondernemingen. 4. Een specifiek deel over 'de laatste belangrijke technologische innovatie'. Hiermee wordt het representatief beeld van technologische innovatie op bedrijfsniveau aangevuld met een karakterisering van het type innovaties met de grootste impact. De orginaliteit van deze enquête, vergeleken met andere technologieenquêtes, is zowel gesitueerd op het vlak van de vorm als op het vlak van de inhoud :. De diffusie-enquête onderscheidt zich naar vorm doordat het een mondelinge enquête is, waardoor een zeer hoge participatiegraad kan worden bereikt. De preferentiële contactpersoon is de 'productieverantwoordelijke' (in dienstenbedrijven vaak iemand uit de informaticaafdeling). De verzameling van de antwoorden 'ter plekke' impliceert dat vooral kwalitatieve vraagstellingen werden gebruikt; omdat nauwkeurige kwantitatieve informatie niet op deze wijze kan worden verkregen. I.p.v. te peilen naar investeringen en omzetten werd b.v. gevraagd naar het al dan niet aanwezig zijn van een toepassing. Omdat andere technologie-enquêtes veelal post-enquêtes zijn, is deze wijze van bevraging op verschillende punten complementair aan voorgaande. Het gebruik van complementaire enquêtemethodes is naar de toekomst toe een belangrijk instrument voor een efficiënte informatieverzameling, ook vanuit het oogpunt van het spreiden en reduceren van de administratieve belasting van de bedrijven. Voor de derde editie werd voor het eerst een CAPI-techniek (Computer Aided Personal Interview) toegepast, waarbij het gesprek geleid wordt door een computerprogramma via ingebouwde filters naar de voor de respondent relevante vragen. De enquêteur brengt de antwoorden rechtstreeks in in het De diffusie-enquête onderscheidt zich naar vorm doordat het een mondelinge enquête is, waardoor een zeer hoge participatiegraad kan worden bereikt. 11

2. Vragenlijst verwerkingsprogramma. Deze technologie vraagt meer controle op het voorbereidingsproces van de vragenlijst maar bevordert een consistente en vlotte afname en bovendien schakelt ze het risico van fouten bij overname in een computerbestand van data op een papieren drager helemaal uit. Innovatie komt in de meeste gevallen tot stand door de adoptie van elders gecreëerde technologie, via onbelichaamde of belichaamde aankoop.. De diffusie-enquête onderscheidt zich echter vooral naar inhoud van de gebruikelijke technologie-enquêtes die vaak eenzijdig gericht zijn op de creatie van technologie en niet op het gebruik ervan. Hierdoor valt een belangrijk deel van het technologiepotentieel buiten het vizier. De meest gangbare statistische informatie concentreert zich op de technologiecreatie (O&O, octrooiaanvragen) zodat weinig geweten is over het effectief technologiegebruik en de wijze waarop belichaamde technologiestromen tussen de bedrijven het technologiepotentieel van deze bedrijven versterken en de nieuwe technologieën bij de eindgebruiker brengen. Innovatie komt immers in de meeste gevallen tot stand door de adoptie van elders gecreëerde technologie, via onbelichaamde of belichaamde aankoop. In deze enquête wordt een beter inzicht mogelijk in de diffusie van belichaamde technologie in de vorm van doorverkoop, aankoop van componenten of verkoop van zelf ontwikkelde technologie aan derden. In de derde editie werd de probleemstelling van de eerste enquête over de penetratie van de 'nieuwe' generische technologieën die het voorwerp uitmaakten van de DIRV-acties in de jaren tachtig (micro-elektronica en software, biotechnologie, nieuwe materialen) uitgebreid tot technologische vernieuwingen over een bredere waaier van technologiedomeinen. Hiermee kunnen ook de vernieuwingen in meer traditionele gebieden (mechanica, optica,..) worden geregistreerd die in de eerste edities verscholen gingen in de categorie 'andere innovaties'. Bovendien werd een onderdeel toegevoegd om de kennis van het innovatiepotentieel te verruimen : naast de vragen over de productinnovaties in termen van 'vernieuwingen of sterke verbeteringen voor het bedrijf' in de gestelde referentieperiode van twee jaar, werd een alternatieve typologie geïntroducerd in termen van de 'belangrijkste technologische productinnovatie. Er werden nieuwe dimensies toegevoegd zoals concurrentiepositie, toekomstverwachtingen. 12 Deze vragenlijst was dus op een aantal punten nieuw en werd na enkele proefenquêtes voor het eerst op grote schaal toegepast in deze derde editie die werd georganiseerd in de laatste twee maanden van 1997. Onvermijdelijk kwamen een aantal problemen aan het licht. Die hadden o.m. te maken met het hybriede karakter van een vragenlijst waarin vragen over 'nieuwe technologieën' in het productaanbod (beperkt tot micro-elektronica, software, biotechnologie, nieuwe materialen en energie- en milieutechnologie : de DIRVtechnologieën) werden gecombineerd met vragen 'nieuwe' technologieën in de laatste twee jaar (met een meer exhaustieve benadering van het technologiepotentieel), waardoor niet alle vergelijkingen konden gemaakt

2. Vragenlijst worden zoals gewenst. Ook waren er een aantal technische onvolkomenheden in het gebruik van sommige 'filters' in het vragenformulier waardoor een deel informatie niet verzameld werd zoals gewenst. Nietemin heeft deze enquête een grote hoeveelheid data over technologiediffusie opgebracht die in de komende jaren systematisch kan geëxploiteerd worden. Deze enquête heeft een grote hoeveelheid data over technologiediffusie opgebracht die in de komende jaren systematisch kan geëxploiteerd worden. In de toekomst zal de vragenlijst verder geoptimaliseerd worden op basis van de geplande analyses o.a. naar de karakteristieken van de innovatie en het technologiegebruik volgens verschillende technologiedomeinen, de performantiekenmerken van de bedrijven die op die domeinen actief zijn, de wijze van verspreiding van deze innovaties in onze economie, enz.... 13

3. Steekproeftrekking De methodologie van de derde technologiediffusie-enquête werd uitgewerkt volgens twee hoofdbetrachtingen :. Ten eerste sluit zij aan bij deze van de twee vorige edities om een historische vergelijking toe te laten.. Ten tweede is er gepoogd een nauwere integratie van dit gegevensbestand met dat van andere technologie-enquêtes die in het VTO gevolgd worden (O&O- en innovatie-enquêtes) tot stand te brengen. Dit moet immers leiden tot een grotere analytische opbrengst van de verschillende enquêteinstrumenten op zich, en - vooral - naar een coherentere enquête-strategie om het Vlaams Innovatie Systeem in kaart te brengen. Hieronder worden de verschillende stappen toegelicht die werden gezet in het samenstellen van de steekproef. We besluiten met enige bedenkingen in functie van volgende edities Een regionale enquête wordt normalerwijze afgenomen op het niveau van de locale bedrijfseenheden. universum De Technologie-diffusie-enquête is een regionale enquête die is gericht naar de populatie van Vlaamse bedrijven met 10 of meer werknemers in alle sectoren van de Vlaamse economie. Een regionale enquête wordt normalerwijze afgenomen op het niveau van de locale bedrijfseenheden. Dit maakt immers mogelijk de nationale ondernemingen met vestigingen in verschillende regio's geheel of gedeeltelijk toe te wijzen aan de regio van locatie. Er bestaat in België (nog) geen bedrijvenregister, maar het NIS heeft een databank - DBRIS - die hiervan de voorloper moet zijn. Als databron voor het enquêteren van voornoemde populatie werd daarom aanvankelijk dit bedrijvenbestand van het NIS beoogd (met RSZ-informatie over de locatie en werknemersklasse van alle vestigingen). Omwille van praktische en institutionele problemen konden we dit voornemen echter niet uitvoeren. Daarom werd gezocht naar een adressenbureau dat een betrouwbaar bestand van alle bedrijfszetels in Vlaanderen zou kunnen leveren. Er was één bedrijf dat verklaarde dit geregionaliseerd bestand te kunnen leveren. In laatste instantie bleek echter dat dit echter slechts zeer onvolledig was zodat de aanpak moest bijgesteld worden. De pragmatische oplossing die werd gekozen voor het samenstellen van het Vlaams bedrijvenuniversum maakte gebruik van twee verschillende databronnen :. Een bestand van alle 'hoofdzetels' in Vlaanderen : d.i. alle ondernemingen die hun (hoofd)zetel hebben in Vlaanderen. Dit bestand werd geleverd door het adressenbureau en bevatte 16.208 ondernemingen.. Een bestand van alle 'werkgevers' in Vlaanderen én in Brussel die vestigingen hebben, met de locatie van deze vestigingen. Dit bestand werd verkregen van de RSZ en bevat een ondernemingen waarvan het aantal 'inrichtingen' (vestigingen) vermeld wordt evenals hun sectorcode en grootteklasse, met als adres echter enkel de gemeente. 14

Op basis van deze twee bronnen is het in principe mogelijk een universum te construeren van nagenoeg alle bedrijfsactiviteiten in Vlaanderen : hoofdzetels én (bijhorende) nevenvestigingen. voorwaarden voor het steekproefkader De structuur van het steekproefkader moest beantwoorden aan twee randvoorwaarden :. consistentie met de structuur van de vorige edities van de enquête waardoor een vergelijkende analyse in de tijd mogelijk is;. consistentie met andere lopende technologie-enquêtes, in casu de Europese innovatie-enquête (CIS II), zodat ook hiermee een vergelijkende en aanvullende analyse mogelijk zou zijn. Consistentie met de structuur van de vorige edities van de enquête... consistentie met andere lopende technologie-enquêtes. het steekproefkader van de vorige edities van de diffusie-enquête Dit kader droeg drie bijzondere kenmerken :. De regionale dimensie van de enquête werd verzekerd door een selectie uit het totale adressenbestand van het adressenbureau volgens taalcode. Hiermee werd verondersteld dat ook de Brusselse bedrijven met Vlaams activiteiten voldoende in de eigenlijke steekproef zouden aanwezig zijn. Er werd op die manier een universum samengesteld van de contactpersonen (functie: EDP-directeur, technisch directeur, R&D directeur, fabrieksdirecteur, marketingdirecteur) met een nederlandstalige taalcode.. Van de aldus geïdentificeerde bedrijven werden wat betreft de multizetelbedrijven echter enkel de adressen van de hoofdzetels opgenomen in het steekproefkader voor wat betreft hun activiteit als lokale eenheden. Hierbij werd verondersteld dat die voldoende representatief zouden zijn voor het geheel van de onderneming.. Voor het trekken van de steekproef werd binnen het aldus omschreven universum een matrix geconstrueerd met dimensies activiteitssector (Nace) en grootte (aantal werknemers). Deze matrix omvatte 24 sectoren en 2 grootteklassen (tussen 10 en 49 en vanaf 50 werknemers). Deze 48 cellen moesten -indien mogelijk- minstens dertig bedrijven bevatten om een analyse op celniveau met voldoende statistische representativiteit mogelijk te maken (assumptie van N-verdeling bij lukrake trekking van 30 eenheden). het steekproefkader van de CIS II-enquête Dit kader is opgesteld volgens een meer klassieke stratificatie. De bijzondere kenmerken zijn de volgende :. Het universum bevat enkel ondernemingen waarvan de hoofdzetel gevestigd is in Vlaanderen (nationale statistische eenheden). Hierdoor worden activiteiten op vestigingsniveau in Vlaanderen die onder hoofdzetels vallen die in een andere regio zijn gevestigd aan deze laatste regio toegewezen. Dit schept vooral een probleem voor ondernemingen met vestigingen waarvan enkel de administratieve (hoofd)zetel in Brussel is gevestigd en het gros van de activiteiten in Vlaanderen gebeuren. 15

3. Steekproeftrekking. De matrix omvat 36 Nace Bel-sectoren en 7 grootte-klassen.. De trekkingsprocedure volgt de Neyman-procedure, die een optimalisatie van de steekproefsamenstelling berekent in functie van het aantal werknemers, waardoor de resultaten beter de economische verhoudingen weerspiegelen. Hierdoor is er wel een oververtegenwoordiging van de grote ondernemingen. Er werd een combinatie gebruikt van beide voorgenoemde methodes. bepaling van het steekproefkader 1997 Bij de steekproeftrekking voor de diffusie-enquête 1997 werd een combinatie gebruikt van beide voorgenoemde methodes :. Een gestratificeerde steekproef volgens een matrix die identiek is met deze van de CIS II-enquête maar verder uitgebreid naar enkele sub-sectoren met het oog op een grotere spreiding over bedrijfsactiviteiten (42 x 7 : 'grote matrix'). Zie bijlage 1. Die steekproef is aangevuld met het nodige aantal bedrijven om een matrix te vullen met cellen van minstens dertig eenheden op een hoger niveau van aggregatie van Nace- en grootteklassen (24 x 2 : 'kleine matrix'). Zie bijlage 1. Een bijkomende randvoorwaarde voor de steekproeftrekking was het maximum aantal interviews dat gesteld werd op ca 1800. Hierdoor werd een matrix met 1844 bedrijven bepaald. Concreet werd een Neyman-verdeling gemaakt van een tentatief gekozen aantal bedrijven over de grote matrix (1297 bedrijven) die vervolgens werd aangevuld met het aantal bedrijven in de respectievelijke cellen dat nodig was om de 'kleine matrix' compleet te maken (547 bedrijven). Hierdoor werd een matrix met 1844 bedrijven bepaald. Gezien de twee hoogste klassen exhaustief worden getrokken (cfr Neyman) was het nodig om boven het streefcijfer van 1800 uit te komen wegens de onvermijdelijke nonrespons die op ca 20 % werd geschat (totaal aantal bedrijven in deze 2 klassen : 237; verwachte uitval : ca 47). In deze berekening werd rekening gehouden met de aanwezigheid van Vlaamse vestigingen van bedrijven met hoofdzetel in Brussel volgens het RSZbestand (417). Hieruit werd een selectie gemaakt van alle ondernemingen met meer dan 500 werknemers (143). Deze laatsten werden toegevoegd aan het universum, maar in plaats van de hoofdzetel (in Brussel) werd de grootste Vlaamse vestiging gekozen. 16 Het universum bestaat uit de som van 16.208 Vlaamse hoofdzetels en 143 Brusselse hoofdzetels. steekproeftrekking De eigenlijke steekproeftrekking gebeurde - gezien het voorgaande - in verschillende stappen :. De 16.208 Vlaamse 'hoofdzetels' die zijn opgenomen in het bestand van 'ondernemingen' van het adressenbureau vormen het uitgangspunt.. De Vlaamse 'vestigingen' van grote Brusselse bedrijven worden erbij opgenomen, zodanig dat het universum bestaat uit de som van 16.208 Vlaamse hoofdzetels en 143 Brusselse hoofdzetels, de laatsten echter

3. Steekproeftrekking vertegenwoordigd door hun grootste Vlaams filiaal. In de trekking volgens de Neyman-procedure resulteerde dit in 16 bedrijven met Brusselse hoofdzetel. Daarmee werd voldoende tegemoet gekomen aan de vraag naar consistentie uit oogpunt van de vergelijking met de vorige edities.. Bovendien werd als bijkomende voorwaarde opgelegd dat de trekking zoveel mogelijk 'dubbels' zou vermijden met de CIS II enquête ten einde de respons voor beide te maximaliseren.. Ten slotte werden interviews gepland in relevante vestigingen van grote gedifferentieerde ondernemingen (geselecteerd uit het IWT-bedrijfsbestand) om een vollediger beeld te krijgen vanuit het standpunt van het construeren van panelgegevens die corresponderen met nationale enquêtes over dezelfde ondernemingen. Dit initiatief was als experiment te beschouwen maar moet een uitgangspunt vormen voor een meer systematische enquêtestrategie. responsgraad, representativiteit, weging Gerekend op de 2.464 bruikbare adressen was er met 1732 gelukte interviews een antwoordpercentage van 70,3 %. Op de 1844 geplande enquêtes werden 1732 bruikbare interviews uitgevoerd. De belangrijkste reden hiervoor was dat in de geviseerde cellen het aanwezige aantal bedrijven niet meer volstond. Maar om deze 1732 interviews te kunnen afnemen werden echter wel 2464 adressen gebruikt : hiervan waren er 631 weigeringen en 63 die na drie contactpogingen niet tot een afspraak hadden geleid. Als regel werd een adres tot drie maal telefonisch gecontacteerd. 47 adressen bleken niet bruikbaar. In de meeste gevallen werd in geval van nonrespons op een lukrake wijze een bijkomende onderneming getrokken. 31 interviews bleken onbetrouwbaar. De responsgraad voor deze enquête ligt onder het resultaat van de vorige edities, die antwoordpercentages van meer dan 80 % haalden, maar toch nog veel hoger dan de meeste schriftelijke enquêtes. De gemiddelde representativiteit van de enquêteresultaten bedraagt 10,6 % (de verhouding van 1732 antwoorden op een populatie van 16.351 bedrijven. Dit is vergelijkbaar met de resultaten van de vorige enquêtes. Berekend op de populatie in de RSZ-statistieken verschilt deze representativiteit weinig : 10,05 %. De spreiding rond dit gemiddelde is echter vrij groot. Sommige cellen werden exhaustief ondervraagd (grote bedrijven of klassen met een gering aantal entiteiten) met een representativiteit tot 100 %, terwijl in cellen met een groot aantal (kleine) bedrijven de representativiteit vaak kleiner dan 5 % is. Dit heeft als gevolg dat de antwoorden dienen gewogen te worden om een representatief beeld te verkrijgen. De gemiddelde representativiteit van de enquêteresultaten bedraagt 10,6 %. De resultaten van de enquête werden per sector/grootteklasse aggregaat (cel van de populatiematrix) gewogen op basis van het relatief aantal bedrijven in deze cel t.o.v. het populatietotaal. Deze extrapolatie op basis van populatieaantallen houdt geen rekening met het verschillend economisch gewicht van de bedrijven : elk bedrijf heeft hetzelfde gewicht. Dit is dan ook relevant voor vraagstellingen die bedrijfskarakteristieken onderzoekt waarbij elke eenheid evenveel telt en niet de globale economische impact ervan. 17

3. Steekproeftrekking Omdat er geen eenduidig bedrijvenregister bestaat werd enerzijds voortgegaan op het register van het adressenbureau dat voor de drie voorbije diffusie-enquêtes het adressenbestand verzorgde, maar ook op het register van de RSZ (cfr bijlage 1). De extrapolaties op basis van deze verschillende matrixen leiden tot lichte maar niet significante verschillen. bedenkingen Bij het voorbereiden, uitvoeren en verwerken van deze enquête De regionale bedrijfsstatistieken worden afgeleid van de nationale. werden we geconfronteerd met velerlei problemen.. Door het ontbreken van een nationaal en bijgevolg ook Vlaams bedrijvenregister is de steekproeftrekking voor een regionale enquête geen evidente zaak. Ondanks de regionalisering van vele beleidsmateries bestaan er hiervoor geen adequate procedures zodat de beleidsstatistiek achterna hinkt op de beleidsrealiteit. Op het vlak van de overheidsstatistiek wordt nog steeds gewerkt op federale leest waarbij regionale bedrijfsstatistieken van de nationale worden afgeleid, enkel op basis van de gegevens van de hoofdzetels. De commerciële marktonderzoeksbureau's stemmen zich wat betreft hun statistische procedures en gegevens af op de noden van een blijkbaar niet zo veeleisende klanten en hebben ook geen systematisch regionaal bedrijvenbestand. Hierdoor kan geen optimale strategie gevolgd worden voor het samenstellen van representatieve steekproeven (door rechtstreekse trekking uit een bedrijvenbestand op vestigingsniveau). De zwakte van het Belgisch statistisch apparaat is gekend maar het is verwonderlijk dat dit urgente probleem, dat zich algemeen stelt voor elke ernstige regionale statistiek, nergens systematisch wordt aangepakt of zelfs maar op systematische wijze wordt onderzocht. De technologiestatistiek kan hierin geen definitieve oplossing forceren. Het blijft behelpen met 'benaderingen' tot dat op het geëigende niveau voor een fundamentele oplossing wordt gezorgd.. Het probleem van representativiteit van de resultaten op regionaal niveau zal onderwijl op pragmatische - maar daarom niet minder correcte - wijze dienen te worden opgelost. Bij steekproefsamenstelling kan voor het gros van de ondernemingen zonder vestigingen de 'onderneming' als statistische eenheid gebruikt worden. Voor ondernemingen met vestigingen is het van belang te weten of er vestigingen buiten het gewest zijn en of de vestigingen al dan niet homogeen zijn. Ondernemingen met vestigingen binnen het gewest kunnen gewoon antwoorden als 'onderneming'. Ondernemingen met vestigingen buiten het gewest zouden enkel voor 'Afdeling Vlaanderen' moeten antwoorden. In het geval van homogene vestigingen zijn eenvoudige verdeelsleutels mogelijk (zoals aandeel in de toegevoegde waarde, personeelsbestand, omzet) om de onderneming regionaal op te delen zodat hier ook een enquête op ondernemingsniveau kan volstaan. In het geval van heterogene vestigingen is dit niet mogelijk en dienen allemaal gelocaliseerd te worden en als afzonderlijke eenheden in de enquêtes te worden opgenomen om de validiteit van de resultaten op ondernemingsniveau te verzekeren. 18

3. Steekproeftrekking. Maar blijft zich wel een probleem van stellen van correspondentie tussen regionale en nationale enquêtes indien gewogen wordt op het aantal bedrijven. Dan is er een divergentie tussen enquêtes die geheel of gedeeltelijk op ondernemingsniveau worden uitgevoerd en pure regionale enquêtes over het geheel van de vestigingen omdat het aantal entiteiten en hun verdeling in het universum verschilt (tegenover de 17.240 'werkgevers' staan 20.499 'vestigingen' met minstens tien werknemers in Vlaanderen).. Ook op het vlak van een moderne organisatie van surveys is er nog onvoldoende professionaliteit in Vlaanderen. Voor het afnemen van interviews met complexe vragenlijsten zoals deze voor de diffusie-enquête ontbreekt de nodige ervaring. Het CAPI-model is nog in experimentele fase, ook bij de enquêtebureau's. Naar de toekomst moet worden afgewogen of het opnemen van zoveel dimensies in één vragenlijst soms niet teveel ten koste kan gaan van de kwaliteit van de informatie.. Ten slotte confronteert de voorbije enquête het VTO ook met de limieten van de verscheidenheid van enquête-instrumenten. De heterogeniteit van de gebruikte enquêtemethodologieën in de verschillende technologie-enquêtes bleek alleen integreerbaar binnen een ingewikkelde constructie van dubbele matrixen. Een verdere harmonisering dringt zich dus op.. De technologiedifusie-enquête is echter een uniek instrument dat zijns gelijke niet kent in het buitenland. Deze eigenheid moet bewaard worden voor de analyse van het Vlaams Innovatie Systeem. De technologiedifusie-enquête is echter een uniek instrument dat zijns gelijke niet kent in het buitenland. 19

Bijlage 1: Samenstelling van de steekproef tabel 1 Universum (Vlaamse werkgevers + het aantal Brusselse werkgevers met vestiging in Vlaanderen), bevraagde bedrijven, dekkingscoëfficiënten (kleine matrix) UNIVERSUM BEVRAAGDE BEDRIJVEN DEKKINGSCOËFFICIËNT KLEIN GROOT KLEIN GROOT KLEIN GROOT landbouw 192 25 36 17 19% 68% winning 370 161 39 40 11% 25% voeding 527 217 25 51 5% 24% textiel 347 153 27 40 8% 26% leder en confectie 236 61 28 30 12% 49% hout 142 32 31 18 22% 56% papier 341 129 29 37 9% 29% chemie 81 67 29 31 36% 46% rubber 105 81 32 28 30% 35% metaal 457 124 33 36 7% 29% machines 258 85 32 36 12% 42% kantoor/electrische machines 158 97 31 26 20% 27% optische 46 20 31 9 67% 45% auto 62 54 29 29 47% 54% overige 343 87 31 34 9% 39% bouw 2022 321 55 77 3% 24% reparatie 659 60 35 27 5% 45% groothandel/kleinhandel 3868 527 109 131 3% 25% horeca 555 51 34 18 3% 25% vervoer en comm 1273 281 36 72 6% 35% banken 180 89 31 22 3% 26% dienstverlening 1112 295 72 88 17% 25% totaal 13334 3017 835 897 6% 30% Kleine bedrijven: bedrijven met 10 tot 49 werknemers Grote bedrijven: bedrijven vanaf 10 werknemers 21

tabel 2 Universum (Vlaanderen + Brusselse werkgevers met Vlaamse vestiging volgens adressenbestand), (grote matrix) PERSONEELSKLASSE 10-19 20-49 50-99 100-199 200-499 500-999 +1000 TOTAAL NACBELB 01..05 134 58 16 8 1 0 0 217 NACBELB 10..14 20 8 2 2 2 1 1 36 NACBELB 15, 16 285 242 107 58 34 14 4 744 NACBELB 17 151 196 63 51 30 6 3 500 NACBELB 18 110 108 31 14 7 1 0 271 NACBELB 19 12 6 5 2 0 0 1 26 NACBELB 20 72 70 15 12 4 0 1 174 NACBELB 21 36 36 11 11 11 3 0 108 NACBELB 22 146 123 44 28 11 9 1 362 NACBELB 23241, 242, 243, 245, 246, 247 34 37 17 15 9 5 2 119 NACBELB 244 2 8 7 3 6 1 2 29 NACBELB 25 56 49 39 21 16 3 2 186 NACBELB 26 115 114 37 22 10 2 1 301 NACBELB 27 50 49 28 15 9 1 4 156 NACBELB 28 244 213 66 37 19 2 0 581 NACBELB 29 122 136 43 23 13 3 3 343 NACBELB 30 14 7 8 0 5 0 0 34 NACBELB 31 58 53 22 13 16 8 5 175 NACBELB 32 11 15 9 0 5 1 5 46 NACBELB 33 24 22 9 8 1 2 0 66 NACBELB 34, 35 25 37 19 14 5 8 8 116 NACBELB 36 174 142 44 18 15 1 1 395 NACBELB 37 15 12 2 6 0 0 0 35 NACBELB 40, 41 3 11 9 0 6 7 2 38 NACBELB 451, 454, 455 378 197 46 4 3 1 0 629 NACBELB 452 581 420 107 63 38 5 1 1215 NACBELB 453 281 165 39 6 5 3 0 499 NACBELB 50 447 212 44 11 4 1 0 719 NACBELB 51 1651 956 248 102 50 12 5 3024 NACBELB 521 320 201 12 2 8 3 4 550 NACBELB 522 75 17 3 0 3 0 0 98 NACBELB 523, 524, 525, 526, 527 455 193 43 10 17 2 3 723 NACBELB 55 405 150 28 12 9 2 0 606 NACBELB 60, 61, 62, 63 645 584 151 62 30 13 9 1494 NACBELB 64 18 26 5 7 3 0 1 60 NACBELB 65, 66, 67 112 68 28 12 27 12 10 269 NACBELB 70, 71 92 98 18 9 3 0 2 222 NACBELB 721, 723, 724, 725, 726 36 23 13 5 2 0 0 79 NACBELB 722 57 32 10 5 3 3 0 110 NACBELB 73 3 1 4 1 3 0 0 12 NACBELB 741, 743, 744, 745, 746, 747, 748 393 237 86 41 40 8 12 817 NACBELB 742 84 56 18 6 2 1 0 167 Totaal 7946 5388 1556 739 485 144 93 16351 22

tabel 3 Streefcijfers steekproef (grote matrix) PERSONEELSKLASSE 10-19 20-49 50-99 100-199 200-499 500-999 +1000 TOTAAL NACBELB 01..05 15 15 16 8 1 0 0 55 NACBELB 10..14 3 2 0 0 1 1 1 8 NACBELB 15, 16 10 20 12 13 18 14 4 91 NACBELB 17 7 23 7 12 16 6 3 74 NACBELB 18 8 20 9 8 8 1 0 54 NACBELB 19 1 1 2 1 0 0 1 6 NACBELB 20 9 21 8 13 8 0 1 60 NACBELB 21 2 4 1 3 6 3 0 19 NACBELB 22 8 16 5 6 6 9 1 51 NACBELB 23241, 242, 243, 245, 246, 247 7 19 3 5 6 5 2 47 NACBELB 244 0 4 1 1 4 1 2 13 NACBELB 25 10 20 7 7 11 3 2 60 NACBELB 26 6 13 4 5 5 2 1 36 NACBELB 27 1 3 3 3 5 1 4 20 NACBELB 28 10 20 8 10 10 2 0 60 NACBELB 29 8 22 7 8 9 3 3 60 NACBELB 30 2 2 1 0 3 0 0 8 NACBELB 31 6 15 3 3 9 8 5 49 NACBELB 32 1 4 1 0 3 1 5 15 NACBELB 33 9 21 9 8 1 2 0 50 NACBELB 34, 35 6 24 4 6 4 8 8 60 NACBELB 36 9 19 8 6 11 1 1 55 NACBELB 37 1 1 0 3 0 0 0 5 NACBELB 40, 41 0 2 1 0 3 7 2 15 NACBELB 451, 454, 455 8 10 5 1 2 1 0 27 NACBELB 452 12 22 12 14 20 5 1 86 NACBELB 453 6 9 4 1 3 3 0 26 NACBELB 50 14 16 16 8 5 1 0 60 NACBELB 51 36 50 28 23 27 12 5 181 NACBELB 521 7 10 1 0 4 3 4 29 NACBELB 522 2 1 0 0 2 0 0 5 NACBELB 523, 524, 525, 526, 527 10 10 5 2 9 2 3 41 NACBELB 55 16 14 9 8 11 2 0 60 NACBELB 60, 61, 62, 63 14 29 17 14 16 13 9 112 NACBELB 64 0 1 1 2 2 0 1 7 NACBELB 65, 66, 67 12 18 3 3 14 12 10 72 NACBELB 70, 71 2 5 2 2 2 0 2 15 NACBELB 721, 723, 724, 725, 726 5 7 6 4 4 0 0 26 NACBELB 722 8 10 4 4 5 3 0 34 NACBELB 73 0 0 0 0 2 0 0 2 NACBELB 741, 743, 744, 745, 746, 747, 748 8 12 10 9 21 8 12 80 NACBELB 742 2 3 2 1 1 1 0 10 Totaal 301 538 245 225 298 144 93 1844 23

tabel 4 Aantal respondenten PERSONEELSKLASSE 10-19 20-49 50-99 100-199 200-499 500-999 +1000 TOTAAL NACBELB 01..05 17 19 9 7 1 0 0 53 NACBELB 10..14 5 3 1 1 0 1 0 11 NACBELB 15, 16 10 15 11 15 18 4 3 76 NACBELB 17 4 23 6 14 15 4 1 67 NACBELB 18 5 20 14 8 5 0 0 52 NACBELB 19 1 2 2 1 0 0 0 6 NACBELB 20 9 22 4 11 2 1 0 49 NACBELB 21 1 2 1 1 8 2 0 15 NACBELB 22 10 16 5 7 9 4 0 51 NACBELB 23241, 242, 243, 245, 246, 247 8 17 4 4 6 7 4 50 NACBELB 244 1 3 1 1 3 0 1 10 NACBELB 25 11 21 12 7 8 1 0 60 NACBELB 26 7 14 4 5 3 1 1 35 NACBELB 27 2 4 3 4 5 1 2 21 NACBELB 28 7 26 16 10 9 1 0 69 NACBELB 29 9 23 11 12 10 1 2 68 NACBELB 30 4 3 1 0 2 0 0 10 NACBELB 31 4 13 3 2 10 3 2 37 NACBELB 32 3 4 1 0 2 0 0 10 NACBELB 33 13 18 5 4 0 0 0 40 NACBELB 34, 35 5 24 7 7 4 7 4 58 NACBELB 36 10 19 12 7 12 0 1 61 NACBELB 37 1 1 0 2 0 0 0 4 NACBELB 40, 41 1 3 1 0 2 5 0 12 NACBELB 451, 454, 455 6 7 7 1 0 1 0 22 NACBELB 452 7 23 12 23 18 3 1 87 NACBELB 453 5 7 2 4 4 1 0 23 NACBELB 50 19 16 20 3 3 1 0 62 NACBELB 51 23 52 38 28 27 3 2 173 NACBELB 521 6 8 2 1 3 1 1 22 NACBELB 522 2 2 0 0 2 0 0 6 NACBELB 523, 524, 525, 526, 527 8 8 11 2 10 0 0 39 NACBELB 55 18 16 10 3 5 0 0 52 NACBELB 60, 61, 62, 63 14 21 16 17 19 9 4 100 NACBELB 64 0 1 2 3 2 0 0 8 NACBELB 65, 66, 67 14 17 7 5 8 1 1 53 NACBELB 70, 71 2 6 1 1 1 0 1 12 NACBELB 721, 723, 724, 725, 726 9 7 9 5 2 1 0 33 NACBELB 722 9 12 4 4 2 2 0 33 NACBELB 73 0 0 0 1 3 0 0 4 NACBELB 741, 743, 744, 745, 746, 747, 748 9 12 8 10 19 3 3 64 NACBELB 742 3 3 3 4 1 0 0 14 Totaal 302 533 286 245 263 69 34 1732 24

tabel 5 Dekkingscoëfficienten per cel (berekend op basis van tabel 2 en 4) PERSONEELSKLASSE 10-19 20-49 50-99 100-199 200-499 500-999 +1000 TOTAAL NACBELB 01..05 13% 33% 56% 88% 100% 24% NACBELB 10..14 25% 38% 50% 50% 0% 100% 0% 31% NACBELB 15, 16 4% 6% 10% 26% 53% 29% 75% 10% NACBELB 17 3% 12% 10% 27% 50% 67% 33% 13% NACBELB 18 5% 19% 45% 57% 71% 0% 19% NACBELB 19 8% 33% 40% 50% 0% 23% NACBELB 20 13% 31% 27% 92% 50% 0% 28% NACBELB 21 3% 6% 9% 9% 73% 67% 14% NACBELB 22 7% 13% 11% 25% 82% 44% 0% 14% NACBELB 23241, 242, 243, 245, 246, 247 24% 46% 24% 27% 67% 140% 200% 42% NACBELB 244 50% 38% 14% 33% 50% 0% 50% 34% NACBELB 25 20% 43% 31% 33% 50% 33% 0% 32% NACBELB 26 6% 12% 11% 23% 30% 50% 100% 12% NACBELB 27 4% 8% 11% 27% 56% 100% 50% 13% NACBELB 28 3% 12% 24% 27% 47% 50% 12% NACBELB 29 7% 17% 26% 52% 77% 33% 67% 20% NACBELB 30 29% 43% 13% 40% 29% NACBELB 31 7% 25% 14% 15% 63% 38% 40% 21% NACBELB 32 27% 27% 11% 40% 0% 0% 22% NACBELB 33 54% 82% 56% 50% 0% 0% 61% NACBELB 34, 35 20% 65% 37% 50% 80% 88% 50% 50% NACBELB 36 6% 13% 27% 39% 80% 0% 100% 15% NACBELB 37 7% 8% 0% 33% 11% NACBELB 40, 41 33% 27% 11% 33% 71% 0% 32% NACBELB 451, 454, 455 2% 4% 15% 25% 0% 100% 3% NACBELB 452 1% 5% 11% 37% 47% 60% 100% 7% NACBELB 453 2% 4% 5% 67% 80% 33% 5% NACBELB 50 4% 8% 45% 27% 75% 100% 9% NACBELB 51 1% 5% 15% 27% 54% 25% 40% 6% NACBELB 521 2% 4% 17% 50% 38% 33% 25% 4% NACBELB 522 3% 12% 0% 67% 6% NACBELB 523, 524, 525, 526, 527 2% 4% 26% 20% 59% 0% 0% 5% NACBELB 55 4% 11% 36% 25% 56% 0% 9% NACBELB 60, 61, 62, 63 2% 4% 11% 27% 63% 69% 44% 7% NACBELB 64 0% 4% 40% 43% 67% 0% 13% NACBELB 65, 66, 67 13% 25% 25% 42% 30% 8% 10% 20% NACBELB 70, 71 2% 6% 6% 11% 33% 50% 5% NACBELB 721, 723, 724, 725, 726 25% 30% 69% 100% 100% 42% NACBELB 722 16% 38% 40% 80% 67% 67% 30% NACBELB 73 0% 0% 0% 100% 100% 33% NACBELB 741, 743, 744, 745, 746, 747, 748 2% 5% 9% 24% 48% 38% 25% 8% NACBELB 742 4% 5% 17% 67% 50% 0% 8% Totaal 4% 10% 18% 33% 54% 48% 37% 11% 25

tabel 6 Universum RSZ (grote matrix) NACE PERSONEELSKLASSE 10-19 20-49 50-99 100-199 200-499 500-999 +1000 TOTAAL NACBELB 01..05 1 367 43 190 85 39 127 7 169 2 211 253 605 NACBELB 10..14 2 10 44 5 86 128 1 170 212 1 254 17 NACBELB 15, 16 3 375 45 295 87 112 129 56 171 35 213 5 255 2 880 NACBELB 17 4 166 46 215 88 83 130 44 172 20 214 6 256 2 536 NACBELB 18 5 113 47 124 89 41 131 11 173 6 215 257 295 NACBELB 19 6 17 48 7 90 4 132 2 174 1 216 1 258 32 NACBELB 20 7 106 49 81 91 20 133 8 175 4 217 259 219 NACBELB 21 8 27 50 36 92 15 134 12 176 12 218 3 260 105 NACBELB 22 9 153 51 119 93 32 135 18 177 7 219 4 261 333 NACBELB 23241, 242, 243, 245, 10 39 52 59 94 32 136 31 178 30 220 8 262 7 206 246, 247 NACBELB 244 11 6 53 7 95 3 137 2 179 4 221 1 263 1 24 NACBELB 25 12 75 54 89 96 43 138 27 180 14 222 2 264 250 NACBELB 26 13 109 55 118 97 30 139 14 181 13 223 1 265 285 NACBELB 27 14 17 56 23 98 14 140 5 182 5 224 2 266 5 71 NACBELB 28 15 335 57 331 99 85 141 30 183 18 225 2 267 801 NACBELB 29 16 112 58 119 100 48 142 25 184 11 226 4 268 3 322 NACBELB 30 17 2 59 2 101 1 143 1 185 227 269 6 NACBELB 31 18 42 60 34 102 12 144 7 186 7 228 3 270 3 108 NACBELB 32 19 12 61 6 103 5 145 2 187 2 229 4 271 4 35 NACBELB 33 20 25 62 31 104 8 146 4 188 2 230 272 70 NACBELB 34, 35 21 54 63 57 105 20 147 18 189 8 231 4 273 9 170 NACBELB 36 22 212 64 164 106 57 148 23 190 13 232 274 469 NACBELB 37 23 35 65 18 107 4 149 5 191 233 275 62 NACBELB 40, 41 24 11 66 6 108 3 150 3 192 3 234 276 26 NACBELB 451, 454, 455 25 404 67 212 109 23 151 6 193 1 235 277 646 NACBELB 452 26 657 68 419 110 108 152 41 194 11 236 278 1236 NACBELB 453 27 236 69 139 111 25 153 11 195 2 237 279 413 NACBELB 50 28 425 70 204 112 27 154 8 196 2 238 1 280 667 NACBELB 51 29 1409 71 787 113 143 155 67 197 13 239 2 281 2421 NACBELB 521 30 408 72 193 114 11 156 2 198 1 240 1 282 2 618 NACBELB 522 31 86 73 13 115 5 157 1 199 241 283 105 NACBELB 523, 524, 525, 526, 527 32 342 74 149 116 17 158 6 200 5 242 284 519 NACBELB 55 33 873 75 365 117 48 159 11 201 7 243 2 285 1306 NACBELB 60, 61, 62, 63 34 820 76 613 118 150 160 40 202 9 244 1 286 6 1639 NACBELB 64 35 16 77 11 119 4 161 2 203 4 245 287 1 38 NACBELB 65, 66, 67 36 159 78 71 120 16 162 11 204 8 246 4 288 1 270 NACBELB 70, 71 37 92 79 42 121 7 163 4 205 247 289 145 NACBELB 721, 723, 724, 725, 726 38 63 80 49 122 14 164 4 206 3 248 1 290 134 NACBELB 722 39 22 81 29 123 4 165 3 207 3 249 1 291 62 NACBELB 73 40 15 82 10 124 6 166 2 208 3 250 1 292 37 NACBELB 741, 743, 744, 745, 746, 41 465 83 254 125 79 167 48 209 21 251 8 293 3 878 747, 748 NACBELB 742 42 88 84 59 126 20 168 8 210 4 252 294 179 Totaal 9000 5755 1418 631 314 73 49 17240 26