De Nederlandsche Bank. Statistisch Bulletin september 2010



Vergelijkbare documenten
De solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen

Achterblijvende groei Overige financiële intermediairs binnen de financiële sector

Enkele vermogenscomponenten van Nederlandse huishoudens

Sterke toename van beleggingen in Duits en Frans schuldpapier. Grafiek 1 - Nederlandse aankopen buitenlandse effecten

Financiële instellingen en bedrijven geven minder schuldpapier uit in 2010

Beleggingen institutionele beleggers 1,5 biljoen euro in 2010

De Nederlandsche Bank. Statistisch Bulletin maart 2009

Uitkomsten kwartaal sectorrekeningen

Beleggingen institutionele beleggers in 2004 met 8,1 procent omhoog

Beleggingen institutionele beleggers met 7 procent toegenomen

Beleggingen institutionele beleggers stijgen naar 1,7 biljoen euro halverwege 2012

Stagnatie bij bancaire bfi s, groei van activiteiten bij overige bfi s

beleggingen n van institutionele beleggers in 2008

Veranderingen in de internationale positie van Nederlandse banken

Huishoudens bouwen hun effectenportefeuille af

Pensioenvoorziening in internationaal perspectief

Beleggingen institutionele beleggers 1,8 biljoen euro

Persbericht. Huishoudens verliezen koopkracht in Centraal Bureau voor de Statistiek

Centraal Bureau voor de Statistiek Factsheet Macro-economische onevenwichtigheden

De Knab Participatie in het kort

Uitkomsten. derde kwartaal aal Hans Wouters. Publicatiedatum CBS-website: 16 januari Den Haag/Heerlen

Institutionele beleggers verwachten meer te beleggen in vastgoed

Marktwaarde van de pensioenverplichtingen in het tweede kwartaal gestegen van miljoen naar miljoen ( miljoen ultimo Q4 2013).

Marktwaardedekkingsgraad per 31 maart 2014: 128,6%, een toename van 3,3%-punt ten opzichte van 31 december 2013.

Marktwaardedekkingsgraad per 30 september ,8%, een toename van 1,3%-punt ten opzichte van 30 juni 2013.

Nog geen terugkeer van huishoudens op de beurs

Vooraf te betalen bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (GAF) Vragen en antwoorden

De Nederlandsche Bank. Statistisch Bulletin juni 2010

Recente ontwikkelingen in de kredietvoorwaarden van banken

2013 in het kort SAMENVATTING VAN HET JAARVERSLAG

Uitkomsten. Publicatiedatum CBS-website: 28 april Voorburg/Heerlen

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Tweede kwartaal april 2012 t/m ultimo juni Samenvatting:

Herstel emissies op financiële markten in 2009

Beleggingsrendement 3% over het vierde kwartaal van 2012 (14,4% over geheel 2012); waarde van de beleggingen gestegen naar miljoen.

De Nederlandsche Bank. Statistisch Bulletin september 2006

PERSBERICHT. Eerste publicatie van MFI-rentestatistieken voor het eurogebied 1

Winstgroei en buffers ondersteunen investerings herstel

CBS: Inkomensverschillen zijn stabiel en relatief klein

Internationale vorderingen Nederlandse banken onder druk

2011 in het kort TOELICHTING OP HET JAARVERSLAG

HOOFDLIJNEN NIEUWE DNB-RAPPORTAGE BELEGGINGSINSTELLINGEN

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Inkomen huishoudens gecorrigeerd voor inflatie licht gedaald. Meer inkomen uit vermogen en pensioen

Opbouw nationaal vermogen stokt

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM. Tweede kwartaal april 2012 t/m 30 juni Samenvatting: Lage rente drukt dekkingsgraad

Kwartaalbericht. 4e kwartaal 2014 Den Haag, 30 januari Samenvatting cijfers per 31 december 2014

Gemengde verwachtingen institutionele beleggers over vastgoed

Beleggingsverslag. 1 januari 2017 tot en met 31 december Aegon Levensverzekeringen NV inzake toeslagen Loodswezen

Beleggingsverslag. 31 december 2015 tot en met 31 december Aegon Levensverzekeringen NV inzake toeslagen Loodswezen

De Nederlandsche Bank. Statistisch Bulletin december 2010

De Nederlandsche Bank. Statistisch Bulletin september 2009

BIJLAGE A bij het. voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Persoonlijk Pensioen Plan

Verkort jaarverslag 2017 Pensioenfonds Cargill

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM

Obligatiemarkt arkt Amsterdam heeft last van crisis

10. Financiële sector ondanks crisis gegroeid. Auteur Leslie Nootenboom

Obligatiemarkt arkt Amsterdam ruimschoots s verdubbeld sinds eeuwwisseling

Bijlage - Omvang Bruto EMU-schuldreductie

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM

2.2. EUROPESE UNIE Droogte remt groei melkaanvoer af. Melkaanvoer per lidstaat (kalenderjaren) (1.000 ton) % 18/17

Levensverzekeraars reduceren renterisico met derivaten

Volume: 0-49 zendingen per jaar Europa 0 2 kg 2-10 kg kg kg

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM

Dekkingsgraad 121,8% per 30 september 2012, toename van 9,3%-punt ten opzichte van 30 juni 2012.

Uitkomsten kwartaal sectorrekeningen eerste kwartaal 20080i

Marktwaarde van de pensioenverplichtingen in het derde kwartaal gestegen van miljoen naar miljoen ( miljoen ultimo Q4 2013).

De Nederlandsche Bank. Statistisch Bulletin september 2008

Schuld op consumptief krediet in 2005 gedaald, roodstand toegenomen

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Derde kwartaal juli 2015 t/m 30 september Samenvatting:

Centraal Bureau voor de Statistiek Factsheet Macro-economische onevenwichtigheden

Alternatieve financieringsvormen voor bankkrediet. Bart P.M. Joosen

Werkloosheid in de Europese Unie

Indexatie pensioenen blijft achter bij loon- en prijsstijging

Persbericht. Kwartaalbericht: vierde kwartaal 2011

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM

2012 in het kort TOELICHTING OP HET JAARVERSLAG

Mutatie ( miljoen) Mutatie 2009* in %

Bankieren met de menselijke maat. Jaarverslag 2015

Kredietverlening aan Nederlandse bedrijven loopt terug

Bij deze opgave horen de informatiebronnen 1 tot en met 6. In deze opgave blijven de belastingen buiten beschouwing.

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Tweede kwartaal april 2015 t/m 30 juni Samenvatting:

2.4 Paragraaf 4 Financiering en beleggingen

De economische groei bedroeg 0,2 % in het eerste kwartaal van Over het hele jaar 2018 nam het bbp met 1,4 % toe

SPNG. veranderingen. was voor. een jaar van grote. Verkort jaarverslag 2013 >

Tarieven Europa: staffel 1

VUT-fondsen op weg naar het einde

De Nederlandsche Bank. Statistisch Bulletin december 2008

HALFJAARBERICHT 2015 BNG VERMOGENSBEHEER B.V.

PERSBERICHT. Versterking kapitaalpositie ING met 10 miljard euro

Samenvatting: positief sentiment en gewijzigde rekenrente (UFR) stuwen dekkingsgraad

Kort jaarverslag Stichting Pensioenfonds nv Linde Gas Benelux

Markt voor onderhandse derivaten in korte tijd sterk gekrompen

Jaarverslag Stichting Optimix Beleggersgiro 2013

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE. Datum Betreft Financiële positie pensioenfondsen

Halfjaarbericht eerste helft 1997 ABN AMRO Asset Management TOTAAL BEHEERD VERMOGEN TOEGENOMEN MET 21 PROCENT

Macro-economische onevenwichtigheden

STATISTIEKEN VAN DE ECB EEN KORT OVERZICHT

Transcriptie:

10 De Nederlandsche Bank Statistisch Bulletin september 2010

Centrale bank en prudentieel toezichthouder financiële instellingen 2010 De Nederlandsche Bank nv Oplage: 2400 Iedere openbaarmaking en verveelvoudiging voor educatieve en nietcommerciële doeleinden is toegestaan, mits met bronvermelding. Westeinde 1, 1017 zn Amsterdam Postbus 98, 1000 ab Amsterdam Telefoon (020) 524 91 11 Telefax (020) 524 25 00 Website: www.dnb.nl issn: 1566-1288 De cijfers zijn verzameld door de Nederlandsche Bank, tenzij anders vermeld. De totalen voor het eurogebied zijn opgesteld door de Europese Centrale Bank. Zij publiceert deze cijfers in haar maand bericht en op de website (www.ecb.int). De tabellen in dit Statistisch Bulletin zijn in het algemeen afgesloten op 21 september 2010. De op de website gepubliceerde cijfers worden voortdurend geac tualiseerd.

Inhoud Inleiding 7 Artikelen De solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen 9 Achterblijvende groei Overige financiële intermediairs binnen de financiële sector 15 Enkele vermogenscomponenten van Nederlandse huishoudens 21 Collectieve pensioenen bij verzekeraars: ruim 900.000 deelnemers 27 Monetair-financiële statistieken Nederland Financiële markten Rentes 1.1 Rentetarieven van de Europese Centrale Bank 2* 1.2.1 Marktrentevoeten 4* 1.2.2 Rentes van in Nederland gevestigde MFI s op deposito s en leningen, met bijbehorende volumes 8* Wisselkoersen 2.1 Wisselkoersen en goudprijs 10* Aandelenbeursindices 3.1 Aandelenbeursindices 12* Emissiemarkt 4.1 Emissies van effecten met uitzondering van aandelen door Nederlandse ingezetenen 14* 4.1.1 Bruto-emissies van effecten met uitzondering van aandelen door Nederlandse ingezetenen 16* 4.1.2 Netto-emissies van effecten met uitzondering van aandelen door Nederlandse ingezetenen 18* 4.1.3 Uitstaande bedragen van effecten met uitzondering van aandelen uitgegeven door Nederlandse ingezetenen 20* 4.2 Emissies en koerswaarden van op de Euronext Amsterdam Stock Market genoteerde aandelen 22* 4.3 Individuele emissies 24* Financiële instellingen Banken Binnenlands bankbedrijf (monetair) 5.1 Balans van De Nederlandsche Bank (monetaire opstelling) 26* DNB / Statistisch Bulletin september 2010 5.2 Balans van de in Nederland gevestigde MFI s (exclusief DNB) 28* 5.2.1 Leningen van MFI s aan de private sector, naar sectoren, oorspronkelijke looptijd en instrument 30* 5.2.2 Bij MFI s aangehouden deposito s van de private sector, uitgesplitst naar sector en instrument 32* 5.2.3 Spaargeld huishoudens Nederland 34* 5.2.4 Uitsplitsing naar valuta van bepaalde activa en passiva van in Nederland gevestigde MFI s (exclusief DNB) 36* 5.3 Gecombineerde balans van De Nederlandsche Bank en in Nederland gevestigde MFI s 38* 5.4 Bijdrage van Nederland aan monetaire aggregaten in het eurogebied 40* 5.5 Ontwikkeling acceptatiecriteria en vraag bancaire kredietverlening bij in Nederland gevestigde MFI s 42* Geconsolideerd bankbedrijf (toezicht) 5.6 Balansen van geregistreerde kredietinstellingen (bedrijfseconomische opstelling) 44* 5.7 Baten en lasten van geregistreerde kredietinstellingen 45* 5.8 Buitenlandse schuldverhoudingen van MFI s 46* 5.9 Geconsolideerde activa van binnenlandse kredietinstellingen: vorderingen op directe en uiteindelijke debiteur 48* 5.10 Onderhandse derivatencontracten bij Nederlandse banken 50* Betalingsverkeer 5.11 Transacties en omzetten in het topgiraal betalingsverkeer naar type betaling 52* 5.12 Retailbetalingsverkeer 54* Register 5.13 stand der inschrijvingen in het register Wft 56* Beleggingsinstellingen Nederlandse beleggingsinstellingen 6.1 Balans van beleggingsinstellingen 58* 6.1.1 Verkorte balansen van beleggingsinstellingen naar fondstype 60* 6.1.2 Activa en passiva van beleggingsinstellingen naar sector 62* 6.2 Netto inleg en balanstotaal van beleggingsinstellingen naar fondstype 66* 6.3 Netto inleg en belegd vermogen in beleggingsinstellingen naar sector 67* 3

6.4 Rendement van beleggingsinstellingen naar fondstype 68* 6.5 Winst- en verliesrekening van beleggingsinstellingen 69* Nederlandse beleggingen in buitenlandse beleggingsinstellingen 6.6.1 Nederlandse netto inleg in buitenlandse beleggingsfondsen 70* 6.6.2 Nederlands belegd vermogen in buitenlandse beleggingsfondsen 71* Verzekeraars Macro-economische statistiek verzekeraars 7.1 Balans van verzekeringsinstellingen 72* 7.1.1 Verkorte balansen van verzekeringsinstellingen naar type 74* 7.1.2 Activa en passiva van verzekeringsinstellingen naar sector 76* 7.1.3 Kasstroomoverzicht van verzekeringsinstellingen 80* Toezichtsgegevens verzekeraars 7.2 Balans en actuele waarde beleggingen van onder toezicht staande verzekeraars 82* 7.3 Baten- en lastenrekening van onder toezicht staande verzekeraars 86* 7.4 Solvabiliteit van onder toezicht staande verzekeraars 90* 7.5 Uitkeringen en premies van onder toezicht staande verzekeraars 92* Register 7.6 Onder toezicht staande verzekeraars 94* Pensioenfondsen Macro-economische statistiek pensioenfondsen 8.1 Balans van pensioenfondsen 96* 8.1.1 Verkorte balansen van pensioenfondsen naar type 98* 8.1.2 Activa en passiva van pensioenfondsen naar sector 100* 8.1.3 Kasstroomoverzicht van pensioenfondsen 104* Toezichtsgegevens pensioenfondsen 8.2 Organisatie & Pension Fund Governance 106* 8.3 Balans op actuele waarde 107* 8.4 Baten- en lastenrekening 108* 8.5 Beleggingen risico deelnemer 109* 8.6 Aantal deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden 110* 8.7 Demografie van pensioenfondsen 111* 8.8 Geraamde dekkingsgraad van pensioenfondsen 112* 8.9 Belegd pensioenvermogen voor risico pensioenfondsen 114* 8.10 Hoogte toeslagen voor deelnemers en inactieven 116* Pensioenregelingen 8.11 Typen pensioenovereenkomsten 118* 8.12 Soorten pensioen 120* 8.13 Opbouwpercentage bij de toezegging van het ouderdomspensioen voor uitkeringsovereenkomsten 122* 8.14 Soort franchise 124* 8.15 Basis voor toeslagverlening voor deelnemers (middelloon) 126* 8.16 Basis voor toeslagverlening van ingegaan ouderdomspensioen 130* Register 8.17 Onder toezicht staande pensioenfondsen 133* Overige financiële instellingen Special Purpose Vehicles 9.1 Balansgegevens van Special Purpose Vehicles 134* Financiële Stabiliteit 10.1 Financiële stabiliteitsindicatoren 136* Huishoudens 11.1 Vermogenscomponenten van Nederlandse huishoudens 138* Betalingsbalans en extern vermogen 12.1 Betalingsbalans 140* 12.2 Goederenrekening 141* 12.3 Dienstenrekening 142* 12.4 Inkomensrekening 144* 12.5 Inkomensoverdrachten 145* 12.6 Directe investeringen 146* 12.7.1 Effectenverkeer 148* 12.7.2 Buitenlandse effecten, niet-emu, naar sector van de houder 149* 12.8 Financiële derivaten en overig financieel verkeer 150* 12.9 Geografische uitsplitsing van de Nederlandse betalingsbalans 152* 12.10 Extern vermogen van Nederland 154* 12.11 Reconciliatie van betalingsbalans en extern vermogen 156* 12.12 Bruto externe schuld van Nederland 158* 4 DNB / Statistisch Bulletin september 2010

12.13 Betalingsbalans inclusief BFI s (Bijzondere Financiële Instellingen) 160* 12.14 Extern vermogen van Nederland inclusief BFI s 162* 12.15 Internationale reserves 164* Kernstatistiek 13.1 Economische kerngegevens voor Nederland 166 Bijlage: toelichting op de statistieken 171* Overzicht verschenen artikelen 2005-2010 192* Overzicht verschenen Themanummers 194* De inhoud van deze publicatie is verzorgd door de Divisie Statistiek en informatie (telefoon 020-524 19 90, telefax 020-524 25 12) Verklaring der tekens 0 (0,0) = het getal is minder dan de helft van de gekozen afronding of nihil niets (blank) = een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen c.q. het gegeven wordt niet (aan de Bank) gerapporteerd = gegevens ontbreken nog Afronding Soms kloppen tellingen niet geheel (door geautomatiseerde afronding per reeks); anderzijds is de aansluiting van de ene tabel op de andere niet steeds geheel verwezenlijkt (door afronding per tabel). De tabellen uit dit Bulletin worden tevens op internet gepubliceerd ( Statistiek in www.dnb.nl), maar dan voor langere periodes. In een aantal gevallen zijn daarin ook reeds recentere gegevens verwerkt. De meeste jaar-, kwartaal- en maandreeksen beginnen in 1982. Dagcijfers beginnen in 1990. In het kader van de Special Data Dissemination Standard (sdds) van het imf worden de publicatiedata van de balans van de Nederlandsche Bank (tabel 5.1), de gecombineerde balans dnb en in Nederland gevestigde mfi s (tabel 5.3), de betalingsbalans (tabel 12.1) en het extern vermogen van Nederland (tabel 12.10) aangekondigd op het internet (www.dnb.nl onder Statistiek ). De publicatiedata van alle onder de sdds vallende Nederlandse kernstatistieken reële statistieken, overheidsfinanciën en monetair-financiële statistieken worden gepresenteerd op de sdds internetpagina (www.dsbb.imf.org). Een overzicht van de meest recente gegevens van deze kernstatistieken is te vinden op het internet (www.dsbb.statistics.nl). DNB / Statistisch Bulletin september 2010 5

Inleiding Dit bulletin bevat vier artikelen over achtereenvolgens: 1. de solvabiliteit van het Nederlandse bankwezen, 2. de ontwikkelingen in een niet vaak belichte categorie in de financiële sector, de zogenoemde overige financiële intermediairs, 3. de financiële activa van huishoudens en 4. collectieve pensioenregelingen bij verzekeraars. De onrust op de financiële markten heeft tot verscherpte aandacht geleid voor de solvabiliteit van banken, de mate waarin hun vermogen de mogelijke verliezen op (risico-gewogen) activa dekt en een voldoende buffer vormt om tegenvallers op te vangen. De feitelijke verhouding tussen de waarde van deze activa en het zogeheten toetsingsvermogen, de solvabiliteitsratio, bedroeg eind maart 2010 voor Nederlandse banken 14 procent. Sinds de invoering in Nederland van nieuwe internationale toezichtrichtlijnen, in januari 2008 en neergelegd in het Bazel II akkoord, is de solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen gestegen. Voor een deel was dat te danken aan de vernieuwde richtlijnen zelf, die nu beter aansluiten bij de ontwikkelingen van het risicomanagement in het bankbedrijf. Maar ook los daarvan is in de periode 2008-I 2010-I de solvabiliteitsratio met 2 procentpunten toegenomen. Door inzichten opgedaan tijdens de financiële crisis is echter ook duidelijk geworden dat in de toekomst aanvullende kapitaalvereisten voor banken noodzakelijk zijn. Het onlangs gesloten Bazel III akkoord voorziet daarin. De financiële sector omvat in Nederland behalve banken, verzekeraars en pensioenfondsen een verhoudingsgewijs omvangrijke categorie overige financiële instellingen (ofi s) zoals bijzondere financiële instellingen en beleggingsinstellingen. Tot deze ofi s behoort ook een kleine, gevarieerde restgroep van zogeheten overige financiële intermediairs (ofim s). Eind 2009 hadden ze een balanstotaal van EUR 350 miljard. Een belangrijk type ofim s vormen financiële holdings. Via die holdings stond eind 2009 ruim de helft (EUR 130 miljard) uit van het aandelenkapitaal van de bank- en verzekeraarsconcerns waartoe ze behoren. De balanstotalen van ofim s veranderden de afgelopen jaren per saldo nauwelijks, terwijl die bij andere financiële instellingen stegen. Daalden sinds 2007 de bedrijfsleningen door ofim s met EUR 17 miljard, bij banken stegen ze met EUR 30 miljard. Het aandeel van bancaire lease- en financieringsmaatschappijen in de totale kredietverlening aan Nederlandse bedrijven daalde in 2009 tot 7 procent. In 2007 had het nog 12 procent bedragen. De financiële activa van Nederlandse huishoudens bedroegen aan het einde van het eerste kwartaal van 2010 ruim EUR 1.300 miljard. Na aftrek van schulden, zoals woninghypotheken, resulteerde voor huishoudens een netto financieel vermogen van bijna EUR 700 miljard. Dat kwam neer op gemiddeld ruim EUR 53.000 per Nederlander boven de 18. Dit vermogen groeit. In de drie jaar tot en met het eerste kwartaal van 2010 steeg het met EUR 105 miljard. Huishoudens verloren tijdens de financiële crisis weliswaar een substantieel bedrag op hun effectenportefeuille (EUR 21 miljard), maar daartegenover stonden stijgingen van pensioenaanspraken met EUR 143 miljard en van spaartegoeden met EUR 54 miljard. Voor een completer beeld van het vermogen van huishoudens zou ook gekeken moeten worden naar het eigenwoningbezit, maar dat valt buiten de financiële activa. Relevant zou ook zijn in welke mate de waarde van pensioenaanspraken en -rechten spoort met de (toekomstige) betaalbaarheid daarvan. Net als pensioenfondsen bieden ook verzekeraars collectieve pensioenregelingen aan. Bij hen hebben werkgevers uit het midden- en kleinbedrijf het pensioen geregeld voor ruim 900.000 deelnemers en dat aantal neemt nog toe. Er zijn veel overeenkomsten met de regelingen bij de pensioenfondsen, maar ze zijn over het algemeen wel soberder. De risico s liggen in veel gevallen meer bij de werknemers. Vooral bij kleine bedrijven kunnen die minder gespreid worden (bijna 90% van de regelingen is afgesloten door ondernemingen met minder dan 50 werknemers). Kleine bedrijven kiezen relatief meer voor een type contract waarbij de hoogte van de pensioenuitkering in grote mate afhankelijk is van het rendement op de ingelegde gelden. Overigens is er ook bij pensioenfondsen een tendens om in de vorm van collective defined contribution -regelingen het risico deels naar de deelnemer te verschuiven. DNB / Statistisch Bulletin september 2010 7

De solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen De onrust op de financiële markten heeft tot verscherpte aandacht geleid voor de solvabiliteit van banken, de mate waarin hun vermogen de mogelijke verliezen op (risicogewogen) activa dekt en een voldoende buffer vormt om tegenvallers op te vangen. De feitelijke verhouding tussen de waarde van deze activa en het zogeheten toetsingsvermogen, de solvabiliteitsratio, bedroeg eind maart 2010 voor Nederlandse banken 14 procent. Sinds de invoering in Nederland van nieuwe internationale toezichtrichtlijnen in januari 2008, neergelegd in het Bazel II akkoord, is de solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen gestegen. Voor een deel was dat te danken aan de vernieuwde richtlijnen zelf, die nu beter aansluiten bij de ontwikkelingen van het risicomanagement in het bankbedrijf. Maar ook los daarvan is in de periode 2008:1-2010:1 de solvabiliteitsratio met 2 procentpunten toegenomen. Over deze veranderingen gaat dit artikel, waarin de solvabiliteit van Nederlandse banken ook vergeleken wordt met die van banken in andere Europese landen. De kapitaalvereisten Tegenover de activa die Europese banken op hun balans hebben, dienen ze minimaal een bepaald bedrag aan vermogen te hebben staan. De minimum kapitaalvereisten zijn vastgelegd in het Bazel II akkoord en hangen af van het kredietrisico, het marktrisico en het operationele risico dat over de diverse activa wordt gelopen. Die risico s kunnen per balanspost verschillen en daarom tellen niet alle activa even zwaar mee in de berekening van de totale kapitaalvereisten: de activa hebben verschillende wegingspercentages (hypotheken bijvoorbeeld 35 procent). De totale kapitaalvereisten bedroegen voor het Nederlandse bankwezen aan het eind van het eerste kwartaal van 2010 EUR 77 miljard. De afgelopen twee jaar is dit totaal met ruim EUR 13 miljard afgenomen (grafiek 1). Dat kwam door de overname van ABN Amro door Fortis, Banco Santander en Royal Bank of Scotland, maar ook door de overgang op het Bazel II raamwerk. Van de totale vereisten had 88 procent te maken met kredietrisico, dat is het risico dat een debiteur niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Eind 2008 was dat nog 72 procent. Sinds Bazel II betreffen de kapitaalvereisten ook het zogeheten operationele risico, het risico van verliezen als gevolg van menselijke fouten, falende interne processen of externe gebeurtenissen als stroomuitval of brand. Het aandeel van de vereisten uit hoofde van dit risico fluctueerde de afgelopen twee jaar tussen de 8 en 10 procent. Kapitaalvereisten betreffen ook marktrisico, het prijsrisico dat banken lopen op hun handelsportefeuilles in aandelen, obligaties, vreemde valuta etc. In de periode 2008-2010 ging het hierbij overigens om slechts een paar procent van de totale kapitaalvereisten. De overige kapitaalvereisten, eind maart 2010 een kleine EUR 10 miljard, betreffen een restcategorie die grotendeels samenhangt met de invoering van Bazel II. De herziene berekeningswijzen in het Bazel II akkoord leidden voor banken die hun risicobeheersing baseren op geavanceerde eigen modellen in plaats van op de standaardmodellen (zie hierna) soms tot een significante daling van kapitaalvereisten. Om te voorkomen dat de kapitaalvereisten begin 2008 bij de invoering van Bazel II abrupt zouden terugvallen, werd in internationaal verband voorlopig een minimum niveau ingesteld, de zogenoemde Bazel I vloer. In 2008 mochten de uit de activa af te leiden kapitaalvereisten nog niet zakken onder 90 procent van de kapitaalvereisten onder Bazel I. En in 2009 diende nog ten minste 80 procent te worden gehaald (grafiek 2). Deze Bazel I vloer is vooralsnog ook voor 2010 en 2011 gehandhaafd. De extra kapitaalvereisten die voor banken voorlopig nog Grafiek 1 Omvang risicocategorieën kapitaalvereisten Miljarden euro s 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 I 08 II III IV I 09 Kredietrisico Marktrisico Operationeel risico II III IV I 10 Overige DNB / Statistisch Bulletin september 2010 9

De solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen Grafiek 2 Kapitaalvereisten 2010 1 In procenten 100 90 80 Feitelijke vereisten (Bazel I vloer) 70 60 50 40 30 20 10 0 Bazel II Bazel I 1 In dit voorbeeld is verondersteld dat de kapitaalvereisten onder Bazel II 30 procent lager zijn dan ze voor dezelfde activa zouden zijn geweest onder Bazel I. Grafiek 3 Extra kapitaalvereisten uit hoofde van de Bazel I vloer Miljarden euro s 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 I 08 II III IV I 09 II III IV I 10 uit de Bazel I vloer voortvloeien in het fictieve voorbeeld in grafiek 2 de afstand van de linkerstaaf tot de stippellijn - vormen het leeuwendeel van de restcategorie. In verband met de Bazel I vloer bleven de kapitaalvereisten in 2008 gemiddeld nog zo n EUR 15 miljard hoger dan ze zouden zijn geweest als de Bazel I eisen meteen volledig waren losgelaten (grafiek 3). In 2009, toen de vloer van 90 naar 80 procent werd verlaagd, daalden ook de extra kapitaalvereisten tot EUR 5 miljard. Aan het eind van het eerste kwartaal van 2010 bedroegen de extra vereisten EUR 7 miljard, zo n 10 procent van de totale kapitaalvereisten. Inmiddels is overeenstemming bereikt over het zogeheten Bazel III pakket, op grond waarvan de kapitaalvereisten voor banken zullen worden verhoogd. Het toetsingsvermogen De solvabiliteit van een bank wordt getoetst door de kapitaalvereisten te vergelijken met het aanwezige vermogen, dat voor dit doel op een bepaalde manier gedefinieerd wordt. Eind maart 2010 bedroeg dit toetsingsvermogen van het Nederlandse bankwezen EUR 135 miljard. Dat was een bedrag ruim boven de kapitaalvereisten van EUR 77 miljard en ook ruim boven de EUR 70 miljard die zou hebben gegolden als de Bazel I vloer al volledig zou zijn weggevallen. Het toetsingsvermogen bestaat uit drie categorieën: het zogeheten kernvermogen, het aanvullende vermogen en het overige vermogen. Afhankelijk van aflossingsverplichtingen en looptijden zijn de verschillende vermogenscomponenten op de bankbalans meer of minder geschikt om tot het toetsingsvermogen te worden gerekend. De voor banken belangrijkste vermogenscomponent is het kernvermogen, ook wel Tier 1 vermogen genoemd, waarop geen aflossingsverplichting rust. De belangrijkste bestanddelen van het Tier 1 vermogen zijn het gewone aandelenkapitaal, agioreserves plus de ingehouden winsten en bepaalde hybride vermogensinstrumenten (mengvormen tussen eigen vermogen en vreemd vermogen). Eind maart 2010 vormde dit kernvermogen 82 procent van het totale toetsingsvermogen van het Nederlandse bankwezen. Naast het kernvermogen worden ook aanvullend vermogen (Tier 2) en overig vermogen (Tier 3) onderscheiden. Het aanvullend vermogen, bestaande uit onder andere herwaarderingsreserves en langlopende achtergestelde schulden, vormde eind maart zo n 17 procent van het totale toetsingsvermogen. Het overige vermogen, kortlopende achtergestelde leningen, mag uitsluitend worden gebruikt ter dekking van marktrisico, maar de bijdrage van deze categorie is minimaal (nog geen procent). De verhouding tussen de drie categorieën toetsingsvermogen is de afgelopen jaren nauwelijks veranderd. De solvabiliteitsratio Het toetsingsvermogen van EUR 135 miljard vormde aan het eind van het eerste kwartaal van 2010 zo n 14 10 DNB / Statistisch Bulletin september 2010

De solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen Grafiek 4 Solvabiliteitsratio In procenten 16 14 12 10 8 6 4 2 0 I 01 II III IV I 02 II III IV I 03 II III IV I 04 II III IV I 05 II III IV I 06 II III IV I 07 II III IV I 08 II III IV I 09 II III IV I 10 Bazel I Bazel II procent van de naar risicograad gewogen waarde van de activa. In Nederland heeft deze solvabiliteitsratio, ook BIS-ratio genoemd, lange tijd op een stabiel niveau gelegen (grafiek 4). Over de periode 2000 tot 2007 bedroeg de BIS-ratio gemiddeld ruim 11 procent. Over 2008 en 2009 bedroeg de ratio gemiddeld 13 procent. Aangezien de solvabiliteitsratio gelijk is aan het toetsingsvermogen gedeeld door de kapitaalvereisten zou deze ratio hoger zijn geweest als de kapitaalvereisten lager waren geweest door het eerder wegvallen van de Bazel I vloer. Ook wanneer de invloed van de overgang op Bazel II buiten beschouwing wordt gelaten, neemt de BIS-ratio vanaf 2008 toe. Deze toename, zo n 2 procentpunt, is voornamelijk het gevolg van de overname van ABN Amro door Fortis, Banco Santander en Royal Bank of Scotland. Daarbij stootte ABN Amro bedrijfsonderdelen af en werden risicovollere onderdelen (met hogere kapitaalvereisten) overgedragen aan het consortium. Met de Bazel II richtlijnen is gepoogd meer rekening te houden met verschillende soorten risico s. De kapitaalvereisten van Bazel I sloten door financiële innovaties en de ontwikkeling van nieuwe instrumenten voor risicobeheersing (kredietderivaten etc.) niet goed meer aan op de daadwerkelijke over de activa gelopen risico s. In Bazel I werd de betekenis van bijvoorbeeld kredietderivaten en andere risicoverlagende producten voor de solvabiliteit nog onvoldoende meegewogen. Onder Bazel II bestaat voor banken de mogelijkheid om risico s met geavanceerdere (interne) modellen te bepalen. Dat stelt hoge eisen aan het risicomanagement bij de banken. Hiertegenover staat dat de eigen, vaak meer nauwkeurige, inschattingen van risico s voor dezelfde risicogewogen activa leiden tot lagere kapitaalvereisten en daarmee een hogere solvabiliteitsratio. Naast de BISratio publiceren banken in hun externe verslaggeving vaak ook een Tier 1 ratio, al dan niet aangevuld met een Core Tier 1 ratio. Voor de bepaling van de Tier 1 ratio mag in plaats van het totale toetsingsvermogen alleen het kernvermogen worden meegeteld. Daardoor valt de Tier 1 ratio lager uit dan de BIS-ratio. De afgelopen Grafiek 5 Door banken gehanteerde solvabiliteitsratio s In procenten 16 14 12 10 8 6 4 2 0 I 08 II III IV I 09 BIs-Ratio Tier 1 ratio Core Tier 1 ratio II III IV I 10 DNB / Statistisch Bulletin september 2010 11

De solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen Grafiek 6 BIS-ratio en Tier 1 ratio in Europa (ultimo 2008) In procenten 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 Malta België Luxemburg Finland Denemarken Duitsland Groot-Britannië Hongarije Roemenië Nederland Ierland Slovenië Tsjechië Polen Spanje Slowakije Oostenrijk Cyprus Letland Litouwen Estland Zweden Italië Frankrijk Portugal Griekenland BIssolvabiliteitsratio Tier 1 ratio EU- gemiddelde paar jaren is ook de Tier 1 ratio met circa 2 procentpunt gestegen tot ruim 11 procent (grafiek 5). Inmiddels is door de financiële crisis duidelijk geworden dat de omvang van en samenhang tussen de risico s in het financiële systeem veel groter waren dan voorzien. Door onderschatting van de feitelijke risico s (en dus een onderschatting van de kapitaalvereisten) kan de solvabiliteitsratio hoger lijken dan de werkelijke mate waarin het financiële systeem solvabel is. Dit was een van de belangrijke redenen voor toezichthouders om nieuwe kapitaalsvereisten voor de banken op te stellen (Bazel III). De meest nauw gedefinieerde ratio, de Core Tier 1 ratio, is niet vastgelegd in regelgeving maar wordt in de financiële wereld zelf wel gehanteerd. Core Tier 1 vermogen is het Tier 1 vermogen zonder hybride vermogenscomponenten. Door deze verdere afbakening valt de Core Tier 1 ratio lager uit dan de Tier 1 ratio. De verschillende ratio s ontwikkelen zich in de praktijk voor het Nederlandse bankwezen vrijwel parallel. De solvabiliteit van Nederlandse banken in Europees perspectief In Europa bestaan aanzienlijke verschillen in de solvabiliteit van de bankensectoren in de diverse landen. Eind 2008 varieerde de solvabiliteitsratio van ruim 9 tot bijna 18 procent (grafiek 6). De solvabiliteit van het Nederlandse bankwezen lag eind 2008 met een BISratio van 12 procent net iets boven het EU-gemiddelde (11,7 procent, hier berekend voor 26 lidstaten; voor Bulgarije ontbreken gegevens). Tot de landen met de hoogste ratio s behoort behalve Malta (18 procent) ook buurland België (16 procent). Op de derde plaats, met een ratio van 15 procent, staat de omvangrijke bankensector in Luxemburg. Hekkensluiter is Griekenland (9 procent). Ook in Italië, Portugal en Frankrijk lag eind 2008 de ratio iets onder het EU-gemiddelde (cijfers van andere landen over 2009 zijn nog niet beschikbaar). Hoewel er uitzonderingen zijn, is de beschikbaarheid van statistische informatie over de solvabiliteit en liquiditeit van het bankwezen in vele landen nog beperkt. DNB zal in lijn met de aanbeveling van de Commissie De Wit binnenkort meer informatie gaan publiceren conform de modellen die het Committee of European Banking Supervisors (CEBS) hiertoe heeft opgesteld. 12 DNB / Statistisch Bulletin september 2010

De solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen Afsluitende opmerkingen De solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen is in 2008 en 2009 toegenomen. Na 1 januari 2008, bij de invoering van de Bazel II richtlijnen, daalden de kapitaalvereisten als gevolg van aangepaste risicowegingen en de toepassing van geavanceerde eigen modellen van banken. Daarnaast zijn risicovollere onderdelen van het Nederlandse bankwezen in omvang verminderd. Eind 2009 was de BIS-ratio in Nederland gestegen tot 14 procent. In Europa nam ons land eind 2008 een gemiddelde positie in. Door inzichten opgedaan tijdens de financiële crisis is duidelijk geworden dat in de toekomst aanvullende kapitaalvereisten voor banken noodzakelijk zijn. In het nieuwe Bazel III akkoord zijn daarover afspraken gemaakt die bijdragen aan een versterking van de kapitaalspositie van banken. DNB / Statistisch Bulletin september 2010 13

Achterblijvende groei Overige financiële intermediairs binnen de financiële sector De financiële sector omvat in Nederland behalve banken, verzekeraars en pensioenfondsen een verhoudingsgewijs omvangrijke categorie overige financiële instellingen (ofi s) zoals bijzondere financiële instellingen en beleggingsinstellingen. 1 Tot deze ofi s behoort ook een kleine, gevarieerde restgroep van zogeheten overige financiële intermediairs (hierna ofim s). Eind 2009 hadden ze een balanstotaal van EUR 350 miljard. Dat is een bescheiden bedrag vergeleken bij dat voor alle ofi s samen (EUR 2.300 miljard), maar erachter gaat een belangrijke rol schuil voor met name financiële holdings: via hen stond eind 2009 ruim de helft (EUR 130 miljard) uit van het aandelenkapitaal van de bank- en verzekeraarsconcerns waartoe ze behoren. De balanstotalen van ofim s veranderden de afgelopen jaren nauwelijks, wat contrasteerde met de stijging bij andere financiële instellingen. Vooral de daling van aan Nederlandse bedrijven verstrekte leningen met EUR 17 miljard sinds 2007 contrasteerde met de stijging van door banken verstrekte leningen over deze periode (met EUR 30 miljard). Het aandeel van bancaire lease- en financieringsmaatschappijen in de totale kredietverlening aan Nederlandse bedrijven daalde daarmee in 2009 tot 7 procent. In 2007 had het nog 12 procent bedragen. Op deelnemingen van ofim s werd (net als op die van andere financiële instellingen) slechts een deel van eerdere waarderingsverliezen goed gemaakt. Inleiding Nederland kent diverse typen overige financiële intermediairs zoals holdings, financierings-, lease-, participatie- en ontwikkelingsmaatschappijen en financiële hulpbedrijven. Deze intermediairs vormen binnen de sector ofi s gedomineerd door bijzondere financiële instellingen een betrekkelijk kleine restgroep naast beleggingsfondsen en special purpose vehicles, waar ze qua balanstotaal mee vergelijkbaar zijn (grafiek 1b). In deze restgroep onderscheiden de financiële intermediairs zich van elkaar onder andere door de samenstelling van hun activa (box 1). De grootste categorie vormden eind 2009 de holdings, met een balanstotaal van EUR 162 miljard (tabel 1). Tot de ofim s behoren in het bijzonder ook dochterondernemingen van banken, die zelf niet rechtstreeks middelen van het publiek aantrekken en daarom niet tot de sector banken gerekend worden. 2 Bankdochters hadden eind 2009 een balanstotaal van EUR 118 miljard. De resterende ofim s, een kleine, gemêleerde categorie van niet-bankdochters, had een balanstotaal van EUR 70 miljard. Deze drie hoofdcategoriën ofim s zullen hierna worden besproken voor de periode 2005-2009 aan de hand van CBS-cijfers voor de Nationale Rekeningen. 3,4 Grafiek 1a Balanstotaal Nederlandse financiële instellingen naar subsector, ultimo 2009 Miljarden euro s Grafiek 1b Uitsplitsing balanstotaal overige financiële instellingen naar hoofdgroep, ultimo 2009 Miljarden euro s 1.112 350 2.288 359 302 1.877 2.216 Monetaire financiële instellingen Overige financiële instellingen special purpose vehicles verzekeraars en pensioenfondsen Beleggingsinstellingen Bijzondere financiële instellingen Overige financiële intermediairs DNB / Statistisch Bulletin september 2010 15

Achterblijvende groei Overige financiële intermediairs binnen de financiële sector Tabel 1 Overige financiële instellingen en overige financiële intermediairs, 2009 Miljarden euro s Hoofdgroep Balanstotaal voornaamste activa voornaamste passiva Bijzondere financiële instellingen 1.877 Deelnemingen in en leningen aan buitenlandse groepsmaatschappijen Eigen vermogen en leningen van buitenlandse groepsmaatschappijen Uitgegeven participaties Beleggingsinstellingen 302 Beleggingen in effecten en onroerend goed special purpose vehicles 359 Hypotheken en Uitgegeven obligaties bedrijfsleningen Overige financiële intermediairs 350 wv. holdings van financiële 162 Deelnemingen in en leningen instellingen aan dochters wv. dochters van banken 118 Divers, zie tabel 3 Divers, zie tabel 3 wv. niet-bankdochters 70 idem idem Eigen vermogen en uitgegeven effecten Ontwikkeling activa gedomineerd door aandelen De financiële activa van de ofim s namen de afgelopen vijf jaren toe van EUR 321 miljard in 2005 tot EUR 336 miljard in 2009 (tabel 2). Deze geringe groei, met in totaal 5 procent, bleef sterk achter bij de groei die de balanstotalen van andere financiële instellingen lieten zien. Bij verzekeraars en pensioenfondsen bedroeg de groei 14 procent door voornamelijk de toegenomen omvang van de beleggingen. Het balanstotaal van banken groeide met bijna 30 procent, vooral door een toengenomen bezit aan schuldpapier. De omvang van special purpose vehicles groeide met zelfs 120 procent door Grafiek 2 Ontwikkeling balansomvang financiële instellingen Indices (2005 = 100) 240 220 200 180 160 140 120 100 80 05 06 07 08 09 Banken special purpose vehicles Overige financiële intermediairs verzekeraars en pensioenfondsen Tabel 2 Financiële balans overige financiële intermediairs 1 Miljarden euro s vorderingen 2005 2006 2007 2008 2009 Chartaal en giraal geld 3 2 2 2 2 Deposito's 20 19 23 26 27 Obligaties 16 12 9 10 11 Aandelen 148 165 243 157 174 Leningen 125 138 138 136 118 Transitoria 10 11 12 9 4 Totaal 321 348 427 340 336 schulden Obligaties 34 43 46 43 42 Aandelen 173 199 244 123 134 Leningen 146 144 150 154 133 Transitoria 10 13 13 11 9 Totaal 363 399 452 330 317 1 De financiële balans is exclusief niet-financiële activa (onroerend goed, inventaris, licenties, octrooien) en niet-financiële passiva (de eigen reserves, oftewel het verschil tussen financiële en niet-financiële activa minus de financiële passiva). vandaar dat vorderingen en schulden niet gelijk zijn aan elkaar. Het saldo van beide slaat zelfs scherp om in de beschouwde periode. Dat komt door de daling van de tegen martkwaarde opgenomen aandelenschuld van beursgenoteerde bedrijven. 16 DNB / Statistisch Bulletin september 2010

Achterblijvende groei Overige financiële intermediairs binnen de financiële sector Box 1 Typen overige financiële intermediairs Holdings van financiële instellingen Holdings van financiële instellingen voeren het beheer en de leiding over een groep dochterondernemingen die tot de sector financiële instellingen behoren. Voorbeelden hiervan zijn ING Groep, Achmea Holding en Aegon N.V. De activa van financiële holdings bestaan voor een belangrijk deel uit aandelen/deelnemingen en leningen (tabel 3). Leasemaatschappijen Financiële leasemaatschappijen verschaffen financiering voor de aankoop van duurzame goederen tegen een periodieke vergoeding. Gewoonlijk worden de betreffende goederen door de cliënt zelf gekocht en blijven deze eigendom van de cliënt. De leasemaatschappij verschaft slechts de financiering. Dit is een belangrijk onderscheid met operationele lease, waarbij de goederen eigendom blijven van de leasemaatschappij. Operationele leasemaatschappijen, bijvoorbeeld leasemaatschappijen die auto s verhuren, zijn geen financiële dienstverleners en worden daarom gerekend tot de sector niet-financiële bedrijven. De activa van leasemaatschappijen bestaan vooral uit leningen aan bedrijven en huishoudens. Financieringsmaatschappijen (inclusief factoring) Financieringsmaatschappijen houden zich bezig met het verstrekken van consumentenkrediet en met het verzorgen van debiteurenadministraties (factoring). Tabel 3 Typen overige financiële intermediairs en hun activa Hoofdgroep voornaamste activa Ook gemeentelijke kredietbanken behoren tot deze groep; ze houden zich bezig met schuldhulpverlening aan huishoudens met financiële problemen die niet tegen de gebruikelijke voorwaarden bij de commerciële kredietverstrekkers geld kunnen lenen. De activa van financieringsmaatschappijen bestaan vooral uit leningen aan bedrijven en huishoudens. Participatiemaatschappijen Participatiemaatschappijen houden zich bezig met het verstrekken van risicokapitaal aan niet-beursgenoteerde ondernemingen in binnen- en buitenland, ook wel private equity genoemd. De activa van participatiemaatschappijen bestaan uit deelnemingen. Financiering betrekken participatiemaatschappijen veelal van banken, verzekeraars en pensioenfondsen. Ontwikkelingsmaatschappijen Net als participatiemaatschappijen verstrekken ontwikkelingsmaatschappijen risicokapitaal aan ondernemingen. Ontwikkelingsmaatschappijen hebben echter geen winstoogmerk en zijn veelal eigendom van provincies en de Rijksoverheid. Voorbeelden hiervan zijn de Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij en de Ontwikkelingsmaatschappij Oost Nederland. Deze instellingen financieren bijvoorbeeld projecten op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg of innovatie en worden deels gefinancierd met leningen van de overheid. Het kan ook gaan om instellingen die zich bezig houden met het financieren van ondernemingen in ontwikkelingslanden, zoals de Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO). De activa van ontwikkelingsmaatschappijen bestaan uit deelnemingen. Holdings van financiële instellingen Lease maatschappijen Financieringsmaatschappijen Participatiemaatschappijen Ontwikkelingsmaatschappijen Financiële hulpbedrijven Deelnemingen in en leningen aan dochters Leningen aan bedrijven en huishoudens Leningen aan bedrijven en huishoudens Deelnemingen in Nederlandse en buitenlandse bedrijven Deelnemingen in bedrijven en buitenland Deposito s Financiële hulpbedrijven Financiële hulpbedrijven verlenen diverse vormen van dienstverlening die verband houden met financiële intermediatie maar ze zijn zelf geen financieel intermediair. Het gaat om adviseurs en tussenpersonen op het gebied van verzekeringen, hypotheken, beleggen en pensioenen. Daarnaast betreft het bedrijven die het vermogensbeheer verzorgen voor pensioenfondsen, verzekeraars en beleggingsinstellingen. Ook behoren bewaarbedrijven (instellingen die effectenrekeningen beheren) en effectenbeurzen tot deze groep. De activa van financiële hulpbedrijven bestaan voornamelijk uit deposito s. DNB / Statistisch Bulletin september 2010 17

Achterblijvende groei Overige financiële intermediairs binnen de financiële sector Grafiek 3 Activa overige financiële intermediairs Miljarden euro s Grafiek 4 Activa financiële holdings Miljarden euro s 180 160 140 120 100 80 40 20 0 05 06 07 08 09 180 160 140 120 100 80 40 20 0 05 06 07 08 09 Holdings Niet-bank dochters Bankdochters Deelnemingen Leningen Overige activa Totale activa een toename van de securitisatie van hypotheekleningen (grafiek 2). Weliswaar vertoonde het balanstotaal van de ofim s in 2007 een piek, maar die weerspiegelde slechts de tijdelijke rol van een ofim (niet-bankdochter) die Royal Bank of Scotland, Fortis en Santander hadden opgericht voor het afwikkelen van de overname van ABN Amro. Sterk bepalend voor het verloop van de activa waren waardeveranderingen van het bezit aan aandelen, grotendeels deelnemingen, ten gevolge van de kredietcrisis en het erop volgende herstel. Eind 2009 bezaten ofim s EUR 174 miljard aan aandelen, waarvan twee derde deel werd aangehouden door holdings. De drie categorieën ofim s (holdings, bankdochters, niet-bankdochters) vertoonden in de jaren 2005- Grafiek 5 Activa bankdochters Miljarden euro s 2009 een wisselend beeld (grafiek 3). De activa van holdings veranderden per saldo nauwelijks, die van bankdochters daalden door het teruglopen van verstrekte leningen en (waarderings)verliezen op deelnemingen en de activa van niet-bankdochters namen toe (grafiek 4, 5 en 6). Leningen aan bedrijven gedaald Terwijl schommelingen in de waarde van het aandelenbezit van ofim s voornamelijk bepaald werden door prijsmutaties van aandelen, daalde de omvang van door ofim s verstrekte leningen (van EUR 138 miljard in 2007 naar EUR 118 miljard eind 2009) vooral door netto Grafiek 6 Activa niet-bankdochters Miljarden euro s 180 160 140 120 100 80 40 20 0 05 06 07 08 09 180 160 140 120 100 80 40 20 0 05 06 07 08 09 Leningen Overige activa Totale activa Deelnemingen Deelnemingen Leningen Overige activa Totale activa 18 DNB / Statistisch Bulletin september 2010

Achterblijvende groei Overige financiële intermediairs binnen de financiële sector Grafiek 7 Kredietverlening aan niet-financiële bedrijven door banken en overige financiële intermediairs (standmutatie per jaar) Miljarden euro s 30 25 20 15 10 5 0-5 -10-15 05 06 07 08 09 Banken Overige financiële intermediairs aflossingen, mede als gevolg van de economische recessie en de daarmee samenhangende verminderde vraag naar financiering van investeringen. Vooral uitstaande leningen van bankdochters namen af (grafiek 5). Dat contrasteert met de aanhoudende kredietverlening aan niet-financiële bedrijven door banken zelf (grafiek 7). De kredietverlening aan bedrijven door ofim s daalde daardoor van 12 procent van het totale verstrekte bedrijfskrediet in 2007 naar 7 procent in 2009. Grafiek 8 Uitstaand aandelenkapitaal financiële instellingen Miljarden euro s Ook uitstaande aandelen sterk door kredietcrisis beïnvloed De passiva van ofim s bestaan voornamelijk uit aandelen (eind 2009 EUR 134 miljard), leningen (EUR 133 miljard) en obligaties (EUR 42 miljard). Ofim s waren de afgelopen jaren verantwoordelijk voor ongeveer de helft van het uitstaande aandelenkapitaal van Nederlandse financiële instellingen (van EUR 263 miljard, exclusief bfi s). Sinds het van de beurs halen van ABN Amro in 2008 is het via de beurs opgehaalde aandelenkapitaal van Nederlandse financiële instellingen zelfs volledig geconcentreerd bij de ofim s (grafiek 9). In de periode 2005-2009 stonden de passiva van ofim s net als de activa in het teken van waardemutaties. Het uitstaande aandelenkapitaal liet tot 2007 een sterke stijging zien (een verviervoudiging zelfs ten opzichte van 2002; grafiek 8), gevolgd door een halvering in de jaren erna ten gevolge van de kredietcrisis. Ook bezien naar houderschap veranderde een en ander. Door de jaren heen waren de door ofim s uitgegeven aandelen in handen geweest van niet-ingezetenen (ruwweg de helft) en voor de rest vooral banken en overige financiële instellingen. In 2008 echter werd ook de overheid een aandeelhouder door haar interventies in de financiële sector. Grafiek 9 Uitstaand aandelenkapitaal financiële instellingen (beursgenoteerd) Miljarden euro s 250 250 200 200 150 150 100 100 50 50 0 02 03 04 05 06 07 08 09 0 02 03 04 05 06 07 08 09 Banken Overige financiele intermediairs verzekeraars Banken Holdings DNB / Statistisch Bulletin september 2010 19

Achterblijvende groei Overige financiële intermediairs binnen de financiële sector 1 Anders dan banken, verzekeraars en pensioenfondsen financieren ofi s zich niet door deposito s respectievelijk premies maar voornamelijk met aandelen, obligaties en lange leningen van banken. 2 Over de dochtermaatschappijen van de banken ontvangt DNB balansgegevens. Voor holdings en instellingen die geen dochter zijn van banken, zijn jaarverslagen geanalyseerd. 3 Balansen van financiële (deel)sectoren worden samengesteld in nauwe samenwerking tussen CBS en DNB. Ook dit artikel vormt een coproductie. De gehanteerde (CBS) cijfers kunnen verschillen van ofi-cijfers die DNB ook zelf publiceert. Dat komt dan doordat het CBS DNB-cijfers heeft aangepast om consistentie met andere cijfers te bereiken of doordat methodewijzigingen en revisies niet gelijktijdig worden doorgevoerd. 4 Het artikel gaat niet in op bijzondere financiële instellingen (bfi s), beleggingsinstellingen en special purpose vehicles (SPV s), waarover eerder publicaties in het Statistisch Bulletin zijn verschenen. Zie voor artikelen over deze ofi s onder andere: Fondsvermogen Nederlandse beleggingsinstellingen in 2009 fors toegenomen (Statistisch Bulletin juni 2010); Verpakken van leningen via securitisaties stil gevallen (Statistisch Bulletin december 2009); Stagnatie bij bancaire BFI s, groei van activiteiten bij overige BFI s (Statistisch Bulletin september 2009). 20 DNB / Statistisch Bulletin september 2010

Enkele vermogenscomponenten van Nederlandse huishoudens Het financieel vermogen van Nederlandse huishoudens bedraagt met ruim 1.300 miljard euro meer dan twee maal het bbp. Na aftrek van schulden, zoals woninghypotheken, blijft er voor huishoudens netto een bedrag van bijna 700 miljard euro over. Dat is gemiddeld ruim EUR 53.000 per Nederlander ouder dan 18 jaar. Dit netto financieel vermogen groeit. Nederlandse huishoudens zagen het in de drie jaar tot en met het eerste kwartaal van 2010 stijgen met 105 miljard euro. Huishoudens leden tijdens de financiële crisis verliezen op de effectenportefeuille (21 miljard euro). Daar stonden hogere pensioenaanspraken (+143 miljard euro) en gegroeide spaargelden (+ 54 miljard euro) tegenover. Het financieel vermogen van huishoudens bestaat uit financiële bezittingen als girale banktegoeden en spaargeld, effecten, pensioenaanspraken en levensverzekeringspolissen. Als daar schulden zoals consumptief krediet van banken en hypotheken van worden afgetrokken resteert het netto financieel vermogen van huishoudens. De Nederlandsche Bank meet genoemde componenten van het financiële vermogen van huishoudens en publiceert die in tabel 11.1. 1 Eigen woningbezit valt statistisch gezien onder materieel vermogen en niet onder financieel vermogen. 2 In dit artikel wordt nagegaan hoe de omvang van financiële vermogenscomponenten in de loop van de financiële crisis is veranderd, en laat dus (veranderingen in) het eigen woningbezit buiten beschouwing. Grafiek 1 Deposito s huishoudens bij banken in Nederland Miljarden euro s 400 2,0 350 300 250 200 150 100 50 0 1,5 1,0 0,5 0-0,5 I 07 Girale deposito s Bron: DNB. Deposito s II III IV I 08 Deposito s met vaste looptijd II III IV I 09 Deposito s vrij opneembaar II III IV I 10 Renteverschil 1 jr vast - vrij opneembaar, schaal rechts Onder deposito s vallen zowel girale banktegoeden als spaargeld. 3 Uit grafiek 1 blijkt dat deze deposito s zijn gegroeid. Bedroegen aan het eind van het eerste kwartaal van 2007 alle deposito s bij banken in Nederland nog EUR 285 miljard, eind eerste kwartaal 2010 bezaten Nederlandse huishoudens circa EUR 339 miljard aan Tabel 1 Financieel vermogen Nederlandse huishoudens Miljarden euro s 2007-I 2010-I 2007-I 2010-I Girale banktegoeden 50,3 48,4 Consumptief krediet 24,7 24,5 spaargeld 234,6 290,7 Woninghypotheken 519,5 610,1 Aandelen 36,5 25,3 Beleggingsfondsen 54,4 48,1 Netto financieel vermogen 588,8 693,3 Obligaties 27,6 24,3 Pensioenvermogen 490,8 633,8 Levensverzekeringen 238,8 257,3 1.133 1.328 1.133 1.328 P.M. eigen woningbezit 1.037 1.224 Bron: DNB. DNB / Statistisch Bulletin september 2010 21

Enkele vermogenscomponenten van Nederlandse huishoudens deposito s. Over die drie jaar ontwikkelden de bestanddelen daarvan zich wel uiteenlopend. Zo laten de girale deposito s een tamelijk stabiel beeld zien: circa 50 miljard euro in de beschouwde 3 jaarsperiode. Deposito s met vaste looptijd (onder meer termijndeposito s) en vrij opneembare deposito s (waaronder veel vormen van internetspaarrekeningen vallen) vormen de twee componenten van het spaargeld van huishoudens. Beide groeiden aanvankelijk. In de loop van 2007 begon het renteverschil ten voordele van deposito s met vaste looptijd op te lopen (grafiek 1). Huishoudens stapten daarom over op vaste deposito s. Op het hoogtepunt in het vierde kwartaal van 2008 hielden huishoudens bij banken bijna EUR 100 miljard spaargeld aan met een vaste looptijd. Dat was toen bijna 40% van het totale spaargeld. Vrij opneembaar spaargeld daalde daarentegen met circa 35 miljard euro tot 168 miljard euro in het vierde kwartaal van 2008. In oktober 2008 zette de ECB een ronde van officiële renteverlagingen in; daarnaast stelde zij in ruime mate liquiditeiten aan de banken ter beschikking. Daarop daalden de tarieven op termijndeposito s meer dan de tarieven op vrij opneembare deposito s, en nam het renteverschil ten gunste van termijndeposito s weer af. Als reactie zetten gezinnen vrijvallende termijndeposito s om in vrij opneembaar spaargeld. Eind maart 2010 bedroeg de stand op dit liquide spaargeld EUR 254 miljard. Deposito s met vaste looptijd daalden tot een niveau van EUR 36,7 miljard. Dat is 13% van het totale spaargeld. Grafiek 2 Waarde aandelenbezit particulieren Miljarden euro s 30 600 25 20 15 10 5 0 500 400 300 200 100 0 I 07 Nederlandse aandelen Bron: DNB. II III IV I 08 Buitenlandse aandelen II III IV I 09 AEX-index, schaal rechts II III IV I 10 II Effecten Het aandelenbezit van particulieren is in 2007 en 2008 sterk in waarde gedaald. 4 Tussen maart 2007 en maart 2010 is de waarde van het bezit van (Nederlandse en buitenlandse) aandelen per saldo afgenomen met circa EUR 11 miljard tot ruim EUR 25 miljard (grafiek 2). Het grootste deel van deze waardedaling van het aandelenbezit kwam voor rekening van koersverliezen (bijna 7½ miljard euro). Dit kwam door de slechte prestaties op de effectenbeurzen vanaf het tweede kwartaal van 2007. Zo zakte de AEX-index van 541 punten eind derde kwartaal 2007 naar 217 punten eind eerste kwartaal 2009, een procentuele daling van 60%. Tussentijds zagen huishoudens de waarde van hun aandelenbezit in die periode nog verder dalen (met EUR 18 miljard). Maar vanaf het voorjaar van 2009 verbeterde het beursklimaat. De aandelenportefeuille van huishoudens liet wel een herstel zien, maar de koersverliezen werden niet geheel goedgemaakt. Daarnaast verkochten particulieren over de hele perio de per saldo aandelen voor EUR 3,8 miljard (waarvan voor ruim EUR 4 miljard aan bankaandelen werd verkocht). Ook op beleggingsfondsen leden particulieren koersverliezen. Tussen de eerste kwartalen van 2007 en 2010 nam de waarde van de participaties in beleggingsfondsen af met EUR 6,3 miljard. Huishoudens verkochten per saldo voor 4,4 miljard euro, terwijl de malaise op de effectenbeurzen bijna 2 miljard euro van het bezit liet verdampen. De waarde van het obligatiebezit van huishoudens is in de drie jaar tot en met het eerste kwartaal van 2010 met EUR 3,3 miljard gedaald. Anders dan bij aandelen en beleggingsfondsen kochten particulieren per saldo obligaties aan: EUR 3,1 miljard. Het zwaartepunt van deze aankopen lag in de jaren 2007-2008 (ruim 5½ miljard euro). Vooral in de turbulente periode vanaf de zomer van 2008 (o.a. faillissement Lehmann Brothers) schaften particuliere beleggers per saldo obligaties aan (ruim EUR 1,5 miljard in augustus-november 2008). In 2009 verkochten huishoudens weer obligaties ter waarde van 1,6 miljard euro. Ook op de obligatieportefeuille werden koersverliezen geleden (EUR 6,4 miljard euro tussen 2007-I en 2010-I). Al met al daalde de waarde van de totale effectenportefeuille van particulieren in de drie jaar tot en met maart 2010 met bijna EUR 21 miljard tot EUR 97,7 miljard. Daarmee is het aandeel van effecten gedaald van 10% naar 7% van de waarde van het totale financiële bezit van huishoudens. 22 DNB / Statistisch Bulletin september 2010

Enkele vermogenscomponenten van Nederlandse huishoudens Grafiek 3a Technische voorzieningen pensioenfondsen en levensverzekeraars Miljarden euro s Grafiek 3b Kapitaalmarktrente Procenten 5,5 700 5,0 600 4,5 500 4,0 400 3,5 300 3,0 200 2,5 100 2,0 0 1,5 I 07 II III IV I 08 II III IV I 09 II III IV I 10 1,0 I 07 II III IV I 08 II III IV I 09 II III IV I 10 II Pensioenen Levensverzekeringen Eurogebied 10 jaar verenigde staten 10 jaar Bron: DNB. Bron: DNB. Pensioenen en levensverzekeringen Huishoudens hebben een groot deel (ruim 47%) van hun financieel bezit opgebouwd in de vorm van aanspraak op pensioenuitkeringen. Dit zijn pensioenaanspraken van (gewezen) deelnemers aan pensioenregelingen en pensioenrechten van gepensioneerden. Eind eerste kwartaal 2007 was de waarde ervan EUR 490 miljard. Voor de pensioenfondsen vormen het verplichtingen tot toekomstige uitkeringen aan de gezinnen. 5 Deze bestaande verplichtingen, evenals de jaarlijkse aangroei ervan als gevolg van nieuwe pensioenopbouw, vloeien voort uit het pensioencontract tussen werkgever(s), werknemers en het pensioenfonds. De waarde ervan staat onder invloed van de kapitaalmarktrente en van de levensverwachtingen van Nederlanders. Omdat de levensverwachting toeneemt, moeten pensioenfondsen nu meer middelen reserveren vanwege de waarschijnlijkheid dat mensen langer een pensioenuitkering ontvangen. Dat doet de waarde van de pensioenaanspraken toenemen. Hetzelfde is het geval wanneer de kapitaalmarktrente daalt; de fondsen moeten hun toekomstige verplichtingen immers contant maken tegen een lagere rente. Statistisch gezien zijn deze verplichtingen van de pensioenfondsen een schuld aan de sector huishoudens. Dit statistisch concept zegt echter niet in welke de mate de pensioenfondsen deze verplichtingen kunnen nakomen. De betaalbaarheid van die schuld wordt namelijk daarnaast ook bepaald door de waarde van de bezittingen van de pensioenfondsen (o.a. belegd in aan- Grafiek 4 Uitstaand krediet woninghypotheken van gezinnen Miljarden euro s 700 600 500 400 300 200 100 0 I 07 II III IV I 08 Banken spv s Overig Bron: DNB. II III IV I 09 II III IV I 10 DNB / Statistisch Bulletin september 2010 23