Onderzoek naar de verschillende financiële karakteristieken tussen de erkenningsklassen der aannemers



Vergelijkbare documenten
Inhoud WOORD VOORAF INLEIDING... 3

Inhoud WOORD VOORAF INLEIDING... 3

Inhoud. Lijst van tabellen... Lijst van figuren... Inleiding... HOOFDSTUK 1 FINANCIËLE ANALYSE: INLEIDING... 1

Handboek financiële analyse van de onderneming

West-Vlaamse bedrijven: fit, gezond en crisisbestendig?

Erkenning van aannemers

Om de sector zo goed mogelijk te vertegenwoordigen, hebben we alle ondernemingen geïdentificeerd die hun jaarrekening op de website van de NBB

Een meerwaarde voor u en uw klanten! Financiële analyse. Dossier De brouwerij. Studie gerealiseerd op basis van de gegevens van de klant

OFFERTEFORMULIER. AANLEG VAN HET VICTORIA REGIAPARK IN GENTBRUGGE/GENT Besteknummer GD 09/2016. open aanbesteding

Erkenning van aannemers

FINANCIËLE ANALYSE VAN DE JAARREKENING TOEGEPAST

Erkenning van aannemers

FINANCIËLE ANALYSE VAN DE JAARREKENING TOEGEPAST

Modelbepalingen erkenning van onderaannemers

FINANCIËLE ANALYSE VAN DE JAARREKENING TOEGEPAST

Juli Update cijfers extreme groeiers in Vlaanderen

Kenmerkende gegevens DE 1. Ondernemingsdossier BE Brussel, 31 mei Balanscentrale. Ondernemingsnummer

MAATSCHAPPIJ VOOR INTERCOMMUNAAL VERVOER TE BRUSSEL

Bijzonder Bestek nr Raamovereenkomst voor de signalisatie voor blinden en slechtzienden in verschillende stations van het net

Externe financiële verslaggeving

Doc. N C05 Brussel, MH/FD/LC A D V I E S. betreffende

DEEL III: OFFERTEFORMULIER. : Diverse gebouwen van de Vlaamse Overheid in Vlaanderen en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

INHOUD. Lijst van tabellen... Lijst van figuren... Inleiding... xxi

LIQUIDITEIT. + kasinkomsten (=omzet + afname handelsdebiteuren/ - toename handelsdebiteuren) - totale kasstroom van operaties : 360

DEEL III: OFFERTEFORMULIER

Studies. De Plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen. Beschrijvende analyse

OCMW POPERINGE. Deel 11 : Los Meubilair Algemene Offerteaanvraag.

onderneming : Algemene informatie Naam onderneming Ondernemingsvorm (maak een keuze uit de lijst) Minimum geplaatst kapitaal 18.

Structurele ondernemingsstatistieken

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

Dossier regionale luchthavens. 0. Aanleiding:

UITLEG EXAMEN 1E ZIT

DOSSIER N BUDGET/FEDCOM/2015/02 - Annexe 2.4. Balanscentrale. Ondernemingsdossier

Analyse van de faillissementen in de bouwsector

FINANCIËLE SITUATIE EN EVOLUTIE VAN DE ONDERNEMING

bestek nummer: blad nummer 1/5

Top XL Report. Biblo Biblo Trends Top - 01 oktober Powered by B-Information

Aanleg fietspad te Lochristi langs spoorlijn Gent-Antwerpen

Impact van de activeringsmaatregelen op de tewerkstelling van werknemers met een buitenlandse nationaliteit

Directie Infrastructuur van het Openbaar Vervoer C.C.N. Vooruitgangstraat,80 (bus 1) 1035 BRUSSEL 1. Bijzonder Bestek nr. 1438

Barometer van de verenigingen en stichtingen 28/01/19

DEEL III: OFFERTEFORMULIER

Document met betrekking tot de selectiecriteria voor opdracht DE/288/2008. " Vervanging van het actief netwerk "

Activa met lange omloop vastliggende activa Activa met korte omloop Vermogensbronnen (passief) Eigen vermogen

Daenshuis Uitbreiding en verbouwing van een WGC Offerteformulier Blz.: O. 1 van 6. Sinte Annalaan 41 bus Aalst

Koninklijk besluit van 4 mei 1999 betreffende het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten

Bijzondere jeugdbijstand

Studie met betrekking tot de controle van jaarrekeningen door commissarissen-revisoren.

Bedrijfseconomie. B-cluster BBBBEC2A.1

OFFERTEBILJET. * Projectnr. AG Vespa: AGVESPA/OD/EIL/CN/BE01. * Projectnr. Rio-Link: RI3A235. * Naam van het project: Cadix Noord

De Vennootschap (Handelsnaam of benaming, rechtsvorm, nationaliteit, zetel) :

BIJZONDER BESTEK NR. 1431

INSCHRIJVINGSFORMULIER _IF

STUDIE Faillissementen 1 december Maand november sluit af met stijging van 3,69% In Brussel een stijging van 25,17%.

Ratioanalyse Lotus Bakeries

Ratioanalyse Lotus Bakeries

INSCHRIJVINGSBILJET. * Naam van het project: Opvang 2DWA-riolering Tomme + aansluiting op bestaande riolering in Ottenburg

Lot 2 dakrenovatie gebouw 3 werkplaats bouw, werkplaats logistiek en gebouw 15 schoolrestaurant

GESCHIKTMAKINGSWERKEN

D E M E E S T GE S T E L D E V R A GE N O V E R D E C R I S I S P R E M I E (OF

INTERNAAT MARIAVREUGDE BORGLOON RENOVATIE VAN 22 KAMERS EN GANG

: Groenonderhoud in bedrijventerrein Gullegem-Moorsele; uitbreiding noordwest INSCHRIJVINGSBILJET

De indeling van de werken in categorieën en in ondercategorieën alsook in klassen

Plaatsen van vuilroosters, zandvang en aanpassing constructie op de onbevaarbare waterlopen van 2 de categorie in de Provincie Antwerpen

Artikel Criteria toegepast door het Licentiedepartement voor het opstellen van haar verslag gericht aan de Licentiecommissie

Kredietadvies. Officiële gegevens

OPDRACHTGEVEND BESTUUR. Gemeente Lint Koning Albertstraat Lint. BRANDVEILIG MAKEN ontmoetingscentrum De Witte Merel FASE 4

DEELNEMINGSFORMULIER CONCURRENTIEDIALOOG

Grafische sector West-Vlaanderen Werkt 2, 2009

Groesman International B.V.

Opsteldatum: 30 oktober 2012 Periode: 1 januari 2011 t/m 31 december Telefoonnummer: adres: wilco.kraaij@unit4.

Groesman International B.V.

COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN. CBN-advies 2017/XX Onbeperkt aansprakelijk vennoot: vermeldingen in de jaarrekening

Driesstraat Bornem OFFERTEFORMULIER

GESCHIKTMAKINGSWERKEN

KATHOLIEKE BASISSCHOOL VAN ZEMST VZW

Overheidsopdracht CDC Het ter beschikking stellen van een digitaal wegennetwerk van België die geolokalisatie en navigatie mogelijk maakt

JAARLIJKS FINANCIEEL VERSLAG 2013 FLUXYS BELGIUM

Circulaire 2018/C/37 betreffende de invoering van een nieuwe vrijstelling van de taks op de beursverrichtingen

OPDRACHTGEVEND BESTUUR : VZW Katholiek Basisonderwijs H. Hart Winterslag-Genk Margarethalaan Genk

Kredietverlening aan Vlaamse ondernemingen

De student kan: Studeertijd:80 uren

OFFERTEFORMULIER. Leveren en plaatse afstandsbewaking op technische infrastructuur waterlopen 2 de categorie

Provincieweg Aalst-Oudenaarde N46 Rooien van hoogstammen vanaf kmpt 17,2 tot 20,3 te Zottegem en te Zwalm

Bestek nr. : INF Dossier nr. : WA 2012/0538/02 OFFERTEFORMULIER

Luca Pacioli. Portret van Luca Paciolis door Jacopo de Barbari, Luca Bartolomeo de Pacioli was een Italiaans wiskundige.

Structurele ondernemingsstatistieken

1. Hoeveel bedraagt de totale beheersvergoeding die PMV ontvangt? Graag een overzicht per jaar voor de periode

- Administratieve bijlage - NL-Petten: de terbeschikkingstelling van uitzendkrachten voor JRC-IET (locatie te Petten)

Wat zegt uw financiële balans?

Hfst 6 : Solvabiliteit

COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN. CBN-advies 2018/16 Toekenning van gratis aandelen (Restricted Stock Units) als bonus. Advies van 11 juli 2018

9 tekenen van een naderend faillissement.

Lidstaten - Dienstenovereenkomst - Aankondiging van een opdracht - Procedure van gunning via onderhandelingen

1 Opdracht 3. 2 Voorgenomen verrichting 4. 3 Weerslag van de voorgestelde uitgifte op de toestand van de bestaande aandeelhouders 6.

DEEL III OPMETING DER WERKEN

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE. HOVENIERSBERG 24 B-9000 GENT Tel. : 32 - (0) Fax. : 32 - (0)

INHOUDSOPGAVE. Lijst van tabellen... Lijst van figuren... Inleiding... xxi

Transcriptie:

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIE JAAR 2008 2009 Onderzoek naar de verschillende financiële karakteristieken tussen de erkenningsklassen der aannemers Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de bedrijfseconomie Door Britt Buffel Jeroen Withouck onder leiding van Prof. Ludo Theunissen

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIE JAAR 2008 2009 Onderzoek naar de verschillende financiële karakteristieken tussen de erkenningsklassen der aannemers Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de bedrijfseconomie Door Britt Buffel Jeroen Withouck onder leiding van Prof. Ludo Theunissen

Permission Ondergetekenden verklaren dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Britt Buffel Jeroen Withouck

WOORD VOORAF Deze masterproef vormt het sluitstuk voor het behalen van de Master in de Bedrijfseconomie, aan de universiteit van Gent. Deze masterproef bestudeert de verschillende financiële karakteristieken tussen de erkenningsklassen der aannemers. Bij deze zouden we graag enkele mensen willen bedanken voor hun bijdrage aan deze masterproef. Onze promotor Prof. L. Theunissen en assistent P. Behaeghe willen wij in het bijzonder bedanken, voor de deskundige raadgeving en begeleiding bij het tot stand komen van deze masterproef. Verder willen we ook de mensen bedanken die niet rechtstreeks bij de thesis betrokken waren maar toch een grote hulp waren. Onze ouders die ons de kans gaven in Gent te studeren en de afgelopen jaren altijd voor ons klaar stonden. Onze vrienden, voor hun hulp maar ook voor de nodige afwisseling die ze boden gedurende dit drukke jaar. Britt Buffel Jeroen Withouck Gent, mei 2009 I

ABSTRACT In deze masterproef worden de financiële karakteristieken van de erkenning der aannemers onderzocht. Deze erkenning is noodzakelijk voor bouwondernemingen om in aanmerking te komen om overheidsopdrachten uit te voeren. Bij deze erkenning worden ondernemingen onderverdeeld in klassen, op basis van de omvang van de opdrachten die de aannemer mag uitvoeren. Deze erkenning vormt dus een zekere garantie van de financiële draagkracht van het bedrijf. Vooreerst worden de financiële voorwaarden, opgelegd door de erkenning onderzocht, die bepalen in welke klasse een onderneming wordt geclassificeerd. Er wordt gecheckt welke ondernemingen, op basis van de resultaten van de jaarrekening van 2007, slagen voor deze voorwaarden. De kleinere klassen (1 en 2) vertonen de meeste moeilijkheden om te voldoen aan de voorwaarde van het eigen vermogen en deze van de graad van financiële onafhankelijkheid. De derde grootste klasse (klasse 6) heeft het grootst aantal slagende ondernemingen. De kern van deze masterproef gaat uit naar nieuwe kengetallen die, net als de criteria opgelegd door de erkenning, onderscheidend zijn voor de acht klassen. De kengetallen, met de meest significante verschillen tussen de klassen, zijn het nettobedrijfskapitaal, de nettokas, de current ratio, de algemene schuldgraad, de zelffinancieringsgraad, het aandeel van de personeelskosten in bruto toegevoegde waarde en het aandeel van de financiële kost van het vreemd vermogen in bruto toegevoegde waarde. Als laatste wordt ook de evolutie van de erkende bouwondernemingen bestudeerd over een periode van 10 jaar (1998-2007) aan de hand van de FiTo -score. Dit waarderingsmodel toont aan dat de ondernemingen over de tijd positief zijn geëvolueerd waarbij de kleinere klassen hoger scoren dan de grotere klassen. II

INHOUDSTAFEL WOORD VOORAF...I ABSTRACT...II INHOUDSTAFEL...III GRAFIEKEN... IV TABELLEN... V 1 PROBLEEMSTELLING...1 2 DOELSTELLING...1 3 ONDERZOEKSAANPAK...2 4 ONDERZOEK...3 4.1 WP1: LITERATUURSTUDIE... 3 4.1.1 Wetgeving... 3 4.1.2 Financiële karakteristieken... 3 4.1.3 Historische studies... 4 4.2 WP2: ERKENNING DER AANNEMERS... 6 4.2.1 Inleiding... 6 4.2.2 Duur van de erkenning... 7 4.2.3 Categorieën en ondercategorieën... 7 4.2.4 Klasse... 8 4.3 WP3: HET BEPALEN VAN DE POPULATIE EN DE FINANCIËLE GEGEVENS VAN DE ONDERNEMING... 9 4.4 WP4: ONDERZOEK NAAR DE FINANCIËLE CRITERIA OPGELEGD DOOR DE ERKENNING... 12 4.4.1 Financiële criteria om te behoren tot klasse 1... 12 4.4.2 Financiële criteria om te behoren tot klasse 2 of hoger... 12 4.4.3 Conclusie van de criteria opgelegd door de erkenning... 17 4.5 WP5: ONDERZOEK NAAR DE FINANCIËLE CRITERIA NIET OPGELEGD DOOR DE ERKENNING... 18 4.5.1 Keuze van de te onderzoeken financiële karakteristieken... 18 4.5.2 Keuze van de statistische testen... 20 4.5.3 Bespreking van de 20 kengetallen... 24 4.5.4 Conclusie van de criteria niet opgelegd door de erkenning... 36 4.6 WP6: EVOLUTIE VAN DE GEZONDHEID VAN DE ERKENDE AANNEMERS... 37 4.6.1 Toegevoegde waarde... 39 4.6.2 Rendabiliteit... 40 4.6.3 Solvabiliteit... 42 4.6.4 Liquiditeit... 46 4.6.5 FiTo score... 47 4.6.6 Evolutie van de FiTo score... 48 4.6.7 Conclusie van de evolutie van de erkende bouwondernemingen... 50 5 ALGEMEEN BESLUIT...51 6 VERDER ONDERZOEK...53 LITERATUURLIJST...I BIJLAGEN...II III

GRAFIEKEN grafiek 1: het aantal erkende aannemers die al dan niet voldoen aan het opgelegd criterium van het eigen vermogen... 13 grafiek 2: het aantal erkende aannemers die al dan niet voldoen aan het opgelegd criterium van de solvabiliteit voor de verschillende jaren... 15 grafiek 3: het aantal aannemers die al dan niet voldoen aan de solvabiliteitsvoorwaarde over de 4 jaren heen... 16 grafiek 4: gemiddelde netto bedrijfskapitaal per klasse... 24 grafiek 5: gemiddelde nettokas per klasse... 24 grafiek 6: gemiddeld current ratio per klasse... 25 grafiek 7: gemiddelde rotatie voorraden en bestellingen in uitvoering per klasse...25 grafiek 8: gemiddeld aantal dagen klantenkrediet per klasse... 26 grafiek 9: gemiddeld aantal dagen leverancierskrediet per klasse... 27 grafiek 10: gemiddelde nettokasratio per klasse... 27 grafiek 11: gemiddelde algemene schuldgraad per klasse... 28 grafiek 12: gemiddelde lange termijn schuldgraad per klasse... 28 grafiek 13: gemiddelde zelffinancieringgraad per klasse... 29 grafiek 14: gemiddelde dekking van het totaal vreemd vermogen door de cashflow per klasse... 29 grafiek 15: gemiddelde dekking van het vreemd vermogen op lange termijn door de CF per klasse... 30 grafiek 16: gemiddelde bruto rendabiliteit van het totaal der activa voor belastingen per klasse... 31 grafiek 17: gemiddelde bruto rendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen per klasse... 32 grafiek 18: gemiddelde bruto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen per klasse... 32 grafiek 19: gemiddelde financiële hefboom-multiplicator per klasse... 33 grafiek 20: gemiddeld aandeel van het personeel in de bruto toegevoegde waarde per klasse... 34 grafiek 21: gemiddeld aandeel van de financiële kost van het vreemd vermogen exclusief subsidies in de bruto toegevoegde waarde per klasse... 34 grafiek 22: gemiddeld aandeel van de toegevoegde winst of verlies in de bruto toegevoegde waarde er klasse.. 35 grafiek 23: gemiddeld bruto toegevoegde waarde per werknemer (duiz.) per klasse... 35 grafiek 24: evolutie van de bruto toegevoegde waarde over personeelskost (%)... 39 grafiek 25: evolutie van de netto rendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen (%)... 40 grafiek 26: evolutie van de netto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen (%)... 41 grafiek 27: evolutie graad van zelffinanciering (%)... 42 grafiek 28: evolutie van de graad van financiële onafhankelijkheid (%)... 43 grafiek 29: evolutie korte termijn financiële schuldgraad (%)... 44 grafiek 30: evolutie dekking van het vreemd vermogen door cashflow (%)... 45 grafiek 31: evolutie nettokasratio (%)... 46 grafiek 32: evolutie FiTo -score...47 IV

TABELLEN Tabel 2: onderverdeling categorieën en ondercategorieën... 8 Tabel 3: maximum bedrag van het individuele werk en van het totaal der werken per klasse... 8 Tabel 4: overzicht aantal aannemers... 9 Tabel 5: overzicht van de Belgische aannemers met en zonder jaarrekening... 9 Tabel 6: de verschillende erkenningen van Dredging International... 10 Tabel 7: Weergave van het aantal ondernemingen die worden opgenomen in het onderzoek... 11 Tabel 8: het minimum aan eigen vermogen per klasse opgelegd... 12 Tabel 9: minimum omzet... 16 Tabel 10: overzicht van de gebruikte kengetallen... 18 Tabel 11: het aantal aannemers met een verkorte of volledig schema per klasse... 19 Tabel 12: overzicht van het aantal significante verschillen... 22 Tabel 13: significante verschillen tussen 1998 en 2007 voor de FiTo -score en de 8 ratio s... 48 V

1 PROBLEEMSTELLING Door de wetgeving van 1991 wordt bij het toekennen van overheidsopdrachten gebruik gemaakt van erkenningen bij de aannemers in de bouw. Deze erkenningen bepalen enerzijds of de onderneming voldoende technisch bekwaam is en anderzijds of de onderneming financieel draagkrachtig is, om de werken te kunnen uitvoeren. Naar aanleiding van de kredietcrisis van 2007 en de daarop volgende economische malaise is het belangrijk dit overheidsinstrument te onderzoeken. Voor deze masterproef schuiven zich enkele vragen naar voren: Welke voorwaarden bepalen de huidige indeling? Welke financiële criteria zouden, naast de standaard criteria, deze indeling kunnen bepalen? Hoe evolueren de ondernemingen zich in deze indeling? De antwoorden op deze vragen zullen leiden naar een grotere transparantie van dit overheidsinstrument. Iets wat gedurende deze crisis een heel belangrijk gegeven is geworden. 2 DOELSTELLING Volgens de wet van 1991 worden de ondernemingen onderverdeeld in acht klassen op basis van een aantal criteria. Om de opdeling van de aannemers in de bouwsector te onderzoeken, worden de financiële kenmerken van de desbetreffende ondernemingen bestudeerd. Deze opgelegde criteria worden in deze masterproef onderzocht, om een beeld te krijgen welke ondernemingen nog een buffer hebben en welke niet. Als tweede onderzoekspunt zal worden onderzocht of zich naast de eerder vermelde financiële voorwaarden, er nog andere financiële kenmerken zijn die binnen een klasse overeenkomen. Hiervoor zal men gebruik maken van de kengetallen die voorkomen in het handboek financiële analyse van de onderneming (Ooghe & Van Wymeersch, 2008). Ten laatste zal de FiTo -score (Ooghe & Spaenjers, 2006) worden aangewend om een gestandaardiseerd beeld te krijgen over de algemene gezondheid van de erkende bouwbedrijven. Doordat de financiële gegevens slechts tot 2007 ter beschikking zijn, is de impact van de crisis nog niet zichtbaar in de jaarrekeningen. Toch blijft deze studie interessant om te weten in welke staat de ondernemingen zich bevonden net voor de crisis. Welke ondernemingen bevinden zich in een ingedekte situatie en voor wie zal de crisis hard aankomen? 1

3 ONDERZOEKSAANPAK WP 1: Literatuurstudie In het eerste werkpakket wordt aan de hand van een literatuurstudie onderzocht welke de huidige stand van zaken is, in verband met de erkenning van de aannemers in de bouwsector. Daarnaast worden in dit werkpakket ook de financiële kengetallen (scores), die nodig zijn om de erkende aannemers te beoordelen, besproken. WP 2: Erkenning der aannemers In dit onderdeel wordt aangetoond wat een erkenning precies inhoudt en welke onderneming een erkenning nodig heeft. Er wordt ook besproken hoelang een erkenning geldig blijft en hoe deze vervolgens kan worden herzien. Verder wordt ook weergegeven hoe de verschillende categorieën, ondercategorieën en klassen zijn opgedeeld. WP 3: Het bepalen van de populatie en de financiële gegevens van de onderneming Dit werkpakket beschrijft hoe de populatie voor het onderzoek wordt bepaald en hoe de gewenste gegevens, die gebruikt worden voor het analyseren van de financiële karakteristieken tot stand zijn gekomen. WP 4: Onderzoek naar de financiële criteria opgelegd door de erkenning In dit werkpakket worden de verschillende financiële criteria, waaraan een onderneming moet voldoen om tot een bepaalde erkenningsklasse te behoren, nagegaan. Dit houdt in dat het eigen vermogen en de solvabiliteit van de ondernemingen worden onderzocht. De derde voorwaarde, de omzet van de drie van de jongste acht jaar, wordt buiten beschouwing gelaten. WP 5: Onderzoek naar de financiële criteria niet opgelegd door de erkenning In dit onderdeel worden andere financiële karakteristieken (kengetallen door H. Ooghe en C. Van Wymeersch) van de erkende ondernemingen geanalyseerd, om zo na te gaan of er zich binnen of tussen de verschillende klassen andere significante gelijkenissen of verschillen voordoen. WP 6: Evolutie van de gezondheid van de erkende aannemers Dit werkpakket heeft als doel de evolutie van de financiële gezondheid van de Belgische bouwondernemingen, die een erkenning hebben, in kaart te brengen. Hiervoor zal gebruik gemaakt worden van de FiTo -score (Ooghe & Spaenjers, 2006). Dit zal worden toegepast voor de periode van 1998-2007, waar gebruik gemaakt wordt van de laatste neergelegde jaarrekeningen. 2

4 ONDERZOEK 4.1 WP1: Literatuurstudie 4.1.1 Wetgeving Bij de uitvoering van opdrachten door derden is er altijd een vorm van vertrouwen nodig. Een vertrouwen dat de opdrachtgevende unit nodig heeft als garantie voor een degelijke uitvoering van hun werken. In de openbare sector vertegenwoordigt deze opdrachtgevende unit de bevolking van het land waarvan de overheid opdrachten aanbesteed. Voor deze problematiek werd in 1947 de besluitwet houdende regeling van de erkenning der aannemers opgemaakt. In 1991 werd de oude wetgeving opgeheven en vervangen, die tot op vandaag (anno 2009) ongewijzigd is. De wetgeving classificeert ondernemingen in categorieën en klassen, respectievelijk om technische bekwaamheid en financiële draagkracht te garanderen. De Europese Unie heeft hieromtrent ook reeds een richtlijn (93-37-EEG) gepubliceerd. Deze laat verschillende varianten binnen de Europese lidstaten toe. Het systeem in België reikt erkenningen uit die regelmatig (max. om de 5 jaar) worden herzien, terwijl in andere lidstaten, voor elke overheidsopdracht, een volledig dossier dient ingediend te worden door de onderneming die zich kandidaat stelt voor de opdracht. Hoewel het systeem in België duidelijk eenvoudiger lijkt, krijgt dit systeem toch niet de voorkeur van Europa. Het grote probleem schuilt in het feit dat de aanbestedingsprocedure in België pas goed werkt wanneer men een Belgische erkenning heeft. Indien de aannemer niet beschikt over een Belgische erkenning kan de overheidsopdracht pas gegund worden wanneer de bevoegde minister, op vraag van de aanbestedende dienst en op advies van een speciale commissie, heeft besloten dat aan alle voorwaarden voor erkenning of aan de vereisten voor de gelijkwaardigheid van de erkenning in een andere lidstaat is voldaan. Daar de wetgeving geen stopzetting van de aanbestedingsprocedure voorziet in afwachting dat het besluit over de erkenning van elke niet in België gecertificeerde gegadigde wordt genomen en aangezien de erkenningprocedure lang duurt, zou dit de aanbestedende dienst ertoe kunnen leiden een gegadigde te kiezen, die reeds een Belgische erkenning in het bezit heeft en aldus discriminerend zijn voor niet-erkende aannemers of aannemers die zijn ingeschreven op de officiële lijst van erkende aannemers in andere lidstaten. (europa.eu, 2001) 4.1.2 Financiële karakteristieken Om de financiële gezondheid van een onderneming te beoordelen, kunnen aan de hand van een financiële analyse de gegevens van een onderneming doorgelicht worden. Aan de hand van deze historische gegevens kunnen prognoses worden afgeleid, waardoor het mogelijk is inzichten te verwerven in de evolutie van de ondernemingen. Om een financiële analyse uit te voeren, komen er vier verschillende criteria aan bod: de toegevoegde waarde, de liquiditeit, de rendabiliteit en de solvabiliteit. Deze vier dimensies worden hier afzonderlijk besproken. Een succesvolle onderneming wordt omschreven als een onderneming die er in slaagt haar contractuele relaties met alle belanghebbende (klanten, leveranciers, personeel, overheid en aandeelhouders) te honoreren. Om als onderneming succesvol te zijn, moet deze voldoende toegevoegde waarde creëren om alle productiefactoren op 3

gepaste wijze te vergoeden. Bij productiefactoren wordt een onderscheid gemaakt tussen arbeid en milieu die originele productiefactoren zijn en kapitaal die een afgeleide productiefactor is. De winst na belastingen die toekomt aan de aandeelhouders als vergoeding voor het ingebrachte kapitaal is hetgeen wat overblijft na vergoeding van alle productiefactoren. De rendabiliteit is gelijk aan de verhouding tussen de opbrengsten verminderd met de kosten en het geïnvesteerd vermogen. Het duidt aan of er voldoende resultaat voortvloeit uit de werking van de onderneming. De rendabiliteitratio s hebben tot doel de resultaten van de onderneming op relatieve basis te evalueren. De liquiditeit is de vergelijking van de kasinkomsten met de kasuitgaven. Deze kasstroom is vooral van belang bij het beoordelen of de onderneming haar betalingsverplichtingen kan nakomen op korte termijn. Indien de inkomsten onvoldoende zijn om de uitgaven te dekken, kan er een liquiditeitstekort ontstaan, wanneer de onderneming niet in staat is bijkomende financiering aan te trekken. Dit liquiditeitsprobleem kan aanleiding geven tot faillissement wat gedefinieerd wordt als een onderneming die op duurzame wijze heeft opgehouden te betalen en indien haar krediet geschokt is. De solvabiliteit of schuldgraad staat zowel in relatie met de liquiditeit als de rendabiliteit. De solvabiliteit geeft aan in welke mate een onderneming in staat is haar financiële verplichtingen i.v.m. intrestbetalingen en aflossingen van schulden na te komen. (Ooghe & Van Wymeersch, 2008) 4.1.3 Historische studies De Vakgroep Bedrijfsfinanciering van de Faculteit Economische en Toegepaste Economische Wetenschappen en de Vlerick School voor Management hebben reeds een jarenlange ervaring op het gebied van de financiële analyse van de onderneming. Sinds 1996 brengen zij jaarlijks een publicatie uit waar de methoden van de financiële analyse worden toegepast op de in België neergelegde jaarrekeningen. Aan de hand daarvan kunnen de financiële toestand en de prestaties van de ondernemingen in België over de laatste jaren geschetst worden. Om deze studies te kunnen uitvoeren wordt nauw samen gewerkt met Graydon Belgium nv, die beschikt over een uitgebreide database. In 1996 werd een eerste publicatie uitgebracht die de financiële toestand van de Belgische ondernemingen van 1990 tot 1994 weergeeft, onder leiding van gewoon hoogleraar bedrijfsfinanciering Hubert Ooghe. Op basis van ervaring werd in deze studie gekozen om te werken met 7 sleutelratio s, die de verschillende aspecten van de financiële situatie van een onderneming weergeven: bruto toegevoegde waarde per personeelslid, nettoverkoopmarge voor belastingen, bruto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen, de netto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen, de liquiditeitsratio in ruime zin, de algemene graad van financiële onafhankelijkheid en de dekking van het totaal vreemd vermogen door de cashflow. Daarnaast werd ook nog gebruik gemaakt van 2 risico-indicatoren, die diverse, eventueel tegenstrijdige aspecten van de financiële toestand integreert. Deze analyse werd zowel uitgevoerd voor de verschillende sectoren, per grootte van de bedrijven als per regio. (Ooghe & Goethals, 1996a) In 1997 werd een studie uitgebracht van de jaren 1991 tot 1995. Hierin werden de 7 sleutelratio s en 2 risicoindicatoren aangevuld met 3 extra ratio s: de personeelskost per personeelslid, de netto rendabiliteit van het totaal der activa voor belastingen en de nettokasratio. Ook hier werd de analyse uitgevoerd naar grootte, per 4

regio en voor de verschillende sectoren, die uitgebreid werden van 10 naar 17. Deze analyse op basis van 10 ratio s en 2 risico-indicatoren werd behouden tot 2004. (Ooghe & Goethals, 1996b) Vanaf 2006 werd gebruik gemaakt van een nieuw model, namelijk de FiTo -meter. Dit was een nieuwe, eenvoudige en geïntegreerde maatstaf voor de financiële toestand van een onderneming. De FiTo -meter is op basis van jarenlang en nauwgezet onderzoek ontwikkeld door professor emeritus Hubert Ooghe (UG en Vlerick Leuven Gent management School) in nauwe samenwerking met Graydon Belgium nv. Ze wordt berekend op basis van acht uitgewerkte ratio s die in evenwichtige verhouding tot elkaar worden geplaatst. Samen geven ze een duidelijk beeld over het al dan niet bestaan van financiële consistentie binnen de onderneming. De gebruikte acht ratio s komen ongeveer overeen met de 10 ratio s van het vorig model. De graad van financiële onafhankelijkheid en de korte termijn financiële schulden werden er aan toegevoegd en de nettoverkoopmarge voor belastingen, bruto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen, de liquiditeitsratio in ruime zin en de personeelskost per personeelslid verdwenen. (Ooghe & Spaenjers, 2006) Graydon Belgium nv, in 1981 opgericht onder de naam Dongelmans International, heeft sinds 1986 een leidinggevende positie betreffende handels- en marketinginformatie, krediet- en debiteurenbeheer. Graydon Belgium nv publiceert ook elk jaar een rapport waarin wordt weergegeven hoe het gesteld is met de financieel economische conditie van de onderneming. Het laatste vrijgegeven rapport van Graydon (Het KMO-rapport Vlaanderen: De financieel-economische gezondheid van de Vlaamse KMO-vennootschap en eenmanszaak in beeld) geeft de evolutie weer van 2000 tot en met 2007. Voor de verschillende ratio s en de FiTo -score worden hierin telkens de cijfers weergegeven volgens regio en volgens sector. Ook de bouwsector, gebaseerd op de NACE-BEL-groepen 41, 42 en 43 wordt hierin opgenomen. De Fito-score van de bouwnijverheid is met 0,012 toegenomen over een periode van 7 jaar en neemt in 2007 een waarde aan van 0,583. De bouwnijverheid staat hierdoor op een 3 e plaats in de rangschikking van alle sectoren. 5

4.2 WP2: Erkenning der aannemers 4.2.1 Inleiding De Federale Overheidsdienst Economie, dienst erkenning der aannemers, staat in voor het beheren van het erkenningssysteem waarbij de aannemers worden doorgelicht en hun technische bekwaamheid, financiële en economische draagkracht en professionele integriteit worden vastgesteld. Alle nuttige informatie en nodige documenten om een erkenning te bekomen zijn dan ook te raadplegen op de website van FOD economie. Om als aannemer werken van een bepaalde omvang en aard te mogen uitvoeren voor de overheid, moet de onderneming beschikken over een erkenning volgens de wet van 1991. Deze erkenning toont aan dat de aannemer over voldoende technische bekwaamheid beschikt en financieel draagkrachtig is. Technische bekwaamheid wordt bepaald door de categorieën en ondercategorieën. De financiële draagkracht bepaalt tot welke klasse de onderneming behoort. Samen vormen zij de erkenning van de aannemers voor het uitvoeren van overheidsopdrachten. De erkenning wordt toegekend door de Erkenningscommissie van het bevoegde Gewest. Elke hoofd- of onderaannemer die een overheidsopdracht wil uitvoeren heeft een erkenning nodig, als de prijs van het werk hoger ligt dan 75.000 voor werken van een categorie en hoger dan 50.000 voor werken van een ondercategorie. Wanneer een aannemer eenmalig een overheidsopdracht wil uitvoeren, dan kan hij dat doen zonder erkenning maar dan moet de aannemer kunnen bewijzen dat hij aan de vooropgestelde criteria voldoet. Belangrijk is dat een erkenning vereist is in alle volgende gevallen: echte overheidsopdrachten: werken voor de federale overheid, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de gemeenten en de parastatalen; opdrachten van andere rechtspersonen waarop de overheidsopdrachtenwet van toepassing is, bijvoorbeeld door de overheid gesubsidieerde universitaire instellingen; privéwerken die voor minstens 25 procent door de genoemde overheden worden betoelaagd (over kredieten en leningen heeft de erkenningswet het niet). De overheid die de opdracht geeft, bepaalt welke erkenning er vereist is om de overheidsopdracht uit te voeren. De overheid raamt eerst de uitvoeringskosten, stelt een bestek op en bepaalt daarin welke erkenning de aannemer moet hebben. Ze vermeldt dus tot welke categorie of ondercategorie en klasse het aannemersbedrijf moet behoren om in aanmerking te komen voor de opdracht. Indien een aannemer een offerte maakt, die thuishoort in een lagere of hogere klasse - en dat bedrag wordt door de aanbestedende overheid goedgekeurd - moet de aannemer een erkenning hebben die overeenkomt met die lagere of hogere prijs. 6

4.2.2 Duur van de erkenning Wanneer een erkenning door de Erkenningscommissie wordt toegekend aan een aannemer, is deze geldig voor een periode van vijf jaar. Het bevoegde Gewest gaat er dan van uit dat de onderneming over een periode van vijf jaar voldoet aan de vooropgestelde criteria. Aangezien de technische bekwaamheid en de financiële draagkracht van een onderneming in de loop van de tijd evolueren, worden deze om de vijf jaar herzien. Wanneer een onderneming een erkenning heeft voor meerdere categorieën of ondercategorieën, dan zullen deze allemaal herzien worden, wanneer er één erkenning de periode van vijf jaar bereikt. Zo krijgen de verschillende categorieën en ondercategorieën eenzelfde looptijd. Het is zo dat de vereiste voorwaarden slechts dienen bereikt te worden op het moment van de herziening. Om te verhinderen dat hier wangebruik wordt van gemaakt, is het mogelijk dat een erkenning wordt herzien binnen een periode van minder dan vijf jaar. Het initiatief daartoe kan zowel van de aannemer als van het bevoegde Gewest uitgaan. indien de erkende aannemer op een gegeven ogenblik vindt dat zijn onderneming thuishoort in een hogere klasse of wanneer de onderneming vindt meer categorieën en ondercategorieën aan te kunnen, dan hoeft het geen vijf jaar te wachten om een verhoging en/of uitbreiding aan te vragen; het bevoegde Gewest kan, ook op advies van de Commissie voor erkenning der aannemers, vaststellen dat de aannemer niet meer aan de voorwaarden voldoet. Wanneer officieel vaststaat dat zijn vermogen daalde of dat de tewerkstelling in het bedrijf sterk verminderde, kan het bevoegde Gewest de erkenning vroegtijdig herzien. De periode van vijf jaar hoeft niet verlopen zijn, om de erkenning aan de nieuwe situatie aan te passen. De erkenning kan ook aangepast worden: omdat de aannemer belastingsschulden heeft of RSZ-achterstallen moet vergoeden; omdat de opdrachtgever klacht tegen de aannemer indiende over een grote fout bij de uitvoering van een werk; omdat de aannemer gerechtelijk veroordeeld werd voor een misdrijf dat van dien aard is dat het zijn beroepsmoraal aantast; of bij andere ernstige tekortkomingen. 4.2.3 Categorieën en ondercategorieën Een onderneming kan een erkenning krijgen voor één of meerdere categorieën en ondercategorieën. Deze categorieën worden opgedeeld, afhankelijk van de aard en de moeilijkheidsgraad van de werken. Om tot een ondercategorie te behoren is het niet noodzakelijk om deel uit te maken van de categorie en wanneer men tot een categorie behoort, behoort men niet automatisch tot een ondercategorie. Dit behalve in enkele uitzonderlijke gevallen. De categorieën krijgen een letter, de ondercategorieën de letter van de categorie waarvan ze deel uitmaken en een nummer dat trouwens niet doorlopend is. Hieronder is een voorbeeld van hoe de indeling is opgebouwd. De volledige tabel is opgenomen in bijlage I. 7

Categorie Ondercategorie C1. Gewone rioleringswerken C2. Watervoorziening en leidingen leggen C. Wegenbouwkundige werken... C7. Horizontale doorpersingen van buizen voor kabels en leidingen D1. Ruwbouwwerken en onder kap brengen van gebouwen D4. Geluids- en warmte- isolatie, lichte scheidingswanden, valse plafonds en blinde vloeren, al dan niet geprefabriceerd D. Bouwwerken D5. Timmerwerk, houten spanten en trappen... D29. Vloerdeklagen en bekleding van industriële vloeren Tabel 1: onderverdeling categorieën en ondercategorieën De erkenning voor een bepaalde categorie en/of ondercategorie wordt door de Erkenningscommissie van het bevoegde Gewest beslist op basis van de aard en de moeilijkheidsgraad van de werken die de aannemer reeds goed heeft uitgevoerd. 4.2.4 Klasse De categorieën en ondercategorieën van werken worden op hun beurt in acht klassen opgedeeld. De voorwaarden en administratieve verplichtingen voor een erkenning in de laagste klasse (klasse 1) worden weergegeven in bijlage II. Om te behoren tot klasse 2 of hoger worden een aantal extra voorwaarden opgelegd die in bijlage III terug te vinden zijn. De twee financiële voorwaarden van klasse 2 of hoger, die relevant zijn voor deze masterproef, zijn: eigen vermogen moet per klasse een ondergrens overschrijden; graad van financiële onafhankelijkheid mag bij de herziening, wanneer deze kleiner is dan 14,3% en 21,7% voor respectievelijk volledige en verkorte jaarrekeningen, niet met meer dan 20% achteruit gaan t.o.v. de waarde die deze ratio had tijdens een vorige herziening. Deze indeling in klassen bepaalt dan wat de omvang van het werk is, dat de onderneming mag uitvoeren. Klasse Maximum der individueel werk ( ) Maximum totaal der werken ( ) 1 135.000 682.000 2 275.000 2.200.000 3 500.000 4.000.000 4 900.000 7.000.000 5 1.810.000 14.500.000 6 3.225.000 26.000.000 7 5.330.000 43.000.000 8-260.000.000 Tabel 2: maximum bedrag van het individuele werk en van het totaal der werken per klasse 8

4.3 WP3: Het bepalen van de populatie en de financiële gegevens van de onderneming De doelgroep die gebruikt wordt in het onderzoek, zijn de aannemers die een erkenning hebben om overheidsopdrachten uit te voeren. Op de website van FOD economie (2009) is een databank van alle erkende aannemers terug te vinden die frequent wordt geüpdatet. Op 9 februari 2009 werden de gegevens die beschikbaar zijn op de site gedownload en als laatste definitieve lijst gebruikt voor deze masterproef. Op dat moment bezaten 9.667 ondernemingen in totaal 42.296 erkenningen over de verschillende categorieën en ondercategorieën in de verschillende klassen. Omwille van de duur van deze masterproef zal het onderzoek zich beperken tot de aannemers die behoren tot de categorie D (Bouwwerken). Categorie D bevat namelijk 23,6% van alle erkende ondernemingen in de bouw en vormt hierbij de grootste groep. Door enkel naar ondernemingen te kijken die eenzelfde hoofdactiviteit delen, zullen de resultaten ook beter te vergelijken zijn. Voor het onderzoek naar de financiële karakteristieken van de ondernemingen die een erkenning hebben, wordt gebruik gemaakt van de meest recente jaarrekeningen die neergelegd zijn bij de Nationale Bank van België. Deze jaarrekeningen worden verzameld aan de hand van Bel-First, dat wordt gepubliceerd door Bureau Van Dijk. De databank bevat alle erkende aannemers die zowel afkomstig zijn van België alsook van zijn buurlanden. Doordat Bel-First enkel Belgische (en Luxemburgse) jaarrekeningen bevat werden de buitenlandse ondernemingen buiten beschouwing gelaten vanwege het gebrek aan financiële data. Aannemers alle categorieën Totaal Niet-Belgische Belgische 9.668 184 9.484 Aannemers categorie D 2.280 29 2.251 Tabel 3: overzicht aantal aannemers De meeste Belgische ondernemingen zijn verplicht hun jaarrekening neer te leggen. Hieronder vallen de meest courante vennootschapsvormen, zoals de Naamloze Vennootschap, de Besloten vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid, de Coöperatieve Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid, de Commanditaire Vennootschap op aandelen en het Economisch Samenwerkingsverband. De ondernemingen die geen jaarrekening moeten neerleggen, zijn natuurlijke personen die handelaar zijn, kleine vennootschappen, en andere. (NBB, 2009) Deze laatste ondernemingen worden vervolgens niet gebruikt in het onderzoek omdat de nodige gegevens niet publiekelijk beschikbaar zijn. Totaal Geen jaarrekening Jaarrekening Belgische aannemers alle categorieën 9.484 1.347 8.137 Belgische aannemers categorie D 2.251 151 2.100 Tabel 4: overzicht van de Belgische aannemers met en zonder jaarrekening 9

De meerderheid van de ondernemingen zijn in het bezit van meerdere erkenningen die de ondernemingen dus classificeren in meerdere klassen. Aangezien de financiële gegevens tussen de verschillende klassen met elkaar worden vergeleken, is het gewenst dat een onderneming slechts tot één klasse behoort. Er wordt gekozen om bij de vergelijking van de verschillende klassen een onderneming te laten behoren tot de klasse waarvoor ze het hoogst erkend is, behorende tot die overeenkomstige categorie. Wanneer de klassen van één bepaalde categorie (in dit geval categorie D) met elkaar worden vergeleken, zullen alle ondernemingen die hoger erkend zijn in een andere categorie dus worden geweerd. Zo wordt een onderneming met erkenning D-2 en A1-6 beschouwd als een onderneming die behoort tot klasse 6. Wanneer enkel categorie D wordt gebruikt om de verschillende klassen met elkaar te vergelijken, wordt deze onderneming geweerd vanwege zijn hogere klassering in een andere categorie. Zou de onderneming volgende erkenning hebben, D-6 en A1-2, dan doet er zich geen probleem voor om deze onderneming te gebruiken bij de vergelijking van de ondernemingen behorende tot categorie D. De reden voor deze voorwaarde kan aan de hand van een voorbeeld worden toegelicht. In onderstaande tabel vindt men de verschillende erkenningen van Dredging International terug, een wereldbefaamd baggerbedrijf behorende tot de DEME groep. Voor acht van de tien erkenningen behoort deze onderneming in de hoogste klasse, wat een maximaal totaal bedrag van de opdrachten tot 260.000.000 toelaat. Voor categorie D behoort deze onderneming echter tot klasse 5 die maximaal opdrachten tot 14.500.000 goedkeurt. Het spreekt voor zich dat Dredging International qua financiële karakteristieken heel veel zal afwijken van andere ondernemingen die slechts als hoogste erkenning tot klasse 5 behoort. Erkenning Omschrijving A(8) Baggerwerken A1(8) Schepen lichten en wrakken opruimen B(8) Waterbouwkundige werken B1(8) Waterlopen ruimen D(5) Bouwwerken E(8) Burgerlijke bouwkunde E1(8) Moerriolen E2(8) Paalfunderingen, dam- en diepwanden G(8) Grondwerken G5(7) Afbraakwerken Tabel 5: de verschillende erkenningen van Dredging International Rekening houdende met voorgaande beperking, die de aannemers maar tot één klasse laat behoren om de vergelijking van de financiële karakteristieken mogelijk te maken, werd onderstaande tabel opgemaakt. Deze tabel geeft het aantal ondernemingen weer die na de filtering in aanmerking komen voor het onderzoek. In totaal worden bijna 17% van de ondernemingen in categorie D geweerd. Theoretisch houdt dit in dat de standaardafwijking van de onderzochte criteria hierdoor iets lager zal zijn, waardoor betere conclusies kunnen worden getrokken. 10

Aantal Belgische ondernemingen in categorie D, zonder beperking Aantal Belgische ondernemingen in categorie D, rekening houdende met de maximale erkenning Klasse 1 956 721 Klasse 2 146 111 Klasse 3 217 185 Klasse 4 260 238 Klasse 5 221 198 Klasse 6 144 139 Klasse 7 66 63 Klasse 8 90 90 Totaal 2.100 1.745 Tabel 6: Weergave van het aantal ondernemingen die worden opgenomen in het onderzoek 11

4.4 WP4: Onderzoek naar de financiële criteria opgelegd door de erkenning In dit onderdeel worden de financiële voorwaarden die door de erkenningsprocedure worden opgelegd onderzocht. De niet-financiële voorwaarden, waaraan een onderneming moet voldoen om erkend te worden, worden achterwege gelaten doordat ze irrelevant zijn voor deze masterproef. Bovendien is de informatie die nodig is om dit laatste te onderzoeken niet voor iedereen beschikbaar. 4.4.1 Financiële criteria om te behoren tot klasse 1 Wanneer er wordt gekeken naar de voorwaarden om te behoren tot klasse 1 (zie bijlage II), kan gesteld worden dat de onderneming zich niet in staat van faillissement of liquidatie mag bevinden. Hiervoor moet een getuigschrift van de Griffie van de Rechtbank van Koophandel kunnen voorgelegd worden. Hier wordt verder niet specifiek op ingegaan. 4.4.2 Financiële criteria om te behoren tot klasse 2 of hoger Om te behoren tot klasse 2 of hoger (zie bijlage III), wordt vereist dat de onderneming voldoet aan drie financiële criteria, namelijk het eigen vermogen, de solvabiliteit (meer bepaald de graad van financiële onafhankelijkheid) en de totale omzet aan werken tijdens drie van de jongste acht jaar. Voor de twee voorwaarden die worden onderzocht, wordt een scenario gevolgd waarbij de ondernemingen op basis van de laatste jaarrekening, ingediend op de publicatiedatum van Bel-First, worden herzien. 4.4.2.1 Eigen vermogen Om tot klasse 2 of een hogere klasse te behoren moet het eigen vermogen, verminderd met de sommen die vennoten, aandeelhouders, bestuurders of zaakvoerders aan de vennootschap verschuldigd zijn, een minimum grens overschrijden. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven. Minimum eigen Klasse vermogen ( ) 2 45.000 3 85.000 4 150.000 5 308.000 6 550.000 7 895.000 8 1.800.000 Tabel 7: het minimum aan eigen vermogen per klasse opgelegd Het eigen vermogen is het vermogen dat aan de ondernemingsentiteit zelf is toegewezen en dus op continue wijze als bron aanwezig is en blijft. Het eigen vermogen komt overeen met het kapitaal, de uitgiftepremies, de reserves, de herwaarderingsmeerwaarden, de overgedragen winst of verlies en de kapitaalsubsidies, zoals weergegeven in de balans. (Ooghe & Van Wymeersch, 2008) 12

Aangezien de verschuldigde sommen niet onafhankelijk in de jaarrekening voorkomen maar wel samen met andere schulden verzameld worden bij overige schulden, zullen twee mogelijkheden worden afgetoetst. De eerste mogelijkheid is deze waarbij de verschuldigde sommen niet in rekening worden gebracht (voorwaarde 1), wat dus naar een positiever resultaat zal leiden. De tweede mogelijkheid gaat er vanuit dat alle overige schulden beschouwd worden als verschuldigde sommen van de vennoten aan de vennootschap (voorwaarde 2), wat een negatiever beeld zal geven. Doordat heel weinig ondernemingen overige schulden op meer dan één jaar hebben, werd geen onderscheid gemaakt tussen overige schulden op minder dan één jaar en die op meer dan één jaar. Aangezien het interessant is om de ondernemingen ook in beeld te brengen naar de toekomst toe, werden de ondernemingen die aan de voorwaarde voldoen, opgesplitst in twee categorieën. Enerzijds diegene die slechts met 10% marge de voorwaarde behalen en anderzijds diegene die met meer dan 10% marge de voorwaarde overschrijden. Op te merken is dat klasse 1 niet opgenomen is in onderstaande grafieken. Dit komt doordat voor klasse 1 geen drempelwaarde wordt opgelegd voor het eigen vermogen. grafiek 1: het aantal erkende aannemers die al dan niet voldoen aan het opgelegd criterium van het eigen vermogen Als enkel het eigen vermogen wordt nagegaan, dan slaagt slechts 1 à 6 procent van de ondernemingen per klasse niet. Het aantal falende ondernemingen kent geen duidelijke trend. De ondernemingen met slechts 10 procent marge daarentegen verdwijnen naarmate de klasse toeneemt. Wanneer de overige schulden volledig in rekening worden gebracht als de verschuldigde sommen die van het eigen vermogen dienen afgetrokken te worden, dan voldoet 13 à 22 procent van de ondernemingen per klasse niet meer aan de voorwaarde. Opmerkelijk is dat deze grafiek een gelijkaardig beeld oplevert als de vorige waarbij het aantal falende ondernemingen terug geen trend kent. De ondernemingen met slechts 10 procent marge verminderen opnieuw bij de hogere klassen. 13

4.4.2.2 Solvabiliteit Om na te gaan of de onderneming solvabel is, wordt een vereiste aan de graad van financiële onafhankelijkheid gesteld. Dit komt overeen met de verhouding van het eigen vermogen tot het totale vermogen. Algemeen geldt dat hoe hoger deze ratio is, hoe groter de bescherming van de schuldeisers is (Ooghe & Van Wymeersch, 2008). Wanneer de aanvraag tot een erkenning voor de eerste maal wordt ingediend, wordt de graad van financiële onafhankelijkheid gewoon opgetekend. Hier wordt dus geen beperking gesteld. Wanneer deze ratio zich bij de herziening echter onder 21,7% bevindt voor een onderneming met een verkort schema, of 14,3% voor een onderneming met een volledig schema dan wordt er nagegaan of deze ratio niet met meer dan 20% achteruit is gegaan. Indien dit wel het geval is zal de onderneming de solvabiliteitsratio moeten proberen op te krikken door bijvoorbeeld een kapitaalsverhoging door te voeren. Slaagt de onderneming er niet in om deze ratio terug op het vereiste niveau te brengen, dan zal de onderneming de erkenning niet kunnen behouden. Doordat de solvabiliteit wordt nagegaan op basis van de huidige waarde en de vorige genoteerde waarde, die maximaal tot vijf jaar terug kan gaan, moeten de waarden voor de afgelopen vier jaar worden gecontroleerd. Hoewel de conventionele herzieningsperiode vijf jaar duurt, kan men niet met zekerheid bepalen wanneer de volgende herziening zal plaatsvinden. Ook voor deze voorwaarde werden de geslaagde ondernemingen onderverdeeld in twee categorieën, volgens een criterium dat deel uitmaakt van de algemene solvabiliteitsvoorwaarde. De succesvolle ondernemingen met hoge schuldgraad zijn diegene die, rekening houdende met een verkorte of volledige jaarrekening, respectievelijk niet meer dan 21,7% of 14,3% behalen voor de graad van financiële onafhankelijkheid maar toch voldoen aan de voorwaarde, aangezien ze niet met meer dan 20% zakken t.o.v. de vorige solvabiliteitswaarde. Anderzijds zijn de succesvolle ondernemingen met lage schuldgraad, de ondernemingen die het minimum percentage van 21,7% of 14,3% kunnen overschrijden. 14

grafiek 2: het aantal erkende aannemers die al dan niet voldoen aan het opgelegd criterium van de solvabiliteit voor de verschillende jaren Aangezien de erkenning voor de verschillende onderneming niet in hetzelfde jaar herzien worden, geeft geen enkele bovenstaande grafiek de exacte weergave weer. Omdat men echter niet kan nagaan in welk jaar de onderneming herzien werd, wordt een overzicht gegeven van alle mogelijke scenario s van elke onderneming per jaar. In bovenstaande grafieken is een gelijkaardige trend aanwezig van een dalend aantal ondernemingen met lage schuldgraad, een stijgend aantal ondernemingen met hoge schuldgraad en een nagenoeg constant percentage ondernemingen die niet voldoen waargenomen. Toch geven deze grafieken slechts een beperkte informatie, aangezien een onderneming slechts dient te voldoen aan de voorwaarde wanneer zijn erkenning wordt herzien. Behaalt hij voor 3 van de 4 mogelijk te controleren jaren niet de voorwaarde, is het dus wel nog mogelijk dat hij de erkenning kan behouden als hij in het jaar van de herziening wel aan de voorwaarde voldoet. Daarom wordt nagegaan hoeveel ondernemingen in geen enkel jaar voldoen aan de voorwaarde, de ondernemingen die elk jaar voldoen en de ondernemingen die soms maar niet altijd voldoen. Hier valt op dat vooral in klasse 1 een groot aantal ondernemingen niet voldoen aan het opgelegde criterium van de solvabiliteit gedurende de vier jaar. 15

grafiek 3: het aantal aannemers die al dan niet voldoen aan de solvabiliteitsvoorwaarde over de 4 jaren heen Uit bovenstaande grafiek zijn volgende trends waarneembaar. In klasse 1 is er 7.6% van de ondernemingen die over de vier jaar nooit voldoen aan de solvabiliteitsvoorwaarde, en dit neemt af tot een waarde van 2.6% in klasse 5, om daarna opnieuw lichtjes te stijgen tot 3.3% in klasse 8. Dezelfde trend is op te merken voor de onderneming die soms, maar niet in alle vier deze jaren voldoen. Bij de ondernemingen die over de vier jaar wel voldoen aan de solvabiliteitsratio is een tegenovergestelde trend waarneembaar. Hier komt het procentueel aandeel in klasse 1 overeen met 70.3% en neemt deze toe tot klasse 6 met 93.5%, om daarna terug te zakken naar 88.9% in klasse 8. Hieruit kan men dus afleiden dat over het algemeen de ondernemingen meer aan dit criteria voldoen, naarmate de klasse hoger is. In totaal zijn er 80.2% van alle ondernemingen die over de vier jaar voldoen en slechts 5.5% die nooit voldoen. 4.4.2.3 Omzet Als laatste financiële criterium wordt een ondergrens gesteld aan de totale omzet aan werken tijdens drie van de jongste acht jaar. Per klasse wordt hiervoor een minimum omzet opgelegd, die hieronder is weergegeven. Vanzelfsprekend betreft dit criterium de drie beste jaren van de onderneming. Minimum omzet (van 3 Klasse van de jongste 8 jaar) ( ) 2 400.000 3 750.000 4 1.350.000 5 2.750.000 6 5.000.000 7 10.700.000 8 18.600.000 Tabel 8: minimum omzet Helaas is het voor het merendeel van de ondernemingen niet verplicht om de omzet te publiceren, aangezien ze een verkort schema van de jaarrekening gebruiken. Daarom zal dit niet onderzocht worden. 16

4.4.3 Conclusie van de criteria opgelegd door de erkenning In dit onderdeel werden de voorwaarden, die de erkenning oplegt aan de ondernemingen, besproken. Slechts twee van de drie opgelegde financiële criteria kunnen worden nagegaan, omwille van de beperkingen van het verkorte schema. Voor vele ondernemingen met een verkort schema (ruim 80 procent van de populatie) worden de omzetcijfers niet weergeven, wat het onderzoek naar de minimum omzet van drie van jongste acht jaar onmogelijk maakt. Voor het eerste criterium - de minimumvoorwaarde van het eigen vermogen - wordt om de verschuldigde sommen van de vennoten in te schatten, een optimistisch en een pessimistisch scenario opgemaakt. Daarin wordt onderzocht hoeveel ondernemingen op dit moment slagen voor deze voorwaarde. Bij het eerste scenario worden de verschuldigde sommen niet in mindering gebracht van het eigen vermogen. Hier faalt slechts 6.4% in klasse 2 en dit percentage neemt af naarmate de klasse toeneemt tot 1.1% in klasse 8. Dit verschijnsel doet zich ook voor bij de ondernemingen die slechts met 10% marge deze voorwaarde behalen, van 2.7% in klasse 2 naar 0% in klasse 8. Deze voorgaande dalingen houden dus een stijging in van het aantal slagende ondernemingen met meer dan 10% marge. Voor het pessimistische scenario worden alle overige schulden in rekening gebracht omdat de verschuldigde sommen niet apart voorkomen in de jaarrekening. Hier vertonen de middelste klassen (3-4-5-6-7) een groot aantal slagende ondernemingen met meer dan 10% marge op de voorwaarde, ongeveer 80 à 85%. Voor klasse 2 en 8 is bedraagt dit slechts 75%. Een nagenoeg constant percentage van 2% behaalt voor alle klassen de voorwaarde met 10% marge of minder. Klasse 2 en 8 vertonen zo meer falende ondernemingen dan de andere. Voor de solvabiliteitsvoorwaarde, namelijk de graad van financiële onafhankelijkheid (%), wordt ook een scenario opgesteld, waarbij wordt onderzocht hoeveel ondernemingen vandaag zouden voldoen aan de voorwaarde. Voor de vier mogelijke herzieningsjaren (de huidige waarde wordt bij de herziening met een eerdere waarde vergeleken) komen gelijkaardige resultaten tot stand. Omdat echter niet geweten is welke onderneming in welk jaar herzien wordt, worden de vier grafieken gecombineerd in één grafiek. Hierin kan men zien dat 7.6% in klasse 1, 2.6% in klasse 5 en 3.3% in klasse 8 van de ondernemingen voor de vier mogelijke herzieningsjaren nooit voldoen, wat hun kans op het behoud van hun erkenning bijna nihil maakt. Voor de overige klassen bevinden de resultaten zich tussen deze waarden, met een gelijkaardige trend. Daarnaast zien we dat het merendeel van de ondernemingen, 70.3% in klasse 1, tot 88.9% in klasse 8 voor geen enkel jaar problemen vertonen. Voor de andere ondernemingen kan men niet met zekerheid zeggen hoe zij ervoor staan. Dit sluit niet uit dat het mogelijk is om bijvoorbeeld voor 3 mogelijke herzieningsjaren te falen en voor 1 te slagen en daardoor toch de erkenning te behouden. Globaal kan men zeggen dat vooral bij de kleine klassen, met name 1 en 2, iets meer ondernemingen moeilijkheden ondervinden om aan deze twee voorwaarden te voldoen. Wanneer alle overige schulden worden afgetrokken van het eigen vermogen bevat klasse 6 het meest slagende ondernemingen voor beide voorwaarden. 17

4.5 WP5: Onderzoek naar de financiële criteria niet opgelegd door de erkenning 4.5.1 Keuze van de te onderzoeken financiële karakteristieken Naast de financiële criteria, opgelegd door de erkenning om de ondernemingen op te delen in verschillende klassen, wordt in dit deel nagegaan of ook andere financiële kengetallen kenmerkend zijn voor de verschillende klassen. De kengetallen die zullen worden gehanteerd, zijn deze die voorkomen in het handboek Financiële analyse van de onderneming (Ooghe & Van Wymeersch, 2008). Aangezien de meeste kengetallen verschillende posten uit de jaarrekening met elkaar in verband brengen d.m.v. een verhouding, kunnen zowel de kleinste als de grootste ondernemingen met elkaar vergeleken worden. Om deze reden worden enkel kengetallen onderzocht en bv. geen balansposten met elkaar vergeleken. De kengetallen van H. Ooghe en C. Van Wymeersch uit het handboek tellen 11 liquiditeitsratio s, 13 solvabiliteitsratio s, 17 rendabaliteitsratio s en 11 toegevoegde waarde ratio s. In totaal betreft dit 52 verschillende kengetallen waarvan er slechts 20 zullen worden gebruikt. De gebruikte kengetallen worden in de onderstaande tabel weergegeven waarvan de definities in bijlage IV terug te vinden zijn. 1 Netto bedrijfskapitaal 2 Nettokas 3 Current ratio 4 Liq. Rotatie voorr. en bestell. in uitvoering 5 Aantal dagen klantenkrediet 6 Aantal dagen leverancierskrediet 7 Nettokasratio 8 Algemene schuldgraad (%) 9 Lange termijn schuldgraad (%) 10 Solv. Zelffinancieringsgraad 11 Dekking totaal vreemd vermogen door cashflow 12 Dekking vreemd vermogen lange termijn door cashflow 13 Bruto rendabiliteit totaal der activa vóór belastingen 14 Bruto rendabiliteit bedrijfsactiva vóór belastingen Rend. 15 Bruto rendabiliteit eigen vermogen na belastingen 16 Financiële hefboommultiplicator 17 Aandeel personeel in bruto toegevoegde waarde 18 Aandeel financiële kost van het vreemd vermogen excl. subs. in bruto TW T.W. 19 Aandeel van de toegevoegde winst of verlies in de bruto toegevoegde waarde 20 Bruto toegevoegde waarde per werknemer (duiz.) Tabel 9: overzicht van de gebruikte kengetallen Vooreerst houdt de beperking van 20 variabelen rekening met de duur van het onderzoek, maar daarnaast dringen zich ook andere logische redenen naar voren. Zo hebben sommige kengetallen een gelijkaardige inhoud waardoor de resultaten ook een gelijkaardig karakter zullen hebben, bv. de current ratio en de quick ratio, brutoen nettokengetallen, complementaire ratio s zoals algemene schuldgraad en graad van financiële 18