Impact van vrijwilligers op de financiële situatie van de non-profit sector



Vergelijkbare documenten
19548 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

INHOUD. VOORWOORD... v

Omzendbrief Welzijn en Gezondheid 2005/001

DAGELIJKS WERKBOEK DEEL #1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Boekhouding. boekhouding 1

PRAKTISCH BOEKHOUDEN VOOR KLEINE VZW S

Tweede Kamer der Staten-Generaal

TITLE Feitelijke vereniging of VZW?

MODULAIRE GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING RIJK VAN NIJMEGEN. Wijzigingsbesluit

Boekhouding verenigingen 28 februari Sylvia Thienpont

Het wel en wee van de vzw Deel 3 De boekhoudkundige en controleverplichtingen

Bijscholing vzw- & vrijwilligerswetgeving

Bijlagen bij scriptie: Mariene archeologische verwachting voor de laatprehistorische. Noordzeekust

Expertisecentra kraamzorg

Wie is er bevoegd om het huishoudelijk reglement op te stellen?

VZW in vogelvlucht: het waarom en het hoe?

Provincieraadsbesluit

Kick-off Presidia 2015 Juridisch, administratief en boekhoudkundig kader van een vereniging. Sylvia Thienpont SBB Accountants & Adviseurs

begroting 2006 en financieel verslag 2006: toepasselijk rekeningenstelsel

INFO VZW VS FEITELJKE NINOVE Overzicht. Feitelijke vereniging of vzw? Feitelijke vereniging of vzw? Feitelijke vereniging of vzw?

REGLEMENT BETREFFENDE HET ONDERSTEUNEN VAN VRIJWILLIGERSWERK DOOR HET AANBIEDEN VAN EEN VERZEKERING

Kick-off voor presidia

REGLEMENT BETREFFENDE HET ONDERSTEUNEN VAN VRIJWILLIGERSWERK DOOR HET AANBIEDEN VAN EEN VERZEKERING

Inhoud DEEL 1. DE REGISTRATIE IN DE KLEINE ONDERNEMING... 1 HOOFDSTUK 1 DE KLEINE ONDERNEMING... 3

VADEMECUM VOOR DE JAARREKENING 2018

GRATIS VRIJWILLIGERSVERZEKERING: REGLEMENT

VADEMECUM VOOR DE JAARREKENING 2015

Infosessie vzw. Symposium Vlaamse Judofederatie 7 september Lien Berton Dynamo Project Vlaamse Sportfederatie vzw

Reglement met betrekking tot de collectieve provinciale verzekering vrijwilligerswerk

Boekhouding voor de kleine vzw. Presentatie VCHHD

Gelet op de artikelen 127, 128, 135, 136, 163, 166 en 178 van de gecoördineerde grondwet van 17 februari 1994;

HOOFDSTUK 1 BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN

VADEMECUM VOOR DE JAARREKENING 2016

Managementvennootschappen

JAARREKENING IN EURO

Structurele ondernemingsstatistieken

Bijlage bij het koninklijk besluit betreffende de jaarrekeningen van de ziekenhuizen

Cultuurgemeenschap van België» vervangen door de woorden «Vlaamse Gemeenschap». HOOFDSTUK V. - Wijzigingen aan het decreet van 21 december 1976

VRIJWILLIGERSWERK INFORMATIEPLICHT

Juridisch statuut van studentenverenigingen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

VZW en financiële rapportering

:Rendabiliteit van de categorieën van verzekeringsprodukten LEVEN.

resultatenrekening jaar 2017 (administratie) 60 Handelsgoederen, grond en hulpstoffen 0,00 0,00 0,00 0,

Universitair Ziekenhuis Gent Jaarrekening 2014

Bijlage bij het koninklijk besluit betreffende de jaarrekeningen van de ziekenhuizen

VOORSTEL VAN DECREET. van de heer Norbert De Batselier TEKST AANGENOMEN DOOR DE PLENAIRE VERGADERING

Verplicht!? vrijwilligerswerk - Standpunt van het Vlaams Welzijnsverbond [1]

Inzicht in uw cijfers

Inhoudstafel. Financiering van de thuiszorg: het perspectief van de voorzieningen

Voorwoord De gebruiksaanwijzing... 3

Projectsubsidies organisaties: doel

HOOFDSTUK I - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 op de jaarrekening van de ondernemingen

Bijlage 1 1. INLEIDING EN VERLOOP VAN DE OPDRACHT. Beknopte beschrijving van het verloop van de opdracht 2. DE WAARDERINGS- EN TOEREKENINGSREGELS

JAARREKENING IN EURO

Een meerwaarde voor u en uw klanten! Financiële analyse. Dossier De brouwerij. Studie gerealiseerd op basis van de gegevens van de klant

Samenvatting onderzoek: Diversificatiestrategieën van accountantskantoren

Hoofdstuk 1. Wijzigingen in verband met hervorming flexibele arbeid en ontslagrecht [Treedt in werking per ]

Voorwaarde voor het berekenen van de ratio De noemer moet positief zijn 70/74 > 0 70/74 > 0

JAARREKENING IN EURO

COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN

JAARLIJKS FINANCIEEL VERSLAG 2013 FLUXYS BELGIUM

Externe financiële verslaggeving

Wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers (B.S.29.VIII.2005) 1

Wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers (B.S.29.VIII.2005) 1

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

Inhoud DEEL 1 ALGEMENE INLEIDING BOEKHOUDING EN RAPPORTERING... 1 HOOFDSTUK 1 HISTORISCHE EVOLUTIE EVOLUTIE VAN DE BEGRIPPEN...

HANDBOEK BOEKHOUDEN ENKELVOUDIG BOEKHOUDEN BOEKHOUDEN VOOR DE ZELFSTANDIGE ONDERNEMER EN DE KLEINE VZW

Paritair Subcomité voor de socioculturele sector van de Vlaamse Gemeenschap Integratiecentra

Vrijwilliger : elke natuurlijke persoon die vrijwilligerswerk verricht.

I. BEREKENING VAN HET GEMIDDELD PERSONEELSBESTAND A. Alle personeelsleden. Gemiddeld personeelsbestand in A1 =... B A2 =... B2...

I. BEREKENING VAN HET GEMIDDELD PERSONEELSBESTAND A. Alle personeelsleden. Gemiddeld personeelsbestand in A1 =... B A2 =... B2...

Motiveren en werven van vrijwilligers voor de kring. Dr. Klara Ampe, voorzitter Vlaamse kamer Federale Raad voor Huisartsenkringen

Interne jaarrekening - Uitgebreid verslag (Vennootschap)

Gecoördineerde tekst:

STATUTEN VAN HET BELGISCH ARBITRAGEHOF VOOR DE SPORT (BAS)

Richtlijnen financieel verslag 2013 voor vrijwilligersorganisaties

Tweede Kamer der Staten-Generaal

TOELICHTING BIJ DE BALANS EN DE RESULTATENREKENING

De sociale balans gewaardeerd en gecorrigeerd

Richtlijnen financieel verslag 2012 voor vrijwilligersorganisaties

VASTE ACTIVA 20/ , ,83. I. Oprichtingskosten , ,45

Feitelijke vereniging of VZW? Een overzicht

Inkomsten en uitgaven van de landsoverheid Curaçao in 2014

de balans en de resultatenrekening

Advies van 10 november 2010

Deel 4: CM in cijfers

Minimumindeling van het algemeen rekeningstelsel

DE AUDIOVISUELE SECTOR CIJFERS OPLEIDINGSINSPANNINGEN

Nota. Jaarrekening 2014 Balans en resultatenrekening per 31/12/2014

JAARREKENING IN EURO

CONTROLEDIENST VOOR DE ZIEKENFONDSEN

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

JAARREKENING IN EURO

het commissarisverslag 2013 ERRATUM

DE RECHTEN VAN DE VRIJWILLIGER EN PLICHTEN VAN DE ORGANISATIE. 1. Situering algemene informatie over het aantal vrijwilligers

PROCEDURE : TOEKENNING VAN EEN TOKEN

NBB: Nationale Bank van België - Jaarrekeningen van de ondernemingen

Nieuwe boekhoudwetgeving op komst

Transcriptie:

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2008 2009 Impact van vrijwilligers op de financiële situatie van de non-profit sector Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen Céline Meirlaen Charlotte Verbeke onder leiding van Prof. Dr. J. Christiaens

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2008 2009 Impact van vrijwilligers op de financiële situatie van de non-profit sector Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen Céline Meirlaen Charlotte Verbeke onder leiding van Prof. Dr. J. Christiaens

Vertrouwelijkheidsclausule Permission Ondergetekenden verklaren dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Céline Meirlaen Charlotte Verbeke

Voorwoord Deze masterproef is het eindresultaat van een intensief jaar vol inzet, toewijding en doorzettingsvermogen. Tijdens de totstandkoming van onze masterproef konden we rekenen op de steun van verschillende personen. Allereerst willen wij onze promotor Prof. Dr. Johan Christiaens bedanken voor zijn steun en medewerking. Praktijkassistent Lieven Van De Sype wensen wij eveneens te bedanken voor zijn kritische blik op ons werk. Verder willen we alle vzw s bedanken die aan ons onderzoek hebben meegewerkt. Zij zorgden ervoor dat empirisch onderzoek mogelijk was. Met betrekking tot het bekomen van de adressen van de vzw s gaat onze dank uit naar Vinciane Hendrichs, onze contactpersoon bij de Nationale Bank van België. Vervolgens zijn we Tom Bauwens ook dankbaar voor de taalkundige controle. Ten slotte zouden wij onze ouders van harte willen bedanken voor hun ondersteuning en begrip bij het tot stand komen van deze masterproef. I

Inhoud Voorwoord... I Lijst met tabellen... V 1. Inleiding... 1 2. Literatuurstudie... 3 2.1. Vrijwilligers... 3 2.1.1. Definitie... 3 2.1.2. Vergoedingen en compensaties... 4 2.1.3. Vrijwilligersmanagement... 6 2.2. Non-profit sector... 7 2.2.1. Third Sector... 7 2.2.2. Instellingen Zonder Winstoogmerk... 8 2.2.3. Verenigingen Zonder Winstoogmerk... 8 2.2.4. Feitelijke verenigingen... 9 2.2.5. Kleine, grote en zeer grote vzw s... 10 1. Criteria... 10 a. Kleine vzw s... 10 b. Grote vzw s... 10 c. Zeer grote vzw s... 10 2. Boekhoudkundige verplichtingen... 11 a. Boekhouding bij kleine vzw s... 11 b. Boekhouding bij grote en zeer grote vzw s... 12 2.3. Financiële situatie... 12 2.3.1. Definitie... 12 2.3.2. Diverse kostenrekeningen... 13 2.3.3. Accountability... 14 2.4. Invloed van vrijwilligers op de financiële situatie van de vzw s... 14 2.4.1. Kwantificeringsprobleem van vrijwilligerschap... 14 1. Vervangingskostenmethode... 15 2. Opportuniteitskostenmethode... 17 2.4.2. Vergelijking tussen kosten van bezoldigde personeelsleden en vrijwilligers... 17 2.4.3. Meesleepeffect... 19 3. Onderzoekshypothesen... 20 II

4. Empirisch onderzoek... 23 4.1. Datacollectie... 23 4.1.1. Vzw-populatie... 23 4.1.2. Opbouw van de vragenlijst... 24 4.1.3. Pretesten... 25 4.1.4. Responsgraad... 26 4.1.5. Telefonische interviews... 26 4.2. Descriptieve statistiek... 27 4.3. Analyse... 28 4.3.1. Regressie-analyse... 28 4.3.2. Anova-analyse... 31 4.4. Mogelijke verklaringen... 32 4.5. Beperkingen van het onderzoek... 33 4.6. Suggesties voor verder onderzoek... 34 5. Besluit... 35 Referenties... VI Boeken... VI Telefonische interviews... VI Websites... VII Wetenschappelijke artikelen... IX Bijlagen... XIII Bijlage 1. : Datacollectie... XIII Bijlage 1.1. : Vzw-populatie... XIII Bijlage 1.1.1. : Het gewicht van de vzw s in de sector van de izw s in 2005 (in VTE)... XIII Bijlage 1.1.2. : Verdeling per type activiteiten van de bezoldigde tewerkstelling in de vzw s in 2005 (in VTE)... XIV Bijlage 1.1.3. : Groeipercentage van de betaalde tewerkstelling in de vzw s volgens bedrijfstak tussen 1998 en 2005 (in VTE)... XV Bijlage 1.1.4. : Algemene sportbeoefening in Vlaanderen naar leeftijd (in percentages), 2003... XVI Bijlage 1.1.5. : Cultuurparticipatie in Vlaanderen naar leeftijd (in percentages), 2003.. XVII Bijlage 1.2. : Opbouw van de vragenlijst... XVIII Bijlage 1.3. : Vragenlijst... XIX Bijlage 1.4. : Weergave van de responsgraad... XXII Bijlage 1.5. : Telefonisch interview... XXIII Bijlage 1.6. : Descriptieve statistiek... XXIV III

Bijlage 1.7. : Overzicht van de vzw-populatie... XXV Bijlage 1.8. : Procentuele verhouding van de kostenrekeningen... XXVI Bijlage 2. : Regressie-analyse... XXVII Bijlage 2.1. : Regressie-analyse van de gemiddelde totaal kosten... XXVII Bijlage 2.2. : Regressie-analyse van de gemiddelde aankoop kosten... XXVIII Bijlage 2.3. : Regressie-analyse van de gemiddelde diensten en diverse goederen kosten... XXIX Bijlage 2.3.1. : Regressie-analyse van de gemiddelde huur en huurlasten kosten.. XXX Bijlage 2.3.2. : Regressie-analyse van de gemiddelde onderhoud en herstellingen kosten... XXXI Bijlage 2.3.3. : Regressie-analyse van de gemiddelde leveringen aan de onderneming kosten... XXXII Bijlage 2.3.4. : Regressie-analyse van de gemiddelde vergoedingen aan derden kosten... XXXIII Bijlage 2.3.5. : Regressie-analyse van de gemiddelde verzekeringspremies kosten... XXXIV Bijlage 2.3.6. : Regressie-analyse van de gemiddelde vervoer en verplaatsingen kosten... XXXV Bijlage 2.3.7. : Regressie-analyse van de gemiddelde uitzendkrachten en personen zonder arbeidsovereenkomst kosten... XXXVI Bijlage 2.4. : Regressie-analyse van de gemiddelde werkings kosten... XXXVII Bijlage 2.5. : Regressie-analyse van de gemiddelde bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen kosten... XXXVIII Bijlage 2.6. : Regressie-analyse van de gemiddelde afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen kosten... XXXIX Bijlage 2.7. : Regressie-analyse van de gemiddelde andere bedrijfs kosten... XL Bijlage 2.8. : Regressie-analyse van de gemiddelde financiële kosten... XLI Bijlage 2.9. : Regressie-analyse van de gemiddelde uitzonderlijke kosten... XLII Bijlage 2.10. : Schematisch overzicht van de volledige regressie-analyse... XLIII Bijlage 3. : Anova-analyse... XLIV IV

Lijst met tabellen Figuur 1: Het gewicht van de vzw s in de sector van de izw s in 2005 (in VTE)... XIII Figuur 2: Verdeling per type activiteiten van de bezoldigde tewerkstelling in de vzw s in 2005 (in VTE)... XIV Figuur 3: Groeipercentage van de betaalde tewerkstelling in de vzw s volgens bedrijfstak tussen 1998 en 2005 (in VTE)... XV Figuur 4: Algemene sportbeoefening in Vlaanderen naar leeftijd (in percentages), 2003... XVI Figuur 5: Cultuurparticipatie in Vlaanderen naar leeftijd (in percentages), 2003... XVII Figuur 6: Weergave van de responsgraad... XXII Figuur 7: Descriptieve statistiek... XXIV Figuur 8: Overzicht van de vzw-populatie... XXV Figuur 9: Procentuele verhouding van de kostenrekeningen... XXVI Figuur 10: Regressie-analyse van de gemiddelde totaal - kosten... XXVII Figuur 11: Regressie-analyse van de gemiddelde aankoop - kosten... XXVIII Figuur 12: Regressie-analyse van de gemiddelde diensten en diverse goederen - kosten.. XXIX Figuur 13: Regressie-analyse van de gemiddelde huur en huurlasten kosten... XXX Figuur 14: Regressie-analyse van de gemiddelde onderhoud en herstellingen kosten... XXXI Figuur 15: Regressie-analyse van de gemiddelde leveringen aan de onderneming kosten... XXXII Figuur 16: Regressie-analyse van de gemiddelde vergoedingen aan derden kosten... XXXIII Figuur 17: Regressie-analyse van de gemiddelde verzekeringspremies kosten... XXXIV Figuur 18: Regressie-analyse van de gemiddelde vervoer en verplaatsingen kosten... XXXV Figuur 19: Regressie-analyse van de gemiddelde uitzendkrachten en personen zonder arbeidsovereenkomst kosten... XXXVI Figuur 20: Regressie-analyse van de gemiddelde werkings kosten... XXXVII Figuur 21: Regressie-analyse van de gemiddelde bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen kosten... XXXVIII Figuur 22: Regressie-analyse van de gemiddelde afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen kosten... XXXIX Figuur 23: Regressie-analyse van de gemiddelde andere bedrijfs kosten... XL Figuur 24: Regressie-analyse van de gemiddelde financiële kosten... XLI Figuur 25: Regressie-analyse van de gemiddelde uitzonderlijke kosten... XLII Figuur 26: Schematisch overzicht van de volledige regressie-analyse... XLIII Figuur 27: Anova-analyse... XLIV V

1. Inleiding Het onderwerp van deze masterproef luidt als volgt: De impact van vrijwilligers op de financiële situatie van de non-profit sector. Uit een studie blijkt dat in ons land één op de tien loontrekkenden actief is in het verenigingsleven. Je kan er actief en/of passief aan deelnemen. Het belang van vzw s mag dus zeker niet onderschat worden want de circa 16 000 verenigingen met bezoldigde tewerkstelling, dragen ongeveer 5% bij tot het BNP. In absolute waarde bedraagt dit toch wel 22 miljard euro. (Marée et al., 2008) Onderzoek naar de invloed van vrijwilligers op het verenigingsleven is tot op heden braakliggend terrein. Deze studie is dan ook een interessante ontdekkingstocht. Een vereniging zonder winstoogmerk, een vzw, maakt doorgaans overvloedig gebruik van vrijwilligers. Deze vrijwilligers zijn dan ook een cruciale schakel en een kostbaar goed in het succesvol slagen van de vzw. Daar dit veel inzet vergt van deze personen, moet er ook aandacht geschonken worden aan een vorm van vergoeding of compensatie. Vrijwilligerswerk kan vanuit economisch oogpunt gezien worden als een productieve activiteit. Men doet namelijk beroep op kosteloze arbeid om zo maatschappelijke doelstellingen te realiseren. Vanuit sociologisch oogpunt brengt vrijwilligerswerk heel wat positieve ervaringen met zich mee. Het biedt mensen de gelegenheid om zijn medemensen te helpen. Het kan ook een persoonlijke en zinvolle invulling van de vrije tijd vormen waarbij eventuele vriendschapsbanden ontstaan. Kortom, het is zowel een persoonlijke als maatschappelijke verrijking. (Marée et al., 2007) Naast bezoldigde personeelsleden en vrijwilligers dienen non-profit verenigingen ook relaties onderhouden met andere stakeholders. Zo moet eveneens rekening gehouden worden met de wensen en verlangens van o.a. de Raad van Bestuur, financiële donoren, gemeenschappen, leden,. (Keating and Frumkin, 2003) Daar de stakeholders soms diverse belangen nastreven kan dit tot een conflictsituatie leiden, het zogenaamde principal-agent probleem. (Flack and Ryan, 2005) Na deze inleiding volgt de literatuurstudie, die het tweede deel vormt van deze masterproef. Hierin laten we de definities van vrijwilligers, non-profit sector en financiële situatie aan bod komen. Tot slot gaan we de interactie na tussen deze kernbegrippen. Hierbij onderzoeken we of er een invloed op de kosten te meten valt indien men met vrijwilligers werkt. 1

De onderzoekshypothesen komen aan bod in het derde deel. In het onderzoek gaan we na of er een verschil is in de financiële situatie bij vzw s die met vrijwilligers werken tegenover vzw s die geen vrijwilligers tewerk stellen. Uiteraard was het niet mogelijk om alle vzw s uit België te ondervragen. Enkel de grote en zeer grote Vlaamse vzw s uit de sport- en cultuursector werden aangesproken via een enquête. Het volledig empirisch onderzoek wordt toegelicht in het vierde deel. Daarin bespreken we ten eerste de datacollectie. Dit omvat de vzw-populatie, de opbouw van de vragenlijst, de pretesten, de responsgraad en de telefonische interviews. Vervolgens komen de descriptieve analyse, de regressie- en Anova-analyse aan bod. Er worden eveneens mogelijke verklaringen, beperkingen en suggesties voor verder onderzoek gegeven. Deze masterproef wordt beëindigd met een algemeen besluit. 2

2. Literatuurstudie Om de begrippen van het onderwerp te verduidelijken, laten we eerst enkele definities aan bod komen. We vangen aan met de belangrijke definitie van vrijwilligers zodat het onderscheid tussen een vrijwilliger en een bezoldigd personeelslid duidelijk kan aangetoond worden. Verder wordt de non-profit sector besproken. In dit deel staan we o.a. stil bij het verschil tussen izw s, vzw s en feitelijke verenigingen. Vervolgens wordt er aandacht geschonken aan het ruime begrip financiële situatie. Hier gaan we dieper in op de betekenis die voor ons onderzoek van toepassing is. Ook het begrip accountability wordt uitgelegd. Uiteindelijk bespreken we de samenhang van de drie kernbegrippen in het laatste deel, nl. de invloed van vrijwilligers op de financiële situatie van de vzw s. Dit vormt de essentie van het empirisch onderzoek. 2.1. Vrijwilligers In deze rubriek vertrekken we van de officiële definitie van vrijwilligers die opgenomen is in de Wet betreffende de rechten van vrijwilligers. Verder staan we stil bij de motivatie van vrijwilligers en hoe de vzw s hier kunnen op inspelen door vergoedingen en compensaties toe te kennen. Als laatste lichten we het vrijwilligersmanagement toe. 2.1.1. Definitie Volgens de Wet betreffende de rechten van vrijwilligers die dateert van 3 juli 2005, wordt vrijwilligerswerk in art. 3 als volgt gedefinieerd: Vrijwilligerswerk is elke activiteit die onbezoldigd en onverplicht wordt verricht, ten behoeve van één of meer personen, andere dan degene die de activiteit verricht, van een groep of organisatie of van de samenleving als geheel; die ingericht wordt door een organisatie anders dan het familie- of privéverband van degene die de activiteit verricht; en die niet door dezelfde persoon en voor dezelfde organisatie wordt verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst, een dienstencontract of een statutaire aanstelling. (Belgisch Staatsblad, 2005 1 ) Deze wet betreffende de rechten van vrijwilligers werd gepubliceerd op 29 augustus 2005. Dit was een antwoord op de aanhoudende vragen naar een duidelijke regulering van het vrijwilligerswerk. Deze publicatie werd meermaals aangepast omdat er een grote variatie aan vrijwilligers, vrijwilligerswerk en vrijwilligersorganisaties bestaat. Uiteindelijk is de nieuwe wet in 1 Belgisch Staatsblad, 2005, URL: <http://www.ejustice.just.fgov.be/wet/wet.htm>, consultatiedatum: 24/09/2008 3

voege getreden op 1 augustus 2006. De wet bevat een definitie van vrijwilligerswerk (supra, p. 3), bepaalt wie wel en wie geen vrijwilligerswerk mag verrichten en duidt de informatieplicht van verenigingen aan tegenover vrijwilligers. Verder regelt de wet de aansprakelijkheid van vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties alsook de verzekeringsthematiek en de diverse soorten en omvang van de onkostenvergoedingen die mogen uitgekeerd worden. (Marée et al., 2008) Reeds enkele jaren hunkeren vrijwilligers naar een statuut dat op gelijke voet staat met betaalde werknemers. (Hustinx, 2007) In september 2008 werd dan ook o.a. beslist dat de Vlaamse vrijwilligers uit de gezondheids- en welzijnssector een beter statuut krijgen vanaf 2009. (Statuut voor vrijwilligers in de maak, 2008) Dit houdt in dat wanneer personen een statutaire aanstelling verkrijgen, ze niet meer beschouwd kunnen worden als vrijwilligers in de strikte zin van de definitie. Medewerkers die een arbeidsovereenkomst hebben afgesloten en die volgens de gemaakte afspraken betaald worden voor hun geleverde prestaties, beschouwt men als bezoldigde personeelsleden. (Christiaens et al., 2004) In deze studie is het onderscheid tussen bezoldigde personeelsleden en vrijwilligers van cruciaal belang. Het belang van vrijwilligerswerk in België is niet te verwaarlozen. Van de ongeveer 90 000 actieve vzw s zijn er circa 16 000 die bezoldigd personeel in dienst hebben. Hieruit blijkt dat de meerderheid van de vzw s geen bezoldigde personeelsleden heeft en dus beroep moet doen op vrijwilligers. (Marée et al., 2008) Vrijwilligerswerk zal in de toekomst in omvang toenemen. Vrijwilligers dragen immers in belangrijke mate bij tot de instandhouding van de maatschappij, want zij pakken sociale problemen aan die vaak niet kunnen opgelost worden door de markt of de overheid. Vrijwilligers participeren in vele uiteenlopende domeinen van sociale diensten tot culturele verenigingen en van milieugroeperingen tot mensenrechtenorganisaties. Globalisatie zal een totale herstructurering vergen van de sociale systemen van de geïndustrialiseerde landen waardoor er nog vaker beroep op vrijwilligers zal gedaan worden. (Lindenmeier, 2008) 2.1.2. Vergoedingen en compensaties Motivatie speelt een belangrijke rol bij de vrijwilligers. Er moet een trade-off worden gemaakt tussen enerzijds intrinsieke en anderzijds extrinsieke motivatie. Bij intrinsieke motivatie gaat het voornamelijk over de persoonlijke voldoening die men haalt uit de job. Bij extrinsieke motivatie zijn de beloofde financiële vergoedingen en voordelen van groot belang. (Goulet and Frank, 2002) 4

Zoals eerder vermeld stellen vrijwilligers hun arbeid onbezoldigd ter beschikking. Toch kunnen ze hiervoor vergoed worden. Deze vergoedingen dienen vooral om de motivatie van vrijwilligers aan te wakkeren. (Christiaens et al., 2004) Ten eerste kunnen vrijwilligers ofwel een forfaitaire ofwel een reële onkostenvergoeding krijgen. Deze kunnen dus niet gecombineerd worden in hetzelfde jaar. Bij de forfaitaire of vaste onkostenvergoeding wordt er een maximumbedrag van 30,22 EUR per dag betaald aan de vrijwilligers. (Madou 2 ) Reële of variabele onkostenvergoedingen moeten gestaafd worden met de nodige bewijsstukken zodat de toegekende vergoedingen redelijk en aantoonbaar zijn. (Smart vzw, 2009 3 ) Op beide soorten onkostenvergoedingen moeten normalerwijze noch belastingen noch sociale zekerheidsbijdragen worden betaald. De vzw is echter verplicht een vrijwilligersregister of namenlijst op te stellen waarbij ook de toegekende bedragen worden vermeld. Vergoedingen in natura zoals bijvoorbeeld een boekenbon of gratis toegangskaartjes zijn eveneens mogelijk, maar mogen slechts occasioneel toegekend worden. Anders wordt dit gezien als een alternatieve bezoldiging. (Hambach, 2007) Ten tweede komen verschillende vormen van compensatiesystemen voor. In het algemeen zijn er drie types waar te nemen. Als eerste zijn er de individuele compensaties waarbij leeftijd en geslacht als basis worden genomen. De functiegerelateerde compensaties nemen de hiërarchische positie en verantwoordelijkheden in acht. En als laatste zijn er de prestatiegerichte compensaties waarbij er gekeken wordt naar de bereikte doelstellingen. De intentie van deze vergoedingen en compensatiesystemen is om de extrinsieke motivatie aan te wakkeren. (Brandl and Güttel, 2007) Wanneer een vzw vergoedingen of compensaties toekent, moet men deze uitgaven boeken als werkingskost. Deze bedragen mogen dus niet opgenomen worden in de personeelskosten. (Provincie West-Vlaanderen 4 ) Meer uitleg vindt u in deel 2.3.2. (infra, p. 13) Vrijwilligers ervaren ook een intrinsieke motivatie om deel uit te maken van vzw s. Zo willen de vrijwilligers zich nuttig maken in de maatschappij. Door hun inzet kunnen ze verandering teweegbrengen in de gemeenschap. Verder wil men mensen helpen of nieuwe mensen 2 Madou, Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk vzw, URL: <http://www.vrijwilligersweb.be/wetgeving.htm>, consultatiedatum: 10/03/2009 3 Smart vzw, 2009, Vrijwilligerswerk, URL: <http://www.smartvzw.be/img/pdf/pdf-vrijwilligerswerk-nl-070109.pdf>, consultatiedatum: 10/03/2009 4 Provincie West-Vlaanderen, URL: <http://www.west-vlaanderen.be/nl/cultuurvrijetijd /sport_1 /financi%c3%ableondersteuning/pages/sportieveinitiatieven.aspx >, consultatiedatum: 10/03/2009 5

ontmoeten. Vrijwilligerswerk zorgt ook voor persoonlijke zelfontplooiing. Het is eveneens mogelijk dat de vrijwilligers zich gewoon dienstig willen maken tijdens hun vrije tijd. (Lie and Baines, 2007) Deze motivatieredenen leggen de link met de behoeftepiramide van Maslow. Maslow stelde dat er vier basisbehoeften zijn, nl. lichamelijke behoeften, behoefte aan veiligheid en zekerheid, behoefte aan sociaal contact en behoefte aan waardering en erkenning. Zo komt men uiteindelijk tot het finale doel, de persoonlijke zelfontplooiing. (Maslow, 1972) 2.1.3. Vrijwilligersmanagement Organisaties bepalen zelf voor een groot deel of ze vrijwilligers willen aantrekken. Ten eerste kunnen ze milde selectiecriteria toepassen. Er wordt bijvoorbeeld geen onderscheid gemaakt op basis van scholingsgraad. Ten tweede zorgt publiciteit ook voor de nodige aantrekkingskracht. Organisaties die actief en openbaar vrijwilligers aanmoedigen om lid te worden van hun vzw, kunnen vaak rekenen op een grotere respons. Ten derde beslissen de organisaties of ze bereid zijn om onkostenvergoedingen of compensaties toe te kennen aan de vrijwilligers. Dit kan voor sommige vrijwilligers een doorslaggevende factor zijn. Ook eventuele opleidingen die worden aangeboden aan vrijwilligers kunnen hen motiveren. (Hambach and Vanleene, 2007) Organisaties dienen rekening te houden met de verwachtingen van vrijwilligers. Uit een onderzoek in het Verenigd Koninkrijk bleek dat het sleutelwoord flexivol alle componenten bevat die een vrijwilliger verlangt. Flexivol staat voor flexibility, legitimacy, ease of access, xperience, incentives, variety, organisation en laughs. Bij flexibiliteit speelt het vrijheidsgevoel een belangrijke rol. Onder legitimiteit of imago verstaat men de klassieke betekenis van liefdadigheid. Verder vinden vrijwilligers het belangrijk dat er een grote mate van toegankelijkheid bestaat. Ervaring is vooral waardevol voor de verdere persoonlijke ontwikkeling en carrière van de vrijwilliger. Incentives zorgen voor aanmoedigingen naar de vrijwilliger toe. Tegelijk wil de vrijwilliger gevarieerde taken en verantwoordelijkheden. Een informele organisatie die toch efficiënt genoeg werkt, is cruciaal voor een vrijwilliger. En als laatste staat humor eveneens op het verlanglijstje van de vrijwilliger. (Davis, 1999) Uit een studie van Defourny en Dubois in 1996 bleek echter dat vzw s voor de uitvoering van hun activiteiten eerder een beroep wensen te doen op bezoldigd personeel dan op vrijwilligers. (Marée et al., 2007) De hoogst gewaardeerde activiteiten van de vereniging worden meestal 6

uitgevoerd door bezoldigde personeelsleden. Het loon dat aan deze activiteiten gekoppeld is, vormt een doorslaggevende motivatie om de job tot een goed einde te brengen. (Brown, 1999) Verder blijkt dat een aantal vrijwilligers na verloop van tijd, betaalde werkkrachten worden voor verenigingen. (Marée et al., 2007) Overigens hebben Mertens en Adams opgemerkt dat de vzw s die actief zijn in sterk geprofessionaliseerde activiteitengebieden veel minder beroep doen op vrijwilligers. Dit is voornamelijk het geval voor de volgende drie sectoren, nl. de gezondheidszorg, onderwijs en research. (Mertens and Adams, 1999) In ons onderzoek hebben we de vzw s die geen vrijwilligers tewerk stellen telefonisch gecontacteerd om de motivatieredenen van deze keuze te ontdekken. De telefonische interviews worden besproken in deel 4.1.5. (infra, p. 26) 2.2. Non-profit sector Hierna volgt een korte situering betreffende de non-profit sector. We beginnen bij de third sector, waartoe de izw s behoren. Vervolgens definiëren we de vzw en maken we het onderscheid met de feitelijke vereniging. Het deel wordt afgesloten met de criteria die de vzw s opdelen in kleine, grote en zeer grote vzw s alsook de overeenkomstige boekhoudkundige verplichtingen. 2.2.1. Third Sector De non-profit sector valt onder de noemer van de third sector. Dit begrip omvat organisaties die op een andere manier functioneren dan overheids- en private bedrijven. Third sector organisaties hebben geen lucratieve basis. Desalniettemin kunnen ze toch financiële middelen innen waarmee ze hun diensten en uitrusting kunnen verbeteren. (Basini and Buckley, 1997) Verder kan het genereren van financiële middelen ook gezien worden als een manier om de continuïteit van de organisatie te garanderen. (Groot and Van de Poel, 1985) Alhoewel ze duidelijk verschillend zijn van overheids- en private bedrijven, kunnen ze toch gesteund worden door deze ondernemingen. Ze kunnen zowel vrijwilligers als betaalde personeelsleden tewerkstellen. (Basini and Buckley, 1997) 7

2.2.2. Instellingen Zonder Winstoogmerk Een instelling zonder winstoogmerk, izw, wordt gedefinieerd als een juridische of sociale eenheid die is opgericht voor de productie van goederen en diensten, maar die een zodanig statuut heeft dat het haar niet is toegestaan als bron van inkomen, winst of andere financiële verdiensten te fungeren voor de eenheden die haar hebben opgericht, of die haar beheren of financieren. (Nationale Bank van België, p.2 5 ) De izw s omvatten naast vzw s ook internationale verenigingen zonder winstoogmerk, feitelijke verenigingen en stichtingen van openbaar nut. (Marée et al., 2008) De izw s dienen aan vijf voorwaarden te voldoen. Ten eerste gaat het om organisaties die als een instelling moeten bestaan. Ten tweede mogen ze geen materiële voordelen toekennen aan hun leden of hun bestuurders. Verder moeten ze institutioneel gescheiden zijn van de overheid en als privéorganisaties bestaan. Vervolgens hebben ze hun eigen regels en besluitvormingsinstanties en worden ze zo als onafhankelijk beschouwd. Als laatste kan iedereen geheel vrijblijvend bij deze organisaties aansluiten en kunnen ze een beroep doen op vrijwillige inzet. (Marée et al., 2008) 2.2.3. Verenigingen Zonder Winstoogmerk De meest voorkomende vorm van de non-profit sector is de vereniging zonder winstoogmerk, de vzw. In de Wet betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen komt volgende definitie voor: De vereniging zonder winstoogmerk is die, welke niet nijverheids- of handelszaken drijft en welke niet tracht een stoffelijk voordeel aan haar leden te verschaffen. (Belgisch Staatsblad, 2002 6 ) De vereniging streeft dus een doel van algemeen belang na. Verder mogen er geen rechtstreekse patrimoniale voordelen aan de leden verschaft worden. De vereniging mag inkomsten verwerven, maar deze moeten besteed worden aan de exploitatie van de vzw. (Bogaerts et al., 2000 7 ) Een ander belangrijk kenmerk van een vzw is het ontbreken van het aandeelhouderschap. De leden worden beschouwd als de eigenaars van de vzw. (Berry, 2008) 5 Nationale Bank van België, URL: <http://www.nbb.be/doc/dq/n_method/m_nnds01.pdf>, consultatiedatum: 30/09/2008 6 Belgisch Staatsblad, URL: <http://www.ejustice.just.fgov.be/doc/rech_n.htm>, consultatiedatum: 30/09/2008 7 Bogaerts et al, 2000, Proeve van Vzw-wet, URL: <http://www.law.kuleuven.ac.be/jura/36n4/bogaerts.htm>, consultatiedatum: 30/09/2008 8

De hoger vermelde Wet betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen dateert van 2 mei 2002. Deze diende als modernisatie van de oorspronkelijke wet van 1921. Het doel van de wetswijziging was het realiseren van maximale transparantie zowel op administratief als op financieel vlak. Op administratief vlak dient elke vereniging een verenigingsdossier bij te houden op de griffie van de Rechtbank van Koophandel. Verder moet een intern dossier bijgehouden worden en moeten bepaalde delen en beslissingen gepubliceerd worden in het Belgisch Staatsblad. Ook de statuten dienen aan de gewijzigde wet te worden aangepast. (Kunstenloket 8 ) Op financieel vlak horen kleine vzw s een vereenvoudigde boekhouding te voeren. Grote en zeer grote vzw s moeten daarentegen een volledige boekhouding voeren. De nieuwe vzw-wet, met de bijhorende boekhoudkundige verplichtingen, werd pas effectief van toepassing vanaf 1 januari 2006. (Matheï 9 ) Voor verdere informatie omtrent dit boekhoudkundig aspect verwijzen wij u naar deel 2.2.5. (infra, p. 11) De verenigingen die reeds op basis van overheidsreglementering een boekhouding moeten voeren en op voorwaarde dat deze boekhouding gelijkwaardig is aan deze opgelegd door de vzw-wet, mogen deze specifieke boekhouding behouden. Ondermeer structureel erkende muziekensembles en podiumkunstengezelschappen moeten van de Vlaamse Gemeenschap een specifieke boekhouding voeren. Deze zullen dus niet onder de algemene wetgeving vallen. (Kunstenloket 10 ) 2.2.4. Feitelijke verenigingen De vzw is duidelijk verschillend van een feitelijke vereniging. Deze laatste heeft geen rechtspersoonlijkheid waardoor de feitelijke vereniging geen verbintenissen mag aangaan, noch eigendommen mag bezitten. Tevens mag de feitelijke vereniging geen schenkingen aanvaarden. Vaak wordt gekozen voor de juridische structuur van een vzw omdat de leden van de vzw niet persoonlijk aansprakelijk kunnen gesteld worden. Een feitelijke vereniging zal geen subsidies krijgen indien ze zich niet omvormt tot een vzw. (Vlaams Studie en Documentatie Centrum voor vzw s 11 ) 8 Kunstenloket, URL: <http://www.kunstenloket.be/kunstenloket/view/nl/43627-zakelijke+vragen.html/50077- +Welke+zijn+de+belangrijkste+wijzigingen+van+de+nieuwe+VZW-wet.html>, consultatiedatum: 21/08/2008 9 Matheï, De vzw, URL: <http://www.devzw.be/vzwalgemeen.php>, consultatiedatum: 30/09/2008 10 Kunstenloket, URL: <http://www.kunstenloket.be/kunstenloket/view/nl/43627-zakelijke+vragen.html/50077- +Welke+zijn+de+belangrijkste+wijzigingen+van+de+nieuwe+VZW-wet.html>, consultatiedatum: 21/08/2008 11 VSDC, URL: <http://www.vsdc.be/content/algemeen/feitverofvzw.htm>, consultatiedatum: 30/09/2008 9

2.2.5. Kleine, grote en zeer grote vzw s Afhankelijk van een aantal criteria behoort de vzw tot de groep van de kleine, grote of zeer grote vzw s. De groep waartoe men behoort, zal implicaties hebben op de boekhoudkundige verplichtingen die moeten nageleefd worden. 1. Criteria a. Kleine vzw s De kleine vzw is deze die op de afsluitdatum van het boekjaar geen of hoogstens één van de volgende drie criteria heeft bereikt: een jaargemiddelde van 5 werknemers, uitgedrukt in voltijdse equivalenten een totaal aan ontvangsten, andere dan uitzonderlijke, van 250 000,00 EUR exclusief BTW een balanstotaal van 1 000 000,00 EUR Om de berekening te maken van het jaargemiddelde van de werknemers, mag geen rekening gehouden worden met vrijwilligers, uitzendkrachten en aan de vereniging ter beschikking gesteld personeel. b. Grote vzw s De grote vzw is de vereniging die twee of drie van de bovenvermelde criteria bereikt. c. Zeer grote vzw s De zeer grote vzw is de vereniging die hetzij een jaargemiddelde van meer dan 100 werknemers telt, uitgedrukt in voltijdse equivalenten hetzij minstens twee van de drie volgende drempels overschrijdt: o een jaargemiddelde van meer dan 50 werknemers, uitgedrukt in voltijdse equivalenten o een totaal aan ontvangsten, andere dan uitzonderlijke, van meer dan 6 250 000,00 EUR, exclusief BTW o een balanstotaal van meer dan 3 125 000,00 EUR (Matheï 12 ) 12 Matheï, De vzw, URL: <http://www.devzw.be/vzwalgemeen.php>, consultatiedatum: 30/09/2008 10

2. Boekhoudkundige verplichtingen a. Boekhouding bij kleine vzw s In het Koninklijk Besluit van 26 juni 2003 werd vastgelegd dat kleine vzw s geen volledige boekhouding moeten voeren, maar wel een vereenvoudigde boekhouding, nl. een kasboekhouding. Dit houdt in dat men een staat van ontvangsten en uitgaven dient op te stellen en een toelichting. Deze laatste bevat zowel verplichte inlichtingen als de staat van het vermogen. De Raad van Bestuur kan beslissen dat er toch een volledige boekhouding moet worden gevoerd. Indien men deze keuze maakt, dient men minstens drie jaar deze volledige boekhouding aan te houden. De jaarrekening moet dan ook neergelegd worden bij de Rechtbank van Koophandel. (Kunstenloket 13 ) Tijdens het boekjaar worden aan de hand van gedagtekende verantwoordingstukken de bewegingen van de beschikbare middelen onmiddellijk, compleet en chronologisch ingeschreven in het ongesplitst dagboek. De staat van ontvangsten en uitgaven ontstaat dan rechtstreeks uit het dagboek, daar de totalen van de rubrieken van het ongesplitst dagboek erin zijn opgenomen. Dit vormt het eerste deel van de jaarrekening. (Kunstenloket 14 ) In de staat van ontvangsten en uitgaven vinden we aan de uitgavenzijde volgende categorieën: goederen en diensten, bezoldigingen, diensten en diverse goederen en andere uitgaven. Aan de kant van de ontvangsten treffen we volgende rubrieken aan: lidgelden, schenkingen en legaten, subsidies en andere ontvangsten. (De Lembre, 2004) In de toelichting, die het tweede deel van de jaarrekening vormt, vindt men als eerste de inventaris. De inventaris geeft een overzicht van alle fysische bezittingen, vorderingen, schulden en gelden op het einde van het boekjaar. Dit leidt tot de staat van het vermogen, de tweede component van de toelichting. De staat van het vermogen bestaat uit twee delen nl. enerzijds de bezittingen en schulden en anderzijds de rechten en verbintenissen. Verder wordt er ook een overzicht gegeven van de waarderingsregels. (Kunstenloket 15 ) 13 Kunstenloket, URL: <http://www.kunstenloket.be/kunstenloket/view/nl/43627-zakelijke+vragen.html/1448300- VZW%27s.html>, consultatiedatum: 21/08/2008 14 Kunstenloket, URL: <http://www.kunstenloket.be/kunstenloket/view/nl/43627-zakelijke+vragen.html/50077- +Welke+zijn+de+belangrijkste+wijzigingen+van+de+nieuwe+VZW-wet.html>, consultatiedatum: 21/08/2008 15 Kunstenloket, URL: <http://www.kunstenloket.be/kunstenloket/view/nl/43627-zakelijke+vragen.html/50077- +Welke+zijn+de+belangrijkste+wijzigingen+van+de+nieuwe+VZW-wet.html>, consultatiedatum: 21/08/2008 11

b. Boekhouding bij grote en zeer grote vzw s Grote vzw s moeten een volledige boekhouding voeren en hun jaarrekening bekend moeten maken bij de Nationale Bank van België volgens het verkorte schema voor verenigingen. Zeer grote vzw s moeten ook een volledige boekhouding voeren en hun jaarrekening neerleggen bij de Nationale Bank van België volgens het volledige schema voor verenigingen. Hier is een aangestelde commissaris verantwoordelijk voor de controle van de financiële toestand en de jaarrekening. (Kunstenloket 16 ) In deel 2.3.2. wordt de indeling van de kosten uitgebreid besproken gezien dit een aanmerkelijk onderdeel is van de enquête die werd opgesteld. (infra, p. 13) 2.3. Financiële situatie Eerst wordt de ruime interpretatie van de financiële situatie behandeld. Daarna gaan we dieper in op de kostenrekeningen die voor ons onderzoek als relevant te beschouwen zijn. Ten slotte leggen we nog de link met het begrip accountability. 2.3.1. Definitie Financiële situatie is een ruim begrip. We denken bijvoorbeeld aan kasbeheer, het verkrijgen van subsidies, giften van donoren, lange termijn investeringen, uitgaven en ontvangsten, rentabiliteit, efficiëntie van non-profits, liquiditeit, solvabiliteit,. In de literatuur bestaat er dus geen eenzijdige, consistente definitie van de financiële situatie. Dit komt omdat de financiële doelen van de verenigingen uiteenlopend zijn. Toch zijn er een aantal basisdoelstellingen waar iedere vereniging naar streeft volgens Beauchamp en Hicks. Volgens hen moet financieel beheer leiden tot een betrouwbaar overzicht van de ontvangsten en uitgaven. Verder moeten de geldende wetgeving en regulering in acht genomen worden en dient financieel beheer tot het opsporen, evalueren en managen van risico s. (Beauchamp and Hicks, 2004) In ons onderzoek analyseerden we de verhouding van de kostenrekeningen van de verschillende vzw s om zo de financiële situatie te definiëren. Specifiek hebben we nagegaan of er een invloed te meten valt op de diverse kostenrekeningen wanneer het percentage vrijwilligers toeneemt. Dit aspect wordt verder toegelicht in deel 2.4.3. (infra, p. 19) 16 Kunstenloket, URL: <http://www.kunstenloket.be/kunstenloket/view/nl/43627-zakelijke+vragen.html/50077- +Welke+zijn+de+belangrijkste+wijzigingen+van+de+nieuwe+VZW-wet.html>, consultatiedatum: 21/08/2008 12

2.3.2. Diverse kostenrekeningen Daar de gegevens die voortvloeien uit de financiële rapportering onvoldoende waren om conclusies te kunnen trekken, hebben wij een uitgebreidere opdeling van de diverse kosten gevraagd aan de vzw s. We hanteerden de minimumindeling van het algemeen rekeningstelsel om de relevante kostenrekeningen voor het onderzoek te bepalen. Ten eerste is er de 60-rekening die de aankoop handelsgoederen, grondstoffen en hulpstoffen omvat. Vervolgens beschouwen we de veel omvattende 61-rekening die de diensten en diverse goederen vertegenwoordigt. Deze rubriek splitsen we als volgt op: huur en huurlasten, onderhoud en herstellingen, leveringen aan de onderneming, vergoedingen aan derden, verzekeringspremies, vervoer en verplaatsingen en als laatste de kosten met betrekking tot de uitzendkrachten en personen ter beschikking gesteld van de onderneming en bezoldigingen, premies voor buitenwettelijke verzekeringen, ouderdoms- en overlevingspensioenen van bestuurders, zaakvoerders en werkende vennoten die niet worden toegekend op basis van een arbeidsovereenkomst. Rekening 60 en 61 vormen samen de werkingskosten. Deze kosten worden veroorzaakt door de normale werking van de vereniging tijdens het boekjaar. Onder deze werkingskosten vallen dus ook de vergoedingen en compensaties die aan de vrijwilligers worden toegekend. (Provincie West-Vlaanderen 17 ) Als derde klasse beschouwen we de 62-rekening waartoe de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen behoren. In een studie van Basini en Buckley blijkt dat de bezoldigingen ca. 44% innemen van de totale uitgaven. (Basini and Buckley, 1997) In ons onderzoek gaan we ook na of dit percentage geëvenaard wordt. Daar de personeelskosten dus een aanzienlijk deel innemen van de totale kosten zullen de vzw s een poging ondernemen om de personeelskosten te reduceren. (Sampson, 2006) Vervolgens observeren we de 63-rekening. Deze bestaat uit de afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen voor risico's en kosten. Rekening 64 bevat de andere bedrijfskosten. Verder staan we ook stil bij rekening 65 over de financiële kosten en rekening 66 die de uitzonderlijke kosten omvat. 17 Provincie West-Vlaanderen, URL: <http://www.west-vlaanderen.be/nl/cultuurvrijetijd/sport_1 /financi%c3%ableondersteuning/pages/sportieveinitiatieven.aspx>, consultatiedatum: 10/03/2009 13

2.3.3. Accountability Accountability is een begrip dat zeker niet mag ontbreken bij het bekijken van de financiële situatie van de vzw s. Er bestaan vier verschillende soorten interpretaties van de term accountability in de vzw-context. Ten eerste beschouwen we fiscale eerlijkheid en fraudeontwijking. Vervolgens is er de interpretatie omtrent good governance. Verder behoort ook trouwheid aan de missie tot een mogelijke opvatting. En als laatste interpreteert men accountability als het tot uitdrukking brengen van de doeltreffendheid van donaties aan de vereniging. (Keating and Frumkin, 2003) De accountingsystemen in vele non-profit organisaties zijn niet van hoogstaande kwaliteit. Potentiële gebruikers kunnen de rapporteringen moeilijk doorgronden. Ze zijn vaak onzeker welke informatie beschikbaar is en waar ze die kunnen vinden. Het ligt dan ook voor de hand dat frequent ongefundeerde beslissingen worden genomen. Behoorlijke financiële rapporteringsystemen zijn dus een must. Mede zal dit leiden tot het efficiënter en effectiever verwerven van nieuw kapitaal en het aantrekken van getalenteerde managers. (Keating and Frumkin, 2003) Dus ook bij vzw s moet er aandacht geschonken worden aan audit zodat de financiële rapportering een getrouw beeld weergeeft van de werkelijkheid. 2.4. Invloed van vrijwilligers op de financiële situatie van de vzw s De verschillende kernbegrippen die samenhangen met de titel van deze masterproef, zijn in de vorige delen algemeen aan bod gekomen. In dit deel bespreken we ten eerste het kwantificeringsprobleem van vrijwilligerschap waarbij twee methodes worden uitgelegd. Verder gaan we dieper in op het verschil tussen de kosten van vrijwilligers en bezoldigde personeelsleden. Ten slotte wordt het meesleepeffect toegelicht dat als basis dient voor het empirisch onderzoek. 2.4.1. Kwantificeringsprobleem van vrijwilligerschap Hoewel vrijwilligerswerk een opmerkelijk fenomeen is in de non-profit sector, wordt de waarde ervan niet opgenomen in het Bruto Nationaal Product. (Pho, 2008) Mook, Handy en Quarter beweren dat de inzet van vrijwilligers gereduceerd wordt tot een voetnoot in de jaarrekening. Bijkomende informatie is dus noodzakelijk om de impact van vrijwilligers in de vzw s na te gaan. 14

In Canada en in de Verenigde Staten wordt echter wel toegelaten om de waarde van de prestaties van de vrijwilligers op te nemen in de resultatenrekening. Dit valt onder het begrip social accounting. Hierdoor levert men een bijdrage om een volledig beeld van de vereniging te creëren. Door deze gegevens over vrijwilligers bij te houden, kunnen de sponsors en de investeerders zich hierop baseren. Tot op heden rapporteren voornamelijk grote verenigingen deze data. (Mook, Handy and Quarter, 2007) Er zijn verschillende redenen waarom verenigingen niet rapporteren over vrijwilligerschap o.a. het minimaliseren van de activiteiten uitgevoerd door vrijwilligers, tekort aan middelen en kennis om erover te rapporteren en het ontbreken van verplichtingen m.b.t. het rapporteren vanwege het bestuur van de vzw. (Mook et al., 2005) Een andere belangrijke reden is dat het vrijwilligerswerk niet zo gemakkelijk te kwantificeren is in termen van het aantal betrokken personen, het aantal gepresteerde uren of het aantal voltijdse equivalenten. Deze problemen hebben Marée et al. ook ondervonden bij hun studie over het vrijwilligerswerk in België. (Marée et al., 2007) Dit kwantificeringsprobleem treedt eveneens op in ons onderzoek. Daarom waren we genoodzaakt om het aantal vrijwilligers in benaderende voltijdse equivalenten te vragen aan de vzw s. We namen hier dan wel de assumptie aan dat de kwaliteit van de geleverde prestaties van de vrijwilligers gelijkwaardig is aan deze van de bezoldigde personeelsleden. Op het vlak van monetaire waardering van het vrijwilligerswerk treden er ook problemen op. Toch probeert men in de literatuur een waarde te kleven op vrijwilligerschap. Er bestaan algemeen genomen twee methodes, de vervangingskostenmethode en de opportuniteitskostenmethode. Beide manieren hebben echter beperkingen. 1. Vervangingskostenmethode Mertens en Lefèbvre hebben in hun onderzoek toch een belangrijke bijdrage geleverd tot het bepalen van de impact van de monetaire waardering van het vrijwilligerswerk. Ze hebben meer bepaald de impact op de kostenstructuur, op de structuur van de hulpbronnen, op de productiewaarde en op de toegevoegde waarde van de vzw s nader bekeken. Deze monetaire waardering is gebaseerd op de vervangingskostenmethode. (Mertens and Lefèbvre, 2004) 15

Deze methode bestaat erin dat men de bijkomende productiekosten voor de vzw s inschat indien ze voor bepaalde taken een beroep zouden moeten doen op betaalde arbeid in plaats van vrijwilligerswerk. De vervangingskost stelt men gelijk aan de gemiddelde salariskost van een voltijds equivalent die het werk zou uitoefenen dat nu door één of meerdere vrijwilligers wordt uitgevoerd. (Mertens and Lefèbvre, 2004) Bijvoorbeeld een advocate maakt het gebouw van de vereniging schoon. Hierdoor dient de vzw geen poetsvrouw aan te werven en zo vermijdt men de salariskost. Deze manier bepaalt dus de waardering van vrijwilligers vanuit het oogpunt van de organisatie. (Bowman, 2006) Nog volgens deze vervangingskostenmethode bekijkt men het vrijwilligerswerk enerzijds als een productiefactor en anderzijds als een hulpbron. Wanneer men het vrijwilligerswerk als een productiefactor beschouwt, dan leidt de monetaire valorisatie ervan tot een verhoging van de post verloning van personeel. Dit brengt een stijging van de kosten voor de vzw s met zich mee. De productiefactor arbeid zal dus in belang toenemen doordat men de arbeid van de vrijwilligers opneemt. Volgens deze auteurs resulteert dit in een stijging van de productiewaarde en van de toegevoegde waarde van de vzw s. Daarnaast kan men de vrijwilligers als hulpbron beschouwen. Dit vertaalt zich in monetaire transfers, onder de vorm van giften en bijdragen geschonken door gezinnen, zodat de middelen van de vzw s toenemen. (Mertens and Lefèbvre, 2004) De auteurs wijzen eveneens op de beperkingen van deze zienswijze. Deze vervangingskostenmethode houdt immers geen rekening met de impact van vrijwilligerswerk op de arbeidsmarkt, noch met de impact ervan op de prijzen en vergoedingen die zouden moeten betaald worden wanneer men de vrijwilligers effectief zou betalen. (Mertens and Lefèbvre, 2004) Ook Bowman vindt de vervangingskostenmethode inaccuraat om de economische waarde van het vrijwilligerschap te meten. (Bowman, 2006) Handy en Srinivasan beamen Bowman. Zij voegen eraan toe dat vrijwilligers flexibelere taken uitvoeren die ook een lagere moeilijkheidsgraad met zich meedragen, wat vervanging vaak moeilijk maakt. (Handy and Srinivasan, 2004) 16

2. Opportuniteitskostenmethode Een andere methode om het vrijwilligerswerk te waarderen is door uit te gaan van het standpunt van de vrijwilliger in plaats van de organisatie. Deze waarderingstechniek is de opportuniteitskostenmethode. De opportuniteitskost komt overeen met de waarde van het niet-gekozen, meest geprefereerde alternatief. (Bowman, 2006) Zo kan bijvoorbeeld een advocate vrijwilligerswerk uitoefenen in een vereniging. Tijdens de uren dat de advocate vrijwillig werkt in de vzw, kan zij haar professionele activiteiten niet uitvoeren. In dit geval is vooral het niet-verkregen ereloon de opportuniteitskost van deze advocate. Deze methode is echter ook niet probleemloos volgens Handy en Srinivasan. Volgens hen wordt het vrijwilligerswerk uitgevoerd in de vrije tijd, waardoor dit niet ten koste is van de werktijd. (Handy and Srinivasan, 2004) 2.4.2. Vergelijking tussen kosten van bezoldigde personeelsleden en vrijwilligers Brudney en Duncombe hebben een methode ontwikkeld om de kosten van bezoldigde personeelsleden, vrijwilligers en een combinatie van vrijwilligers en personeelsleden te vergelijken. Tot op een zekere hoogte moet het tewerkstellen van vrijwilligers in vraag gesteld worden. De auteurs hebben hun model gebaseerd op vrijwilligers van de brandweer uit New York. Dit model is echter zodanig opgesteld dat het algemeen toepasbaar is. (Brudney and Duncombe, 1992) In de maatschappij beschouwt men vrijwilligers als een kosteneffectief alternatief in plaats van te werken met bezoldigde personeelsleden. Door de indeling van de kosten te bestuderen, wordt het echter duidelijk dat dit in twijfel kan getrokken worden. De totale kosten (TK) van een vzw die met bezoldigde personeelsleden (p) werkt, bestaan uit personeelskosten (PK), kosten van kapitaalgoederen en voorzieningen (KK) en andere kosten zoals materialen, leveringen, diensten, enz. (AK). De personeelskosten (PK) vormen, zoals eerder vermeld, het grootste deel. (supra, p. 13) Deze personeelskosten bestaan uit lonen of wedden (LK), extralegale voordelen (EK) en kosten voor training, supervisie en recruitment (TSR). (Brudney and Duncombe, 1992) 17

TKp = PK + KK + AK PK = LK + EK + TSR Wanneer een vzw bezoldigde personeelsleden vervangt door vrijwilligers, heeft men nog steeds de kosten van kapitaalgoederen en andere kosten. Wat betreft de personeelskosten kan een reductie vastgesteld worden die te wijten is aan een daling van de lonen of wedden en extralegale voordelen. De kosten voor training, supervisie en recruitment zullen echter niet dalen. Dit komt doordat vrijwilligers vaak een minder professionele opleiding genoten hebben, wat zal leiden tot een bijkomende investering in training en bijscholing. De reductie van de personeelskosten leidt tot een daling van de totale kosten. (Brudney and Duncombe, 1992) PK + KK + AK TKp LK + EK + TSR PK Om een vergelijking te maken tussen kosten van personeelsleden en vrijwilligers (v) moet men ook rekening houden met de kwaliteit van de geleverde prestaties. De kwaliteit van de vrijwillige prestaties wordt verondersteld lager te zijn bij de vrijwilligers. Deze service-effectiveness kost (SK) wordt ook aangeduid in onderstaande formule. (Brudney and Duncombe, 1992) TKv = TSR + KK + AK + SK Uit deze paper kan dus besloten worden dat vrijwilligers enkel een reductie van de personeelskosten (lonen of wedden en extralegale voordelen) meebrengen. Vrijwilligers moeten nog steeds opgeleid en gerecruteerd worden. Deze kosten zullen dus niet dalen volgens Brudney en Duncombe. (Brudney and Duncombe, 1992) Brudney en Handy wijzen er echter op dat er niet alleen mag gekeken worden naar de kosten. Ook de andere voor- en nadelen van vrijwilligerswerk moeten in rekening genomen worden. Zo kunnen bezoldigde werknemers zich bedreigd voelen door de vrijwilligers die hun job inpalmen. Daardoor komt het vrijwilligerswerk in een negatief daglicht te staan. Indien vrijwilligerschap vele bijkomende voordelen biedt, kunnen vzw s toch een voorkeur geven aan vrijwilligers ondanks het feit dat de kosten van vrijwilligers groter zijn dan van bezoldigde personeelsleden. (Brudney and Handy, 2007) 18

De auteurs delen vrijwilligerswerk op in vier types. Het eerste type is service-learning. Dit wordt gezien als een soort van stage en is de duurste en de minst productieve vorm. Korte termijn vrijwilligerswerk behoort tot de tweede categorie. Deze soort is het goedkoopst, maar brengt ook het minst op voor de vereniging. Onder de derde categorie valt virtueel vrijwilligerswerk. Hieronder verstaan we vrijwilligers die thuis werken maar die toch persoonlijk betrokken zijn bij de organisatie. Deze klasse kenmerkt zich door een hoge productiviteit en lage kosten. Deze categorie wordt steeds populairder. Lange termijn vrijwilligerswerk vormt de laatste rubriek. Dit karakteriseert zich door een hoge kost die gecompenseerd wordt door heel wat voordelen. (Brudney and Handy, 2007) 2.4.3. Meesleepeffect Om de invloed van vrijwilligers op de financiële situatie na te gaan, zijn wij uitgegaan van het feit dat verenigingen die vrijwilligers tewerk stellen niet enkel voordelen realiseren op vlak van personeelskosten, zoals Brudney en Duncombe stellen, maar ook besparingen creëren ten gevolge van de vrijgevigheid en mildheid van de vrijwilligers. Er kan met andere woorden een meesleepeffect op andere kostenrekeningen opgemerkt worden. Zo kan bijvoorbeeld een advocaat die vrijwilliger is in een vzw, gratis pleiten voor de vzw. Dit zal tot een vermindering van de kostenrekening vergoeding aan derden leiden. Een ander voorbeeld is een boekhouder die lid is van de vereniging. Hij kan in zijn vrije tijd kosteloos de boekhouding van de vzw bijhouden. We gaan er in ons onderzoek vanuit dat het meesleepeffect vooral op te merken is bij de werkingskosten (rekeningen 60 en 61) en de personeelskosten (rekening 62), waardoor de totale kosten ook beïnvloed worden. De andere kosten, nl. afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen (rekening 63), andere bedrijfskosten (rekening 64), financiële kosten (rekening 65) en uitzonderlijke kosten (rekening 66) zullen niet beïnvloed worden door een verandering in het percentage vrijwilligers. In het empirisch onderzoek, besproken in het vierde deel, gaan we na welke redenering van toepassing is op onze data. Toont onze data aan dat enkel de personeelskosten dalen naarmate men meer vrijwilligers tewerk stelt, zoals Brudney en Duncombe beweren (zie deel 2.4.2., supra, p. 17)? Of zullen de werkingskosten eveneens dalen, zoals het meesleepeffect stelt? 19

3. Onderzoekshypothesen Onze onderzoekshypothesen zijn gebaseerd op het meesleepeffect dat we in deel 2.4.3. hebben uitgelegd. (supra, p. 19) In dit onderzoek is het de bedoeling dat we de invloed nagaan van de onafhankelijke variabele, nl. het percentage vrijwilligers, op diverse afhankelijke variabelen, nl. de verscheidene gemiddelde kostenrekeningen van de vzw s uit de sport- en cultuursector. Het percentage vrijwilligers bekomen we door het aantal vrijwilligers te delen door het totaal aantal werknemers, bestaande uit vrijwilligers en bezoldigde personeelsleden. We opteren voor het percentage vrijwilligers om zo een vergelijkingsbasis te verkrijgen tussen de grote en zeer grote vzw s. Voor de diverse kostenrekeningen berekenen we de gemiddelden per werknemer. Dit becijferen we omdat een vzw met meer werknemers hogere kosten heeft. Het schaaleffect werken we dus weg door die kosten te delen door het aantal werknemers. Zo bekomen we toch een getal dat vergelijkbaar is met een vzw met lagere kosten, daar deze vzw ook een lager aantal werknemers heeft. De nulhypothesen worden altijd op dezelfde manier opgebouwd. Er wordt telkens vanuit gegaan dat het percentage vrijwilligers geen impact heeft op de verschillende kostenrekeningen. Wij willen echter in ons onderzoek aantonen dat er bij de gemiddelde totale kosten (hypothese 1) toch een invloed van vrijwilligers merkbaar is. Vervolgens verwachten we ook bij de gemiddelde aankoopkosten (hypothese 2) en gemiddelde diensten en diverse goederen (hypothese 3) een significante impact van vrijwilligers. Deze laatste twee gemiddelde kosten testen we nog eens samen in hypothese 4 omtrent de gemiddelde werkingskosten. Ook bij de gemiddelde personeelskosten (hypothese 5) verwachten we een verandering veroorzaakt door een procentuele toename van vrijwilligers. Hypothesen 6, 7, 8 en 9 sluiten aan bij de nulhypothesen omdat hier geen invloed verwacht wordt van het percentage vrijwilligers. Hieronder volgen de onderzoekshypothesen. Onderzoekshypothese 1: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben verschillende gemiddelde totaal - kosten tegenover vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. Onderzoekshypothese 2: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben verschillende gemiddelde aankoop - kosten tegenover vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. 20

Onderzoekshypothese 3: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben verschillende gemiddelde diensten en diverse goederen - kosten tegenover vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. o Onderzoekshypothese 3.1: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben verschillende gemiddelde huur en huurlasten - kosten tegenover vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. o Onderzoekshypothese 3.2: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben verschillende gemiddelde onderhoud en herstellingen - kosten tegenover vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. o Onderzoekshypothese 3.3: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben verschillende gemiddelde leveringen aan de onderneming - kosten tegenover vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. o Onderzoekshypothese 3.4: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben verschillende gemiddelde vergoedingen aan derden - kosten tegenover vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. o Onderzoekshypothese 3.5: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben verschillende gemiddelde verzekeringspremies - kosten tegenover vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. o Onderzoekshypothese 3.6: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben verschillende gemiddelde vervoer en verplaatsingen - kosten tegenover vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. o Onderzoekshypothese 3.7: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben verschillende gemiddelde uitzendkrachten en personen zonder arbeidsovereenkomst - kosten tegenover vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. Onderzoekshypothese 4: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben verschillende gemiddelde werkings - kosten tegenover vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. 21

Onderzoekshypothese 5: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben verschillende gemiddelde bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen - kosten tegenover vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. Onderzoekshypothese 6: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben dezelfde afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen - kosten als vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. Onderzoekshypothese 7: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben dezelfde andere bedrijfs - kosten als vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. Onderzoekshypothese 8: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben dezelfde financiële - kosten als vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. Onderzoekshypothese 9: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben dezelfde uitzonderlijke - kosten als vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. 22

4. Empirisch onderzoek In dit deel bespreken we ten eerste de datacollectie. Dit behelst de vzw-populatie, de opbouw van de vragenlijst, de pretesten, de responsgraad en de telefonische interviews. Daarna wordt de descriptieve statistiek en de regressie- en Anova-analyse besproken. Verder staan we ook stil bij de mogelijke verklaringen en beperkingen van het onderzoek. We sluiten af met suggesties voor verder onderzoek. 4.1. Datacollectie 4.1.1. Vzw-populatie In de literatuurstudie stelden we dat er zowat 90 000 vzw s actief zijn in België. (supra, p. 4) Deze verenigingen komen in allerhande types voor zoals hobbyclubs, buurtcomités, humanitaire organisaties, milieuverenigingen, sportclubs, musea, cultuurorganisaties, jeugdbewegingen,. (Coffé and Geys, 2007) Uiteraard was het niet mogelijk om alle vzw s uit België te ondervragen. In bijlage 1.1.1. stelt men vast dat de totale tewerkstelling in absolute getallen bij de verschillende categorieën van de izw s het grootst is bij de Vlaamse vzw s. (Marée et al., 2007) Door dit feit hebben wij ons louter gericht naar de Vlaamse vzw s. Verder spitsten we ons toe op de sport- en cultuursector. Hieronder beschouwen we onder andere de toneelverenigingen, musea, voetbalclubs, volleybalclubs,. We maakten gebruik van een database die 235 vzw s uit Vlaanderen omvat en die de Nationale Bank van België voor ons ter beschikking stelde. In deze database bevinden zich 222 grote vzw s, 12 zeer grote vzw s en 1 vzw met een afwijkend model van de jaarrekening. Na verificatie van de vzw s bleek dat er reeds 8 vzw s in vereffening waren. Uiteindelijk contacteerden we 227 vzw s waarvan er 145 tot de cultuursector en 82 tot de sportsector behoren. Sport- en cultuurverenigingen werden opgericht om de behoeften van diverse personen op elkaar af te stemmen, activiteiten te realiseren en te managen. (Travaglini, 2005) Kenmerkend voor deze verenigingen zijn de heterogene groepsleden. (Coffé and Geys, 2007) Dankzij deze verenigingen kunnen allerhande activiteiten zoals voetbalwedstrijden verwezenlijkt worden. De institutionele activiteiten van deze verenigingen zijn in de eerste plaats bestemd voor de leden. Als deze leden eveneens gunstige voordelen verkrijgen, resulteert dit in een betere participatie 23

en betrokkenheid. De financiële middelen worden verworven van de lidmaatschappen, georganiseerde evenementen, subsidies van de gemeenschappen en sponsors. (Travaglini, 2005) Brooks beweert dat de verenigingen in de cultuursector tot één van de efficiëntste nonprofit organisaties behoren. (Brooks, 2006) Men constateert in bijlage 1.1.2. dat de sport- en cultuursector op vlak van betaalde tewerkstelling lager scoort in vergelijking met vb. de onderwijs- en researchsector. De sport- en cultuursector kent echter wel de grootste groei in de betaalde tewerkstelling, zoals op te merken is in bijlage 1.1.3. Het lijkt erop dat vrijwilligerswerk voornamelijk aanwezig is in de cultuur-, sport- en vrijetijdssectoren zowel in termen van aantal vrijwilligers als in termen van aantal gepresteerde uren. (Marée et al., 2007) Het actief lidmaatschap in het verenigingsleven scoort het hoogst binnen sportverenigingen. De hobbyclubs en socio-culturele verenigingen kunnen ook in ruime mate beroep doen op actieve leden. (Marée et al., 2007) Volgens de Studiedienst van de Vlaamse Regering blijkt dat de actieve deelname aan sport afneemt wanneer de leeftijd toeneemt (zie bijlage 1.1.4.). Dit bevestigt het beeld dat sportbeoefening nog steeds een vrijetijdsactiviteit is die vooral door jongvolwassenen bedreven wordt. Bij de cultuurparticipatie is deze trend ook waarneembaar (zie bijlage 1.1.5.). (Pauwels, 2004) Gezien wij ons ook bevinden in dat segment van de bevolking, wekte het onze interesse op om verder onderzoek te verrichten in de sport- en cultuursector. 4.1.2. Opbouw van de vragenlijst Wij opteerden om de verenigingen aan te spreken i.p.v. de vrijwilligers. Deze manier van ondervragen biedt zowel voor- als nadelen. Onze bedoeling was om onmiddellijk het effect van vrijwilligerschap te meten in de betrokken verenigingen. Daar er expliciet gevraagd wordt naar financiële gegevens was het voor ons onmogelijk om de vrijwilligers aan te spreken. Deze financiële data worden bijgehouden in de vzw en kunnen dus gemakkelijk opgezocht worden. De kwantitatieve gegevens die bij de verantwoordelijken van de organisaties verzameld worden, zijn betrouwbaarder dan deze die door de individuen zelf verstrekt worden. De enquête laat de verschillende componenten van de titel van onze masterproef aan bod komen. De opbouw van de vragenlijst alsook de definitieve vragenlijst kan u terugvinden in bijlage, respectievelijk bijlage 1.2. en 1.3. De benaming van de vzw is het eerste gegeven in onze vragenlijst (vraag 1). De naam van de vereniging is reeds door ons ingevuld. Op deze 24

manier kunnen we de terugkerende vragenlijsten, zonder de benaming van de vzw of waarbij verwarring heerst omtrent de benaming, uitsluiten. De naam van de vzw dient enkel om te achterhalen tot welke categorie de vereniging behoort en om de verzending vlot te kunnen organiseren. De resultaten zullen niet meer teruggekoppeld worden naar de identiteit van de vzw. In vraag 2 informeren we tot welke sector de vzw behoort zodat we in onze analyse een vergelijking kunnen maken tussen de sport- en cultuursector. Uiteraard kunnen we ook een algemene analyse maken. De 3 e vraag peilt naar het aantal bezoldigde personeelsleden in voltijdse equivalenten. Daarna vragen we of de vzw met vrijwilligers werkt (vraag 4). Indien het antwoord positief is, dan deelt men op vraag 5 het benaderend aantal vrijwilligers in voltijdse equivalenten mee. In het tweede deel van de vragenlijst richten we ons specifieker op de financiële situatie van de vzw. Vraag 6 behandelt de totaalbedragen van de diverse kostenrekeningen. Dit is een controlevraag. Bij vraag 7 gaan we immers dieper in op de verschillende kostenrekeningen zodat we hier een duidelijk beeld kunnen verkrijgen. 4.1.3. Pretesten Via de balanscentrale merkten we op dat de gegevens uit de jaarrekeningen onvoldoende waren om een eerste indruk te verkrijgen van het meesleepeffect. Daarom stelden we een vragenlijst op waar we de specifieke bedragen van de kostenrekeningen vroegen alsook het aantal vrijwilligers en het aantal personeelsleden. In oktober spraken we per mail tien vzw s willekeurig aan uit onze database om deze korte vragenlijst in te vullen. Van deze tien vzw s kregen we drie antwoorden terug. Bij deze antwoorden stelden we een meesleepeffect vast. Deze analyse toonde aan dat verschillende gemiddelde kosten dalen wanneer het percentage vrijwilligers toeneemt. Op basis van deze pretest hebben we de vragenlijst verder bijgewerkt. De aangepaste vragenlijst verifieerden we bij enkele vzw s uit andere sectoren. Zo kwamen we tot de vaststelling dat enkele begrippen niet duidelijk toegelicht waren. We voegden dan ook een aantal voorbeelden toe om een concrete voorstelling van de diverse kostenrekeningen mogelijk te maken. Aan de hand van deze opmerkingen pasten we de vragenlijst opnieuw aan zodat deze zijn definitieve vorm kreeg. De definitieve vragenlijst is terug te vinden in bijlage 1.3. 25

4.1.4. Responsgraad Op 19 november 2008 spraken we de 227 vzw s aan per brief en daarvan kregen we er 36 terug. We verzonden op 11 december 2008 voor de tweede maal de vragenlijst en ontvingen 30 brieven. Op 14 januari 2009 maakten we gebruik van een ander medium, nl. mail. Daarvan kregen we 43 enquêtes terug. Zestien vzw s wensten niet deel te nemen aan ons onderzoek omwille van verscheidene redenen. We behaalden een responsgraad van 48,02%. De grafische voorstelling van de responsgraad treft u in bijlage 1.4. aan. Bij het ingeven van de data in Excel kwamen we tot de vaststelling dat enkele vzw s de vragenlijst niet correct hadden ingevuld. Dit konden we concluderen door de totalen van de verschillende kostenrekeningen uit vraag 6 te vergelijken met deze van vraag 7. Door de jaarrekening op te vragen via de balanscentrale achterhaalden we de correcte bedragen. Enkele vzw s contacteerden we opnieuw met betrekking tot niet-ingevulde vragen. Toch dienden we tien vzw s uit onze datalijst te verwerpen waardoor we uiteindelijk 99 vragenlijsten konden verwerken. Dit leverde ons een finale responsgraad op van 43,61%. 4.1.5. Telefonische interviews Tijdens de analyse van de teruggekregen vragenlijsten kwamen we tot een opmerkelijke vaststelling. Bij 21 van de 99 verwerkte enquêtes verklaarden deze vzw s dat ze geen vrijwilligers ter beschikking hebben. Wij hadden echter verwacht dat de vrijwilligers sterker vertegenwoordigd zouden zijn in de sport- en cultuursector, net zoals bleek uit de studie van Marée et al. In deze studie stelde men vast dat het op één na grootste percentage vrijwilligers werkzaam is in de sport- en cultuursector. (supra, p. 24) Deze vaststelling wekte onze interesse op om de motivatieredenen van de vzw s zonder vrijwilligers na te gaan. We opteerden om de vzw s telefonisch te contacteren. Op die manier konden we gerichte vragen stellen en bijkomende uitleg geven waar er onduidelijkheden heersten. De vzw s die we contacteerden, staan vermeld in de referenties. Als eerste vroegen we of het correct was dat de vzw geen vrijwilligers tewerk stelt. Indien het begrip vrijwilliger niet duidelijk begrepen werd, hebben we dit begrip verduidelijkt zodat er geen verwarring kon ontstaan. Zestien vzw s beaamden hun eerder gegeven antwoord. Vijf vzw s spraken hun antwoord tegen. De meeste van deze laatste vzw s vonden dat het werk van vrijwilligers eerder verwaarloosbaar klein was. Eén vzw gaf toe dat het te wijten was aan het 26

onzorgvuldig invullen van de vragenlijst. Via het telefonisch gesprek kwamen we toch tot een uitdrukking van het aantal vrijwilligers in voltijdse equivalenten. Zo besloten we dat er uiteindelijk maar 16 vzw s effectief zonder vrijwilligers werkten. Verder vroegen we ons af waarom sommige vzw s geen vrijwilligers hebben. Diverse redenen werden opgegeven. Het meest voorkomende argument was de onvoldoende scholing van de vrijwilligers, waardoor deze vrijwilligers geen specifieke kennis hebben om bepaalde taken uit te voeren. De kosten voor training, supervisie en recruitment zullen dus zeker niet dalen. Dit komt overeen met de stelling van Brudney en Duncombe. (supra, p. 17) Verder zijn het soms ook de vrijwilligers die prefereren om een arbeidsovereenkomst af te sluiten. Vroeger werkten de vrijwilligers als liefhebbers in de vzw. Nu verkiezen ze om professioneel te werken en daarvoor willen ze betaald worden. Ook dit kwam in de literatuurstudie aan bod. (supra, p. 7) Een andere vzw vond dat de kwaliteit van de prestaties van betaalde werknemers hoger ligt dan deze van vrijwilligers, vandaar dat zij de voorkeur geven aan bezoldigde personeelsleden. Dit sluit aan bij de service-effectiveness kost. (supra, p. 18) Als laatste reden laten vzw s soms interimkrachten primeren op vrijwilligers. Ten slotte vroegen we ook aan de vzw s zonder vrijwilligers of ze in het verleden vrijwilligers hadden. De meesten antwoordden negatief maar naar de toekomst toe zijn deze vzw s wel bereid om vrijwilligers tewerk te stellen. Dit werd in de literatuurstudie eveneens aangehaald. (supra, p. 4) In bijlage 1.5. vindt u de leidraad die we gevolgd hebben bij het afnemen van de telefonische interviews. 4.2. Descriptieve statistiek De 99 geanalyseerde vzw s beschikken over een divers werknemersbestand. Het totale werknemersbestand, vrijwilligers en bezoldigde personeelsleden samen, varieert tussen 0,5 en 318,90 werknemers uitgedrukt in voltijdse equivalenten. Het gemiddelde bedraagt 22,15 werknemers. De kwartielen zijn als volgt opgebouwd: 25% van de vzw s heeft minder dan 7,55 werknemers, 25% van de vzw s tussen 7,55 en 13 werknemers, 25% van de vzw s tussen 13 en 24,61 werknemers en 25% van de vzw s heeft meer dan 24,61 werknemers. De bezoldigde personeelsleden kenmerken zich door een gemiddeld aantal personeelsleden van 18,35. De aantallen situeren zich tussen een minimum van 0 en een maximum van 313,90 personeelsleden. Drie vzw s stellen geen personeelsleden tewerk en zijn dus volledig 27

afhankelijk van de inzet van vrijwilligers. Het gemiddeld aantal vrijwilligers bedraagt 3,80 VTE (voltijdse equivalenten). Er zijn 16 vzw s die geen gebruik maken van vrijwilligers. (supra, p. 27) Het aantal vrijwilligers varieert van 0 tot 25 VTE. De output van de descriptieve statistiek m.b.t. het aantal vrijwilligers, de personeelsleden en de werknemers, is terug te vinden in bijlage 1.6. We stellen vast dat de 99 verwerkte vragenlijsten afkomstig zijn van 71 vzw s uit de cultuursector en 28 vzw s uit de sportsector. Daar een grote meerderheid van de verwerkte vragenlijsten tot de cultuursector behoort, lijkt het ons niet opportuun om een vergelijkende analyse te maken tussen de sport- en cultuursector. Verder kunnen we ook opmerken dat de 99 verwerkte vragenlijsten 92 grote vzw s, 6 zeer grote vzw s en één vzw met een afwijkend model van de jaarrekening omvatten. Een overzicht van deze gegevens vindt u in bijlage 1.7. Bij een vergelijking van de kostenposten kunnen we besluiten dat de gemiddelde personeelskosten procentueel het hoogst zijn, nl. 42,33%. Basini en Buckley toonden in hun studie eveneens aan dat 44% van de totale kosten ingenomen worden door de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen. (supra, p. 13) De tweede grootste kostenpost is de diensten en diverse goederen - rekening, nl. 38,19%. De SPSS output is terug te vinden in bijlage 1.8. 4.3. Analyse 4.3.1. Regressie-analyse Aan de hand van regressie-analyse testen we de nulhypothesen voor de volledige data. Zo kunnen we achterhalen welke onderzoekshypothesen correct verondersteld werden. De nulhypothesen gaan er altijd van uit dat het percentage vrijwilligers geen invloed heeft op de diverse kostenrekeningen. Hier delen we de vrijwilligers nog niet op in klassen omdat we op deze manier de totale impact van alle vrijwilligers op de verschillende kostenrekeningen trachten na te gaan. Hieronder volgen de resultaten voorafgegaan door de onderzoekshypothesen. Onderzoekshypothese 1: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben verschillende gemiddelde totaal - kosten tegenover vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. We passen lineaire regressie toe op de gemiddelde totale kosten. Deze afhankelijke variabele bekomen we door de rekeningen 60, 61, 62, 63, 64, 65 en 66 te sommeren en dit getal te delen 28

door het totaal aantal werknemers, bestaande uit vrijwilligers en bezoldigde personeelsleden. De bijhorende Anova-test geeft een p-waarde weer van 0,007 waardoor we kunnen besluiten dat het percentage vrijwilligers een significante impact heeft op de gemiddelde totale kosten. Deze invloed is negatief want de bètacoëfficiënt bedraagt -0,268. De SPSS output is terug te vinden in figuur 10 in bijlage 2.1. Het resultaat sluit aan bij de onderzoekshypothese en is eveneens in lijn met Brudney en Duncombe en het meesleepeffect. Dit gegeven wijst erop dat het kostenbesparend is op vlak van de gemiddelde totale kosten om vrijwilligers aan te trekken in plaats van bezoldigde personeelsleden. Onderzoekshypothese 2: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben verschillende gemiddelde aankoop - kosten tegenover vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. Op basis van lineaire regressie toegepast op de gemiddelde aankoopkosten testen we de tweede nulhypothese. De p-waarde die we bekomen via de Anova-test bedraagt 0,554 zoals terug te vinden is in bijlage 2.2. Hierdoor besluiten we dat het percentage vrijwilligers geen impact heeft op deze kostenrekening. Onderzoekshypothese 3: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben verschillende gemiddelde diensten en diverse goederen - kosten tegenover vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. De derde hypothese wordt eveneens getest via lineaire regressie en de bijpassende Anovatest. Dit resulteert in een p-waarde van 0,323, waardoor we opnieuw besluiten dat het percentage vrijwilligers hier geen invloed heeft. De output treft u aan in bijlage 2.3. Met betrekking tot de detailrekeningen, nl. de gemiddelde huur en huurlasten, onderhoud en herstellingen, leveringen aan de onderneming, vergoedingen aan derden, verzekeringen, vervoer en verplaatsingen en als laatste uitzendkrachten en personen zonder arbeidsovereenkomst, kunnen we constateren dat de gevonden p-waarden groter zijn dan 0,05. Hierdoor kunnen we de relatie van het percentage vrijwilligers op deze diverse detailrekeningen niet als significant beschouwen. De resultaten van alle detailrekeningen zijn opgenomen in bijlage 2.3.1. tot en met 2.3.7. 29

Onderzoekshypothese 4: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben verschillende gemiddelde werkings - kosten tegenover vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. Na toepassing van de lineaire regressie en de bijhorende Anova-analyse kunnen we de nulhypothese niet verwerpen. Het percentage vrijwilligers heeft met andere woorden geen invloed op de gemiddelde werkingskosten. Dit resultaat druist in tegen onze verwachtingen. De SPSS output is opgenomen in bijlage 2.4. Onderzoekshypothese 5: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben verschillende gemiddelde bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen - kosten tegenover vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. Voor de personeelskosten hadden we verwacht, zoals Brudney en Duncombe aantoonden, dat deze zouden dalen naarmate er een hoger percentage vrijwilligers tewerkgesteld worden. Deze verwachtingen worden ingelost. De nulhypothese kan verworpen worden op het 5% significantieniveau doordat de p-waarde 0,000 bedraagt. De SPSS output is terug te vinden in figuur 21 in bijlage 2.5. Onderzoekshypothese 6: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben dezelfde afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen - kosten als vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. De bijhorende 63-rekening werd eveneens getest via Anova. Hier bekomen we een p-waarde van 0,134. Dit betekent dat er geen significante invloed van vrijwilligers is, zoals we verondersteld hadden. In bijlage 2.6. treft u de resultaten van de test aan. Onderzoekshypothese 7: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben dezelfde andere bedrijfs - kosten als vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. Uit de lineaire regressie vloeit voort dat de invloed van het percentage vrijwilligers op de gemiddelde andere bedrijfskosten niet significant is. De p-waarde bedraagt 0,409 waardoor de nulhypothese niet kan verworpen worden. De SPSS output vindt u in bijlage 2.7. 30

Onderzoekshypothese 8: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben dezelfde gemiddelde financiële - kosten als vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. Er blijkt na de Anova-test dat de gemiddelde financiële kosten niet significant beïnvloed worden door het percentage vrijwilligers. Deze vaststelling hadden we verwacht. De output is weergegeven in bijlage 2.8. Onderzoekshypothese 9: vzw s met een klein percentage vrijwilligers hebben dezelfde gemiddelde uitzonderlijke - kosten als vzw s met een hoog percentage vrijwilligers. Daar de p-waarde, die resulteerde uit de Anova-test, toegepast op de gemiddelde uitzonderlijke kosten, 0,438 is, kunnen we niet besluiten dat het percentage vrijwilligers hierop een significante invloed uitoefent. In bijlage 2.9. treft u de resultaten aan. We kunnen dus concluderen dat de gemiddelde totale kosten, veroorzaakt door de gemiddelde personeelskosten, significant dalen als het percentage vrijwilligers toeneemt in een vzw. De andere kosten blijven ongewijzigd. Onze vaststellingen sluiten geheel aan bij de redenering van Brudney en Duncombe die werd besproken in deel 2.4.2. (supra, p. 17) Een verduidelijkend overzicht van de nulhypothesen, de onderzoekshypothesen en de resultaten van de regressieanalyse vindt u in bijlage 2.10. 4.3.2. Anova-analyse We bepaalden eerst de kwartielen van het percentage vrijwilligers aan de hand van de descriptives-toepassing van het SPSS-programma. Via deze methode bekomen we dat 25% van de vzw s minder dan 1,33% vrijwilligers tewerk stellen; zij vormen groep 1. Groep 2 is gesitueerd tussen 1,33% en 7,69% vrijwilligers. De derde groep bevindt zich tussen 7,69% en 32,26% vrijwilligers. De overige, meer dan 32,26% vrijwilligers, vormen groep 4. We maken gebruik van One Way Anova om de nulhypothesen te testen. Bij de interpretatie van de resultaten stellen we vast dat enkel de gemiddelde personeelskosten significant dalen naarmate men procentueel met meer vrijwilligers werkt. We analyseren verder via de tamhane post-hoc test, daar de varianties verschillend zijn. We merken op dat enkel bij de 4 e groep de resultaten significant verschillend zijn van de andere groepen. Dit wijst erop dat slechts een heel groot percentage vrijwilligers een belangrijke invloed uitoefent op de gemiddelde personeelskosten. De SPSS output is terug te vinden in bijlage 3. 31

Deze conclusie ligt geheel in lijn met de bovenvermelde literatuurstudie van Brudney en Duncombe uit deel 2.4.2. (supra, p. 17) Wanneer we de formule van de totale personeelskosten analyseren, merken we dat wanneer het percentage vrijwilligers enorm stijgt, er een grotere loonkostenbesparing is dan wat er moet geïnvesteerd worden in training, supervisie en recruitment. In de andere groepen wegen de besparingen van de loonkosten minder zwaar door dan de kosten van training, supervisie en recruitment. Daardoor is er in deze groepen geen significante invloed op te merken. De andere afhankelijke variabelen wijzigen niet significant wanneer het percentage vrijwilligers toeneemt. Deze conclusie konden we trekken na het uitvoeren van de Anova-testen. Dus ook op vlak van de gemiddelde totale kosten zijn er nu geen verschillen op te merken tussen de verscheidene groepen. 4.4. Mogelijke verklaringen Na de analyse van de vragenlijsten kunnen we concluderen dat er een significant verschil is bij de gemiddelde totaalkosten, te wijten aan de gemiddelde personeelskosten. Dit betekent dat als de vzw met veel vrijwilligers werkt, de gemiddelde personeelskosten lager zullen liggen dan wanneer men met minder vrijwilligers werkt. Dit is een logische gevolgtrekking van de definitie van vrijwilligers. Vrijwilligers leveren immers onbezoldigd hun prestaties en de eventuele vergoedingen en compensaties die worden toegekend, worden niet opgenomen in rekening 62 en zullen in omvang ook kleiner zijn dan de bezoldigingen. De andere gemiddelde kostensoorten worden niet significant beïnvloed door het percentage vrijwilligers. Op vlak van de afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen, andere bedrijfskosten, financiële kosten en uitzonderlijke kosten liggen de resultaten in lijn met onze verwachtingen. We hadden hier geen significante invloed verwacht daar deze kosten niet beïnvloed worden door het percentage vrijwilligers. Bij de werkingskosten, bestaande uit aankoopkosten en diensten en diverse goederen, verwachtten we een significante invloed van de vrijwilligers. Na de analyse bleek dat er toch geen significante relatie kon vastgesteld worden. Dus bijvoorbeeld de leveringen aan de onderneming worden niet significant bepaald door het percentage vrijwilligers. Nochtans hadden wij verwacht dat vrijwilligers hier een grotere invloed zouden hebben, vb. de vrijwilliger print thuis zelf de publiciteit en verdeelt deze gratis waardoor deze kostenpost kleiner zou uitvallen. De vergoedingen aan derden worden eveneens niet significant beïnvloed door het 32

percentage vrijwilligers. Dus onze redenering, met betrekking tot een boekhouder die gratis de boekhouding voert voor de vzw of een advocaat die gratis pleit voor de vzw, kan niet bevestigd worden. Het feit dat deze werkingskosten niet significant beïnvloed worden door vrijwilligers kan er op wijzen dat er kostenposten zijn die zullen toenemen en andere die zullen afnemen wanneer het percentage vrijwilligers stijgt. Enerzijds zijn er dus kostenbesparende gevolgen door vrijwilligers te werk te stellen. Anderzijds zijn de vergoedingen en compensaties voor vrijwilligerswerk ook inbegrepen in de werkingskosten en zullen deze opnieuw doen stijgen. De vrijwilligers kunnen eveneens profiteren van de vzw. Dit alles leidt tot een compenserend effect waardoor het begrijpbaar is dat er geen significante resultaten zijn. 4.5. Beperkingen van het onderzoek Het onderzoek dat in deze masterproef werd uitgevoerd heeft echter ook enkele beperkingen. Zoals eerder aangehaald, kunnen er compenserende effecten optreden wanneer men vrijwilligers tewerk stelt. Deze compenserende effecten werden niet opgenomen in deze studie. De kwaliteit van de geleverde prestaties moet eveneens overwogen worden. Dit werd in de studie van Brudney en Duncombe de service-effectiveness kost genoemd. (supra, p. 18) Deze kwaliteit is uiteraard moeilijk te meten, vandaar dat wij de assumptie aannamen dat de prestaties van de vrijwilligers evenwaardig zijn aan deze van de bezoldigde personeelsleden. In onze vragenlijst peilden wij naar het aantal vrijwilligers in benaderende voltijdse equivalenten. Sommige vzw s hebben hierop misschien weinig zicht waardoor we niet kunnen weten of dit een betrouwbaar getal is. Ook Durieux heeft in zijn studie in 1994 aangetoond dat de verenigingen voornamelijk het regelmatige vrijwilligerswerk registreren en slechts in geringe mate het occasionele vrijwilligerschap. Dit leidt tot een zekere overschatting van het vrijwilligerswerk bij enquêtes. (Marée et al., 2007) Ook bij de kostenposten kunnen er eventueel fouten opgetreden zijn. Dit kan het gevolg zijn van externe boekhouders die weinig inzicht hebben in het reilen en zeilen van de vzw. Ook bij de overdracht van de gegevens van de vzw naar het boekhoudkantoor kunnen er fouten ingeslopen zijn. (Froelich, Knoepfle and Pollak, 2000) 33

4.6. Suggesties voor verder onderzoek Dit onderzoek spitste zich toe op de verenigingen uit de sport- en cultuursector. Uiteraard kan dit geen veralgemening vormen voor alle vzw s. Het vormt een uitdaging om in de toekomst een grootschalige enquête uit te voeren die een zo volledig mogelijk beeld zal scheppen van de invloed van vrijwilligers op de financiële situatie in gans België. Het in kaart brengen van de compenserende effecten, biedt nieuwe perspectieven. Er kunnen zich immers negatieve effecten voordoen als men vrijwilligers tewerk stelt. Zo kan bijvoorbeeld een vrijwilliger op de een of andere manier profiteren van de vereniging zodat de kosten opnieuw de hoogte ingejaagd worden. In deze studie hebben we telefonische interviews afgenomen van enkele vzw s. Het is uiteraard ook interessant om in een uitgebreider onderzoek navraag te doen omtrent de motivatieredenen van vrijwilligerschap zowel bij de vrijwilligers als bij de vzw s. Zoals reeds vermeld, is het financieel beheer een heel ruim begrip. Eventueel andere aspecten, die financieel beheer omvat, kunnen bestudeerd worden. Wij hebben ons uiteraard beperkt tot één bepaalde topic, nl. het effect van vrijwilligers op de kosten. Daar er tot op heden weinig onderzoek verricht is in de non-profit sector, zijn alle toekomstige studies uiteraard heel interessant en leerrijk. 34

5. Besluit Wat in de ene organisatie als een succesformule aanslaat, werkt in de andere misschien niet. Wij gingen in ons onderzoek na of vrijwilligers een invloed hebben op de financiële situatie van vzw s uit de sport- en cultuursector. Aan de hand van een vragenlijst probeerden we om het meesleepeffect in kaart te brengen. Het meesleepeffect houdt in dat de gemiddelde werkings- en personeelskosten dalen naarmate de vzw een groter percentage vrijwilligers tewerk stelt. In de studie van Brudney en Duncombe kwam voor dat enkel de gemiddelde personeelskosten dalen wanneer men meer vrijwilligers tewerk stelt. Wij wilden echter aantonen dat ook de gemiddelde werkingskosten zullen dalen. In de enquête vroegen we het aantal bezoldigde personeelsleden en het aantal vrijwilligers, beiden uitgedrukt in VTE. Ook de bedragen van de specifieke kostenrekeningen werden gevraagd. Door deze bedragen te delen door het totaal aantal werknemers konden we de diverse gemiddelde kosten per werknemer berekenen. Op deze manier was het mogelijk om een vergelijking te maken tussen vzw s die kleiner zijn in omvang en vzw s die groter zijn. De respons op de enquête was behoorlijk hoog. We kregen 109 van de 227 vragenlijsten terug. Dit resulteerde in een responsgraad van 48,02%. Na verificatie verworpen we 10 vragenlijsten. De uiteindelijke data haalden we uit 99 correct ingevulde vragenlijsten. Sommige vzw s hebben we telefonisch gecontacteerd om na te gaan of de vzw effectief zonder vrijwilligers werkte en de eventuele motivatieredenen om al dan niet met vrijwilligers te werken te vernemen. Via lineaire regressie en de bijhorende Anova-test testten we de nulhypothesen. Uiteindelijk bleek dat de gemiddelde totale kosten significant dalen wanneer het percentage vrijwilligers toeneemt. Dit was te wijten aan de gemiddelde personeelskosten die eveneens significant in negatieve zin beïnvloed worden door het percentage vrijwilligers. De impact van vrijwilligers op de andere diverse gemiddelde kostenrekeningen werd niet als significant beschouwd. Deze conclusie bekrachtigde dus de stelling van Brudney en Duncombe. Dit lag eveneens in lijn met onze onderzoekshypothesen. Echter tegen onze verwachtingen in, werden de werkingskosten niet significant bepaald door het percentage vrijwilligers. Dit kon te wijten zijn aan een compenserend effect doordat de vergoedingen en compensaties, die deel uit maken van de werkingskosten, ook zullen toenemen. 35

Verder testten we de data ook via One-way-Anova door het percentage vrijwilligers op te delen in 4 groepen volgens de kwartielen. Hierdoor konden we concluderen dat de gemiddelde personeelskosten significant beïnvloed worden door het percentage vrijwilligers. Deze invloed was vooral op te merken in de 4 e groep waar er een heel groot percentage vrijwilligers tewerkgesteld wordt. Opnieuw werd de stelling van Brudney en Duncombe bevestigd. De significante daling van de gemiddelde personeelskosten is een logische gevolgtrekking van de definitie van de vrijwilliger. De eventuele vergoedingen en compensaties die worden toegekend aan de vrijwilliger, worden niet opgenomen in rekening 62. Deze vergoedingen en compensaties behoren echter tot de werkingskosten. Hierdoor zullen deze gemiddelde werkingskosten niet significant dalen wanneer het percentage vrijwilligers toeneemt. Naast dit compenserend effect kunnen vrijwilligers mogelijks ook profiteren van de vereniging. Dit veroorzaakt eveneens een stijging van de werkingskosten. De andere gemiddelde kosten worden ook niet significant beïnvloed door het percentage vrijwilligers. Dit laatste lag in lijn met onze onderzoekshypothesen. Ons onderzoek kent enkele beperkingen. Mogelijks kunnen er negatieve effecten optreden als men vrijwilligers tewerk stelt. Een vrijwilliger kan misbruik maken van de vzw en zo opnieuw de kosten verhogen. Verder hebben we de assumptie aangenomen dat de kwaliteit van de prestaties van de vrijwilligers evenwaardig is als deze van de bezoldigde personeelsleden. Ten slotte moeten we aannemen dat het aantal vrijwilligers en de bedragen van de kostenrekeningen correct werden ingevuld in de enquête. In de toekomst zijn er diverse mogelijkheden voor verder onderzoek. Onze studie is gebaseerd op de sport- en cultuursector. De resultaten kunnen niet zomaar doorgetrokken worden naar andere sectoren. Het bestuderen van de compenserende effecten is eveneens een uitdaging voor de toekomst. Het bevragen van de vrijwilligers zelf kan eventueel nieuwe perspectieven aan het licht brengen. Ook andere aspecten van financieel beheer kunnen in een toekomstig onderzoek besproken worden. Deze masterproef heeft de theorie van Brudney en Duncombe bevestigd. We hebben een verfijning willen toevoegen door een uitgebreidere opdeling van de kosten te hanteren. De bevestiging en diepere uitwerking van deze theorie, maar dan toegepast op Vlaamse data uit de sport- en cultuursector, vormt de sterkte van deze studie. 36

Referenties Boeken Christiaens J. et al., 2004, Audit in de VZW-context, Die Keure, Brugge, p. 169 Groot T. and Van de Poel J., 1985, Financieel Management van Non-Profit Organisaties, Wolters-Noordhoff, Groningen, p. 22 Maslow A., 1972, Motivatie en Persoonlijkheid, Lemniscaat, Rotterdam, pp. 44-49 Telefonische interviews Abdij der Norbertijnen van Averbode vzw, telefonisch interview op 09/03/2009 Danny De Wit, Provinciaal Sport- en Recreatiecentrum De Nekker vzw, telefonisch interview op 09/03/2009 Gerard Walleyn, Toneelproducties De Tijd vzw, telefonisch interview op 09/03/2009 Greet Volckeryck, Het Paleis vzw, telefonisch interview op 09/03/2009 Het Spectra Ensemble vzw, telefonisch interview op 09/03/2009 In Flanders Fields Museum vzw, telefonisch interview op 09/03/2009 Ivo Vander Borght, Sering vzw, telefonisch interview op 09/03/2009 Jan De Winne, Il Gardellino vzw, telefonisch interview op 09/03/2009 Jan Vercruysse, Focus Televisie vzw, telefonisch interview op 09/03/2009 VI

La Petite Bande vzw, telefonisch interview op 09/03/2009 Les Ballets Contemporain de la Belgique vzw, telefonisch interview op 09/03/2009 Marc Vandermeiren, Katholieke Televisie en Radio Omroep vzw, telefonisch interview op 09/03/2009 Marleen Reynders, Monumentenwacht Vlaams Brabant vzw, telefonisch interview op 09/03/2009 Monique Verhelst, Royal Belgian Sailing Club vzw, telefonisch interview op 09/03/2009 Royal Antwerp Golfclub vzw, telefonisch interview op 09/03/2009 Stedelijke Sport en Recreatie vzw, telefonisch interview op 09/03/2009 Theater Zuidpool RVT vzw, telefonisch interview op 09/03/2009 Tim Meersman, Anima Eterna vzw, telefonisch interview op 09/03/2009 Tina Van Nuffel, Sport en Recreatie Meise vzw, telefonisch interview op 09/03/2009 Troubleyn/Jan Fabre vzw, telefonisch interview op 09/03/2009 Wauterbos Sport vzw, telefonisch interview op 09/03/2009 Websites Belgisch Staatsblad, 2002, URL: <http://www.ejustice.just.fgov.be/doc/rech_n.htm>, consultatiedatum: 30/09/2008 VII

Belgisch Staatsblad, 2005, URL: <http://www.ejustice.just.fgov.be/wet/wet.htm>, consultatiedatum: 24/09/2008 Bogaerts S. et al., 2000, URL: <http://www.law.kuleuven.ac.be/jura/36n4/bogaerts.htm>, consultatiedatum: 30/09/2008 Zakelijke+vragen.html/1448300-VZW%27s.html>, consultatiedatum: 21/08/2008 Kunstenloket, URL: <http://www.kunstenloket.be/kunstenloket/view/nl/43627-zakelijke+ Kunstenloket, URL: <http://www.kunstenloket.be/kunstenloket/view/nl/43627- vragen.html/50077-+welke+zijn+de+belangrijkste+wijzigingen+van+de+nieuwe+vzwwet.html>, consultatiedatum: 21/08/2008 Madou L., Vlaams steunpunt vrijwilligerswerk vzw, URL: <http://www.vrijwilligersweb.be/wetgeving.htm>, consultatiedatum: 10/03/2009 Matheï S., 2008, De vzw, URL: <http://www.devzw.be/vzwalgemeen.php>, consultatiedatum: 30/09/2008 Nationale Bank van België, URL: <http://www.nbb.be/doc/dq/n_method/m_nnds01.pdf>, consultatiedatum: 30/09/2008 Provincie West-Vlaanderen, URL: <http://www.westvlaanderen.be/nl/cultuurvrijetijd/ sport_1/financi%c3%ableondersteuning/pages/sportieveinitiatieven.aspx>, consultatiedatum: 10/03/2009 Smart vzw, 2009, Vrijwilligerswerk, URL: <http://www.smartvzw.be/img/pdf/pdfvrijwilligerswerk-nl-070109.pdf>, consultatiedatum: 10/03/2009 Vlaams Studie en Documentatiecentrum voor vzw s (VSDC), VSDC, URL: <http://www.vsdc.be/content/algemeen/feitverofvzw.htm>, consultatiedatum: 30/09/2008, laatst gewijzigd op 05/12/2007 VIII

Wetenschappelijke artikelen Basini S. and Buckley F., (1997) Employee Needs and Expectations in the Irish Voluntary Sector, DCUBS Research Paper Series, Nr. 24 Beauchamp S. and Hicks C., (2004) Financial Management and Effectiveness in Public Service Organizations: The CIPFA FM Model, Public Money and Management, p. 185 Berry K., (2008) What Do Your Organisation s Financial Statements Tell You?, Associations now/the volunteer Leadership issue, January 2008, p. 72 Bowman W., (2006) The Economic Value of Volunteered Time to Organisations, Working paper, pp. 2, 17 Brandl J. and Güttel W., (2007) Organizational Antecedents of Pay-for-Performance Systems in Non-profit Organizations, Voluntas, Vol. 18, Nr. 2., pp. 179-180 Brooks A., (2006) Efficient Nonprofits?, The Policy Studies Journal, Vol. 34, Nr. 3, p. 310 Brown E., (1999) Assessing the Value of Volunteer Activity, Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, Vol. 28, Nr. 1, p. 9 Brudney J. and Duncombe W., (1992) An Economic Evaluation of Paid, Volunteer and Mixed Staffing Options for Public Services, Public Administration Review, Vol. 52, Nr. 5, pp. 474-475 Brudney J. and Handy F., (2007) When to use Volunteer Labor Resources? An Organizational Analysis for Nonprofit Management, Vrijwillige Inzet Onderzocht (VIO,Netherlands), Jg. 4, pp. 91-100 Coffé H. and Geys B., (2007) Participation in Bridging and Bonding Associations and Civic Attitudes: Evidence from Flanders, Voluntas, Vol. 18, pp. 392-393 IX

Davis S., (1999) Poor Marketing or the Decline of Altruism? Young People and Volunteering in the United Kingdom, International Journal of Nonprofit and Voluntary Sector Marketing, Vol. 4, Nr. 4, pp. 372 377 De Lembre E., (2004) Vermijd Kopzorgen voor een Gezond en Doorzichtig Financieel Beheer van Verenigingen, Koning Boudewijnstichting, p. 15 Flack T. and Ryan C., (2005) Financial Reporting by Australian Non-Profit organisations: Dilemmas Posed by Government Funders, Australian Journal of Public Administration, Vol. 64, Nr. 3, p. 70 Froelich K., Knoepfle T. and Pollak T., (2000) Financial Measures in Nonprofit Organization Research: Comparing IRS 990 Return and Audited Financial Statement Data, Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, Vol. 29, p. 234 Goulet L. and Frank M., (2002) Organizational Commitment Across Three Sectors : Public, Non-profit, and For-profit, Public Personnel Management, Vol. 31, Nr. 2, p. 206 Hambach E., (2007) De Wet betreffende de Rechten van de Vrijwilliger, pp. 11-12 Hambach E. and Vanleene E., (2007) Ondersteuning in het Vrijwilligerswerk(veld): een Kwalitatief en Verkennend Onderzoek, Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk vzw, pp. 60-75 Handy F. and Srinivasan N., (2004) Valuing Volunteers: an Economic Evaluation of the Net Benefits of Hospital Volunteers, Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, Vol. 33, Nr. 1, pp. 40, 42 Hustinx L., (2007) Brave New Volunteers? The Value of Paid and Unpaid Work for Flemish Red Cross Volunteers, Voluntas, Vol. 18, p. 75 Keating E. and Frumkin P., (2003) Reengineering Non-Profit Financial Accountability: Toward a More Reliable Foundation for Regulation, Public Administration Review, Vol. 63, Nr. 1, pp. 4-7 X

Lie M. and Baines S., (2007) Making Sense of Organizational Change: Voices of older Volunteers, Voluntas, Vol. 18, p. 230 Lindenmeier J., (2008) Promoting Volunteerism: Effects on Self-efficacy, Advertisements-induced Emotional Arousal, Perceived Costs of Volunteering, and Message Framing, Voluntas, Vol. 19, p. 45 Marée M. et al., (2007) De Meting van het Vrijwilligerswerk in België, Koning Boudewijnstichting, pp. 5, 6, 20, 21, 33, 42, 48 Marée M. et al., (2008) Verenigingen in België; Een Kwantitatieve en Kwalitatieve Analyse van de Sector, Koning Boudewijnstichting, pp. 5, 29, 34, 42, 53, 71 Mertens S. and Adams S., (1999) Le Secteur Non Marchand privé en Belgique, Résultats d'une Enquête-pilote: Panorama Statistique et Eléments de Comparaison Internationale, The Johns Hopkins Comparative Nonprofit Sector Project et Projet interuniversitaire sur le Secteur non marchand en Belgique, Fondation Roi Baudouin, p. 7 Mertens S. and Lefèbvre M., (2004) Le Compte Satellite sans But Lucratif 2000-2001: La difficile Mesure du Travail Bénévole dans les Institutions sans But Lucratif, Institut des comptes nationaux - Banque nationale de Belgique, pp. 57-65 Mook et al., (2005) Accounting for the Value of Volunteer Contributions, Nonprofit Management and Leadership, Vol. 15, Nr. 4, pp. 407-409 Mook L., Handy F. and Quarter J., (2007) Reporting Volunteer Labour at the Organizational Level: a Study of Canadian Non-Profits, Voluntas, pp. 55-60, 67 Pauwels G., (2004) Tijd voor Vrije Tijd?, Stativaria, Nr. 32, pp. 41-55 Pho Y., (2008) The Value of Volunteer Labor and the Factors influencing Participation: Evidence for the United States from 2002 through 2005, Review of Income and Wealth, Series 54, Nr. 2, p. 225 XI

Sampson S., (2006) Optimization of Volunteer labor Assignments, Journal of Operations Management, Vol. 24, p. 363 Statuut voor vrijwilligers in de maak, 12 september 2008, De Standaard, jg. 85, Nr. 212, p. 10 Travaglini C., (2005) Financial Statement Analysis for Non-Profit Organizations: an Italian Perspective for Voluntary Organizations and Other Third Sector Entities in Italy for a Better Accountability, Working Paper Series, pp. 3-4 XII

Bijlagen Bijlage 1. : Datacollectie Bijlage 1.1. : Vzw-populatie Bijlage 1.1.1. : Het gewicht van de vzw s in de sector van de izw s in 2005 (in VTE) Brussel Vlaanderen Wallonië België 1. Totale tewerkstelling in de vzw s 2. Tewerkstelling in de feitelijke verenigingen 3. Tewerkstelling in de stichtingen van openbaar nut 4. Totale tewerkstelling in de izw s (1+2+3) 5. Aandeel van de vzw s in de tewerkstelling van de izw s (1/4) 60 265 252 487,8 115 106,2 427 859,1 1 244,8 2 477,4 1 190,3 4 912,5 1 893,3 2 575,9 851,5 5 320,7 63 403,2 257 541,1 117 148 438 092,3 95,1 % 98,0 % 98,3 % 97,7 % Figuur 1 Bron: Marée M. et al., (2008) Verenigingen in België; Een Kwantitatieve en Kwalitatieve Analyse van de Sector, Koning Boudewijnstichting, p. 29 Figuur 1: Het gewicht van de vzw s in de sector van de izw s in 2005 (in VTE) XIII

Bijlage 1.1.2. : Verdeling per type activiteiten van de bezoldigde tewerkstelling in de vzw s in 2005 (in VTE) Figuur 2 Bron: Marée M. et al., (2008) Verenigingen in België; Een Kwantitatieve en Kwalitatieve Analyse van de Sector, Koning Boudewijnstichting, p. 34 Figuur 2: Verdeling per type activiteiten van de bezoldigde tewerkstelling in de vzw s in 2005 (in VTE) XIV

Bijlage 1.1.3. : Groeipercentage van de betaalde tewerkstelling in de vzw s volgens bedrijfstak tussen 1998 en 2005 (in VTE) Figuur 3 Bron: Marée M. et al., (2008) Verenigingen in België; Een Kwantitatieve en Kwalitatieve Analyse van de Sector, Koning Boudewijnstichting, p. 42 Figuur 3: Groeipercentage van de betaalde tewerkstelling in de vzw s volgens bedrijfstak tussen 1998 en 2005 (in VTE) XV

Bijlage 1.1.4. : Algemene sportbeoefening in Vlaanderen naar leeftijd (in percentages), 2003 χ 2 mannen=64,181; df=6; p<.001; N=716 χ 2 vrouwen=58,633; df=6; p<.001; N=723 Figuur 4 Bron: Pauwels G., (2004) Tijd voor vrije tijd?, Stativaria, Nr. 32, p. 43 Figuur 4: Algemene sportbeoefening in Vlaanderen naar leeftijd (in percentages), 2003 XVI

Bijlage 1.1.5. : Cultuurparticipatie in Vlaanderen naar leeftijd (in percentages), 2003 χ 2 =139,993; df=12; p<.001; N=1 439 Figuur 5 Bron: Pauwels G., (2004) Tijd voor vrije tijd?, Stativaria, Nr. 32, p. 51 Figuur 5: Cultuurparticipatie in Vlaanderen naar leeftijd (in percentages), 2003 XVII