Hof van Cassatie van België

Vergelijkbare documenten
Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België. Arrest

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

18 FEBRUARI 2016 C.15.0168.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.15.0168.N A V, eiser, vertegenwoordigd door mr. Patricia Vanlersberghe, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Quatre Brasstraat 6, waar de eiser woonplaats kiest, tegen BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Financiën, met kabinet te 1000 Brussel, Wetstraat 12, voor wie optreedt de ontvanger der directe belastingen te Hasselt 1, de ontvanger der directe belastingen te Hasselt 2, en de ontvanger der btw te Hasselt 1, allen met kantoor te 3500 Hasselt, Voorstraat 43, verweerders, vertegenwoordigd door mr. Willy van Eeckhoutte, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 9051 Gent, Drie Koningenstraat 3, waar de verweerder woonplaats kiezen,

18 FEBRUARI 2016 C.15.0168.N/2 in tegenwoordigheid van HOOFDGRIFFIER BIJ DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG LIM- BURG, AFDELING HASSELT, met kantoor te 3500 Hasselt, Parklaan 25, in gemeen- en bindendverklaring van het tussen te komen arrest opgeroepen partij. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 29 oktober 2014. Advocaat-generaal André Van Ingelgem heeft op 17 december 2015 een schriftelijke conclusie neergelegd. Raadsheer Bart Wylleman heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal André Van Ingelgem heeft geconcludeerd. II. CASSATIEMIDDELEN De eiser voert in zijn verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, drie middelen aan. III. BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling Eerste middel 1. Krachtens artikel 109bis, 2, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek, zoals hier van toepassing, wordt het in het eerste lid genoemde hoger beroep, namelijk onder meer het hoger beroep tegen beslissingen in burgerlijke zaken gewezen door een kamer van de rechtbank van eerste aanleg met één rechter, in elk geval toegewezen aan de kamers met drie raadsheren in het hof van beroep, indien zulks wordt aangevraagd door de eiser in zijn hoofdakte van hoger beroep.

18 FEBRUARI 2016 C.15.0168.N/3 In zoverre deze bepaling in het kader van een procedure op eenzijdig verzoekschrift de keuze laat aan de appelant om een zaak te laten behandelen door één dan wel door drie raadsheren en zij bijgevolg de samenstelling van de zetel afhankelijk maakt van een wilsverklaring van die partij, is zij geen regel van rechterlijke organisatie die de openbare orde aanbelangt. Hieruit volgt dat wanneer een zaak wordt behandeld door een raadsheer terwijl de appellant om een behandeling van de zaak door drie raadsheren had verzocht, alleen de appellant de vernietiging van het aldus gewezen arrest kan vorderen. 2. Deze in de plaats gestelde redenen verantwoorden de beslissing van de appelrechter tot verwerping van het door de eiser opgeworpen middel geput uit de nietigheid van het op derdenverzet bestreden arrest op grond dat dit arrest, spijts het verzoek van de verweerder om de zaak toe te wijzen aan een kamer met drie rechters, door een raadsheer werd gewezen. Het middel kan niet tot cassatie leiden en is bijgevolg, bij gebrek aan belang, niet ontvankelijk. Tweede middel 3. Krachtens artikel 1413 Gerechtelijk Wetboek kan een bewarend beslag slechts worden gelegd wanneer er sprake is van hoogdringendheid. Aan dit vereiste is voldaan wanneer de solvabiliteit van de schuldenaar in het gedrang komt, zodat de latere uitwinning gevaar loopt. 4. De appelrechter stelt vast dat: - uit de voorliggende stukken kan worden afgeleid dat er geen enkel onroerend goed op naam van de eiser bekend is en dat evenmin enig voor beslag vatbaar inkomen in zijn hoofde bekend is; - de eiser het tegendeel niet aantoont; - de goederen waarvoor machtiging tot bewarend beslag werd verleend bij het thans bestreden arrest momenteel het enige uitvoeringsmiddel vormen van de verweerder sinds de vestiging van de aanslagen.

18 FEBRUARI 2016 C.15.0168.N/4 Door op die gronden te oordelen dat de voor het leggen van bewarend beslag vereiste urgentie voorhanden is, verantwoordt de appelrechter zijn beslissing naar recht. Het middel kan niet worden aangenomen. Derde middel Eerste onderdeel 5. Artikel 1415, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat verlof om bewarend beslag te leggen niet mag worden verleend dan wegens een schuldvordering die zeker en opeisbaar is of vatbaar voor een voorlopige raming. Krachtens artikel 1423 Gerechtelijk Wetboek vermeldt de beschikking waarbij het beslag wordt toegestaan, op straffe van nietigheid, het bedrag in hoofdsom, interest en kosten waarvoor het beslag is toegestaan. Uit deze bepalingen volgt dat slechts machtiging tot bewarend beslag kan worden verleend voor een schuldvordering die zeker en opeisbaar is tot beloop van een bepaald bedrag of vatbaar is voor een voorlopige raming. Wanneer de rechter vaststelt dat de schuldvordering voor een gedeelte niet opeisbaar is, kan hij voor dat deel geen toelating verlenen tot beslag. 6. De appelrechter oordeelt dat wat het kohierartikel 8723898 betreft, de stuiting bij dwangbevel van 20 oktober 2006 slechts betrekking heeft op een bedrag van 149.486,79 euro en niet op het totale bedrag van 1.390.486,79 euro, zodat prima facie niet wordt aangetoond dat de betrokken schuld ten bedrage van 1.341.000,00 euro op heden nog opeisbaar is. Door vervolgens het op derdenverzet bestreden arrest te bevestigen, waarbij aan de verweerder toelating werd verleend tot het leggen van bewarend beslag buiten de woonst en bij een derde tot zekerheid van een bedrag in hoofdsom van 7.323.985,43 euro, waarin voormeld bedrag van 1.341.000,00 euro begrepen was, verantwoordt de appelrechter zijn beslissing niet naar recht. Het onderdeel is gegrond.

18 FEBRUARI 2016 C.15.0168.N/5 Tweede onderdeel 7. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt dat: - de eiser zich beriep op de verjaring van de btw-schuld en hij de verweerder uitnodigde om stukken voor te leggen waaruit blijkt dat de verjaring van deze schuld rechtsgeldig werd gestuit en deze schuld bijgevolg nog opeisbaar is; - de verweerder stukken in verband met de stuiting van de verjaring heeft bijgebracht; - de eiser nadien geen verder verweer heeft gevoerd in verband met de verjaring. 8. In die omstandigheden kon het bestreden arrest, om te besluiten tot het niet verjaard zijn van de btw-schuld, volstaan met de overweging dat de verjaring na de betekening van het dwangbevel op 8 september 1987 werd gestuit door de verzetsprocedure ingeleid op 16 september 1987. Het onderdeel kan niet worden aangenomen. Dictum Het Hof, Vernietigt het bestreden arrest in zoverre het bewarend beslag heeft toegestaan met betrekking tot kohierartikel 8723898 en het oordeelt over de kosten. Verklaart het arrest in zoverre bindend voor de tot bindendverklaring opgeroepen partij. Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest. Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over. Verwijst de aldus beperkte zaak naar het hof van beroep te Brussel. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Beatrijs Deconinck, als voorzitter, afdelingsvoorzitter Alain Smetryns, en de raadsheren Koen Mestdagh, Geert Jocqué en Bart Wylleman, en in openbare rechtszitting van 18 februari 2016 uitgesproken door

18 FEBRUARI 2016 C.15.0168.N/6 afdelingsvoorzitter Beatrijs Deconinck, in aanwezigheid van advocaat-generaal André Van Ingelgem, met bijstand van griffier Kristel Vanden Bossche. K. Vanden Bossche B. Wylleman G. Jocqué K. Mestdagh A. Smetryns B. Deconinck

VERZOEKSCHRIFT/1 VOORZIENING IN CASSATIE VOOR : De heer A. V., 5 10 Eiser tot cassatie, bijgestaan en vertegenwoordigd door mr. Patricia Vanlersberghe, ondergetekende advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 1000 Brussel, Quatre-Brasstraat 6, bij wie keuze van woonplaats wordt gedaan, TEGEN : 1. De Belgische Staat, Federale Overheidsdienst Financiën, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën, wiens kabinet gevestigd is te 1000 Brussel, Wetstraat 12, 15 20 2. De Belgische Staat, Federale Overheidsdienst Financiën, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën, op vervolging en benaarstiging van de Ontvanger der directe belastingen te Hasselt 1, met kantoren gevestigd te 3500 Hasselt, Voorstraat 43 bus 11, 25 3. De Belgische Staat, Federale Overheidsdienst Financiën, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën, op vervolging en benaarstiging van de Ontvanger der directe belastingen te Hasselt 2, met kantoren gevestigd te 3500 Hasselt, Voorstraat 43 bus 11, 30 4. De Belgische Staat, Federale Overheidsdienst Financiën, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën, op vervolging en benaarstiging van de Ontvanger der BTW te

VERZOEKSCHRIFT/2 Hasselt 1, met kantoren gevestigd te 3500 Hasselt, Voorstraat 43 bus 46, 35 die alle in het exploot van betekening van het bestreden arrest woonplaats hebben gekozen op het kantoor van gerechtsdeurwaarders Bart Heines, Daniel Palet & Paul Van Elst te 3500 Hasselt, Oude Luikerbaan 138, Verweerders in cassatie, 40 IN TEGENWOORDIGHEID VAN: 45 De Hoofdgriffier bij de Rechtbank van eerste aanleg te Hasselt, thans de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt, met kantoren te 3500 Hasselt, Parklaan 25, 50 In gemeen- en bindendverklaring van het tussen te komen arrest opgeroepen partij, * 55 Aan de Heren Eerste Voorzitter en Voorzitter, de Dames en Heren Raadsheren, leden van het Hof van Cassatie, Hooggeachte Dames en Heren,

VERZOEKSCHRIFT/3 60 Eiser tot cassatie heeft de eer het arrest, gewezen op 29 oktober 2014 door de achtste bis kamer, burgerlijke zaken, van het Hof van beroep te Antwerpen (2014/AR/786), aan het toezicht van Uw Hof te onderwerpen. 65 FEITEN EN PROCEDUREVOORGAANDEN 70 Eiser stelde bij exploot van 17 maart 2014 derdenverzet in tegen een arrest, gewezen op 5 februari 2014 door het Hof van beroep te Antwerpen. 75 Bij dat arrest deed het Hof van beroep te Antwerpen uitspraak over het hoger beroep van verweerders, ingesteld tegen de beschikking van de beslag-rechter in de Rechtbank van eerste aanleg te Hasselt van 6 december 2013, waarbij de beslagrechter hun verzoekschrift om verlof tot het leggen van bewarend beslag op roerend goed buiten woonst en bij een derde ongegrond verklaarde. 80 85 90 Bij voormeld arrest van 5 februari 2014 verklaarde het Hof van beroep te Antwerpen het hoger beroep ontvankelijk en gegrond, hervormde de bestreden beschikking d.d. 6 december 2013 van de beslagrechter in de Rechtbank van eerste aanleg te Hasselt en, opnieuw wijzende, machtigde eerste tot vierde verweerders tot het leggen van een bewarend beslag buiten woonst en bij een derde op de plaats van bewaargeving door de hoofdgriffier van de Rechtbank van eerste aanleg te Hasselt, Parklaan 25 te 3500 Hasselt, evenals op alle andere plaatsen in het gerechtelijk arrondissement Hasselt waar de goederen kunnen worden aangetroffen in bewaring van de hoofdgriffier, tot zekerheid van hun schuldvorderingen op grond van de in het verzoekschrift tot hoger beroep vermelde uitvoerbaar verklaarde kohieren directe belastingen en dwangbevelen btw ten bedrage van 7.323.985,43 euro in

VERZOEKSCHRIFT/4 95 hoofdsom, benevens 4.661.579,78 euro aan boeten, 15.917.371,26 euro aan fiscale intresten, 8.859.827,70 euro aan moratoire intresten en 1.738,94 euro aan kosten en toebehoren, en dit ongeacht het uitstel van betaling dat mocht zijn of worden verleend. 100 Bij het arrest van 29 oktober 2014 verklaarde het Hof van beroep te Antwerpen het derdenverzet en de vorderingen van eiser ongegrond, bevestigde het bestreden arrest van 5 februari 2014 in al zijn geledingen en verwees hem in de kosten van het derdenverzet, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoedingen, begroot op 1.320 euro in hoofde van de Belgische Staat. 105 Tegen dit arrest meent eiser volgende middelen tot cassatie te kunnen aanvoeren. EERSTE MIDDEL TOT CASSATIE Geschonden wetsbepalingen 110 -artikelen 17, 18, 20, 21, 109bis, 2, tweede lid, zoals van toepassing vóór de wijziging bij wet van 25 april 2014, 860, 861, 1033, 1034, 1122, eerste lid, 1125 en 1419 van het Gerechtelijk Wetboek. 115 Aangevochten beslissing 120 Bij het bestreden arrest van 29 oktober 2014 verklaart het Hof van beroep te Antwerpen het derdenverzet en de vorderingen van eiser ongegrond, bevestigt het bestreden arrest van 5 februari 2014, waarbij eerste tot vierde verweerders worden gemachtigd tot het leggen van een bewarend beslag buiten woonst en bij een derde op de plaats van

VERZOEKSCHRIFT/5 125 130 135 bewaargeving door de hoofdgriffier van de Rechtbank van eerste aanleg te Hasselt, Parklaan 25 te 3500 Hasselt, evenals op alle andere plaatsen in het gerechtelijk arrondissement Hasselt waar de goederen kunnen worden aangetroffen in bewaring van de hoofdgriffier, tot zekerheid van hun schuldvorderingen op grond van de in het verzoekschrift tot hoger beroep vermelde uitvoerbaar verklaarde kohieren directe belastingen en dwangbevelen btw ten bedrage van 7.323.985,43 euro in hoofdsom, benevens 4.661.579,78 euro aan boeten, 15.917.371,26 euro aan fiscale intresten, 8.859.827,70 euro aan moratoire intresten en 1.738,94 euro aan kosten en toebehoren, en dit ongeacht het uitstel van betaling dat mocht zijn of worden verleend, in al zijn geledingen en verwijst eiser in de kosten van het derdenverzet, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoedingen, begroot op 1.320 euro in hoofde van de Belgische Staat. Deze beslissing is onder meer op volgende overwegingen gestoeld: 140 Het arrest waartegen derdenverzet werd gewezen door een alleen zetelend raadsheer, terwijl verweerders op derdenverzet hadden geopteerd voor de toewijzing aan een kamer met drie raadsheren. (Eiser) meent dat dit de nietigheid van het arrest tot gevolg heeft. 145 Overeenkomstig artikel 861 gerechtelijk wetboek kan de rechter een proceshandeling alleen dan nietig verklaren indien het aangeklaagde verzuim of de aangeklaagde onregelmatigheid de belangen schaadt van de partij die de exceptie opwerpt. 150 Belangenschade veronderstelt dat de partij die de exceptie opwerpt door het verzuim of de onregelmatigheid haar rechten in het geding redelijkerwijze niet of niet volledig heeft kunnen laten gelden binnen de normale procesgang.

VERZOEKSCHRIFT/6 155 Te dezen laat artikel 109 bis 2 gerechtelijk wetboek de keuze aan de appellant om al dan niet te opteren voor een kamer met drie raadshe- ren. Het zijn dan ook enkel verweerders op derdenverzet, en niet (eiser) die ter zake belangenschade zouden kunnen lijden. 160 ( ) Het derdenverzet tegen het arrest van dit Hof van 5 februari 2014 is ongegrond. 165 Grief Eerste onderdeel 170 175 Naar luid van artikel 109bis, 2, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek, zoals van toepassing vóór de wijziging bij wet van 25 april 2014, wordt het in het eerste lid genoemde hoger beroep, zijnde onder meer het hoger beroep tegen beslissingen in burgerlijke zaken gewezen door een kamer van de rechtbank van eerste aanleg met één rechter, in elk geval toegewezen aan de kamers met drie raadsheren in het hof van beroep, indien zulks wordt aangevraagd door de eiser in zijn hoofdakte van hoger beroep. 180 Deze bepaling, opgenomen in het tweede deel van het Gerechtelijk Wetboek, is een bepaling die de rechterlijke organisatie aanbelangt.

VERZOEKSCHRIFT/7 Haar schending wordt bijgevolg gesanctioneerd door een organieke nietigheid, waarop de artikelen 860 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek niet van toepassing zijn. 185 Artikel 860, eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt inderdaad dat wat de verzuimde of onregelmatig verrichte vorm ook zij, geen proceshandeling nietig kan worden verklaard, indien de wet de nietigheid ervan niet uitdrukkelijk heeft bevolen. 190 Naar luid van artikel 861 van het Gerechtelijk Wetboek kan de rechter een proceshandeling alleen dan nietig verklaren, indien het aangeklaagde verzuim of de aangeklaagde onregelmatigheid de belangen schaadt van de partij die de exceptie opwerpt. 195 200 Ten slotte bepaalt artikel 20 van het Gerechtelijk Wetboek dat middelen van nietigheid niet kunnen worden aangewend tegen vonnissen. Deze kunnen alleen worden vernietigd door de rechtsmiddelen bij de wet bepaald, hetzij blijkens artikel 21 van het Gerechtelijk Wetboek onder meer het derdenverzet, zoals bedoeld in de artikelen 1033, 1122, eerste lid, en 1419 van het Gerechtelijk Wetboek. 205 Uit deze bepalingen volgt dat de nietigheidsregeling, waarvan sprake in de artikelen 860 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, enkel van toepassing is op proceshandelingen, met uitsluiting van rechtsprekende handelingen. Besluit 210 Waar het hof van beroep in het bestreden arrest stelt dat eiser zich niet op de in artikel 861 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde belangenschade kan beroepen, terwijl de kritiek gericht was tegen een ar-

VERZOEKSCHRIFT/8 215 220 rest, dat volgens eiser in miskenning van artikel 109bis, 2, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek, die een regel van rechterlijke organisatie is, werd gewezen en gericht was tegen een rechtsprekende handeling, waarop voornoemde bepaling niet van toepassing is, verantwoordt het zijn beslissing niet naar recht (schending van artikelen 20, 21, 109bis, 2, tweede lid, zoals van toepassing vóór de wijziging bij wet van 25 april 2014, 860, 861, 1033, 1122, eerste lid, en 1419 van het Gerechtelijk Wetboek). 225 Tweede onderdeel 230 Overeenkomstig artikel 20 van het Gerechtelijk Wetboek kunnen middelen van nietigheid niet worden aangewend tegen vonnissen. Deze kunnen alleen worden vernietigd door de rechtsmiddelen bij de wet bepaald. 235 Blijkens artikel 21 van het Gerechtelijk Wetboek zijn de gewone rechtsmiddelen verzet en hoger beroep. Bovendien zijn er, naar gelang van het geval, buitengewone rechtsmiddelen: voorziening in cassatie, derdenverzet, verzoek tot herroeping van gewijsde en verhaal op de rechter. 240 Een derdenverzet, zoals bedoeld in artikelen 1122, eerste lid, en 1033 van het Gerechtelijk Wetboek, waarnaar artikel 1419 van datzelfde Wetboek verwijst, is een buitengewoon rechtsmiddel dat de belangheb-

VERZOEKSCHRIFT/9 bende derde, die geen partij was in de procedure, toelaat om de beslissing die zijn rechten benadeelt, aan te vechten. 245 Ingevolge het derdenverzet wordt het geschil in zijn geheel, binnen de perken van dat derdenverzet, opnieuw voorgelegd aan de rechter voor wie het derdenverzet wordt ingesteld. 250 255 Noch artikel 1034 van het Gerechtelijk Wetboek, dat artikel 1125 van het Gerechtelijk Wetboek mede van toepassing verklaart op het verzet, dat krachtens artikel 1033 wordt gedaan, noch artikel 1125 van het Gerechtelijk Wetboek, bevat enige beperking wat betreft de middelen die middels de akte van verzet en de latere conclusies aan de rechter kunnen worden voorgelegd. 260 De derde kan derhalve overeenkomstig de artikelen 17, 18, 1033, 1122, eerste lid, en 1419 van het Gerechtelijk Wetboek tegen de bestreden beslissing alle middelen en excepties aanvoeren, waarbij hij een persoonlijk belang heeft. 265 Te dezen voerde eiser in zijn akte van derdenverzet aan dat de beroepsakte van verweerders een verzoek tot toewijzing van de zaak aan een kamer met drie raadsheren bevatte overeenkomstig artikel 109bis, 2, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek, maar dat de zaak niettegenstaande dit verzoek door een alleen zetelend raadsheer werd behandeld, waaruit hij afleidde dat de beslissing op onregelmatige wijze was tot stand gekomen en wegens de schending van voonoemd artikel diende te worden vernietigd. 270 Artikel 109bis, 2, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek, zoals van toepassing vóór de wijziging bij wet van 25 april 2014, dat bepaalt dat het in het eerste lid genoemde hoger beroep, zijnde onder meer het hoger beroep tegen beslissingen in burgerlijke zaken gewezen door een

VERZOEKSCHRIFT/10 275 kamer van de rechtbank van eerste aanleg met één rechter, in elk geval wordt toegewezen aan de kamers met drie raadsheren in het hof van beroep, indien zulks wordt aangevraagd door de eiser in zijn hoofdakte van hoger beroep, opgenomen in het tweede deel van het Gerechtelijk Wetboek, is een bepaling die de rechterlijke organisatie aanbelangt. 280 Zodra een geldig verzoek in die zin voorhanden is, moet de zaak worden toegewezen aan een kamer met drie raadsheren in het hof van beroep. 285 290 De beslissing die werd gewezen door een alleen zetelend raadsheer in weerwil van een rechtsgeldig verzoek tot toewijzing van de zaak aan een kamer met drie raadsheren, en derhalve in miskenning van een bepaling die de rechterlijke organisatie aanbelangt, zal aangetast zijn door een onregelmatigheid die door iedere procespartij, en bijgevolg ook door de partij die derdenverzet instelt, kan worden aangevoerd. Besluit 295 300 Waar het hof van beroep in het bestreden arrest oordeelt dat eiser zich niet kon beroepen op de onregelmatige samenstelling van de kamer die het arrest van 5 februari 2014 had gewezen omdat artikel 109bis, 2, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek de keuze om al dan niet te opteren voor een kamer met drie raadsheren overlaat aan de appellant en zodoende eiser het recht ontzegt om zich te beroepen op de miskenning van een regel die de rechterlijke organisatie aanbelangt, verantwoordt het zijn beslissing niet naar recht (schending van artikelen 17, 18, 20, 21, 109bis, 2, tweede lid, zoals van toepassing vóór de wijziging bij wet van 25 april 2014, 1033, 1034, 1122, eerste lid, 1125 en 1419 van het Gerechte-lijk Wetboek). 305 TOELICHTING

VERZOEKSCHRIFT/11 310 1. Het bestreden arrest verwijst naar artikel 861 van het Gerechtelijk Wetboek om het door eiser opgeworpen middel, gestoeld op de schending van artikel 109bis, 2, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek, te verwerpen. 315 Daarbij verliest het uit het oog dat de kritiek een rechtsprekende handeling betrof, waarop de artikelen 860 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek niet van toepassing zijn (Cass. 6 februari 1984, Arr.Cass. 1983-84, 682; Cass. 23 december 1996, Arr.Cass. 1996, nr. 525 en P&B 1998, 11). 320 2. Bovendien was hier sprake van de schending van een regel die de rechterlijke organisatie aanbelangt, waarvan de schending door iedere procespartij en derhalve ook door de derdenverzet doende partij kan worden ingeroepen. 325 Immers, indien een verzoek tot toewijzing van de zaak aan een kamer met drie raadsheren is vervat in de beroepsakte, moet de zaak aan een dergelijke kamer worden toebedeeld en kan het beroep niet worden behandeld door een alleen zetelend raadsheer. 330 De onregelmatigheid waardoor het arrest, dat niettemin door een alleen zetelend raadsheer werd gewezen, is aangetast, zal derhalve door de derde kunnen worden ingeroepen, net zoals die derde zou kunnen aanvoeren dat een beslissing niet in het openbaar werd uitgesproken of niet is ondertekend. 335 TWEEDE MIDDEL TOT CASSATIE Geschonden bepalingen

VERZOEKSCHRIFT/12 -artikelen 1033, 1413 en 1419 van het Gerechtelijk Wetboek. 340 Aangevochten beslissing 345 350 355 360 Bij het bestreden arrest van 29 oktober 2014 verklaart het Hof van beroep te Antwerpen het derdenverzet en de vorderingen van eiser ongegrond, bevestigt het bestreden arrest van 5 februari 2014, waarbij eerste tot vierde verweerders worden gemachtigd tot het leggen van een bewarend beslag buiten woonst en bij een derde op de plaats van bewaargeving door de hoofdgriffier van de Rechtbank van eerste aanleg te Hasselt, Parklaan 25 te 3500 Hasselt, evenals op alle andere plaatsen in het gerechtelijk arrondissement Hasselt waar de goederen kunnen worden aangetroffen in bewaring van de hoofdgriffier, tot zekerheid van hun schuldvorderingen op grond van de in het verzoekschrift tot hoger beroep vermelde uitvoerbaar verklaarde kohieren directe belastingen en dwangbevelen btw ten bedrage van 7.323.985,43 euro in hoofdsom, benevens 4.661.579,78 euro aan boeten, 15.917.371,26 euro aan fiscale intresten, 8.859.827,70 euro aan moratoire intresten en 1.738,94 euro aan kosten en toebehoren, en dit ongeacht het uitstel van betaling dat mocht zijn of worden verleend, in al zijn geledingen en verwijst eiser in de kosten van het derdenverzet, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoedingen, begroot op 1.320 euro in hoofde van de Belgische Staat. Deze beslissing is onder meer op volgende overwegingen gestoeld: 365 Naar aanleiding van de beschikking van de beslagrechter te Tongeren van 12 november 2013 en de daarin bepaalde dwangsom gingen verweerders op derden-verzet na de betekening van deze beschikking op 22 november 2013 over tot handlichting.

VERZOEKSCHRIFT/13 370 Uit de voorliggende stukken leidt het Hof af dat er geen enkel onroerend goed op naam van (eiser) bekend is, en dat evenmin enig voor be- slag vatbaar inkomen in zijn hoofde gekend is. (Eiser) toont het tegendeel niet aan. 375 Blijkbaar vormen de goederen waarvoor machtiging tot bewarend beslag werd verleend bij het thans bestreden arrest momenteel het enige uitvoeringsmiddel van verweerders op derdenverzet sinds de vestiging van de aanslagen. De vereiste urgentie is voorhanden. 380 Volledigheidshalve merkt het Hof nog op dat (eiser) zelf betwist dat thans nog een voorafgaand rechtsgeldig bewarend derdenbeslag op de betreffende goederen bestaat. 385 8. Verweerders op derdenverzet vroegen machtiging tot het leggen van bewarend beslag in afwachting van een uitspraak in een procedure hoger beroep tegen de beslissing van de beslagrechter dat geen uitvoerend beslag kon gelegd worden op basis van hun uitvoerbare titels. 390 Teneinde te vermijden dat de enige goederen waarop kan worden uitgevoerd on-beschikbaar worden, dienden verweerders op derdenverzet in afwachting van de mogelijkheid om tot uitvoering over te gaan deze machtiging tot bewarend beslag aan te vragen. 395 ( )

VERZOEKSCHRIFT/14 Het derdenverzet tegen het arrest van dit Hof van 5 februari 2014 is ongegrond. 400 Grief 405 Artikel 1419 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat tegen de beschikking waarbij toelating tot bewarend beslag wordt verleend of geweigerd, en tegen de beschikking waarbij de intrekking van die toelating wordt verleend of geweigerd, voorziening openstaat, zoals bepaald in de artikelen 1031 tot 1034 van dit wetboek. 410 Eiser stelde bij toepassing van artikel 1033 van het Gerechtelijk Wetboek derdenverzet in tegen de aan verweerders verleende machtiging tot het leggen van bewarend beslag buiten woonst en bij een derde. 415 Naar luid van artikel 1413 van het Gerechtelijk Wetboek kan iedere schuldeiser in spoedeisende gevallen aan de rechter toelating vragen om op de voor beslag vatbare goederen van zijn schuldenaar bewarend beslag te leggen. 420 Deze vereiste wordt gesteld opdat vermeden zou worden dat het bewarend beslag door de schuldeiser gebruikt wordt als een louter drukkingsmiddel om de schuldenaar onder druk te zetten te betalen. 425 Van spoedeisendheid zal er sprake zijn wanneer de schuldenaar zijn insolvabiliteit organiseert of wanneer er objectieve elementen bestaan dat deze insolvabiliteit nakend is.

VERZOEKSCHRIFT/15 Het enkele feit dat de schuldenaar over geen andere goederen beschikt dan deze die het voorwerp van het voorgenomen bewarend beslag uitmaken volstaat niet. 430 Dat feit houdt immers nog niet in dat de betrokken schuldenaar insolvabel dreigt te worden dan wel zijn insolvabiliteit zou organiseren. 435 Eiser voerde in zijn besluiten op pagina 13 aan dat hij geen enkele reden zag waarom een bewarend beslag plots hoogdringend zou zijn geworden, nu enerzijds blijkt dat verweerders reeds geruime tijd over de beweerde uitvoerbare titels beschikken en nu anderzijds blijkt dat zijn financiële situatie reeds geruime tijd ongewijzigd is gebleven. 440 Hij stelde voorts dat op geen enkele wijze door verweerders werd aangetoond dat zijn (in)solvabiliteit op enigerlei wijze zou veranderd zijn gedurende de laatste jaren, laat staan dat deze verandering op een wijze zou zijn gebeurd die bewarende maatregelen zou verantwoorden. 445 450 Zo het hof van beroep in het bestreden arrest vaststelt dat er geen enkel onroerend goed op naam van eiser bekend is, er evenmin enig voor beslag vatbaar inkomen in zijn hoofde gekend is en de goederen waarvoor machtiging tot bewarend beslag werd verleend momenteel het enige uitvoeringsmiddel is, stelt het niet vast dat er enige aanwijzing bestaat dat eiser zijn insolvabiliteit zou organiseren dan wel in de nabije toekomst insolvabel dreigt te worden, waardoor de rechten van verweerders in het gedrang zouden komen, of meer in het algemeen dat er een wijziging in zijn solvabiliteit, die het bewarend beslag verantwoordt, is ingetreden. 455 Besluit

VERZOEKSCHRIFT/16 460 465 Op grond van de hierboven aangehaalde vaststellingen, welke verband houden met de voor beslag vatbare goederen die eiser bezit, doch waaruit niet blijkt dat er enige aanwijzing bestaat dat eiser zijn insolvabiliteit zou organiseren dan wel in de nabije toekomst insolvabel dreigt te worden, vermocht het hof van beroep niet wettig te besluiten, zonder aldus het rechtsbegrip urgentie te miskennen, dat de vereiste urgentie voorhanden (is) (schending van artikel 1413 van het Gerechtelijk Wetboek) en vermocht het derhalve eisers derdenverzet niet wettig ongegrond te verklaren (schending van artikelen 1033 en 1419 van het Gerechtelijk Wetboek). TOELICHTING 470 Uit artikel 1413 van het Gerechtelijk Wetboek volgt dat bewarend beslag enkel mogelijk is in geval van hoogdringendheid. 475 Die vereiste moet voorkomen dat beslag zou worden gelegd als een louter drukkingsmiddel om de schuldenaar onder druk te zetten aan de eis van zijn schuldeiser te voldoen (D. Scheers, Bewarend beslag in vogelvlucht, in Vlaamse Conferentie bij de balie te Antwerpen (ed.), Meester van het proces. Topics gerechtelijk recht, Brussel, Larcier, 2010, 120). 480 485 490 Er wordt aangenomen dat er sprake is van urgentie wanneer de solvabiliteit van de schuldenaar in het gedrang komt, zodat de latere uitwinning gevaar loopt (Cass. 22 juni 2000, RW 2000-01, 1166; J. Laenens, K. Broeckx, D. Scheers en P. Thiriar, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 714, nr. 1706; E. Dirix en K. Broeckx, Beslag, APR, Mechelen, Kluwer, 2010, 312, nr. 449; D. Scheers, Bewarend beslag in vogelvlucht, in Vlaamse Conferentie bij de balie te Antwerpen (ed.), Meester van het proces. Topics gerechtelijk recht, Brussel, Larcier, 2010, 120; V. Van Herreweghe, Beslagzakboekje 2015, Mechelen, Kluwer, 2015, 158, nr. 308).

VERZOEKSCHRIFT/17 Er moeten bijgevolg omstandigheden voorhanden zijn, waaruit de rechter kan opmaken dat die insolvabiliteit in het gedrang dreigt te komen. 495 500 Zo het hof van beroep te dezen aandacht besteedt aan de aan- of afwezigheid van andere goederen dan deze die het voorwerp van het verzoek tot machtiging tot het leggen van bewarend beslag uitmaken, moet worden vastgesteld dat uit geen enkele overweging blijkt dat er enige aanwijzing bestaat dat eiser zijn insolvabiliteit zou organiseren dan wel in de nabije toekomst insolvabel dreigt te worden of nog dat er een wijziging in zijn solvabiliteit is ingetreden. 505 Het hof van beroep stelt alleen vast dat hij geen andere voor beslag vatbare goederen bezit. Op grond van die vaststelling alleen kon het hof van beroep dan ook niet wettig beslissen dat er aan de vereiste van urgentie was voldaan. 510 DERDE MIDDEL TOT CASSATIE Geschonden bepalingen 515 -artikel 149 van de gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994, -artikelen 1033, 1413, 1415, eerste lid, 1417, 1418, 1419, 1423 en 1503 van het Gerechtelijk Wetboek, -artikelen 2244, zoals van toepassing vóór de wijziging bij wet van 25 juli 2008, en 2244, 1 van het Burgerlijk Wetboek,

VERZOEKSCHRIFT/18 520 525 -artikelen 81, zoals van toepassing vóór de wijziging bij wet van 15 maart 1999, 81bis, 1, eerste en tweede lid, zoals van toepassing vóór de wijziging bij wet van 29 december 2008, 81bis, 1, eerste en tweede lid, zoals van toepassing sinds de wijziging bij wet van 29 december 2008, 83, zoals van toepassing vóór de wijziging bij wet van 15 maart 1999, en 83, zoals gewijzigd bij wet van 15 maart 1999, van het btw-wetboek. Aangevochten beslissing 530 535 540 545 Bij het bestreden arrest van 29 oktober 2014 verklaart het Hof van beroep te Antwerpen het derdenverzet en de vorderingen van eiser ongegrond, bevestigt het bestreden arrest van 5 februari 2014, waarbij eerste tot vierde verweerders worden gemachtigd tot het leggen van een bewarend beslag buiten woonst en bij een derde op de plaats van bewaargeving door de hoofdgriffier van de Rechtbank van eerste aanleg te Hasselt, Parklaan 25 te 3500 Hasselt, evenals op alle andere plaatsen in het gerechtelijk arrondissement Hasselt waar de goederen kunnen worden aangetroffen in bewaring van de hoofdgriffier, tot zekerheid van hun schuldvorderingen op grond van de in het verzoekschrift tot hoger beroep vermelde uitvoerbaar verklaarde kohieren directe belastingen en dwangbevelen btw ten bedrage van 7.323.985,43 euro in hoofdsom, benevens 4.661.579,78 euro aan boeten, 15.917.371,26 euro aan fiscale intresten, 8.859.827,70 euro aan moratoire intresten en 1.738,94 euro aan kosten en toebehoren, en dit ongeacht het uitstel van betaling dat mocht zijn of worden verleend, in al zijn geledingen en verwijst eiser in de kosten van het derdenverzet, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoedingen, begroot op 1.320 euro in hoofde van de Belgische Staat. Deze beslissing is onder meer op volgende overwegingen gestoeld: 550 Verweerders op derdenverzet brengen, aan de hand van dwangbevelen, verjaring-stuitende akten en de looptijd van procedures overeenkomstig de betreffende geldende wetsartikelen, voor elk van de betrokken ko-

VERZOEKSCHRIFT/19 hierartikelen het bewijs bij dat de betreffende uitvoerbare titels actueel en opeisbaar zijn en niet verjaard. 555 560 Enkel voor wat betreft kohierartikel 8723898 heeft de stuiting bij dwangbevel van 20 oktober 2006 slechts betrekking op een bedrag van 149.486,79 en niet op het totale bedrag van 1.390.486,79, zodat prima facie niet wordt aangetoond dat de betrokken schuld ten bedrage van 1.341.000 op heden nog opeisbaar is. De overige bedragen waarop dit kohierartikel betrekking heeft zijn wel opeisbaar. 565 De verjaring van de BTW-schuld werd na de betekening van een dwangbevel op 8 september 1987 conform de wettelijke bepalingen ter zake gestuit door de verzets-procedure ingeleid op 16 september 1987. ( ) 570 Het derdenverzet tegen het arrest van dit Hof van 5 februari 2014 is on- gegrond. Grief 575 Eerste onderdeel 580 Overeenkomstig artikelen 1033 en 1419 van het Gerechtelijk Wetboek stelde eiser derdenverzet in tegen de aan verweerders verleende machtiging tot het leggen van bewarend beslag buiten woonst en bij een derde.

VERZOEKSCHRIFT/20 585 Naar luid van artikel 1413 van het Gerechtelijk Wetboek kan iedere schuldeiser in spoedeisende gevallen aan de rechter toelating vragen om op de voor beslag vatbare goederen van zijn schuldenaar bewarend beslag te leggen. Dat bewarend beslag kan desnoods bij een derde worden gelegd, zoals kan worden opgemaakt uit artikel 1503 van het Gerechtelijk Wetboek. 590 Artikel 1415, eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat verlof om bewarend beslag te leggen niet mag worden verleend dan wegens een schuldvordering die zeker en opeisbaar is, en die vaststaande is of vatbaar voor een voorlopige raming. 595 600 Naar luid van artikel 1417 van het Gerechtelijk Wetboek wordt de toelating die in artikel 1413 bepaald is, gevraagd bij een verzoekschrift dat aan de rechter wordt gericht. Het verzoekschrift wordt ter griffie neergelegd of gezonden, op zijn datum voor gezien getekend door de griffier en ingeschreven in het register der verzoekschriften. 605 Naar luid van artikel 1418 van het Gerechtelijk Wetboek wordt op het verzoekschrift uiterlijk binnen acht dagen na de nederlegging beschikt. De rechter bepaalt tot welk bedrag bewarend beslag wordt toegestaan. 610 Artikel 1423 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt inzake het beslag op roerend goed dat de beschikking, waarbij het beslag wordt toegestaan op straffe van nietigheid het bedrag in hoofdsom, intrest en kosten, waarvoor het beslag is toegestaan, vermeldt.

VERZOEKSCHRIFT/21 615 Te dezen stelt het hof van beroep in het bestreden arrest vast dat enkel voor wat betreft kohierartikel 8723898 de stuiting bij dwangbevel van 20 oktober 2006 slechts betrekking heeft op een bedrag van 149.486,79 euro en niet op het totaal bedrag van 1.390.486,79 euro, zodat prima facie niet wordt aangetoond dat de betrokken schuld ten bedrage van 1.341.000 euro op heden nog opeisbaar is. 620 Het hof van beroep stelt zodoende duidelijk vast dat wat betreft voornoemd kohierartikel er enkel een bedrag van 149.486,79 euro kon worden weerhouden ten titel van eisbare schuldvordering. 625 Derhalve vermocht het wat betreft de aangevoerde schuld uit hoofde van het meerdere geen toelating tot het leggen van bewarend beslag te verlenen. 630 635 Niettemin verklaart het hof van beroep het derdenverzet van eiser volledig ongegrond en bevestigt het bij het bestreden arrest het arrest van 5 februari 2014, waarbij toelating werd verleend tot het leggen van bewarend beslag buiten woonst en bij een derde tot zekerheid van de schuldvorderingen van verweerders ten bedrage van 7.323.985,43 euro in hoofdsom, benevens 4.661.579,78 euro aan boeten, 15.917.371,26 euro aan fiscale intresten, 8.859.827,70 euro aan moratoire intresten en 1.738,94 euro aan kosten en toebehoren, waarin ook voornoemd bedrag van 1.341.000 euro begrepen was. Besluit 640 Het hof van beroep, dat bij het bestreden arrest verklaart het arrest van 5 februari 2014, waarbij machtiging werd verleend tot het leg-

VERZOEKSCHRIFT/22 645 650 655 gen van bewarend beslag buiten woonst en bij een derde tot zekerheid van de schuldvorderingen van verweerders ten bedrage van 7.323.985,43 euro in hoofdsom, benevens 4.661.579,78 euro aan boeten, 15.917.371,26 euro aan fiscale intresten, 8.859.827,70 euro aan moratoire intresten en 1.738,94 euro aan kosten en toebehoren, te bevestigen, na eerder te hebben vastgesteld dat kohierartikel 8723898 ten bedrage van 1.341.000 euro prima facie niet meer opeisbaar was en er derhalve volgens de vaststellingen van het bestreden arrest minstens wat betreft dat bedrag niet was voldaan aan de voorwaarden tot het leggen van bewarend beslag, verantwoordt zijn beslissing niet naar recht (schending van artikelen 1413, 1415, eerste lid, 1417, 1418, 1423 en 1503 van het Gerechtelijk Wetboek) en kon het derhalve eisers derdenverzet niet wettig volledig ongegrond verklaren (schending van artikelen 1033 en 1419 van het Gerechtelijk Wetboek). Tweede onderdeel 660 Overeenkomstig artikelen 1033 en 1419 van het Gerechtelijk Wetboek stelde eiser derdenverzet in tegen de aan verweerders verleende machtiging tot het leggen van bewarend beslag buiten woonst en bij een derde. 665 Naar luid van artikel 1413 van het Gerechtelijk Wetboek kan iedere schuldeiser in spoedeisende gevallen aan de rechter toelating vragen om op de voor beslag vatbare goederen van zijn schuldenaar bewarend beslag te leggen. 670 Dat bewarend beslag kan desnoods bij een derde worden gelegd, zoals kan worden opgemaakt uit artikel 1503 van het Gerechtelijk Wetboek.

VERZOEKSCHRIFT/23 675 Artikel 1415, eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat verlof om bewarend beslag te leggen niet mag worden verleend dan wegens een schuldvordering die zeker en opeisbaar is, en die vaststaande is of vatbaar voor een voorlopige raming. 680 Te dezen betwistte eiser dat verweerders nog over een eisbare en zekere schuld uit hoofde van de btw beschikte, nu deze dagtekende van 8 september 1987 en er geen bewijzen van stuiting werden voorgelegd. 685 Het hof van beroep verwijst ter zake naar een dwangbevel betekend op 8 september 1987, evenals naar een verzetsprocedure ingeleid op 16 september 1987. 690 Naar luid van artikel 81 van het btw-wetboek, zoals van toepassing vóór de wijziging bij wet van 15 maart 1999, verjaart de vordering tot voldoening van de belasting, van de intresten en van de administratieve geldboeten door verloop van vijf jaar, te rekenen van de dag waarop zij is ontstaan. 695 700 Naar luid van artikel 81bis, 1, eerste lid van het btw-wetboek, zoals van toepassing vóór de wijziging bij wet van 29 december 2008, en artikel 81bis, 1, eerste lid, zoals van toepassing sinds de wijziging bij wet van 29 december 2008, is er verjaring voor de vordering tot voldoening van de belasting, van de intresten en van de administratieve geldboeten, na het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van opeisbaarheid van die belasting, intresten en administratieve geldboeten zich heeft voorgedaan. In het tweede lid van voornoemde bepaling werd voorzien in een afwijkende termijn van vijf jaar. 705 Artikel 83 van het btw-wetboek bepaalt dat zowel ten aanzien van de voldoening als ten aanzien van de teruggaaf van de belasting, de in-

VERZOEKSCHRIFT/24 710 tresten en de administratieve geldboeten, de verjaring wordt gestuit op de wijze en onder de voorwaarden bepaald bij de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. Een nieuwe verjaring, die op dezelfde wijze kan worden gestuit, wordt in dat geval verkregen vijf jaar na de laatste stuiting van de vorige verjaring, indien geen rechtsgeding hangend is. 715 720 Artikel 83 van het btw-wetboek, zoals gewijzigd bij wet van 15 maart 1999, bepaalt voorts dat elk rechtsgeding met betrekking tot de toepassing of de invordering van de belasting dat wordt ingesteld door de Belgische Staat, door de schuldenaar van deze belasting of door ieder ander persoon die gehouden is tot de betaling van de schuld op grond van dit Wetboek, van de besluiten genomen ter uitvoering ervan of van het gemeen recht, de verjaring schorst. De schorsing vangt aan met de akte van rechtsingang en eindigt wanneer de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. 725 Zo overeenkomstig artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek, zowel in zijn vroegere als in zijn actuele versie, en artikel 83 van het btwwetboek de betekening van een bevel stuitende werking heeft en er aangenomen wordt dat deze stuitende werking doorwerkt wanneer er een verzetsprocedure wordt ingesteld, neemt de verjaring evenwel opnieuw een aanvang met de definitieve afhandeling van het verzet. 730 735 Zo het hof van beroep in het bestreden arrest vaststelt dat de verjaring werd gestuit door de verzetsprocedure ingeleid op 16 september 1987, blijkt uit de gedane vaststellingen niet dat deze procedure, die 27 jaar geleden werd ingeleid, nog steeds hangende was dan wel dat er na de beëindiging van deze procedure nieuwe stuitingsdaden werden gesteld. Minstens laten de vaststellingen van het bestreden arrest Uw Hof niet toe te controleren of het hof van beroep prima facie wettig kon

VERZOEKSCHRIFT/25 740 oordelen dat de btw-schuld die het voorwerp uitmaakte van het dwangbevel betekend op 8 september 1987 anno 2014 nog steeds niet was ver- jaard. Besluit 745 750 755 760 765 Op grond van de gedane vaststellingen, waaruit wellicht blijkt dat er in 1987 een dwangbevel werd betekend en een verzetsprocedure werd ingeleid, doch waaruit niet blijkt dat deze procedure in 2014 nog steeds hangende was, zodat de verjaring stuitende werking bleef voortduren, of dat er na de beëindiging van die verzetsprocedure nieuwe stuitingsdaden werden gesteld, vermocht het hof van beroep niet wettig te beslissen, althans prima facie, dat de btw-schuld niet was verjaard (schending van artikelen 81, zoals van toepassing vóór de wijziging bij wet van 15 maart 1999, 81bis, 1, eerste en tweede lid, zoals van toepassing vóór de wijziging bij wet van 29 december 2008, 81bis, 1, eerste en tweede lid, zoals van toepassing sinds de wijziging bij wet van 29 december 2008, 83, zoals van toepassing vóór de wijziging bij wet van 15 maart 1999, en 83, zoals gewijzigd bij wet van 15 maart 1999, van het btw-wetboek, en 2244, zoals van toepassing vóór de wijziging bij wet van 25 juli 2008, en 2244, 1 van het Burgerlijk Wetboek), vermocht het niet wettig te beslissen dat er wat betreft de btw-schuld was voldaan aan de voorwaarde van artikel 1415, eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek voor het leggen van een bewarend beslag (schending van artikelen 1413, 1415, eerste lid en 1503 van het Gerechtelijk Wetboek) en vermocht het eisers derdenverzet derhalve niet wettig volledig ongegrond te verklaren (schending van artikelen 1033 en 1419 van het Gerechtelijk Wetboek). 770 Minstens is het bestreden arrest, waarvan de vaststellingen Uw Hof niet toelaten uit te maken wanneer de verzetsprocedure definitief een einde heeft genomen en derhalve tot op welk tijdstip de stuitende werking van de betekening van het dwangbevel en van de daaropvol-

VERZOEKSCHRIFT/26 775 gende verzetsprocedure bleef voortduren en waarvan de vaststellingen derhalve niet toelaten uit te maken of de verjaring al dan niet verder werd gestuit, en aldus de wettigheidscontrole van Uw Hof onmogelijk maakt, niet regelmatig met redenen omkleed (schending van artikel 149 van de gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994). 780 TOELICHTING 785 1. Overeenkomstig artikel 1418 van het Gerechtelijk Wetboek komt het aan de beslagrechter toe om het bedrag te bepalen waarvoor er beslag kan worden gelegd. Dat bedrag moet blijkens artikel 1423 van het Gerechtelijk Wetboek op straffe van nietigheid in de beschikking worden vermeld. 790 Het hof van beroep stelt uitdrukkelijk vast dat kohierartikel 8723898 ten bedrage van 1.341.000 euro prima facie niet meer opeisbaar was en bijgevolg niet voldeed aan de vereisten van artikel 1415, eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek. Bewarend beslag kan immers slechts worden gelegd voor eisbare schuldvorderingen. 795 Niettemin verklaart het hof van beroep bij het bestreden arrest eisers derdenverzet ongegrond en bevestigt het hof van beroep het arrest van 5 februari 2014, zonder enige wijziging aan het bedrag waarvoor het bewarend beslag werd toegelaten, aan te brengen. 800 Bijgevolg is de beslissing op dat punt niet naar recht verantwoord.

VERZOEKSCHRIFT/27 805 2. Wat betreft de btw-schuld verklaart het hof van beroep dat de btw-schuld niet is verjaard, gelet op de betekening van het dwangbevel, betekend in 1987 en de daaropvolgende verzetsprocedure. 810 Het betreft hier handelingen van 27 jaar geleden. Uit het bestreden arrest blijkt niet dat deze procedure nog steeds niet zou zijn beëindigd. 815 In afwezigheid van vaststelling van het tijdstip waarop die verzetsprocedure ten einde is gekomen en van het voorhanden zijn van stuitingsakten van latere datum, kon dan ook niet wettig worden besloten dat deze btw-schuld prima facie nog niet was verjaard. Minstens stellen de gedane vaststellingen Uw Hof niet in de mogelijkheid om ter zake zijn wettigheidscontrole uit te oefenen. 820 BIJ DEZE BESCHOUWINGEN 825 Besluit voor eiser, ondergetekende advocaat bij het Hof van Cassatie, dat het U behage, Hooggeachte Dames en Heren, het bestreden arrest te vernietigen, de zaak en partijen naar een ander hof van beroep te verwijzen ; kosten als naar recht. 830

VERZOEKSCHRIFT/28 Brussel, 10 april 2015 835 Patricia Vanlersberghe 840 845 ENIG STUK DAT BIJ DE VOORZIENING WORDT GEVOEGD: 850 -een kopie van het exploot van 16 januari 2015, waarbij het bestreden arrest werd betekend aan eiser, ten verzoeke van verweerders en waarin zij woonplaats hebben gekozen op het kantoor van gerechtsdeurwaarders Bart Heines, Daniel Palet & Paul Van Elst te 3500 Hasselt, Oude Luikerbaan 138.