Hof van Cassatie van België

Transcriptie

1 12 NOVEMBER 2015 C N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C N BELGISCHE STAAT, Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, vertegenwoordigd door de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO s, Landbouw en Maatschappelijke Integratie, met kantoor te 1060 Brussel, Guldenvlieslaan 87, bus 1, waarnaar, bij toepassing van artikel 5 van het koninklijk besluit van 8 juli 2014 met betrekking tot de overdracht van het gebouw, de reserves, het bedrijfskapitaal en de lasten van het verleden van het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau aan de federale Staat, alsmede de overdracht van andere goederen, rechten en verplichtingen van het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau aan de gewesten, alsmede de lasten van het verleden van het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau, openbare instelling, met zetel te 1040 Brussel, Trierstraat 82, zijn overgegaan, eiser, vertegenwoordigd door mr. Huguette Geinger, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Quatre Brasstraat 6, waar de eiser woonplaats kiest,

2 12 NOVEMBER 2015 C N/2 tegen LANTMÄNNEN UNIBAKE MOUSCRON nv, met zetel te 7700 Moeskroen, Metropoollaan 7, verweerster, vertegenwoordigd door mr. Bruno Maes, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Central Plaza, Loksumstraat 25, waar de verweerster woonplaats kiest. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent van 8 september Advocaat-generaal Christian Vandewal heeft op 2 juni 2015 een schriftelijke conclusie neergelegd. Raadsheer Bart Wylleman heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Christian Vandewal heeft geconcludeerd. II. CASSATIEMIDDEL De eiser voert in zijn verzoekschrift dat aan dit arrest gehecht is, een middel aan. III. BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling Middel Eerste onderdeel 1. Artikel 1, eerste lid, van de Verordening nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen bepaalt dat, met het oog op de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, een algemene regeling

3 12 NOVEMBER 2015 C N/3 wordt aangenomen inzake homogene controles en administratieve maatregelen en sancties met betrekking tot onregelmatigheden. Krachtens het tweede lid van deze bepaling wordt onder onregelmatigheid elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht verstaan die bestaat in een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Gemeenschappen of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld, hetzij door de vermindering of het achterwege blijven van ontvangsten uit de eigen middelen, die rechtstreeks voor rekening van de Gemeenschappen worden geïnd, hetzij door een onverschuldigde uitgave. Artikel 3, eerste lid, van voornoemde verordening bepaalt dat de verjaringstermijn van de vervolging vier jaar bedraagt vanaf de datum waarop de in artikel 1, eerste lid, bedoelde onregelmatigheid is begaan. De sectoriële regelingen kunnen echter een kortere termijn bepalen, die niet minder dan drie jaar mag bedragen. Krachtens het derde lid van deze bepaling staat het de lidstaten vrij langere termijnen toe te passen dan de in de leden 1 en 2 bepaalde. 2. Artikel 2262bis, 1, eerste lid, Burgerlijk Wetboek, ingevoegd door de Wet van 10 juni 1998 en in werking getreden op 27 juli 1998, bepaalt dat alle persoonlijke rechtsvorderingen verjaren door verloop van tien jaar. 3. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arresten van 29 januari 2009, Hauptzollamt Hamburg-Jonas t. Josef Vosding Schlacht-, Kühl- und Zerlegebetrieb, gevoegde zaken C-278/07 t/m. C-280/07, en van 22 december 2010, Corman NV t. Belgisch Interventie- en Restitutiebureau, C-131/10, geoordeeld dat de lidstaten krachtens artikel 3, derde lid, van Verordening nr. 2988/95 enerzijds langere verjaringstermijnen kunnen blijven toepassen, die op het tijdstip van de vaststelling van die verordening bestonden, en anderzijds na dit tijdstip nieuwe verjaringsregels kunnen invoeren waarin in dergelijke termijnen wordt voorzien. Deze bepaling kan bovendien niet zo worden uitgelegd dat de lidstaten, wanneer zij langere verjaringstermijnen vaststellen, dit in specifieke en/of sectoriele regelingen moeten doen. Deze termijnen kunnen dus voortvloeien uit bepalingen van gemeen recht. 4. Uit de samenhang van deze bepalingen en de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie volgt dat op grond van artikel 3, derde lid, van Verordening nr.

4 12 NOVEMBER 2015 C N/4 2988/95 een langere verjaringstermijn kan voortvloeien uit de gemeenrechtelijke bepaling van 2262bis, 1, eerste lid, Burgerlijk Wetboek. 5. De appelrechter oordeelt dat de Verordening 2988/95 een specifieke verjaringsregeling heeft in een specifieke alhier voorliggende sector. In beginsel is deze specifieke dan ook van toepassing. Het blijkt nergens dat de Wetgever de specifieke verjaringsregeling van de kwestieuze Verordening opzij heeft willen schuiven door artikel 2262bis, 1, BW en dat de mogelijkheid die de Verordening 2988/95 heeft gegeven aan de afzonderlijke Lidstaten om een langere verjaringstermijn te creëren zoals bevestigd door het Hof van Justitie niet neerkomt op een automatisme. Het is niet omdat er een gemeenrechtelijke regeling is van 2262bis BW ( ) dat hiermee automatisch vanaf het ogenblik dat kwestieuze Verordening deel uitmaakt van de Belgische rechtsorde de specifieke regeling van de Verordening 2988/95 zou wegvallen en van rechtswege door de gemeenrechtelijke regeling vervangen wordt. 6. Door aldus artikel 2262bis, 1, eerste lid, Burgerlijk Wetboek niet van toepassing te verklaren op de vordering van het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau, verantwoordt de appelrechter zijn beslissing niet naar recht. Het onderdeel is gegrond. Dictum Het Hof, Vernietigt het bestreden arrest. Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest. Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent over aan de feitenrechter. Verwijst de zaak naar het hof van beroep te Antwerpen. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Beatrijs Deconinck, als voorzitter, afdelingsvoorzitter Alain Smetryns, en de raadsheren Geert Jocqué, Bart Wylleman en Koenraad Moens, en in openbare rechtszitting van 12 november 2015 uitgesproken door af-

5 12 NOVEMBER 2015 C N/5 delingsvoorzitter Beatrijs Deconinck, in aanwezigheid van advocaat-generaal Christian Vandewal, met bijstand van griffier Kristel Vanden Bossche. K. Vanden Bossche K. Moens B. Wylleman G. Jocqué A. Smetryns B. Deconinck